Home

Als ik God zou zijn

De mening van een Vrijdenker

door

Dr. William J. Robinson, arts-seksuoloog


Boekomslag Als ik God zou zijn - Dr. William J. Robinson


Inleiding bij deze vertaling:

In 2015 werd, tijdens een interview van de Ierse staatsomroep, gevraagd aan Stephen Fry wat hij God zou willen vragen als hij bij de hemelpoort zou aankomen. Zijn antwoord was: “Ik zou zeggen: botkanker bij kinderen, waar gaat dat over.” “Hoe durft U? Hoe durft U een wereld te scheppen waar zo veel ellende is zonder dat we er schuld aan hebben? Dat is pure kwaadaardigheid.” In 1987 had Karel van het Reve al De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen (zie hier) geschreven, waarin hij diezelfde God van de christenen fileert. Daarin schrijft hij bijvoorbeeld: “Onder de mensen vindt de God van joden en christenen alleen zijn evenknie in figuren van het soort Idi Amin: hij wil voortdurend opgehemeld worden, en hij haalt voortdurend gruwelijke schurkenstreken uit. Hoor je de gebeden der christenen, dan moet je wel tot de conclusie komen dat hun godsdienst tot de zogenaamde “kakodemonologieën” behoort: door bidden en smeken proberen zij hun God er toe te brengen allerlei gruwelijke dingen niet te doen. Daarbij meten zij telkens met twee maten. Doet God iets dat hun bevalt, dan wijten zij dat aan zijn goedheid. Doet hij iets gruwelijks - er valt immers geen musje ter aarde of het is zijn uitdrukkelijke wil - dan wijten zij dat aan de ondoorgrondelijkheid van zijn raadsbesluit.”

In onderstaand stuk valt William Robinson over dezelfde inconsequenties en schrijft: “omdat God almachtig is, vindt in het universum niets plaats zonder dat hij dat weet en ermee instemt, kan niets bestaan zonder zijn scheppende kracht en moet hij voor alles verantwoordelijk gehouden worden .... Zou een liefhebbende vader, die het anders kon doen, weloverwogen kinderen kunnen voortbrengen die elkaar haten, bestrijden en vermoorden? Zou hij dat kunnen? …..Waarom heeft hij armoede geschapen? Angst? Ziektekiemen en ziekten, pijn?  Misdaad, zonde en oorlog? Bijgelovigheid, kerk, religie en onverdraagzaamheid?”  En hij verzucht: “Ik weet niet precies wat God van plan was toen hij de aarde en haar belangrijkste bewoner, de mens, schiep. Hij moet gesuft hebben. Hij was vast niet helemaal wakker, want anders had hij, die de mensheid liefheeft, niet zoveel wrede en lelijke dingen geschapen, die van het leven van de mens een nachtmerrie maken en in veel gevallen een onophoudelijke kwelling, van de wieg tot het graf.” En daar kan iemand zich met een credo quia absurdum (ik geloof omdat het absurd is) van af maken. Overigens een uitspraak van de kerkvader Tertullianus die, toen hem gevraagd werd of hij vond dat het Koninkrijk Gods moest komen, dat bevestigend beantwoordde, maar “dan wel na mijn tijd.

Het gaat om de vraag naar het waarom, waarom laat God het kwaad toe?  In De Kleine Johannes schrijft Frederik van Eeden: — “Die plannenmaker, Johannes, was erg slim, maar bij alles wat hij maakte vergat hij iets, — en de mensen hebben handen vol werk, om al die gebreken zo goed mogelijk bij te lappen. Kijk maar om je heen! een paraplu, een bril, zelfs kleren en huizen, het is allemaal menselijk lapwerk. Het hoort volstrekt niet bij het plan. Maar de plannenmaker heeft niet bedacht dat mensen het koud zouden hebben en boeken zouden lezen en duizend dingen meer zouden gaan doen, waarvoor zijn plan niet deugde. Hij heeft zijn kinderen kleertjes gegeven, zonder te bedenken, dat zij er uit zouden groeien. Nu zijn bijna alle mensen al lang hun natuurpakje ontgroeid. Nu gaan zij alles zelf doen en storen zich volstrekt niet meer aan de plannenmaker en zijn plannen. Wat hij hun niet gegeven heeft, nemen ze brutaal en eigenmachtig, — en waar het hem blijkbaar te doen was hen te doen sterven, ontduiken zij de dood soms voor lange tijd, door allerlei kunstgrepen.” — “Maar het is de schuld van de mensen,” riep Johannes, “waarom wijken zij moedwillig af van de natuur?” —

Wie heeft het eigendom bedacht, ongelijkheid, leugens en bedrog, religies en landen, macht van de ene mens over de ander, straffen en strafrecht, oorlogen en wapens, opvoeding en scholen, en alle gruwelijke consequenties, waaronder die waarover Stephen Fry zich druk maakt, die dat allemaal met zich meebrengt? Niet de kinderen. Dat is allemaal bedacht door grote mensen, mannen in pakken met stropdassen, de elite, de filosofen, wetenschappers en theologen. Deze kunstmatige, omgekeerde wereld, de manier waarop mensen met elkaar omgaan, waaraan de kinderen aangepast moeten worden, is het product van de elite, de hoofdwerkers, wier breinen brouwsels brouwen, waar het gewone volk in gelooft en die ze klakkeloos uitvoeren. De elite bedenkt het strafrecht, maar het volk bouwt de gevangenissen. De elite bedenkt de wapens, het volk produceert ze.

Alles is goed zoals het uit handen van de Schepper komt, alles raakt verdorven in handen van de mens, schrijft Jean-Jacques Rousseau in zijn Emile. En wat doet de geneeskunde met de gevolgen van die verdorvenheid? Die behandelen ze met medicijnen, snijden, branden en stralen het weg. Dat is een waarheid, zo gruwelijk, dat het heel begrijpelijk is dat mensen daar niet aan willen, maar het is wel de opening naar de enige echte theodicee.

De vertaler.


VOORWOORD

Dit boekje, neergeschreven onder de prachtige hemel van de Franse Rivièra, aan de vredige kust van de azuurblauwe Middellandse Zee—een echte côte d'azur—wordt, niet als verdediging, maar uit respect, aangeboden, niet aan de spotters, niet aan de grapjassen en lichtzinnigen, niet aan degenen die, omdat ze niets afweten van zowel de geschiedenis als de psychologie en religie zien als een weloverwogen bedacht bedrog dat de mensen opzettelijk opgedrongen is, maar aan de oprechte zoekers naar de Waarheid, waartoe dat ook mag leiden.

Menton, Frankrijk.

Inleiding door C.E.M. Joad: [1]

Het geloof in een Almachtige en welwillende God ontleent veel van zijn populariteit aan de aangename betekenis dat het verleent aan het mensenleven. Wij beseffen dat ons leven vreselijk onbeduidend is. Dat weten we zeker en toch is dat weten voor de meesten van ons ondraaglijk. Wij kunnen niet verdragen dat we niets voorstellen en daarom is het een natuurlijke ontwikkeling om een enorm belangrijk en machtig wezen te bedenken, wiens belangrijkste taak is om ons welzijn in de gaten te houden en ons te leiden en behulpzaam te zijn bij onze gang door het leven. Wij stellen hem ons voor als een vreselijk jaloerse en waakzame heer, die zorgvuldig de wandaden optekent van onze vijanden, ten einde met hen in het hiernamaals de rekening te vereffenen en die even zorgvuldig onze niet beloonde verdiensten registreert om daar op een iets andere manier mee af te rekenen. In tijden van oorlog bekijkt hij de goede en kwade kanten van het geschil onvermijdelijk op dezelfde manier als wij en te zijner tijd kan er op gerekend worden dat dat recht samenvalt met macht. Door ons leven en welzijn een zaak van belang en zorg te maken voor zo'n vreselijk belangrijk wezen, voegen we zonder twijfel iets toe aan de betekenis van het menselijk leven. Als we daaraan toevoegen dat dit Wezen ons met opzet geschapen heeft naar zijn eigen beeld, wordt zelfs op een bevredigende manier beantwoord aan de eisen van de menselijke hoogmoed.
 

Hoofdstuk Negen

ALS IK GOD ZOU ZIJN

Si j’étais Dieu.

Si j’étais Dieu, la mort serait sans proie,
Les hommes seraient bons, j’abolirais l’adieu,
Et nous ne verserions que des larmes de joie
            Si j’étais Dieu.

