Home

Bijbelonderricht en Religieuze Praktijk

in

Europa en Elders

geschreven met een

in de Hel Opgewarmde Pen

door Mark Twain


Religie heeft vanzelfsprekend bijgedragen aan de veranderingen in beschaving en landsaard. Wat die bijdrage was? Die van een leeuw. In de geschiedenis van de mensheid is dat altijd het geval geweest en zal dat ongetwijfeld het geval blijven tot het einde der tijden; of in ieder geval totdat de mens zich via het trage evolutieproces tot iets prachtigs en verhevens heeft ontwikkeld – pak weg, over zo’n paar miljard jaar.

De christelijke Bijbel is een apotheek. De inhoud blijft hetzelfde, maar de medische praktijk verandert. Achttienhonderd jaar lang waren deze veranderingen onbeduidend – nauwelijks waarneembaar. De gang van zaken was allopathisch – allopathisch in zijn grofste en wreedste vorm. De saaie en stompzinnige dokter overvoerde zijn patiënt dag en nacht, en dat elke dag en elke nacht, met enorme en afschuwelijke hoeveelheden van de meest weerzinwekkende pillen, die er maar in het winkelmagazijn te vinden waren. Hij nam hem bloed af, zette koppen, laxeerde hem, liet hem braken en kwijlen en gaf zijn gestel geen moment de kans om weer bij te komen. De natuur liet hij ook geen handje helpen. Achttien eeuwen hield hij hem godsdienstziek en al die tijd gunde hij hem geen enkele goede dag. De voorraad in de winkel bestond uit een ongeveer even grote hoeveelheid onheilspellende en afmattende vergiften, als genezende en vertroostende medicijnen, maar de gang van zaken in die tijd beperkte de dokter tot het gebruik van de eerste middelen. Daardoor kon hij zijn patiënt alleen maar kwaad doen. Dat deed hij dus.

Pas laat in onze eeuw werd er een aanzienlijke verandering in de gang van zaken doorgevoerd; en dan nog hoofdzakelijk of eigenlijk alleen maar in Groot Brittanië en de Verenigde Staten. In de andere landen ondergaat de patiënt heden ten dage nog steeds de oude behandeling of roept de dokter helemaal niet meer. In de Engelssprekende landen werden de veranderingen, die in onze eeuw merkbaar zijn, juist afgedwongen door waar ik het net over heb gehad – de opstand van de patiënt tegen het systeem. Ze werden niet door de dokter bedacht. De patiënt begon zelf te dokteren en de praktijk van de dokter leeg te lopen. Hij veranderde zijn werkwijze om zijn handel terug te krijgen. Dat deed hij geleidelijk en met tegenzin en gaf tegelijk nooit meer toe dan hij wel moest. Eerst verminderde hij de dagelijkse dosis hel en verdoemenis, en diende dat nog maar om de dag toe. Vervolgens liet hij nog een dag extra voorbijgaan, daarna weer een en onlangs nog eentje. Toen hij het uiteindelijk had beperkt tot de zondag en dacht dat er nou vast een tijdelijke wapenstilstand was aangebroken, verscheen de homeopaat op het slagveld, die ervoor zorgde dat hij hel en verdoemenis helemaal moest prijsgeven. In plaats daarvan moest hij de liefde van Christus, troost, naastenliefde en mededogen gaan toedienen. Die hadden, met een gouden etiketje en duidelijk zichtbaar, al die tijd al tussen de weerzinwekkende laxeer- , braakmiddelen en vergiften op de lange planken in de apotheek gestaan, maar het was de schuld van het beleid en niet van de apotheker dat ze zolang ongebruikt waren gebleven. Voor de geestelijke dokter van vijftig jaar geleden, was zijn voorganger achttien eeuwen lang een kwakzalver geweest. Voor de huidige geestelijke dokter is zijn voorganger van vijftig jaar geleden een kwakzalver. Wat zal voor de iedereen-zijn-eigen-geestelijke-dokter – wanneer? – de tegenwoordige geestelijke dokter ooit zijn? Tenzij de evolutie, die altijd al waar is geweest van het moment dat de hemellichamen, zonnen en planeten van het zonnestelsel nog maar rondzwervende laagjes meteoorstof waren, een grens zal bereiken en een leugen zal worden, staat hem slechts één lot te wachten.

