Home

Opmerking bij deze vertaling: Panizza was een rebel en vond dus ook dat hij niet aan de gangbare spelling was gebonden. Waar hij dat niet deed, is dat in deze vertaling ook niet gedaan. Voor een uitgebreide inleiding (in het Nederlands) over Panizza: www.ua.ac.be

Portret Oskar Panizza
OSKAR PANIZZA
1853 - 1921

Christus in een psichopaties licht

Van wat voor mensen hij een kind geweest is, valt moeilijk te achterhalen. De moeder was in ieder geval een heel gewone vrouw die, zoals doorgaans blijkt, aan het geëxalteerde karakter van haar zoon, een grote hekel had, en die er alles aan deed om hem een zogenaamde burgerlijke levensroeping toe te bedelen.

Over de vader weten we helemaal niets. En ook aan die lachwekkende en obscene legenden, die, vooral in de Romaanse landen, aan de heilige Jozef zijn opgehangen, moet hier, omdat ze niet terzake doende zijn, worden voorbijgegaan. In dezelfde categorie behoort natuurlijk ook de deels rationalistiese, deels aan een spirituele behoefte ontsproten veronderstelling, dat een Romeinse landsknecht, of de “Heilige geest” zijn vader zou zijn geweest. De heilige geest had hij wel in zijn lijf, maar op een geheel andere manier, als de Drie-Eenheid-ontwerpers in de 4e en 5e eeuw dachten, die de heilige geest als een persoon, of als duif uitbeeldden, of zoals later de steenhouwer van de Mariakerk in Würzburg die zich hem als een klisteerspuit voorstelde.

De psichiatriese diagnose, waarmee Christus zich aan ons vertoont, is de paranoia [1]; de “oorspronkelijke krankzinnigheid”, of, zoals Magnan het noemt, de dégénération héréditaire. Het ziektebeeld ontwikkelt zich langzaam. Al vroeg verschijnen er excentrieke, nerveuze, eigenaardige trekken en perversiteiten. Door een heftig innerlijk leven lijkt het alsof de eigen persoonlijkheid macht heeft over de materie en alsof de wereld volledig op het eigen ik is betrokken. Weldra verschijnen hallucinaties, maar meer innerlijke, als zogenaamde “innerlijke stemmen”, die het al lang gekoesterde innerlijke stemmingsbeeld ook uiterlijk manifesteren; waarmee de onontkoombaar noodzakelijke uiterlijke zekerheid van de werkelijkheid, van de intussen overmatig toegenomen persoonlijkheid en de kenmerken daarvan, in de buitenwereld wordt bepaald. Inhoudelijk vullen deze “stemmen”, die zich spoedig als stellingen en oordelen tot het publiek zullen wenden, zich met het armzalige ontwikkelingsgehalte van het moment, dat de tijd aanreikt. Hoe minder dergelijke lieden, dergelijke sjenieën zoals Richard Wagner ooit treffend opmerkte, aan schoolkennis hebben opgenomen, hoe beter het is, en des te grootser ontwikkelt zich de patologiese kiem, die bedoeld is om hele volksmassa’s te vergiftigen en geestelijk te vervormen. Tegenover de oorspronkelijkheid van de aanleg is toch ook dat beetje ortodokse bestaan of transcendentale hopen, dat een volk juist in een dergelijke tijd beweegt, zo mateloos onbelangrijk. Het is net als bij de zijderups, die haar draad aan de dichtstbijzijnde haagdoorn of het lagergelegen struikgewas vastmaakt, om aan het eigen glinsterende spinsel te beginnen. Het spinsel is de hoofdzaak, het struikgewas maar bijzaak.

Het is dus vrij onbelangrijk, dat Jezus juist bij het Messiasgeloof van zijn tijd aanknoping zocht en het met de oude vertrouwde pop van een onzegbaar hard en egoïstisch gevormd, joods geloofssysteem, aan de stok kreeg. Met de zekerheid van een aangeboren talent en het onfeilbare instinct van de paranoïcus, nam hij de plaats in van de komende, de Messias, zonder enig benul van de gruwelijkheid van deze aanmatiging, voor een, in zijn ortodokse opvattingen hard en steriel geworden volk, als dat van de toenmalige joden. En met al die oude Godsbeelden die hij in die tijd kapotsloeg en van de sokkels afwierp, werd nog minder rekening gehouden. Zijn nieuwe zinnebeelden en figuren waren immers oneindig veel mooier en beschaafder. En zijn “Vader in de Hemel” onderscheidde zich van de oude, cholerische, joodse “Jehova”, als een Te Deum van de, van het bloed druipende, plek van een mensenoffer.

