Home


Friedrich Nietzsche

Friedrich Nietzsche


De Antichrist

Vloek over het christendom

1888


Vertaling van de geautoriseerde uitgave van Nietzsche Source



Inleiding bij deze vertaling:


De titel zou kunnen doen vermoeden dat Nietzsche het over de antichrist uit de apocalyps van Johannes heeft, maar de Duitse titel Der Antichrist is ook te vertalen als anti-christus of anti-christenen. Hij schrijft dit in 1888, een paar maanden voordat hij in Turijn snikkend een karrepaard om de hals viel en daarop opgenomen werd in een krankzinnigengesticht. Het is inderdaad een frontale aanval op alles wat christen heet. Met een gestrekt been gaat hij erin, raast en tiert, gaat schuimbekkend tekeer en banjert als een olifant door de porseleinkast.

Hij vindt zichzelf fantastisch, hij is de man die "tot nu toe ongehoorde waarheden" gaat vertellen, hij noemt zich in zijn Ecce homo, een tenenkrommend gênant ijdeltuiterig boek: "de leraar par excellence, die een fijnere neus heeft voor de tekenen van opgang en neergang dan ooit een mens heeft gehad." Hij verkeert in de illusie dat hij iets heel nieuws ontdekt heeft, maar er is niets nieuws onder de zon.

Nietzsche valt duidelijk het geïnstutionaliseerde christendom, dat inderdaad nauwelijks iets te maken heeft met de boodschap van de evangelieën, aan en levert daar, niet zachtzinnig, veelal terechte kritiek op. Maar hij maakt een grote vergissing als hij dat "in de praktijk gebracht nihilisme" noemt, en beweert dat het vijandig staat ten opzichte van het leven, waarmee hij dan zijn elitaire manier van leven bedoelt, en zich altijd gekeerd heeft tegen de wetenschap.

Dat zijn nou typisch kenmerken van de oorspronkelijke echt "nihilistische" boodschap van het evangelie. Alles opgeven, de laatste penning inlossen. Met Jezus heeft Nietzsche dan ook veel moeite. In par. 27 schrijft hij dat die een opstand predikte, tegen de zogenaamde goeden en rechtvaardigen en de maatschappelijk hierarchie, en noemt hem dan een "heilige anarchist." Eigenlijk hoopt hij dat Jezus zich vergist heeft en dan kan hij uiteindelijk alleen maar tot de betiteling "idioot" komen en dat alleen maar om zijn eigen positie te kunnen handhaven. En in par. 32 schrijft hij dan weer: de "blijde boodschap" is juist dat er geen strijdigheden meer zijn; het rijk der hemelen is aan de kinderen; het geloof, dat hier ruchtbaar wordt, is geen bevochten geloof — het is er, het is er meteen, het is als het ware een in het geestelijke teruggetrokken kinderlijkheid. 

En zo zwalkt hij heen en weer tussen bewondering en afkeer, maar er is waarschijnlijk geen geschrift, in ieder geval geen christelijk geschrift, dat zo duidelijk de ware boodschap van het evangelie begrepen heeft.


Het diepe instinct voor hoe je moet leven, om je "in de hemel" te voelen, om je "eeuwig" te voelen, terwijl je je bij elk ander handelen vast niet "in de hemel" voelt: dat alleen is de psychologische werkelijkheid van de "verlossing." — Een nieuwe levenswijze, niet een nieuw geloof…


Een geloof aanvallen is zinloos, onbegonnen werk en werkt vaak zelfs averechts. Waar het om gaat is te laten zien wat de bedoeling is geweest van de boodschappen, die ontaard zijn in religies. Dat is de mens terugvoeren naar zichzelf, naar een leven in het hier en nu, naar een allesomvattend "nihilisme," naar gelukzaligzaligheid, zodat je als je dat eenmaal bereikt hebt, nog lang en gelukkig zult leven. En zo’n leven is niet verenigbaar met een religie, wetenschap, taal en tradities


De vertaler 



Voorwoord.


Dit boek behoort aan de enkelingen. Misschien is niemand van hen nu in leven. Mogelijk zijn het degenen die mijn Zarathustra begrijpen: hoe zou ik me mogen verwisselen met hen, die nu al leren horen? — Pas overmorgen is aan mij. Sommigen worden postuum geboren.


De voorwaarden waaronder iemand mij begrijpt en wel moet begrijpen — die ken ik maar al te goed. Om bestand te zijn tegen mijn ernst, mijn hartstocht, moet hij in geestelijke zaken, tot op het meedogenloze af, rechtschapen zijn. Hij moet zich geoefend hebben om op bergtoppen te leven en neer te zien op het deerniswekkend, eigentijds, gezwets over politiek en nationalisme. Hij moet onverschillig geworden zijn, hij moet nooit vragen of de waarheid nuttig is, of zij iemand noodlottig wordt…Een voorliefde van de sterke voor vragen, waarvoor tegenwoordig niemand meer de moed heeft; de moed tot het verbodene; voorbestemd zijn voor het labyrint. Eén ervaring gesmeed uit zeven eenzaamheden. Nieuwe oren voor nieuwe muziek. Nieuwe ogen voor het allerverste. Een nieuw geweten voor tot nu toe ongehoorde waarheden. En de wil tot een stijlvolle soberheid: om zijn kracht, zijn begeestering bijeen te houden….Eerbied voor zichzelf; liefde voor zichzelf; onvoorwaardelijke vrijheid ten opzichte van zichzelf…


Welaan, alleen zij zijn mijn lezers, mijn echte lezers, mijn voorbestemde lezers: en de rest? — De rest is de mensheid maar. — Je moet de mensheid de baas zijn, door je kracht, door je voortreffelijke ziel, — door verachting….


FRIEDRICH NIETZSCHE.


1.


— Laten we elkaar aankijken. Wij zijn hyperboreeërs 1 — wij weten heel goed hoe we ons afzijdig moeten houden. "Noch over land, noch over water zal iemand de weg vinden naar de hyperboreeërs;" dat heeft Pindarus 2 al over ons geweten. Voorbij het Noorden, ijs en doodons leven, ons geluk…Wij hebben het geluk ontdekt, wij weten de weg, wij hebben de uitgang gevonden, na duizenden jaren in het labyrint, hebben wij de uitgang gevonden. Wie heeft die nog meer gevonden? — De moderne mens soms? — "Ik weet me geen raad; ik ben alles, wat zich geen raad weet" — verzucht de moderne mens….Wij waren ziek van dat moderne, — van de luie vrede, van het laffe compromis, van die hele deugdzame onzindelijkheid van het hedendaags ja en nee. Die verdraagzaamheid en largeur van hart, die alles "vergeeft," omdat ze alles "begrijpt," zijn een sirocco voor ons. Liever leven tussen het ijs, dan onder hedendaagse deugden en andere zuidenwinden!...We waren dapper genoeg, wij ontzagen onszelf noch anderen: maar lange tijd wisten we niet, wat we met onze dapperheid aan moesten. We werden somber, we werden voor doemdenkers gehouden. Ons noodlot — dat was de volheid, de spanning, de stuwing van krachten. Wij dorstten naar bliksemschichten en daden, we bleven zo ver mogelijk weg van het geluk van de zwakkelingen, van "berusting"…Er zat onweer in onze lucht, de natuur, wij zelf, verduisterde — want wij volgden geen weg. De formule van ons geluk: een ja, een nee, een rechte lijn, een doel


2.


Wat is goed? — Alles, wat het gevoel van macht, van de wil tot macht, de macht zelf in de mens vergroot.


Wat is slecht? — Alles, wat uit zwakte voortkomt.


Wat is geluk? — Het gevoel dat de macht toeneemt, — dat een weerstand overwonnen wordt.


Geen tevredenheid, maar meer macht; vooral geen vrede, maar oorlog; geen deugdzaamheid, maar degelijkheid (deugdzaamheid renaissance-stijl, virtù, deugdzaamheid zonder huichelen.)


Die zwakkelingen en mislukkelingen moeten te gronde gaan: eerste stelling van onze mensenliefde. En daarmee moeten ze ook nog geholpen worden.


Wat is de allerschadelijkste ondeugd? — Het daadwerkelijk medelijden met alle mislukkelingen en zwakkelingen — het christendom...


3.


Niet wat de mensheid moet aflossen in de opeenvolging van bestaansvormen, is het probleem dat ik hiermee aan de orde stel (— de mens is een eindpunt —): maar welk type mens we moeten kweken, moeten willen kweken, een hoogwaardigere, het leven waardigere, een die zekerder is van zijn toekomst.


Dit hoogwaardigere type is er al vaak genoeg geweest: maar als gelukkig toeval, als uitzondering, nooit gewild. Beter gezegd, dat is op zijn best juist het meest gevreesde geweest, het was tot nu toe haast het angstaanjagende zelf; — en vanuit die angst werd het tegenovergestelde type gewild, gekweekt, bereikt: het huisdier, het kuddedier, het zieke dier de mens, — de christen…


4.


De mensheid biedt geen beeld van een ontwikkeling naar het betere, sterkere of hogere, op de manier waarop dat tegenwoordig geloofd wordt. "Vooruitgang" is niet meer dan een modern denkbeeld, dat wil zeggen een vals denkbeeld. De waarde van de huidige Europeaan blijft ver achter bij die van de Europeanen van de renaissance; een verdere ontwikkeling leidt absoluut niet noodzakelijkerwijs tot verheffing, verbetering of versterking.


Op de meest uiteenlopende plaatsen en culturen op aarde, komen onophoudelijk afzonderlijke geslaagde gevallen voor, waarbij zich daadwerkelijk een hoger type voordoet: iets dat afgemeten naar de gezamenlijke mensheid een soort supermens is. Dergelijke gelukkige toevalligheden waarbij dat goed gelukt is, zijn altijd mogelijk geweest en zullen waarschijnlijk altijd mogelijk blijven. En onder bepaalde omstandigheden kunnen zelfs hele geslachten, stammen en volken een dergelijke gelukstreffer zijn.


5.


Je moet het christendom niet uitdossen en opdoffen: het heeft een vernietigingsoorlog gevoerd tegen dit hogere menstype, het heeft alle fundamentele instincten van dit type in de ban gedaan, het heeft uit deze instincten het kwaad, de Boze gedestilleerd: — de sterke mens als typisch verwerpelijke, de "verworpen mens." Het christendom heeft partij gekozen voor alles wat zwak, laag en mislukt is, het heeft een ideaal gemaakt van alles wat strijdig is met de overlevingsinstincten van het krachtige leven; het heeft het verstand van zelfs de geestelijk sterkste naturen bedorven, doordat het geleerd heeft de hoogste geestelijke waarden als zondig, als misleidend, als verzoekingen te voelen. Het deerniswekkendste voorbeeld: de verdorvenheid van Pascal, die geloofde dat zijn verstand verdorven was door de erfzonde, terwijl het alleen maar verdorven was doordat hij christen was! —


6.


Het is een pijnlijk, een gruwelijk schouwspel, dat mij onthuld is: ik heb de voorhang weggetrokken van de verdorvenheid van de mens. In mijn mond is dat woord tenminste tegen één verdachtmaking gevrijwaard: dat het een morele aanklacht tegen de mens betekent. Het is — ik zou dat nogmaals willen onderstrepen — bedoeld zonder zedeprekerij: en dat voor zover dat die verdorvenheid juist daar door mij het sterkst gevoeld wordt, waar tot nu toe het meest bewust naar "deugdzaamheid," naar "goddelijkheid" gestreefd is. Verdorvenheid, je raadt het al, vat ik op in de betekenis van décadence: ik beweer dat alle waarden, waarin de mensheid tegenwoordig samenvat wat voor haar het hoogst wenselijk is, décadence-waarden zijn.


Ik noem een dier, een soort, een individu verdorven, als het zijn instincten verliest, als het verkiest, als het de voorkeur geeft aan wat nadelig voor hem is. Een geschiedenis van de "hogere gevoelens," van de "idealen der mensheid" — en het is mogelijk dat ik ze moet vertellen — zou haast verklaren waarom de mens zo verdorven is.


Voor mij geldt het leven zelf als instinct voor groei, duurzaamheid, voor opeenhoping van krachten, voor macht: waar de wil tot macht ontbreekt, is sprake van verval. Ik beweer dat bij alle hoogste waarden van de mensheid die wil ontbreekt — dat, onder de heiligste namen, waarden van verval en nihilistische waarden de heerschappij uitoefenen.


7.


Het christendom wordt de religie van het medelijden genoemd. — Medelijden is het tegenovergestelde van de versterkende gemoedsaandoeningen, die de energie van het levensgevoel vergroten: het werkt deprimerend. Je verliest kracht, als je medelijden hebt. Het inboeten aan kracht, dat op zich al het leven lijden berokkent, wordt door het medelijden nog vergroot en verveelvuldigd. Het lijden zelf wordt door het medelijden aanstekelijk; onder bepaalde omstandigheden kan dat leiden tot een gezamenlijk inboeten aan leven en levensenergie, dat in een absurde verhouding staat tot de grootte van de oorzaak (— het geval van de dood van de Nazarener — ). Dat is het eerste gezichtspunt; maar er is nog een belangrijker. Stel dat je het medelijden afmeet aan de waarde van de reacties, die het doorgaans teweegbrengt, dan komt het levensgevaarlijke karakter ervan in een nog veel schriller licht te staan. In het algemeen doorkruist het medelijden de wet van de ontwikkeling, dat wil zeggen de wet van de selectie. Wat rijp is behoedt het voor de ondergang, het verzet zich ten gunste van de, door het leven, onterfden en veroordeelden, het geeft door het in leven houden van alles wat volledig, op alle fronten faalt, het leven zelf een duister en bedenkelijk aanzicht. Ze hebben gewaagd het medelijden een deugd te noemen (— in elke hoogstaande moraal geldt het als een zwakte —); ze zijn nog verder gegaan, ze hebben daaruit de deugd, grondslag en oorsprong van alle deugden gemaakt — maar, wat je natuurlijk wel steeds in het oog moet houden, vanuit het gezichtspunt van een filosofie die nihilistisch was, die de ontkenning van het leven op haar blazoen schreef. Schopenhauer had gelijk: door het medelijden wordt het leven ontkend, ontkenningswaardiger gemaakt, — medelijden is in de praktijk gebracht nihilisme. Nogmaals: dit deprimerend en besmettelijk instinct doorkruist de instincten, die uit zijn op het behoud en de waardevermeerdering van het leven; het is niet alleen als vermenigvuldiger van ellende, maar ook als bewaarder van al het ellendige, een van de belangrijkste werktuigen voor het vergroten van de décadence, — medelijden overreedt tot het niets!...Ze zeggen niet "het niets:" in plaats daarvan zeggen ze "hiernamaals," "god," "het ware leven" of nirwana, verlossing, gelukzaligheid…Deze onschuldige retoriek, uit het rijk van de religieus-morele overgevoeligheid, lijkt meteen veel minder onschuldig, als je begrijpt welke neiging zich hier hult in de mantel van verheven woorden: de neiging die vijandig staat ten opzichte van het leven. Schopenhauer stond vijandig ten opzichte van het leven: daarom werd medelijden voor hem een deugd…Zoals bekend zag Aristoteles medelijden als een ziekelijke en gevaarlijke toestand en je deed er goed aan om af en toe een laxeermiddel te gebruiken om daarvan weer bij te komen: de tragedie zag hij als laxeermiddel. Vanuit het levensinstinct moest je daadwerkelijk naar een middel zoeken om een dergelijke ziekelijke en gevaarlijke opeenhoping van medelijden, zoals het geval Schopenhauer (en helaas ook onze hele literaire en artistieke décadence, van Sint Petersburg tot Parijs, van Tolstoj tot Wagner) laat zien, door te prikken, zodat die knapt... Te midden van onze ongezonde moderniteit, is niets ongezonder dan het christelijk medelijden. Hier arts zijn, hier onverbiddelijk zijn, hier het mes hanteren — dat is aan ons, dat is onze manier van mensenliefde, daarmee zijn wij, wij hyperboreeërs, filosoof! ———


8.


Er moet gezegd worden wie wij als ons tegendeel ervaren: — de theologen en alles waarbij theologenbloed door de aderen stroomt — onze hele filosofie… Je moet het onheil van nabij gezien hebben, beter gezegd, je moet het zelf ervaren hebben, je moet er aan te gronde zijn gegaan, om hierin geen grap meer te zien (— de vrijdenkerij van onze heren natuurvorsers en fysiologen is in mijn ogen een grap, — ze missen de hartstocht in dit soort zaken, het lijden eraan —). Die vergiftiging gaat veel verder dan je denkt: overal, waar mensen zich tegenwoordig "idealist" voelen — waar ze, op grond van een hogere afkomst, aanspraak maken op het recht om vanuit de hoogte en als buitenstaander naar de werkelijkheid te kijken, heb ik die instinctieve theologenhoogmoed aangetroffen …Net als de priester, heeft de idealist alle grote begrippen in handen (— en niet alleen in handen! —); met een welwillende verachting speelt hij ze uit tegen het "verstand," de "zintuigen," de "eer," het "goede leventje" en de "wetenschap;" daarop kijkt hij neer als schade berokkende en verleidende krachten, waarboven "de geest" zweeft, in zijn zuivere op-zichzelf-zijn: — alsof deemoed, kuisheid, armoede, kortom heiligheid, het leven tot nu toe niet onzegbaar meer schade hebben berokkend, dan welke vreselijkheden en ondeugden dan ook…De zuivere geest is de zuivere leugen….Zolang de priester, deze beroepsontkenner, -kwaadspreker en -vergiftiger van het leven, nog als een verhevener soort mens geldt, is er geen antwoord op de vraag: wat is waarheid? Als de bewuste pleiter voor het niets en de ontkenning doorgaat voor vertegenwoordiger van de "waarheid," is de waarheid al op haar kop gezet….


9.


Tegen dat theologeninstinct voer ik oorlog: overal trof ik er sporen van aan. Iemand, bij wie theologenbloed door de aderen stroomt, staat van meet af aan overal verkeerd en oneerlijk tegenover. De hoogdravendheid, die zich daaruit ontwikkelt, betekent geloof: voor eens en altijd de ogen sluiten, om geen last te hebben van de aanblik van een ongeneeslijke onjuistheid. Uit deze gebrekkige blik op alle dingen, wordt een moraal gemaakt, een deugd, iets heiligs; aan die onjuiste zienswijze wordt het goede geweten vastgeknoopt — de eis is dat geen enkele andere zienswijze nog waarde kan hebben, nadat de eigen zienswijze onaantastbaar gemaakt is met de namen "god," "verlossing" en "eeuwigheid." Overal heb ik het theologeninstinct nog op kunnen graven: het is de meest verbreide, eigenlijk de ondergrondse, vorm van onjuistheid, die er op aarde voorkomt. Wat een theoloog als waar ervaart, moet onwaar zijn: dat geldt haast als een waarheidscriterium. Het is zijn laagste instinct tot zelfbehoud dat verbiedt dat de werkelijkheid, op welke manier dan ook, tot eer en aanzien of aan het woord komt. Voor zover de theologeninvloed reikt, is het waardeoordeel op zijn kop gezet, zijn de begrippen "waar" en "onwaar" noodzakelijkerwijs omgekeerd: wat voor het leven het schadelijkst is, heet hier "waar," wat het verheft, opvoert, beaamt, rechtvaardigt en doet zegevieren, heet "onwaar"….Gebeurt het dat theologen, middels het "geweten" van de vorst (— of de volkeren —), de hand uitstrekken naar de macht, dan lijdt het voor ons geen twijfel waar het eigenlijk steeds om gaat: de wil om er een eind aan te maken, de nihilistische wil die naar macht streeft…


10.


Als ik zeg dat de filosofie verdorven is door theologenbloed, is dat voor Duitsers meteen duidelijk. De protestantse predikant is de grootvader van de Duitse filosofie, het protestantisme zelf haar peccatum originale. 3 Definitie van het protestantisme: de halfzijdige verlamming van het christendom — en het verstand….Je hoeft alleen maar het woord "Tübinger Studiehuis" 4 uit te spreken, om te begrijpen wat de Duitse filosofie in wezen is — een achterbakse theologie ... De Zwaben zijn de beste leugenaars van Duitsland, ze liegen in onschuld….Vanwaar dat gejubel dat, bij het optreden van Kant, door de Duitse wereld der geleerden ging, die voor driekwart uit zonen van predikanten en leraren bestaat — vanwaar de Duitse overtuiging, die ook tegenwoordig nog weerklank vindt, dat met Kant een wending ten goede aanbrak? Het theologeninstinct in de Duitse geleerde had een vermoeden van wat nu weer mogelijk was…Er lag een sluipweg open naar het oude ideaal, het begrip "ware wereld," het begrip moraal als het wezenlijke van de wereld (— de twee kwaadaardigste dwalingen die er bestaan! —) waren nu weer, dankzij een listig-scherpzinnige scepsis, zo niet bewijsbaar, dan in elk geval niet weerlegbaar….Het verstand, het recht van het verstand, reikt niet zo ver….Van de werkelijkheid is iets schijnbaars gemaakt; van een volmaakt gelogen wereld, die van het zijnde, was werkelijkheid gemaakt….Het succes van Kant is niet meer dan een theologensucces: Kant was, net als Luther, net als Leibniz, een remschoen te meer aan de op zich niet maatvaste Duitse rechtschapenheid ——


11.


Nog een enkel woord tegen Kant als moralist. Een deugd moet onze eigen uitvinding zijn, onze hoogst persoonlijke verdediging en natuurlijke behoefte: in elke andere betekenis is ze alleen maar een gevaar. Wat ons leven niet bepaalt, schaadt het: een deugd louter uit een gevoel voor respect voor het begrip "deugd," zoals Kant dat wilde, is schadelijk. De "deugd," de "plicht," het "op zich goede," het goede met een onpersoonlijk en algemeen geldig karakter — hersenspinsels, waarin de neergang, de laatste ontkrachting van het leven, de Chinese geest van Königsberg tot uiting komen. Het omgekeerde wordt geboden door de diepste wetten van zelfbehoud en groei: dat ieder voor zich zijn eigen deugd, zijn eigen categorische imperatief moet bedenken. Een volk gaat te gronde, als het zijn plicht verwisselt met plichtsbesef in het algemeen. Niets vernietigt grondiger, innerlijker, dan elke "onpersoonlijke" plicht, elk offer aan de moloch der abstractie. — Dat ze Kants categorische imperatief niet als levensgevaarlijk ervaren hebben! Alleen het theologeninstinct heeft die in bescherming genomen! — Een handeling, waartoe het levensinstinct dwingt, vindt in het er-zin-in-hebben het bewijs, dat het een juiste handeling is: en die nihilist met christelijk-dogmatische ingewanden, vatte dat op als bezwaar…Wat ontwricht sneller dan werken, denken en voelen, zonder innerlijke noodzaak, zonder een hoogst persoonlijke keuze, zonder er zin in te hebben, als een automaat van de "plicht?" Het is zonder meer het recept voor décadence, zelfs voor idiotie…Kant is gek geworden. — En dat was dus een tijdgenoot van Goethe! Deze heilloze hersenspinselspinner ging door voor de Duitse filosoof — en nog steeds!...Ik hoed me er wel voor om te zeggen wat ik van Duitsers vind….Heeft Kant soms niet in de Franse Revolutie de overgang gezien van de anorganische naar de organische staatsvorm? Heeft hij zich soms niet afgevraagd of er een gebeurtenis bestaat, die niet anders verklaard kan worden dan door een morele aanleg van de mensheid, zodat daarmee, voor eens en altijd, de "geneigdheid van de mensheid tot het goede" bewezen is? Antwoord van Kant: "dat is revolutie." Het mistastende instinct in alles en iedereen, de tegennatuur als instinct, de Duitse décadence als filosofie — dat is Kant! —


12.


