Home
Fjodor Dostojewsky
Aantekeningen uit het Ondergrondse
Uit het Russisch naar het Engels vertaald door Constance Garnett, 1861-1946
De schrijver van het dagboek, en het dagboek zelf, zijn
natuurlijk denkbeeldig. Het is niettemin duidelijk dat personen zoals
de schrijver van deze aantekeningen, in onze maatschappij niet alleen
kunnen, maar zelfs moeten voorkomen, als we de omstandigheden in
ogenschouw nemen, temidden waarvan onze maatschappij gevormd is. Ik
heb, duidelijker dan gewoonlijk gedaan wordt, gepoogd, een van de
karakters uit het recente verleden, aan het publiek ter beoordeling
voor te leggen. Hij is een van de vertegenwoordigers van een nog
levende generatie. In dit fragment, met de titel “Het
Ondergrondse”, stel deze persoon zichzelf en zijn ideeën
voor, en probeert als het ware de oorzaken te verklaren als gevolg
waarvan hij zijn optreden in ons midden heeft gemaakt en moest maken.
In het tweede fragment zijn de feitelijke aantekeningen van deze
persoon, betreffende bepaalde gebeurtenissen in zijn leven, bijgevoegd.
NOOT VAN DE SCHRIJVER.
DEEL I
I
Ik ben een ziek mens... Ik ben een boosaardig mens... Ik ben een
weerzinwekkend mens. Ik geloof dat mijn lever aangetast is. Overigens
begrijp ik niets van mijn ziekte en ik weet niet eens zeker wat ik
mankeer. Ik ga daarvoor niet naar de dokter en ik heb dat ook nooit
gedaan, hoewel ik de medische wetenschap en de doktoren hoogacht.
Bovendien ben ik uitermate bijgelovig, in elk geval voldoende om ontzag
voor de medische wetenschap te hebben. (Ik ben ontwikkeld genoeg om
niet bijgelovig te zijn, maar ik ben het toch). Nee, ik weiger om uit
wrok naar de dokter te gaan. Dat zult u misschien niet begrijpen. Maar
ik begrijp het wel. Ik kan u natuurlijk niet duidelijk maken, wie ik in
dit geval door mijn kwaadaardigheid wil straffen, ik begrijp best, dat
ik de doktoren er niet mee heb als ik ze niet consulteer; ik weet beter
dan wie ook, dat ik alleen mezelf, en niemand anders, benadeel. Maar
toch, als ik geen dokter consulteer dan is dat alleen uit
kwaadaardigheid. Mijn lever deugt niet – nou, laat het maar erger
worden!
Ik leef nu al een hele tijd op die manier – twintig jaar. Ik
ben nu veertig. Ik was vroeger in rijksbetrekking, maar dat ben ik nu
niet meer. Ik was een kwaadaardige ambtenaar. Ik was bars en daar
genoot ik van. Ik liet me niet omkopen, weet je, en ik moest me daar op
z’n minst dus op een andere manier voor schadeloos stellen. (Een
flauwe grap, maar ik laat hem toch staan. Toen ik hem neerschreef dacht
ik dat het geestig zou klinken; maar nu ik zelf gezien heb, dat ik me
alleen maar op een zielige manier heb willen aanstellen, schrap ik hem
expres niet). Wanneer ik aan mijn bureau zat en er mensen met verzoeken
bij me kwamen, dan knarsetandde ik tegen hen en voelde een intens genot
als het me lukte ze ongelukkig te maken.
En dat lukte me bijna altijd. Het waren merendeels bedeesde mensen
– vanzelfsprekend, want ze hadden een verzoek. Maar onder de
praatjesmakers was met name een officier, die ik niet kon uitstaan. Hij
wilde gewoon niet onderdanig zijn en rinkelde walgelijk met zijn sabel.
Om die sabel heb ik anderhalf jaar met hem geruzied. Ten slotte heb ik
van hem gewonnen. Hij hield op met rinkelen. Dat is trouwens nog in
mijn jonge jaren gebeurd. Maar weet u, heren, wat de voornaamste reden
van mijn kwaadaardigheid was? Nou, ’t hele punt, de echte pijn,
lag in het feit dat ik me doorlopend, zelfs in de momenten van mijn
hevigste ongenoegen, van binnen met schaamte bewust was van het feit
dat ik niet alleen geen kwaadaardig, maar zelfs geen verbitterd mens
was, maar dat ik de mensen zomaar angst aanjoeg, en dat ik daar plezier
in had. Al schuimbek ik, maar als u me een pop brengt, als u me een kop
thee met suiker geeft, dan wordt ik waarschijnlijk rustig. Het zou me
misschien zelfs echt raken, hoewel ik naderhand waarschijnlijk om
mijzelf zou knarsetanden van woede en maandenlang van schaamte wakker
zou liggen. Zo ben ik nu eenmaal.
Ik heb dus net over me zelf gelogen toen ik zei, dat ik een
kwaadaardige ambtenaar ben geweest. Ik heb uit kwaadaardigheid gelogen.
Ik heb me gewoon vermaakt met die rekwestranten en met die officier,
maar in werkelijkheid heb ik nooit kwaadaardig kunnen worden. Ik was
mij ieder ogenblik van veel, heel veel factoren bewust die daar
volstrekt tegengesteld aan waren. Ik voelde ze in me rondwoelen, die
tegenstrijdige factoren. Ik wist, dat zij mijn hele leven lang in me
rondgewoeld hadden, dat ze smeekten om losgelaten te worden, maar ik
liet ze niet gaan, neen ik liet ze niet gaan, ik liet ze expres niet
los. Ze kwelden me tot ik me ervoor schaamde: ze dreven me tot
stuiptrekkingen – ze maakten me tenslotte ziek, o wat maakten ze
me ziek! Denkt u, heren, dat ik op dit moment ergens berouw over heb,
dat ik u voor het een of ander om vergeving vraag? Ik ben er vast van
overtuigd, dat u dat denkt... Trouwens, ik kan u verzekeren, dat het me
echt niets doet, als u dat denkt….
Niet alleen dat ik niet kwaadaardig kon worden, ik wist helemaal
niet hoe ik iets moest worden; ik kon niet kwaadaardig en
niet goedaardig, ik kon geen schurk en geen eerlijk man, ik kon geen
held en geen insect worden. Ik slijt nu mijn leven in mijn hoekje, ik
veracht me zelf, met de kwaadaardige en nutteloze troost dat een
verstandig mens echt nooit iets kan worden, maar dat alleen
de dwaas iets wordt.
Ja, een mens van de negentiende eeuw is zelfs zedelijk verplicht om
een bij uitstek karakterloos wezen te zijn; iemand met karakter, een
man van de daad, is bij uitstek bekrompen. Dat is mijn veertigjarige
overtuiging. Ik ben nu veertig en u weet dat veertig jaar een heel
leven is, dat het echt oud is. Een leven van meer dan veertig jaar is
onbehoorlijk, vulgair en immoreel. Wie leeft er nu langer dan veertig
jaar? Antwoordt u daar nu eens serieus en eerlijk op. Ik zal u zeggen
dat alleen dwazen en waardeloze lieden ouder dan veertig worden. Dat
zeg ik alle grijsaards recht in het gezicht, al die eerbiedwaardige
oudjes, al die zilverharige en eerwaarde senioren! Ik zeg het de hele
wereld recht in het gezicht. Ik heb het recht om dat te zeggen, want ik
zal zelf tot mijn zestigste leven. Tot mijn zeventigste! tot mijn
tachtigste! zal ik leven... Wacht even. Laat me even bijkomen...
U denkt ongetwijfeld, heren, dat ik u wil amuseren. Maar ook daarin
vergist u zich. Ik ben helemaal niet zo’n vrolijk mens als u
denkt, of zoals u zou kunnen denken; trouwens als u, geïrriteerd
door mijn geleuter (en ik voel al, dat u geïrriteerd bent) mij de
vraag zou willen stellen, wie ik ben - dan zou ik u ten antwoord geven,
dat ik een assessor van de achtste rang ben. Ik was ambtenaar om aan de
kost te komen (dit was de enige reden), maar toen verleden jaar een van
mijn verre familieleden me in zijn testament zes duizend roebel
vermaakte, heb ik meteen ontslag genomen en me in mijn hoek
teruggetrokken. Ik heb al eerder in deze hoek gewoond, maar nu heb ik
er me definitief gevestigd. Mijn kamer is een ellendig, miserabel hok
in een uithoek van de stad. Mijn werkster is een oude vrouw van het
platteland, zo dom dat ze kwaadaardig is, en bovendien verspreidt ze
doorlopend een onaangename geur.
Ze hadden me verteld, dat het Petersburgse klimaat schadelijk voor
me is en dat met mijn armzalige inkomsten Petersburg veel te duur was.
Dat weet ik allemaal veel beter dan al die wijze en ervaren raadgevers
en adviseurs…….. Maar toch blijf ik in Petersburg; ik ga
er niet vandaan! Ik ga niet weg omdat…..! Och! Het maakt
absoluut niets uit, of ik nou wegga of niet.
Maar waar kan een fatsoenlijk mens met het allergrootste plezier
over vertellen?
Antwoord: "Over zich zelf."
Nou, dan zal ik dus over me zelf gaan vertellen.
II
Nu zal ik u vertellen, heren, of u het wil horen of niet, waarom ik
zelfs geen insect kon worden. Ik kan u in ernst verzekeren, dat ik vaak
geprobeerd heb een insect te worden. Maar ook dat lukte me niet. Ik
zweer u, heren, dat teveel bewustzijn een ziekte, een echte,
fundamentele ziekte is. Voor de dagelijkse menselijke behoefte is een
gewone hoeveelheid menselijk bewustzijn al meer dan genoeg, dus
ongeveer de helft, of een vierde van de hoeveelheid, die een beschaafd
mens van onze ongelukkige negentiende eeuw toevalt, met name degene die
ook nog de pech heeft om in Petersburg, de meest theoretische, de meest
voorbedachte stad ter wereld te wonen. (Er zijn voorbedachte en niet
voorbedachte steden). Men zou ruim voldoende hebben aan de hoeveelheid
bewustheid, waarmee alle zogenaamde spontane mensen en alle
daadkrachtige mensen leven. Ik wed, dat u denkt, dat ik dat allemaal
uit aanstellerij neerschrijf, om geestig te zijn ten koste van die
daadkrachtige mensen; en vanuit die lompe aanstellerij rinkel ik dus
net als die officier met mijn sabel. Maar heren, wie gaat er nu prat op
zijn eigen ziekten en wie schept daar dan ook nog over op?
Eigenlijk doet iedereen dat. Mensen gaan prat op hun ziekten en ik
misschien nog wel meer dan wie dan ook. Laten we er niet over twisten,
mijn bewering is onzinnig. Maar toch ben ik er vast van overtuigd, dat
een groot gedeelte van het bewustzijn, neen dat alle bewustzijn
eigenlijk een ziekte is. Daar blijf ik bij. Maar laten we dit een
ogenblik laten rusten. Vertelt u me nu eens hoe het komt, dat ik juist
op die ogenblikken, waarop ik meer dan ooit in staat ben om alle
verfijning "van al het verhevene en schone" zoals ze dat wel eens
noemen, op zulke ogenblikken als het ware opzettelijk niet alleen de
meest stuitende dingen voel, maar ook doe, zodat... nou ja om het kort
te gaan, alle die dingen doe. Hoe meer ik me bewust was van het goede
en van alles dat “verheven en schoon” was, hoe dieper ik in
mijn modderpoel zonk en hoe meer ik bereid was er helemaal in weg te
zinken. Maar het belangrijkste punt was dat me dit allemaal niet per
ongeluk overkwam, maar alsof het zo was voorbestemd.