Wij zien hier een van die psichies oerfenomenen voor ons, zoals ze weliswaar niet zelden voorkomen, maar toch zelden op zo’n bevruchtende manier in de geestesgeschiedenis van volkeren ingrijpen en daar de gemoedstoestand van bepalen. Dit identificeren van het eigen, hevige en onbeheersbare gevoel met “God”, of wat voor hoogdravend symbool dan ook, - hier, als we de evangeliën moeten geloven, “de goede vader in de hemel” – is het oerbeeld van een geestelijk proces, de psichiese dwangtoestand van een naar een basis zoekende, innerlijk hevig bewogen mens, die de toereikende basis naar binnen keert en antropomorfiseert, zoals wij tegenwoordig bijna met proefondervindelijke zekerheid kunnen bewijzen. Wij vinden dat fenomeen bij alle godsdienststichters, bij Mohammed, bij Boeddha, bij Swedenborg, bij Fox [2] - wij vinden het bij allemaal, bij die hele volksscharen, die plotseling op overtuigende wijze aan hun bevelen gehoorzamen: voor het heil. Bij Franciscus, bij de jonkvrouwe van Orleans, bij Louise Lateau [3]; wij vinden het bij de kruistochten, bij de sectarische, communistische emigranten naar Amerika in de vorige eeuw, - we vinden het bij de ketterse Begarden [4] in de 14e en 15e eeuw, en bij de hele groep, die de godsdienstige omwentelingen in de 16e eeuw tot stand hebben gebracht, bij Nikolaus Storch [5], bij Thomas Münzer, bij Hans Böhm [6][7], bij Luther, bij de Wederdopers onder anderen – en tenslotte vinden we het bij de visionaire epileptici in de krankzinnigengestichten, wier “hemeltekenen” en “openbaringen” die in schoonheid en kracht in niets onderdoen voor dezelfde psichiese prestaties van de christelijke heiligen en de boetedoeners in de kloosters. Dat Christus zich dus op zijn “goede vader in de hemel” beroept, is bij alle prachtige, kunstzinnige en dichterlijke uitwerking in de wereldgeschiedenis, toch slechts een klinies specialistisch geval van een psichologies vaststaande en wetmatig optredende gebeurtenis in onze psiche. –

Zoals hij echter vervolgens het resultaat van zijn jongemannen-ervaring en –denken, de vrucht van jarenlange afzondering en melancholieke opwellingen, de atmosfeer van een volstrekt zuivere, van zinnelijke emoties vrije, bijna homoseksueel getinte, en daarbij gelukkige en blijmoedig aangelegde ziel, die in zijn leerzame gezangen en lofprijzingen, een mensomvattende, belangeloze naastenliefde verspreidde en uitstraalde, was van zo’n hartelijkheid, zoetheid en nieuwigheid, dat men geloofde dat men de nachtegaal hoorde zingen; hier lag in zijn psiche het punt, waarin men het niet van hem kon winnen; hier werd het punt aangegeven, waarmee hij de gepredestineerde overwinnaar was, tegenover elke vijand, of die nou de staat of de kerkelijke ortodoksie heette. Want belangeloosheid in een zaak is juist de meest onvoorwaardelijke garantie voor de overwinning in die zaak, en de poging om de drager van de zaak tot martelaar te maken, bespoedigt en versterkt de overwinning alleen maar. Hier blijkt echter ook de volledige onafhankelijkheid en onaantastbaarheid van het gevoelsleven van alle logische fouten en functionele gebreken van het verstand, een verstand, dat bij Jezus, zoals zijn botte confrontatie met het openbaar belang laat zien, aan een, wat wij tegenwoordig empirisch “geestesziekte” noemen, ten prooi was gevallen: het laten prevaleren van het gevoelsleven boven het verstandsleven. En op dezelfde wijze zien wij, zoals wij vaak  bij zogenaamde moral insanity, de ontwikkeling van het verstand tot een briljante hoogte kunnen waarnemen, hoe zich hier, bij een uitgesproken inperking van het verstand, de bronnen en sluizen van een overweldigend gevoelsleven openen. Later in de wereldgeschiedenis heeft men slechts een enkele keer kunnen zien, hoe de gevoelsinhoud van een enkeling nog eenmaal op die manier de menigte heeft aangestoken: bij Franciscus van Assisië; weliswaar in de vorm van een herhaling, op een oppervlakkigere manier, en zonder de versterkende hulp van het martelaarschap. Maar het gevecht moest nog komen.

Nadat hij jarenlang in eenzaamheid had door gebracht en daar – net als Luther, Mohammed en Savonarola – net als al die paranoïde geesten, die door een fabelachtig geestelijk egoïsme geplaagde jonge mensen – met de duivel had geworsteld, aan alle verleidingen weerstand had geboden, en het systeem van de eigenwaan tegen alle vijanden van de logica en de rede in, met succes had uitgebouwd, en het proces van de aangename zelfvergoddelijking ten slotte tot een einde had gebracht, trad hij naar buiten, gewapend tegen alle futiliteiten van het alledaagse geruzie en afgunst en in het bezit van een snedige, satirische en dialectische redeneerkunst, begon hij zich aan zijn medemensen op te dringen. De ene keer betreedt hij argeloos de tempel en mengt zich onder de opponenten. Een andere keer spreekt hij als een echte agitator, als een tweede Lassalle [8], als een tweede Richard Wagner, de menigte toe, die deze aardige, bloedeloze jongeling niet kan weerstaan. Overal waar de gelegenheid zich ook maar voordoet, bij de visvangst, bij een bruiloft, bij een begrafenis, aan de tafel van de tollenaar, tijdens de Sabbatsrust, grijpt hij in, haakt in op de kleine dagelijkse gebeurtenissen en legt, net als Sokrates, de argeloze voorbijgangers zijn vlijmscherpe antithesen voor. Ook de tricks van de wonderdoeners uit die tijd – de onvermijdelijke toegift, om zich het air van een supermens, van een geestelijke geweldenaar, van een tovenaar aan te meten – heeft hij zich allemaal eigen gemaakt en beheerst die met een groot bravoure en elegantie. Maar helemaal als hij een gelukkige corona plattelandsmeisjes, afgetobde arbeidsters, goedhartige prostituees en eenvoudige dagloners om zich heen heeft verzameld en hen de hele betoverende werking van zijn meest innerlijke gemoedsbewegingen, met een “Zalig de vredestichters! Zalig de armen! Zalig de reinen van hart!” laat voelen, en deze geplaagde aartsproletariërs de angst en smaad ontneemt, en voor hen de hemel opent, die speciaal voor hen, met uitsluiting van de rijken, is bereid – dan heeft hij ze allemaal. Wat moet er voor deze toehoorders een verschil hebben bestaan, tussen dat ontroerende geluid van een Galileïsch natuurgevoel en dat harde, letterzifterige gekrakeel van de tempelgeleerden! Wat moeten zij zich door deze etherische jongeman verblijd, verrukt en begeesterd hebben gevoeld! In groten getale liepen zij hem na, zoals later bij de Pijper van Niklashausen (Hans Böhm, noot v.d. vertaler) aan het eind van de 15e eeuw, en waar hij ook de zoetgevooisde fluit van zijn hart liet klinken, zwoeren zij met de hand op hun hart bij hem, geloofden alles van hem, wat hij maar wilde, zowel zijn afstamming van David als zijn Godszoonschap en zijn toekomstige communistische hemelrijk, dat hij op aarde zou vestigen – het kwam niet aan op een beetje meer of minder – en spoedig kon hij het gewest en de georganiseerde plattelandsbevolking in een stormloop tegen de protserige, zwelgende hoofdstad aanvoeren. Daar was men natuurlijk op zijn hoede geworden. Hij scheen een gevaarlijk nummer te zijn. Dergelijke gevallen kwamen immers elke dag voor. Bij een algemene onvrede, de werkelijk afschuwelijke politieke verhoudingen en afgestompte onverschilligheid jegens alles, ook het meest krankzinnige, bij een geknecht en geestelijk onderdrukt volk, kwam het elk moment voor, dat een vermetele of geëxalteerde het gepeupel aantrok, hen met zich mee naar het met stenen bezaaide onvruchtbare platteland voerde, hen daar bepredikte en door honger verzwakte, om vervolgens die mensen voor elke suggestie rijp te maken en de halfwaanzinniggewordenen in een stormaanval naar de stad te leiden. Dat was herhaaldelijk gelukt, en het proletariaat had dan het stadsbestuur in bezit genomen. Meestal echter waarschuwden de ortodokse teokraten, die hier een politiek schijnbestuur uitoefenden, de Romeinse landvoogd en smeekten om de “wereldse arm”. Dan werd de Romeinse ruiterij werd uitgezonden en werden de verzwakten en slechtbewapenden in elkaar getimmerd.