Si j’étais Dieu, de beaux fruits sans écorces
Mûriraient; le travail ne serait plus qu’un jeu,
Car nous n’agirions plus que pour sentir nos forces,
            Si j’étais Dieu.

Si j’étais Dieu, pour toi, celle que j’aime,
Je deploirais un ciel toujour frais, toujour bleu,
Mais je te laisserais, ô mon ange, la même,
            Si j’étais Dieu.

            Sully Prudhomme. [2]

De God van de oprechte gelovige is een almachtige, alwetende en liefhebbende God. Er is geen enkele beperking aan zijn macht om te doen wat hij wil en hij heeft de mensheid lief met een grenzeloze liefde. In feite is God liefde, zoals zoveel gelovigen dat zeggen. Als hij almachtig en liefhebbend is—en we kunnen ons hem niet anders voorstellen, want als hij niet almachtig zou zijn, had hij niet de wereld kunnen scheppen en als hij niet een en al liefde zou zijn voor de mensheid, konden we hem niet aanbidden, met andere woorden, als hij niet almachtig en liefhebbend zou zijn, was hij geen God—dan zijn er bepaalde zaken die volstrekt onbegrijpelijk zijn, zaken die grondig ter discussie gesteld dienen te worden en die ik, als ik God zou zijn, heel anders geregeld had.

Als ik vanaf het begin God geweest zou zijn, had ik de dingen heel anders geregeld en als God mij zijn almacht voor een uurtje zou geven, maakte ik een eind aan veel afschuwelijke dingen waarvoor hij verantwoordelijk is. Want één ding moeten we vaststellen: omdat God almachtig is, vindt in het universum niets plaats zonder dat hij dat weet en ermee instemt, kan niets bestaan zonder zijn scheppende kracht en moet hij voor alles verantwoordelijk gehouden worden.

Ja, als ik God zou zijn, maakte ik een eind aan veel zinloze en vreselijke dingen en het eerste dat ik zou verwijderen uit het universum, of liever gezegd uit de mensheid, is Wreedheid. Kun je je voorstellen wat voor enorm verschil dat zou maken, hoeveel onnoemlijke ellende opeens zou verdwijnen, als een eind gemaakt werd aan de wreedheid in het hart van de mensen? Er zijn op dit moment mensen—en daarvan zijn er altijd een paar geweest,—voor wie het idee, het gevoel van wreedheid zo weerzinwekkend is dat het wat hen betreft volkomen ondenkbaar is. Ze zouden niet alleen niet wreed kunnen zijn voor een kind of een volwassen man of vrouw en ze pijn kunnen doen, maar zelfs niet voor enig levend wezen, hoe onbeduidend ook, in de dierenwereld. Zulke mensen komen voor. Maar waarom zou dan niet de hele mensheid, ieder mens zo kunnen zijn? Waarom had God, die almachtig is en iets al dan niet kan scheppen, niet een mensheid kunnen scheppen zonder enige wreedheid in haar aard? Bedenk eens wat dat geschrapt zou hebben—het zou alle oorlogen uitgebannen hebben. Iemand die niet wreed kan zijn, een medemens geen pijn kan doen, zou zeker niet in staat zijn om een bajonet in hem te steken en hem te doden met een kogel. Dan zouden er dus geen oorlogen of massamoorden zijn geweest, en ook geen afzonderlijke moorden! Er zouden ook niet van die verfoeilijke instellingen zijn geweest als de Spaanse en andere Inquisities, waardoor mensen op een afschuwelijke manier werden gefolterd en langzaam ter dood gebracht werden op de brandstapel. Er zouden geen donkere kerkers zijn geweest, waarin mensen geworpen werden die daarin jarenlang onbeschrijfelijke kwellingen ondergingen, vaak levend in hun graf vergeten werden, totdat ze gek werden of verlost werden door de dood.

Bedenk aan welke afschuwelijke ellende de mensheid ontkomen zou zijn gedurende de afgelopen honderdduizend jaar, als God bij het scheppen van de mens dat gedaan had zonder het bestanddeel wreedheid in zijn aard te leggen. En denk je echt, denkt ook maar iemand, dat het van God goed, fatsoenlijk en eerlijk was om mensen wreed te maken, zodat ze elkaar konden kelen, op kleine schaal vermoorden of op grote schaal afslachten en onuitsprekelijke lichamelijke en onzegbare geestelijke kwellingen aan te doen? Zou een liefhebbende vader, die het anders kon doen, weloverwogen kinderen kunnen voortbrengen die elkaar haten, bestrijden en vermoorden? Zou hij dat kunnen? Nee, het was vast en zeker niet goed en eerlijk van God om zoveel wreedaardige mensen te scheppen, als het even gemakkelijk was geweest (vergeet niet het woord almachtig) om alle mensen aardig en mild te maken.

En ik zeg het nogmaals: als ik God zou zijn, was Wreedheid het eerste wat ik zou afschaffen, tenietdoen en uitbannen. Ik denk en ik denk en ik denk, maar ik kan helemaal niets bedenken, geen enkele omstandigheid waarin wreedheid ooit ook maar enigszins nuttig was, is of zou kunnen zijn. Ik weet dat ons verteld wordt dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn en we daarover niet moeten oordelen en ze niet moeten proberen te begrijpen. Toch hebben we ons verstand gekregen zodat we kunnen proberen ze wel te begrijpen en wat dat betreft moet ik vastberaden zijn. Ik moet zeggen dat iedereen die het waagt ons te doen geloven dat er iets goeds schuilt in wreedheid, óf een verachtelijke sofist is, óf—vergeef me het woord—gewoon een dwaas.

En voordat ik verder ga, wil ik één punt verduidelijken: ik schrijf dit niet voor de grap of uit spot. Vaak moet ik lachen om iemands politieke of sociaal-economische opvattingen, maar ik lach nooit om iemands religieuze meningen hoe kinderachtig of idioot ze ook zijn. Want mijn eigen religieuze ideeën waren ooit ook kinderachtig en ik weet hoe diep ik daarvan doordrongen was en daarom begrijp ik hoezeer mensen hun eigen meningen koesteren. Nee, ik schrijf deze gedachten in alle oprechtheid neer en zelfs met eerbied, ten einde mensen na te laten denken, zodat ze zich, zo mogelijk, een mooiere, welwillendere en liefhebbendere God, dan de God die ze tot nu toe aanbeden hebben, eigen kunnen maken. Aangezien iedereen zijn God naar zijn eigen beeld vormt, zullen mensen, misschien omdat ze daaraan dan oprecht aandacht besteden, schrikken van hun eigen beeld en dat van de God die ze voor zichzelf gemaakt hebben en dan zullen ze proberen beiden te veranderen.

Dus nogmaals, het eerste wat ik helemaal zou verwijderen uit het hart van de mensen, is de Wreedheid. En ik moet zeggen dat Wreedheid alleen van toepassing is op de mensheid. Dieren en zelfs de zogenaamde wilde dieren zijn niet wreed. En als we het hebben over beestachtige wreedheid, zo wreed als een dier, is dat een belediging van het dier. Als een vleesetend dier honger heeft, stort het zich op zijn prooi, doodt die en dan is het klaar. Het bedenkt niet listig folteringen en kwellingen die dagen, weken en jaren aanhouden. En misschien alleen met uitzondering van kat en muis, kunnen we bij dieren niet spreken van wreedheid. Wreedheid is een specifiek menselijke eigenschap, waarmee de almachtige God in zijn liefhebbende welwillendheid de mensheid heeft opgezadeld.

Na wreedheid zou Haat het volgende zijn wat ik zou wegdoen. Haat is geen synoniem van wreedheid. Iemand kan wreed zijn zonder te haten en haten zonder wreed te zijn. Maar haat is iets verachtelijks, dat bij mensen onderlinge verhoudingen vergiftigt, en even schadelijk is voor de hater als degene die gehaat wordt. En waarom miljoenen mensen rond moeten lopen met haat in hun hart, hun buren haten en zelfs hun naaste verwanten—er is geen fellere haat dan die voorkomt in sommige families—is een mysterie dat alleen God, die louter liefhebbende welwillendheid is, kan oplossen. Maar hij lijkt dat niet voor ons te willen doen en wij hebben alle recht om te vragen: had de almachtige, geheel liefhebbende God het mensenhart niet kunnen vullen met liefde in plaats van met haat? Aangezien hij almachtig is, zou het ene voor hem net zo gemakkelijk zijn geweest als het andere. Waarom heeft hij dan Haat in plaats van Liefde gekozen? Het lijkt iets tegenstrijdigs en inconsequents te hebben voor een God die een en al liefde is. Vind je niet?