De werkwijzen van de priester en de dominee zijn altijd heel merkwaardig geweest en hun geschiedenis is heel vermakelijk. Eeuwenlang heeft de Rooms Katholieke kerk slaven gehad, slaven gekocht en verkocht en haar kinderen toestemming gegeven en aangespoord om daar handel mee te drijven. Lang nadat sommige christelijke volkeren hun slaven in vrijheid hadden gesteld, hield de Kerk die nog steeds gevangen. Als iemand had kunnen weten, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat dit allemaal klopte en in overeenstemming was met wat God wilde en vroeg, dan was zij het wel, omdat zij Gods uitdrukkelijk aangewezen vertegenwoordigster op aarde en de enige gemachtigde en onfeilbare uitlegster van zijn Bijbel was. De teksten waren er. Er bestond geen misverstand over hun bedoeling. Zij had gelijk en zij deed, wat dat betreft, wat de Bijbel voor haar had uitgestippeld. Haar positie was zo onaantastbaar dat zij in al die eeuwen geen woord hoefde in te brengen tegen de menselijke slavernij. Toch horen wij nu eindelijk, zeer onlangs, een Paus zeggen dat slavenhandel fout is, en zien wij hoe hij een expeditie naar Afrika toestuurt om daar een einde aan te maken. De schriften blijven, de praktijk is veranderd. Waarom? Omdat de wereld de Bijbel heeft bijgesteld. De Kerk doet dat nooit, sluit dus altijd aan bij de staart van de processie – en gaat strijken met de eer. Dat zal zij nu in dit geval ook doen.

Christelijk Engeland steunde en moedigde de slavernij tweehonderdvijftig jaar lang aan, en de door haar Kerk gewijde geestelijken keken toe, namen er soms actief aan deel, en bleven de rest van de tijd onverschillig. Het belang van Engeland bij de handel zou je een christelijk belang kunnen noemen, een christelijke bedrijfstak. Zij was volledig betrokken bij de wederopbloei ervan na een lange periode van inactiviteit en die herleving was een christelijk alleenrecht. Dat wil zeggen, het was uitsluitend in handen van christelijke naties. De Engelse regeringen ondersteunden en beschermden de slavenhandel. Twee Engelse koningen waren aandeelhouders van slavenvangersmaatschappijen. De eerste reguliere slavenjager – John Hawkins, wiens nagedachtenis nog steeds geëerd wordt, richtte tijdens zijn twee reizen zo’n verwoestingen aan bij het overvallen en platbranden van hele dorpen, en het verminken, afslachten, gevangennemen en verkopen van hun onschuldige bewoners, dat zijn verrukte koningin hem de eer van ridderschap toekende – een rang die haar belangrijkste achting en eerbewijs op andere en eerdere gebieden van christelijke inspanningen had verworven. De nieuwe ridder koos, met een karakteristieke Engelse openhartigheid en bruuske eenvoud, als zijn embleem de figuur van een knielende en geketende neger. Het werk van Sir John was de uitvinding van Christenen, moest een kwart millennium een bloedig en afschuwelijk alleenrecht blijven in handen van Christenen, moest huizen verwoesten, families verscheuren, mannen en vrouwen zonder vrienden tot slaaf maken, en ontelbare mensenharten breken, met de bedoeling dat de Christelijke volkeren voorspoedig en aangenaam konden leven, christelijke kerken gebouwd konden worden en het evangelie van de zachtmoedige en barmhartige Verlosser over de aarde verspreid kon worden. In de naam van zijn schip lag dus, onverwacht maar veelzeggend en duidelijk, een verborgen voorspelling. Het heette de Jezus.