Dat het hier bij Jezus vanuit het standpunt van het openbaar belang – wat zou er anders kunnen bestaan? – om een volledig vergelijkbare oproerkraaier ging, was zonder enige twijfel. Maar de grote massa, waar het hier om ging, de talrijke opruiende propagandareizen, die hij had gemaakt, het in de verschillende gewesten aan alle kanten opflakkeren van de oproer, de lange voorbereidingstijd – twee jaar – die de beweging had genomen, gaf te regering toch te denken.

Men probeerde hem eerst op zijn zwakke kant te pakken en met zachte hand te ontwapenen, door zijn – God wat armzalig en zichtbaar krankzinnig! – leersysteem te weerleggen, en stuurde farizeeërs op hem af. Maar kijk nou, die waren niet tegen de jongen opgewassen. Zijn leersysteem en zijn dialekteerkunst, dat vormden zijn sterke en niet zijn zwakke kant. En wat gaf hij hen ervan langs! Een echte paranoïcus, die ondanks de in zijn psiche woekerende grandioze en afgrijselijke waanideeën, zijn intellect tot een scherp en briljant verdedigingswapen had omgesmeed. Beëlzebub? Wat had hij hen het verwijt van het verbond met de duivel terugbetaald en hoe had hij tegenover die geestelijke smeerpijpen zijn ontroerend zuivere ziel gesteld.

Wat moest men doen? Gekkenhuizen bestonden er niet. De “zieke” psiche werd bovendien teologies geconstrueerd. Psichiaters waren er nog weinig. Maar er waren officieren van justitie. Die zijn er altijd. Dus greep men naar de godslasteringparagraaf. Dat is immers in zulke gevallen het meest eenvoudig. De regering zoekt een paragraaf op, waarmee men definitief van de onaangename man afkomt. Is de doodstraf toevallig nog niet ingevoerd, dan draait en keert men juridisch de zaak zo, dat er minstens 15 jaar tuchthuis uitkomt. Intussen wordt hij geestesziek of de leer maakt hem kapot. Het een of het ander! Bij de rechtbank is men immers zeker van zijn zaak. – Hier lag de zaak nog gunstiger, omdat op godslastering – en hiertoe was die te herleiden – de doodstraf stond. Dan was ook deze beweging neergeslagen, en het bureaucratische apparaat had dan, net zoals bij zovele eerdere gevallen, naar volstrekte tevredenheid gefunctioneerd.