Het leek wel, alsof dit mijn meest normale toestand was en
allesbehalve een ziekte of verdorvenheid, zodat op het laatst alle
verlangen om tegen die verdorvenheid te vechten verdwenen was. Het eind
van het liedje was, dat ik bijna geloofde (ja misschien geloofde ik het
echt), dat dit misschien toch mijn normale toestand was. Maar wat heb
ik in het begin van die worsteling een doodsangsten uitgestaan! Ik kon
niet geloven, dat het bij anderen ook zo was, en ik hen dit feit over
mijzelf mijn hele leven lang geheimgehouden. Ik schaamde me (ja
misschien schaam ik me zelfs nu nog) want het ging zover, dat ik er een
soort geheim, abnormaal, verachtelijk genot in smaakte om in een
naargeestige Petersburgse nacht terug te kruipen in mijn hol om me daar
meteen voor de geest te halen, dat ik ook die dag weer een walgelijke
daad had begaan en dat ik wat ik gedaan had op geen enkele manier
ongedaan kon maken, en dan knaagde het stiekem in mijn binnenste,
knaagde aan mijzelf en dan huilde ik en vrat mijzelf op, tot op het
laatst de bitterheid in een soort beschamende vervloekte zoetheid
omsloeg, en tot slot…..in een zeker en echt genot. Daar blijf ik
bij.
Ik ben daarover begonnen omdat ik zeker wil weten of andere mensen
ook zo’n genot kennen. Ik zal het uitleggen: dat genot lag juist
in het te intense besef van mijn eigen vernedering; omdat je zelf voelt
dat je de laatste grens bereikt hebt en dat dit weliswaar vreselijk is,
maar dat het niet anders kan; dat er geen uitweg voor je is; dat je
nooit een ander mens zult kunnen worden; dat je, ook al had je tijd en
geloof om iets anders te worden, je beslist zelf niet zou willen
veranderen; of als je dat wel zou willen, dat je het ook dan niet zou
doen; omdat er in werkelijkheid inderdaad niets is waar je in zou
kunnen veranderen. Maar het ergste en de oorsprong van dit allemaal
was, dat het helemaal in overeenstemming was met de normale en
fundamentele wetten van een verhoogd bewustzijn en met de traagheid die
het directe resultaat van die wetten was, en dat daaruit voortvloeide
dat je niet alleen niet kon veranderen, maar dat je in feite helemaal
niets kon doen. Daaruit zou dus volgen dat, omdat dat het
resultaat van een verhoogd bewustzijn is, je niet verweten kan worden
dat je een schurk bent; alsof het een schurk zou opbeuren, als hij
inderdaad begrepen heeft dat hij een schurk is. Maar genoeg... Ik heb
nou wel een hoop onzin verkondigd, maar wat heb ik eigenlijk duidelijk
gemaakt? Hoe kan men hier dat genot verklaren? Maar ik zál het
verklaren. Ik zal tot de bodem gaan. Daarom heb ik naar de pen
gegrepen.
Ik bezit bijvoorbeeld een hoop eigenliefde. Ik ben zo achterdochtig
en zo licht geraakt als een bochel of een dwerg. Maar op mijn woord, ik
heb ook momenten gekend, waarop ik misschien blij zou zijn geweest als
men mij een klap in het gezicht had gegeven. Ik zeg in alle ernst, dat
ik waarschijnlijk zelfs daarin een merkwaardig soort genot had kunnen
ontdekken – het genot van wanhoop natuurlijk; maar in wanhoop
schuilen de meest intense genietingen, voornamelijk wanneer men zich
van het hopeloze van zijn situatie volledig bewust is. En als je in het
gezicht geslagen wordt – waarom zou je dan het gevoel krijgen dat
je echt tot moes geslagen bent? En bij zo’n oorvijg, duwt het
besef, tot wat voor smerigheid men je heeft laten zinken, je helemaal
de put in. Maar het ergste is, dat hoe ik het ook wend of keer, toch
altijd blijkt, dat ik steeds en bij alles als meest schuldige
tevoorschijn kom. En het meest vernederend van alles is nog, dat ikzelfom
zo te zeggen onschuldig ben, maar wel schuldig ben volgens de
natuurwetten. Op de eerste plaats ben ik schuldig omdat ik knapper ben
dan alle mensen om mij heen. (Ik heb mezelf altijd knapper gevonden dan
de mensen om mij heen en u kunt het geloven of niet, maar ik heb me
daar echt over geschaamd. In ieder geval heb ik mijn hele leven als het
ware mijn ogen afgewend en mensen heb ik nooit in de ogen kunnen
kijken.) En ten tweede ben ik schuldig omdat ik, zelfs al was ik
grootmoedig geweest, daarvan alleen nog maar meer verdriet zou hebben
gehad, in het besef dat het zinloos was. Ik zou er toch zeker nooit
iets mee hebben kunnen doen, ik zou daardoor niet hebben kunnen
vergeven, want mijn aanvaller zou me misschien als gevolg van de
natuurwetten geslagen hebben, en je kunt de natuurwetten niet vergeven;
het had me evenmin in staat gesteld om te vergeten, want ook al had het
aan de natuurwetten gelegen, het is even beledigend.
Tenslotte, zelfs al had ik iets anders willen zijn dan grootmoedig,
en me toch op mijn aanvaller had willen wreken, dan had ik mijzelf op
niets en niemand kunnen wreken, omdat ik nooit had kunnen besluiten
iets te doen, zelfs al had ik het gekund. Waarom ik niet had kunnen
besluiten? Met name daarover wil ik nu nog wel een paar woorden zeggen.
III
Maar hoe gaat dat dan bij mensen, die weten hoe ze zich moeten
wreken en die zich doorgaans kunnen handhaven? Laten we nou eens
aannemen, dat ze zijn bezeten door wraakzucht, dan is er al die tijd in
hun hele wezen niets anders dan dat. Zo'n mens stormt dan net als een
woedende stier met gebogen hoorns op zijn doel af, en alleen een muur
kan hem tot staan brengen. (À propos, door zo'n muur geven zulke
mensen, dat zijn dus de spontane mensen en de daadkrachtige mensen, het
meteen op. Voor hen betekent zo’n muur geen koersverandering,
zoals dit voor ons mensen die nadenken en daarom dus niets doen wel is;
het is voor hen geen excuus om rechtsomkeert te maken, een excuus waar
wij altijd erg blij om zijn, hoewel we er zelf als regel, nauwelijks in
geloven. Nee, zij worden serieus in verlegenheid gebracht. Die muur
heeft voor hen iets kalmerends, iets moreel sussends, iets definitiefs,
ja misschien zelfs wel iets mysterieus… maar over die muur later
meer. Nou dan, zo’n spontaan persoon beschouw ik als een echt,
normaal mens, zoals de tere moeder natuur hem wilde zien, toen ze hem
genadig op deze aarde neerzette. Zo'n mens benijd ik tot in het diepst
van mijn hart. Hij is onnozel. Daarover wil ik niet met u twisten, maar
het zou misschien kunnen dat juist de normale mens onnozel is, wie
weet? Misschien is dat eigenlijk wel heel mooi. En ik neig met name tot
deze – als je het zo zou kunnen noemen - verdenking, omdat als je
bijvoorbeeld de tegenpool van die normale mens neemt, dat is dus de
mens met dat verhoogde bewustzijn, de mens die natuurlijk niet uit de
schoot der natuur, maar uit de distilleerkolf te voorschijn gekomen is
(dat is al bijna mystiek, heren, maar ook ik vind dat verdacht) omdat
deze distilleerkolf-mens soms in de aanwezigheid van zijn tegenpool zo
beduusd is dat hij, met heel zijn opgeklopte bewustzijn echt denkt dat
hij zelf een muis is en geen mens. Het mag dan een extreem bewuste muis
zijn, maar toch is het een muis, terwijl de ander een mens is, en
daarom, etcetera, etcetera. Maar het ergste is, dat hij zich zelf voor
een muis houdt, dat doet hij echt uit zich zelf, niemand vraagt hem er
om; en dat is juist een heel belangrijk punt. Laten we nu eens die muis
in actie bekijken. Laten we bijvoorbeeld aannemen, dat die zich ook
beledigd voelt (die pleegt namelijk bijna altijd beledigd te zijn) en
dat die zich ook wil wreken. Dat kan dan misschien een nog grotere hoop
kwaadaardigheid opleveren dan I'homme de la nature et de la
vérité (grafschrift van Jean Jacques Rousseau in
het Pantheon, noot vd vertaler) Het lage en onsmakelijke verlangen om
die kwaadaardigheid op zijn aanvallers af te reageren, is bij de muis
wellicht nog onsmakelijker dan bij l'homme de la nature et de la
vérité. Want door diens aangeboren domheid houdt de
laatste zijn wraak voor zuivere en eenvoudige rechtvaardigheid en in
zijn aangeboren onnozelheid voor een heel eenvoudig rechtvaardig iets,
terwijl de muis, als gevolg van haar superbewustzijn, niet in de
rechtvaardigheid ervan gelooft. Nu komen we eindelijk bij de daad zelf,
de echte wrekende daad. Afgezien van die ene fundamentele
walgelijkheid, slaagt de muis erin zoveel walgelijkheid in de vorm van
twijfels en vragen daaromheen te verzamelen, ze koppelt namelijk aan
die ene vraag zoveel andere onzekere vragen, dat er onvermijdelijk een
soort fataal brouwsel opborrelt, een stinkende rotzooi, samengesteld
uit zijn twijfels, emoties, en uit de door spontane krachtdadige
mensen, die er als rechters en scheidsrechters plechtig omheen staan,
daar nog op gespuugde verachting, en die schaterlachen tot ze pijn in
hun buik krijgen. Het enige wat er natuurlijk nog voor haar overblijft
is om dat allemaal met een wenk van haar pootje af te wijzen, en met
een glimlach van gespeelde minachting, waar zij zelf niet in gelooft,
smadelijk in haar hol terug te kruipen. Daar, in haar walgelijke,
stinkende onderaardse hol vervalt onze beledigde, vertrapte en gehoonde
muis dadelijk in een ijzige, kwaadaardige, maar vooral eeuwigdurende
boosaardigheid. Veertig jaar lang zal zij zich tot in de kleinste,
smadelijkste finesses de kwetsing herinneren, en elke keer zal ze er
zelf nieuwe, nog meer kwetsende détails aan toevoegen, en ze zal
zichzelf met haar eigen verbeelding kwaadaardig pesten en folteren en
met haar eigen fantasieën tergen en prikkelen. Ze zal zichzelf
voor die fantasieën schamen, maar ze zal het toch allemaal in haar
herinnering terugroepen, ze zal alles opnieuw omspitten, uit zich zelf
allerlei niet gebeurde dingen bij verzinnen, onder het mom dat die wel
hadden kunnen gebeuren en zal ze niets vergeven. Ze zal er misschien
toe overgaan om zich te wreken, maar dat beetje bij beetje doen, op
onbeduidende manieren, vanachter het fornuis, incognito, zonder in haar
eigen recht op wraak te geloven, noch op de doeltreffendheid van die
wraak, in het besef dat zijzelf van al haar pogingen tot wraak honderd
keer meer zal lijden dan degene voor wie de wraak bestemd is, terwijl
hij, neem ik aan, niet eens zijn kont zal krabben. Op haar sterfbed zal
zij zich opnieuw alles herinneren met daarboven op nog eens de in al
die tijd opgehoopte rente en...