Eindelijk kwam in Engeland een illegale christen in opstand tegen de slavernij. Het is merkwaardig dat als een christen in opstand komt tegen een ingeworteld kwaad, hij doorgaans een illegale christen is, een lid van een of andere verfoeide en minderwaardige sekte. Het werd een bitter gevecht, maar uiteindelijk moest de slavenhandel het veld ruimen – en ging. De bijbelse volmacht bleef, maar de praktijk veranderde.

Toen gebeurde er wat er doorgaans gebeurt. De Engelse criticus die ons kwam bezoeken, stak meteen zijn vrome handen in de lucht uit afschuw voor onze slavernij. Zijn verdriet was niet te kalmeren, zijn woorden vol bitterheid en verachting. Wij beschikten voor hem echter over amper vijftienhonderdduizend slaven waar hij zich druk over kon maken, terwijl zijn eigen Engeland in haar overzeese gebiedsdelen er nog steeds twaalf miljoen had; maar dat feit veranderde helemaal niets aan zijn gejammer, stopte zijn tranen niet en verzachte ook niet zijn veroordeling. Het feit dat, elke keer als wij in eerdere generaties geprobeerd hadden om van onze slavernij af te komen, wij daar door Engeland in tegen waren gehouden, bezwaar tegen was gemaakt en wij daar het onderspit in dolven, was voor hem van geen enkel belang. Dat was een oud verhaal en de moeite van het vertellen niet waard.

Uiteindelijk gingen wij ook om. Wij begonnen ons te roeren tegen de slavernij. Ons hart smolt, hier en daar en elders. Er was geen enkele plek in het land waar de zoeker geen klein ontluikend teken van mededogen voor de slaaf kon aantreffen. Geen enkele plek in het land behalve één – de preekstoel. Eindelijk zwichtte die – dat doet ze altijd. Ze leverde een hevig en koppig gevecht, en deed vervolgens wat zij altijd doet. Ze sloot zich aan bij de processie – aan de staart. De slavernij sneuvelde; de praktijk veranderde, dat was alles.

Eeuwenlang bestonden er heksen. Dat zei de Bijbel tenminste. De Bijbel gebood dat zij niet mochten leven. Nadat zij zich achthonderd jaar laks en gemakzuchtig van haar taak had gekweten, raapte de kerk daarom haar galgen, duimschroeven en brandhout bijeen en begon ijverig met haar heilige arbeid. Negen eeuwen lang werkte ze dag en nacht hard door en kerkerde, martelde, verhing en verbrandde hele horden en menigten heksen en waste de christelijke wereld schoon van hun smerige bloed.

Toen werd ontdekt dat er helemaal niet zoiets als heksen bestond en nooit had bestaan. Je weet niet of je nou moet lachen of huilen. Wie ontdekte dat er niet zoiets als een heks bestond – de priester, de dominee? In Salem klampte de dominee zich meelijwekkend vast aan zijn heksendecreten, nadat de leken met wroeging en tranen afstand van hadden genomen van de misdaden en wreedheden, die zij hen hadden laten bedrijven. De dominee wilde nog meer bloed, meer schande, meer gewelddadigheden. Het waren de ongewijde leken die hem steunden. In Schotland doodde de dominee een heks, nadat de overheid haar onschuldig had verklaard. En toen de barmhartige wetgevende macht voorstelde om de afgrijselijke wetten tegen heksen uit het wetboek te schrappen, was het de dominee die in tranen en onder vervloekingen kwam smeken om ze te handhaven.