Maar de krankzinnigheid boekte in het hoofd van onze heldhaftige jongeling een alleraardigste vooruitgang, terwijl de heren in Jeruzalem maar wat zaten te dromen. Toen hij zag, dat de psichiese besmetting met zijn Godsrijk op aarde te langzaam voortschreed en versukkelde, maar dat de volksmenigte nog steeds achter hem stond, waagde hij de coup en zette net als Masaniello [9] zijn aanhangers tot een bestorming aan. — De evangelisten hebben in hun eeuwenlange verguldingswerk deze daad tot een zoetsappige lente-intocht met palmbladeren en, in het wit geklede, meisjes veranderd; alsof een politieke heerschappij en Romeinse bezettingstroepen met palmbladeren uitgewuifd konden worden! – In de eerste bestorming sloeg hij alles neer. En feitelijk bestond zijn teokratie echt een aantal dagen, een aantal weken, zoals later in Florence die van Savonarola – Dat hij dat, met zijn zieke brein, presteerde moet bewondering van iedere kenner, iedere psichiater oproepen. – Maar wat is bij deze half intelligente en half impulsieve karakters vaak alles wonderlijk vermengd! Denk maar aan Knipperdollinck [10] en zijn mensen, die destijds in München een half politiek-, half godsdienstig-erotisch-fantasie-rijk, met de meest grote oprechtheid en tegelijkertijd met de meest doortrapte sluwheid, meer dan een jaar lang verwezenlijkten en regeerden! Of aan die lakenwever uit Zwickau, Nicholas Storch, die overstelpt met hallucinaties, jarenlang in middenduitsland rondtrok en overal de geesten opveegde! Er zijn zelfs tijden, waarin de hallucinanten met geen goud te betalen zijn, en waarin hun enige mogelijkheid is, hun weke en met een wonderbaarlijke verbeeldingskracht begiftigde naturen, die in de hardheid van hun hart en de dikte van hun schedels gezetelde volledig onvruchtbare massa, met een nieuwe geest te vullen. Juristen zouden in dergelijke gevallen, wanneer diezelfde mensen voor hun gerecht verschijnen, altijd kunnen onderscheiden, wat nog onder de “vrije wil”, de toerekeningsvatbaarheid met de normale beperkingen, en wat onder de onweerstaanbare impulsiviteit, - wat zij “ziekte” noemen – valt. Alsof dat van elkaar te scheiden is! Psichologen gruwen van een dergelijke gang van zaken. Wat zijn hallucinaties? Dat zijn autonome uitingen van de menselijke psiche, die ons van de meest verborgen diepten en oergronden van de menselijke ziel, de laatste instantie, die wij als bewust wezen bezitten, in kennis stellen. Hebben zij een godsdienstig koloriet, dan zijn ze onoverwinnelijk, omdat ze, op dezelfde diepte en oergrond, op de daarbij behorende massa stuiten. Worden ze opgenomen, dan vormen zij de “waarheid”. Zoals M. Jacobi heel juist zei: “De krankzinnigheid heet, als die epidemisch wordt, “gezond verstand.” – De hallucinaties en visioenen van Mohammed vormen de werkelijke grondslagen van het islamitische geloofssysteem. – Dergelijke mensen volgens de regels van juridische stelsels willen behandelen, is hetzelfde als een reus met een liniaal willen opmeten, of een kunstwerk naar het materiaal, waaruit het is vervaardigd beoordelen, en wil ongeveer zeggen: het voorspel van “Lohengrin” met een natuurkundeboek over akoestiek te lijf willen gaan. — De schrijver herinnert zich nog heel goed een prachtige figuur in het districtskrankzinnigengesticht in München, B., een arme vijlenmaker, wiens rugzak, zoals begrijpelijk met de meest povere studiemogelijkheden was toegerust. Hij was wat zijn verstand betrof, afgezien van zijn paar waanideeën, volledig intakt. Zijn denkvermogen was levendig en helder. Wat zijn gevoelskant, zijn zintuiglijke waarneming, zijn inspiratie en ideeën betrof, had hij zich volledig tot een Christusachtige figuur, met die wonderlijke houding van een milde en innemende zachtmoedigheid, ontwikkeld. Jarenlang was hij stad en land rondgetrokken om zijn monsterachtige gevoel aan zijn armzalige en eigen armoede aan te passen. En tenslotte lukte het niet meer. En daar stond hij dan met een brandende blik, met de gehele gloed van zijn ziel de arts aanklampend, bereid om alles voor de heiligheid van zijn innerlijk op te offeren, een innerlijk, dat hij met een paar jeugdherinneringen en met wat schoolkennis, in de meest ontroerende eenvoud, door een aantal heiligachtige spreuken volkomen gestalte wist te geven. – Dat is het mensenmateriaal waaruit de godsdienststichters worden gesneden. Godsdiensten zijn relatieve geestelijke waarden en waarheden, die een gunstige voedingsbodem vinden om voort te woekeren. Er bestaan geen absolute waarheden. Er bestaat in de mens alleen de relatieve mate van zelfopenbaring, en de besmetting door de massa. Deze jongeman, in tijden van nood aan droefenis, angst en ellende overgelaten, onderwerpt aan zichzelf ,samen met zijn kuise gasten, met een aan de algemene ellende aangepaste, bovenaardse spreuk, dorp na dorp, gat na gat. Die vijlenmaker had een beter figuur geslagen dan de kwaadaardige lakenwever Nikolaus Storch in de 16e eeuw, die landstreek na landstreek aan zich onderwierp, en die zelfs diepe indruk op een man als Melanchton maakte. – Maar in Jeruzalem stond de reactie voor de deur, en de autoriteiten hadden zich, na de eerste verrassing, weer snel bijeengeraapt. Zoals hier een versterking van de energie optrad, was aan de andere kant, bij Jezus, na een vreselijke geestelijke prestatie, verslapping opgetreden. En als iets niet voorwaarts gaat, gaat het altijd terugwaarts. Wat kon deze weergaloze jongeling, die met de lentestorm van zijn gevoel alles om zich heen had overwonnen en bezield, in deze uitgestrekte stad nou voor staatsinstellingen scheppen, en aan teokratie tot stand brengen? Waar moest hij het saaie bureaucratische apparaat, dat hier in het dagelijkse leven de orde handhaafde, en dat nog niet in zijn handen was, door vervangen, hij, die alleen maar zaligsprekingen kon fluisteren, of in het meest gunstige geval kon prediken of opjutten. Bij de Franse commune ging het om mensen die daar ter plekke hadden geleefd, de gang van zaken kenden en die, tant bien que mal, in ieder geval in stand konden houden. Maar hier ging het om vissers – zoals bij Masaniello in Portici – om vissers en handarbeiders, om een groep samengestroomde, goedmoedige, maar volledig ongeschikte volksmensen. In dergelijke gevallen is het neerslaan van de staatsgreep met zekerheid te verwachten. En hier ging het er met name om, om de aanstichter van de hele beweging, de actor rerum, het fanatieke en zieke brein, in handen te krijgen. De rest zou dan niet meer veel voorstellen. Ook had de beweging, naar het schijnt, er al zeer spoedig van afgezien, het centrum van Jeruzalem als haar eigendom te beschouwen, en had zich in de omgeving teruggetrokken. De arrestatie van Jezus vond, naar het schijnt, zonder problemen plaats. Zodra men van zijn verblijfplaats op de hoogte was, werd er een patrouille op uitgestuurd, die hem gevangen nam. Toen het werkelijk gebeurde, was de hele troep aanhangers in een oogwenk uit elkaar gestoven.