Ik zeg, “ik zou een einde maken aan” en “ik zou afschaffen.” Ik gebruik deze werkwoordsvorm voor het geval dat ik nu God zou worden. Maar als ik vanaf het begin God was geweest, als ik zijn taak helemaal vanaf het begin had gehad, voordat die aan de huidige God was toebedeeld, zou ik die afschuwelijke dingen, Wreedheid en Haat, gewoon niet geschapen hebben, evenmin als veel andere vreselijke wangedrochten die we zo dadelijk zullen bespreken en daarom voel ik me niet genoodzaakt die teniet te doen of af te schaffen. Er zou dan namelijk niets lelijks zijn om teniet te doen of af te schaffen.

Naast Haat zou ik een einde maken—of die niet geschapen hebben—aan de onderlinge vijandschap tussen rassen en tussen godsdiensten. Haat en vijandschap zijn gericht tegen een bepaalde persoon of bepaalde personen en om bepaalde redenen, hoe dom en oneigenlijk die redenen ook mogen zijn. Onderlinge vijandigheid tussen rassen en tussen godsdiensten is haat gericht tegen een heel ras, hele natie of religieuze gezindte—een even domme als volstrekt zinloze en redeloze vijandschap. Nogmaals, ik, met mijn povere verstand, kan niet begrijpen waarom hij zoiets in het hart van de mensen moest inprenten. Hoeveel bloedvergieten, hoeveel ellende en hoeveel vernietiging zijn juist door dit ene teweeggebracht—vijandigheid tussen rassen en tussen godsdiensten? Hij is almachtig, dus had hij dan in plaats daarvan geen internationale goede verstandhouding en wereldwijde vriendschap teweeg kunnen brengen?—Persoonlijk zou ik, als ik vanaf het begin God was geweest, maar één ras en één natie gemaakt hebben. Maar als de huidige God het, om een of andere ondoorgrondelijke reden, nodig heeft gevonden om verschillende rassen of naties te scheppen, of de ene oorspronkelijke mensheid te veranderen in verschillende groepen, dan had hij er op zijn minst voor kunnen zorgen dat ze in wederzijdse liefde en respect zouden leven, in plaats van zoals nu in wederzijdse haat. Nee, dat was helemaal niet aardig van hem en ik zeg dat om het even van wat de priesters daartegen mogen zeggen, om het even van wat voor vergezochte argumenten zij daartegen mogen inbrengen. Het was helemaal niet aardig van hem om verschillende rassen te maken en ervoor te zorgen dat ze elkaar naar de strot vliegen. Niet aardig, God.

Als ik God zou zijn, was ik vast niet zo wreed geweest dat ik de allerwreedste emotie had geschapen —jaloezie in seksuele relaties. Van alle gevoelens waartoe de mensenziel in staat is, kan geen enkele zo'n vreselijke kwellingen veroorzaken, zo'n hevige martelingen, zo'n ongeneeslijk, onstilbaar lijden als welke jaloezie teweeg kan brengen. En ik kan niet begrijpen waarom het nodig was zo'n gevoel onder te brengen in het hart van de mens. Mensen die redenen en verontschuldigingen kunnen bedenken voor Gods wreedste blunders, zeggen dat jaloezie in seksuele relaties nuttig en zelfs noodzakelijk is, omdat het een middel is om voor monogamie te zorgen.

Daarop is ons antwoord, ten eerste—dat is mislukt. Er is geen land ter wereld waarin monogamie de overhand heeft. Er is geheimzinnigheid, er is huichelachtigheid, maar geen echte monogamie. Ten tweede,—het is de vraag of monogamie voor alle mensen werkelijk de beste en enige vorm is van een seksuele verhouding. Ten derde—dat, dat wil zeggen jaloezie, heeft meer relaties kapotgemaakt dan bijeengehouden. Ten vierde—als monogamie alleen in stand gehouden kan worden door een meedogenloos wreed gevoel, dat tot gruwelijke kwellingen leidt, tot zelfmoord en moord, dan was en is het sop de kool niet waard. Ten vijfde—God zou, omdat hij almachtig is (verlies dat nooit uit het oog) heel gemakkelijk monogamie op een andere manier hebben kunnen verzekeren, dan door jaloezie in seksuele relaties. Hij zou in het hart van de mens een zo krachtig gevoel voor monogamie hebben kunnen bergen, dat man en vrouw, eenmaal getrouwd, gewoon geen verlangen naar of gedachten over een andere vrouw of man konden hebben. Had hij dat dan niet kunnen doen? Hij zou het zo hebben kunnen regelen dat liefde altijd wederzijds was, zodat er nooit sprake zou zijn van onbeantwoorde liefde, zodat niemand dus verliefd kon worden op iemand van wie het hart zich al op een andere manier had vastgelegd. Wat een ellende zou daarmee bespaard zijn!

ANGST. Ik heb lang geprobeerd enig nut van angst te ontdekken, maar mijn inspanningen zijn geheel vergeefs geweest. Niemand kan een gelukkige of goede man zijn zolang hij bang is. Geen vrouw en geen kind kan dat. Ik zou elk spoor van angst verwijderen—verwar angst niet met behoedzaamheid—uit het hart van iedere man, vrouw en kind die op aarde rondlopen.

“Maar mensen moeten ergens bang voor zijn!” Waarom moeten ze dat? Waar is dat goed voor? “Ze moeten God vrezen.” Waarom moeten ze dat? Is het niet beter dat ze hem gewoon liefhebben en niet bang voor hem zijn? Welke kinderen groeien doorgaans op tot betere mannen en vrouwen—zijn dat kinderen die hun ouders liefhebben en respecteren, of kinderen die beven voor hun ouders en uit angst voor straf doen wat hen verteld wordt? Nee, er is geen enkele reden waarom wij God zouden moet vrezen, en alleen een wrede, sadistische God wil dat zijn kinderen bang voor hem zijn. Een liefhebbende ouder wil niet dat zijn kinderen bang voor hem zijn en een liefhebbende God ook niet. “Mensen moeten bang zijn voor God, voor straffen, want anders zouden ze wreed worden, zouden ze veel zonden en misdaden begaan.” Waarom zouden ze, als God, in plaats van wreedheid en haat, hun hart gevuld had met vriendelijkheid en liefde? Nee, er is geen reden, geen verontschuldiging voor, of zin van, angst. Het is een wreed en schadelijk gevoel en als ik God zou zijn, roeide ik dat zo totaal uit, dat er geen spoor van zou overblijven. En als ik vanaf het begin God was geweest, zou Angst natuurlijk niet een van mijn scheppingen zijn geweest. Dan wist de mensheid niet wat angst betekent, niet wat het woord aanduidt.

En van de gevoelens, of wat sommige mensen instincten noemen, zou ik dus de volgende vijf, Wreedheid, Haat, Vijandigheid onder de verschillende rassen, Jaloezie en Angst verwijderen of ervoor gezorgd hebben dat ze niet konden ontstaan. Ik zou elk spoor daarvan uitwissen. In plaats van met wreedheid, zou ik elk mensenhart vullen met vriendelijkheid en mildheid—in plaats van met haat, met genegenheid,—in plaats van met vijandigheid tussen rassen, met wederzijds respect en vriendschap— in plaats van met jaloezie, met volmaakte liefde en volmaakt vertrouwen—in plaats van met angst, met moed. Hoeveel gelukkiger, hoeveel fatsoenlijker zou deze wereld dan geweest zijn!

Maar voordat dit een volmaakte wereld kan zijn, zouden er eerst een aantal andere veranderingen moeten plaatsvinden. Ik weet niet precies wat God van plan was toen hij de aarde en haar belangrijkste bewoner, de mens, schiep. Hij moet gesuft hebben. Hij was vast niet helemaal wakker, want anders had hij, die de mensheid liefheeft, niet zoveel wrede en lelijke dingen geschapen, die van het leven van de mens een nachtmerrie maken en in veel gevallen een onophoudelijke kwelling, van de wieg tot het graf.

