HomeKurt Tucholsky (1890 – 1935)Commentaar op “Christus in een psicho-pathologies licht” van Oskar PanizzaSpreekuur onder het kruisOnder de vele biografieën, die op dit moment op ons neerkletteren, lijkt er mij één te bestaan’, die niet is te schrijven: het leven van Jezus. De man is niet „interessant“ geweest, en het is veelbetekenend dat de goede boeken, die over hem gaan, iets heel anders als thema hebben dan hemzelf en zijn uiterst vage overgeleverde legenden – zij houden zich namelijk allemaal bezig met hetgeen uit zijn leer is ontstaan, en niet met degene die die leer in de wereld heeft gebracht.
Na de schoolmeesters
kwamen de artsen, en in een oogwenk werd de Olympus in een
ziekenfondsspreekuur veranderd. Mohammed: een epilepticus; Boeddha: een
schizofrene gek, koud zitbad, wegwezen; Napoleon: een wildgeworden
psychopaat – enzovoort, enzovoort. Na de artsen kwamen de
sociologen, die het inkomen van Robespierre onderzoeken, en daar houden
we het nu maar bij. Zo herschept iedere tijd de oude helden tot nieuwe
mannen, op maat, net hoe de tijd ze nodig heeft. Voor mij ligt nummer 5 van de „Züricher diskussies“: “Christus in psicho-patologischer Beleuchtung“ - Dokter Panizza, die aan een paranoia te gronde is gegaan, hield van het schrijven van een eigen recht, dat door het volgende onderuit moet worden gehaald. Het kleine geschrift is een unicum, en omdat de volstrekte ongelovigheid, waarachter bijna onhoorbaar een slecht geweten klopt, niet alledaags is, lijkt het mij een goed voorbeeld voor een geschiedkundige beschouwing door een specialist, want: “Wat”, heeft een van de deelnemers gezegd, “wat is waarheid!” ”Van wat
voor mensen hij er een is geweest, valt moeilijk te achterhalen. De moeder
was in ieder geval een heel gewone vrouw die, zoals doorgaans blijkt,
aan het geëxalteerde karakter van haar zoon, een grote hekel had,
en die er alles aan deed om hem een zogenaamde burgerlijke
levensroeping toe te bedelen.” Panizza deelt de figuur Jezus medisch in; hij komt daarbij tot een, voor kerkelijke begrippen, kwaadaardig resultaat, tot een goede uitslag echter voor mensen, die nuchter genoeg zijn, met een scherp waarnemingsvermogen daar nog steeds geen tekort aan eerbied in te zien. Het is alleen maar een doktersattest – alleen: want datgene wat van deze figuur is geworden, kan op een dergelijke wijze niet worden gevangen. Maar het is op zijn minst een waardevol attest, minstens zo visionair als het onderwerp van de verhandeling, en dat Panizza geen gerechts-patholoog anatoom, maar een kenner is geweest, is wel te horen. De legende van de verwekking wordt „obsceen“ genoemd; de schrijver is niet tegen zijn patiënt ingenomen – hij houdt van hem, op zijn eigen manier; daar zit iets, wat hij niet met zijn Latijn kan oplossen, hij wil het ook helemaal niet, en van die rest houdt hij. Eerst de arts: Ongetwijfeld is er nogal wat, in het voortreffelijke relaas van Panizza, aanvechtbaar. Was Maarten Luther echt een paranoïcus? Dat geloof ik niet: misschien is mijn beeld door Thomas Münzer en de maatschappelijke opvattingen van onze tijd zo gekleurd, dat ik in dat goedaardige levende vlees daar in Wittenberg niet echt een voorstander van afkeer en verachting kan zien. Wat daar bij
Panizza opstijgt, is een beeld van grote waarschijnlijkheid. Het verhaal van het proces is uiterst overtuigend; het bekende verband tussen de joodse orthodoxen en de Romeinen….dat wordt briljant beschreven. Na de „mars op Jeruzalem“: ”Het Romeinse
gezag, met zijn oude koloniale ervaring en zijn indrukwekkend gevoel
voor gelijkwaardigheid, vermeed angstvallig zich in de
godsdiensttwisten van dat duodecimovolkje te mengen, ook als de
plaatselijke cultus – die voor Rome niet eens een op zinnelijk