De zaak zou eenvoudig zijn verlopen en gezien de ongecompliceerdheid van het geval – de eenvoudige overbrenging van de schuldbekennende godslasteraar – zou de aangelegenheid in slechts weinig dagen afgehandeld kunnen zijn, ware het niet dat er eindeloze competentieproblemen tussen het Sanhedrin, de joodse godsdienstinstantie, en de Romeinse uitvoerend macht bestonden, die, zoals dat altijd gaat, bij deze gelegenheid een aantal kleinzielige belangen op andermans kosten wilden regelen. Het Romeinse gezag, met zijn oude koloniale ervaring en zijn indrukwekkend gevoel voor gelijkwaardigheid, vermeed angstvallig zich in de godsdiensttwisten van dat duodecimovolkje te mengen, ook als de plaatselijke cultus – die voor Rome niet eens een op zinnelijk gebied een voordeel opleverde – minder weerzinwekkend was geweest. En het joodse cultusgezag hield, met het oog op de zielzorg voor het volk, streng vast aan de zelfstandigheid en de onkwetsbaarheid van zijn voorschriften, de enige vrijheid, die het had behouden. Tussen deze beide machten was dus ook de mogelijkheid van een botsing, een competentiestrijd zogezegd, uitgesloten. En slechts op één punt weigerde het Romeinse uitvoerende gezag oprecht elk beroep op de wereldse arm: in het geval van terdoodveroordelingen en de voltrekking daarvan wegens vermeende godsdienstige overtredingen. Het moest een staat, zoals de Romeinse, voor wie de eigen landsgodsdienst allang waarzeggerige onzin was geworden, en die uit het grote reservoir van zijn Aziatische gewesten alles bijeen had gebracht, aan erotische getinte culten en godsdienstig zinneprikkelends, wat zich voor Rome exportgeschikt had bewezen, onbegrijpelijk en onfatsoenlijk voorkomen om iemand vanwege godsdienstige overtuigingen terecht te stellen. Nu was Jezus, volgens de Joodse wet zonder twijfel een bewezen godslasteraar. En op godslastering stond volgens de Joodse wet de doodstraf. Maar hoe moest deze doodstraf voltrokken worden, als de wereldse arm weigerde godsdienstige terechtstellingen te voltrekken? Nu rees de grote vraag: onder welke paragraaf schikken wij die persoon? Geloop en gevraag naar een paragraaf. Een paragraaf, een paragraaf! Hoe dan ook een paragraaf, die het gebruik van de doodsstraf veroorlooft. Gelukkig had Jezus op een onbewaakt ogenblik ook iets over een “koning” gezegd, “koning der Joden.” Dat scheen een politieke bijsmaak te hebben. – “Zijt gij de koning der Joden?” vraagt Pilatus hem. – “Gij zegt het!”- Nu scheen het pleit gewonnen. Toen ontstond dat weerzinwekkende gefoeter en geloop van gezagsdragers en politieagenten, die leugenachtige pleidooien van veile advocaten, dat knipogen en omboeken van processtukken, dat uitzoeken van strafkamers, dat afschuwelijke gewroet van agentes provocateurs, die de menigte tot een “kruisig hem” ophitsten, en daggeldgeile kroongetuigen, die tot elke woordverdraaiing bereid waren, dat telegraferen voor nieuwe getuigen en gedrang bij instanties, waarbij de officier van justitie barst van de koppijn – want als hij het proces verliest (het is een politiek proces en de veroordeling van de verdachte is gewenst) dan is het met zijn bevordering gedaan. Elke dag brengt een nieuwe stand van zaken, ieder uur een andere paragraaf. De “Messias”paragraaf en de “Gods-zoon”paragraaf en de paragraaf waar wat hij heeft gezegd onder valt: “hij wil de tempel in drie dagen afbreken”, zijn in iedere geval verlaten. Met de “godslastering”paragraaf lukt het niet. Nu komt de “majesteitsbeledigings”paragraaf. “Koning der Joden”. Zo lukt het. Als het lukt…….

En het lukte. Wel merkte Pilatus, een rustige, saaie ambtenaar, die deze weerzinwekkende wetten hartgrondig tegen de borst stuitten, precies waar men naar toe wilde. Hij onderkende meteen, dat het allemaal juridische zwendel en humbug was, dat balletjewisselen met de politiek, die erbarmelijke paragrafenwisseling en rechtsverkrachting. “Wat heeft hij dan voor kwaads gedaan? Ik vind geen grond in deze mens, voor datgene waarvan gij hem beschuldigt!” – Maar de menigte was te bedreigend. De spionnen van het Sanhedrin hadden met vrucht gewerkt. Nu begon de zaak echt politiek te worden. En vervolgens: dat beetje Jezus. En dan ook nog uit Galilea. Een provinciaal. Een handarbeider. Een proletariër. En duidelijk ziek. Het was het leven van die man niet waard, dat er ook nog een politieke oproer ontstond. – Eindelijk dan toch een dringend verzoek voor een spoedbericht naar Rome? – Een slinkse blik van de keizer? – o God!…….