Voor een paar sceptici, het fatsoenlijk type in de geschiedenis van de filosofie, maak ik een uitzondering: maar de rest is niet op de hoogte van de eerste eisen van intellectuele oprechtheid. Ze doen het allemaal zoals de vrouwtjes, al die grote dwepers en wonderdieren — ze zien "mooie gevoelens" al als argumenten, de "opgebonden boezem" als de blaasbalg van de godheid, de overtuiging als het criterium voor de waarheid. Ten slotte heeft Kant, in zijn "Duitse" onschuld, ook nog geprobeerd om deze vorm van corruptie, dit gebrek aan intellectueel geweten, te verwetenschappelijken: onder het begrip "praktische rede:" hij bedacht daarvoor eigenmachtig een rede, waarbij je je niet om de rede hoeft te bekommeren, namelijk als de moraal, als de verheven eis "je moet," zich laat horen. Als je bedenkt dat bij bijna alle volkeren de filosoof alleen maar het doorontwikkelde priesterlijk type is, dan is die erfenis van de priester, de valsemunterij te eigen bate, niet meer verrassend. Als je een heilige opdracht hebt, bijvoorbeeld mensen beter te maken, te redden, te verlossen — als je de godheid in je boezem koestert, spreekbuis bent van de morele eisen uit het hiernamaals, dan sta je met een dergelijke opdracht al buiten alle louter verstandelijke beoordelingen — zelf al geheiligd door een dergelijke taak, zelf al het type van een hogere orde!...Wat gaat een priester de wetenschap aan! Hij staat daar toch ver boven! — En tot nu toe heeft de priester de heerschappij uitgeoefend! — Hij bepaalde de begrippen "waar" en "onwaar!"…


13.


We moeten dat niet onderschatten: wij zelf, wij vrije geesten, zijn al een "herwaardering van alle waarden," een oorlogs- en overwinningsverklaring in levende lijve aan alle oude begrippen van "waar" en "onwaar." De waardevolste inzichten worden als laatste gevonden: maar de waardevolste inzichten zijn de methodes. Alle methodes, alle veronderstellingen van onze huidige wetenschappelijkheid, werden duizenden jaren met de diepste verachting bejegend: op grond daarvan was je uitgesloten van de omgang met "nette" mensen — je gold als "vijand Gods," als verachter der waarheid, als "bezetene." Als wetenschappelijk figuur was je een paria… De hele pathos van de mensheid hebben we tegen ons gehad — haar opvatting van datgene wat de waarheid moet zijn, wat dienstbaar moet zijn aan de waarheid: elk "je moet" was tot nu toe tegen ons gericht….Onze objecten, onze praktijken, onze stille, behoedzame en wantrouwige manier van doen — dat allemaal leek haar volstrekt waardeloos en verachtelijk. — Ten slotte durfden we ons enigszins terecht af te vragen of het eigenlijk niet een esthetische voorkeur was, die de mensheid zolang blind gehouden had: ze verlangde van de waarheid een schilderachtig resultaat, van iemand die dat besefte, verlangde ze eveneens dat hij een krachtige invloed op zijn zintuigen uitoefende. Onze bescheidenheid ging uiteindelijk tegen haar smaak in…O, hoe kreeg ze dat toch gedaan, deze kalkoen gods ——


14.


We hebben het over een andere boeg gegooid. We zijn in alle opzichten bescheidener geworden. We voeren de mens niet meer weg van de "geest," van de "godheid," we hebben hem teruggeplaatst tussen de dieren. Voor ons is hij het sterkste dier, omdat hij het listigste is: een gevolg daarvan is hoe hij er geestelijk aan toe is. Anderzijds verzetten wij ons tegen een zekere ijdelheid, die ook hier ruchtbaar zou kunnen worden: alsof de mens de grote geheime bedoeling is geweest van de dierlijke ontwikkeling. Hij is helemaal niet de kroon der schepping: naast hem staat elk wezen op hetzelfde ontwikkelingspeil…En als we dat beweren, beweren we nog te veel: relatief gezien is de mens het meest mislukte dier, het ziekelijkste, het van zijn instinct gevaarlijkst afgewekene — maar met dat alles ook het interessantste! — Wat de dieren betreft, heeft Descartes, met een eerbiedwaardige stoutmoedigheid, zich als eerste aan de gedachte gewaagd om het dier op te vatten als machina: onze hele fysiologie spant zich in om die stelling te bewijzen. Logischerwijs maken wij ook geen uitzondering voor de mens, zoals Descartes nog gedaan heeft: trouwens wat er tegenwoordig van de mens begrepen wordt, gaat precies zover als zijn hoedanigheid als machine. Vanuit een hogere orde werd de mens vroeger, als bruidsschat, de "vrije wil" toebedeeld: tegenwoordig hebben we hem zelfs de wil ontnomen, in die zin dat daaronder geen vermogen mag worden opgevat. Het oude woord "wil" dient nog alleen om een resultante aan te geven, een soort individuele reactie, die noodzakelijkerwijs een gevolg is van een aantal deels tegenstrijdige, deels met elkaar overeenstemmende prikkels: — de wil "werkt" niet meer, "beweegt" niet meer…In het bewustzijn van de mens, in de "geest," werd vroeger een bewijs gezien van zijn hogere afkomst, zijn goddelijkheid; om de mens te vervolmaken, werd hem aangeraden om op de manier van een schildpad zijn zintuigen in te trekken, de omgang met het aardse te staken, het sterfelijk omhulsel af te leggen: dan bleef de hoofdzaak van hem over, de "zuivere geest." Wij hebben ook hierover beter nagedacht: de bewustwording, de "geest," betekent voor ons juist het symptoom van een relatieve onvolmaaktheid van het organisme, een beproeven, tasten, misgrijpen, een inspanning, waarbij onnodig veel zenuwkracht verbruikt wordt — wij ontkennen dat er iets volmaakt gemaakt kan worden, zolang het nog bewust gemaakt wordt. De "zuivere geest" is zuiver domheid: trekken wij daarvan het zenuwstelsel en de zintuigen af, het "sterfelijk omhulsel," dan maken we een rekenfout — verder niets! ...


15.


Moraal noch religie hebben in het christendom ook maar iets te maken met de werkelijkheid. Louter denkbeeldige oorzaken ("god," "ziel," "ik," "de vrije wil"— of ook wel "de onvrije"); louter denkbeeldige gevolgen ("zonde," "genade," "straf," "vergeving der zonden"). Omgang tussen denkbeeldige wezens ("god," "geesten," "zielen"); een denkbeeldige natuurwetenschap (antropocentrisch; een volledig ontbreken van het begrip natuurlijke oorzaken); een denkbeeldige psychologie (louter innerlijke misverstanden, interpretaties van aangename of onaangename algemene gevoelens, bijvoorbeeld toestanden van de nervus sympathicus 5 , met behulp van de tekentaal van religieus-morele overgevoeligheid — "berouw," "gewetenswroeging," "verzoeking van de Boze," "de nabijheid gods"); een denkbeeldige theologie ("het rijk gods," "het laatste oordeel," "het eeuwige leven"). — Deze zuivere verzonnen wereld onderscheidt zich in die zin ongunstig van de droomwereld, dat de laatste de werkelijkheid weerspiegelt, terwijl de eerste de werkelijkheid vervalst, waardeloos maakt en ontkent. Pas nadat het begrip "natuur" bedacht was als tegenhanger van "God," moest "natuurlijk" de betekenis krijgen van "verwerpelijk" — die hele verzonnen wereld wortelt in de haat tegen het natuurlijke (— de werkelijkheid! —), ze is de uiting van een diep misnoegen over het werkelijke….Maar daarmee is alles verklaard. Wie is de enige die redenen heeft om zich weg te liegen uit de werkelijkheid? Iemand die eraan lijdt. Maar lijden aan de werkelijkheid betekent een mislukte werkelijkheid zijn….Het overwicht van onlustgevoelens over lustgevoelens, is de oorzaak van die verzonnen moraal en religie: maar een dergelijk overwicht levert wel de formule voor décadence ...


16.


Een kritiek van het christelijke godsbegrip dwingt tot eenzelfde conclusie. — Een volk dat nog in zichzelf gelooft, heeft ook nog zijn eigen god. In hem vereert het de voorwaarden, waardoor het gezond is, zijn deugden — het projecteert zijn zelfvoldoening, zijn machtsgevoel in een wezen, dat daarvoor bedankt kan worden. Wie rijk is, wil geven, een trots volk heeft een god nodig om aan te offeren….Binnen deze voorwaarden, is religie een vorm van dankbaarheid. Het is dankbaar zijn voor zichzelf: daarvoor is een god nodig. — Een dergelijke god moet kunnen baten en schaden, moet vriend en vijand kunnen zijn — in hem wordt zowel het goede als het slechte bewonderd. De tegennatuurlijke castratie van een god tot een god van louter het goede, zou hier buiten de grenzen van het wenselijke liggen, de kwade god is even hard nodig als de goede: het eigen bestaan is immers niet te danken aan verdraagzaamheid, aan mensenliefde…Wat heb je aan een god die geen toorn, wraak, jaloezie, hoon, list en gewelddadigheid kent? die misschien niet eens bekend is met de verrukkelijke ardeurs van zege en vernietiging? En dergelijke god zou onbegrijpelijk zijn: waarom zou je die willen hebben? — Natuurlijk, wanneer een volk ten onder gaat, wanneer het voelt dat het geloof in de toekomst, zijn hoop op vrijheid, onherroepelijk verdwijnt, wanneer het onderwerping als iets nuttigs en de deugden van onderworpenen als voorwaarden voor het behoud gaat zien, dan moet ook zijn god veranderen. Hij wordt dan stiekem, bangelijk, bescheiden, raadt aan tot "zielenvrede," niet-meer-haten, toegeeflijkheid en zelfs tot "liefde" voor vriend en vijand. Hij moraliseert voortdurend, hij kruipt in de krochten van de persoonlijke deugd, wordt god voor iedereen, wordt privé-persoon, wordt kosmopoliet….Vroeger vertegenwoordigde hij een volk, de kracht van een volk, al het agressieve en machtswellustige van de volksziel: nu is hij nog alleen maar de goede god…In feite bestaat er geen alternatief voor goden: of ze zijn de wil tot macht — en zo lang zullen ze volksgoden zijn —, of het onvermogen tot macht — en dan worden ze noodzakelijkerwijs goed


17.


Overal waar de wil tot macht, in welke vorm dan ook, ten onder gaat, is ook telkens sprake van een fysiologische achteruitgang, een décadence. De godheid der décadence, gekortwiekt aan zijn mannelijkste deugden en drijfveren, wordt dan onvermijdelijk de god van de fysiologisch achteruitgeganen, de zwakken. Ze noemen zichzelf niet de zwakken, ze noemen zich "de goeden"…Zonder dat er op gewezen hoeft te worden, is het duidelijk in welke momenten van de geschiedenis het dualistisch verzinsel van een goede en een kwade god pas mogelijk wordt. Met hetzelfde instinct waarmee de onderworpenen hun god terugbrengen tot "het op zich goede," schrappen ze, uit de god van hun overwinnaars, de goede eigenschappen; ze nemen wraak op hun meesters, door van hun god een duivel te maken. — Zowel de goede god, als de duivel: beiden misgeboorten van de décadence. — Hoe kan iemand tegenwoordig nog zo toegeeflijk zijn voor de onnozelheid van de christelijke theologen, om samen met hen te bepalen dat de verdere ontwikkeling van het godsbegrip vanuit de "god van Israël," van de volksgod tot de christelijke god, tot het summum van al het goede, vooruitgang is? — Maar zelfs Renan 6 doet dat. Alsof Renan het recht op onnozelheid zou hebben! Maar het tegendeel springt in het oog. Als de voorwaarden voor een zich verheffend leven, als al het sterke, dappere, heerszuchtige en trotse geëlimineerd wordt uit het godsbegrip, als dat stap voor stap afzakt tot het symbool van een stok voor vermoeidheid, van een reddingsboei voor alle drenkelingen, als dat de armeluis-god, zondaren-god en zieken-god par excellence wordt, en als het ware alleen de eretitel "heiland," "verlosser," overblijft: wat betekent die gedaanteverandering dan? een dergelijke reductie van het goddelijke? — Natuurlijk, "het rijk gods" is daarmee groter geworden. Vroeger had hij alleen zijn volk, zijn "uitverkoren" volk. Intussen ging hij, net als zijn volk, aan de wandel in den vreemde, hij heeft sindsdien nergens meer stil gezeten totdat hij zich ten slotte overal thuis voelde, de grote kosmopoliet — totdat hij "het grote getal (Openb.5:11)" en de halve aarde aan zijn kant kreeg. Maar de god van het "grote getal," de democraat onder de goden, werd desondanks niet de trotse god van de heidenen: hij bleef jood, hij bleef de god van de uithoek, de god van alle duistere hoeken en gaten, van alle ongezonde verblijfplaatsen ter wereld!....Zijn wereldrijk is, zoals eerder, een onderwereld-rijk, een hospitaal, een souterrain-rijk, een getto-rijk ... En hij zelf, zo bleek, zo zwak, zo décadent... Zelfs de bleeksten der bleeksten zijn hem nog de baas geworden, de heren metafysici, de begrippen-albino’s. Die tolden zo lang om hem heen, dat hij, gehypnotiseerd door hun bewegingen, zelf ook een fantast, een metafysicus werd. Daarna fantaseerde hij de wereld uit zich naar buiten — sub specie Spinozae 7 —, vervolgens veranderde hij zich in iets steeds dunners en blekers, werd "ideaal," werd "zuivere geest," werd "het absolute," werd het "ding op zich"….Verval van een god: god werd het "ding op zich"…


18.


Het christelijk godsbegrip — god als zieken-god, god als fantast, god als geest — is een van de corruptste godsbegrippen, die ooit op aarde bedacht zijn; misschien vertegenwoordigt het zelfs de peilstok op het dieptepunt van de neerwaartse ontwikkeling van het godentype. God verbasterd tot protest tegen het leven, in plaats van de verheldering en het eeuwig ja van te zijn! God tot vijand verklaard van het leven, de natuur, de wil tot leven! God de formule voor elke kwaadsprekerij van het "hier en nu," voor elke leugen over het "hiernamaals!" In god het niets vergoddelijkt, de wil tot het niets heilig verklaard!...


19.


Dat de krachtige rassen van Noord-Europa de christelijke god niet van zich afgestoten hebben, strekt hun religieuze begaafdheid vast niet tot eer — om over smaak nog maar te zwijgen. Met een dergelijk ziekelijk en afgeleefd misbaksel van de décadence hadden ze het moeten kunnen redden. Maar omdat dat niet gelukt is, rust er een vloek op hen: in al hun instincten hebben ze ziekte, ouderdom en tegenspraak opgenomen — sindsdien hebben ze geen god meer geschapen! Bijna tweeduizend jaar en geen enkele nieuwe god! Maar nog steeds en als iets dat terecht bestaat, als een ultimatum en maximum van de godvormende kracht, van de creator spiritus in de mens, deze deerniswekkende god van het christelijk monotheïsme! Dit tweeslachtige product van verval uit nul, begrip en tegenspraak, waarin alle décadence-instincten, alle lafheid en matheid van de ziel bekrachtigd worden! ——


20.


Het was niet mijn bedoeling om, met mijn veroordeling van het christendom, onrecht te begaan tegen een verwante religie, waarvan het aantal gelovigen zelfs groter is: tegen het boeddhisme. Als nihilistische religies horen ze bij elkaar — het zijn décadence-religies — ze zijn op een uitermate merkwaardige manier van elkaar gescheiden. Dat ze nu met elkaar vergeleken kunnen worden, daarvoor is de criticus van het christendom de Indische geleerden zeer dankbaar. — Het boeddhisme is honderd keer realistischer dan het christendom — het heeft de erfenis van het objectief en koel problemen aan de orde stellen in het bloed, het volgt op een honderden jaren durende filosofische beweging; als het opkomt heeft het begrip "god" al afgedaan. Het boeddhisme is de enige ware positivistische religie, die de geschiedenis ons levert, ook in zijn kennisleer (— een strikt fenomenalisme —), het zegt niet meer "de strijd tegen de zonde," maar onderstreept de volledige werkelijkheid door te zeggen, "de strijd tegen het lijden." Het heeft — daarmee onderscheidt het zich grondig van het christendom — het zelfbedrog van de morele begrippen al achter de rug — het bevindt zich, in mijn taalgebruik, voorbij goed en kwaad. — De twee fysiologische feiten waarop het berust en waarvoor het oog heeft, zijn: ten eerste een overmatige prikkelbaarheid van het gevoel, die zich uit als een verfijnd vermogen om pijn te lijden, en ten tweede een hypertrofie van het geestelijke, een te lang bezig zijn geweest met begrippen en logische procedures, waarbij het persoonlijkheidsinstinct schade geleden heeft ten gunste van het "onpersoonlijke" (— beide toestanden zullen althans enige van mijn lezers, de "objectieven," zoals ikzelf, uit eigen ervaring kennen —). Op grond van deze fysiologische voorwaarden heeft zich een depressie voorgedaan: Boeddha bestreed die met hygiënische maatregelen. Hij schrijft leven voor in de vrije natuur, een zwervend bestaan, matigheid en een zorgvuldige keuze van voedsel, voorzichtigheid met alle sterke dranken, en ook met alle gemoedsaandoeningen die gal opwekken, die het bloed verhitten; geen bezorgdheid voor zichzelf of voor anderen. Hij verlangt denkbeelden die of rustgevend of opwekkend zijn — hij bedenkt manieren om zich van anderen te ontwennen. Hij vat het goede, goedaardig zijn, op als gezondheidsbevorderend. Gebed is uitgesloten, evenals ascese; geen categorische imperatief, helemaal geen dwang, zelfs niet binnen een kloostergemeenschap (— je kunt er weer uit —). Dat waren allemaal middelen om die overmatige prikkelbaarheid te versterken. Juist daarom verlangt hij ook geen strijd tegen andersdenkenden; zijn leer verzet zich alleen tegen het gevoel van wraak, van weerzin, van ressentiment (— "vijandschap eindigt niet door vijandschap:" het ontroerende refrein van het hele boeddhisme…). En met recht: juist deze gemoedsaandoeningen waren volstrekt ongezond met het oog op het hoofddoel van de voedingswijze. De geestelijke vermoeidheid, die hij aantreft en die zich uit in een overmatige "objectiviteit" (dat wil zeggen, afname van belangstelling voor zichzelf, verlies aan evenwichtigheid, aan "egoïsme"), bestrijdt hij door ook de geestelijke belangstelling strikt terug te brengen naar de persoon zelf. In de leer van Boeddha wordt egoïsme een plicht: het "er is maar één ding nodig", het "hoe kom jij van je lijden af" regelt en begrenst het hele geestelijk dieet (— misschien mag je hier denken aan de Athener, die eveneens de zuivere wetenschappelijkheid de oorlog verklaarde, aan Socrates, die het persoonlijk egoïsme ook in het rijk der problemen tot moraal verhief).


21.


De voorwaarde voor het boeddhisme is een zeer mild klimaat, een grote zedelijke zachtmoedigheid en onbekrompenheid, geen militarisme: en dat de beweging voorkomt uit de hogere en zelfs ontwikkelde standen. Als hoogste doel wordt gestreefd naar blijmoedigheid, stilte en het niet-willen, en dat doel wordt ook bereikt. Het boeddhisme is geen religie, waarin alleen naar volmaaktheid wordt gestreefd: het volmaakte is normaal. —


In het christendom treden de instincten van de onderworpene en onderdrukte op de voorgrond: het zijn de laagste standen, die daarin hun heil zoeken. Hier wordt als bezigheid, als middel tegen verveling, casuïstiek der zonden, zelfkritiek beoefend; hier worden de gevoelens ten opzichte van een machthebber, "god" genaamd, voortdurend in stand gehouden (door het gebed); hier geldt het hoogste als onbereikbaar, als geschenk, als "genade." Hier ontbreekt ook openheid: de schuilhoek, de donkere ruimte, is christelijk. Hier wordt het lichaam veracht, hygiëne afgewezen als iets zinnelijks; de kerk verzet zich zelfs tegen reinheid (— de eerste christelijke maatregel na het verdrijven van de Moren, was het sluiten van de openbare baden, waarvan alleen al Cordoba er 270 had). Christelijk is een zekere hang naar wreedheid, tegenover zichzelf en anderen; haat tegen andersdenkenden; de wil om te vervolgen. Duistere en opwindende denkbeelden staan op de voorgrond; de meest gewilde en met de verhevenste namen aangeduide toestanden zijn epilepsie-achtig; het dieet wordt zodanig gekozen dat het ziekelijke verschijnselen begunstigt en de zenuwen overprikkelt. Christelijk is de dodelijke vijandschap tegen de "hooggeplaatsten" — en tegelijkertijd een verhulde heimelijke rivaliteit (— zij mogen het "lichaam" hebben, wij willen alleen de "ziel"…) Christelijk is de haat tegen de geest, tegen trots, moed, vrijheid, libertinage van de geest; christelijk is de haat tegen de zinnen, tegen zingenot, tegen genot in het algemeen…


22.


Toen het christendom afstand nam van zijn geboortegrond, de laagste standen, de onderwereld van de antieke wereld, toen het onder de barbaarse volkeren op macht uit ging, had het daar niet meer te maken met vermoeide mensen, maar met innerlijke verwilderde en zichzelf verscheurende — krachtige, maar mislukte mensen. De onvrede met zichzelf, het lijden op zich, is hier niet zoals bij het boeddhisme een overmatige prikkelbaarheid en vermogen om pijn te lijden, maar veeleer het tegenovergestelde, een allesoverheersend verlangen naar pijn doen, naar het ontladen van innerlijke spanning in vijandige handelingen en denkbeelden. Om de barbaren de baas te kunnen worden, had het christendom barbaarse begrippen en waarden nodig: zoals het offeren van de eerstgeborenen, het drinken van bloed bij het avondmaal, de verachting van geest en cultuur; alle vormen van folteren, zinnelijke en bovenzinnelijke; de pracht en praal van de cultus. Het boeddhisme is een religie voor late mensen, voor goedmoedige, zachtmoedige, al te zeer vergeestelijkte rassen, die te gemakkelijk pijn voelen (— Europa is daarvoor nog lang niet rijp —): het voert ze terug naar vrede en blijheid, naar een voedingswijze in het geestelijke, naar een zeker harden in het lichamelijke. Het christendom wil de baas worden over roofdieren; zijn manier is ze ziek te maken — verzwakking is het christelijk recept voor temmen, voor "beschaving." Het boeddhisme is een religie voor het einde en de vermoeidheid van de beschaving, het christendom treft die nog niet eens aan — het grondvest die onder bepaalde omstandigheden.