Maar juist in deze koude, afgrijselijke half-wanhoop, in dit
half-geloof, in dit zichzelf van verdriet bewust veertig jaar lang
levend in de onderwereld begraven hebben, in deze scherp onderkende en
toch deels twijfelachtige hopeloosheid van zijn toestand, in zichzelf
gekeerd in die hel van onbevredigde verlangens, in die koorts van
trillingen, van voor eeuwig genomen besluiten en er een minuut later
weer spijt van hebben – ligt de aantrekkingskracht van dat
vreemde genot waar ik het over gehad heb. Dit genot is zo subtiel en zo
moeilijk te ontrafelen, dat lichtelijk bekrompen mensen of zelfs
eenvoudige mensen met sterke zenuwen er absoluut niets van begrijpen.
"Misschien begrijpen dié mensen er evenmin iets van,”
voegt u er grijnzend - als iemand die er verstand van heeft - uit uzelf
aan toe, "die nog nooit een klap in hun gezicht hebben gekregen". Ik
wed, dat u dit denkt. Maar u kunt gerust zijn, heren, ik heb nooit een
klap in mijn gezicht gekregen, ofschoon het me geen fluit kan schelen
wat u daarover denkt. Ik heb er misschien spijt van, dat ik in mijn
leven zo weinig klappen in het gezicht heb uitgedeeld.
Maar genoeg….geen woord meer over dit voor u zo uiterst
interessante thema.
Ik zal rustig mijn uiteenzetting over mensen met sterke zenuwen,
die een bepaald verfijnd genot niet begrijpen, voortzetten. Hoewel dit
soort mensen, onder bepaalde omstandigheden als stieren keihard zullen
brullen, omdat hen dat, veronderstellen we, tot de hoogste eer strekt,
zullen ze, zoals ik reeds zei, wanneer ze met het onmogelijke
geconfronteerd worden, onmiddellijk bedaren.
Het onmogelijke is dus die stenen muur. Wat voor stenen muur? Wel,
dat spreekt toch van zelf: de natuurwetten, de resultaten van exacte
wetenschappen en de wiskunde. Zo gauw ze u bijvoorbeeld bewijzen dat u
van de aap afstamt, moet u niet uw voorhoofd fronsen, maar het als een
feit accepteren. Of als men u bewijst, dat één druppeltje
van uw eigen vet u dierbaarder moet zijn dan honderdduizend van uw
medemensen, en dat met dit resultaat alle zogenaamde deugden, plichten
en dergelijke onnozele vooroordelen volledig zijn verdwenen, dan moet u
dit ook gewoon accepteren, er is nu eenmaal niets tegen te doen, want
tweemaal twee is vier is de wet van de wiskunde. Probeert u dat maar
eens te weerleggen.
"Hou toch op,” zullen ze u toeschreeuwen, “het heeft
geen zin om te protesteren, het is een zaak van twee maal twee is vier.
De natuur vraagt u geen toestemming, ze heeft niets te maken met uw
verlangens en of haar wetten u al dan niet bevallen. U bent verplicht
haar te nemen, zoals zij is, en daarom ook al haar gevolgen. De muur,
ziet u, blijft dus een muur enz. enz.”
Maar grote God, wat heb ik met de natuurwetten en met die wiskunde
te maken, als mij om de een of andere reden die wetten en het feit dat
twee maal twee is vier niet bevallen?
Het spreekt vanzelf, dat ik niet door de muur heen kan door er met
mijn hoofd tegenaan te beuken, als me echt de kracht ontbreekt om hem
te verpletteren, maar ik zal me er toch niet bij neerleggen, enkel en
alleen omdat het een stenen muur is en ik de kracht niet heb.
Alsof zo'n stenen muur werkelijk iets troostends zou hebben, alsof
hij werkelijk woorden van verzoening zou bevatten, alleen maar omdat
twee maal twee vier is. O absurditeit der absurditeiten..
Hoeveel beter is het om alles te begrijpen, om je van alles bewust
te zijn, van alle onmogelijkheden en van de stenen muur; om je bij geen
enkele van die onmogelijkheden en stenen muren neer te leggen, als je
van die overgave walgt; om langs de weg van de meest stringente
logische combinaties tot de meest weerzinwekkende conclusies te komen
over het eeuwigdurende thema, waar zelfs de stenen muur en jijzelf op
een of andere manier schuldig aan zijn, ofschoon het aan de andere kant
zo duidelijk als wat is, dat je absoluut niet schuldig bent en dat je
daarom zwijgend en machteloos knarsetandend, in een weelderige
futloosheid verzinkt, piekerend over het feit dat er voor jou zelfs
niemand is waar je je wraak op kunt botvieren, dat je geen object voor
je wraakzuchtigheid hebt en waarschijnlijk nooit zult hebben, dat het
een goocheltoer is, dat het alleen maar wat gejongleer is, een truc van
een valsspeler, dat het gewoon een rotzooi is, dat je niet weet waarmee
en met wie je te maken hebt, maar ondanks al die onzekerheden en
gejongleer, doet het je toch pijn, en hoe minder je weet, hoe meer pijn
je hebt.
IV
"Ha, ha, ha. Dan zult u in het vervolg ook in kiespijn genot
vinden," roep je lachend uit.
"Nou, zelfs in kiespijn ligt genot," antwoord ik dan. Ik heb eens
een hele maand kiespijn gehad, ik weet dus wat dat is. In dat geval ben
je niet in stilte kwaadaardig, maar je kermt; maar dat is geen oprecht
gekerm, het is kwaadaardig gekerm en die kwaadaardigheid, daar gaat het
om. In dit gekerm drukt het genot van de lijder zich uit; want als je
geen genot zou voelen, zou je niet kermen. Dat is een goed voorbeeld,
heren, ik wil dat verder uitwerken. Dat gekerm drukt op de eerste
plaats de doelloosheid van je pijn uit, die zo vernederend voor je
geest is; de gehele wetmatigheid van de natuur, waar je natuurlijk op
kunt kotsen, maar waardoor je niettemin lijdt, terwijl zij van dit
lijden verschoond blijft. Ten tweede drukt zich in deze pijn het besef
uit, datje geen vijand hebt om te straffen, maar wel pijn hebt; het
bewustzijn dat je ondanks alle mogelijke Wagenheims (bekende
tandarts,noot vd vertaler) volledig slaaf van je tanden bent, dat je
tanden niet langer pijn zullen doen als iemand dat wil, maar dat die
pijn nog drie maanden zal duren, als hij dat niet wil, en eindelijk
dat, als je nog altijd niet gedwee bent en nog steeds blijft
tegenspartelen, alles wat er voor je eigen vertroosting rest alleen nog
jezelf afranselen of met je vuist zo hard mogelijk tegen de muur slaan,
is en echt niks anders. Welnu, deze dodelijke beledigingen, deze
bespottingen van de kant van een onbekende, eindigen tenslotte in
genot, dat soms de hoogste graad van geilheid bereikt. Ik vraag u,
heren, luister eens naar het gekerm van een ontwikkeld mens uit de
negentiende eeuw, die aan kiespijn lijdt, op de tweede of derde dag van
zijn aanval, wanneer hij dus anders begint te kermen dan op de eerste
dag, dat wil zeggen, dat hij dus niet meer kermt, omdat hij gewoon
kiespijn heeft, zoals een gewone onbeschaafde boer dat doet, maar dat
hij kermt als iemand, die de invloed van de ontwikkeling van de
Europese civilisatie heeft ondergaan, als de man, die "van volk en
vaderland ontworteld is", zoals men dat tegenwoordig zegt. Zijn gekerm
wordt walgelijk, onsmakelijk boosaardig en gaat dag en nacht door. Hij
weet zelf heel goed, dat hij zichzelf met dit gekerm geen goed doet,
hij weet beter dan wie ook, dat hij daarmee zichzelf en anderen alleen
maar kwelt en lastig valt, hij weet dat zelfs zijn publiek, waar hij
zich zo voor inspant, zijn hele familie, met grootste weerzin naar dit
gekerm luistert, ze geloven er geen snars van, ze begrijpen heel goed
dat hij heel anders, eenvoudiger, zonder trillers of versieringen zou
kunnen kermen, maar dat hij alleen maar uit nijd zo bezig is, uit
kwaadaardigheid. Welnu, juist in dit opzicht ligt in die kwellingen een
geil genot.
Alsof hij wil zeggen "Ik ben jullie tot last, ik scheur jullie hart
uiteen, ik hou iedereen in huis wakker. Nou, blijven jullie dan ook
maar wakker, voel maar elke minuut dat ik kiespijn heb. Ik ben zoals je
weet niet de held, waarvoor ik me vroeger heb uitgeven, maar een
eenvoudig walgelijk mannetje, een bedrieger. Nu goed dan. Ik ben heel
blij, dat jullie me doorhebben. Het is weerzinwekkend voor jullie om
naar mijn verachtelijk gekerm te luisteren: dan is het maar
weerzinwekkend; dan zal ik dadelijk nog een veel smeriger fanfare laten
horen!" Begrijpt u het nog steeds niet, heren? Nee, het schijnt dat
onze ontwikkeling en bewustzijn nog verder moeten gaan om alle kronkels
van dit genot te begrijpen. U lacht, hè? Daar ben ik echt blij
om. Mijn grappen, heren, getuigen vanzelfsprekend van een slechte
smaak, gaan van de hak op de tak en zijn ingewikkeld en gespeend van
elk zelfvertrouwen. Maar dat komt omdat ik geen zelfrespect heb. Kan
iemand die zichzelf doorheeft eigenlijk wel zelfrespect hebben?
V
Kom heren, kan iemand die genot probeert te vinden in het gevoel
van zijn eigen vernedering, nog een greintje zelfrespect hebben?
Ik zeg dat nou niet uit het een of andere halfzacht berouw. Ik heb
altijd al een hekel gehad aan dat: "Vergeef me papa, ik zal het nooit
meer doen" niet omdat ik niet in staat zou zijn om dat te zeggen,
integendeel, maar misschien omdat er, op wat voor manier dan ook, te
zeer toe in staat was. Alsof ik meestal expres in de problemen kwam,
ook in gevallen waarin mij niets te verwijten viel. Dat was dus echt
het meest afschuwelijke van alles. Tegelijkertijd was ik echt geraakt
en schuldbewust, ik vergoot natuurlijk tranen met tuiten en hield me
zelf voor de gek, al stelde ik me absoluut niet aan, en er was een
misselijk gevoel in mijn hart op het moment dat …... Daar kon ik
niet eens de natuurwetten de schuld van geven, ofschoon die
natuurwetten me mijn hele leven het meest dwars gezeten hebben. Het is
afschuwelijk om je dat allemaal te herinneren, maar toen was het ook
afschuwelijk. Want razend begreep ik natuurlijk al na een minuut, dat
het allemaal een leugen was, een misselijke leugen, een gehuichelde
leugen, dus ook al dat berouw, die emotie en die beloften om mijn leven
te beteren. U zult me vragen waarom ik me zorgen maakte over dergelijke
grappen: het antwoord? omdat het zo vervelend is om met gevouwen handen
te zitten, en daarom begon ik me in allerlei bochten te wringen.