En zo stierf Jezus. Stierf de dood onder beulshanden. Een paranoïcus. Maar geestelijk een held, die met de hele taaie, nooit wankelende kracht van de paranoïese waan, zijn ideeën tot de laatste bloeddruppel verdedigt; die, als hij als martelaar valt, de menigte met de inhoud van zijn waan aansteekt, en op die manier de “krankzinnigheid” een bijna 2000 jaar lange periode van “waarheid” verschaft. Hij stierf net als Sokrates, als Savonarola, als Hus, als Servet [11], als Sand [12], als Perowskaja [13], als Angiolillo [14], door het als psichies fenomeen unieke en onvergelijkbare bewustzijn, als een idealistisch idee, slechts door de dood de overwinning te bezorgen.

De evangelieschrijvers hebben het proces van de legendevorming bij deze wonderbaarlijke anarchist tot in het mierzoete en sentimentele doorgevoerd. En het merendeel van dit wondermooie karakterbeeld is vervaagd en onzeker. Maar één ding schijnt zeker te zijn: dat geleidelijke en rustige ontkiemen en groeien van het merkwaardige ideeëngehalte bij hem, dat zuiver paranoïese, primair door erfelijkheid gegevene en vervolgens die met consequente zekerheid tot onwrikbaarheid voortschrijdende groei, die waan, die geestelijke vastheid, die de wereld aan zich wil onderwerpen – en uiteindelijke dat numquam retrorsum! dat nooit terug! op de eenmaal ingeslagen weg van de geestelijke ontwikkeling, dat uithouden tot het laatste moment:….”U zegt het!” –

En dat moeten zelfs de atheïst en de psicholoog hem toegeven. Dat hij in Jeruzalem, voor dit erbarmelijke soort advocaten, kromschrijvers, politici, regeringsambtenaren, dokters, geheimagenten en bureaucraten, waarvan ieder op een wenk van de keizer alles voor een gunstbetuiging, een onderscheiding, een salarisverhoging had gedaan, niet terugdeinsde, geen concessie deed, nooit om genade smeekte, maar als enige verdediging deze haarklovers het blanke ereschild van zijn zuivere bedoeling en zijn ontroerende goedheid van hart voorhield. Dat zal hem tot onuitwisbare roem strekken, als de laatste Leipziger ortodokse kop allang vermolmd zal zijn.