ARMOEDE. Waarom heeft hij, bijvoorbeeld, armoede geschapen? Waarom zouden mensen moeten lijden onder een knagende honger, of armzalig en eentonig voedsel moeten eten? Waarom zouden ze beschamende lompen moeten dragen en in donkere en benauwde krotten wonen, of op straat zwerven en slapen? Wat te denken van een vader die een aantal van zijn kinderen de straat op schopt om te bedelen, te verhongeren of misdadiger te worden? Wat zou je vinden van zo'n vader, vooral als je wist dat hij alles in overvloed had en dat hij al zijn kinderen, als hij zou willen, ruimschoots van alles kon voorzien? Waarom kon God het niet zo geregeld hebben (vergeet niet dat hij almachtig is) dat iedereen zonder uitzondering voldoende voedsel had, de benodigde bij het klimaat passende kleren en een fatsoenlijk en gerieflijk onderkomen? Ik zeg niet dat hij iedereen dat verschaft zou moeten hebben, zonder dat ze daarvoor werkten. Integendeel. Werken is goed voor de mens en helemaal niets doen is misschien nog erger dan teveel werk. Maar God had het zonder twijfel zo kunnen regelen dat iedereen passend werk had, dat hem een fatsoenlijk inkomen zou opleveren, zonder dat hij voor iemand bang of van iemand afhankelijk hoefde te zijn. Armoede is iets afschuwelijks, dat mensen slecht, kleingeestig, verachtelijk en hebzuchtig kan maken—en leidt nu en dan rechtstreeks tot de misdaad. En daarom zou ik armoede willen afschaffen. Het is geen aardige en vrijgevige God die toelaat dat armoede al zoveel miljoenen jaren bestaat en als ik God zou zijn, roeide ik dat met wortel en tak uit.

LUXE. Maar samen met de armoede zou ik ook de overvloed willen afschaffen, de buitensporige rijkdom. Armoede is slecht, buitensporige rijkdom is ook slecht. Het leidt tot niets-doen, ondeugd, misdaad en Macht, die in de handen van de meeste mensen iets gevaarlijks is, want in het overgrote deel van de gevallen leidt macht tot onderdrukking, onderwerping en onrecht. En zelfs voor de meest achtenswaardige mens, voor de meest oprechte gelovige, is het werkelijk niet eenvoudig, zo niet onmogelijk om God Rechtvaardig te vinden, als hij enerzijds vreselijke ellende, hartverscheurende armoede ziet en anderzijds verkwistende, exhibitionistische rijkdom en overvloed. En het is de bron van die afschuwelijke instelling—slavernij. Zelfs nu, nu slavernij als instelling afgeschaft is, is de arme in feite een slaaf. En dat zonder enige tekortkoming van de arme of enige verdienste van de rijke. Een echt rechtvaardige God zou zoiets niet wetens en willens hebben kunnen doen. Zoals ik al zei, moet hij gesuft hebben toen hij instemde met zo'n onrechtvaardige ongelijkheid: sommige mensen sterven van de honger en andere barsten van de overvloed.

ZIEKTEKIEMEN. Als ik God zou zijn, dan vernietigde en roeide ik meteen alle pathogene of ziekteverwekkende kiemen volkomen uit. Ik zie niet wat voor nut of verdienste ze voor de mensheid hebben. Door welke drijfveer God zich liet leiden toen hij de ziektekiemen schiep van difterie, roodvonk, kinkhoest, tuberculose, tetanus (of kaakklem), kanker (als de oorzaak van kanker een ziektekiem is) en talloze andere, is voor mij een onoplosbaar raadsel. Bedenk dat we spreken vanuit het standpunt van de mens. Een ziektekiem kan voor zichzelf even belangrijk zijn als een mens voor zichzelf, maar in deze bespreking zijn we pleitbezorger van de mens en niet van de ziektekiem. Ik zie niet wat voor nut de Klebs-Löffler-bacil, de bacil die difterie veroorzaakt, heeft voor de mens. Ik begrijp eigenlijk niet waarom God die heeft geschapen en het recht heeft gegeven om zich te verstoppen in de keel van een kind, daar een smerig membraan tot ontwikkeling laat komen en het kind laat stikken. Ik herinner me heel goed een zusje dat ik had. Ze was een leuk en mooi kind, waarvan iedereen verrukt was. Opeens werd ze getroffen door die ziekte. Wat leed ze, wat was ze benauwd en wat snakte ze naar adem. Het was meer dan je kon verdragen. Het was een kwelling om haar gade te slaan. Het difterie-antitoxine was nog niet uitgevonden en de dokter in het kleine stadje kon geen tracheotomie verrichten of haar intuberen en dus worstelde het kind dagenlang totdat het  vreselijk angstig overleed. Ik was toen negen of tien jaar oud. Ik vroeg mijn gelovige vader waarom God zoiets deed. Hij zei dat we die vraag niet moesten stellen. De goede God kende de reden, maar niemand anders kon die weten. Ik herinner me dat ik niet tevreden was met dat antwoord, zo jong als ik was. Ik weet nog het antwoord dat een priester gaf toen hem in een vergelijkbaar geval dezelfde vraag gesteld werd. “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Misschien nam hij dat kind weg om haar te behoeden voor nog meer lijden als ze opgroeide. Misschien zou ze een grote zondares of misdadigster zijn geworden en daarom nam hij haar weg toen ze nog onschuldig en haar ziel zuiver en vrij van zonde was.” Kun je de diepte peilen van de zieke geest die zo'n verontschuldiging bedenkt of tevreden is met zo'n antwoord? God liet het kleine meisje stikken op de leeftijd van tweeëneenhalf jaar om haar te behoeden voor lijden of zonden als ze ouder werd! Maar waarom zou ze moeten lijden en een ellendige zondares worden als ze ouder werd, als alles van God afhangt? Als God almachtig is, waarom zou hij er dan niet voor kunnen zorgen dat ze opgroeide tot een aardige, mooie vrouw en haar gelukkig oud laten worden? En als hij wist, en hij wist hetwant God is alwetend—dat dat kind zou opgroeien tot een zondares en hij haar, om haar te behoeden voor de zonde, op de leeftijd van twee jaar de verstikkingsdood moest laten sterven, waarom heeft hij haar dan eigenlijk geboren laten worden? Was het dan nodig dat ze geboren werd? Nee, tijdens discussies kan ik vrij rustig argumenteren en daarbij een onpartijdige houding bewaren, maar van bepaalde argumenten wordt ik kotsmisselijk en de hierboven vermelde verontschuldiging voor het vermoorden van kinderen door middel van het difterietoxine, is daar een van.

Er wordt nog een andere verontschuldiging aangedragen voor het bestaan van ziektekiemen en van de ziekten die zij veroorzaken. God heeft ze geschapen om het menselijk intellect werk te verschaffen, om de mens op zoek te laten gaan naar tegengif om de door de kiemen aangerichte verwoestingen te bedwingen. Ook dat is een verontschuldiging van een zieke geest. Als ziektekiemen en hun ziekten niet zouden bestaan, was het ook niet nodig om tegengiffen te zoeken en wapens om ze te overwinnen. Wat het oefenen van de menselijk verstand betreft: daarvoor bestaan voldoende werkterreinen en mogelijkheden, zonder dat er eerst onnoemelijke menselijke ellende aangericht hoeft te worden en dat intellect vervolgens in te schakelen in de poging om die ellende te boven te komen. De menselijke geest kan haar vermogens en scherpzinnigheid inzetten in wetenschappen als astronomie, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, geologie, plantkunde enz., enz.,—allemaal schitterende, fascinerende en belangwekkende gebieden, die niets te maken hebben met menselijk leed. Die verontschuldiging staat op één lijn met het argument dat iets goeds ziet in de Oorlog. Sommige chirurgen zijn zo dom geweest om te beweren dat de kennis van oorlogschirurgie toegenomen is door de miljoenen gewonden in de oorlog en dat oorlog dus ook voordelen heeft. Ja, maar als er geen oorlog zou zijn, was er ook geen behoefte aan oorlogschirurgie! En wat betreft de ongelukken in het alledaagse leven: die zijn iets heel anders en bovendien is negentig procent van de ongelukken heel eenvoudig te voorkomen. Hebzucht, haast en sadistisch veronachtzamen van andermans veiligheid zijn verantwoordelijk voor de meeste ongelukken en al die factoren kunnen geëlimineerd worden.