gebied een voordeel opleverde – minder weerzinwekkend was
geweest. En het joodse cultusgezag hield, met het oog op de zielzorg
voor het volk, streng vast aan de zelfstandigheid en de onkwetsbaarheid
van zijn voorschriften, de enige vrijheid, die het had behouden.” Het psychiatrische element in het werk van Panizza is zeer aanzienlijk, maar het overheerst niet. Hij ziet niet alleen de patiënt; hij ziet de oproerkraaier. Die delfde het onderspit – waarom? ”Maar in
Jeruzalem stond de reactie voor de deur, en de autoriteiten hadden
zich, na de eerste verrassing, weer snel bijeengeraapt. Zoals hier een
versterking van de energie optrad, was aan de andere kant, bij Jezus,
na een vreselijke geestelijke prestatie, verslapping opgetreden. En als
iets niet voorwaarts gaat, gaat het altijd terugwaarts. Wat kon deze
weergaloze jongeling, die met de lentestorm van zijn gevoel alles om
zich heen had overwonnen en bezield, in deze uitgestrekte stad nou voor
staatsinstellingen scheppen, en aan teokratie tot stand brengen? Waar
moest hij het saaie bureaucratische apparaat, dat hier in het
dagelijkse leven de orde handhaafde, en dat nog niet in zijn handen
was, door vervangen, hij, die alleen maar zaligsprekingen kon
fluisteren, of in het meest gunstige geval kon prediken of opjutten.
Bij de Franse commune ging het om mensen die daar ter plekke hadden
geleefd, de gang van zaken kenden en die, tant bien que mal, in ieder
geval in stand konden houden. Maar hier ging het om vissers –
zoals bij Masaniello in Portici – om vissers en handarbeiders, om
een groep samengestroomde, goedmoedige, maar volledig ongeschikte
volksmensen. In dergelijke gevallen is het neerslaan van de staatsgreep
met zekerheid te verwachten.” Er bestaat ook geen leugen zonder vergoten bloed, dat die leugen nooit tot waarheid kan maken; dat nooit kan verhinderen, dat er altijd mensen zijn, die niet aan de vigerende hersenepidemie onderdanig zijn en die, immuun gemaakt, de waarheid tenminste zoeken. Heette het vroeger „cuius regio – eius religio [1]“ – zo domineert tegenwoordig het „vaderland“ over de steden en wouden, een lachwekkende vogelverschrikker, waarachter een varkenskot vol stank, geilheid, laagheid en geldzucht opduikt. Als een witte steekvlam moet hier de kennis doorheen sissen – toga’s zijn geen argument, revolvers zijn geen argument. Bekrompen drift en geweld zullen eeuwig bestaan; de vraag alleen is, wie zij dienen. Waarop het antwoord luidt: ze dienen helemaal niet. Ze heersen en passen een metafysica zodanig aan, dat zij die kunnen gebruiken. Uit dit moeras licht als een zon de zuiverheid van de eerste christelijke oproerkraaiers op, waar ook een oppertoezichthouder en een kardinaal uit zijn ontstaan, en vast niet toevallig een veldrabbijn. Hij was puur – hij was meer dan dat. Hij had karakter. Hij had zichzelf kunnen redden – hij heeft het niet gedaan. ” De
evangelieschrijvers hebben het proces van de legendevorming bij deze
wonderbaarlijke anarchist tot in het mierzoete en sentimentele
doorgevoerd. En het merendeel van dit wondermooie karakterbeeld is
vervaagd en onzeker. Maar één ding schijnt zeker te zijn:
dat geleidelijke en rustige ontkiemen en groeien van het merkwaardige
ideeëngehalte bij hem, dat zuiver paranoïese, primair door
erfelijkheid gegevene en vervolgens die met consequente zekerheid tot
onwrikbaarheid voortschrijdende groei, die waan, die geestelijke
vastheid, die de wereld aan zich wil onderwerpen – en
uiteindelijke dat numquam retrorsum! dat nooit terug! op de eenmaal
ingeslagen weg van de geestelijke ontwikkeling, dat uithouden tot het
laatste moment:….”U zegt het!” –“ Uit:
Kurt Tucholsky, Verzamelde weken in 10 delen, deel 6 1928 (bldz.
336-341) Noot: |