Aldous Huxley
DE DEUREN DER WAARNEMING
DE DEUREN IN DE MUUR
Inleiding:
Het is alweer bijna vijftig jaar geleden
dat Aldous Huxley dit verslag van zijn ervaringen met de Andere Wereld
schreef. Hoe zijn woorden ook tekort mogen schieten, toch geeft hij een
beeld van die Wereld vanuit de onze en, wat nog onthullender is, van de
onze vanuit die Wereld. Het fascinerende en geniale is dat hij begrepen
heeft dat die Andere Wereld de Wereld van de mystici is, de wereld van
de heldere momenten, die wij mystieke ervaringen noemen. Het is het
aanschouwen van de onverdeelde Werkelijkheid en het ervaren van de
samenhang van alles met alles en het besef daar zelf een onlosmakelijk
deel van te zijn.
Eigenlijk, en dat heeft Huxley niet begrepen, is het
de wereld zoals de onbevangen kleine kinderen die ervaren, de wereld
vol wonderen en betovering, waarin zij nog net zo zijn als alles is. De
Wereld waarin geen afzonderlijke dingen zijn, niets een naam heeft, de
woordeloze Wereld, de Wereld van het Zijn en niet de wereld van het
worden en doen, de Wereld zoals die eigenlijk is en waar grote mensen
blind en doof voor geworden zijn. Zij leven in hun eigen gecreëerde
wereld van hun gedachten, hun wensen en verwachtingen, hun angsten en
zorgen en kunnen de uitgang, de deur in de muur, niet meer vinden. Zij
zoeken in hun eigen tranendal een kunstmatige vergetelheid in alkohol,
drugs en orgasmen. Anderen zijn op zoek naar de uitgang, hoewel ze
altijd gehoord hebben dat er geen uitgang is en dat ze er maar beter
het beste van kunnen maken.
Elke goede trip, of dat nu met paddo's is of met marihuana, laat ons
een kortstondige ego-loze blik in die andere Wereld werpen, ontsluit
voor de tijd dat het duurt de Deur in de Muur, waarna wij weer in onze
eigen wereld van het "bij het volle verstand zijn" terugvallen en
overgaan tot de orde van de dag. De orde van het moeten, het willen,
het voldoen aan verwachtingen van onszelf en van anderen, het in stand
houden van onze eigen kunstmatige wereld en het aanpassen van die
kleine kinderen die niet van deze wereld zijn aan onze eigen creatie.
Is het nu allemaal waar wat Aldous Huxley schrijft? Het antwoord is:
nee. Zelfs in zijn extatische bewoordingen waarmee hij die Andere
Wereld beschrijft, schiet hij tekort, omdat het ervaren nu eenmaal niet
in woorden is uit te drukken. In de absurditeit, de arrogantie en de
krankzinnigheid van onze wereld is hij overduidelijk. Maar waar hij
helemaal de plank misslaat is in de uitwerking van zijn inzichten. In
het boek staan nogal wat tegenstrijdigheden en vooroordelen maar
daartussen schitteren parels van helderheid en inzicht.
Voor de duidelijkheid zijn die parels vet, tegenstrijdigheden en vooroordelen rood
en is het commentaar blauw.
De Deuren der Waarneming
Aldous Huxley
De Deuren der Waarneming werd voor het eerst in Engeland uitgegeven
door Chatto & Windus Ltd 1954. ©Mrs. Laura Huxle 1954
Opmerking:
De Deuren der Waarneming verschijnt in deze bibliotheek onder de
"Eerlijk gebruik" regels volgens de 1976 Copyright Wet voor NON-profit
academische, onderzoeks-, en algemene informatiedoeleinden. Lezers die
een eigen kopie van de Deuren
der Waarneming voor hun
boekenkast willen hebben, wordt verzocht een boek bij hun boekhandel te
kopen.
Als de deuren der waarneming
gereinigd zouden worden,
zou alles aan de mens verschijnen zoals het is, oneindig.