Het hierboven aangehaalde geval van het prachtige kind, dat stikt door difterie, was een van de factoren die mijn geloof in Gods almacht, wijsheid en liefde voor de mensheid aan het wankelen heeft gebracht. Ik herinner me een veelbelovende jongeman, de lieveling van zijn ouders. Hij was in alles matig, leidde een gezond leven, strikt “volgens de wetten van de natuur.” Op de leeftijd van negentien jaar liep hij opeens tuberculose op—niemand weet hoe—en binnen zes maanden was hij dood. En hij was ook een oprecht gelovige jongeman. Maar waarom moest dat gebeuren? Waarom moest die jongeman op zo'n jonge leeftijd dood, voor de ouders een slag die ze nooit te boven zijn gekomen?

Op een keer zag ik iemand die tetanus (kaakklem) opgelopen had. Het was het enige geval dat ik ooit gezien heb en ik hoop dat, zo lang ik leef, niet nog een keer mee te maken. De man, een arbeider die zijn leven lang heel hard gewerkt had, was in een roestige spijker getrapt en binnen korte tijd traden de symptomen van tetanus op. Zijn kaken zaten zo vast op elkaar dat ze niet opengewrikt konden worden om hem wat voedsel te geven en medicijnen toe te dienen. Zijn rug was zo hevig verkrampt dat zijn hoofd zijn hielen raakte en het leek alsof zijn wervelkolom zou breken. De rectaal toegediende chloraal en bromide hadden heel weinig effect. Tetanus-antitoxine was nog niet bekend—en zo stierf hij, met een vertrokken gezicht en een verkrampt lichaam, na enkele dagen van zo hevig lijden, dat het een Spaanse inquisiteur zoals Torquemada [3] tot tranen toe bewogen zou hebben. Wat is dan de verontschuldiging voor zo'n schurkenstreek? Waarom moet een levend wezen zulke kwellingen aangedaan worden? Ik zou dat zelfs een muis niet willen laten ondergaan en toch zien we hier een “rechtvaardige,” “genadige” en “liefhebbende” God een arme sloeber dit aandoen, die nooit iemand anders enig kwaad berokkend heeft. Is dat rechtvaardig?

Ik vertrouw erop dat wat ik hier opschrijf op een dag gepubliceerd zal worden en gelezen wordt door verstandige mensen en dan vraag ik in alle ernst aan iedere verstandige en zelfs bijna verstandige man of vrouw: Wat vind je van een menselijke vader die willens en wetens en doelbewust een aantal van zijn kinderen, sommige nog kind en andere jongelui, vreselijke, pijnlijke en verminkende ziekten toebrengt, die veel van hen voortijdig ten grave zullen dragen, voordat ze een kans gekregen hebben om van het leven te genieten of zelfs maar te proeven? Wat voor benaming zou je zo'n vader geven?

En er zijn niet alleen maar individuele ziekten. Waarom zijn er van die vreselijke epidemieën, pestilenties, de Zwarte Dood, de pest en de cholera die in de veertiende, zeventiende en andere eeuwen Europa teisterden en decimeerden, zodat er niet genoeg mensen waren om de doden te begraven? Wat voor zin heeft het om leven te scheppen en het vervolgens te vernietigen onder foltering en kwelling? Heb je de beschrijving gelezen van de pest, of de Zwarte Dood? Zo niet, doe het dan. Zou een redelijk en liefhebbend menselijk wezen zijn medemensen zulke gesels kunnen toezenden? En als geen enkel fatsoenlijk mens zoiets zou doen, waarom veroorlooft de Alwijze, Algoede en Almachtige God zich dan dit vermaak?

ZIEKTEN IN HET ALGEMEEN. Wat ik gezegd heb over ziektekiemen en de daardoor veroorzaakte ziekten, gaat vrijwel, hoewel niet helemaal, op voor ziekten in het algemeen. Ik zeg dat het niet helemaal opgaat, want door ziektekiemen veroorzaakte ziekten zijn altijd onverdiend. Iemand die besmet raakt door een dergelijke ziekte is altijd “onschuldig,” terwijl in het geval van andere ziekten het de patiënt soms kwalijk genomen kan worden. Als bijvoorbeeld iemand dik en ziek wordt door te veel eten en te weinig lichaamsbeweging, is dat min of meer zijn eigen schuld. God kan dat niet rechtstreeks kwalijk genomen worden. Hetzelfde geldt in het geval van buitensporig gebruik van alcohol, verslaving aan verdovende middelen, seksuele uitspattingen, enz. Dat zijn ziekten die teweeggebracht worden door iemands eigen gebrek aan wilskracht en dat kan God alleen indirect verweten worden, omdat hij zijn lievelingsproduct, de Mens, begiftigd heeft met zo'n zwakke wil. Maar wanneer difteriebacillen zich nestelen in de keel van een kind, of tuberkelbacillen in iemands longen of ruggenmerg, kan dat de slachtoffers niet kwalijk genomen worden. Alleen God kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden. Daarom heb ik de door ziektekiemen veroorzaakte ziekten afgezonderd van andere ziekten. Maar zelfs in het geval van de laatste groep had God wel wat aardiger, wat milder kunnen zijn. En als ik God zou zijn, dan schafte ik het merendeel van alle ziekten af. Een paar zou ik achter de hand houden als waarschuwing tegen dwaze buitensporigheden.

PIJN. Ziekten gaan doorgaans vergezeld van pijn, maar er zijn ziekten zonder pijn en pijn, zelfs afschuwelijk pijn, zonder ziekte. Ik heb ijverig gezocht, maar heb geen enkele zin van of reden voor pijn kunnen vinden, en als ik God zou zijn, schafte ik lichamelijke pijn totaal af. De filosofen die deze wereld als de beste van alle mogelijke werelden zien, en proberen een verontschuldiging te vinden voor alles wat is, om het even hoe overduidelijk dom, schadelijk en verderfelijk het kan zijn, vinden voor pijn natuurlijk een verontschuldiging en ook een reden.

Pijn, vertellen ze ons, is een teken van gevaar. Zonder de waarschuwing die pijn ons geeft, zouden we doorgaan tot de ziekte te ver voortgeschreden is om nog te kunnen worden genezen. Maar omdat ik in feite alle ziekten zou afschaffen, hebben waarschuwingssignalen, op de eerste plaats, geen zin meer om ons te waarschuwen voor een naderende ziekte. Op de tweede plaats, als God pijn heeft geschapen als waarschuwingssignaal, waarom zijn er dan ernstige, levensbedreigende ziekten die niet vergezeld gaan van pijn? Er zijn veel gevallen van ziekte van nieren of hart, en suikerziekte, waarbij pijn geen begeleidend verschijnsel is, en we worden ons bewust van het bestaan van die ziekten door andere symptomen, soms per ongeluk, maar soms als het al te laat is om nog iets te doen. Op de derde plaats, wat voor nut heeft het voor een patiënt met vergevorderde kanker om onafgebroken afschuwelijke, ondraaglijke pijn te lijden? Waarvoor is die pijn een waarschuwing? Als God echt goed zou zijn, was er natuurlijk niet zoiets als kanker, maar als hij, om een of andere ondoorgrondelijke reden, besloten had om een bepaald aantal mensen kanker te laten krijgen en daaraan te laten sterven, kon hij hen op zijn minst vredig en pijnloos laten doodgaan. En op de vierde plaats, de ergste, de ondraaglijkste pijn die een mens moet doormaken heeft helemaal niets te maken met een ziekte, maar is het begeleidend verschijnsel van een volstrekt normaal, fysiologisch gebeuren, namelijk de Bevalling.

Als ik een verhitte discussie zou durven aangaan met God, zou ik hem eerbiedig maar vastberaden vragen me een onverbloemd en ondubbelzinnig antwoord te geven waarom hij de bevalling bij de vrouw vergezeld moest laten gaan met zo'n afschuwelijke pijn. Waarom? Een kind krijgen is geen zonde, dus waarom moet de moeder dan zo lijden? God wilde zelf dat de mensheid vruchtbaar was, zich vermenigvuldigde en de aarde vulde, dus waarom zou hij de bevalling straffen, waarom moest die vergezeld worden door zo'n afschuwelijke pijn, dat veel vrouwen die dat doorgemaakt hebben, dat nooit nog een keer willen? Waar is de zin en de reden van pijn tijdens de bevalling? En de echo antwoordt: nergens. Het is zinloos en onredelijk en daarom zijn wij arme mensen steeds maar op zoek om manieren te vinden waarmee de pijn verminderd of opgeheven kan worden, de wrede, verscheurende en afschuwelijke pijn die God de vrouw aandoet, die alleen een biologische opdracht vervult: het voortzetten van de mensheid.