Heksen bestaan niet. De tekst over heksen is onveranderd, alleen de praktijk is veranderd. Het hellevuur is verdwenen, maar de bijbeltekst blijft overeind. Het verdoemen van kleine kinderen bestaat niet meer, maar de bijbeltekst nog steeds. Meer dan tweehonderd doodstraffen zijn uit de wetboeken verdwenen, maar de teksten die ze rechtvaardigden zijn gebleven.

Is het dan niet vermeldenswaard dat, van die enorme hoeveelheid geschriften die de vernietigende pen van de mens hebben gestuurd, hij nooit de vergissing heeft gemaakt om een goede en zinnige door te halen? Dat lijkt ongetwijfeld tot het vermoeden te leiden dat als de mens blijft voortgaan in de richting van verlichting, zijn godsdienstige praktijken uiteindelijk enige gelijkenis zullen bereiken met menselijk fatsoen.



Gedachten over God

door Mark Twain

uit Fables of Man

Hoe vaak hebben we niet de neiging om het vernuft te erkennen, dat tentoongespreid wordt in zowel het ontwerp als de uitvoering van sommige van Zijn werken? Neem bijvoorbeeld de vlieg. Het bedenken van de vlieg was een toepassen van pure intelligentie, waar moraal niets mee te maken had. Niemand van ons had de vlieg kunnen bedenken, niemand van ons had die kunnen construeren; en niemand zou op het idee gekomen zijn, dat zo’n poging verstandig zou zijn, behalve onder een schuilnaam. Sommige mensen geloven dat de vlieg werd geïntroduceerd om tegemoet te komen aan een lang gekoesterde behoefte. In de loop der eeuwen, zijn er om een of andere reden miljoenen van die mensen geweest, maar van die grote menigte is er nooit iemand geweest, die bereid was om uit te leggen wat die behoefte dan was. Tenminste bevredigend. Een aantal hebben uitgelegd dat er behoefte bestond aan een schepsel dat ziekteverwekkend afval kon opruimen; maar als je die mensen dan vroeg om uit te leggen welke langgekoesterde wens de invoering van dat ziekteverwekkende afval dan moest vervullen, waren ze niet bereid om die overeenkomst voor hun rekening te nemen.

Er bestaat veel onduidelijkheid over de vlieg. In al die eeuwen heeft hij nooit een vriend gehad, er is nooit iemand op aarde geweest, die overgehaald had kunnen worden om te bemiddelen tussen haar en uitroeiing; toch hebben miljarden mensen de Hand goedgepraat die haar gemaakt heeft – en zonder blozen. Zouden zij het in dezelfde omstandigheden een Mens dat niet hebben kwalijk genomen, iemand waarvan ze zeker zouden weten dat hij de vlieg had bedacht? Integendeel. Laten we aannemen dat die man de hele dag de lof van het mensdom zou verdienen. Zouden mensen het eerlijk vinden om een kind, met zijn onontwikkelde zedelijke beginselen, iets schandelijks te verwijten, wat ze bij de paus door de vingers zouden zien?

Als we bedenken dat de vlieg niet is uitgevonden als tijdverdrijf, maar op een zakelijke manier; dat die niet op een onoplettend moment uit zijn handen was geglipt en zonder dat hij iets op het oog had en alleen maar om de tijd te verdrijven, maar dat zij het resultaat was van lang en moeizaam geploeter en berekeningen, en met het oog op een welomlijnd en verreikende doel; dat haar instinct en gedrag ontworpen waren na een kil wikken en wegen, dat haar loopbaan was voorzien en voorbeschikt, en dat er geen behoefte bestond waarin zij moest voorzien; als we dat allemaal bedenken, dan raken we hopeloos in de war, dan kunnen we niet de morele misser begrijpen, die het ontwerpen en voltooien van dat smerige en kwaadaardige schepsel mogelijk heeft kunnen maken.