Zo ging het echt. Kijk nu eens wat beter naar uzelf, heren, dan
zult u begrijpen, dat het echt zo is. Ik had voor mezelf avonturen
verzonnen, ik had mijn leven opgebouwd, om in ieder geval op een of
andere manier toch te leven. Hoe vaak is het me niet overkomen, dat ik
me, bijvoorbeeld, zomaar expres beledigd voelde; en je weet natuurlijk
ook, dat je om niets beledigd kunt worden; dat je het jezelf aandoet,
maar dat je jezelf ook zover kunt opnaaien dat je je echt beledigd
voelt. Mijn leven lang heb ik de drang gehad om zulke streken uit te
halen, zodat ik mezelf op het laatst niet meer in de hand had. Een
andere keer, neen zelfs twee keer, heb ik met alle geweld geprobeerd
verliefd te worden. Ook daar heb ik onder geleden, heren, ik verzeker
het u. In het diepst van mijn hart geloofde ik niet in mijn lijden,
daar zat een glimp van spotlust in, maar toch leed ik en nog wel op de
echte en orthodoxe manier; ik was jaloers en buiten mezelf… en
dat kwam alleen van verveling, heren, ja van verveling; ik werd
overmand door een gebrek aan fut. U weet dat de onmiddellijke en
wettige vrucht van het bewustzijn, de futloosheid is, dat wil zeggen,
bewust met-de-handen-gevouwen-op-de-schoot-zitten. Ik heb het daar al
eerder over gehad. Ik zeg het nog een keer, ik zeg het nog een keer
nadrukkelijk: alle “spontane” mensen en daadkrachtige
mensen zijn alleen maar actief omdat ze dom en bekrompen zijn. Hoe je
dat kunt verklaren? Ik zal het u uitleggen: als gevolg van hun
bekrompenheid beschouwen ze de onmiddellijke (onmiddellijke oorzaak =
“God”. noot vd vertaler) en de secundaire oorzaak als
eerste oorzaak, en op die manier overtuigen ze zichzelf sneller en
gemakkelijker dan andere mensen van het feit dat ze een onfeilbare
grondslag voor hun handelen gevonden hebben en dan is hun hoofd gerust
en u weet dat dat de hoofdzaak is. Want u weet toch dat je
vóór je begint, eerst je hoofd volmaakt rustig moet
hebben en zonder spoor van twijfel. Nou, hoe kan ik bijvoorbeeld zelf
mijn hoofd tot rust brengen? Wat zijn de eerste oorzaken waarop ik kan
bouwen? Wat zijn mijn grondslagen? Waar kan ik die vandaan halen? Ik
oefen mijzelf in nadenken en daarom sleept bij mij elke eerste oorzaak
meteen een nog meer eerste oorzaak achter zich aan, en zo tot
in het oneindige. Dat is juist het wezenlijke van elk soort bewustzijn
en van al dat nadenken. Daar heb je dus weer de natuurwetten. En wat is
dan uiteindelijk het resultaat? Precies hetzelfde. U weet toch nog dat
ik het zojuist over wraak gehad heb. (U heeft het vast niet begrepen.)
Ik zei dus dat de mens zich wreekt, omdat hij daarin rechtvaardigheid
ziet. Dat betekent dus, dat hij een allereerste oorzaak gevonden heeft,
namelijk rechtvaardigheid
Hij heeft zich dus aan alle kanten gerustgesteld, en daarom kan hij
zijn wraak kalm en met goed gevolg voltrekken, omdat hij er van
overtuigd is, dat hij iets rechtvaardigs en eerlijks doet.
Maar ik zie daar niets rechtvaardigs in, ik vind dat absoluut niet
fatsoenlijk; als ik me dus probeer te wreken, doe ik dat uitsluitend
uit kwaadaardigheid. Kwaadaardigheid zou natuurlijk alles, al mijn
twijfels, kunnen overwinnen, en zou zo dus heel best als eerste oorzaak
kunnen dienen, juist omdat het geen oorzaak is. Maar wat moet ik doen
als ik zelf boosaardig ben? (je weet dat ik daar zojuist mee begonnen
ben).
Alweer als gevolg van die vervloekte natuurwetten, is die woede in
mij aan chemische ontbinding onderworpen. Je kijkt in je hoofd, het
onderwerp vliegt de lucht in, je verstand verdampt, de dader is niet te
vinden, het kwaad wordt geen kwaad maar een hersenspinsel, zoiets als
kiespijn, waar niemand schuldig aan is en weer resteert dus slechts
dezelfde uitlaatklep, dat wil zeggen: je kop zo hard als je kunt tegen
de muur beuken. Dus geef je het maar op en wuift het weg, omdat je geen
eerste oorzaak hebt gevonden.
Maar probeer het eens, laat je eens blindelings door je gevoel
meesleuren, zonder na te denken, zonder eerste oorzaak, stuur dat
bewustzijn, al is het maar voor een ogenblik, weg; haat of bemin, als
je niet alleen maar met gevouwen handen wil zitten. Overmorgen, op zijn
allerlaatst, dan begin je je zelf weer te verachten, omdat je jezelf
bewust belazerd hebt. Het resultaat? een zeepbel en de fut eruit. O
heren, weet u, misschien hou ik mezelf voor een verstandig man, alleen
omdat ik mijn hele leven lang nergens aan begonnen ben en niets heb
afgemaakt. Toegegeven, ik ben een ouwehoer, een onschadelijke
hinderlijke ouwehoer, zoals iedereen overigens.
Maar wat kunnen we er aan doen als de enige, en onmiddellijke
roeping van ieder verstandig mens is om te ouwehoeren, om opzettelijk
water naar de zee te dragen?
VI
O, had ik maar gewoon uit luiheid niets gedaan. Goeie God, wat zou
ik me dan zelf gerespecteerd hebben. Ik zou mezelf gerespecteerd
hebben, omdat het me ten minste gelukt was om lui te zijn; dan had ik
als het ware ten minste één eigenschap gehad, waarin ik
zelf had kunnen geloven. Vraag: Wat is hij? Antwoord: een luiwammes;
wat zou dat heerlijk geweest zijn, om dat over jezelf te horen! Het zou
betekenen dat ik positief geëtiketteerd was, het zou betekenen dat
er iets over me te vertellen valt. “Luiwammes”- nou, dat is
een ambitie en roeping, het is een carrière. Neen zonder
gekheid, dat is zo. Ik zou dan terecht lid van de allerbeste club zijn,
en ik zou er mijn beroep van maken om mijzelf voortdurend te
respecteren. Ik heb een heer gekend, die er zijn hele leven prat op
ging, dat hij kenner van Lafitte (een wijnmerk) was. Hij beschouwde dit
als een echte deugd en hij twijfelde nooit aan zichzelf. Hij stierf
niet alleen vredig, maar ook met een triomfantelijk besef, en dat was
nog terecht ook. Met een gevoel van zegepraal, en hij had volkomen
gelijk. Als ik dan toch een carrière voor mezelf uit had mogen
kiezen, dan zou ik een luiwammes en een gulzigaard geweest zijn, geen
gewone, maar bijvoorbeeld een met gevoel voor al het verhevene en
schone. Wat vindt u daarvan? Ik heb daar lang visioenen over gehad. Dat
"schone en verhevene" drukt op mijn veertigste zwaar op me. Maar dat is
bij veertig; daarna…o, daarna zou het anders geweest zijn. Ik
zou voor mijzelf een daarbij passende bezigheid hebben gezocht, om
precies te zijn, drinken op de gezondheid van al het “verhevene
en schone”. Ik zou iedere gelegenheid hebben aangegrepen om een
traan in mijn glas te plengen om die dan op al het “verhevene en
schone” leeg te drinken. Ik zou dan alles in het schone en
verhevene veranderd hebben; in de walgelijkste onbetwistbare rotzooi,
zou ik het schone en verhevene opgespoord hebben. Ik zou gejankt hebben
als een natte spons. Een kunstenaar schildert bijvoorbeeld een fleurig
schilderij. Ik zou meteen op de gezondheid van die schilder die een
fleurig schilderij geschilderd heeft drinken, want ik hou van al het
verhevene en schone. Een auteur heeft een ontroerend boek geschreven:
meteen drink ik op de gezondheid van alles wat ontroert, want ik hou
van alles wat “verheven en schoon” is.
Ik zou respect hebben gevraagd omdat ik dat zo doe. Ik zou iedereen
die mij geen respect zou betonen vervolgen. Ik zou een vredig leven
hebben en waardig sterven; nou, dat is verrukkelijk, absoluut
verrukkelijk! En wat zou ik een buik hebben gefokt, wat een driedubbele
onderkin zou ik hebben gekweekt, wat een purperneus zou ik voor mezelf
hebben gekleurd, zodat iedereen me zou aankijken en zou zeggen:
“Wat een bezit! Dit is iets echts en stevigs!” En u mag
zeggen wat u wil, heren, maar het is zeer aangenaam om zo’n
opmerkingen over jezelf te horen maken in deze negatieve tijd.”
VII
Maar dit zijn alleen maar gouden dromen.
O vertel me, wie heeft het eerst verkondigd, wie heeft het eerst
uitgeroepen, dat de mens slechts lelijke dingen doet, omdat hij zijn
eigenbelang niet kent; dat, als hij op de hoogte zou zijn, als zijn
ogen geopend zouden worden voor deze echte en normale belangen, hij
onmiddellijk zou ophouden die lelijke dingen te doen, dat hij dan
meteen goed en edel zou worden, omdat hij eenmaal voorgelicht en op de
hoogte van zijn echte belang, dadelijk zou inzien dat dit belang alleen
in het goede en nergens anders ligt, en we weten allemaal dat niemand
bewust tegen zijn eigen belang in kan handelen, en daaruit volgt
zogezegd, dat hij uit noodzaak zou beginnen goed te doen.
O zuigeling. O rein, onschuldig kind! Nou op de eerste plaats:
wanneer is er in al die duizenden jaren een tijd geweest waarin de mens
alleen uit zijn eigen belang heeft gehandeld? Wat moeten we dan met al
die miljoenen feiten, die aantonen dat mensen bewust, dat wil zeggen
met volledig begrip van hun ware belangen, die ware belangen op de
achtergrond geplaatst hebben en halsoverkop een andere weg ingeslagen
zijn, waar hen dreiging en gevaar wachtte, door niets en niemand in die
richting gedwongen, maar als het ware, gewoon omdat ze niet van het
gebaande pad hielden, en halsstarrig, wetens en willens zich, vrijwel
in het duister, een andere moeilijke en absurde weg hebben gezocht en
gebaand. Ik veronderstel dus, dat die hardnekkigheid en perversiteit
prettiger voor hen waren dan welk belang dan ook….Belang! Wat is
belang? Zou u het op u willen nemen om heel nauwkeurig aan te geven,
waarin het belang van de mens bestaat? Maar wat, als het zo is dat het
belang van de mens, soms niet alleen kan, maar zelfs moet bestaan uit
zijn verlangen naar bepaalde zaken die schadelijk voor hem zijn en hem
niet tot voordeel strekken? dat het menselijk voordeel vaak niet alleen
kan bestaan, maar wel degelijk moet bestaan, om het slechte en niet het
nuttige te wensen? Maar als dit zo is, als zoiets het geval kan zijn,
dan valt het hele principe in duigen. Wat denkt u, komen er zo’n
gevallen voor? U lacht; lacht u maar, heren, maar geef me alleen maar
antwoord: zijn de menselijke belangen echt nauwkeurig geteld en
gewogen? Of zijn er nog die niet alleen nog niet zijn meegeteld, maar
die mogelijk niet meegeteld kunnen worden, omdat ze niet
geclassificeerd kunnen worden? U heeft toch heren, naar mijn beste
weten, uw hele lijst van menselijke belangen aan het gemiddelde van de
statische cijfers en wetenschappelijk-economische formules ontleend?