______________________________________________________________________

Noten

[1] Als wij Christus met zuiver psichiatriese ogen zouden kunnen bekijken, en het jammerlijke confijt- en versuikerwerk buiten beschouwing konden laten, dat de evangelisten met behulp van de destijds gebruikelijke Griekse biografenstijl – zoiets als het genre van Apollonius van Tyana – over hem heen hebben gelegd, zouden wij hem waarschijnlijk als “mattoied” herkennen, met welke niet erg gelukkige term Lombroso de onderafdeling van de paranoia (krankzinnigheid) heeft aangeduid, waarmee mensen met een intacte en zelfs verfijnde logica en intellect, met een eveneens intacte zintuiglijke waarneming en met een diep, vaak kenmerkend gemoedsleven, maar daarnaast met een welhaast kolossaal ontwikkeld persoonlijkheidsgevoel, ons tegemoettreden, dus mensen, zoals wij ze tegenwoordig in iemand als Guttzeit, Pudor, maar met name in de bekende schilder Diefenbach opnieuw zien, en die, omdat ze de grens tussen normale nuchterheid en totale waanzin in acht houden, dus zogezegd de grootst denkbare mate van geestelijke originaliteit en geniale ombuiging van het leven vrijwillig doorvoeren, meestal van een diepgaande invloed op hun tijdgenoten verzekerd blijven.
[Opmerking WR: Heinrich Pudor (1865-1943) was een vroege propagandist van de levenshervormende naaktcultuur. Zijn in 1893 onder het nogal doorzichtige pseudoniem van Heinrich Scham verschenen boek “Naakte mensen” was eigenlijk een van de eerste boeken over het nudisme. Zijn verdere ontwikkeling toont vervolgens boektitels als “Voorbereiding voor een wet tegen de joodse immigratie in Duitsland” en “Amerikaanse geldjoden”.
Johannes Guttzeit was auteur van talrijke godsdienstkritisch-filosofische geschriften, onder andere “Onzin en immoraliteit in het Oude Testament: of de bloed- en staalgodsdienst”(2e editie 1889)
Karl Wilhelm Diefenbach (1851-1915), een Duitse schilder en filosoof, ook “bloemkoolapostel” genoemd, was eveneens een propagandist voor het nudisme, stuitte in München op Hugo Höppener, die daar een schildersopleiding volgt. Omdat Diefenbach soms in de vrije natuur, maar ook gewoon van elke kledij afzag, veroordeelde justitie hem tot acht dagen hechtenis. Hugo Höppener zat die straf, plaatsvervangend voor zijn ziek geworden meester, uit en kreeg van hem daarvoor de “kloosternaam” Fidus – de “getrouwe”, onder welke naam Höppener vervolgens de kunstgeschiedenis, afdeling Jugendstil, inging (“Lichtgevend”).]
[2] George Fox werd in 1624 in Fenny Drayton, Leicestershire, geboren. Aanvankelijk leerling bij een schoenmaker, trok hij al spoedig predikend door het land. Hij kwam in opstand tegen de anglicaanse staatskerk en hield staande dat voor de zoektocht van de mens naar God kerk noch priester nodig of zelfs maar van betekenis konden zijn. Drie jaar later kreeg hij een openbaring, die hem tot een belijden van broederlijke liefde inspireerde.
De aanhangers van Fox wezen vanaf 1656 het bezoeken van anglicaanse erediensten en het betalen van kerkbelasting af, wat weldra tot conflicten met de staat zou voeren. Bij een bepaalde gelegenheid maande een rechter Fox “to quake in the presence of the lord “ ( zoiets als: beven voor Gods aangezicht). De aanhangers van Fox, die zich aanvankelijk Friends of Truth, en later Friends of Truth noemden, werden daarom als Quaker bekend.
Tijdens de regering van Karel II werden in Engeland 13.562 Quakers in hechtenis genomen en gevangen gezet, 198 werden in slavernij gebracht en 338 stierven óf in de gevangenis, óf aan de gevolgen van gewelddadig optreden tegen verzamelde Quakers. Desondanks groeide de Quakerbeweging: in 1660 had Fox meer dan 20.000 aanhangers in Groot-Brittannië en de Amerikaanse koloniën.
Fox stichtte in 1861 samen met William Penn de American Quaker Colony of Pennsylvania.
Hij stierf in 1691. [Opm. WR]
[3] Louise Lateau (1850-1883), was een Belgische boerendochter. Door een koe bijna dood getrapt, krijgt zij drie weken later visioenen en ontwikkelt stigmata, die op vrijdag bloeden. Een Ierse arts die haar bezoekt beschrijft de wonden als ongeveer één inch lang en een halve inch breed. De huid was onbeschadigd, maar het bloed siepelde of perste zich door het weefsel naar buiten, tot vreugde van de gelovigen.
[4] De Begarden, ook Lollarden of Becheri genaamd, was een beweging van volksdevotie met wortels in Nederland [Opm. WR]
[5] Nikolaus Storch, was een visionair aangelegde linnenwever. Samen met Markus Thomae was hij een van de “Zwickauer profeten”, die de kinderdoop afwezen, een spoedig oordeel over de goddelozen verkondigden en op het langverwachte duizendjarige rijk wachtten. Toe zij, die zich als door de heilige geest geïnspireerde leraren van de mensen beschouwden, in december 1521 in Wittenberg optraden, wist Melanchton niets tegen ze in te brengen en schreef een brief aan Luther, die zich toen nog op de Wartburg verborgen hield. Deze kwam weldra persoonlijk naar Wittenberg en loste het probleem, op de hem eigen, meedogenloze wijze op: na een hevige woordenwisseling bulderde Luther: “die geest van jullie sla ik op de bek!” en zette de profeten buiten de deur. Beide Zwickauers verlieten Wittenberg, en hun verdere sporen gingen in de duisternis van de geschiedenis verloren [Opm. WR]
[6] Hans Böhm, beter bekend als de “trommelaar van Niklashausen” of ook wel de “pijper van Niklashausen” was van oorsprong een jonge herder uit Helmstadt, een dorpje tussen Würzburg en Wertheim. Op feestdagen speelde hij in de herbergen tijdens het dansen van de bevolking, totdat aan hem, terwijl hij ’s nachts de kudde hoedde, de Maagd Maria verscheen. Als teken van zijn verandering van levensinstelling verbrandde hij zijn trommel en trad vanaf die tijd als boeteprediker en profeet op. Hij dreigde de geestelijkheid, de adel en de vorst met een angstaanjagend strafgericht en verkondigde het volk een “nieuw Godsrijk op aarde”, waarin elk standsverschil was opgeheven, een volledige belasting- en tolvrijheid en een algemene broederliefde zou heersen. Deze boodschap aanhoorde de menigte graag, zodat binnen enkele dagen meer dan 40.000 mensen op pelgrimstocht naar Niklashausen gingen. Om de door hem geplande opstand van de boeren te voorkomen, liet bisschop Rudolf van Würzburg hem in de nacht van 13 juli 1476 gevangennemen en naar de vesting Marienburg brengen. Zijn aanhangers, die de volgende dag met 16.000 man aanrukten, probeerden hem tevergeefs te bevrijden. Op 19 juli 1476 werd hij op de brandstapel verbrand [Opm. WR]