Laten we een poging doen om het ondenkbare te bedenken: laten we een mens bedenken die om een of andere reden een vlieg wil uitvinden: met andere woorden, iemand die verstoken is van enig gevoel; iemand die met opzet ontelbare schepsels wil kwellen, pesten en lastig vallen, die hem nooit enig kwaad hebben gedaan en hadden kunnen doen als zij dat gewild hadden, en die – voor de meerderheid – armzalige domme dingen zijn, die niet weten dat zij bestaat. Kortom, laten we een mens bedenken, met het volgende merkwaardige en lompe morele opvatting: dat het eerlijk en terecht is om rechtvaardige mensen te kwellen – zowel onschuldigen als schuldigen, zonder onderscheid.

Als wij zo iemand kunnen bedenken, dus iemand die de vlieg uit zou kunnen vinden, dan zouden wij hem erop uit moeten sturen en hem de volgende opdracht moeten geven: “Ga naar de verste uithoeken van de aarde en doe zorgvuldig je opgedragen werk. Val het zieke kind lastig; ga op zijn ogen zitten, zijn gezichtje, zijn handjes en bijt, pest en steek; plaag, irriteer en maak de uitgeputte en vermoeide moeder gek, die bij het kind waakt, en die nederig bidt om genade en troost, met het hartstochtelijke geloof van iemand die teleurgesteld en hardleers is. Ga zitten op de etterend wonde van de soldaat in veld en lazaret en maak hem dol, terwijl hij toch ook bidt en tussendoor vloekt, en alleen maar jou, Vlieg, kan horen, die alle aandacht en bescherming krijgt, zonder daar ook maar voor te bidden. Bestook en val de hopeloze en in de steek gelaten stakker lastig, die aan de pest te gronde gaat, en in zijn doodsangst en wanhoop bidt; bijt, steek hem en voed je op zijn zweren, scharrel met je poten rond in zijn verrotte bloed, smeer ze dik in met pestbacillen – poten die, heel lang geleden, in den beginne, voor deze functie listig zijn ontworpen en geperfectioneerd – breng die vracht naar honderd tafels, bij rechtvaardigen en onrechtvaardigen, voornamen en eenvoudigen, loop over het eten en besmeur het met vuil en dood. Zoek ze allemaal op; laat niemand met rust totdat hij die in zijn graf vindt; bezoek en besmet het zwoegende en onschuldige paard, muilezel, os, ezel; kwel de geduldige koe en alle vriendelijke dieren, die hier voor niets werken en dood gaan zonder hoop op een hiernamaals; spaar geen enkel schepsel, wild of tam; maar waar je er ook maar een vindt, maak zijn leven tot een hel, behandel hem zoals de onschuldige betaamt; en behaag dus Mij en vermeerder Mijn glorie, Ik die de vlieg heb gemaakt.

Wij horen veel over Zijn geduld, verdraagzaamheid en lankmoedigheid; wij horen niets over die van ons, die veel groter zijn. Wij horen veel over Zijn genade, vriendelijkheid en goedheid – met woorden – de woorden van Zijn Boek en Zijn preekstoel – en de gedweeë menigte is tevreden met dit bewijs, zoals het is, en zoekt niet verder; maar iemand die daar een concreet voorbeeld van zoekt, zal daar uiteindelijk alleen maar moe van worden. Daar zijn geen voorbeelden van. Want wat verguld wordt tot daden van barmhartigheid zijn, in geen enkel opgetekend geval, meer dan alleen maar gewoon rechtvaardigheid, en terecht – terecht zonder dank of compliment. Zonder eigen risico een gehandicapte uit een brandend huis redden is geen barmhartigheid, dat is gewoon een alledaagse plicht; iedereen zou dat doen als hij dat zou kunnen. En niet aan een plaatsvervanger, – het werk uitbesteden en zelf met de eer gaan strijken. Als de mensen “Gods armen” en de “door God beproefden en hulpelozen” net zo zouden verwaarlozen als Hij dat doet, wat zou er dan van hen terecht komen? Het antwoord is te vinden in die duistere landen waar de mens Zijn voorbeeld navolgt en hen zijn onverschillige rug toekeert: daar krijgen ze helemaal geen hulp; ze roepen, smeken en bidden tevergeefs, ze kwijnen weg en lijden, en sterven een ellendige dood. Als je de zaak verstandig en onbevooroordeeld onder ogen ziet, is de juiste plaats om naar feiten over Zijn barmhartigheid te speuren niet waar de mens de daden van barmhartigheid verricht en Hij met de eer gaat strijken, maar die streken waar Hij het rijk voor Zichzelf heeft.