Uw belangen zijn toch, voorspoed, rijkdom, vrijheid, vrede enz.
enz.? Dus de man, die bijvoorbeeld openlijk en welbewust tegen deze
hele lijst in zou gaan, zou volgens uw mening, en inderdaad ook de
mijne natuurlijk een obscurantist of een volslagen krankzinnige zijn:
waar of niet? Maar weet u, dit is toch wel verrassend: hoe komt het
namelijk, dat al die statistici, dat al die wijzen en mensenvrienden
bij hun opsomming van de menselijke belangen er steeds
ééntje weggelaten hebben? Ze nemen die zelfs niet in hun
lijst op, althans niet op de manier, waarop het zou moeten, en de hele
lijst hangt echt van dit ene punt af. Dat zou nou niet zo
verschrikkelijk zijn, want men zou dit belangl kunnen nemen en het
eenvoudigweg aan de lijst kunnen toevoegen. Maar het probleem is, dat
dit merkwaardige belangl onder geen enkele classificatie valt en zich
dus op geen enkele lijst laat onderbrengen.
Ik heb bijvoorbeeld een vriend…. Och heren, maar natuurlijk
is hij ook uw vriend; en er is inderdaad niemand wiens vriend hij niet
is! Als die vriend nu een zaak voorbereidt, zal deze heer u meteen,
stijlvol en helder, precies uitleggen hoe hij volgens de wetten van de
ratio en de waarheid moet handelen. Sterker nog, hij zal opgewonden en
hartstochtelijk met u over de echte, normale, menselijke belangen gaan
spreken; hij zal spottend de kortzichtige dwazen verwijten maken, die
noch hun eigen belangen, noch de echte betekenis van de deugd
begrijpen; maar binnen een kwartier zal hij zonder enige plotselinge
aanleiding niet van buiten, maar gewoon uit iets dat in hem zit, dat
sterker is dan al zijn belangen, een heel andere toon aanslaan: hij zal
openlijk tegen alles ingaan, wat hij net over zichzelf gezegd heeft,
tegen de wetten van de ratio, tegen zijn eigen belang, om kort te gaan
tegen alles in... Maar ik waarschuw u, mijn vriend is een
gecompliceerde persoonlijkheid en daarom is het moeilijk om alleen hem
de schuld te geven.
Het feit is, heren, dat er echt iets moet zijn, dat voor vrijwel
ieder mens dierbaarder is dan zijn grootste belangen, of (om niet
onlogisch te zijn) bestaat er een allerbelangrijkst belang (juist
datgene dat weggelaten wordt en waar we het net over gehad hebben) dat
belangrijker en gunstiger is dan alle andere belangen, en waarvoor een
mens als het nodig is bereid is om, tegen alle wetten in, voor op te
komen: dat wil zeggen, tegen de ratio, tegen de eer, tegen de vrede en
tegen de voorspoed - kortom tegen al die uitnemende en nuttige dingen,
als hij maar dat fundamentele, allerbelangrijkst belang dat hem
dierbaarder is dan alles, kan bereiken.
"Maar het is toch altijd nog een belang," zult u mij antwoorden.
Staat u mij toe dat ik het zal verduidelijken, en het gaat niet om
woordspelletjes. Waar het om gaat is dat dit belang opmerkelijk is,
juist om het feit dat het al onze classificaties omvergooit en dat het
doorlopend elk systeem dat door mensenvrienden voor het welzijn van de
mensheid geconstrueerd is, verbrijzelt. In feite gooit het alles
overhoop. Maar voor ik het noem, wil ik me zelf toch nog even
compromitteren en daarom verklaar ik nu onomwonden, dat al die
prachtige systemen, al die theorieën, om aan het mensdom haar
wezenlijke, normale belangen te verduidelijken, opdat het onontkoombaar
naar de verwezenlijking daarvan streeft en dan opeens goed en edel
wordt – zijn naar mijn mening tot nu toe slechts oefeningen in de
logica geweest. Ja, oefeningen in de logica! Nou, om deze theorie, over
de regeneratie van het mensdom door middel van het streven naar zijn
eigen belang, te handhaven is voor mij bijna hetzelfde als…als
te bevestigen dat, bijvoorbeeld volgens Buckle, door de beschaving het
mensdom zachtaardiger wordt, en dientengevolge minder bloeddorstig en
minder geschikt wordt om oorlog te voeren.
Het schijnt dat dat logisch uit deze argumenten voortvloeit. Maar
de mens heeft zo’n voorliefde voor systemen en voor de abstracte
gevolgtrekkingen, dat hij bereid is de waarheid opzettelijk te
verdraaien en het bewijs van zijn zintuigen te negeren, alleen maar om
zijn logica te rechtvaardigen. Ik noem dit voorbeeld omdat dat het
meest duidelijke voorbeeld daarvan is. Kijk alleen maar eens om u heen:
het bloed wordt in stromen vergoten en op de meest vreugdevolle wijze,
alsof het champagne is. Neem de hele negentiende eeuw, waarin Buckle
geleefd heeft. Neem Napoleon de Grote en ook de hedendaagse. Neem
Noord-Amerika, de eeuwige unie. Neem de farce van
Sleeswijk-Holstein…..
En wat heeft de beschaving dan zachtaardiger in ons gemaakt?
De enige winst voor de mensheid van de beschaving is de grotere
verscheidenheid van gevoelens – en echt niet meer dan dat. En
door de ontwikkeling van die veelzijdigheid kan de mens ertoe komen om
genot in het bloedvergieten te vinden. In feite is dat allang met hem
gebeurd. Is het u nooit opgevallen, dat de meest beschaafde mensen de
meest subtiele slachters zijn geweest, bij wie de Attila's en de
Stenjka Rasin's (Kozakkenhoofdman, die plm. 1670 een opstand heeft
veroorzaakt) eenvoudig in het niet vallen, en als zij niet zoals de
Attila's en de Stenjka Rasin’s opvallen, dan komt dit alleen
maar, omdat je ze te vaak tegenkomt, omdat zij zo gewoon zijn, en omdat
we er zo aan gewend zijn. In ieder geval is de mens door de civilisatie
zo al niet bloeddorstiger, dan toch in ieder geval slechter en gemener
bloeddorstig geworden. Vroeger zag hij nog rechtvaardigheid in het
bloedvergieten en hij roeide met een gerust geweten iedereen uit,
waarvan hij dacht dat hij hem uit moest roeien. Tegenwoordig vinden we
bloedvergieten afschuwelijk, maar houden ons toch met die
afschuwelijkheid bezig, en we doen dat nog voortvarender dan vroeger.
Wat is er nu erger? Oordeelt u zelf maar. Ze zeggen dat Cleopatra,
(neemt u me niet kwalijk, dat ik met een voorbeeld uit de Romeinse
geschiedenis aan kom) er verzot op was, om gouden spelden in de borsten
van haar slavinnen te steken en dat ze in hun gesteun en gekerm behagen
schepte. U zult zeggen, dat dit in betrekkelijk barbaarse tijden is
gebeurd en dat we ook nu nog in barbaarse tijden leven, want ook nu
nog, alweer weer betrekkelijk gesproken, steekt men met spelden; dat
dit komt omdat de mens, ofschoon hij geleerd heeft helderder te zien
dan die in barbaarse tijden, nog allesbehalve geleerd heeft om te
handelen zoals zijn verstand en de wetenschappen hem dit leren. Maar
toch bent u er niettemin volledig van overtuigd, dat hij dat zeker zal
leren, wanneer hij maar eenmaal die oude en slechte gewoonten afgeleerd
heeft, en wanneer het gezond verstand en de wetenschap de menselijke
natuur heropgevoed en het de normale richting opgestuurd zal hebben. U
bent er van overtuigd, dat de mens dan met zijn OPZETTELIJKE
vergissingen zal ophouden en zogezegd vanzelf zal ophouden om zijn wil
tegen zijn normale belangen te keren. Dat is nog niet alles. Dan, zegt
u, zal de wetenschap zelf de mens leren, (ofschoon dit volgens mij dan
een overbodige luxe is) dat hij in werkelijkheid nooit een gril of wil
van zichzelf gehad heeft, en dat hij niet meer is dan een soort
pianotoets of orgelpijp en dat er bovendien nog zoiets als natuurwetten
bestaan, zodat alles wat hij doet niet door zijn wil geschiedt, maar
dat dit helemaal vanzelf, volgens de natuurwetten, gebeurt. We hoeven
dus alleen nog maar die natuurwetten te ontdekken en dan is de mens
niet langer voor zijn daden verantwoordelijk en zal het leven voor hem
buitengewoon gemakkelijk worden. Alle menselijke handelingen worden dan
natuurlijk mathematisch, als logaritmetabellen tot 108.000, volgens
deze wetten berekend en in een alfabetisch register ondergebracht; of
beter nog, er zullen stichtelijke boeken gepubliceerd worden, zoals
onze huidige encyclopedische lexicons, waarin alles zo precies berekend
en uitgelegd wordt, dat er in de wereld vervolgens geen incidenten of
avonturen meer zullen voorkomen.
Dan zullen er, zoals u zegt, nieuwe economische verhoudingen
intreden, allemaal pasklaar en met mathematische nauwkeurigheid
uitgewerkt, zodat alle mogelijke vragen in een oogwenk zullen
verdwijnen, gewoon omdat elk mogelijk antwoord gegeven kan worden. Dan
zal het Crystal Palace worden gebouwd. Dan... ja, dat zullen eindelijk
vredige tijden zijn. Natuurlijk kan men op geen enkele manier
garanderen, (dit is mijn kanttekening!), dat het dan niet bijvoorbeeld
vreselijk saai zal zijn, (want wat valt er nog te doen als alles
uitgerekend en geclassificeerd wordt), maar aan de andere kant zal
alles buitgewoon rationeel zijn. Natuurlijk kan verveling je ergens toe
aanzetten. Het is verveling die de mens aanzet om gouden spelden in
mensen te prikken, maar dat maakt allemaal niets uit. Maar wat wel erg
is, (opnieuw mijn kanttekening) is dat ik durf te zeggen dat mensen dan
dankbaar zullen zijn voor die gouden spelden. De mens is dom,
fenomenaal dom; of liever, hij is helemaal niet dom, maar hij is zo
ondankbaar dat je in de schepping geen ander zoals hij kan vinden.
Zo zou het mij bijvoorbeeld niet in het minst verrassen, wanneer er
plotseling, als uit het niets, te midden van die welvaart, een of
andere heer op zou staan, die met een onedel of liever gezegd, met een
reactionair en spottend gezicht, en met zijn handen in zijn zij tot ons
allemaal zou zeggen:
"Welnu heren, zouden we niet beter de hele voorstelling op kunnen
doeken en het rationalisme met de wind verstrooien, deze logaritmen
gewoon naar de duivel sturen en het ons weer mogelijk maken opnieuw
naar onze eigen dwaze wil te leven?” Dat zou niks uitrichten,
maar wat lastig is dat hij zeker volgelingen zou vinden, want zo is de
menselijke natuur. En dat allemaal om de meest dwaze reden die, zoals
men zal begrijpen, het vermelden niet eens waard is: namelijk dat de
mens onder alle omstandigheden en ten allen tijde en wie hij ook moge
zijn, verkozen heeft om te handelen zoals hij wil, en hoegenaamd niet
zoals zijn ratio en belang voorschrijft en dat men tegen zijn eigen
belangen in kan kiezen en dat soms echt moet (dat vind ik!). Je eigen
vrije ontketende wil, je eigen grillen, hoe wild dan ook, je bij tijden
tot waanzin opgewonden eigen verbeelding, is nou net dat
allerbelangrijkste belang, wat we over het hoofd hebben gezien, dat
onder geen enkele classificatie valt en waartegen alle systemen en
theorieën in gruzelementen uiteenspatten. En hoe weten al die
betweters dat de mens een normale en deugdzame wil wil? Hoe zijn ze
erbij gekomen dat de mens een rationele en nuttige wil moet willen? Wat
de mens wil is gewoon een onafhankelijke wil, wat die
afhankelijkheid ook moge kosten en waartoe die ook zou kunnen leiden.