23.


Nogmaals, het boeddhisme is honderdmaal zakelijker, waarachtiger, objectiever. Het heeft er geen behoefte meer aan om zijn lijden, zijn vermogen tot lijden, fatsoenlijk te maken door de zonde te verklaren — het zegt gewoon wat het denkt, "ik lijd." Voor de barbaar is lijden daarentegen niets fatsoenlijks: hij heeft eerst uitleg nodig, voordat hij kan toegeven dat hij lijdt (zijn instinct wijst hem eerder op verloochening van het lijden, op het in stilte te verdragen). Hier was het woord "duivel" een weldaad: je had nu een oppermachtige en verschrikkelijke vijand — je hoefde je er niet voor te schamen dat je leed onder een dergelijke vijand. —

 

Het christendom heeft in haar grondslag enige nuances die bij het Oosten behoren. Het weet op de eerste plaats dat het op zich volstrekt om het even is of iets waar is, maar dat het van het grootste belang is, voor zover geloofd wordt, dat het waar is. De waarheid en het geloof dat iets waar is: twee geheel uiteenlopende "belangen"-werelden, haast tegenovergestelde werelden — je komt langs totaal verschillende wegen in de ene of de andere terecht. Dat te beseffen — dat maakt in het Oosten haast iemand wijs: zo zien de brahmanen dat, zo ziet Plato dat, zo ziet elke leerling van de esoterische wijsheid dat. Als het bijvoorbeeld gelukkig maakt als je gelooft dat je van je zonden verlost bent, is het niet nodig te veronderstellen dat de mens zondig is, maar dat hij zich zondig voelt. Maar als geloof een eerste behoefte is, dan moeten verstand, kennis en onderzoek in diskrediet gebracht worden: de weg naar de waarheid wordt een verboden weg. — Vurige hoop is voor het leven een veel grotere stimulans, dan welk daadwerkelijk voorkomend geluk dan ook. Iemand die lijdt moet je overeind houden door hem iets te laten hopen, dat door niets werkelijks weersproken kan worden — dat niet afgedaan kan worden doordat die hoop vervuld wordt: de hoop op het hiernamaals. (Juist door dat vermogen om de ongelukkigen zoet te houden, gold hoop bij de Grieken als het kwaad der kwaden, als het in wezen verraderlijkste kwaad: het bleef achter in het vat der plagen 8. — Om liefde mogelijk te maken, moet god een persoon zijn; om de laagste instincten mee te kunnen laten spreken, moet god jong zijn. Voor de vurigheid van de vrouwen moest een mooie heilige, voor de mannen een Maria op de voorgrond geplaatst worden. Dit onder de voorwaarde dat het christendom de baas wil worden op een terrein waar de cultus van Aphrodite en Adonis het begrip cultus al bepaald hebben. De eis van kuisheid, versterkt de felheid en innerlijkheid van het religieuze instinct — het maakt de cultus warmer, dweperiger, bezielder. — Liefde is de toestand waarin de mens de dingen meestal ziet, zoals ze niet zijn. De denkbeeldige kracht is daar op haar hoogtepunt, evenals de veraangenamende, de verheerlijkende kracht. In de liefde verdraag je meer dan anders, je duldt alles. Het was zaak om een religie te bedenken, waarin liefgehad kon worden: daarmee heb je het ergste in het leven achter de rug — je ziet het helemaal niet meer. — Tot zover de drie christelijke deugden, geloof, hoop, liefde: ik noem ze de drie christelijke slimmigheden. — Het boeddhisme is te laat, bovendien te positivistisch, om nog op deze manier slim te zijn. —


24.


Ik roer hier het probleem van het ontstaan van het christendom alleen maar aan. De eerste stelling voor de oplossing ervan luidt: het christendom is alleen maar te begrijpen vanuit de bodem, waaruit het opgekomen is — het is niet een tegenbeweging tegen het joodse instinct, het is de consequentie zelf daarvan, in zijn angstaanjagende logica een conclusie te meer. In de woorden van de verlosser: "het heil komt van de joden. 9 " — De tweede stelling luidt: het psychologisch type van de Galileeër is nog herkenbaar, maar pas in zijn volkomen ontaarding (die tegelijkertijd het verminken door en overladen is met vreemde trekken —) tot het type van een verlosser van de mensheid, heeft hij kunnen dienen, waarvoor hij gebruikt is. —


De joden zijn het merkwaardigste volk in de wereldgeschiedenis, omdat ze, voor de vraag naar zijn en niet-zijn gesteld, op een akelig bewuste manier het zijn tot elke prijs voorgetrokken hebben: die prijs was de radicale vervalsing van alle natuur, alle natuurlijkheid, elke werkelijkheid, van zowel de hele binnen- als buitenwereld. Ze hebben afstand genomen van alle voorwaarden, waaronder tot dan toe een volk kon, mocht leven; eigenmachtig hebben ze voor de natuurlijke voorwaarden het begrip tegenstelling in het leven geroepen — achtereenvolgens hebben ze de religie, cultus, moraal, geschiedenis en psychologie op een onherstelbare manier tot het tegenovergestelde van hun oorspronkelijke waarden omgedraaid. Wij komen hetzelfde verschijnsel nog een keer tegen en dan in onzegbaar vergrote proporties, maar desondanks alleen als kopie: — vergeleken met het "volk der heiligen," ontbeert de christelijke kerk elke aanspraak op oorspronkelijkheid. Juist daardoor zijn de joden het rampzaligste volk in de wereldgeschiedenis: in hun kielzog hebben ze de mensheid dermate vals gemaakt, dat de christen tegenwoordig nog anti-joodse gevoelens kan hebben, zonder dat hij beseft dat hij zelf de laatste joodse consequentie is.


In mijn "Genealogie van de Moraal" heb ik voor het eerst melding gemaakt van het begrip tegenstelling tussen een hoogstaande moraal en een ressentiment-moraal, waarbij de laatste voortgekomen is uit het nee zeggen tegen de eerste: maar dat is de joods-christelijke moraal ten voeten uit. Om nee te kunnen zeggen tegen alles, wat de opklimmende beweging van het leven, welschapenheid, macht, schoonheid en zelfbevestiging op aarde vertegenwoordigt, moest hier het geniaal geworden instinct van het ressentiment een andere wereld bedenken, van waaruit elk ja zeggen tegen het leven, het kwade, het verwerpelijke op zich leek. Psychologisch gezien is het joodse volk een volk met de taaiste levenskracht dat, in onmogelijke omstandigheden geplaatst, vanuit de diepste schranderheid van zelfbehoud, partij kiest voor alle décadence-instincten, — niet omdat het zich daardoor overheerst voelde, maar omdat het daarin een macht vermoedde, waarmee het zich tegen "de wereld" kon handhaven. De joden zijn de tegenhanger van alle décadents: ze hebben ze moeten uitbeelden tot aan een illusie toe, met een non plus ultra 10 van de genialiteit van een toneelspeler, zijn ze erin geslaagd om zich aan het hoofd van alle décadence-stromingen te plaatsen (— zoals het christendom van Paulus —), om daaruit iets te scheppen, dat sterker is dan elke tegen het leven ja-zeggende partij. Voor de in het joden- en christendom naar macht verlangend soort mens, een priesterlijk soort, is décadence slechts een middel: voor dit soort mens is het van levensbelang om de mensheid ziek te maken en de begrippen "goed" en "kwaad," "waar" en "onwaar" op een levensgevaarlijke en de wereld kwetsende manier om te draaien. —


25.


Als kenmerkend voor alle denaturering van de natuurwaarden, is de geschiedenis van Israël van onschatbaar belang: ik wijs op vijf feitelijkheden daarin. Oorspronkelijk en vooral in de tijd van het koningschap, stond ook Israël in de juiste, dat wil zeggen, natuurlijke verhouding tot alle dingen. Zijn Jahweh was de uiting van het machtsbewustzijn, de vreugde in zichzelf, de hoop op zichzelf: in hem werd heil en zegen verwacht, met hem was er ook het vertrouwen dat de natuur schonk wat het volk nodig had — op de eerste plaats regen. Jahweh is de god Israëls en dus de god der gerechtigheid: de logica van elk volk dat aan de macht is en daarover een goed geweten heeft. In de feestcultus komen deze twee kanten van de zelfbevestiging tot uiting: het is dankbaar voor de grote lotgevallen, waardoor het aan de macht kwam, het is dankbaar wat betreft de opeenvolging der seizoenen en alle voorspoed in veeteelt en akkerbouw. — Deze stand van zaken bleef nog lang het ideaal, ook al was daaraan op een betreurenswaardige manier een eind gekomen: van binnenuit de anarchie, van buitenaf de Assyriërs. Maar als het meest wenselijke hield het volk vast aan het idee van een koning, die een goed soldaat en een strenge rechter is: vooral de kenmerkende profeet (dat wil zeggen, criticus en satiricus van die tijd) Jesaja. — Maar elke hoop bleef onvervuld. De oude god kon niets meer van wat hij vroeger kon. Ze zouden hem hebben moeten afdanken. Wat gebeurde er? Ze veranderden het godsbegrip — ze denatureerden dat: ten koste daarvan hielden ze aan hem vast. — Jahweh de god der "gerechtigheid," — niet langer een eenheid met Israël, een uiting van het gevoel van eigenwaarde van het volk: alleen nog een god onder voorwaarden….Het godsbegrip werd een werktuig in handen van priesterlijke volksmenners, die alle geluk voortaan interpreteren als beloning, en alle ongeluk als straf voor ongehoorzaam zijn ten opzichte van god, voor de "zonde:" de leugenachtigste manier om een vermeende "zedelijke wereldorde" te interpreteren, waarmee het natuurlijke begrip "oorzaak" en "gevolg" voor eens en altijd op de kop gezet is. Als je eerst met beloning en straf de natuurlijke causaliteit de wereld uit geholpen hebt, heb je een tegennatuurlijke causaliteit nodig: voortaan komt daaruit alle overige onnatuur voort. Een god die eist — in plaats van een god die helpt, raad geeft, die in wezen het woord is voor elke heilzame bezieling van moed en zelfvertrouwen…De moraal niet langer de uiting van de levens- en groeivoorwaarden van een volk, niet langer zijn basale instinct, maar abstract, strijdig met het leven geworden — moraal als fundamentele verslechtering van de fantasie, als het "boze oog" voor alle dingen. Wat is joodse, wat is christelijke moraal? Het toeval van zijn onschuld beroofd; het ongeluk bezoedeld met het begrip "zonde," het welbevinden als gevaar, als "verzoeking;" het fysiologisch onwel zijn vergiftigd met de worm van het geweten…


26.


Het godsbegrip vervalst; het begrip moraal vervalst: — het joodse priesterdom liet het niet daarbij. Ze konden de hele geschiedenis van Israël niet gebruiken: weg ermee! — Deze priesters hebben dat wonder van vervalsing tot stand gebracht, waarvan het verslag voor ons als een groot deel van de bijbel beschikbaar is: met een ongekende verachting voor elke overlevering, tegen elke historische werkelijkheid in, hebben ze het verleden van hun eigen volk, in religieuze bewoordingen vertaald, dat wil zeggen, daarvan een stompzinnig heilsmechanisme gemaakt, van schuld ten opzichte van Jahweh en straf, en vroomheid ten opzichte van Jahweh en beloning. Wij zouden deze schandelijkste daad van geschiedvervalsing als veel pijnlijker ondervinden, als de kerkelijke interpretatie van een eeuwenlange geschiedenis ons niet nagenoeg gevoelloos had gemaakt voor de eisen van oprechtheid in historicis. En de kerk stond de filosofen bij: de leugen van de "zedelijke wereldorde" loopt door de hele ontwikkeling heen, van zelfs de nieuwere filosofie. Wat betekent "zedelijke wereldorde?" Dat er voor eens en altijd een goddelijke wil bestaat, die bepaalt wat de mens moet doen en wat hij moet laten; dat de waarde van een volk, van een enkeling, afgemeten wordt aan hoe zeer of hoe weinig gods wil gehoorzaamd wordt; dat uit de lotgevallen van een volk, van een enkeling, blijkt dat gods wil heersend is, dat wil zeggen, straffend en belonend, al naar gelang de mate van gehoorzaamheid. — In plaats van deze deerniswekkende leugen, luidt de werkelijkheid: een parasiterend soort mens, die alleen gedijt ten koste van alle gezonde levensvormen, de priester, misbruikt de naam gods: hij noemt een toestand van de maatschappij, waarin de priester de waarde van de dingen bepaalt, "het rijk gods;" hij noemt de middelen, waarmee een dergelijke toestand bereikt of in stand gehouden kan worden, "gods wil;" met een koudbloedig cynisme meet hij volkeren, tijdperken en enkelingen af, al naar gelang ze de overmacht van de priesters gesteund of bestreden hebben. Kijk ze eens bezig zijn: onder de handen van de joodse priesters werd het grootse tijdperk in de geschiedenis van Israël een tijd van verval en veranderde de ballingschap, de langdurige ellende, in een eeuwige straf voor dat grootse tijdperk — een tijd, waarin de priester nog niets voorstelde. Ze hebben van de heel vrij uitgevallen figuren van de geschiedenis van Israël, al naar behoeve, armzalige tirannen en gluiperds of "goddelozen" gemaakt, ze hebben de psychologie van alle grote gebeurtenissen versimpeld tot het voorschrift voor idioten "gehoorzaam of ongehoorzaam ten opzichte van god." — Eén stap verder: "gods wil," (dat wil zeggen de voorwaarden voor de machtshandhaving van de priesters) moet bekend zijn — daarvoor is er een "openbaring" nodig. In gewone woorden: er ontstaat behoefte aan een grote literaire vervalsing, er wordt een "heilige schrift" ontdekt — geheel met priesterlijke pracht en praal, met boetedagen en jammerklachten over de langdurige "zonde" wordt ze openbaar gemaakt. "Gods wil" stond allang vast: het hele onheil ligt in het feit dat ze zich vervreemd hadden van de "heilige schrift"….Al aan Mozes was "gods wil" geopenbaard…Wat was er gebeurd? De priester had, streng en betweterig, tot de grote en kleine belastingen aan toe, die hem betaald moesten worden (— niet te vergeten de smakelijkste stukken vlees: want de priester is een biefstukvreter) voor eens en altijd geformuleerd wat hij wil hebben, "wat gods wil is"…Van nu af aan zijn alle dingen van het leven zo geordend dat de priester overal onmisbaar is; in alle natuurlijke gebeurtenissen van het leven, bij geboorte, huwelijk, ziekte, dood, om nog maar te zwijgen over het "offer" (de maaltijd), duikt de heilige parasiet op, om die allemaal te denatureren — in zijn jargon: te "heiligen" ... Want je moet begrijpen dat elke natuurlijke zede, elke natuurlijke instelling (staat, rechtsorde, huwelijk, zieken- en armenzorg), elke door het levensinstinct ingegeven eis, kortom alles wat op zich waardevol is, door het parasitisme van de priester (of de "zedelijke wereldorde") fundamenteel waardeloos, het tegenovergestelde van waardevol, gemaakt wordt: het heeft behoefte aan een sanctie achteraf — er is een macht nodig die waarde toekent, die de natuur daarin ontkent en het juist daardoor waardevol maakt…De priester ontneemt de natuur haar waarde en ontheiligt haar: juist ten koste daarvan bestaat hij. — Ongehoorzaam zijn aan god, dat wil zeggen, aan de priester, aan "de wet," krijgt nu de naam "zonde;" de middelen om zich weer "met god te verzoenen," zijn, heel banaal, middelen waarmee de onderwerping aan de priester alleen nog maar grondiger gewaarborgd wordt: alleen de priester "verlost"… In elke door priesters georganiseerde maatschappij worden, psychologisch gezien, "zonden" onmisbaar: zij zijn de eigenlijke handhavers van de macht, de priester leeft van de zonden, voor hem is het nodig dat er gezondigd wordt….Belangrijkste regel: "god vergeeft hem die boete doet" — in gewone woorden: die zich aan de priester onderwerpt. —


27.


Op een zodanig valse bodem, waar elke natuur, elke natuurlijke waarde, elke werkelijkheid de diepste instincten van de heersende klasse tegenover zich vinden, groeide het christendom op, een vorm van aartsvijandschap tegen de werkelijkheid, die tot nu toe onovertroffen is. Het "heilige volk" dat voor alle dingen alleen maar priester-waarden, alleen maar priester-woorden overgehouden had, en met een logische consequentie, die angst kan inboezemen, alles wat er nog aan macht op aarde bestond, als "onheilig," als "wereld," als "zonde" van zich afgezonderd had — dit volk bracht voor zijn instinct een laatste formule voort, die logisch, tot op het zichzelf ontkennende af, was: het ontkende, als christendom, ook nog de laatste werkelijkheidsvorm, het "heilige volk," het "volk der uitverkorenen," de joodse werkelijkheid zelf. Het is een geval van het grootste belang: de kleine opstandige beweging, die met de naam van Jezus van Nazareth gedoopt wordt, is opnieuw het joodse instinct — anders gezegd, het priester-instinct, dat de priester als werkelijkheid niet langer duldt, de uitvinding van een nog abstractere bestaansvorm, een nog onwerkelijker wereldbeeld, maar dat wel de organisatie van een kerk bepaalt. Het christendom ontkent de kerk…


Ik zie niet waartegen de opstand anders gericht was, als de aanstichter daarvan, Jezus, goed of niet goed begrepen is, dan tegen de joodse kerk, — "kerk" precies in dezelfde betekenis, waarin wij dat woord tegenwoordig opvatten. Het was een opstand tegen "de goeden en rechtvaardigen," tegen de "heiligen Israëls," tegen de maatschappelijke hiërarchie — niet tegen de verdorvenheid daarvan, maar tegen de kaste, het privilege, de orde, de formule; het was het niet geloven in de "hogere mensen," het nee, uitgesproken tegen alles, wat priester en theoloog was. Maar de hiërarchie die daarmee, zij het maar voor een enkel moment, in twijfel getrokken werd, was de paalwoning waarin het joodse volk, midden in het "water," tenminste nog kon voortbestaan — de moeizaam bevochten laatste mogelijkheid om te overleven, het restant van zijn uitzonderlijk politiek bestaan: een aanval daarop was een aanval op het diepste volksinstinct, op de taaiste levenswil van het volk, die ooit op aarde aanwezig is geweest. Deze heilige anarchist, die het eenvoudige volk, de uitgestotenen en "zondaars," de paria’s binnen het jodendom, opriep tot verzet tegen de gevestigde orde — met een taalgebruik dat je, als de evangeliën te vertrouwen zijn, ook tegenwoordig nog naar Siberië zou brengen, was een politieke misdadiger, voor zover zelfs politieke misdagers mogelijk waren in een absurd-apolitieke gemeenschap. Dat bracht hem aan het kruis: het bewijs daarvoor is het opschrift aan het kruis. Hij stierf voor zijn eigen schuld — er is geen enkele reden voor, hoe vaak dat ook beweerd is, dat hij stierf voor de schuld van anderen. —


28.


Een volstrekt andere vraag is of hij een dergelijke tegenstelling eigenlijk wel op het oog had — of hij niet zelf gewoon gezien werd als die tegenstelling. En nu pas roer ik het probleem aan van de psychologie van de verlosser. — Ik geef toe dat ik weinig boeken lees met zoveel problemen als de evangeliën. Dat zijn andere problemen dan die, met het bewijs waarvan, de geleerde nieuwsgierigheid van de Duitse geest haar onvergetelijkste triomfen gevierd heeft. Het is lang geleden dat ik, zoals elke jonge geleerde, met de schrandere traagheid van een fijnzinnig filoloog, ten volle genoot van het werk van de weergaloze Strauss 11. Destijds was ik twintig jaar oud: nu ben ik daar te serieus voor. Wat gaan mij de tegenstrijdigheden van de "overlevering" aan? Hoe kun je heiligenlegenden eigenlijk "overlevering" noemen? De geschiedenis van heiligen zijn de dubbelzinnigste literatuur die er maar bestaat: daarbij een wetenschappelijke methode toepassen, als er verder geen documenten beschikbaar zijn, lijkt me bij voorbaat gedoemd te mislukken — niets anders dan tijdverdrijf voor geleerden…


29.


Wat mij aangaat, is het psychologisch type van de verlosser. Dat zou immers nog steeds in de evangeliën kunnen staan, in weerwil van de evangeliën, hoezeer ze ook verminkt zijn en met vreemde trekken overladen: zoals dat van Franciscus van Assisi bewaard is, in weerwil van zijn legenden. Niet de waarheid over wat hij gedaan, wat hij gezegd heeft, hoe hij eigenlijk gestorven is: maar de vraag, of zijn type eigenlijk nog wel voorstelbaar is, of dat "overgeleverd" is? — De pogingen die ik ken om uit de evangeliën zelfs de geschiedenis van een "ziel" te lezen, lijken mij bewijzen van een afschuwelijke psychologische lichtvaardigheid. De heer Renan, deze hansworst in psycho-logicis, heeft de twee meest ongepaste begrippen, die daarvoor te geven zijn, aangedragen om het type Jezus te verklaren: het begrip genie en het begrip held ("héros"). Maar als er iets onevangelisch is, dan is dat wel het begrip held. Juist de tegenstelling tot elke strijd, tot elk zich-in-conflict-voelen is hier instinct geworden: het onvermogen tot verzet wordt hier moraal ("weersta de boze niet!" de diepzinnigste uitspraak uit de evangeliën, in zekere zin de sleutel ervan), gelukzaligheid in vrede, in zachtmoedigheid, in geen-vijand-kunnen-zijn. Wat betekent "blijde boodschap?" Het ware leven, het eeuwige leven is gevonden — het wordt niet toegezegd, het is er, het is in jullie: als leven in liefde, in liefde zonder beperking en uitsluiting, zonder afstandelijkheid. Iedereen is een kind gods — Jezus eist overigens niets voor zichzelf alleen op — als kind gods is iedereen aan elkaar gelijk….Van Jezus een held maken! — En wat een misverstand dat woord "genie"! Ons hele begrip, ons cultuurbegrip "geest," heeft in de wereld, waarin Jezus leefde, helemaal geen betekenis. Met de striktheid van de fysioloog gesproken, zou hier eerder een heel ander woord op zijn plaats zijn, het woord idioot. We kennen een toestand met een ziekelijke prikkelbaarheid van de tastzin, die dan voor iedere aanraking, voor ieder vastpakken van een vast voorwerp, terugschrikt. Vertaal dan een dergelijke fysiologische habitus tot een logische conclusie — instinctieve haat tegen elke werkelijkheid, vlucht in het "ongrijpbare," in het "onbegrijpelijke," afkeer van elke formule, elk begrip van tijd en ruimte, tegen alles wat vast, zede, institutie en kerk is, thuis-zijn in een wereld, die geen enkele werkelijkheid meer raakt, een alleen nog maar "binnen"wereld, een "ware" wereld, een "eeuwige" wereld…. "Het rijk gods is in jullie"…


30.