- William Blake
HET
WAS IN 1886
dat de Duitse farmacoloog, Louis Lewin, de eerste systematische studie
over de cactus, waar vervolgens zijn eigen naam aan gegeven werd,
publiceerde. De Anhalonium lewinii (tegenwoordig Lophophora
Williamsii var.lewinii) was nieuw voor de wetenschap.Voor de
primitieve godsdienst en de indianen van Mexico was het sinds
onheuglijke tijden een oude vriend. Het was eigenlijk meer dan een
vriend. In de woorden van een van de vroege Spaanse bezoekers aan de
Nieuwe Wereld, "zij eten een wortel die zij peyote noemen, en die zij
als een godheid vereren."
Waarom zij het als een godheid vereerd zouden hebben
werd duidelijk toen uitnemende psychologen als Jaensch, Havelock Ellis
en Weir Mitchell hun experimenten met mescaline, de actieve stof van
peyote, begonnen. Zij stopten weliswaar lang voor ze aan verafgoding
toe waren; maar alles gebeurde met het oogmerk om mescaline een plaats
onder de kruiden van een uitzonderlijk aanzien te geven. Toegediend in
geschikte dosering, verandert het de kwaliteit van het bewustzijn
grondiger en toch is het minder toxisch dan enig andere substantie in
het repertoire van de farmacologen.
Mescaline-onderzoek is sinds de dagen van Lewin en
Havelock Ellis slechts sporadisch voortgezet. Chemici hebben niet
alleen het alkaloïed geïsoleerd; zij hebben ook geleerd hoe ze het
konden synthetiseren, zodat de beschikbaarheid niet langer van de
schaarse en afwisselende oogst van de woestijncactus afhangt.
Psychiaters hebben zichzelf mescaline toegediend in de hoop daardoor,
uit de eerste hand, tot een beter begrip van de mentale processen van
hun patiënten te komen. Psychologen, die jammer genoeg met te weinig
proefpersonen binnen een te nauw bereik van omstandigheden gewerkt
hebben, hebben een aantal van de meest opvallende effecten van de drug
geobserveerd en gecatalogiseerd. Neurologen en fysiologen hebben het
een en ander over het werkingsmechanisme op het centraal zenuwstelsel
ontdekt. En minstens één Beroeps- filosoof heeft mescaline ingenomen
terwille van het licht dat het op die oeroude, onopgeloste raadsels
zoals de plaats van de geest in de natuur en het verband tussen
hersenen en bewustzijn, zou kunnen werpen.
Er bleven zaken liggen totdat, twee of drie jaar geleden, een nieuw en
misschien zeer veelbetekenend feit werd waargenomen. Eigenlijk had het
feit een aantal decennia lang iedereen aangestaard; maar het geval
wilde dat niemand het had opgemerkt, totdat een Jonge Engelse
psychiater, die nu in Canada werkt, getroffen werd door de nauwe
overeenkomst in chemische samenstelling tussen mescaline en adrenaline.
Verder onderzoek onthulde dat lyserginezuur, een uiterst krachtig
hallucinogeen afgeleid van moederkoorn, een structurele biochemische
overeenkomst met de andere bezit. Vervolgens kwam de ontdekking dat
adrenochroom, dat een afbraakprodukt van adrenaline is, veel van de
symptomen kan veroorzaken, die bij een mescaline-intoxicatie worden
waargenomen. Maar adenochroom komt waarschijnlijk van nature in het
menselijk lichaam voor. Met andere woorden zou ieder van ons in staat
kunnen zijn om een chemische stof, waarvan bekend is dat zeer kleine
hoeveelheden Diepgaande veranderingen in het bewustzijn kunnen
veroorzaken, te produceren. Bepaalde van die veranderingen zijn
vergelijkbaar met diegene, die voorkomen in die zeer karakteristieke
plaag van de twintigste eeuw, de schizofrenie. Is die geestesziekte aan
een chemische ontregeling te wijten? En is die psychische ontregeling
op zijn beurt aan psychische noden die de bijnieren beïnvloeden te
wijten? Het zou overhaast en voorbarig zijn dat te bevestigen. Het
enige wat we kunnen zeggen is dat er een soort van prima facie
zaak uit op gemaakt kan worden. Intussen wordt de aanduiding
systematisch gevolgd, de speurneuzen - biochemici, psychiaters en
psychologen - zitten op het spoor.