MISDAAD, ZONDE EN OORLOG. Dat is misschien het allerbelangrijkste onderwerp dat we tot nu toe hebben besproken, en we moeten het zorgvuldig en onbevooroordeeld onderzoeken, maar ook zonder angst. We moeten het tot de wortel uitzoeken, ongeacht tot welke conclusies we komen. Het is zinloos om het over God te hebben, tenzij we aannemen dat God Almachtig en Alwetend is, de mensheid liefheeft en bij haar betrokken is. Die Almacht is een sine qua non. Als hij niet almachtig is is hij geen God. Maar het is geen probleem om zijn almacht te aanvaarden. Een wezen dat zichzelf geschapen heeft, het grenzeloze universum met zijn miljoenen werelden en al het levende en niet-levende daarin, is vast en zeker Almachtig. Hij kan alles. En alles wat hij doet is goed en niets dat gebeurt, gebeurt zonder dat hij het weet, zonder zijn instemming, zonder zijn wil. Er kan niets gebeuren als hij niet wil dat het gebeurt. Geen musje valt op de grond, geen haar valt van iemands hoofd, zonder dat God dat wil. Of iemand groot is of klein, dik of dun, mooi of lelijk, wijs of dom, goed of slecht, heilig of misdadig, miljonair of bedelaar, of hij in een paleis woont, of eenzaam wegkwijnt in een gevangeniscel, of hij op een troon zit of sterft op de elektrische stoel, of hij een uitmuntend atleet of misvormd is en aangetast is door een ziekte, of hij leeft om honderd te worden of sterft op zijn twintigste, komt allemaal omdat God dat zo wil. Er is geen ontkomen aan.

Maar ik zal je nog een vraag stellen: wat vind je van een menselijke vader die zijn kinderen behandelt zoals God dat met die van hem doet? De vader, die we meneer A. zullen noemen, heeft veertien kinderen—tien zonen en vier dochters. Het ligt in het vermogen van de heer A. om al zijn kinderen goed, fatsoenlijk, gezond en gelukkig groot te brengen. Maar meneer A. wil niet van dat vermogen gebruik maken voor barmhartige doeleinden. Hij laat zijn kinderen opgroeien zoals ze zelf willen en steekt geen vinger uit om ze te behoeden voor ziekte, zonde en misdaad. Hij kijkt volkomen onverschillig toe. En dit is het resultaat. Van de vier dochters krijgt kleine Jeanne een bronchopneumonie en sterft als ze vijf jaar is. Margaret overlijdt door de vliegende tering op de leeftijd van twintig jaar. Ernie raakt op het slechte pad, wordt prostituee en werpt zichzelf in de rivier op haar dertigste. Maar één van de dochters trouwt en leidt een nuttig en redelijk gelukkig leven.

Van de zonen stierf er een in zijn jeugd aan difterie, een ander aan dementia paralytica (tgv. syfilis, vert.) voor zijn dertigste. Twee van de zonen werden gezworen vijanden van elkaar, vochten vaak en gingen ten slotte met elkaar op het mes, met het gevolg dat beiden stervend op de grond achterbleven en daar hun laatste adem uitbliezen. Een werd dief en oplichter en bracht vele jaren door in de gevangenis. Een andere pleegde tijdens een beroving een moord, werd opgepakt en opgehangen. Van de resterende vier zonen, werden twee arbeider, met een armzalig loon, maar die leefden wel in vrede. Een was een succesvol schilder en een andere werd een beroemd schrijver die niet alleen heerlijke boeken schreef, maar ook zijn leven wijdde aan de verbetering van het lot van de mensheid.

Maar bedenk dat het in het vermogen van de vader lag om van al zijn kinderen gelukkige en nuttige mannen en vrouwen te maken, en toch wilde hij dat niet. Om een of andere reden koos hij ervoor dat het merendeel van zijn kinderen een beschamend en ellendig leven leidde en een vreselijke en beschamende dood stierf. Wat vind je van zo'n vader? Vind je hem geen afschuwelijk monster? Kinderen op de wereld zetten en hen dan veroordelen tot een leven van lijden en een afschuwelijke dood—kan iets nog misdadiger zijn? En wat moeten we denken van een God die doelbewust miljoenen mensen veroordeelt tot een leven van zware arbeid, zinloos zwoegen, slavernij, zowel letterlijk als figuurlijk, honger, kou, ziekten, zonden, misdaden, gevangenis en een gewelddadige dood? Wat moeten we denken van een God die, als hij dat zou willen, iedereen goed, fatsoenlijk, nuttig en gelukkig kan maken en toch volhardt in het opzettelijk veroordelen van honderdduizenden mensen tot een leven van een zwakzinnige, idioot of gevaarlijke misdadiger?

Het dilemma biedt geen uitweg en hoewel het argument duizenden keren gebruikt is, is er nooit een antwoord op gekomen. En het is nooit beantwoord, omdat het niet te beantwoorden is. Het komt hierop neer: Of God is Almachtig, regelt alles en bepaalt elke gebeurtenis, of hij is dat niet. Als hij dat niet is, dan is hij geen God en handel je kinderachtig, even kinderachtig als de primitieve wilde, die zijn houten afgodsbeeld aanbidt, als je hem aanbidt en tot hem bidt. Maar als hij Almachtig is, als hij wel alles regelt en verantwoordelijk is voor alles wat er voorvalt bij de mensheid, wat moeten we dan van hem vinden? Wat moeten we denken van een god die, laten we zeggen, Johnny Smith (een bestaand geval) schept, die geboren wordt in een straatarm gezin. Op jeugdige leeftijd wordt hij de straat op geschopt. Hij raakt in verkeerd gezelschap, leert stelen en wordt naar een Tuchthuis gestuurd. Gehard en vergiftigd komt hij daar uit, houdt het in geen enkele baan lang vol, wordt een dief en oplichter, en brengt een paar jaar door in de gevangenis. Als hij daar weer uit komt, neemt hij zijn oude stiel weer op, wordt achternagezeten en gegrepen door een politieagent. In de daarop volgende worsteling wordt de agent gedood en Johnny Smith eindigt zijn leven, dertig jaar oud, op de elektrische stoel. Wat moeten we denken van een God die deze dingen toelaat, deze dingen doet? Want we waren het erover eens dat hij alles doet en overal voor verantwoordelijk is. Als hij Johny Smith evengoed had op kunnen laten groeien tot een goed, fatsoenlijk en gelukkig mens—ach, wat verfoeilijk! Johny Smith had niet gevraagd om op de wereld gezet te worden en een onschuldig iemand veroordelen tot zo'n leven van misdaad en ellende—nee, Johnny Smith is niet de misdadiger!

En wat moeten we denken van een God die de ene natie opzet tegen de andere, die tientallen naties elkaar naar de strot laat vliegen, totdat er miljoenen van de lichamelijk gezondste mannen in de grond liggen weg te rotten, totdat vijftig miljoen mensen mismaakt, verminkt en invalide zijn geworden, totdat er voor miljarden aan met moeite verkregen materiële goederen vernietigd is, totdat haat als een dikke, zwarte ondoordringbare wolk de aarde vult en bedekt —wat moeten we denken van een God die zoiets doet? Wat voor zin heeft het? Wat is de reden? Wat is de bedoeling?

Ik weet dat er sommige mensen zijn, die zich dienaar Gods noemen, en zelfs voor de oorlog een verontschuldiging proberen te vinden, zelfs voor de afgelopen oorlog. Ze zeggen dat God een oorlog teweegbrengt om mensen te straffen voor hun lichtzinnigheid, voor hun zonden. En ze praten Gods gedrag goed. Ze hebben geen enkel woord van kritiek op hem voor deze vreselijkste van alle misdaden. Maar iemand die God wil rechtvaardigen voor de afgelopen oorlog, heeft een zo laaghartige en verwrongen geest, is zelf een zo wrede en sadistische dégénéré, dat met hem geen enkele discussie mogelijk is. Het idee honderd miljoen mensen vernietigen en verminken vanwege hun zogenaamde zonden, zonden waarvoor God zelf verantwoordelijk is. Want als hij gewild had, had hij die natuurlijk kunnen voorkomen! Nee, er is geen verontschuldiging voor de afgelopen oorlog, voor geen enkele oorlog is er een verontschuldiging.