[7] Thomas Müntzer of Münzer (1488-1525) was theoloog van het apocalyptische en mystieke stempel, een revolutionaire boerenleider, buitenstaander van de reformatie en tegenstander van Luther. Werd na de slachtpartij van Niklashausen, waar de troepen van graaf van Mansfeld 6000 boeren afslachtten, gevangengenomen en op 27 mei 1525 onthoofd.
[8] Ferdinand Lassalle (1825 - 1864). De Duitse politicus en maatschappijtheoreticus studeert van 1843 tot 1846 filosofie en geschiedenis. Daarna werkt hij als jurist, publicist en politicus. In 1863 werd onder zijn leiding de Algemene Duitse Arbeidersvereniging opgericht, die als eerste voorloper van de sociaaldemocratie geldt. Lassalle stierf aan de gevolgen van een duel.
[9] Masaniello, eigenlijk Tommaso Aniello (1620-1647) was een Napolitaanse visser, die in Napels een volksopstand tegen de Spaanse overheersing en onderdrukking door de adel leidde. Werd door een, door de adel ingehuurde, huurmoordenaar op 16 juli 1647 om het leven gebracht. [Opm. WR]
[10] Bernhard Knipperdolling was leider van de Doperse beweging in Münster. Werd in het begin van de 16e eeuw in een welgesteld gezin van een lakenkoopman geboren, sloot zich aan bij de radicale vleugel van de Doperse beweging onder de profetische leider, de Nederlander Jan Matthijs, en werd, nadat de bisschop en stadsraad uit de stad waren verdreven, in 1534 burgermeester van Münster.
Nadat de verwachte wederkeer van Christus was uitgebleven en Jan Matthijs bij een poging tot uitbraak was gedood, voltrekt zich binnen de Dopergemeenschap een verandering. Nu moet Münster onder Jan van Leiden, de opvolger van Jan Matthijs, een “voorbeeld voor de wereld” worden: al in maart werd het geldverkeer afgeschaft en de gemeenschap van goederen ingevoerd. In april nog werd een “raad van twaalf oudsten” ingesteld. In juli voert Jan van Leiden voor de vrouwen het verplichte huwelijk in en het voor de mannen het recht op meerdere vrouwen. In september tenslotte sticht hij het Doperse Koninkrijk in Münster met zichzelf als koning.
Op 25 juni 1535 valt de stad voor de belegerende prinsbisschop. Honderden mannen worden gedood, duizenden vrouwen verdreven. De drie leiders, Jan van Leiden, Bernd Knipperdolling en Bernd Krechting worden op 22 januari 1536 voor het gemeentehuis van Münster met gloeiende tangen gefolterd en met een dolk gedood. Hun lijken hangt men in drie korven op aan de toren van de St. Lambertuskerk, als eeuwige afschrikking. Münster wordt opnieuw gekatholiseerd.
[11] Michael Servetus (1511?-1553), was een Spaanse arts en theoloog, die door zijn onorthodoxe leer bereikte, dat hij zowel door de protestanten als door de katholieken als ketter verdoemd werd. Op 27 oktober 1553 werd hij op instigatie van Calvijn net buiten Genève op de brandstapel verbrand. Omdat de calvinisten kennelijk niet voor de Spaanse inquisitie onder wilden doen, werd de brandstapel uit verse takkenbossen opgebouwd, om de verbranding langzaam plaats te laten vinden en de foltering te verlengen. Bovendien zette men Servetus nog een krans van zwavel op het hoofd, waarbij het idee was, dat de zwavel in de hitte zou smelten en het slachtoffer dan met een brandend hoofd zou vallen. De opzet werd beloond, want volgens ooggetuigen duurde de doodsstrijd van Servetus meer dan een half uur, Verder details zijn te vinden op www.evangelicaloutreach.org/ashes.htm.
[12] Karl Ludwig Sand (1795-1820) was een student uit Erlangen. Hij was een aanhanger van Karl Follens en nam van hem het idee van de politieke aanslag over. Hij koesterde een uitzonderlijke haat voor de schrijver August Friedrich Ferdinand von Kotzebue, die een voorstander van het aristocratische systeem en een vermeende Russische spion was. Op 23 augustus 1819 vermoordde Sand Kotzebue. Hij gaf daarmee aanleiding tot de zogenaamde Karlsbader Besluiten, een soort terroristenwetgeving uit de 19e eeuw. Meer dan een jaar na de aanslag velde het hooggerechtshof van Niederrhein het oordeel over Sand. Zijn verdediging had, zonder uitzicht op resultaat, voor vrijspraak gepleit, omdat de aanslag aan de “verstandsverbijstering” van een zielszieke mens ontsproten zou zijn. Het gerechtshof bevond de aangeklaagde toch eenstemmig schuldig en veroordeelde hem tot de dood door het zwaard; de anders ingrijpende afschrikking om het hoofd van de opgehangene op een staak te steken bleef in het geval van Sand achterwegen. Slechts twee rechters vroegen om gratie.
Na de voltrekking van het vonnis ontbrandde rond de terechtgestelde een ware cultus, die bij tijd en wijlen macabere trekjes had: kijklustigen doopten hun zakdoek in het bloed, men probeerde haren van Sand te bemachtigen, en uit de het Mannheimse “schavot” bouwde de beul een huisje voor zijn wijngaard en bood daar onder bezwering van het genius loci onderdak aan leden van het Heidelbergse studentencorps. De belangstelling voor het lot van de aanslagpleger is des te opmerkelijk, als men bedenkt, dat de officiële rouwplechtigheid voor zijn slachtoffer wegens gebrek aan openbare belangstelling niet door was gegaan. [Opm. WR]
[13] Sofia Perovskaja, een Russische nihiliste, werd als een van de deelnemers aan de aanslag op 5 februari 1880 op tsaar Alexander II terechtgesteld.
[14] Michelle Angiolillo een Italiaan, eerst redacteur, had wegens radicale uitspraken het land moeten verlaten en ging ten slotte naar Engeland, waar hij als componist werkte.
In 1896 waren in Spanje, als reactie op een bomaanslag ca. 300 mensen opgepakt. Een aantal van hen was anarchist, maar de meeste van hen waren vakbondsleden en socialisten. Ze werden naar de gevangenis van Montjuich overgebracht en daar aan de meest stuitende folteringen onderworpen. Veel van hen stierven. De weinige overlevenden vonden in Engeland asiel, nadat wereldwijde protesten hun vrijlating had afgedwongen. Daar zag Angiolillo met eigen ogen de sporen van de martelingen op de lichamen van de slachtoffers.
Verantwoordelijk voor die onmenselijke behandeling van de gevangenen in Montjuich was de toenmalige Spaanse eerste minister Antonio Cánovas de Castillo. Op 8 augustus 1897 bracht deze zijn verlof door in Santa Agueda, een badplaats aan de Spaanse noordkust, waar Angiolillo, die zich voordeed als een verslaggever van een Italiaanse krant hem opzocht en doodschoot. Angiolillo werd tot de dood door de garrote (wurgkoord) veroordeeld.

Naar boven