Door een reeks van, voor mij uiterst gunstige
omstandigheden, liep ik, in het voorjaar van 1953, zomaar tegen dat
spoor aan. Een van de speurneuzen was voor zaken naar Californië
gekomen. Ondanks zeventig jaar van onderzoek met mescaline beschikte
men nog maar over belachelijk ondeugdelijk psychologisch materiaal, en
hij wilde daar dolgraag wat aan toevoegen. Ik was ter plaatse en
wilde inderdaad graag als proefkonijn fungeren. Zo gebeurde het dat ik,
op een stralende morgen in Mei, viertiende gram mescaline, opgelost in
een half glas water, innam en ging zitten om op de uitwerking te
wachten
Wij leven samen, wij beïnvloeden elkaar en
reageren op elkaar; maar altijd en onder alle omstandigheden zijn wij
op onszelf. De martelaren gaan hand in hand de arena in; alleen worden
zij gekruisigd. In een omhelzing proberen de geliefden wanhopig hun
extasen in een enkele zelftranscendentie te versmelten; tevergeefs.
Juist door zijn aard is elke belichaamde ziel gedoemd in eenzaamheid te
lijden en te genieten. Gewaarwordingen, gevoelens, inzichten,
fantasieën - zijn allemaal persoonlijk en, behalve door middel van
symbolen en uit de tweede hand, niet meedeelbaar. Wij kunnen informatie
over ervaringen bij elkaar brengen, maar nooit de ervaringen zelf. Van
gezin tot natie is elke menselijke groep een gemeenschap van
eiland-universums.
De meeste eiland-universums lijken voldoende op
elkaar om ons te Veroorloven te begrijpen dat ze op hetzelfde neerkomen
of zelfs tot wederzijdse empathie en "invoelen" leiden. Zo kunnen wij
dus, als wij ons onze eigen verliezen en vernederingen herinneren, met
anderen in vergelijkbare omstandigheden ons medeleven betuigen en
onszelf (natuurlijk altijd op een wat Pickwickiaanse manier) in hun
plaats verplaatsen. Maar in bepaalde gevallen is de communicatie tussen
twee universums onvolledig of zelfs niet-bestaand. De geest is zijn
eigen plek, en Plekken, die door de krankzinnige en buitengewoon
begaafde wordt ingenomen verschillen zo van de plekken waar gewone
mannen en vrouwen leven, dat er weinig of geen gemeenschappelijke
geheugengebied bestaat dat als basis voor begrijpen of medegevoel kan
dienen. Woorden worden geuit, maar slagen er niet in te verhelderen. De
dingen en gebeurtenissen waar de symbolen naar verwijzen behoren tot
elkaar wederzijds uitsluitende rijken van de ervaring.
Het is een uiterst weldadige gave onszelf te zien
zoals anderen ons zien. Nauwelijks minder belangrijk is het vermogen
anderen te zien zoals zij zichzelf zien. Maar wat als die anderen tot
een ander soort behoren en een radicaal ander universum bewonen? Hoe
kan bijvoorbeeld de gezonde te weten komen hoe het werkelijk voelt om
krankzinnig te zijn. Hoe kunnen we ooit, als wij niet als visionairen,
als medium, of als een muzikaal genie wedergeboren worden de werelden
waar Blake, Swedenborg en Johan Sebastiaan Bach thuis waren, bezoeken?