Instinctieve haat tegen de werkelijkheid: gevolg van een extreme gevoeligheid voor pijn en prikkels: helemaal niet meer "aangeraakt" willen worden, omdat ze elke aanraking te intens ondergaan wordt.


Instinctieve uitsluiting van elke afkeer, elke vijandschap, alle grenzen en afstandelijkheden van het gevoel: gevolg van een extreme gevoeligheid voor pijn en prikkels, die elk verzet, elk verzet moeten bieden, al als een ondraaglijke kwelling (dat wil zeggen, als schadelijk, als iets dat ontraden wordt door het instinct tot zelfbehoud) ondervindt en waarvoor gelukzaligheid (genot) alleen bestaat in zich niet meer, tegen niemand meer, kwaal noch kwaad, verzetten — de liefde als enige, als laatste mogelijkheid van het leven…


Dat zijn de twee fysiologische werkelijkheden, waarop en waaruit de verlossingsleer ontstaan is. Ik noem die een sublieme verdere ontwikkeling van het hedonisme, op een volstrekt ziekelijke grondslag. Het meest daaraan verwant, zij het ook met een grote bijdrage van Griekse levens- en zenuwkracht, blijft het epicurisme, de verlossingsleer van het heidendom. Epicurus, een typische décadent: voor het eerst door mij als zodanig herkend. — De angst voor pijn, zelfs voor oneindig geringe pijn — dat kan niet anders eindigen dan in een religie van de liefde


31.


Mijn antwoord op het probleem heb ik al eerder gegeven. De voorwaarde daarvoor is dat het type van de verlosser ons slechts sterk vertekend is overgeleverd. Die vertekening heeft op zich een grote mate van waarschijnlijkheid: een dergelijk type kon om meerdere redenen niet zuiver, niet volledig, niet vrij van toevoegingen blijven. Niet alleen de omgeving waarin deze opmerkelijke figuur zich bewoog, maar nog meer de geschiedenis en het lot van de eerste christelijke gemeente, moeten er sporen op nagelaten hebben: daaruit werd achteraf het type verrijkt met karaktertrekken, die pas te begrijpen zijn vanuit de oorlog en als propagandadoeleinden. Die merkwaardige en zieke wereld, waarin de evangeliën ons binnenvoeren — een wereld als uit een Russische roman, waarin het uitschot van de maatschappij, zenuwziekte en "kinderlijke" idiotie bijeen lijken te komen — moet het type in ieder geval grover gemaakt hebben: met name zijn eerste discipelen vertaalden een, geheel in symbolen en onbegrijpelijkheden, drijvend bestaan eerst in hun eigen lompheid, om er tenminste iets van te begrijpen — voor hen was het type pas beschikbaar na aanpassing tot een bekende vorm…De profeet, de messias, de toekomstige rechter, de moraalleraar, de wonderdoener, Johannes de Doper — even zoveel gelegenheden om het type verkeerd te begrijpen…Laten we ten slotte niet het proprium van alle groten en vooral de sektarische verering onderschatten: dat wist de oorspronkelijke, vaak pijnlijk-vreemde trekken en overgevoeligheden aan het vereerde wezen, uit — het ziet zichzelf niet. Het is te betreuren dat er in de buurt van deze interessante décadent niet een Dostojevski geleefd heeft, ik bedoel, iemand die juist de pakkende bekoring van een dergelijk mengsel van het sublieme, zieke en kinderlijke kon aanvoelen. Een laatste gezichtspunt: als décadence-type, zou dit type daadwerkelijk merkwaardig veelzijdig en tegenstrijdig hebben kunnen zijn: die mogelijkheid valt niet geheel uit te sluiten. Desondanks pleit alles daar tegen: juist de overlevering zou in dit geval merkwaardig betrouwbaar en objectief moeten zijn, maar we hebben redenen om het tegendeel aan te nemen. Intussen gaapt er een tegenstrijdigheid tussen de berg-, meer-, en weidenprediker, wiens optreden doet denken aan een Boeddha op een heel weinig Indische bodem, en de fanaticus van de aanval, de aartsvijand van theoloog en priester, die Renan in zijn kwaadaardigheid verheerlijkt heeft als "le grand maître en ironie." Zelf twijfel ik er niet aan, dat die rijkelijke hoeveelheid gal (en zelfs esprit) pas vanuit de opgewonden toestand van de christelijke propaganda overgevloeid is naar het type van de meester: het is immers genoegzaam bekend dat alle sektariërs, zonder gewetensbezwaren, aan de hand van hun meester hun apologie vervaardigen. Toen de eerste gemeente, tegen de theologen, een ordenende, opstandige, kwaadaardig spitsvondige theoloog nodig had, schiep zij haar "god" naar haar eigen behoeften: zoals ze hem ook die geheel onevangelische begrippen, waar ze nu niet meer buiten kan, "wederkomst," "laatste oordeel," allerlei verwachtingen en beloften voor de toekomst, zonder dralen in de mond legde.


32.


Nogmaals, ik verzet me ertegen dat in het type van de verlosser, de fanaticus wordt ingelijfd: alleen al het woord impérieux, dat Renan gebruikt, doet het type al teniet. De "blijde boodschap" is juist dat er geen strijdigheden meer zijn; het rijk der hemelen is aan de kinderen; het geloof, dat hier ruchtbaar wordt, is geen bevochten geloof — het is er, het is er meteen, het is als het ware een in het geestelijke teruggetrokken kinderlijkheid. Het geval van de vertraagde en in het organisme onontwikkelde puberteit, als gevolg van degeneratie, is althans de fysioloog bekend. — Een dergelijk geloof ontsteekt niet in woede, laakt niet, verzet zich niet: het brengt niet "het zwaard," het heeft geen flauw idee in hoeverre het ooit scheiding aan kan brengen. Het bewijst zich niet, noch door wonderen, noch door beloning en belofte, zelfs niet "door de schrift;" het is zelf elk moment zijn eigen wonder, zijn eigen beloning, zijn eigen bewijs, zijn eigen "rijk gods." Dit geloof brengt zichzelf ook niet onder woorden — het leeft, het verzet zich tegen formules. Maar het bepaalt wel de toevalligheid van de omgeving, de taal, de voorbereidende vormen van een zekere reeks van begrippen: het eerste christendom handhaaft alleen maar joods-semitische begrippen (— het eten en drinken bij het avondmaal behoort daartoe, dat, zoals al het joodse, door de kerk zo bedenkelijk misbruikte begrip). Maar je moet je ervoor hoeden om daar meer in te zien dan een tekentaal, een semiotiek, een gelegenheid voor gelijkenissen. Dat geen woord letterlijk genomen wordt, is voor deze anti-realist juist de voorwaarde om tenminste iets te kunnen zeggen. Bij Indiërs zou hij zich bediend hebben van begrippen van de Sankhya 12, bij Chinezen van die van Laotze — en daarbij geen enkel onderscheid voelen. — Met enige ruimdenkendheid zou je Jezus een "vrije geest" kunnen noemen — met alles wat vaststaat kan hij niets: het woord doodt 13, alles wat vast is, doodt. Het begrip, de ervaring "leven," zoals hij dat alleen kent, verzet zich bij hem tegen elk soort woord, formule, wet, geloof en dogma. Hij spreekt alleen over het innerlijke: "leven," "waarheid" of "licht" is zijn woord voor het innerlijke — al het overige, de hele werkelijkheid, de hele natuur, zelfs de taal, heeft voor hem alleen de waarde van een teken, van een gelijkenis. — Je mag je wat dat betreft zeker niet vergissen, hoe verleidelijk het christelijke, dat wil zeggen kerkelijke vooroordeel ook is: een dergelijke symbolist par excellence staat buiten alle religie, alle cultuurbegrippen, alle geschiedenis, alle natuurwetenschap, alle wereldervaring, alle kennis, alle politiek, alle psychologie, alle boeken, alle kunst — zijn "weten" is juist zijn volstrekte dwaasheid over dat er zoiets bestaat. Hij kent de cultuur niet eens van horen zeggen, hij hoeft daartegen niet te strijden — hij ontkent die niet... Datzelfde geldt voor de staat, voor de hele burgerlijke orde en maatschappij, voor de arbeid, voor de oorlog — nooit heeft hij een reden gehad om "de wereld" te ontkennen, nooit heeft hij ook maar enig idee gehad van het kerkelijke begrip "wereld"…Ontkennen is voor hem juist volstrekt onmogelijk.  — Evenzo ontbreekt de dialectiek, ontbreekt het idee dat een geloof, een "waarheid" door argumenten bewezen zou kunnen worden (— zijn bewijzen zijn uitspraken over een innerlijk "licht," een innerlijk gevoel van welbehagen en zelfbevestiging, louter "bewijzen van kracht" —). Een dergelijke leer kan ook niet tegenspreken: ze begrijpt helemaal niet dat er nog andere leren zijn, kunnen zijn, ze kan zich een tegengesteld oordeel helemaal niet voorstellen… Waar zij die aantreft, zal ze vanuit het diepste mededogen over "blindheid" treuren — want zij ziet het "licht" — maar bezwaar maken, nee…


33.


In de hele psychologie van het "evangelie" ontbreekt het begrip schuld en straf; eveneens het begrip beloning. De "zonde," elke mate van afstand tussen god en mens, is afgeschaft — juist dat is de "blijde boodschap." De gelukzaligheid wordt niet toegezegd, ze wordt niet aan voorwaarden verbonden: zij is de enige werkelijkheid — de rest zijn tekenen om over haar te kunnen spreken…


Het gevolg van een dergelijke toestand wordt geprojecteerd in een nieuw handelen, het eigenlijke evangelisch handelen. Niet een "geloof" onderscheidt de christen: de christen handelt, hij onderscheidt zich door anders te handelen. Dat hij iemand die kwaad op hem is, noch door woorden, noch in zijn hart weerstand biedt. Dat hij geen onderscheid maakt tussen vreemdelingen en landgenoten, tussen joden en niet-joden ("de naaste" is eigenlijk de geloofsgenoot, de jood). Dat hij op niemand kwaad wordt, niemand geringschat. Dat hij zich niet in rechtszalen vertoont, noch er een beroep op doet ("niet zweren 14 "). Dat hij onder geen enkele omstandigheid, ook niet in het geval dat ontrouw van de vrouw bewezen is, van zijn vrouw scheidt. — In wezen één regel, alles volgens één instinct. —


Het leven van de verlosser was niets ander dan deze praktijk — zijn dood was ook niets anders…Voor de omgang met god had hij geen formules, geen rite, meer nodig — zelfs niet het gebed. Hij heeft afgerekend met de hele joodse boete- en verzoeningsleer; hij weet dat het alleen de praktijk van het leven is, waarmee je je "goddelijk," "zalig," "evangelisch," altijd een "kind gods" voelt. Niet "boete," niet het "gebed om vergeving" zijn wegen naar god: alleen de evangelische praktijk leidt naar god, het is juist "god!" — Wat met het evangelie afgeschaft was, was het jodendom van de begrippen "zonde," "vergeving der zonden," "geloof," "verlossing door het geloof," — in de "blijde boodschap" werd de hele joodse kerkleer ontkend.


Het diepe instinct voor hoe je moet leven, om je "in de hemel" te voelen, om je "eeuwig" te voelen, terwijl je je bij elk ander handelen vast niet "in de hemel" voelt: dat alleen is de psychologische werkelijkheid van de "verlossing." — Een nieuwe levenswijze, niet een nieuw geloof…


34.


Als ik iets begrijp van deze grote symbolist, is het dat hij alleen innerlijke werkelijkheden als "waarheden" zag — dat hij de rest, al het natuurlijke, tijdelijke, ruimtelijke, historische alleen als tekenen zag, als gelegenheid voor gelijkenissen. Het begrip "mensenzoon" is niet een concrete persoon, die in de geschiedenis thuishoort, iets bijzonders, eenmaligs, maar een "eeuwige" feitelijkheid, een van het tijdsbegrip losgemaakt psychologisch symbool. Datzelfde geldt eveneens en in de verhevenste betekenis voor de god van deze typische symbolist, voor het "rijk gods," voor het "rijk der hemelen," voor "gods kind zijn." Niets is onchristelijker dan de kerkelijke grofheden over een god als persoon, over een "rijk gods" dat komende is, over een "rijk der hemelen" in het hiernamaals, over een "zoon gods," de tweede persoon van de drie-eenheid. Dat alles is — vergeef me de uitdrukking — een vuistslag op het oog — O, op wat voor oog! — van het evangelie: een cynisme in de bespotting van het symbool, dat thuishoort in de wereldgeschiedenis…Maar het ligt voor de hand wat met het teken "vader" en "zoon" aangeduid wordt — ik geef toe, niet voor elke hand: met het woord "zoon" wordt het binnengaan in het ‘gevoel dat alle dingen gezamenlijk verheerlijkt zijn’ (de gelukzaligheid) uitgedrukt, met het woord "vader" dat gevoel zelf, het gevoel van eeuwigheid, van voltooid zijn. — Ik schaam me als ik bedenk wat de kerk van dit symbolisme gemaakt heeft: heeft ze soms niet een Amphitrion-verhaal 15 aan de drempel van het christelijke "geloof" gelegd? En een dogma van de "onbevlekte ontvangenis daar nog bij?...Maar daarmee heeft ze ontvangenis bevlekt ——


Het "rijk der hemelen" is een toestand van het hart — niet iets dat "bovenaards" is, of "na de dood" intreedt. Het hele begrip natuurlijke dood, ontbreekt in het evangelie: de dood is geen brug, geen overgang, hij ontbreekt omdat hij tot een heel andere, louter schijnbare, louter tot een als teken bruikbare wereld behoort. Het "uur van de dood" is geen christelijk begrip — het "uur," de tijd, het fysieke leven en zijn crises, bestaan helemaal niet voor de leraar van de "blijde boodschap"…Het "rijk gods" is niet iets dat je verwacht; het kent geen gisteren en geen overmorgen, het komt niet over "duizend jaar" — het is een ervaring in het hart; het is overal aanwezig, het is nergens aanwezig…


35.


Deze "blijde boodschapper" stierf zoals hij leefde, zoals hij leerde niet om "de mensen te verlossen," maar om te laten zien hoe je moet leven. Het is de praktijk die hij de mensheid naliet: zijn gedrag bij de rechters, bij de gerechtsdienaren, bij de aanklagers en allerlei laster en spot — zijn gedrag aan het kruis. Hij biedt geen verzet. Hij verdedigt niet zijn recht, hij zet geen stap om het uiterste van zich af te houden, sterker nog, hij lokt het uit…En hij smeekt, hij lijdt, hij heeft lief met degenen, in degenen, die hem kwaad doen…. De woorden tot de misdadiger aan het kruis bevatten het hele evangelie. "Dit was waarlijk een goddelijk mens, een kind gods" zei de misdadiger. "Als je dat voelt — antwoordt de verlosser — dan ben je in het paradijs, dan ben je ook een kind gods"…Geen verzet bieden, niet kwaad worden, niemand verantwoordelijk maken….Maar ook niet de boze weerstaan — hem liefhebben...


36.


— Eerst wij, wij vrij geworden geesten, verkeren in de positie waarin wij iets kunnen begrijpen dat negentien eeuwen verkeerd begrepen hebben — die tot instinct en hartstocht geworden rechtschapenheid die, meer dan tegen elke ander leugen, oorlog voert tegen de "heilige leugen"…Zij stonden onzegbaar ver af van onze liefdevolle en voorzichtige onpartijdigheid, van die geestelijke discipline, het enige waarmee het ontdekken van zo vreemde, zo tere dingen mogelijk gemaakt wordt: ze waren daarin altijd, met een schaamteloos egoïsme, alleen op hun eigen voordeel uit, ze hebben uit het tegendeel van het evangelie de kerk opgebouwd…


Wie zoekt naar een aanwijzing dat een ironische godheid met zijn vingers het grote wereldtoneel bedient, zou heel wat houvast kunnen vinden in het reusachtige vraagteken, dat christendom heet. Dat de mensheid op de knieën ligt voor het tegendeel van wat de oorsprong, de betekenis en recht van het evangelie was, dat ze in het begrip "kerk" juist dat heilig verklaard heeft wat de "blije boodschapper" onder zich, achter zich zag — in de wereldgeschiedenis zoeken naar een groter voorbeeld van ironie is tevergeefs ——


37.


— Ons tijdperk is trots op zijn historisch besef: hoe is het dan in de onzin kunnen gaan geloven, dat de grove fabel van de wonderdoener en verlosser het begin markeert van het christendom — en dat al het geestelijke en symbolische een latere ontwikkeling is? Omgekeerd: de geschiedenis van het christendom — en wel vanaf de dood aan het kruis — is de geschiedenis van het stapsgewijs steeds grover misverstaan van een oorspronkelijk symbolisme. Met elke verdere verbreiding van het christendom over nog grotere, nog barbaarsere massa’s, die steeds meer afstand namen van de voorwaarden waaruit het voortgekomen was, werd het noodzakelijker om het christendom volkser en barbaarser te maken — het heeft leerstellingen en riten van alle ondergrondse culten van het imperium Romanum, het heeft de onzin van allerlei zieke geesten opgeslokt. Het noodlot van het christendom ligt in de noodzaak dat zijn geloof zelf even ziek, even laag en vulgair moest worden, als de behoeften die daarmee bevredigd moesten worden, ziek, laag en vulgair waren. In de vorm van de kerk verheft de zieke barbaarsheid zichzelf ten slotte tot de macht — de kerk, deze vorm van aartsvijandschap van elke rechtschapenheid, van elke verhevenheid van de ziel, van elke geestelijke tucht, van elke vrijmoedige en goedmoedige menselijkheid. — De christelijke — de edele waarden: eerst wij, wij vrij geworden geesten, hebben deze grootste tegenstelling in waarden die er bestaat, hersteld! ——


38.


— Hier kan ik een zucht niet onderdrukken. Er zijn dagen, waarop ik gekweld word door een gevoel, zwarter dan de zwartste zwaarmoedigheid — mensenverachting. En om geen twijfel te laten bestaan over wat ik veracht, wie ik veracht: het is de mens van vandaag, de mens die helaas mijn tijdgenoot is. De mens van vandaag — ik stik van zijn onfrisse adem... Net als iedereen die kan onderscheiden ben ik ten opzichte van het verleden zeer verdraagzaam, dat wil zeggen, heb ik een grootmoedige zelfbeheersing: met een sombere behoedzaamheid dwaal ik door hele millennia van dit gekkenhuis van de wereld, noem het maar "christendom," "christelijk geloof," "christelijke kerk" — ik kijk wel uit om de mensheid voor haar geestesziekten verantwoordelijk te stellen. Maar zodra ik de nieuwe tijd, onze tijd betreed, slaat mijn gevoel om. Onze tijd weet….Wat voorheen gewoon ziek was, is tegenwoordig onfatsoenlijk — het is tegenwoordig onfatsoenlijk om christen te zijn. En hier begint mijn walging. — Ik kijk rond: geen woord overgebleven van wat ooit "waarheid’ heette, wij kunnen er niet meer tegen als een priester het woord "waarheid" alleen al in de mond neemt. Zelfs bij de bescheidenste aanspraak op rechtschapenheid moet je tegenwoordig beseffen dat een theoloog, een priester, een paus met elke zin die hij uitspreekt, het niet alleen mis heeft, maar liegt — dat het hem niet meer vrij staat te liegen uit "onschuld," uit "onwetendheid." Ook de priester weet, net zo goed als iedereen, dat er geen "god" meer is, geen "zondaar," geen "verlosser," — dat "vrije wil," "zedelijke wereldorde" leugens zijn: — ernst, diepe zelfoverwinning van de geest, staat niemand toe om daarover niets te weten…Alle begrippen van de kerk zijn herkend als datgene wat ze zijn, als de kwaadaardigste valsemunterij die er bestaat, met het doel de natuur, de natuurlijke waarden waardeloos te maken; de priester zelf is herkend als datgene wat hij is, als de gevaarlijkste parasietensoort, als de werkelijke gifspin van het leven… Wij weten, ons geweten weet het nu — wat die akelige uitvindingen van priester en kerk eigenlijk waard zijn, waartoe ze dienen, waarmee de mensheid in een zodanige toestand van zelfontering is gebracht, dat haar aanblik walging kan opwekken — de begrippen "hiernamaals," "laatste oordeel," "onsterfelijkheid van de ziel," de "ziel" zelf: het zijn folterwerktuigen, het zijn systemen van wreedheden, waardoor de priester meester werd, meester bleef…Iedereen weet dat: en desondanks blijft alles bij het oude. Wat komt er terecht van het laatste gevoel van fatsoen, van zelfrespect, wanneer zelfs onze staatslieden, een overigens zeer onbevangen soort mensen en daadwerkelijk door en door antichristelijk, zich tegenwoordig nog christen noemen en ter avondmaal gaan? …Een jonge vorst, aan het hoofd van zijn regimenten, prachtig als uiting van zelfzucht en zelfverheffing van zijn volk — maar die geheel schaamteloos belijdt christen te zijn!...Wie wordt door het christendom ontkend? wat noemt het "wereld?" Dat je soldaat bent, dat je rechter, dat je patriot bent; dat je verzet pleegt; dat je gesteld bent op je eer; dat je op je voordeel uit bent; dat je trots bent…Elk handelen van elk ogenblik, elk instinct, elk waardeoordeel dat in een daad wordt omgezet is tegenwoordig antichristelijk: wat moet de hedendaagse mens een vals misbaksel zijn, dat hij zich er desondanks niet voor schaamt zich nog christen te noemen! ———


39.