En hoe je het ook probeert, je kunt je niet ontworstelen aan dit dilemma. Je moet een van beide kanten kiezen: Of—en dat is de eenvoudigere kant van het dilemma—God is niet almachtig, integendeel zelfs, hij is krachteloos, geheel onmachtig om menselijke zaken te beïnvloeden en het lot van de mensheid te verbeteren. In dat geval is hij een nutteloze God, en tot hem bidden even onzinnig als bidden tot een houten afgodsbeeld, of een afbeelding van de maagd Maria. Of hij is wel almachtig en zou voor de mens ellende, ziekte, misdaad en oorlog kunnen voorkomen, zou kunnen, maar wil dat niet—en in dat geval is hij zo'n wreed en kwaadaardig monster, dat de menselijke verbeelding daarvoor met afgrijzen terugdeinst. Welke kant van het dilemma kies jij?

Voor de gelovige bestaat er geen derde weg. De niet-gelovige, die het bestaan van God helemaal ontkent, heeft natuurlijk niet te maken met die twee kanten van hierboven genoemd dilemma. Maar dat is een onderwerp, dat we later nog zullen bespreken.

Ondertussen wil ik zeer nadrukkelijk zeggen dat als ik vanaf het begin God zou zijn geweest, er niet zoiets was als misdaad, zonde of oorlog en als ik nu tot God uitgeroepen zou worden, ik die gesels afschaf, zonder daarvan ook maar het geringste spoor  achter te laten. Wat zou de wereld dan beter, gelukkiger en mooier zijn!

Er zijn nog een aantal andere dingen die ik niet geschapen zou hebben, als ik de schepper was geweest van het Universum, of die ik zou uitwissen, afschaffen en uitroeien als mij nu de positie van God toegekend zou worden. Laten we een opsomming geven van een aantal van die kwalijke dingen.

BIJGELOVIGHEID. Bijgelovigheid is een schadelijk en giftig onkruid dat het slachtoffer vervult van angst en paniek en de geslepen bedrieger, de slimme en gewetenloze priester, macht geeft over de onnozele en goedgelovige mensen. God, die de wereld geschapen heeft en weet dat het universum geregeld wordt door vaste wetten, weet heel goed dat er geen wonderen bestaan. Hij weet dat er geen paradijs of hel is—en hij had niet moeten toelaten dat het hoofd van dwazen en onwetenden met dat soort onzin geterroriseerd wordt. Elk menselijk verstand zou zo doordrenkt moeten zijn van de wet van oorzaak en gevolg, dat geloven in wonderen, bovennatuurlijke krachten, ingrijpen door God en de Voorzienigheid, volkomen onmogelijk zijn. Elk brein zou zodanig gebouwd moeten zijn, dat het alles afwijst dat niet deugdelijk bewezen is. Als iemand het bijvoorbeeld heeft over hel en vagevuur, laaiende vlammen en eeuwige kwellingen, dan zou de luisteraar bewijzen moeten vragen. Waar heeft de priester zijn informatie vandaan? Wat voor bewijs kan hij leveren van dat die dingen bestaan? Hoe lang zou bijgelovigheid, geloven in de hel en in heiligenrelikwieën, duren als mensen bewijzen zouden vragen van de beweringen van hun priesters en leiders? Ja, ik zou alle bijgeloof afschaffen en de mensen de wet inprenten van oorzaak en gevolg en dat ze bewijzen moeten eisen.

KERK, RELIGIE, ONVERDRAAGZAAMHEID. Wat ik nu ga vertellen, kan op het eerste oog nogal vreemd lijken, maar het wordt helemaal duidelijk als ik daarvoor mijn redenen geef. Het lijkt misschien vreemd voor God om bezwaar te maken tegen kerk en religie, maar toch zou ik, als ik God was geweest, kerk noch religie, zoals dat woord doorgaans opgevat wordt, geschapen hebben. Dan zou de wereld ontsnapt zijn aan het giftige onkruid van de onverdraagzaamheid, dat daaruit voortkomt. God heeft evenmin behoefte aan een kerk als aan elke dogmatische religie en de aanbidding die mensen hem betoond hebben, de aanbidding met haar mensen- en dierenoffers, haar zich voor hem ter aarde werpen, knielen, gebeden, processies, kaarsen enzovoort, zijn voor hem zowel lachwekkend als aanstootgevend. En om in God te kunnen geloven en hem te aanbidden, heeft de mens evenmin een kerk nodig als een dogmatische religie met rituelen. Een onuitgesproken gedachte thuis, tijdens het werk, in bed of op straat is voldoende. Als God alomtegenwoordig en alwetend is, is het voor hem helemaal om het even waar en wanneer je hem aanbidt, of je met woorden bidt, psalmen voor hem zingt of met hem communiceert via onuitgesproken gedachten.

Als de religie van de kerken uitsluitend zou bestaan uit dwaze rituelen en kinderachtig uiterlijk vertoon, dan zou je die door de vingers kunnen zien. Laat die kinderachtige volwassen zich maar vermaken zoals ze willen, want daarmee schaden ze niemand. Maar de grote tragedie van de mensheid is, dat uit die religies van de kerken de afschuwelijkste onverdraagzaamheid is voortgekomen, waardoor de religie een van de grootste vloeken van de mensheid is geworden, misschien wel haar dodelijkste gesel. Er was geen verfijnde vorm van wreedheid, geen lafhartige schurkachtigheid, geen duivelse folteringen, geen wrede manier om mensen ter dood te brengen, die niet beoefend werd in naam van de religie, door mensen die zichzelf zagen als verdedigers en bedienaren van de religie. De zeeën van bloed die vergoten zijn in naam van de religie zijn onmetelijk en onpeilbaar—ze zijn te groot en te diep.

En hoewel het hartverscheurend is om te vertellen, de waarheid moet gezegd worden: Van alle religies ter wereld, is de meest wrede, de meest meedogenloze het Christendom geweest. Niet de stichter kan dat kwalijk genomen worden; zijn leerlingen en volgelingen dragen die bloedige schuld op hun schouders. De krankzinnige en onmenselijke Kruistochten, de bloedbaden aangericht onder de Albigenzen, Waldenzen en Katharen, slachtingen om de totale uitroeiing te volvoeren waarbij geen man, vrouw of kind werd gespaard (“maak ze allemaal af, God zal de zijnen herkennen”) de gruwelen van de Bartolomeusnacht, de inquisitie, waarbij duizenden en duizenden goede en onschuldige mensen onderworpen werden aan ijzingwekkende folteringen, gebroken werden op het wiel en verbrand werden, de kerkers en oubliettes, soms wreder dan de dood, die iedereen wachtte die uiting durfde te geven aan een nieuw idee of de hoop op een betere toekomst, de vreselijke dertigjarige oorlog, enz., enz.—al die gruwelen werden bedreven in naam van de religie, door mensen als beesten die beweerden heilige en zachtaardige volgelingen te zijn van de zachtaardige Jezus.

Met een redelijke kennis van de wereldgeschiedenis, moet ik toegeven dat geen enkele andere religie verantwoordelijk is voor zoveel lijden, zoveel wreedheid en zoveel bloedvergieten als het Christendom. Het draagt daarvoor de grootste schuld. En er is niets wat daartegen een tegenwicht biedt. In de geschiedenis van de afgelopen tweeduizend jaar, is geen enkel voorbeeld aan te halen van een grootse menselijke daad van de kant van de kerk. Er is geen enkel voorbeeld waar de kerk stoutmoedig opstond voor het volk, om het te beschermen tegen de roof en onderdrukking door de feodale edellieden of koningen. Zelfs Luther koos de kant van de onderdrukkers en raadde het neerslaan aan van de boeren die het waagden een deel van de opbrengst van hun arbeid op te eisen. Niet één keer kwam de kerk in opstand—en dat in een tijd waarin ze de macht had om naties haar bevelen te laten gehoorzamen—en tot vrede op te roepen in plaats van oorlog. Integendeel, ze moedigde de oorlog aan en zegende kritiekloos de vaandels van alle oorlogvoerende christelijke naties. Kortom, de kerk heeft zich nooit een echte vriend betoond van de mensheid. Op zijn best was het huichelachtige lippendienst. Maar altijd stond ze schaamteloos en openlijk aan de kant van de vijanden van de mensheid, aan de kant van de roofridders, koningen, keizers, tsaren of wat voor naam de tirannieke onderdrukkers ook mochten dragen.