En hoe kan een mens aan de uiterste grenzen van ectomorfie en
cerebrotonie zich ooit verplaatsen in iemand aan de grenzen van de
endomorfie en de viscerotonie, of, uitgezonderd binnen bepaalde nauw
omschreven gebieden, de gevoelens delen met iemand die zich aan de
grenzen van de mesomorfie en somatotonie bevindt? Voor de onvervalste
behaviorist zijn, veronderstel ik, zulke vragen zonder betekenis. Maar
voor diegenen die theoretisch geloven dat wat zij uit de praktijk
kennen waar is - namelijk, dat er aan de ervaring zowel een binnen- als
een buitenkant is - zijn de geponeerde problemen werkelijke problemen,
deste ernstiger, omdat sommige volledig onoplosbaar, sommige zijn
alleen in uitzonderlijke omstandigheden en met methoden, die niet voor iedereen beschikbaar zijn
(het is voor iedereen
mogelijk, zelfs hoe minder door kennis gehinderd, hoe gemakkelijker, om
alle problemen op te lossen. Iedereen kan wijs worden, al is het
doorgaans door schade en schande), op te lossen. Zo lijkt
het ogenschijnlijk zeker dat ik nooit zal weten hoe het voelt om Sir
John Falstaff of Joe Louis, te zijn. Aan de andere kant heeft
het mij altijd mogelijk geleken, dat ik, door bijvoorbeeld hypnose,
door middel van systematische meditatie, of anders door de geschikte
drug in te nemen, mijn alledaagse wijze van bewustzijn zo zou kunnen
veranderen, dat ik, van binnenuit, in staat zou zijn te weten waar de
ziener, het medium of zelfs de mysticus het over gehad hebben.
Door wat ik over de ervaring met mescaline gelezen
had, was ik er bij voorbaat van overtuigd dat de drug mij, in ieder
geval voor enige uren, toe zou laten in het soort binnenwereld die door
Blake en AE beschreven zijn. Maar wat ik verwacht had gebeurde niet. Ik
had verwacht dat ik met gesloten ogen zou liggen kijken naar visioenen
van veelkleurige meetkundige figuren, naar bezielde architecturen, vol
edelstenen en sprookjesachtig mooi, van landschappen met heroïsche
figuren, van symbolische drama's die onophoudelijk op grens van de
ultieme openbaring zouden trillen. Maar ik had, dat was
duidelijk, geen rekening gehouden met de eigenaardigheden van mijn
mentale gesteldheid, met de feiten van temperament, opleiding en
gewoonten.
Ik ben nu en zolang als ik mij kan herinneren,
altijd een armzalige visualiseerder geweest. Woorden, zelfs de
veelzeggende woorden van dichters, roepen in mijn geest geen beelden
op. Geen halfslaapse visoenen begroeten mij op de grens van de slaap.
Als ik mij iets weer voor de geest roep, toont de herinnering mij dat
niet als een levendige gebeurtenis in mijn geest. Door een
wilsinspanning kan ik een niet erg levendig beeld van wat er
gistermiddag gebeurd is oproepen, van hoe de Lugarno er gewoonlijk
uitzag voor de bruggen vernield werden, van de Bayswaterstraat toen de
enige bussen nog groen en klein waren en door oude paarden met drie en
een halve mijl per uur werden voortgetrokken. Maar zulke beelden zijn
van weinig betekenis en leiden beslist geen eigen leven. Zij staan tot
werkelijke waargenomen beelden zoals de geesten van Homerus, die in de
schaduwen tot hen kwamen, tot mensen van vlees en bloed stonden. Alleen
als ik hoge koorts heb komen mijn eigen mentale beelden tot een eigen
leven. Voor diegenen in wie het visualiseringsvermogen krachtig is,
moet mijn binnenwereld wel merkwaardig saai, beperkt en oninteressant
toeschijnen. Het was die binnenwereld - een armzalige maar wel mijn
eigen - waarvan ik verwachtte die in iets totaal anders dan die was te
zien veranderen.