— Ik keer terug en vertel het echte verhaal van het christendom. — Alleen al het woord "christendom" is een misverstand — in wezen is er maar één christen geweest en die stierf aan het kruis. Wat vanaf dat moment het "evangelie" heet, was al het tegendeel van datgene wat hij geleefd had: een "slechte boodschap," een dysevangelie. Het is onjuist, tot op het onzinnige af, als je in een "geloof," bijvoorbeeld het geloof aan de verlossing door Christus, het kenmerk van de christen ziet: alleen de christelijke praktijk, een leven zoals hij die aan het kruis stierf dat leefde, is christelijk….Ook nu nog is een dergelijk leven mogelijk, voor bepaalde mensen zelfs noodzakelijk: het echte, het oorspronkelijke christendom zal te allen tijde mogelijk zijn…Niet een geloof, maar een doen, vooral een veel-niet-doen, een ander zijn… Bewustzijnstoestanden, een of ander geloof, bijvoorbeeld een voor-waar-houden — iedere psycholoog weet dat — zijn immers volkomen onbetekenend en vijfderangs vergeleken met het belang van de instincten: strikter gezegd, het hele begrip geestelijke causaliteit is onjuist. Het christen-zijn, christelijkheid reduceren tot een voor-waar-houden, tot een louter bewustzijnsverschijnsel, betekent de christelijkheid negeren. In feite waren er helemaal geen christenen. Dat wat sinds tweeduizend jaar christen heet, is niets anders dan een psychologisch zichzelf verkeerd begrijpen. Bij nadere beschouwing heersten in hem, ondanks alle "geloof," louter de instincten — en wat voor instincten! — Te allen tijde was het "geloof," bijvoorbeeld bij Luther, slechts een dekmantel, een voorwendsel, een gordijn waarachter de instincten hun spel speelden — een slimme blindheid ten aanzien van de heerschappij van bepaalde instincten…Het "geloof" — ik heb het al de eigenlijke christelijke slimheid genoemd — ze spraken altijd over het "geloof," ze handelden altijd uitsluitend naar hun instincten…In de ideeënwereld van de christen komt niets voor, wat de werkelijkheid ook maar aanroert: in plaats daarvan, zo hebben wij begrepen, is de instinctieve haat tegen de werkelijkheid het drijvende, het enige drijvende element in de grondslag van het christendom. Wat volgt daaruit? Dat ook in psychologicis hier de dwaling radicaal is, dat wil zeggen, bepalend voor het wezenlijke, dat wil zeggen de substantie. Eén begrip hier weghalen, een enkele werkelijkheid daarvoor in de plaats — en het hele christendom tuimelt in het niets! — Van bovenaf bekeken, blijft dit vreemdsoortigste van alle feitelijkheden, een op zich geniale religie die niet alleen bepaald wordt door dwalingen, maar die ook louter schadelijke en leven en hart vergiftigende dwalingen bedenkt, een schouwspel voor de goden — voor die godheden, die tegelijkertijd filosoof zijn en die ik bijvoorbeeld tegengekomen ben bij die beroemde dialogen op Naxos. Op het moment waarop de walging van hen wijkt (— en van ons!), worden ze dankbaar voor het schouwspel dat de christen biedt: het deerniswekkend nietige gesternte, dat aarde heet, verdient wellicht alleen vanwege dit zonderlinge feit een goddelijke blik, goddelijke belangstelling…We moeten namelijk de christen niet onderschatten: de christen, zo vals dat hij onschuldig is, staat ver boven de aap — wat de christen aangaat, wordt een bekende afstammingstheorie louter een compliment…


40.


— Het lot van het evangelie werd beslist met de dood — het hing aan het "kruis" ... Pas de dood, deze onverwachte smadelijke dood, pas het kruis dat in het algemeen slechts voorbehouden bleef aan het gepeupel — pas deze huiveringwekkendste paradox, stelde de discipelen voor het eigenlijke raadsel: "wie was dat? wat was dat?" — Het geschokte en ten diepst gekwetste gevoel, de argwaan dat een dergelijke dood de weerlegging van hun zaak zou kunnen zijn, het verschrikkelijke vraagteken "waarom juist zo?" — die toestand is maar al te goed te begrijpen. Hier moest alles zo zijn, zinvol, redelijk, uitermate redelijk zijn, de liefde van een discipel kent geen toeval. Pas nu week de kloof uiteen: "wie heeft hem gedood? wie was zijn natuurlijke vijand?" — die vraag diende zich aan als een bliksemschicht. Antwoord: het heersende jodendom, de hoogste klasse daarvan. Vanaf dat moment beschouwden ze zichzelf als in opstand tegen de gevestigde orde, achteraf zagen ze Jezus als opstandeling tegen die orde. Tot dan toe ontbrak die oorlogszuchtige, deze nee-zeggende, niet-doende trek in het beeld dat ze van hem hadden; sterker nog, hij was het tegendeel ervan. Blijkbaar had de kleine gemeente juist de hoofdzaak niet begrepen, dat hij een voorbeeld had gegeven om op die manier te sterven, vrij zijn van en boven elk gevoel van ressentiment staan: — een aanwijzing voor hoe weinig ze eigenlijk van hem begrepen! Op zich kon Jezus met zijn dood niets anders willen dan openlijk de krachtigste proeve, het bewijs van zijn leer te leveren….Maar het kwam bij zijn discipelen niet op om die dood te vergeven — wat evangelisch in de verhevenste betekenis van het woord geweest zou zijn, of zelfs zichzelf in alle zachtmoedige en lieflijke gemoedsrust voor eenzelfde dood aan te bieden…Juist het meest onevangelische gevoel, wraak, kwam weer boven. De zaak kon met deze dood onmogelijk afgesloten zijn: ze hadden behoefte aan "vergelding," "veroordeling" (— en toch, wat kan nog on-evangelischer zijn dan "vergelding," "straf," "rechtspreken!"). Nog eenmaal trad de geliefde verwachting van een messias op de voorgrond; ze hadden een historische gebeurtenis op het oog: het "rijk gods" komt een oordeel uitspreken over zijn vijanden…Maar daarmee wordt alles verkeerd opgevat: het "rijk gods" als slotakte, als belofte! Het evangelie was toch juist de aanwezigheid, de vervulling, de werkelijkheid van dit "rijk" geweest. Juist een dergelijke dood was immers dat "rijk gods." Pas nu droegen ze de hele verachting en bitterheid ten opzichte van de farizeeërs en theologen over op het type van de meester — ze maakten daarmee van hem een farizeeër en theoloog! Anderzijds kon de uit de hand gelopen verering, van deze volledig uit hun voegen geraakte zielen, de evangelische gelijkberechtiging van iedereen tot kind gods, die Jezus onderricht had, niet meer aan; hun wraak was om Jezus op een mateloze manier op te hemelen, van zichzelf los te maken: op precies dezelfde manier waarop voordien de joden, uit wraak op hun vijanden, hun god van zichzelf losgemaakt en opgehemeld hebben. De ene god en de enige zoon gods: beiden voortbrengselen van het ressentiment ...


41.


— En vanaf dat moment diende zich een absurd probleem aan: "hoe kon god dat toelaten!" Daarop vond de gestoorde geest van de kleine gemeenschap een zonder meer verschrikkelijk absurd antwoord: god gaf zijn zoon als offer ter vergeving van de zonden. Opeens was het afgelopen met het evangelie! Het schuldoffer, en wel in zijn weerzinwekkendste, barbaarse vorm, het offer van de onschuldige voor de zonden van de schuldigen! Wat een huiveringwekkend heidendom! — Jezus had immers zelf het begrip "schuld" afgeschaft — hij heeft de kloof tussen god en mens geloochend, hij leefde die eenheid van god en mens als zijn "blijde boodschap"…En niet als voorrecht! — Wat vanaf dat moment stapsgewijs aan het type van de verlosser werd toegevoegd, was de leer van het oordeel en van de wederkomst, de leer van de dood als een offerdood, de leer van de opstanding, waarmee het hele begrip "zaligheid," en de hele en unieke werkelijkheid van het evangelie weggegoocheld is — ten gunste van een toestand na de dood!...Paulus heeft deze opvatting, deze ontuchtige opvatting met die rabbijnachtige brutaliteit, waardoor hij zich in alle opzichten kenmerkt, als volgt in zijn logica ingepast: "als Christus niet opgestaan is dan is ons geloof ijdel 16." — En opeens veranderde het evangelie in de verachtelijkste van alle onvervulbare beloften, de schaamteloze leer van de persoonlijke onsterfelijkheid…Paulus zelf onderrichte nog dat het een beloning was!...


42.


Je ziet wat er met de kruisdood afgelopen was: een nieuwe, een volledig oorspronkelijke aanzet tot een boeddhistische vredesbeweging, tot een daadwerkelijk, niet louter beloofd geluk op aarde. Want dit blijft overeind — ik heb het al benadrukt — het wezenlijk verschil tussen de beide décadence-religies: het boeddhisme belooft niet, maar komt na, het christendom belooft alles, maar komt niets na. — De "blijde boodschap" werd op de voet gevolgd door de allerslechtste: die van Paulus. In Paulus is het tegendeel belichaamd van het type van de "blijde boodschap," het genie in haat, in het visioen van de haat, in de onverbiddelijke logica van de haat. Wat heeft deze dysangelist niet allemaal geofferd aan de haat! Op de eerste plaats de verlosser: hij sloeg hem aan zijn kruis. Het leven, het voorbeeld, de leer, de dood, de betekenis en het gelijk van het hele evangelie — Het enige wat nog beschikbaar was, was wat deze valsemunter uit haat begreep, wat alleen hij gebruiken kon. Niet de werkelijkheid, niet de historische waarheid!...En weer beging het priester-instinct van de jood dezelfde grote misdaad tegen de geschiedenis — hij streepte het gisteren, het eergisteren van het christendom gewoon door, hij bedacht zelf een geschiedenis van het eerste christendom. Sterker nog: opnieuw vervalste hij de geschiedenis van Israël, zodat die de voorgeschiedenis van zijn optreden zou lijken: alle profeten hebben over zijn "verlosser" gesproken…Later vervalste de kerk zelfs de geschiedenis van de mensheid tot voorgeschiedenis van het christendom…Het type van de verlosser, de leer, de praktijk, de dood, de zin van de dood, zelfs wat daarna komt — niets bleef onaangetast, niets bleef ook maar enigszins lijken op de werkelijkheid. Paulus verlegde gewoon het zwaartepunt van het hele bestaan naar na dit bestaan — in de leugen over de "wederopgestane" Jezus. In wezen kon hij het leven van de verlosser helemaal niet gebruiken — hij had de dood aan het kruis nodig en nog wat…Iemand als Paulus, die geboren en getogen was in de buurt van het hoofdkwartier van de stoïsche verlichting, als eerlijk zien, als hij aan de hand van zijn hallucinatie het bewijs fabriceert dat de verlosser nog in leven is, of alleen al geloof hechten aan zijn verhaal dat hij die hallucinatie gehad heeft, zou van de kant van een psycholoog een heuse niaiserie 17 zijn: Paulus was uit op het doel, dus wilde hij ook het middel…Wat hij zelf niet geloofde, geloofden de idioten te midden waarvan hij zijn leer slingerde wel. — Zijn behoefte was macht; met Paulus wilde de priester nogmaals de macht grijpen — hij kon alleen begrippen, leerstellingen en symbolen gebruiken, waarmee de massa’s getiranniseerd, kudden gevormd kunnen worden. Wat is het enige dat Mohammed later aan het christendom ontleende? De uitvinding van Paulus, zijn middel tot priesterlijke tirannie, tot kuddevorming: het geloof in de onsterfelijkheid — dat wil zeggen, de leer van het "oordeel"


43.


Als het zwaartepunt van het leven niet in het leven gelegd wordt, maar in het "hiernamaals" — in het niets — dan is het leven zijn zwaartepunt geheel ontnomen. De grote leugen van de persoonlijke onsterfelijkheid vernietigt elk gezond verstand, alle natuurlijkheid in het instinct — alles wat in de instincten het leven bevordert, wat de toekomst waarborgt, wekt nu nog alleen maar wantrouwen. Zo leven dat het geen zin meer heeft te leven, dat wordt nu de "zin" van het leven…Waartoe gemeenschapszin, waartoe nog dankbaarheid voor afkomst en voorvaderen, waarom samenwerken, vertrouwen, enig algemeen welzijn bevorderen en nastreven?...Evenzovele "verzoekingen," evenzovele afdwalingen van de "rechte weg" — "Eén ding is nodig"... Dat iedereen, als "onsterfelijke ziel," dezelfde rang bekleedt als ieder ander, dat binnen het geheel van al het zijnde, het "heil" van de enkeling aanspraak mag maken op een eeuwig belang, dat gluipertjes en driekwart-malloten zich mogen inbeelden, dat om hunnentwil de natuurwetten doorbroken worden — een dergelijke toename van allerlei egoïsme tot in het oneindige, in het schaamteloze, kan niet met genoeg verachting gebrandmerkt worden. En toch dankt het christendom zijn zege aan dit deerniswekkend gevlij gericht op de persoonlijke ijdelheid — daarmee heeft het juist al wat mislukt, opstandig gezind en er-slecht-afgekomen is, het hele uitschot en uitvaagsel van de mensheid, ingepalmd. Het "zielenheil" — in gewone woorden: "de wereld draait om mij"…Het vergif van de leer "gelijke rechten voor iedereen" — het christendom heeft dat het principieelst uitgezaaid; vanuit de heimelijkste krochten van slechte instincten, heeft het christendom een oorlog op leven en dood verklaard aan elk gevoel van eerbied en afstandelijkheid tussen mens en mens, dat wil zeggen aan de voorwaarde voor elke verheffing, voor elke ontwikkeling van de cultuur — het heeft, uit het ressentiment van de massa’s, zijn belangrijkste wapen tegen ons gesmeed, tegen al het hoogstaande, blijmoedige en nobele op aarde, tegen ons geluk op aarde…De aan Jan en alleman verleende "onsterfelijkheid" was tot dusver de grootste, de kwaadaardigste aanval op de hoogstaande menselijkheid — En laten we niet het onheil onderschatten, dat vanuit het christendom de politiek is binnengeslopen! Niemand heeft tegenwoordig nog de moed voor privileges, voor recht op heerschappij, voor een gevoel voor respect voor zichzelf en zijn gelijken — voor een pathos voor afstandelijkheid ... Onze politiek is verziekt door dit gebrek aan moed! — De aristocratische gezindheid werd door de leugen van de gelijkheid-van-ziel op de heimelijkste manier ondermijnd; en als het geloof aan het "voorrecht van de meerderheid" revoluties veroorzaakt en zal veroorzaken — het is het christendom, daaraan hoef je niet te twijfelen, het zijn christelijke waardeoordelen, die elke revolutie in louter bloed en misdaad omzetten! Het christendom is een opstand van alles wat over-de-grond-kruipt, tegen datgene wat hoogstaand is: het evangelie van de "laagstaanden" verlaagt


44.


— Als getuigenis van de al onstuitbare corruptie binnen de eerste gemeente, zijn de evangeliën van onschatbare waarde. Wat Paulus later, met de cynische logica van een rabbijn, tot het eind doorvoerde, was desondanks niets anders dan het proces van verval, dat aanving met de dood van de verlosser. — Deze evangeliën kun je niet voorzichtig genoeg lezen; achter elk woord schuilt een probleem. Houd me ten goede, maar ik beken dat ze daardoor juist voor een psycholoog een eersteklas genoegen vormen — als tegendeel van alle naïeve verdorvenheid, als haarkloverij par excellence, als kunstenaarschap in psychologische verdorvenheid. De evangeliën staan op zichzelf. De bijbel verdraagt toch al geen enkele vergelijking. Je bent onder joden: eerste gezichtspunt, om hier niet volledig de draad kwijt te raken. Deze hier in één woord geniale zelfverdraaiing tot iets "heiligs," die bij boeken en mensen zelfs niet bij benadering ooit is bereikt, deze valsemunterij in woord en gebaar als kunst, is niet iets toevalligs van een of andere begaafde enkeling, van een of andere uitzonderlijke figuur. Hierbij behoort een ras. Als de kunst om heilig te kunnen liegen, bereikt het hele jodendom, een eeuwenlange bloedserieuze joodse vooroefening en techniek, in het christendom, zijn laatste meesterschap. De christen, deze ultima ratio 18 van de leugen, is de jood dubbelop — driedubbelop zelfs…De fundamentele wil om alleen begrippen, symbolen en instellingen te gebruiken, die vanuit de ervaring van de priester hun nut bewezen hebben, het instinctief afwijzen van elke andere ervaring, elk ander soort vooruitzicht op waarde en nuttigheid — dat is niet alleen traditie, dat is erfgoed: alleen als erfgoed werkt het als natuur. De hele mensheid, zelfs de knapste koppen uit de beste tijden (één uitgezonderd, die misschien gewoon een onmens is —) hebben zich om de tuin laten leiden. Ze hebben het evangelie gelezen als boek der onschuld…geen geringe vingerwijzing voor het meesterschap waarmee hier toneelgespeeld is. — Maar als we ze, al was het maar in het voorbijgaan, te zien zouden krijgen, al die wonderlijke gluiperds en kunstheiligen, zou dat het einde betekenen — en juist omdat ik geen woord kan lezen, zonder gebaren te zien, maak ik korte metten met ze…Ik kan er niet tegen om op een bepaalde manier mijn ogen naar hen op te slaan. — Gelukkig zijn boeken voor het overgrote deel alleen maar literatuur… — Je moet je niet laten misleiden: "oordeel niet!" zeggen ze, maar alles wat hen in de weg staat, sturen ze naar de hel. Als ze god laten oordelen, oordelen ze zelf; als ze god verheerlijken, verheerlijken ze zichzelf; als ze deugden verlangen, waar zij zichzelf maar amper aan kunnen houden — sterker nog, die ze nodig hebben om tenminste hun positie te handhaven — meten ze zich de allure aan dat ze worstelen om de deugd, strijd voeren om de heerschappij van de deugd. "Wij leven, wij sterven, wij offeren ons op voor het goede" (— "de waarheid," "het licht," het "rijk gods"): in werkelijkheid doen ze wat ze niet kunnen laten. Terwijl ze zich als stiekemerds moeizaam voortslepen, in duistere hoekjes schuilen, een schimmig bestaan leiden in de schaduw, maken ze daar een plicht van: hun leven van deemoed lijkt een plicht, als deemoed is het een bewijs te meer van vroomheid…Ach, deze deemoedige, kuise, barmhartige manier van leugenachtigheid! Voor ons moet de deugd zelf getuigenis afleggen"…Je moet de evangeliën lezen als boeken die verleiden door middel van de moraal: de moraal wordt door deze kleine luiden ingepalmd — ze weten wat er met de moraal aan de hand is! De mensheid is het best te genezen met de moraal — In werkelijkheid hangt hier de meest bewuste uitverkorenen-verwaandheid de bescheidenheid uit: zij, de "gemeente," de "goeden en rechtvaardigen," hebben voor eens en voor altijd partij gekozen, voor "de waarheid" — en de rest, "de wereld" heeft de andere gekozen…Dat was de rampzaligste soort grootheidswaan, die tot dan toe ooit op aarde bestaan had: nietige misbaksels in de gedaante van stiekemerds en leugenaars begonnen de begrippen "god," "waarheid," "licht," "geest," "liefde," "wijsheid" en "leven" voor zich op te eisen, als het ware als synoniemen van zichzelf, om daarmee de "wereld" van zich af te grenzen; miezerige overtreffende-trap-joden, rijp voor elk soort gekkenhuis, zetten de wissels om richting zichzelf, net alsof pas "de christen" de zin, het zout, de maatstaf en ook het laatste oordeel van de rest zou zijn…Het hele onheil werd alleen mogelijk gemaakt, omdat er al een verwante, in ras verwante soort grootheidswaan in de wereld aanwezig was, de joodse: zodra de kloof tussen joden en joodse christenen openscheurde, restte de laatsten geen enkele andere keuze, dan dezelfde procedures van zelfbehoud, die het joodse instinct aanraadde, tegen de joden zelf aan te wenden, terwijl de joden ze tot dan toe alleen aangewend hadden tegen alles wat niet joods was. De christen is niets anders dan een jood met een "vrijere" belijdenis. —


45.


— Ik geef een paar proeven van wat deze kleine luiden zich in het hoofd gehaald hebben, wat zij hun meester in de mond gelegd hebben: louter bekentenissen van "mooie zielen." —

"En indien iemand u niet ontvangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof uwer voeten af.. Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor die stad" (Mattheus, 10:14). — Wat evangelisch! ...

"En wie een van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen" (Marcus, 9:42).— Wat evangelisch!...

"En indien uw oog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit. Het is beter, dat gij met een oog het Koninkrijk Gods binnengaat, dan dat gij met twee ogen in de hel geworpen wordt, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust" (Marcus, 9:47). — Hier wordt vast niet het oog bedoeld…

"Ik verzeker u: er staan hier mensen die niet zullen sterven voordat zij het koninkrijk van God hebben zien komen met kracht" (Marcus, 9:1). — Goed gelogen, leeuw...

"Wie mij wil volgen, moet zichzelf vergeten, zijn kruis dragen en mijn weg gaan. Want ..." (Opmerking van een psycholoog. De christelijke moraal wordt door haar wants weerlegd: hun argumenten weerleggen — zo is het christelijk.) Marcus, 8:34. —

"Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt…met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden" (Mattheus, 7:1). — Wat een opvatting van gerechtigheid, van een "rechtvaardige" rechter!...


"Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone. Doen ook de heidenen niet hetzelfde?" (Mattheus, 5:46.) — Principe van de "christelijke liefde": uiteindelijk wil ze goed betaald worden…


"Maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven" (Mattheus, 6:15). — Zeer compromitterend voor genoemde "vader"…


"Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden." (Mattheus, 6:33). — Dat alles: te weten voedsel, kleding, alle levensbehoeften. Een dwaling, zachtjes gezegd….Kort tevoren verschijnt god als kleermaker, althans in bepaalde gevallen…

 

"Verblijdt u te dien dage en springt op van vreugde, want zie, uw loon is groot in de hemel; immers, op dezelfde wijze hebben hun vaderen met de profeten gehandeld" (Lucas, 6:23), — Schaamteloos schorremorrie! Dat vergelijkt zich al met de profeten…


"Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig" (Paulus 1. Corinth. 3:16). — Zoiets kun je niet genoeg verachten…


"Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak?" (Paulus 1. Corinth. 6:2.) — Helaas niet zomaar een betoog van een gekkenhuisklant…Deze vreselijke bedrieger vervolgt letterlijk: "Weet gij niet, dat wij over de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen?...


"Heeft God niet de wijsheid der wereld tot dwaasheid gemaakt? Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking hen te redden die geloven. ...; niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen;

en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan

hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God." (Paulus 1. Corinth. 1:20 ev.). — Om deze passage, een eersteklas getuigenis voor de psychologie van elke paria-moraal, te kunnen begrijpen, moet je de eerste verhandeling van mijn Genealogie van de Moraal lezen: daarin is voor het eerst de tegenstelling tussen een hoogstaande en een uit ressentiment en machteloze wraakzucht geboren paria-moraal aan het licht gebracht. Paulus was de grootste van alle wraakapostelen…


46.