Nou wil, natuurlijk weet alleen de duivel wat voor wil.
VIII
"Ha!ha! ha! Maar je weet dat er in werkelijkheid
niet zoiets als een vrije wil is, je kunt zeggen wat je wil.”
zult u gniffelend tegenwerpen. “De wetenschap is er in zoverre in
geslaagd de mens te analyseren dat we al weten dat wil en wat de vrije
wil genoemd wordt niets anders is dan....”
Wacht u even, heren, ik moet bekennen dat ik daar zelf over wilde
beginnen, maar ik was nogal geschrokken. Ik wou juist zeggen dat alleen
de duivel weet waar de wil van afhangt, en dat dat heel goed is, maar
toen moest ik denken aan wat de wetenschap leert…en toen hield
ik me in. En nu begint u er zelf weer over.
Inderdaad, als er echt ooit een formule ontdekt wordt voor al onze
verlangens en grillen, dat wil zeggen, een verklaring waar die van
afhangen en uit welke wetten ze voortspruiten, hoe ze zich ontwikkelen,
wat ze in het ene en wat ze in het andere geval bedoelen enzovoort, een
echte wiskundige formule, dan zal de mens naar alle waarschijnlijkheid
meteen ophouden te willen. En terecht. Want wie zou er nou volgens een
vaste regel willen willen? Bovendien zal hij meteen transformeren van
een mens in een orgelpijp of zoiets; want wat is een mens zonder
verlangens, zonder vrije wil en zonder keuze, meer dan een orgelpijp?
Wat denkt u? Laten we eens de kans berekenen. Zou zoiets kunnen
gebeuren of niet?
"Hm,"concludeert u, "onze keuze wordt doorgaans
abusievelijk vanuit een onjuist idee van ons belangl gezien. Soms
kiezen we voor absolute onzin omdat we in onze dwaasheid die onzin
beschouwen als het meest eenvoudige middel om een vermeend belang te
behalen. Maar wanneer dat allemaal verklaard en op papier uitgewerkt is
(wat uitstekend kan, want het is verachtelijk en zinloos te
veronderstellen dat de mens sommige natuurwetten nooit zal begrijpen)
dan zullen ongetwijfeld zogenaamde verlangens niet langer bestaan. Want
als een verlangen in conflict met de ratio zal komen, dan zullen we
gaan redeneren en niet gaan verlangen, omdat het onmogelijk zal zijn
vol te houden dat in onze verlangens onze ratio zinloos is, want dat we
op die manier willens en wetens tegen de rede en de wil in handelen,
waardoor we onszelf schaden. En als elke keuze en redenering echt
uitgerekend kan worden – omdat op een dag de wetten van onze
zogenaamde vrije wil ontdekt zullen worden – dan zal er, zonder
gekheid, op zekere dag zoiets als een tabel van gemaakt worden, zodat
we echt overeenkomstig die tabel kunnen kiezen. Als ze bijvoorbeeld op
zekere dag voor me uitrekenen en me bewijzen dat ik een lange neus naar
iemand gemaakt heb, omdat ik het niet kon helpen een lange neus naar
hem te maken en dat ik het op die manier heb moeten doen, wat voor vrijheid
rest mij dan nog, met name als ik een ontwikkeld man ben en ergens
een academische graad gehaald heb? Dan zou ik in staat zijn mijn hele
leven dertig jaar vooruit te berekenen. Om kort te gaan, als dat
geregeld zou kunnen worden, zou er niets meer voor ons overblijven. Dat
zouden we in ieder geval moeten begrijpen. En eigenlijk moeten we bij
onszelf onvermoeibaar herhalen dat op zus en zo’n moment en onder
zus en zo’n omstandigheden de natuur ons geen toestemming vraagt;
dat wij haar moeten nemen zoals ze is en haar niet moeten kneden naar
ons beeld, en als we werkelijk streven naar formules, tabellen en
regels, en ja zelfs…. naar de destilleerkolf, ja, dan moeten we
die kolf ook accepteren, want anders zal die zonder onze instemming
geaccepteerd worden.
Maar nou hou ik op! Heren, excuseert u mij dat ik dat ik te
filosofisch ben geweest; het is het resultaat van veertig jaar
ondergronds! Staat u mij toe dat ik aan mijn verbeelding toegeef. Ziet
u, heren, de ratio is een uitmuntend iets, dat zal niemand bestrijden,
maar de ratio is niets anders dan de ratio en bevredigt slechts de
rationele kant van de menselijke natuur, terwijl het een manifestatie
is van het hele leven, dat wil zeggen, van het hele menselijke leven,
de ratio en alle drijfveren incluis. En hoewel ons leven, in deze
manifestatie, vaak waardeloos is, is dit toch het leven en niet gewoon
worteltrekken. Ik wil bijvoorbeeld volstrekt ongedwongen leven, om in
mijn leven al mijn talenten te bevredigen en niet alleen mijn
redeneertalent, dat wil zeggen, niet gewoon eentwintigste van mijn
talenten. Maar wat weet de ratio? De ratio weet alleen wat het heeft
kunnen leren (sommige dingen zal het wellicht nooit leren; dat is een
magere troost, maar waarom zou ik dat niet ruiterlijk toegeven?) en de
menselijke natuur handelt als een geheel, met alles wat erin zit,
bewust of onbewust, en zelfs als het fout loopt, leeft het. Ik vermoed,
heren, dat u met mededogen naar me kijkt; u vertelt me weer dat een
voorgelicht en ontwikkeld mens, om kort te gaan, zoals de toekomstige
mens zal zijn, voor zichzelf niet bewust iets ongunstigs kan wensen en
dat dat wiskundig bewezen kan worden. Ik ben het er volledig mee eens
dat dat kan – wiskundig. Maar ik herhaal voor de honderdste keer,
dat er één geval is, echt maar één, waarin
een mens bewust, doelbewust, iets kan willen wat schadelijk voor hem
is, wat dom, heel dom is – gewoon omdat hij het recht heeft voor
zichzelf zelfs iets dat heel dom is te willen en om niet beperkt te
worden door een verplichting om alleen iets te willen wat zinnig is.
Maar in werkelijkheid kan dit vreselijk domme, die gril van ons, heren,
natuurlijk misschien gunstiger voor ons zijn dan wat dan ook op aarde,
met name in bepaalde gevallen. En met name kan het gunstiger zijn dan
welk belang dan ook, zelfs wanneer het ons kennelijk niet schaadt en de
meest verantwoorde conclusies van onze ratio over ons belang
tegenspreekt – want onder alle omstandigheden bewaart het voor
ons wat het kostbaarste en belangrijkste is – namelijk onze
persoonlijkheid, onze individualiteit. Want er zijn er, die volhouden,
dat dit voor de mens werkelijk het allerkostbaarste is; de wil kan
natuurlijk, als die wil, in overeenstemming met de ratio zijn; en
voornamelijk als er geen misbruik van wordt gemaakt, maar binnen
bepaalde grenzen blijft. Dat is nuttig en soms zelfs prijzenswaard.
Maar heel vaak, en zelfs het vaakst, gaat de wil uiterst en hardnekkig
tegen de ratio in….en….en…weet u dat ook dat zeer
nuttig en soms zelf prijzenswaard is? Heren, laten we ons eens
voorstellen dat de mens niet dom is. (men kan dat inderdaad niet
weigeren, al is het maar uit die ene overweging, dat als de mens dom
is, wie is er dan wijs?) Maar als hij niet dom is, is hij monsterachtig
ondankbaar. Fenomenaal ondankbaar. Eigenlijk geloof ik dat de beste
definitie van de mens de ondankbare tweevoeter is. Maar dat is niet
alles, dat is niet zijn ergste tekortkoming; zijn ergste tekortkoming
is zijn eeuwige morele perversie – van de dagen van de Zondvloed
tot het tijdperk van Sleeswijk-Holstein. Morele perversie en derhalve
een gemis aan gezond verstand; want men heeft lange tijd aangenomen dat
het gemis aan gezond verstand nergens anders aan te wijten is dan aan
morele perversiteit. Probeer het maar eens, werpt u maar eens een blik
op de geschiedenis van de mensheid. Wat ziet u dan? Is het een groots
schouwspel? Misschien groots, als je ervan houdt. Neem bijvoorbeeld de
Kolossus van Rhodos, dat is nog eens wat. Met redenen omkleed, beweert
de heer Anaevsky daarover dat sommigen zeggen dat het mensenwerk is,
terwijl anderen volhouden dat het door de natuur zelf is geschapen.
Is het veelkleurig? Misschien is het ook wel veelkleurig, als je de
militaire en burger-uitgaanstenues van alle mensen van alle tijden
neemt – dat alleen al is de moeite waard, en als je de kleine
tenues neemt komt er helemaal geen einde aan; geen enkele historicus
zou dat aankunnen. Is het eentonig? Misschien is het wel eentonig: het
is vechten en vechten; ze vechten nu, ze vochten eerst en ze vechten
laatst – u zult toch toe moeten geven dat ook dat eentonig is. Om
kort te gaan, je kunt alles van de wereldgeschiedenis zeggen, alles wat
de meest ziekelijke verbeeldingskracht maar verzinnen kan. Slechts
één ding kun je niet zeggen, namelijk dat deze
geschiedenis redelijk is. Dat woord krijg je je strot niet uit. En
inderdaad is dat het merkwaardige wat doorlopend gebeurt: steeds staan
er morele en rationele personen op, wijzen en minnaars van het mensdom
die zich ten doel stellen om hun hele leven lang zo zedelijk en
redelijk mogelijk te leven, om zogezegd een licht voor hun medemensen
te zijn, gewoon om hen te laten zien dat het mogelijk is om in deze
wereld zedelijk en rationeel te leven. En toch weten we allemaal dat
juist die mensen vroeg of laat ontrouw aan zichzelf zijn geweest en een
raar spelletje gespeeld hebben, vaak een niet fraai spelletje. En nu
vraag ik u, wat kan men van de mens verwachten, aangezien hij met zulke
zonderlinge eigenschappen behept is? Overstelp hem met alle aardse
zegeningen, verdrink hem in een zee van geluk, zodat je slechts bellen
van gelukzaligheid aan de oppervlakte kunt zien; geef hem economische
voorspoed, zodat hij niets anders te doen heeft dan slapen, koekjes
eten en bezig zijn met de voortzetting van zijn soort, en zelfs dan zal
hij u uit louter ondankbaarheid en kwaadaardigheid, een loer draaien.