De verandering die er in feite in die wereld plaats
vond, was op geen enkele manier revolutionair. Een half uur nadat ik de
drug had ingenomen werd ik mij van een trage dans van gouden lichtjes
bewust. Een half uur later waren er weelderige opzwellende en zich
vanuit stralende knopen uitdijende rode oppervlakken van energie die
trilden met een doorlopend veranderend schakerend leven. Op een ander
moment openbaarde het sluiten van mijn ogen mij een complex grijze
structuren, waarin bleke paarse bollen in een intense vastheid bleven
verschijnen en eenmaal verschenen geluidloos naar boven uit het zicht
bleken te glijden. Maar op geen enkel moment waren er beelden of vormen
van mensen of dieren. Ik zag geen landschappen, geen enorme ruimten,
geen magisch groeien en metamorfose van gebouwen, niets wat in de
verste verte op een drama of parabel leek. De andere wereld waar
mescaline mij in toeliet was niet de wereld van visioenen; die bestond
daar buiten, in wat ik met mijn ogen kon zien. De grote verandering
trad op in het rijk van de objectieve feiten. Wat er met mijn subjectieve universum
gebeurd was, was betrekkelijk onbelangrijk.(juist omdat zijn subjectieve
universum veranderde, veranderde de buitenwereld. Mescaline legt het
denken stil, sluit het ego buiten en maakt het kijken naar de
buitenwereld tot een onbevooroordeeld zien)
Ik nam mijn pil om elf uur. Anderhalf uur later zat
ik in mijn studeerkamer en keek strak naar een kleine glazen vaas. In
de vaas stonden maar drie bloemen - een Belie van Portugal-roos in
volle bloei, schelproze met aan de basis van ieder bloemblad een zweem
van een warmere vlammendere tint; een grote helrode en roomkleurige
anjer; en de koene heraldieke bloesem van een iris, bleek purper aan
het eind van haar gebroken stengel. Toevallig en zomaar verbrak die
kleine ruiker alle regels van een gebruikelijke goede smaak. Die morgen
was ik bij het ontbijt getroffen door de levendige dissonant van de
kleuren ervan. Maar dat was niet langer het punt. Ik keek nu niet naar
een ongewone bloemschikking. Ik zag nu wat Adam op de morgen
van zijn schepping gezien had - het wonder, moment na moment, van het
naakte bestaan (en alle kleine kinderen altijd zien,
een betoverende wereld)
"Is het prettig?" vroeg iemand (tijdens dit deel van
het Experiment werden alle gesprekken op een bandrecorder opgenomen, en
dat heeft mij in staat gesteld mijn geheugen over alles wat er gezegd
was, op te frissen)
"Niet prettig en niet vervelend," antwoordde ik. "het is alleen maar."
Istigkeit- was dat het woord niet dat
Meister Eckehart doorgaans gebruikte? "Is-heid." Het Zijn van de
Platoonse filosofie - behalve dat het lijkt dat Plato de enorme,
groteske fout gemaakt heeft Zijn te scheiden van Worden en het met de
mathematische abstractie van de Idee te identificeren. Hij, de stakker,
kon nooit een boeket bloemen hebben zien schijnen met hun eigen
innerlijke licht, dat alleen maar onder de druk van de betekenis
waarmee ze geladen waren, trilde; kon nooit ontwaard hebben dat wat
roos en iris en anjer zo intens beduidden niets meer of minder was dan
wat zij waren - een voorbijgaan dat toch het eeuwige leven
was, een eindeloos tenietgaan dat tegelijkertijd zuiver zijn was, een
bundel van haarfijne, unieke bijzonderheden, waarin door een of andere
onuitsprekelijke en toch vanzelfsprekende paradox de goddelijke bron
van alle bestaan te zien was.
Ik bleef naar de bloemen kijken, en het leek alsof
ik in hun levende licht het kwalitatieve equivalent van ademen
bespeurde - maar van een ademen zonder terugkeer naar het beginpunt,
zonder regelmatig wegebben maar slechts een herhaald vloeien van
schoonheid naar grotere schoonheid, van een diepere naar een nog
diepere betekenis. Woorden als "genade" en "verheerlijking" doken op in
mijn geest en dat was onder andere wat er natuurlijk mee bedoeld werd.