Wat daaruit volgt? Dat je er goed aan doet om handschoenen aan te trekken als je het nieuwe testament leest. De nabijheid van zo veel onzindelijkheid dwingt haast daartoe. Wij zouden evenmin "eerste christenen" als gezelschap kiezen als Poolse joden: niet dat je tegen hen ook maar één bezwaar zou hoeven hebben…Ze rieken beiden niet lekker. — Vergeefs heb ik het nieuwe testament doorgespit op zoek naar ook maar één sympathiek trekje; er staat niets in wat vrij, welwillend, openhartig of rechtschapen zou kunnen zijn. Menselijkheid is hier nog niet eens begonnen — zindelijkheidsinstincten ontbreken... Het nieuwe testament biedt alleen maar slechte instincten, het biedt zelfs niet eens de moed tot deze slechte instincten. Het gaat alleen maar over lafheid, de ogen-sluiten en zelfbedrog. Elk boek wordt zindelijk als je net het nieuwe testament gelezen hebt: om een voorbeeld te geven: na Paulus heb ik die allerbeminnelijkste, overmoedigste spotter Petronius gelezen, van wie je hetzelfde zou kunnen zeggen, als wat Domenico Boccaccio over Cesare Borgia 19 aan de hertog van Parma heeft geschreven: "è tutto festo" — onsterfelijk gezond, onsterfelijk opgewekt en welgemanierd…Deze gluipertjes misrekenen zich namelijk wat de hoofdzaak betreft. Ze vallen aan, maar alles wat door hen aangevallen wordt, gaat daardoor opvallen. Wanneer een "eerste christen" aanvalt, dan bezoedelt hij niet…Omgekeerd: het is een eer om "eerste christenen" tegen je te hebben. Je kunt het nieuwe testament niet lezen zonder voorliefde voor alles, wat daarin mishandeld wordt — om nog maar te zwijgen over de "wijsheid van deze wereld," die een brutale windbuil "door de dwaasheid der prediking 20 " tevergeefs te schande probeert te maken…Maar zelfs de farizeeërs en schriftgeleerden hebben baat bij een dergelijke tegenstander: ze moeten althans iets voorgesteld hebben, om op een zo onfatsoenlijke manier gehaat te worden. Huichelarij — dat is een verwijt dat de "eerste christenen" wel hadden mogen maken! — Het waren uiteindelijk de bevoorrechten: dat is voldoende, paria-haat heeft geen andere reden nodig. De "eerste christen" — ik ben bang ook de "laatste christen," die ik wellicht nog zal meemaken — rebelleert vanuit het laagste instinct tegen alles wat bevoorrecht is — hij leeft, hij strijdt altijd voor "gelijke rechten"…Nader beschouwd, hij heeft geen keus. Wil iemand, voor zichzelf, een "uitverkorene gods" zijn — of een "tempel gods," of een "rechter der engelen" — dan is elk ander uitverkiezingscriterium, bijvoorbeeld aan de hand van rechtschapenheid, geest, mannelijkheid en trots, schoonheid en vrijheid van hart, gewoon "wereld" — het kwaad op zich…Moraal: elk woord in de mond van een "eerste christen" is een leugen, elke handeling die hij verricht, een instinctieve onjuistheid — al zijn waarden, al zijn oogmerken zijn schadelijk, maar als hij haat wat hij haat, is dat waardevol…De christen, de priester-christen in het bijzonder, is een waarheidscriterium. —— Moet ik nog zeggen dat in het hele nieuwe testament maar een enkele figuur voorkomt, die wel achting verdient? Pilatus, de Romeinse stadhouder. Een joodse aangelegenheid serieus nemen — daarvoor leent hij zich niet. Een jood meer of minder — wat maakt het uit?... De elegante spot van een Romein, ten overstaan van wie schaamteloos misbruik wordt gemaakt van het woord "waarheid," heeft het nieuwe testament verrijkt met de enige uitspraak, die van waarde is — die zelf haar kritiek, haar vernietiging is: "wat is waarheid!" 21...


47.


— Dat wij geen god kunnen terugvinden, noch in de geschiedenis, noch in de natuur, noch achter de natuur, is niet wat ons afzondert — maar dat we, wat als god vereerd wordt, niet als "goddelijk," maar deerniswekkend, absurd, schadelijk vinden, niet gewoon een vergissing, maar een misdaad tegen het leven… Wij loochenen god als god…Als ze ons een bewijs zouden leveren van die god der christenen, zouden we er nog minder in kunnen geloven. — Als formule: deus,qualem Paulus creavit,dei negatio 22. — Een religie, zoals het christendom, die geen enkel raakpunt heeft met de werkelijkheid, die meteen ineenstort, zodra de werkelijkheid ook maar op een enkel punt tot haar recht komt, moet redelijkerwijs een aartsvijand zijn van de "wijsheid der wereld," dat wil zeggen de wetenschap — ze zal alles goedkeuren, waarmee geestelijke discipline, zuiverheid en gestrengheid in geestelijke gewetenszaken, hoogstaande nuchterheid en geestelijke vrijheid vergiftigd, belasterd en berucht gemaakt kunnen worden. Het "geloof" als imperatief betekent een veto tegen de wetenschap — in praxi de leugen tot elke prijs…Paulus begreep dat de leugen — dat "het geloof" nodig was; later begreep de kerk Paulus weer. — De "god", die Paulus bedacht, een god die "de wijsheid van de wereld" (in engere zin, filologie en geneeskunde, de beide grote tegenstanders van alle bijgeloof) "te schande maakt," is in werkelijkheid alleen maar het vastberaden besluit van Paulus zelf om zijn eigen wil "god" te noemen, thora, dat is oerjoods. Paulus wil "de wijsheid der wereld" te schande maken: zijn vijanden zijn de goede filologen en artsen met een Alexandrijnse scholing — hen verklaart hij de oorlog. Je bent inderdaad niet filoloog en arts, zonder tegelijkertijd ook anti-christen te zijn. Als filoloog kijk je namelijk achter de "heilige boeken," als arts achter de fysiologische verdorvenheid van de typische christen. De arts zegt "ongeneeslijk," de filoloog "zwendel"…


48.


— Is het beroemde verhaal dat in het begin van de bijbel staat — over de helse angst van god voor de wetenschap — eigenlijk wel begrepen?...Het is nooit begrepen. Dit priesterboek par excellence begint, heel begrijpelijk, met het grote innerlijk probleem van de priester: hij kent maar één groot gevaar, daarom kent god ook maar één groot gevaar.


De oude god, een en al "geest," een en al hogepriester, een en al volmaaktheid, kuiert rond in zijn tuin: alleen omdat hij zich verveelt. Tegen verveling strijden zelfs goden vergeefs 23. Wat doet hij? Hij bedenkt de mens — de mens is onderhoudend — Maar kijk, ook de mens verveelt zich. Gods erbarmen met de enige tekortkoming, die alle paradijzen eigen is, kent geen grenzen: terstond schiep hij nog andere dieren. Eerste misgreep van god: de mens vond de dieren niet onderhoudend — hij heerste over ze, hij wilde niet eens een "dier" zijn. — Dus schiep god de vrouw. En inderdaad, met de verveling was het nu afgelopen — maar ook nog met iets anders! De vrouw was de tweede misgreep van god. — "De vrouw is in wezen een slang, Heva 24 " — dat weet iedere priester; "van de vrouw is elk onheil in de wereld afkomstig" — ook dat weet iedere priester. Derhalve is ook de wetenschap van haar afkomstig"…Pas door de vrouw leerde de mens van de boom van kennis proeven. — Wat was er gebeurd? Een helse angst maakte zich meester van de oude god. De mens zelf was zijn grootste misgreep geworden, hij had zich een rivaal geschapen, de wetenschap maakt godgelijk — als de mens wetenschappelijk wordt, is het afgelopen met priesters en goden! — Moraal: de wetenschap is het eigenlijke verbodene — alleen zij is verboden. De wetenschap is de eerste zonde, de kiem van alle zonden, de erfzonde. Dat is de enige moraal. — "Gij zult niet weten:" — de rest volgt daaruit. — De helse angst van god verhindert hem niet slim te zijn. Hoe verdedig je je tegen de wetenschap? dat werd heel lang zijn grootste probleem. Antwoord: vort met de mens, het paradijs uit! Geluk, luieren, brengen je op gedachten — alle gedachten zijn slechte gedachten…De mens moet niet denken. — En de "priester als zodanig" vindt narigheid uit, de dood, het levensgevaar bij de zwangerschap, allerlei ellende, ouderdom, zorgen, ziekte voor iedereen — louter hulpmiddelen in de strijd tegen de wetenschap! Ellende staat de mens niet toe te denken…En desondanks! ontzettend! Het werk van de wetenschap stapelt zich torenhoog op, bestormt de hemel, overschaduwt de goden — wat te doen! — De oude god vindt de oorlog uit, hij scheidt de volkeren, hij zorgt ervoor dat de mensen elkaar vernietigen (— de priesters hebben de oorlog altijd nodig gehad...). De oorlog — onder andere de grote rustverstoorde van de wetenschap! — Ongelofelijk! De kennis, het loskomen van de priester, neemt zelfs ondanks oorlogen toe. — En de oude god komt tot een laatste besluit: "de mens is wetenschappelijk geworden — niets aan te doen, hij moet verzopen worden!" ...


49.


— Ik ben begrepen. Het begin van de bijbel bevat de hele psychologie van de priester. — De priester kent maar één groot gevaar: dat is de wetenschap — het gezonde begrip van oorzaak en gevolg. Maar de wetenschap gedijt over het geheel genomen alleen onder gunstige omstandigheden — om te "weten" moet je tijd, moet je geest over hebben… "Dus moet je de mens ongelukkig maken" — dat was altijd de logica van de priester. — Je kunt al raden wat, volgens deze logica, daarmee voor het eerst in de wereld gekomen is: — de "zonde"...Het begrip schuld en straf, de hele "zedelijke wereldorde," is uitgevonden tegen de wetenschap — tegen het losmaken van de mens van de priester…De mens moet niet naar buiten, hij moet naar binnen kijken; om iets te leren, moet hij niet slim en voorzichtig naar de dingen kijken, hij moet helemaal niet kijken: hij moet lijden…En hij moet zo lijden, dat hij elk moment een priester nodig heeft. — Weg met de artsen! Hij heeft een heiland nodig. — Het begrip schuld en straf, met inbegrip van "genade," "verlossing," en "vergeving" — door en door leugens en zonder enige psychologische werkelijkheid — zijn uitgevonden om het causaliteitsbesef van de mens te vernietigen: het is een aanslag op het begrip oorzaak en gevolg! — En niet een aanslag met de vuist, met het mes, met een eerlijke haat en liefde! Maar vanuit de lafste, listigste, laagste instincten! Een aanslag van de priester! Een aanslag van parasieten! Vampiergedrag, van bleke, ondergrondse bloedzuigers!... Als de natuurlijke gevolgen van een daad niet meer "natuurlijk" zijn, maar gezien worden als iets dat teweeggebracht wordt door spookachtige, bijgelovige begrippen, door "god," "geesten," en "zielen," als louter "morele" gevolgen, als loon, straf, vingerwijzing, als iets opvoedkundigs, dan is de voorwaarde voor kennis vernietigd — zo is de grootste misdaad tegen de mensheid begaan. — Nogmaals, de zonde, deze vorm van zelfontering van de mens par excellence, is uitgevonden om de wetenschap, de cultuur, om elke verheffing en adeldom van de mens onmogelijk te maken; de priester heerst dankzij de uitvinding van de zonde. —


50.


— Op deze plaats ga ik niet voorbij aan een psychologie van het "geloof," van de "gelovige," juist ten bate, wat billijk is, van de "gelovige." Als er vandaag nog geen gebrek is aan het soort lieden, die niet weten in hoeverre het onfatsoenlijk om "gelovig" te zijn — of een teken van décadence, van een gebroken levenswil — morgen al zullen ze het weten. Mijn stem bereikt ook hardhorenden — Het schijnt, althans als ik het goed verstaan heb, dat er onder christenen een soort waarheidscriterium bestaat, dat het "bewijs omdat het werkt" genoemd wordt. "Het geloof maakt zalig, dus is het waar." Hier zou meteen tegen ingebracht kunnen worden dat juist dat zalig maken niet bewezen, maar alleen maar beloofd is: de zaligheid vastgeknoopt aan de voorwaarde van het "geloof" — je zult zalig worden, omdat je gelooft… Maar dat daadwerkelijk gebeurt, wat de priester de gelovige belooft voor het voor elke controle ontoegankelijke "hiernamaals," waar blijkt dat dan uit? — Het zogenaamde "bewijs omdat het werkt" is dus in wezen opnieuw alleen geloven dat de werking, die iemand van het geloof verwacht, niet uitblijft. Kort gezegd: "ik geloof dat het geloof zalig maakt; — dus is het waar." — Maar daarmee zijn we dan klaar. Als waarheidscriterium zou dat "dus" het absurdum zelf zijn. — Maar laten we, met enige toegeeflijkheid, stellen dat het zaligmaken door het geloof bewezen is (— niet alleen gewenst, niet alleen beloofd door de enigszins verdachte mond van een priester): zou zaligheid — technisch gesproken, lust — dan ooit een bewijs kunnen zijn voor de waarheid? De kans is zo klein, dat het bijna een tegenbewijs, in ieder geval de grootste argwaan tegen de "waarheid" oplevert, als er lustgevoelens over de vraag "wat is waar?" meespelen. Het bewijs van "lust" is een bewijs voor "lust," — niets anders; waarom zou in vredesnaam vaststaan dat juist ware oordelen meer genoegen opwekken dan onware en, overeenkomstig een van tevoren bestendig gemaakte harmonie, noodzakelijkerwijs aangename gevoelens achter zich aan slepen? — De ervaring van alle strenge en diepzinnige geesten leert het tegenovergestelde. Ze hebben elke strobreed waarheid moeten bevechten, ze hebben daarvoor bijna alles op moeten geven, waarvan anders ons hart, waarvan onze liefde, ons vertrouwen in het leven afhangt. Daar is zielengrootheid voor nodig: de waarheid dienen, is de zwaarste dienstbaarheid. — Wat betekent dan, rechtschapen zijn in geestelijke aangelegenheden? Dat je streng bent voor je hart, dat je "mooie gevoelens" veracht, dat je van elk ja en nee, een gewetenszaak maakt! ——— Het geloof maakt zalig: dus liegt het…


51.


Dat het geloof onder bepaalde omstandigheden zalig maakt, dat zaligheid van een idée-fixe nog geen waar idee maakt, dat het geloof geen bergen verzet, maar wel bergen neerzet waar er geen zijn: een vluchtige gang door een gekkenhuis verklaart daar voldoende over. Maar niet een priester: want die ontkent instinctmatig dat een ziekte een ziekte is, dat een gekkenhuis een gekkenhuis is. Het christendom heeft de ziekte nodig, ongeveer zoals het griekendom een overschot aan gezondheid nodig heeft —ziek maken is de eigenlijke heimelijk bedoeling van het hele kerkelijke systeem van heilsprocedures. En de kerk zelf — is zij niet het katholieke gekkenhuis als uiteindelijk ideaal? — De hele aarde een gekkenhuis? — De religieuze mens, zoals de kerk die wil, is een typische décadent; het tijdstip waarop een volk door een religieuze crisis overmeesterd wordt, wordt steeds gekenmerkt door zenuwepidemieën; de "binnenwereld" van de religieuze mens lijkt zozeer op de "binnenwereld" van overprikkelde en uitgeputte lieden, dat ze haast verwisselbaar zijn; de "meeste verheven" toestanden die het christendom de mensheid voorgehouden heeft, als waarde aller waarden, zijn epilepsie-achtige vormen — alleen gekken of bedriegers heeft de kerk, ad majorem dei honorem 25, heilig verklaard… Ooit ben ik zo vrij geweest om de hele kerkelijke boete- en verlossings-training (die je tegenwoordig het best in Engeland kunt studeren) te kenschetsen als een methodisch teweeggebrachte folie circulaire 26, redelijkerwijs op een daartoe al voorbewerkte, dat wil zeggen grondig verziekte voedingsbodem. Het staat niemand vrij christen te worden: je wordt niet "bekeerd" tot het christendom — je moet daar ziek genoeg voor zijn…Wij anderen, wij die de moed hebben tot gezondheid en ook tot verachting, wij mogen best een religie verachten, die geleerd heeft het lichaam verkeerd te begrijpen! die geen afstand wil doen van het bijgeloof van de ziel! die van ontoereikende voeding een "verdienste" maakt! die in gezondheid een soort vijand, duivel, verzoeking bestrijdt! die zichzelf heeft wijsgemaakt dat je een "volmaakte ziel" kunt ronddragen in het kadaver van een lichaam en daarvoor een nieuwe opvatting over "volmaaktheid" moest bedenken, een bleek, ziekelijk, idioot-dweperig bestaan, de zogenaamde "heiligheid" — heiligheid, zelf niets anders dan een reeks symptomen van het verarmde, uitgeputte, ongeneeslijk verdorven lichaam!... Als Europese beweging is de christelijke beweging, van meet af aan, een gezamenlijke beweging geweest van allerlei uitschot- en afvalelementen (— die met het christendom de macht willen grijpen). Ze drukt niet de ondergang van een ras uit, ze is een aggregaatvorming van, van overal vandaan, samendrommende en elkaar zoekende décadence-vormen. Wat door het christendom mogelijk gemaakt wordt, is niet, zoals aangenomen wordt, de corruptie van de oudheid, van die hoogstaande oudheid: idiotie van geleerden, die tegenwoordig ook zoiets staande houden, kan niet krachtig genoeg tegengesproken worden. In de tijd waarin de zieke, verdorven, paria-klassen zich in het hele imperium kerstenden, was juist het tegenovergestelde type, het hoogstaande, aanwezig in zijn mooiste en rijpste gedaante. Het grote getal werd de baas; de democratische gezindheid van de christelijke instincten zegevierde…Het christendom was niet "nationaal," niet door ras bepaald — het richtte zich tot alle mogelijke door het leven onterfden, het had overal zijn bondgenoten. De grondslag van het christendom is de wrok der zieken, het tegen de gezonden, tegen de gezondheid gerichte instinct. Al het geslaagde, trotse, overmoedige en vooral de schoonheid doen het christendom pijn aan ogen en oren. Ik herinner nogmaals aan de onschatbare uitspraak van Paulus: "wat zwak is voor de wereld, wat dwaas is voor de wereld, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren 27;" dat was de formulering, in hoc signo 28 zegevierde de décadence. — god aan het kruis — is het nog steeds niet duidelijk dat achter dit symbool vreselijke bijgedachten schuilen? — Alles wat lijdt, alles wat aan het kruis hangt, is goddelijk…Wij allen hangen aan het kruis, dus zijn we goddelijk…Wij alleen zijn goddelijk…Het christendom betekende een overwinning, een hoogstaandere gezindte ging daaraan te gronde — het christendom was tot dusver het grootste ongeluk dat de mensheid overkomen is. ——


52.


Het christendom staat ook tegenover alles wat geestelijk goed geslaagd is — als christelijk intellect kan het alleen het zieke intellect gebruiken, het kiest partij voor alles wat idioot is, het spreekt de vloek uit over de "geest," over de superbia van de gezonde geest. Omdat de ziekte tot het wezen van het christendom behoort, moet ook de typisch christelijke toestand, "het geloof," een vorm van ziekte zijn, moeten alle rechte, oprechte, wetenschappelijke wegen naar kennis, door de kerk als verboden afgewezen worden. Twijfel alleen al is een zonde…Het volslagen gebrek aan psychologische zindelijkheid bij de priester — dat zich in zijn blik verraadt — is een gevolg van décadence — je hoeft alleen maar te kijken naar hysterische wijven, of kinderen met een rachitische aanleg, om te zien hoe vaak instinctieve onechtheid, zin om te liegen, onvermogen tot een vaste blik en gang, de uiting zijn van décadence. "Geloof" betekent niet-willen-weten wat waar is. De piëtist, de priester van beiderlei kunne, is onecht, omdat hij ziek is: zijn instinct verlangt dat de waarheid op geen enkel punt tot haar recht komt. "Wat ziek maakt, is goed; wat uit de volheid, uit overvloed, uit macht voortkomt, is slecht;" zo vat de gelovige het op. Moeten liegen — daaraan herken ik iedere voorbeschikte theoloog. — Een ander kenmerk van de theoloog is zijn onvermogen tot de filologie. Onder filologie moet hier, in een zeer algemene betekenis, de kunst om goed te lezen verstaan worden — Feiten kunnen vaststellen, zonder ze door interpretatie te vervalsen, zonder in het verlangen om ze te begrijpen, de voorzichtigheid, het geduld, de nuancering uit het oog te verliezen. Filologie als scepticisme bij de interpretatie: al gaat het alleen maar om boeken, om nieuwsberichten uit de krant, om wederwaardigheden of feiten over het weer — om nog maar te zwijgen over het "zielenheil"…De manier waarop een theoloog, om het even of hij uit Berlijn of Rome komt, een "schriftwoord" of een voorval, bijvoorbeeld een overwinning van het vaderlandse leger, uitlegt in het verhevenere licht van de psalmen van David, is altijd dermate gewaagd, dat een filoloog daarbij uit zijn vel springt. En wat moet hij ermee aan, als piëtisten en andere koeien uit het Zwabenland 29 van de armzalige alledaagsheid en hun bedompte bestaan met behulp van de "vinger gods," van "voorzienigheid," van "heilservaringen," een wonder van "genade" maken? De meeste bescheiden inzet van de geest, om niet te zeggen van fatsoen, zou deze vertolkers toch ertoe moeten kunnen brengen, dat ze ervan overtuigd raken dat een dergelijk misbruik van gods vingervaardigheid volslagen kinderachtig en onwaardig is. Met een nog zo geringe mate van vroomheid in het lijf, zou een god, die op het juiste moment van een verkoudheid geneest, of ons in een rijtuig laat stappen net op het moment dat er een zware regenbui losbarst, een zo absurde god zijn, dat hij afgeschaft moet worden, zelfs als hij bestaat. Een god als dienstbode, postbode of man van de tijd — in wezen een woord voor het allerdomste toeval…De "goddelijke voorzienigheid," waarin tegenwoordig nog ongeveer een op de drie mensen in het "ontwikkelde Duitsland" gelooft, zou een zodanige bedenking tegen god moeten zijn, dat er geen enkele sterkere bedacht zou kunnen worden. En in ieder geval is het een bedenking tegen de Duitsers!...


53.


— Dat martelaars enig bewijs vormen voor de waarheid van iets, is zo weinig waar, dat ik zou willen ontkennen, dat ooit een martelaar iets met de waarheid van doen heeft gehad. Op de toon, waarmee een martelaar de wereld zijn voor-waar-houden voor de voeten werpt, blijkt al een zo geringe mate van intellectuele oprechtheid, een zo grote botheid voor de kwestie "waarheid," dat een martelaar nooit weerlegd hoeft te worden. De waarheid is niet iets dat de een heeft en een ander niet: zo kunnen hoogstens boeren of boeren-apostelen van het slag van Luther over de waarheid denken. Je kunt er zeker van zijn dat, al naar gelang de mate van gewetensvolheid aangaande geestelijke zaken, de terughoudendheid daarin steeds groter wordt. In vijf gevallen iets weten en met zachte hand afwijzen meer te weten…."Waarheid," zoals dat woord door iedere profeet, iedere sektariër, iedere vrijdenker, iedere socialist, iedere geestelijke opgevat wordt, is een volmaakt bewijs voor het feit dat er nog niet eens begin gemaakt is met geestelijke tucht en zelfoverwinning, die van belang zijn voor het ontdekken van elke waarheid, hoe nietig dan ook. — De als martelaar gestorvenen zijn overigens historisch een grote ramp geweest: ze hebben de boel verlakt…De conclusie van alle idioten, vrouw en volk inbegrepen, dat een zaak, waarvoor iemand zijn leven geeft (of die zelfs, zoals het eerste christendom, een epidemie van doodsverlangen veroorzaakt) iets te betekenen heeft — deze conclusie is op een onbeschrijfelijke manier een remschoen geworden voor toetsing, voor de geest van toetsing en voorzichtigheid. De martelaars hebben de waarheid schade berokkend…Ook tegenwoordig is er bij een vervolging maar een enkele wreedheid nodig, om een ook nog zo onbetekenende sektarische poespas een achtenswaardige naam te verschaffen. — Wat? verandert het iets aan de waarde van een zaak, als iemand daarvoor zijn leven laat? — Een dwaling die achtenswaardig wordt, is een dwaling die nog verleidelijker wordt: heren theologen, denken jullie dat wij jullie aanleiding zullen geven om jullie, voor jullie leugens, tot martelaar te maken? — Je weerlegt een zaak, door die eerbiedig in te pekelen — zo weerleg je ook theologen…De historische domheid van alle vervolgers was juist dat ze de zaak van de tegenstander de schijn van achtenswaardigheid gaven — dat ze haar de fascinatie voor het martelaarschap ten geschenke gaven…De vrouw ligt tegenwoordig nog steeds op haar knieën voor een dwaling, omdat haar verteld is dat iemand daarvoor aan het kruis gestorven is. Is aan het kruis sterven dan een argument? —— Maar over al die dingen heeft maar één iemand de woorden uitgesproken, waaraan al duizenden jaren behoefte was geweest — Zarathustra.