Door de verdedigers van de kerk wordt ons verteld, dat tijdens de Middeleeuwen de priesters en monniken de fakkel van de wetenschap opgehouden hebben en dat ze, omdat ze de enige geletterde personen waren, het bestuderen van de klassieken hebben teruggebracht. Historisch gezien is dat de meest schaamteloze bewering die je je kan voorstellen. Het is de kerk die de vooruitgang van de mens minstens duizend jaar vertraagd heeft, het is de kerk die een dikke ondoordringbare sluier gelegd heeft over de zon van onderwijs en wetenschap, zodat de mensheid gehuld werd in de diepste duisternis en als de priesters en monniken later leerden lezen en schrijven (van de Arabieren, Joden en Grieken die na 1453 uit Constantinopel verbannen werden), was dat omdat zij de macht in handen wilden houden. Het volk mocht niet leren, lezen of schrijven. En bedenk dat zelfs het lezen van de bijbel gezien werd als een misdrijf. Ons wordt verteld dat de priesters en monniken ziekenhuizen bouwden en aalmoezen gaven aan de armen. Toen ze uitgestrekte landerijen met de beste grond in handen gekregen hadden, zodat het volk honger leed, wilden ze het af en toe wel een broodkorst toewerpen. Het kostte hen niets en gaf hen de reputatie van vrijgevigheid. Ze bouwden enorme kloosters met goedgevulde kelders en genoten van het goede van het land, terwijl het volk in armzalige hutten woonden en zijn leven lang ploeterde voor een korst brood. De beesten, de tamme dieren, leidden een gerieflijker leven dan de mannen, vrouwen en kinderen van het volk. En nooit, maar dan ook nooit, stak de kerk een vinger uit om hun toestand te verbeteren. Ze hield hen in een bijgelovige duisternis en was de wereldse heren—een lange tijd waren de geestelijke ook de wereldse heren—behulpzaam om hen bang, onderworpen en onderdanig te houden.

Ik koester geen anti-kerk en anti-priesterdom gevoelens, zoals Rabelais, Voltaire, Diderot of d'Hobach. Ik weet dat er oprechte religieuze mensen zijn, leken en kerkelijken, katholieken en protestanten, joden, mohammedanen, boeddhisten, enz., die volkomen menselijk en zachtaardig zijn en met wie ik heel goed zou kunnen samenwerken, maar zij zijn zo niet door, maar ondanks hun religie. En als  onbevooroordeelde historicus, moet ik stellen dat de georganiseerde religie, de georganiseerde kerk altijd de absolute vloek is geweest van de mensheid.

En daarom heb ik heel goede redenen om te zeggen dat ik, als ik vanaf het begin God was geweest,  religie en kerk als de pest vermeden zou hebben. Liefde, vriendelijkheid, rechtvaardigheid en oprechtheid zijn als religie voor iedereen goed genoeg, en die hebben geen kerken, rituelen, en dogma's nodig en sluiten elke mogelijkheid uit voor onverdraagzaamheid, die de oorzaak is geweest, een van de belangrijkste oorzaken, van de Ellende van de Mensheid. Als jij, als iemand anders het tegendeel kan bewijzen, zou ik graag willen dat jij of die ander dat alsnog probeert te doen. Ik zou dan graag ten minste één enkel duidelijk, onbetwistbaar voorbeeld willen hebben waarin de kerk, toen zij daartoe in staat was, dapper in verzet kwam om een volk te beschermen tegen en te bevrijden van zijn onderdrukkers, één enkel voorbeeld waarin de kerk een oorlog voorkomen of daar een eind aan gemaakt heeft, niet alleen de vrome wens heeft geuit dat christenen elkaar keel niet dienden door te snijden, maar werkelijk haar volgelingen geboden heeft hun wapens neer te leggen en het vechten te staken—op straffe van excommunicatie. Nee, de kerk is nooit een pacifiste geweest. Zij was altijd een militariste. En zij stond aan de kant van en zegende en steunde zelfs zulke onbeschrijflijk weerzinwekkende, afschuwelijk misdadige en grenzeloos verachtelijke lieden als Lodewijk XV of Ferdinand Bomba [4]! En ik herhaal en benadruk dat de kerk feitelijk de absolute vloek geweest is van de mensheid. Haar bedienaren zijn vijanden geweest van de mensheid, lafaards en zedenbedervers. Als een priester het waagde om in verzet te komen en wantoestanden aan de kaak te stellen, werd hij verbrand —zoals Savonarola. En Calas [5] en Chevalier de la Barre [6] —ik zal je niet hun verhaal vertellen—die zijn te schokkend, maar je kunt ze opzoeken als het je interesseert. Nee, God maakte een van zijn grote vergissingen toen hij de kerk en de georganiseerde religie liet ontstaan.

En Dus...

En dus, als ik God, een Almachtige, Alwetende en Liefhebbende God zou zijn, dan had ik het allemaal anders geregeld. Ik zou geen enkele wreedheid hebben toegestaan in de wereld, dat wil zeggen in de mensheid. Er zou geen haat in zitten, geen vijandigheid tussen rassen, geen jaloezie, geen angst, geen armoede, geen buitensporige rijkdom, geen besmettelijke of andere ziekten, geen pijn, zeker geen pijn tijdens de bevalling, geen misdaad, geen oorlog, geen bijgeloof en geen georganiseerde dogmatische religie met haar religieuze onverdraagzaamheid, die de oorzaak is geweest van onnoemelijk lijden en onmetelijk bloedvergieten.

Als al die kwalen verdreven zijn en het tegenovergestelde daarvan hun plaats heeft ingenomen, denk je dan niet dat dit een veel betere, veel mooiere, veel fatsoenlijker en veel gelukkigere wereld zal zijn om in te leven? En als dat zo is, heb ik dan niet het recht, terwijl ik over de het strand van de Middellandse Zee wandel, om te denken dat God een vreselijke puinhoop heeft gemaakt van zijn taak? En hebben al Gods kinderen, of de uit een vrouw geboren kinderen, niet het recht om te mopperen over Gods blunders—over zijn incompetentie, of wat nog erger is, zijn harteloosheid? Als je daar anders over denkt, dan zou ik willen dat je je standpunt verduidelijkt en de argumenten geeft voor je mening, zoals ik dat gedaan heb voor de mijne.

* * *

Toen pater L. de dag daarop mij mijn manuscript teruggaf, vroeg ik hem of hij er nog zwakke punten in aangetroffen had en nog wat tegenin te brengen had. En dit was zijn antwoord:

“Vanuit een menselijk standpunt, zijn uw argumenten niet te weerleggen. De logica is deugdelijk en uw redeneringen zijn onberispelijk. Maar geloof is sterker dan de rede en wie gelooft is ontoegankelijk voor alle argumenten. Misschien heeft God andere redenen, andere bedoelingen dan wij arme, nietige stervelingen kunnen begrijpen of vatten. Zijn wegen zijn ondoorgrondelijk.”

Wat valt er nog te zeggen op zo'n uitspraak?



Noten:

[1] C.E.M. Joad, 1891-1953, was een Engelse filosoof en befaamde medewerker van de BBC-radio. Hij maakte de filosofie toegankelijk voor de leek en werd de Engelse Mencken genoemd.
[2] Sully Prudhomme, 1839-1907, was een Franse schrijver. In 1901 ontving hij de eerste Nobelprijs voor de literatuur.
[3] Torquemada, Tomás de Torquemada, 1429-1498, was een Spaanse Dominicaner monnik. In 1481 benoemden koning Ferdinand II van Aragon en zijn vrouw Isabella I van Castilië De Torquemada tot Groot-Inquisiteur. In die rol wordt De Torquemada persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor het ombrengen van minstens 13.000 joden en vermaarde heksen, voornamelijk via de brandstapel
[4] Ferdinand Bomba, Ferdinand II, koning van de beide Siciliën, 1810-1859.  In 1849 scheidde Sicilië zich af. Na 16 maanden onafhankelijkheid heroverde zijn troepen het eiland. De belangrijkste steden werden gebombardeerd: vanwege het gruwelijke bombardement van Messina kreeg Ferdinand de bijnaam Koning Bomba.
[5] Calas, Jean Calas, 1698-1762, was een koopman uit Toulouse. Hij werd het slachtoffer van godsdienstvervolging vanwege het feit dat hij protestant was. Hij stierf op het rad en staat symbool voor religieuze intolerantie in Frankrijk
[6] Chevalier de la Barre, François-Jean Lefebvre de la Barre,1746-1766, was een Franse atheïst en stierf op de brandstapel. Zijn onthoofde lijk werd samen met een exemplaar van de Dictionnaire Philosophique van Voltaire, wegens ketterij op de brandstapel gegooid.

Naar boven