Mijn ogen gingen van de roos naar de anjer, en van die geveerde gloed
naar de zachte krullen van gevoelend amethist die de iris vormden. Voor
het eerst begreep ik Het Gelukzalige Visioen, Sat Chit Ananda,
het Gezegende Bewustzijn, niet op het verbale niveau, niet door
aanvankelijke aanduidingen of van een afstand, maar precies en volledig
waar die wonderlijke lettergrepen op duiden. En toen herinnerde ik mij
een passage die ik in een van Suzuki's essays gelezen had. "Wat is het
Dharma-lichaam van de Boeddha?" (het Dharma-lichaam van de Boeddha is
een ander manier om Geest, Zo-Zijn, Leegte, de Godheid te zeggen) De
vraag wordt in een Zen-klooster door een ernstige en verbijsterde
novice gesteld. En met de onmiddellijke irrelevantie van een van de
Marx-brothers, antwoordt de Meester, "De haag achterin de tuin." "en
wat is, als ik vragen mag," vraagt de novice onzeker, "de man die deze
waarheid verwerkelijkt?" Groucho geeft hem met zijn staf een klap op
zijn schouders en antwoordt: "Een goudharige leeuw."
Het was toen ik het las slechts een vaag
betekenisvol stukje onzin geweest. Nu was het allemaal glashelder, even
duidelijk als Euclides. Natuurlijk was het Dharma-lichaam van de
Boeddha de haag achterin de tuin. Tegelijkertijd, en niet minder
overduidelijk was het deze bloemen, en was het alles waar ik - of
liever dat gezegende Niet-Ik, dat voor een ogenblik uit mijn wurgende
omarming verlost was - naar wilde kijken. De boeken bijvoorbeeld
waarmee de wanden van mijn studeerkamer bekleed waren. Zij gloeiden
toen ik ernaar keek net als de bloemen, met stralender kleuren en een
diepere betekenis. Rode boeken als robijnen; smaragden boeken; in witte
jade gebonden boeken; boeken van agaat; van aquamarijn, van gele
topaas; lapis lazuli boeken waar de kleur zo intens van was, zo
intrinsiek betekenisvol, dat het leek alsof zij op het punt stonden hun
planken te verlaten om zich nog indringender aan mijn aandacht toe te
vertrouwen.
"Hoe zit het met de ruimtelijke verhoudingen?" vroeg
de onderzoeker, toen ik naar de boeken keek.
Dat was moeilijk te beantwoorden. In werkelijkheid
leek het perspectief nogal vreemd en de muren van de kamer leken niet
langer in rechte hoeken bij elkaar te komen. Maar dit waren niet de
werkelijk echt belangrijke feiten. Het echt belangrijke feit was dat de
ruimtelijke verhoudingen niet langer meer veel te betekenen hadden en
dat mijn geest de wereld in andere termen dan ruimtelijke categorieën
waarnam. Normaal houdt het oog zich bezig met problemen als Waar?
- Hoe ver? - Hoe verhoudt het zich tot wat? Tijdens de
mescaline-ervaring zijn de impliciete vragen waar het oog op antwoordt
van een andere orde. Plaats en afstand zijn niet langer
bijzonder belangrijk. De geest doet zijn Waarnemen in termen van
intensiteit van zijn, diepte van betekenis, verhoudingen binnen een
patroon. Wat ik waarnam, wat zelf indruk op mijn geest maakte, was het
feit dat zij allemaal gloeiden met een levend licht en dat in sommige
de luister groter was dan in andere. In deze context waren plaats en de
drie dimensies niet ter zake. Natuurlijk was de categorie ruimte niet
opgeheven. Als ik opstond en wat rondliep, kon ik dat heel gewoon doen,
zonder de plaats van voorwerpen verkeerd in te schatten. De ruimte was
er nog, maar had zijn overwicht verloren. De geest was op de eerste
plaats niet met maten en posities maar met zijn en betekenen bezig.