Tekenen van bloed schreven ze op de weg die ze gingen, en hun dwaasheid leerde dat met bloed de waarheid bewezen wordt.


Maar bloed is de slechtste getuige van de waarheid; bloed vergiftigt de zuiverste leer tot waan en haat in het hart.


En als één door het vuur ging voor zijn leer — wat bewijst dat! Het is eerder waar, dat uit eigen vuur de eigen leer voortkomt. (VI, 134.)


54.


Laat je niets wijsmaken: grote geesten zijn sceptici. Zarathustra is een scepticus. Sterkte, vrijheid uit kracht en een overmaat aan geestkracht, blijken uit scepsis. Mensen met een overtuiging komen niet in aanmerking als het gaat om te bepalen wat principieel waardevol of niet waardevol is. Overtuigingen zijn gevangenissen. Dat kijkt niet ver genoeg, dat kijkt niet onder zich; maar om over waarde of geen waarde mee te mogen praten, moet je op vijfhonderd overtuigingen neerzienachterom kijken….Een geest die iets groots wil, die ook de middelen daartoe wil, is noodzakelijkerwijs een scepticus. Vrij zijn van elk soort overtuiging behoort bij de sterke, het onbevangen-kunnen-kijken… De grote hartstocht, de grondslag en macht van zijn bestaan, nog verlichter, nog heerszuchtiger dan hij zelf is, neemt zijn hele intellect in beslag; ze maakt onbezorgd, ze geeft hem zelfs moed tot onheilige middelen; onder bepaalde omstandigheden gunt zij hem overtuigingen. Overtuiging als middel: veel kun je alleen bereiken door middel van een overtuiging. De grote hartstocht gebruikt, verbruikt overtuigingen, ze onderwerpt zich daar niet aan — ze weet zich soeverein. — Omgekeerd: de behoefte aan geloven, aan iets dat niet bepaald wordt door ja en nee, het Carlylisme 30, als mij dat woord vergeven mag worden, is een behoefte uit zwakheid. De mens van het geloof, elk slag "gelovige," is noodzakelijkerwijs iemand die afhankelijk is — iemand die zichzelf niet ten doel kan stellen, die vanuit zichzelf helemaal geen doeleinden kan stellen. De "gelovige" behoort zichzelf niet toe, hij kan alleen middel zijn, hij moet verbruikt worden, hij heeft iemand nodig die hem verbruikt. Zijn instinct bewijst de hoogste eer aan een moraal van zichzelf wegcijferen: alles haalt hem daartoe over, zijn schranderheid, zijn ervaring, zijn ijdelheid. Elk soort geloof is op zich een uiting van zichzelf wegcijferen, van vervreemding van zichzelf…Als je bedenkt hoezeer de overgrote meerderheid behoefte heeft aan een leidraad, die hen van buitenaf bindt en vastlegt, hoe dwang, slavernij in een hogere betekenis van het woord, de enige en uiteindelijke voorwaarde is, waaronder de wilszwakke mens, met name de vrouw, gedijt: dan begrijp je ook de overtuiging, het "geloof." De mens met een overtuiging heeft daarmee een ruggengraat. Veel dingen niet zien, nergens onbevangen in zijn, door en door partijdig zijn, ten aanzien van waarden er een strikte en onmisbare zienswijze op na houden — dat alleen bepaalt dat een dergelijk slag mensen ook maar bestaat. Maar daarmee is het het tegendeel, de antagonist van het waarachtige — de waarheid ... Het staat de gelovige niet vrij om voor de vraag "waar" en "onwaar" zelfs maar een geweten te hebben: oprecht zijn wat dat betreft zou meteen zijn ondergang betekenen. De pathologische stelligheid van zijn zienswijze maakt van iemand met een overtuiging een fanaticus — Savonarola, Luther, Rousseau, Robespierre, Saint-Simon — als type het tegendeel van de sterke, de vrij geworden geest. Maar de grootse houding van deze zieke geesten, deze intellectuele epileptici, beïnvloedt de grote massa — fanatici zijn schilderachtig, de mensheid ziet liever gebaren, dan dat ze argumenten hoort…


55.


— Nog een stap in de psychologie van de overtuiging, van het "geloof." Een hele tijd geleden heb ik ter overweging gegeven of overtuigingen niet gevaarlijkere vijanden van de waarheid zijn dan leugens (Menselijk, al te menselijk, I, aforisme 483). Dit keer zou ik graag de beslissende vraag willen stellen of er tussen leugen en overtuiging eigenlijk wel een tegenstelling bestaat? — Iedereen gelooft het, maar wat gelooft iedereen niet? — Elke overtuiging heeft haar eigen geschiedenis, haar aanzetten, haar probeersels en misgrepen: ze wordt overtuiging, nadat ze het lang niet is geweest, nadat ze het nog langer nauwelijks is. Wat? zou zich, bij die embryonale vormen van de overtuiging, niet ook de leugen kunnen bevinden? — Af en toe is daar alleen een persoonsverwisseling voor nodig: in de zoon wordt overtuiging, wat bij de vader nog een leugen was. — Wat ik leugen noem is: iets niet willen zien, wat je wel ziet, iets niet zo willen zien, zoals je het ziet: of de leugen met of zonder getuigen plaatsvindt, doet niet ter zake. De gebruikelijkste leugen is die waarmee iemand zichzelf voorliegt; voorliegen van anderen is betrekkelijk uitzonderlijk — Nu is dat niet-willen-zien, wat je ziet, dat niet-zo-willen-zien, zoals je het ziet, haast de belangrijkste voorwaarde voor iedereen die partijdig is, in welke betekenis dan ook: iemand die partijdig is, wordt onvermijdelijk een leugenaar. De Duitse geschiedschrijving is er bijvoorbeeld van overtuigd, dat Rome stond voor alleenheerschappij en dat de Germanen de geest der vrijheid in de wereld gebracht hebben: wat is het verschil tussen deze overtuiging en een leugen? Mag je je er nog over verbazen dat alle partijen, ook de Duitse historici, instinctief grote woorden van de moraal in de mond hebben —— dat de moraal haast alleen blijft voortbestaan, omdat iedereen die partijdig is haar elk moment nodig heeft? — "Dat is onze overtuiging: wij komen er ten overstaan van de hele wereld voor uit, wij leven en sterven ervoor — Respect voor alles wat overtuigingen heeft!" — iets dergelijks heb ik zelfs uit de mond van antisemieten gehoord. Integendeel, mijne heren! Een antisemiet wordt helemaal niet fatsoenlijker, omdat hij principieel liegt…Priesters, die in zulke dingen fijngevoeliger zijn en heel goed het bezwaar begrijpen, dat in het begrip overtuiging, dat wil zeggen in een principiële, want een doeleinde dienende, leugen ligt, hebben van de joden de slimheid geërfd om in plaats daarvan het begrip "god," "gods wil," "de openbaring gods" in te voegen. Met zijn categorische imperatief was ook Kant op dezelfde weg: zijn verstand werd hierin praktisch — Er zijn vragen aangaande waarheid en onwaarheid, waarover de mens niet mag beslissen; alle belangrijkste vragen, alle belangrijkste problemen met betrekking tot waarden, gaan het menselijk verstand te boven…De grenzen van het verstand begrijpen — dat is pas waarachtige filosofie…Waarom heeft god de mens de openbaring gegeven? Zou god iets overbodigs hebben gedaan? De mens kan niet uit zichzelf weten wat goed en kwaad is en daarom heeft god hem zijn wil laten weten…Moraal: de priester liegt niet — de vraag "waar" of "onwaar" in de zaken waarover priesters spreken, staan liegen helemaal niet toe. Want om te kunnen liegen, moet je kunnen onderscheiden wat hier waar is. Maar dat kan de mens juist niet; de priester is dus alleen maar de spreekbuis gods. — Een dergelijk priester-syllogisme is in ieder geval niet louter joods en christelijk; het recht om te liegen en de vermetelheid van de "openbaring" behoort bij het type priester, evenzeer bij décadence-priesters als bij heidendom-priesters (— heiden is iedereen die ja zegt tegen het leven, voor wie "god" het woord is voor het grote ja tegen alle dingen). — De "wet," "gods wil," het "heilige boek," "inspiratie," — allemaal slechts woorden voor de voorwaarden, waaronder de priester aan de macht komt, waarmee hij zijn macht in stand houdt — deze begrippen liggen ten grondslag aan alle priester-organisaties, alle priesterlijke of filosofisch-priesterlijke heerschappijvormen. De "heilige leugen" — die Confucius, het wetboek van Manu, Mohammed en de christelijke kerk gemeen hebben: die ontbreekt niet bij Plato, "De waarheid bestaat": dat betekent, overal waar het bekend wordt, de priester liegt


56.

— Waar het uiteindelijk om gaat is met welk doel er gelogen wordt. Dat in het christendom de "heilige" doelen ontbreken, is mijn bezwaar tegen zijn middelen. Alleen maar slechte doeleinden: vergiftiging, kwaadsprekerij, ontkenning van het leven, verachting van het lichaam, vernedering en zelfontering van de mens door het begrip zonde — daarom zijn ook zijn middelen slecht. — Met een tegengesteld gevoel lees ik het wetboek van Manu 31, een weergaloos intellectueel en beter werk, waarbij dat in één adem met de bijbel noemen, een zonde tegen de geest zou zijn. Het is meteen duidelijk: er zit een echte filosofie achter en in, niet alleen maar een kwalijk riekend mengsel van rabbinisme en bijgeloof — het biedt zelfs de meest verwende psycholoog iets om zijn tanden in te zetten. Niet te vergeten de hoofdzaak, het fundamentele verschil met elk soort bijbel: de hoogstaande klassen, de filosofen en krijgslieden, houden met dit boek hun hand boven de massa; overal hoogstaande waarden, een gevoel van volmaaktheid, een ja-zeggen tegen het leven, een triomferend gevoel van welbehagen in zichzelf en in het leven — op het hele boek schijnt de zon. — Al die dingen, waarop het christendom zijn ondoorgrondelijke laagheid koelt, bijvoorbeeld de voortplanting, de vrouw, het huwelijk, worden hier met eerbied, met liefde en vertrouwen behandeld. Hoe kun je eigenlijk kinderen en vrouwen een boek in handen geven, dat de afschuwelijke woorden bevat: "maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man... het is beter te trouwen dan van begeerte te branden?" En mag je christen zijn, zolang het ontstaan van de mens verchristelijkt, dat wil zeggen bezoedeld is met het begrip immaculata conceptio 32?... Ik ken geen enkel boek waarin over de vrouw zoveel tedere en aardige dingen gezegd worden, als in het wetboek van Manu; deze oude grijsbaarden en heiligen hebben een manier om hoffelijk te zijn ten opzichte van vrouwen, die wellicht nooit overtroffen is. "De mond van een vrouw — luidt het ergens —, de boezem van een meisje, het gebed van een kind en de rook van het offer, zijn altijd rein." Ergens anders: "er bestaat niets zuiverders dan het licht van de zon, de schaduw van een koe, de lucht, het water, het vuur en de adem van een meisje." Een laatste passage — misschien ook een heilige leugen —: "alle lichaamsopeningen boven de navel zijn rein. Alleen bij een meisje is het hele lichaam rein."

57.


Je betrapt de onheiligheid van de christelijke middelen in flagranti33, als je het christelijk doel een keer afmeet aan het wetboek van Manu — als je deze grote tegenstelling in doeleinden in een helder daglicht stelt. De criticus van het christendom kan er niet aan ontkomen dat hij het verachtelijk maakt. — Een wetboek, zoals dat van Manu, ontstaat zoals elk goed wetboek: het geeft een samenvatting van ervaring, schranderheid en experimentele moraal van vele eeuwen, het sluit af, het bedenkt er zelf niets bij. De voorwaarde voor een dergelijke codificatie is het inzicht dat de middelen om een, langzaam en kostbaar verworven, waarheid gezag te verschaffen, volkomen anders zijn dan die waarmee ze bewezen moet worden. Een wetboek verhaalt nooit het nut, de redenen, de casuïstiek in de voorgeschiedenis van een wet: daarmee zou het juist inboeten aan zijn gebiedende toon, het "je moet," de voorwaarde voor dat ernaar geluisterd wordt. Dat is dus precies het probleem. — Op een bepaald punt in de ontwikkeling van een volk, verklaart de bevolkingslaag met het meeste inzicht, dat wil zeggen die het best terug en vooruit kan blikken, dat de ervaring waarnaar geleefd moet worden — dat wil zeggen kan —, afgesloten is. Haar doel is om uit de tijden van experiment en slechte ervaring een zo rijk en volledig mogelijke oogst binnen te halen. Wat dan dus vooral voorkomen moet worden is het nog-verder-experimenteren, het voortduren van de onbepaalde toestand van waarden, het toetsen, kiezen en ad infinitum kritiek uitoefenen. Daartegen wordt een dubbele muur opgetrokken: ten eerste de openbaring, dat wil zeggen, de bewering dat de logica van die wetten niet van menselijke afkomst is, niet geleidelijk en met vergissingen gezocht en gevonden is, maar van goddelijke oorsprong, geheel volmaakt, zonder geschiedenis, een geschenk, een wonder, gewoon meegedeeld is…En ten tweede de traditie, dat wil zeggen, de bewering dat de wet al sinds oeroude tijden bestaan heeft, dat het oneerbiedig, een misdaad tegen de voorouders is, om die in twijfel te trekken. Het gezag van de wet wordt onderbouwd met de stelling: God heeft haar gegeven, de voorouders hebben haar geleefd. — De diepere drijfveer van een dergelijke procedure ligt in de bedoeling om het bewustzijn stap voor stap terug te dringen uit het als juist beschouwd (dat wil zeggen door een enorme en streng uitgezifte ervaring bewezen) leven: zodat er een volslagen automatisme van het instinct bereikt wordt — deze voorwaarde voor elk soort meesterschap, voor elk soort volmaaktheid is de kunst van het leven. Een wetboek in de trant van Manu opstellen, betekent een volk toestaan meester te worden, volmaakt te worden — te streven naar de hoogste levenskunst. Daartoe moet het onbewust gemaakt worden: dat is doel van elke heilige leugen. — Het kastestelsel, de belangrijkste, de allesoverheersende wet, is niets anders dan een bekrachtiging van een natuurlijke orde, een eersterangs natuurlijke wetmatigheid, waarover geen enkele willekeur, geen "modern idee" iets te zeggen heeft. In elke gezonde maatschappij onderscheiden zich drie, elkaar wederzijds bepalende, fysiologisch verschillende middelpuntzoekende typen, waarvan elk zijn eigen zindelijkheid, zijn eigen werkterrein, zijn eigen soort volmaaktheidsgevoel en meesterschap heeft. De natuur, niet Manu, maakt een onderscheid tussen de overwegend intellectuelen, de overwegend aan spierkracht en temperament sterken en de, zich noch in het een, noch in het ander onderscheidende, derde groep, de middelmatigen — de laatsten als de meerderheid, de eersten als de elite. De hoogste kaste — ik noem die de kleine minderheid — heeft, als volmaakte, ook de voorrechten van de kleine minderheid: daartoe behoren geluk, schoonheid en het goede op aarde. Alleen de meest intellectuele mensen hebben toegang tot schoonheid, tot het schone: alleen bij hen is goedheid geen zwakte. Pulchrum est paucorum hominum 34: het goede is een voorrecht. Niets kan hen daarentegen minder toegestaan worden dan onaangename manieren of een pessimistische blik, een oog dat lelijk maakt — of ook maar enige verontwaardiging over het aanzicht van de gezamenlijke dingen. Verontwaardiging is het voorrecht van de paria’s; hun pessimisme. "De wereld is volmaakt — zo spreekt het instinct van de meest intellectuelen, het ja-zeggende instinct —: onvolmaaktheid, alles wat beneden ons ligt, afstandelijkheid, de pathos van afstandelijkheid, zelfs de paria behoort nog tot deze volmaaktheid." De meest intellectuele mensen, vinden als de sterksten hun geluk, waarin anderen hun ondergang zouden vinden: in het labyrint, in hard zijn voor zichzelf en anderen, in het proberen; zij genieten van zelfbeheersing: ascese wordt bij hen natuur, behoefte instinct. Een zware taak geldt voor hen als voorrecht; met lasten spelen, die anderen terneer drukken, ontspanning…Kennis — een vorm van ascese. — Zij zijn de eerbiedwaardigste mensensoort: dat sluit niet uit dat ze ook de opgewektste, de beminnelijkste zijn. Ze heersen, niet omdat ze dat willen, maar omdat ze zo zijn: het staat hen niet vrij de tweede te zijn. — De tweede kaste: dat zijn de hoeders van het recht, de beheerders van orde en veiligheid, dat zijn de belangrijke krijgers, dat is bij uitstek de koning als de hoogste uiting van de krijger, rechter en handhaver van de wet. De tweede, dat zijn de uitvoerders ten behoeve van de meest intellectuele kaste, zij zijn hen het meest verwant, zij verminderen al het grove in de bezigheid van de heersers — hun gevolg, hun rechterhand, hun beste leerlingen. — Nogmaals, in dat alles ligt niets van willekeur, niets "gemaakts;" alles wat anders is, is gemaakt — daarmee wordt de natuur te schande gemaakt…Het kastestelsel, de rangorde, verwoordt alleen de belangrijkste wet van het leven zelf; het onderscheid in drie typen is nodig voor het in stand houden van de maatschappij, om het hogere en hoogste type mogelijk te maken —  die rechtsongelijkheid is de eerste voorwaarde voor het feit dat er ook maar rechten bestaan. — Een recht is een voorrecht. Iedereen heeft in zijn eigen zijnswijze, ook zijn eigen voorrecht. We moeten de voorrechten van de middelmatigen niet onderschatten. Hoe hoger het leven, hoe harder het wordt — de koude neemt toe, de verantwoordelijkheid neemt toe. Een hoge cultuur is een piramide: ze kan alleen op een breed fundament rusten, ze heeft als eerste voorwaarde een sterk en gezond geconsolideerde middelmatigheid nodig. Handwerk, handel, akkerbouw, wetenschap, het merendeel van de kunst, kortom, het alomvattende begrip beroepsbezigheid, is eigenlijk alleen te rijmen met een middelmatigheid in kunnen en willen; bij uitzondering zou zoiets misplaatst kunnen zijn, het daarbij behorende instinct zou dan zowel strijdig zijn met het aristocratisme als het anarchisme. Dat iemand van nut is voor het algemeen belang, een radertje, een functie, wordt bepaald door de natuur: niet de maatschappij, niet gewoon het soort geluk dat de grote meerderheid kan behalen, maakt van hen intelligente machines. Voor de middelmatige betekent middelmatigheid geluk; meesterschap in één ding, de specialiteit van een natuurlijk instinct. Het zou een diepzinnigere geest volmaakt onwaardig zijn om, in middelmatigheid op zich, meteen een bezwaar te zien. Ze is zelf de eerste noodzaak voor de mogelijkheid van uitzonderingen: een hoge cultuur wordt door haar bepaald. Dat de uitzonderlijke mens juist de middelmatigen zachtzinniger in stand houdt, dan zichzelf en zijns gelijken, is niet alleen gemeende hoffelijkheid — het is gewoon zijn plicht... Wie ik het meest haat van het schorremorrie van vandaag de dag? Het socialisten-schorremorrie, de paria-apostelen, die het instinct, de lust, het gevoel van bescheidenheid van de arbeider met zijn nietige bestaan, ondergraven — die hem afgunstig maken, die hem wraakzucht leren…Onrecht ligt nooit in ongelijke rechten, het ligt in aanspraak maken op "gelijke" rechten…Wat is slecht? Maar dat heb ik al gezegd: alles wat uit zwakte, uit afgunst, uit wraakzucht voortkomt. — De anarchist en de christen hebben dezelfde afkomst…


58.