Het is duidelijk dat er een morele wet geldt voor de hemel en een andere voor de aarde. De preekstoel verzekert ons als wij, overal waar wij lijden en verdriet zien, wat wij kunnen verlichten, dat niet doen, dat wij dan zondigen, vreselijk. Er is nooit enig geval geweest van lijden of verdriet, dat God niet had kunnen verlichten. Zondigt Hij dan? Als Hij de Bron van de Moraal is, doet Hij ‘t – niets kan duidelijker zijn dan dat, dat zul je moeten toegeven. Vanzelfsprekend kan de Bron van de wet niet de wet overtreden en toch met schone handen staan; vanzelfsprekend kan de rechter op de rechterstoel de misdaad niet verbieden en zich daar vervolgens ongestraft aan te buiten gaan. Toch zien wij het volgende merkwaardige schouwspel: dagelijks gaat die gedresseerde papegaai op de preekstoel zich te buiten aan van die ironische uitspraken, die hij tweedehands heeft opgedaan en gedachteloos heeft aanvaard, ten overstaan van een gemeente, die ze aanneemt zonder na te denken, en spreker, noch toehoorder vinden zichzelf belachelijk. Het lijkt alsof wij nederig behoren te zijn als we bij een dierententoonstelling zijn, en daar niet de indruk mogen geven van een intellectuele superioriteit.

(begin 1900)



Nawoord van de vertaler:

Het laatste stukje, over de vlieg, is een fraai voorbeeld van alom verbreide denkfout, waar Twain zich dus ook aan bezondigt. Wat hij vergeet is de rol die de mens zelf in het geheel speelt. Overal heeft de mens het oorspronkelijke ecosysteem, het oorspronkelijke natuurlijke evenwicht, waarin de natuur ooit heeft verkeerd, verstoord. Plagen, of dat nou vliegen, sprinkhanen of processierupsen zijn, zijn uitsluitend tekenen van een verstoord evenwicht. Mensen mishandelen al eeuwen de kip met gouden eieren, de natuur die zonder ingrijpen van de mens, alles biedt wat de mens nodig heeft. Ze moeten zonodig vlees eten, geiten, schapen en koeien houden, vis eten, waartoe ze meren, rivieren en zeeën leegvissen, oerwouden omhakken, om aan hun aangeleerde behoeften te voldoen, broedgebieden cultiveren, om aan hun honger naar luxe tegemoet te komen, en dan verbazen ze zich erover dat in dat verstoorde systeem plagen voorkomen. Daar komt nog bij dat geen enkele bacterie ziekteverwekkend is. Op zijn sterfbed verzuchtte Louis Pasteur: "het is niet de bacterie, het is de voedingsbodem", maar toen was het te laat. Iedere bacterioloog weet hoe veel moeite het kost om bacteriën te kweken op een voedingsbodem, en aan hoe nauwe eisen die moet voldoen. Bacteriën als de oorzaak beschouwen van een ziekte is even bizar als bij kokend water de bellen te beschouwen als de oorzaak van het koken. Gelukkige tevreden en ontspannen mensen worden niet ziek, met wat voor “pathogene” bacterie ze ook besmet worden.

Mensen zijn niet ongelukkig omdat ze ziek zijn, maar worden ziek omdat ze ongelukkig zijn.   

Naar boven