En tegelijkertijd met de onverschilligheid voor
ruimte trad er een nog totalere onverschilligheid voor tijd op.
"Het lijkt alsof er genoeg van is," was alles wat ik
kon antwoorden, toen de onderzoeker mij vroeg wat ik over tijd voelde.
Genoeg, maar precies hoeveel was volstrekt niet
relevant. Ik had natuurlijk op mijn horloge kunnen kijken; maar ik wist
dat mijn horloge in een andere dimensie was. Mijn werkelijke ervaren
was geweest, en was nog steeds die van een oneindige duur of anders
gezegd van een eeuwigdurend heden gevormd door een doorlopend
veranderende apocalyps.
De onderzoeker stuurde mijn aandacht van de boeken
naar het meubilair. Een kleine schrijftafel stond in het midden van de
kamer; een stuk verder, vanuit mijn gezichtspunt, stond een rieten
stoel en nog verder een bureau. De drie stukken vormden een ingewikkeld
patroon van horizontalen, verticalen en diagonalen - een deste
belangwekkender patroon, omdat het niet in termen van ruimtelijke
verhoudingen vertaald werd. Tafel, stoel en bureau voegden zich aaneen
in een compositie als van Braque of Juan Griz, een zichtbaar met de
herkenbare wereld verbonden stilleven, maar zonder diepte weergegeven,
zonder enige poging tot fotografisch realisme. Ik keek naar mijn
meubilair, niet als een gebruiker die op stoelen moet zitten of aan
bureaus en tafels moet schrijven, en niet als de cameraman of
wetenschappelijke rapporteur, maar als de pure estheet, die zich alleen
over de vormen en hun verhoudingen binnen het gezichtsveld of
ruimtelijke beeld, bekommert. Maar terwijl ik keek maakte dit puur
esthetische, Kubistenoog-beeld plaats voor wat ik slechts als een
sacramentele visie van de werkelijkheid kan omschrijven. Ik was terug
op het punt waar ik geweest was toen ik naar de bloemen keek - terug in
een wereld waar alles met het Innerlijke Licht scheen en oneindig in
betekenis was. Die poten van die stoel bijvoorbeeld - wat een
wonderlijke buizigheid, wat een bovennatuurlijke opgepoetste gladheid!
Ik besteedde een paar minuten - of was het een paar eeuwen? - niet
alleen aan het staren naar die poten van bamboe, maar in feite het die zijn
- of beter gezegd mijzelf in hen; of om nog nauwkeuriger te zijn (want
"Ik" was niet in de zaak, noch zij in zekere zin, betrokken) mijn
Niet-ik in het Niet-ik dat de stoel was, zijn.