Het maakt inderdaad verschil met welk doel je liegt: of je daarmee iets in stand houdt, of vernietigt. Je mag de christen en de anarchist helemaal aan elkaar gelijkstellen: hun doel, hun instinct is alleen op vernietiging uit. Het bewijs voor die stelling kun je zo uit de geschiedenis aflezen: het blijkt daar verschrikkelijk duidelijk uit. Hebben we zo-even kennis gemaakt met een religieuze wetgeving, waarvan het doel, de belangrijkste voorwaarde, het gedijen van het leven was, een grootse organisatie van de maatschappij te "vereeuwigen," — het christendom heeft haar opdracht gevonden in het beëindigen van een soortgelijke organisatie, omdat daarin het leven gedijde. Daar moest de intellectuele opbrengst, van langdurige periodes van experiment en onzekerheid, tot het uiterste benut worden en de oogst, zo groot, zo overvloedig en volledig mogelijk binnengehaald worden: hier werd daarentegen de oogst in één klap vergiftigd…Datgene, wat al aere perennius 35 bestond, het imperium Romanum, de schitterendste organisatievorm die tot dan toe, onder moeilijke omstandigheden, ooit bereikt was, vergeleken waarmee al het eerdere en al het latere stukwerk, geklungel en dilettantisme is — van het vernietigen van "de wereld," dat wil zeggen het Imperium Romanum , hebben die heilige anarchisten iets "vrooms" gemaakt, totdat geen steen op de ander stond, — totdat zelfs de Germanen en andere vlegels dat konden overmeesteren… De christen en de anarchist: beiden décadents, beiden tot niets anders in staat dan ongedaan maken, vergiftigen, benadelen en bloedzuigen, beiden het instinct van dodelijke haat tegen alles wat overeind staat, wat groots overeind staat, wat duurzaam is, wat het leven toekomst belooft…Het christendom was de vampier van het imperium Romanum, — het heeft de ontzaglijke daad van de Romeinen om terrein te winnen voor een grootse cultuur, die bestendig was, in één klap ongedaan gemaakt. — Is het nog niet duidelijk? Het imperium Romanum, dat we kennen, waardoor we de geschiedenis van de Romeinse provincie steeds beter leren kennen, dat bewonderenswaardige kunstwerk in een grootse stijl, was een begin, zijn bouw was erop berekend dat het zich eeuwenlang zou bewijzen — tot de dag van vandaag is er nooit meer zo gebouwd, ook nooit alleen maar gedroomd om sub specie aeterni iets even groots te bouwen! — Deze organisatie was hecht genoeg om slechte keizers te kunnen verdragen: toevallige personen mogen in dergelijke zaken geen rol spelen — het belangrijkste principe van alle grootse architectuur. Maar ze was niet stevig genoeg tegenover de corruptste soort corruptie, tegen de christen…Dit heimelijke ongedierte, dat in nacht, nevel en dubbelzinnigheid alle enkelingen besloop en uit iedereen afzonderlijk de ernst voor ware dingen, elk instinct voor feitelijkheden wegzoog, deze laffe, verwijfde en suikerzoete bende heeft stap voor stap de "zielen" van dit reusachtige bouwwerk vervreemd — die waardevolle, die mannelijk-voorname karakters, die de Romeinse zaak als hun eigen zaak, hun eigen ernst, hun eigen trots beschouwden. Die huichelachtige gluiperigheid, die heimelijke samenzwering, duistere begrippen als hel, het offeren van de schuldeloze, de unio mystica in het drinken van bloed, het langzaam opgerakeld vuur der wrake, de wraakzucht der paria’s — dat maakte zich meester van Rome, dezelfde soort religie, die in haar eerdere vorm al door Epicurus was bestreden. Lees Lucretius maar, dan begrijp je waartegen Epicurus strijd gevoerd heeft, niet het heidendom, maar "het christendom," dat wil zeggen, zielen verderven door middel van de begrippen schuld, straf en onsterfelijkheid. — Hij bestreed de ondergrondse culten, het hele sluimerende christendom — de onsterfelijkheid ontkennen betekende destijds al een ware verlossing. — En Epicurus heeft gezegevierd, iedere achtenwaardige geest in het Romeinse rijk was epicureër: maar toen verscheen Paulus….Paulus de vlees- en geniaal-geworden paria-haat tegen Rome, tegen "de wereld," de jood, de eeuwige jood par excellence ... Wat hij begreep was hoe je met behulp van een kleine sektarische christenbeweging, los van het jodendom, een "wereldbrand" kon stichten, hoe je met het symbool "god aan het kruis" de hele onderlaag, al het heimelijk opstandige, de hele erfenis van anarchistische activiteiten in het rijk, tot een enorme macht kon samenbundelen. "Het heil komt van de joden." — Het christendom als formule om allerlei ondergrondse culten, bijvoorbeeld die van Osiris, die van de grote moeder, die van Mithras, te overtroeven — en samen te voegen: dat inzicht is het geniale van Paulus. Daarin was zijn instinct zo zeker dat hij de denkbeelden, die deze paria-religies zo fascinerend maakten, met niets ontziend geweld tegen de waarheid, zijn eigen uitvinding, de "heiland," in de mond legde en niet alleen in de mond — dat hij van hem iets maakte, dat ook een priester van Mithras kon begrijpen…Dat was zijn ogenblik van Damascus 36: hij begreep dat hij het onsterfelijkheidsgeloof nodig had om "de wereld" van haar waarde te ontdoen, om het begrip "hel" zelfs Rome te laten overmeesteren — dat je met het "hiernamaals" het leven doodt…Nihilisten en christen: dat rijmt op elkaar, maar niet alleen dat…


59.


Al het werk van de antieke wereld tevergeefs: ik heb geen woorden die mijn gevoel over zoiets ontzettends kunnen uitdrukken. — En in aanmerking genomen dat haar arbeid voorwerk was, dat met een granieten zelfbewustzijn nog maar pas de fundering gelegd was voor een arbeid van duizenden jaren: de hele betekenis van de antieke wereld voor niets!...Waarvoor Grieken? waarvoor Romeinen? — Alle voorwaarden voor een intellectuele cultuur, alle wetenschappelijke methoden waren al aanwezig, de grootse, de weergaloze kunst om goed te lezen, was al beschikbaar — deze voorwaarde voor de cultuurtraditie, voor de eenheid der wetenschap; samen met wiskunde en mechanica, was de natuurwetenschap voortreffelijk op weg — het inzicht in feiten, de laatste en waardevolste van alle inzichten, had haar scholen, haar al eeuwenoude traditie! Begrijp je dat? Al het wezenlijke om aan het werk te kunnen gaan, was gevonden: — het wezenlijke, dat dient tienmaal herhaald te worden, zijn de methoden, maar zijn ook het moeilijkst, zijn ook datgene wat het langst tegengewerkt wordt door gewoonten en luiheid. Wat wij tegenwoordig, met een onuitsprekelijke zelfoverwinning — want we hebben alle slechte instincten, de christelijke, nog ergens in het lijf — terugveroverd hebben, de onbevangen blik op de werkelijkheid, de behoedzame hand, het geduld en de ernst voor het kleine, de hele oprechte kennis — die was al aanwezig! al meer dan tweeduizend jaar! En bovendien, verfijnde tact en smaak! Niet als hersendressuur! Niet als "Duitse" vorming met vlegelachtige manieren! Maar als lichaam, als gebaar, als instinct — kortom, als werkelijkheid…Allemaal tevergeefs! In één klap alleen nog herinnering! — Grieken! Romeinen! het hoogstaande van instinct, smaak, methodisch onderzoek, een geniale organisatie en bestuur, het geloof, een toekomst voor de mens willen, het grote ja zeggen tegen alle dingen, zichtbaar als imperium Romanum, voor alle zintuigen waarneembaar, de grootste stijl, niet meer louter kunst, maar werkelijkheid, waarheid en leven geworden… — En niet in één klap bedolven door een natuurverschijnsel! Niet door Germanen en andere lompe voeten vertrapt! Maar te schande gemaakt door listige, heimelijke, onzichtbare en bloedeloze vampiers! Niet belegerd — gewoon uitgezogen!...De verborgen wraakzucht, de kleine afgunst aan de macht! Al het deerniswekkende, aan-zichzelf-lijdende, door-slechte-gevoelens-geplaagde, de hele getto-wereld van de ziel in een keer er bovenop! —— Lees gewoon eens een christelijke volksmenner, bijvoorbeeld Augustinus, dan begrijp, dan ruik je wat voor onzindelijke lieden daarmee aan de macht gekomen zijn. Je zou je totaal vergissen als je er vanuit zou gaan, dat de leiders van de christelijke beweging een gebrek aan verstand hebben: — O, ze zijn slim, slim op het heilige af, deze heren kerkvaders! Wat hen mankeert is iets heel anders. De natuur heeft ze verwaarloosd — ze heeft vergeten ze een bescheiden bruidsschat van achtenwaardige, fatsoenlijke en zindelijke instincten mee te geven…Onder ons gezegd, het zijn niet eens mannen…Als de islam het christendom veracht, heeft het daarmee duizend maal gelijk: de islam gaat uit van mannen…


60.


Het christendom heeft ons beroofd van de oogst van de antieke cultuur, naderhand heeft het ons ook beroofd van de oogst van de islamitische cultuur. De prachtige Moorse cultuurwereld in Spanje, die ons in wezen meer verwant was en meer aan ons gevoel en onze smaak beantwoordde dan Rome en Griekenland, werd vertrapt (— ik zeg niet door wat voor voeten —), waarom? omdat ze haar bestaan te danken had aan mannelijke instincten, omdat ze bovendien, met de zeldzame en verfijnde kostbaarheden van het Moorse leven, ja zei tegen het leven!...Later bestreden de kruisridders iets, waarvoor het hen beter gepast had zich in het stof te werpen — een cultuur, vergeleken waarmee zelfs onze negentiende eeuw zich zeer armzalig en "laat" zou voordoen. — Natuurlijk, ze wilden buit behalen: het Oosten was rijk…Geen vooroordelen! Kruistochten — een soort veredelde zeeroverij, niet anders! De Duitse adel, in wezen Vikingen-adel, was daarmee in haar element: de kerk wist maar al te goed, waarmee ze de Duitse adel kon paaien…De Duitse adel, altijd de "Zwitsers" van de kerk, altijd in dienst van de slechtste instincten van de kerk — maar goed betaald... Dat de kerk nu juist met behulp van Duitse zwaarden, Duits bloed en moed, haar oorlog tegen haar aartsvijand, al het hoogstaande op aarde, gevoerd heeft! Dat roept hier een groot aantal pijnlijke vragen op. De Duitse adel ontbreekt vrijwel in de geschiedenis van de hogere cultuur: je raadt al waarom…christendom, alcohol — de twee belangrijke middelen voor corruptie... Op zich valt er helemaal niet te kiezen tussen islam en christendom, evenmin als tussen een arabier en een jood. De beslissing staat vast; het staat niemand vrij om hier nog te kiezen. Of je bent een paria, of je bent het niet…"Oorlog met Rome, op het scherp van de snede! Vrede, vriendschap met de islam": zo voelde, zo deed die grote vrijdenker, het genie onder de Duitse keizers, Frederik de Tweede, dat. Wat? moet een Duitse keizer eerst genie, eerst vrijdenker zijn, voordat hij een fatsoenlijk gevoel kan hebben? Ik begrijp niet hoe een Duitser ooit iets christelijk heeft kunnen voelen…


61.


Het is hier nodig een voor Duitsers nog honderdmaal pijnlijkere herinnering aan te roeren. De Duitsers hebben Europa beroofd van de laatste oogst van de cultuur, die er voor Europa binnen te halen viel — die van de renaissance. Begrijp je nu eindelijk, wil je begrijpen wat de renaissance was? De herwaardering van de christelijke waarden, de poging, ondernomen met behulp van alle mogelijke middelen, met alle instincten, met alle genialiteit, om de tegenovergestelde waarden, de hoogstaande waarden te doen zegevieren…Tot dusver is er alleen deze grote strijd geweest, tot dusver is er geen beslissendere vraagstelling geweest dan die van de renaissance — mijn vraag is haar vraag —: nooit heeft er ook maar één meer fundamentele, rechtstreekse, strikt over de hele frontlijn en op het centrum gerichte aanval plaatsgevonden! Aanvallen op de beslissende plaats, het broeinest van het christendom zelf, en daar de hoogstaande waarden op de troon brengen, dat wil zeggen, ze binnenvoeren in de instincten, in de laagste behoeften en begeerten van de daar aanwezigen… Voor me, zie ik een mogelijkheid van een volmaakt bovenaardse betovering en kleurenpracht: — ik heb het gevoel dat zij, in al die huiver, begint te glanzen met een verfijnde schoonheid, dat daarin iets kunstigs werkzaam is, zo goddelijk, zo verduiveld goddelijk, dat je vergeefs duizenden jaren zult doorzoeken naar een tweede soortgelijke mogelijkheid; ik zie een schouwspel, zo zinvol en tegelijkertijd zo prachtig paradoxaal, dat alle goden van de Olympus daarmee een aanleiding hebben gehad voor een onsterfelijk geschater — Cesare Borgia als paus... Begrijp je me? ... Komaan, dat zou de enige zege zijn geweest, waarnaar ik nu verlang —: daarmee zou het christendom afgeschaft zijn! — Wat gebeurde er? Een Duitse monnik, Luther, kwam naar Rome. Deze monnik, met alle wraakzuchtige instincten van een mislukt priester in zijn lijf, ging in Rome tekeer tegen de renaissance... In plaats van met de grootste dankbaarheid te aanvaarden dat er iets ontzagwekkends gebeurd was, dat het christendom verslagen was in zijn thuisbasis —, wist zijn haat uit dat schouwspel alleen zijn voedsel te halen. Een religieus mens denkt alleen aan zichzelf. — Luther zag de verdorvenheid van het pausdom, terwijl juist het tegendeel voor het grijpen lag: de oude verdorvenheid, de peccatum originale, het christendom zat niet meer op de pauselijke zetel! maar het leven! De triomf van het leven zat er! Het grote ja tot alle verheven, mooie, stoutmoedige dingen!...En Luther herstelde de kerk: hij pakte haar aan…De renaissance — een zinloze gebeurtenis, een groot tevergeefs! — O, die Duitsers, wat die ons al gekost hebben! Tevergeefs — dat is altijd het werk van de Duitsers geweest. — De reformatie, Leibniz, Kant en de zogenaamde Duitse filosofie; de "vrijheids"-oorlogen; het rijk — telkens iets tevergeefs voor iets, dat al aanwezig was, voor iets dat niet terug te halen was…Ik geef toe, het zijn mijn vijanden, die Duitsers: in hen veracht ik elk soort onzuiverheid in begrippen en waarden, lafheid voor elk oprecht ja en nee. Al bijna duizend jaar hebben ze alles, waar ze met hun vingers aankwamen, warrig en rommelig gemaakt, alle halfslachtigheden — driekwartslachtigheden! — waaraan Europa lijdt, hebben ze op hun geweten — ook het onzuiverste soort christendom dat er bestaat, het ongeneeslijkste, het onweerlegbaarste, het protestantisme, hebben ze op hun geweten…Als we niet kunnen afrekenen met het christendom, zullen de Duitsers daar schuldig aan zijn…


62.


— Hiermee ben ik aan het einde gekomen en spreek mijn vonnis uit. Ik veroordeel het christendom, ik dien tegen de christelijke kerk de vreselijkste aller aanklachten in, die ooit door een aanklager in de mond genomen zijn. Voor mij is zij de grootst denkbare verdorvenheid, ze heeft die verdorvenheid zo ver mogelijk willen doorvoeren. Met haar verdorvenheid heeft de christelijke kerk niets onberoerd gelaten, van al het waardevols heeft ze iets waardeloos, van elke waarheid een leugen, van elke rechtschapenheid een laaghartigheid gemaakt. Waag het nog eens met me over "humanitaire" zegeningen te spreken! Ellende ongedaan maken druiste in tegen haar eigenbelang: ze leefde van ellende, ze schiep ellende om zichzelf te vereeuwigen….De worm der zonde bijvoorbeeld: met die rampspoed heeft de kerk de mensheid nog eens verrijkt! — De "gelijkheid van de zielen voor god", die valsheid, dat voorwendsel voor de rancune van alle laaghartigen, dit begrip als springstof, dat uitgelopen is op een revolutie, een modern idee en het principe voor het verval van de hele maatschappelijke orde — is christelijk dynamiet... "Humanitaire" zegeningen van het christendom! Uit de humanitas een innerlijke tegenspraak ontwikkelen, een kunst om zichzelf te schande te maken, een wil tot liegen tegen elke prijs, walging, verachting van alle goede en deugdzame instincten! Dat zijn me nog eens zegeningen van het christendom! — Het parasitisme als enige praktijk van de kerk; die met haar ideaal van bleekzucht, van heiligheid, alle bloed, alle liefde, alle hoop opdrinkt: het hiernamaals als wil tot ontkenning van elke werkelijkheid; het kruis als herkenningsteken voor de meest ondergrondse samenzwering, die er ooit heeft bestaan — tegen gezondheid, schoonheid, welslagen, dapperheid, geest, het goede van de ziel, tegen het leven zelf


Deze eeuwige aanklacht tegen het christendom, wil ik op alle muren schrijven, waar er ook maar een muur te vinden is — ik heb letters om ook blinden ziende te maken…Ik noem het christendom de enige grote vloek, de enige grote innerlijkste verdorvenheid, het enige grote wraakzuchtige instinct, waarvoor geen enkel middel, giftig, heimelijk, onderaards en nietig genoeg is — ik noem het de enige onsterfelijke schandvlek der mensheid…

 

En dan rekenen ze ook nog eens de tijd vanaf de dies nefastus 37, waarmee deze rampspoed begonnen is — vanaf de eerste dag van het christendom! — Waarom niet liever vanaf zijn laatste? — Vanaf vandaag? — Herwaardering van alle waarden!...


Noten:


[1] Hyperboreeërs: in de antieke wereld een vredig en gelukzalig mythisch volk, ergens aan de rand van de aarde, meestal in het hoge noorden, voorbij de noordenwind (Gr.: boreas) gelokaliseerd. Zie ook Herodotus, Boek IV.

[2] Pindarus (522 v.C-443 v.C) was een Griekse dichter. Zie: Zegezang X.

[3] Peccatum originale: erfzonde

[4] Tübinger Studiehuis: een theologisch-wetenschappelijke school, bepaald door evangelische en katholieke theologen, die in de 19e eeuw aan de Universiteit van Tübingen de geschiedeniswetenschap invoerden in het bijbelonderzoek.

[5] Nervus sympaticus: deel van het autonome zenuwstelsel. Beïnvloedt de organen zodanig dat het lichaam arbeid kan verrichten.

[6] Ernest Renan, (1823-1892) was een Frans filosoof en schrijver, vooral bekend van zijn invloedrijke historische werken over het vroege christendom en zijn politieke theorie. Eén der bekendste werken van Renan, al tijdens zijn leven, was Het leven van Jezus (Frans: 'Vie de Jésus', 1863). Daarin betoogde hij dat het leven van Jezus op dezelfde wijze geschreven en onderzocht zou moeten worden als van welke mens dan ook. Ook zou de bijbel aan hetzelfde kritische onderzoek onderworpen moeten worden als andere historische documenten. Deze stellingname wekte veel verzet op bij de Kerk. Paus Pius IX noemde Renan ‘De blasfemist van Europa.’ De Franse minister van Onderwijs, Victor Duruy, verbood Renan nog langer college te geven.

[7] Sub specie aeternitatis, (gezien vanuit het perspectief van de eeuwigheid), is een door Spinoza geïntroduceerde uitdrukking. Vandaar deze woordspeling van Nietzsche.

[8] Bedoeld is de Doos van Pandora.

[9] "Het heil is uit de joden": Handelingen 3:17.

[10] Non plus ultra: niet verder, is de Latijnse vertaling van de tekst die Hercules volgens de mythe op de Zuilen van Hercules, Gibraltar (Europa) en Monte Hacho (Afrika), zou hebben gebeiteld. De tekst drukt uit dat de Middellandse Zee goed bekend was, maar dat niemand wist wat er verderop in het westen lag.

[11] David Friedrich Strauss, 1808-1874) schrijver van Das Leben Jesu, (1845) een zeer beroemd boek in die tijd.

[12] Sankya: is de belangrijkste school van de Indiase filosofie, op de Vedanta na, waarin Samkhya het sterkst doorleeft. Het betekent letterlijk: "datgene wat alles in detail beschrijft". Samkhya is een van zes klassiek-orthodox-filosofische systemen

[14] Gij zult niet zweren: Matth.5:34.

[15] Amphitryon was zoon van Alcaeus en koning van Tiryns, was, in de Griekse mythologie, de man van koningin Alcmenae, die tevens de moeder van Hercules was. Amphityron was op veldtocht toen Zeus zijn gedaante aannam en de nietsvermoedende Alcmenae (nog eens) zwanger maakte. Zij baarde een tweeling waarvan alleen Iphicles een echte zoon was van Amphitryon, die sneuvelde in een veldtocht tegen de Minyers. Volgens een treurspel van Euripides werd hij echter door ‘stiefzoon’ Hercules in een woedeaanval doodgeslagen.

[16] "Als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos": 1 Corinth. 15:14.

[17] Niaiserie: onnozelheid.

[18] Ultima ratio: het enige dat nog gedaan kan worden, laatste hulpmiddel. Het begrip stamt uit de Dertigjarige Oorlog. Kardinaal Richelieu liet op de kanonnen Ultima Ratio Regum gieten: het laatste middel van de koningen.

[19] Cesare Borgia (1475-1507) was de zoon van paus Alexander VI en diens minnares. Iedereen was bang voor zijn wreedheid; voor Niccolò Machiavelli was hij echter de ideale vorst.

[20] "Heeft God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid gemaakt? Volgens Gods wijsheid heeft de wereld met al haar wijsheid God niet gevonden; daarom heeft God besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van de verkondiging." 1 Corinth. 1:20-21.

[21] ‘U bent dus toch koning?’ zei Pilatus. ‘Ja’, zei Jezus, ‘Ik ben koning: met geen andere bestemming ben Ik geboren en in de wereld gekomen dan om te getuigen van de waarheid. Iedereen die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.’ ‘Waarheid?’ zei Pilatus. ‘Wat is waarheid?’ Joh.18:37-28.

[22] Deus, qualem Paulus creavit, dei negatio: God zoals Paulus die geschapen heeft, is een ontkenning van God.

[23] Tegen verveling strijden de goden vergeefs. Parafrase van Friedrich Schillers: tegen domheid strijden zelfs goden vergeefs (De Maagd van Orleans).

[24] Verschillende vroege Kerkvaders, waaronder Clemens Alexandrinus en Eusebius van Cesarea interpreteerden het Hebreeuwse "Heva" niet alleen als de naam van Eva, maar in zijn geaspireerde vorm als "vrouwelijke slang."

[25] Ad majorem dei honorem: tot meerdere eer van God.

[26] Folie circulaire. In 1851 publiceerde de Franse psychiater Jean-Pierre Falret een artikel waarin hij een toestand beschreef die hij folie circulaire noemde, manische periodes afgewisseld met depressies. Het wordt gezien als de eerste gevalsbeschrijving van wat tegenwoordig een bipolaire stoornis heet.

[27] Wat voor de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om het sterke te beschamen. 1 Corinth.18:27.

[28] In hoc signo. In Hoc Signo Vinces (Latijn) betekent: ‘In dit teken zult gij overwinnen.’ De tekst, gegroepeerd rond een kruisteken, verscheen aan de Romeinse keizer Constantijn de Grote aan de vooravond van een beslissende veldslag; Constantijn overwon inderdaad in het teken van het kruis en dankbaar bekeerde hij zichzelf en zijn keizerrijk tot het christendom.

[29] Verwijzing naar de Tübinger School. De oprichter van die school was F.C. Baur. Ook David Friedrich Strauss, een Zwaab, waar Nietzsche het in het bijzonder op gemunt had, was aan die school verbonden.

[30] Thomas Carlyle (1795-1881)  was een Schots schrijver en historicus. Hij kapittelde de maatschappij van zijn tijd en benadrukte de behoefte aan sterke leiders. Hij betoogde dat een toenemende intelligentie zou leiden tot een achteruitgang van de maatschappij.

[31] Manu. De Manusmrti, of "Wetten van Manu" in een hindoe-tekst die gedateert wordt ergens tussen 200 vC en 200 nC. Het is de belangrijkste bron ter bevestiging van het kastestelsel. Nietzsche gebruikt een dubieuze Franse vertaling van de notoire antisemiet Louis Jacolliot. Veel van de door Nietzsche geciteerde passages zijn in werkelijkheid toevoegingen van Jacolliot. Jacolliot beweert dat de joden de oorspronkelijke verdreven paria’s zijn uit de Manusmrti.

[32] Immaculata conceptio: Onbevlekte ontvangenis.

[33] In flagranti: op heterdaad.

[34] Pulchrum est paucorum hominum: Schoonheid is voor de enkelingen.

[35] Aere perennius: Duurzamer dan brons.

[36] "Toen hij onderweg was en Damascus naderde, werd hij plotseling omstraald door een licht uit de hemel. Hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je mij?’" (Handelingen 9:3-4)

[37] Dies nefastus: onheilsdag.


Naar boven