Hij zal er zelfs zijn koekjes voor op het spel zetten, en opzettelijk
de meest rampzalige rotzooi willen, de meest oneconomische absurditeit,
alleen maar om zijn rampzalige en denkbeeldige inbreng in dat gezonde
verstand te hebben. Hij wil gewoon zijn denkbeeldige dromen, zijn
vulgaire gekte vasthouden om zichzelf te bewijzen – alsof dat nou
zo nodig is – dat mensen toch nog mensen zijn en geen
pianotoetsen, die dreigen de natuurwetten zo volkomen naar hun hand te
zetten, dat men weldra in staat zal zijn niet anders dan volgens de
kalender te willen. En dat is niet alles: zelfs als de mens niets
anders dan een pianotoets is, zelfs als dit hem door de
natuurwetenschappen en wiskunde bewezen zou worden, zelfs dan zou hij
niet redelijk worden, maar zou hij eenvoudig uit ondankbaarheid expres
iets pervers doen, gewoon om gelijk te krijgen. En als hij daar geen
middelen voor vindt, zal hij vernietiging en chaos teweegbrengen en
allerlei soorten ellende, alleen maar om gelijk te krijgen. Hij zal de
wereld vervloeken, zoals alleen de mens dat kan (dat is zijn privilege,
het primaire onderscheid tussen hem en andere dieren), en misschien kan
hij, door die vloek alleen, zijn doel bereiken – namelijk
zichzelf ervan overtuigen dat hij een mens is en geen pianotoets! Als u
zegt dat dit ook allemaal uitgerekend en geclassificeerd kan worden
– chaos, duisternis en vervloekingen, zodat alleen al de
mogelijkheid dit allemaal vooraf te berekenen het allemaal zou stoppen,
en de ratio zich weer zou doen gelden, dan zou de mens opzettelijk gek
worden om zich van zijn ratio te ontdoen en zijn gelijk te krijgen. Ik
geloof echt, ik sta er zelfs voor in, dat het hele mensenwerk uit niets
anders schijnt te bestaan dan het zichzelf elke minuut bewijzen dat hij
een mens is en geen pianotoets! Al moet hij zijn huid ervoor verkopen
of zijn medemensen voor opvreten. En als dat zo is, kun je het dan
helpen dat je in de verleiding komt blij te zijn dat het nog niet
gebeurd is, en dat het willen nog steeds afhangt van iets dat we niet
kennen?
U zult me toeschreeuwen (dat wil zeggen, als u zich daartoe
verwaardigd) dat niemand aan mijn vrije wil mag komen, en dat zij zich
alleen maar druk maken over het feit dat mijn wil uit zichzelf, uit
zijn eigen vrije wil, samenvalt met mijn eigen normale belangen en met
de natuurwetten en de wiskunde.
Lieve hemel, heren, wat blijft er nog aan vrije wil over als het op
classificatie en wiskunde uitdraait, als het allemaal een zaak van twee
maal twee is vier is? Twee maal twee is vier gaat buiten mijn wil om.
Alsof dat de bedoeling van de vrije wil is!
IX.
Heren, ik maak een grap, en ik weet zelf ook wel, dat mijn grappen
niet briljant zijn, maar u weet dat je alles als grap kunt opvatten. Ik
scherts misschien tegen de draad in. Heren, ik wordt gekweld door
vragen; beantwoordt u ze dan alstublieft voor me. U wilt bijvoorbeeld
mensen van hun oude gewoonten genezen en hun wil hervormen in
overeenstemming met de wetenschap en het gezond verstand. Maar hoe weet
u niet alleen dat dat mogelijk is, maar ook dat het wenselijk is om
mensen op die manier te hervormen? En wat leidt u tot de conclusie dat
de neigingen van de mens hervorming behoeven? Om kort te gaan, hoe weet
u dat zo’n hervorming de mens ten goede zal komen? En om tot de
kern van de zaak te komen: hoe komt het dat u er zo absoluut van
overtuigd bent, dat zonder te twijfelen niet tegen de echte normale
belangen in handelen, bevestigd door de conclusies van ratio en
wiskunde, altijd voordelig voor de mens is en altijd een regel voor het
mensdom moet zijn? U weet dat het tot dusver uw eigen veronderstelling
is. Het mag dan wel een wet van de logica zijn, maar niet de wet van de
menselijkheid. U denkt misschien, heren, dat ik gek ben. Sta mij toe
mijzelf te verdedigen. Ik ben het met u eens dat de mens een bij
uitstek creatief dier is, voorbestemd om bewust een doel na te streven
en zich met weg- en waterbouwkunde bezig te houden – dat wil
zeggen voortdurend en eeuwig nieuwe wegen aanleggen, waar die ook
naartoe mogen leiden. Maar de reden waarom hij soms opeens van koers
wil veranderen zou gewoon kunnen zijn, dat hij voorbestemd is om een
weg aan te leggen, en misschien ook dat, hoe dom de
“spontane” en “praktische” mens ook mag zijn,
soms de gedachte bij hem op zal komen dat een weg altijd ergens naartoe
moet leiden, en dat de bestemming waar die naartoe leidt, minder
belangrijk is dan het aanleggen van de weg, en dat het meest
belangrijke is het welopgevoede kind ervoor te behoeden dat het de weg-
en waterbouwkunde veracht en op die manier zal toegeven aan rampzalige
ijdelheid, die zoals we allemaal weten, de moeder van alle ondeugden
is. De mens houdt van wegen aanleggen en van scheppen, dat staat buiten
kijf, maar waarom heeft hij dan ook zo’n hartstochtelijk liefde
voor vernietiging en chaos? Vertel me dat eens! Maar daarover wil ik
zelf nog een paar woorden zeggen. Zou het niet kunnen dat hij van chaos
en vernietiging houdt (er kan geen misverstand over bestaan dat hij
daar soms van houdt) omdat hij instinctief bang is om zijn doel te
bereiken en het bouwsel dat hij construeert af te maken? Wie weet.
Misschien houdt hij alleen op afstand van dat bouwsel en houdt hij er
van dichtbij helemaal niet van.
Wat weet u er nou van? Misschien houdt hij alleen maar van dit huis
vanuit de verte en niet van dichtbij. Misschien houdt hij er alleen
maar van om het te bouwen, maar niet om er in te wonen, maar wil hij
het aan les animaux domestiques, overlaten, aan de mieren, de
schapen enzovoort. De mieren hebben echter een hele andere smaak. Zij
hebben een magnifiek bouwwerk, dat het eeuwig uithoudt – namelijk
de mierenhoop.
Met de mierenhoop zijn de achtenswaardige mieren begonnen, met de
mierenhoop zullen zij waarschijnlijk ook eindigen, wat hun volharding
en hun gezond verstand tot grote eer strekt. Maar de mens is een
lichtzinnig en tegenstrijdig wezen; hij houdt misschien, net als een
schaakspeler, alleen maar van het spel en niet van het eind. En wie
weet (je kunt niets met zekerheid zeggen) ligt het enige doel waar het
mensdom op aarde naar streeft juist in het onophoudelijk streven, met
andere woorden, in het leven zelf, en niet in hetgeen waarnaar
gestreefd en altijd in een formule uitgedrukt moet worden, net zozeer
als twee maal twee vier is. Zo’n zekerheid is het leven niet,
maar dat is het begin van de dood. In ieder geval is de mens altijd
bang geweest voor deze mathematische zekerheid en ik ben er nu ook bang
voor. Laten we eens aannemen, dat de mens niets anders doet dan dit
zoeken van twee maal twee is vier, dat hij daarvoor oceanen doorkruist,
dat hij zijn leven opoffert om het te zoeken, maar dat hij, bij God,
echt bang is om het te vinden. Hij voelt, dat als hij gevonden heeft er
niets meer overblijft om naar te zoeken. Als arbeiders klaar zijn met
hun werk krijgen ze tenminste nog geld, gaan naar de kroeg en worden
vervolgens meegenomen naar het politie-bureau – en dan is hun
week weer gevuld. Maar waar kan de mens naar toe? In elk geval kan men
elke keer als hij weer zijn doelen bereikt heeft iets van gêne
aan hem merken. Hij houdt van het streven naar doelen, maar van het
bereiken moet hij niets hebben en dat is natuurlijk uitermate absurd.
Eigenlijk is de mens dus een komisch schepsel; het heeft allemaal iets
grappigs. Maar toch is een mathematische zekerheid uiteindelijk iets
ondraaglijks. Tweemaal twee is vier heeft voor mij gewoon iets
schaamteloos. Tweemaal twee is vier is een pretentieuze pedante kwibus,
die met zijn armen in zijn zij je pad verspert en spuugt. Ik geef toe
dat tweemaal twee is vier iets fantastisch is, maar als we overal een
punt van maken is tweemaal twee is vijf ook best aantrekkelijk.
Maar waarom bent u er zo vast, zo triomfantelijk van overtuigd, dat
alleen maar het normale en positieve, met andere woorden, alleen
datgene wat de welvaart bevordert, de mens tot voordeel strekt? Vergist
het denken zich niet als het om belang gaat? Houdt de mens behalve van
welzijn, misschien nog van iets anders? Misschien is hij net zo dol op
ellende. Misschien heeft hij net zoveel baat bij ellende als bij
welzijn. De mens houdt soms ongewoon hartstochtelijk veel van ellende,
dat is een feit. Daarvoor hoef je niet eens naar de wereldgeschiedenis
te kijken; kijk alleen maar naar jezelf, als je tenminste een mens bent
en echt geleefd hebt.
Wat nu mijn persoonlijke mening betreft, vind ik dat, je alleen
maar om het welzijn bekommeren, echt niet kan. Of het nu goed of slecht
is, soms is het heel prettig om de boel kort en klein te slaan. Ik ben
eigenlijk niet voor ellende, maar ook niet voor geluk. Ik ben voor
…mijn gril, ik ben ervoor, dat ik daarop kan rekenen als het
nodig is. Ellende zou bijvoorbeeld niet in het theater mogen
thuishoren, dat weet ik. In “Het Kristallen Paleis” is het
ondenkbaar; ellende betekent twijfel, ontkenning, en wat voor nut zou
“Het Kristallen Paleis” hebben, als er enige twijfel over
zou kunnen bestaan? En toch denk ik, dat de mens nooit echt afstand zal
doen van zijn ellende, dat wil zeggen, van zijn vernietiging en chaos.
Ellende is namelijk de enige bron van het bewustzijn. Ik heb in het
begin wel beweerd dat het bewustzijn voor de mens de grootste ramp is,
maar toch weet ik dat de mens het zeer op prijs stelt en voor niets zou
willen ruilen. Het bewustzijn staat bijvoorbeeld oneindig veel hoger
dan tweemaal twee is vier. Als je eenmaal een wiskundige zekerheid
bereikt hebt, is er niets meer over om te doen of te begrijpen. Je hebt
niets meer overgehouden om je vijf zintuigen te beheersen en je in
beschouwing in onder te dompelen. Terwijl, als je aan je bewustzijn
vasthoudt, hoewel je bij hetzelfde uitkomt, je jezelf tenminste nog af
en toe kan afranselen en dat zal je dan in ieder geval opbeuren. Hoe
reactionair het ook is, je lijf straffen is beter dan niks.
X.
U gelooft in een onverwoestbaar kristallen paleis, een paleis waar
je nooit je tong tegen uit kan steken of stiekem een lange neus naar
kan maken. En misschien is dat het juist wat mij zo bang voor dat
bouwsel maakt, dat het van kristal is en niet vernietigd kan worden en
dat je er nooit je tong naar uit kan steken, zelfs niet stiekem. Ziet
u, als het in plaats van een paleis een kippenhok was geweest, zou ik
er misschien inkruipen om niet nat te worden, maar dan zou ik uit dank
dat het me droog gehouden heeft, dit kippenhok toch echt geen paleis
noemen. Nou lacht u en zegt dat onder zo’n omstandigheden een
kippenhok net zo goed is als een herenhuis. Was het maar zo, antwoord
ik u dan, dat je alleen maar hoefde te leven om de regen buiten te
houden. Maar wat moet ik beginnen, als ik nu eenmaal in mijn hoofd
gehaald heb, dat dat niet het enige doel in het leven is, maar dat je,
als je dan toch leeft, dat beter in een herenhuis kan doen. Dat is mijn
keuze, dat wil ik. U kunt dat pas uitroeien als u mijn voorkeur hebt
veranderd. Nou doe dat dan, paai me met wat anders, geef me een ander
ideaal. Maar tot die tijd zal ik nooit een kippenhok voor een paleis
houden. Het kan zijn dat kristallen paleis een ijdele droom is, het kan
zijn dat het onverenigbaar is met de natuurwetten en dat ik het louter
door mijn dwaasheid heb uitgevonden, door de achterhaalde irrationele
gewoonten van mijn generatie. Maar wat maakt het uit, dat het
irrationeel is? Het maakt niets uit omdat het in mijn willen bestaat,
of liever gezegd, dat het bestaat zolang als mijn wil bestaat.
Misschien moet u nu weer lachen. Gaat u gang. Ik zal er nog eerder een
grap over maken dan doen alsof ik verzadigd ben, terwijl ik honger heb.
Ik weet zeker dat ik geen genoegen neem met een compromis, met een
steeds terugkerende nul, enkel en alleen omdat het in overeenstemming
met de natuurwetten is en echt bestaat. Ik zal niet als bekroning van
mijn willen een huizenblok met appartementen voor de armen, met een
huurcontract voor duizend jaar en misschien met een uithangbord van een
tandarts, accepteren.
Vernietig mijn wil, roei mijn idealen uit, toon mij iets beters, en
ik zal u volgen. U zal misschien zeggen, dat het niet de moeite waard
is, maar in dat geval zal ik u hetzelfde antwoord geven. We moeten het
serieus houden; maar als ik uw aandacht niet waard ben, zal ik van uw
gezelschap afzien. Ik heb mijn ondergronds hol nog.
Maar omdat ik leef en wil, zou ik liever hebben dat mijn hand
verschrompelt, dan dat ik ook maar één steen aan
zo’n gebouw zou bijdragen. Vergeet niet dat ik dat kristallen
paleis net verworpen heb, enkel en alleen omdat je er niet je tong naar
uit kunt steken. Ik heb dat niet gezegd, omdat ik er zo dol op ben om
mijn tong uit te steken. Misschien was ik alleen maar boos, omdat er
onder al die bouwsels van u geen een is waar je nou eens lekker je tong
tegen uit kunt steken. Integendeel zelfs, ik zou uit pure dankbaarheid
mijn tong willen af laten snijden als alles zo geregeld zou kunnen
worden dat ik geen enkele behoefte meer zou hebben om mijn tong uit te
steken. Het is mijn schuld niet, dat dat niet zo geregeld kan worden en
dat men genoegen moet nemen met modelflatgebouwen. Waarom ben ik toch
met dat willen geboren? Ben ik dan alleen maar gemaakt, om tot de
conclusie te komen, dat mijn hele constructie één
gigantische verlakkerij is? Is dat nou de hele bedoeling? Dat geloof in
niet.
Trouwens weet u, ik ben er vast van overtuigd dat, wij
ondergrondsen, in bedwang gehouden moeten worden. Al zouden we veertig
jaar zwijgend ondergronds zitten, als we aan het licht treden dan
zullen we praten en praten en praten…..
XI
Heren, het komt er allemaal op neer, dat het beter is om niets te
doen. Liever een bewust far niente. En dus: Hoera voor het
ondergrondse!!!
Hoewel ik gezegd heb dat ik de normalen tot mijn laatste druppel
gal benijd, zou ik toch niet graag zoals zij zijn (hoewel ik ze blijf
benijden). Nee, o nee, het ondergrondse leven is hoe dan ook veel
prettiger. Daar kun je in ieder geval….O, zelfs nu lieg ik weer.
Ik lieg omdat ik zelf wel weet, dat het niet het ondergrondse is dat
beter is, maar iets anders, iets heel anders, waar ik naar hunker, maar
wat ik niet kan vinden! Dat verdomde ondergrondse!
Ik zal u nog iets beters vertellen, als ik tenminste zelf ook maar
iets van alles, wat ik heb opgeschreven, zou geloven Maar ik zweer u,
heren, dat er helemaal niets is, geen woord van wat ik opgeschreven
heb, waar ik echt in geloof. Misschien is dat zo, geloof ik, maar
tegelijkertijd voel en vermoed ik dat ik lieg als een schoenlapper.
"Waarom heeft u dat dan allemaal opgeschreven?" zult u me,
laatdunkend uw hoofd schuddend, vragen. "U snakt naar het leven en
probeert de levensvragen met een logische warboel op te lossen. Wat een
hardnekkige en schaamteloze uitvallen en wat bent u tegelijkertijd toch
bang. U vertelt onzin en hebt daar ook nog plezier in; u zegt
schaamteloze dingen en bent daardoor continu op uw hoede en excuseert
zich daar ook nog voor. U beweert dat u nergens bang voor bent en
tegelijkertijd bedelt u om onze goedkeuring. U beweert dat u
tandenknarst en tegelijkertijd probeert u geestig te zijn om ons te
amuseren. U weet dat uw geestigheden niet geestig zijn, maar u bent
kennelijk zeer tevreden over hun litteraire waarde. U hebt misschien
echt geleden, maar u hebt geen ontzag voor uw eigen lijden. U bent
misschien eerlijk maar u heeft geen fatsoen en gedreven door een
absoluut kleinzielige ijdelheid stelt u uw eerlijkheid bloot aan
publiciteit en smaad.U wilongetwijfeld wat zeggen, maar uit angst laat
u niet het achterste van uw tong zien, omdat u niet vastberaden genoeg
bent om te zeggen wat u moet zeggen, gewoon uit schaamteloze lafheid. U
gaat prat op uw kennis, maar bent onzeker over uw onderbouwing, want
hoewel u brein werkt, is uw hart toch verduisterd en verdorven en je
kunt geen volledig en oprecht bewustzijn hebben zonder rein hart. En
wat bent u opdringerig, wat dramt u toch en wat grijnst u nou.Leugens,
leugens, leugens!"
Natuurlijk heb ik alles wat u zegt zelf verzonnen. Dat komt ook uit
het ondergrondse. Ik heb veertig jaar lang door een scheur in de vloer
naar u geluisterd. Ik heb het zelf bedacht, dat is echt alles, want
daar kon ik niets anders bedenken. Het is niet gek dat ik het allemaal
uit mijn hoofd geleerd heb, en het heeft een literaire
vorm…… Maar bent u nu heus zo lichtgelovig, dat u denkt,
dat ik dat ook allemaal zal laten drukken en het u te lezen zal geven?
En dan nog een probleem: waarom noem ik u eigenlijk "heren", waarom
richt ik mij tot u, alsof u werkelijk mijn lezers bent? Bekentenissen,
zoals ik wil afleggen, worden nooit gedrukt of aan anderen te lezen
gegeven. Ik ben daarvoor in ieder geval niet flink genoeg voor
aangelegd, en ik zou ook niet weten waarom ik dat zou zijn. Maar ziet
u, ik heb een fantastische inval gekregen, en die wil ik kost wat kost
wil realiseren. De zaak is namelijk deze:
Iedereen heeft herinneringen, die hij niet aan iedereen, maar
hoogstens aan zijn vrienden wil vertellen. En dan zijn er dingen, die
hij zelfs niet aan zijn vrienden maar alleen aan zich zelf, en dan nog
in het diepste geheim, zou durven onthullen. En tot slot zijn er nog
dingen, die iemand zelfs niet aan zichzelf durft te vertellen en ieder
fatsoenlijk mens heeft een aantal van die dingen in zijn hoofd
weggestopt. Hoe fatsoenlijker hij is, hoe groter het aantal van die
dingen in zijn hoofd. In ieder geval heb ik pas onlangs besloten me een
aantal van mijn vroegere avonturen te herinneren. Tot voor kort ben ik
die, met een zeker onbehagen zelfs, uit de weg gegaan. Nu ik ze mij
echter niet alleen weer herinner, maar werkelijk besloten heb er
verslag van te doen, wil ik de volgende proef nemen: kun je zelfs
tegenover jezelf helemaal eerlijk zijn, zonder bang te worden voor de
waarheid?
Ik zal, tussen twee haakjes, in acht nemen dat Heine zegt, dat een
eerlijke autobiografie bijna onmogelijk is, en dat de mens over zich
zelf wel moet liegen. Hij denkt dat Rousseau in zijn Confessions
ongetwijfeld leugens over zichzelf verteld heeft en uit ijdelheid zelfs
bewust gelogen heeft. Ik ben er van overtuigd, dat Heine gelijk heeft,
ik begrijp volkomen, hoe iemand louter uit ijdelheid, regelmatig
misdaden aan zichzelf kan toeschrijven en ik kan me zo’n soort
ijdelheid inderdaad goed voorstellen. Maar Heine oordeelde over de
mens, die voor het publiek zijn schuldbelijdenis doet. Ik schrijf
alleen voor mezelf, en ik verklaar hierbij voor eens en voor altijd,
dat ik, als ik schrijf alsof ik tot lezers spreek, dit gewoon alleen
doe, omdat ik het gemakkelijker vind om op die manier te schrijven. Dat
is een vorm, een lege vorm, lezers zal ik nooit krijgen. Ik heb dat al
eens duidelijk gemaakt...
Ik zal me bij het verzamelen van mijn herinneringen door niets
laten beperken. Ik zal geen enkel systeem of methode gebruiken. Ik zal
alles neerschrijven zoals ik me dat herinner.Maar hier zou wellicht
iemand mij op mijn eigen woorden kunnen
pakken, en mij kunnen vragen: als u werkelijk niet op lezers rekent,
waarom maakt u dan zo’n afspraken met uzelf – en ook nog op
papier – dat u namelijk geen enkel systeem of methode zult
gebruiken, dat u alles op zal schrijven zoals u het zich zult
herinneren, enzovoort, enzovoort. Waarom legt u dat allemaal uit?
Waarom verontschuldigt u zich zo?
"Daar heb je het nou," antwoord ik daarop.
Hier zit toch een gehele psychologie achter. Misschien is het omdat
ik gewoon een lafaard ben. Het is ook best mogelijk, dat ik met opzet
een publiek verzin, om mezelf tijdens mijn schrijven, meer te eren. Er
zijn misschien wel duizenden redenen. Nogmaals, wat is nou precies mijn
bedoeling met het schrijven?
Als het niet voor een publiek is, waarom zou ik me dan niet gewoon
deze gebeurtenissen in mijn hoofd herinneren, zonder ze op papier te
zetten?
Volkomen juist, maar toch ziet het er op papier indrukwekkender
uit. Er zit iets indrukwekkenders in; ik zal beter in staat zijn
mijzelf te bekritiseren en mijn stijl te verbeteren. En dan nog dit:
Misschien zal dit schrijven mij ook werkelijk opluchten. Vandaag
bijvoorbeeld, voel ik me bijzonder terneergeslagen door een herinnering
uit een ver verleden. Het dook een paar dagen geleden levendig in mijn
hoofd op en is me als een ergerlijk deuntje, waar je niet vanaf kan
komen, blijven achtervolgen. En toch moet ik daar hoe dan ook van af.
Ik heb honderden van zulke herinneringen, maar af en toe springt er een
van de honderd bovenuit, die me dan terneer drukt. Om een of andere
reden geloof ik dat als ik het opschrijf, ik ervan af kan komen. Waarom
zou ik het niet proberen?
En bovendien verveel ik me, want ik heb niets te doen. Schrijven is
in ieder geval zoiets als werk. Men zegt dat de mens door werken goed
en eerlijk wordt. Nou, dan heb ik tenminste nog een kans.
Het sneeuwt vandaag, gele groezelige sneeuw. Gisteren ook al, net
als een paar dagen geleden. Ik verbeeld me dat het de natte sneeuw is
die me aan die gebeurtenis die ik niet van mij af kan zetten herinnerd
heeft. Laat ik er dus maar een verhaal over vallende sneeuw van maken.
Naar boven
|