Als ik terugdenk over mijn ervaring, merk ik dat ik
het met die vooraanstaande Cambridge filosoof, Dr. C. D. Broad, eens
ben, "dat wij er goed aan zouden doen veel serieuzer met het soort
theorie die Bergson geopperd heeft in verband met het geheugen en
gezichtszin, rekening te houden dan we tot nu toe genegen waren. Het
idee is dat de functie van de hersenen en het zenuwstelsel en de
zintuigen hoofdzakelijk eliminerend en
niet productief zijn. Ieder mens is op ieder moment in staat zich alles
wat er ooit met hem gebeurd is te herinneren en alles dat overal in het
universum gebeurt waar te nemen. De functie van het brein en het
zenuwstelsel is ons te beschermen tegen een bedolven worden onder en
verward te worden door deze massa van grotendeels onbruikbare en
irrelevante kennis, door het meeste wat we anders zouden waarnemen of
ons zouden herinneren uit te sluiten, en slechts die kleine en speciale
selectie over te laten die praktisch bruikbaar lijkt" Volgens
zo'n theorie is ieder van ons een potentiële Grote Geest. Maar voor zover we dieren zijn, is het
onze zaak tot elke prijs te overleven.(niet voorzover we dieren zijn, maar
zover we in deze maatschappij leven, in dit gevecht op leven en dood,
waarin we onze plaats moeten bevechten en verdedigen, waarin we ons
moeten aanpassen en zo een ander worden dan we eigenlijk zijn)
Om een biologische overleving (een overling in deze onrechtvaardige
maatschappij, waar het recht van de sterkste en slimste geldt)
mogelijk te maken, moet de Grote Geest door de reduceerventiel
van het brein en het zenuwstelsel getrechterd worden.(zodat wij blind worden voor het
krankzinnige spel dat wij met z'n allen spelen en doof voor alle
ellende, zodat wij gedweeë medespelers, kritiekloze consumenten en
onderdanige knechten worden) Wat er aan de andere
kant uitkomt is een armzalig stroompje van het soort bewustzijn dat ons
zal helpen te overleven op het oppervlak van juist deze planeet. Om
de inhouden van dit gereduceerde bewustzijn te formuleren en uit te
drukken, heeft de mens die symboolsystemen en onuitgesproken
filosofieën die wij talen noemen, ontwikkeld en eindeloos uitgewerkt.(de primaire funktie van de taal is
om macht over de ander en de buitenwereld uit te oefenen) Ieder
individu is tegelijkertijd de begunstigde en het slachtoffer van de
taalkundige traditie waarin hij is geboren - de begunstigde in
zoverre als taal toegang geeft tot de geaccumuleerde getuigenissen van
de ervaringen van anderen, het slachtoffer in zoverre dat het hem
bevestigd in het geloof dat het gereduceerde bewustzijn het enige
bewustzijn is en het zijn realiteitszin behekst, zodat hij maar al te
graag zijn opvattingen voor feiten en zijn woorden voor echte dingen
houdt. Dat wat in de taal van de religie "deze wereld" genoemd wordt is
het universum van een gereduceerd bewustzijn, uitgedrukt en als het
ware versteend door de taal.
De verschillende "ander werelden" waar menselijke wezens al dwalend
contact mee maken zijn even zovele elementen in de totaliteit van het
bewustzijn dat tot de Grote Geest behoort. De meeste mensen
weten meestal alleen maar wat door de reduceerventiel passeert en als
onvervalst echt door de plaatselijke taal geheiligd wordt.
Sommige personen echter, lijken met een soort van omleiding geboren te
zijn die de reduceerventiel ontduikt. Bij anderen kunnen tijdelijke
omleidingen of spontaan verworven worden, of zijn het resultaat van
doelgerichte "spirituele oefeningen", van hypnose, of van de hulp van
drugs. Door deze permanente of tijdelijke omleidingen vloeit
dan inderdaad niet de waarneming "van alles wat overal in het universum
gebeurt" (want de omleiding schaft de reduceerventiel, die nog steeds
de totale inhoud van de Grote Geest uitsluit, niet af)
maar iets meer dan, en bovenal iets verschillend van, het zorgvuldig
geselecteerde utilitaire materiaal dat onze vernauwde, individuele
geesten als een compleet, in ieder geval voldoende, beeld van de
werkelijkheid beschouwen.
De hersenen zijn voorzien van een aantal
enzymsystemen die ervoor dienen de werking ervan te coördineren. Een
aantal van deze enzymen regelt de glucose-toevoer naar de hersencellen.
Mescaline verhindert de productie van die enzymen en verlaagt op die
manier de hoeveelheid glucose die voor een orgaan, dat een constante
behoefte aan suiker heeft, nodig is. Wat gebeurt er als mescaline het
normale rantsoen aan suiker van de hersenen verlaagt? Er zijn te weinig
gevallen geobserveerd en daarom kan een alomvattend antwoord nog niet
gegeven worden. Maar wat er met de meerderheid van die enkelingen die
mescaline onder toezicht hebben ingenomen gebeurt kan als volgt
samengevat worden:
(1) Het vermogen tot herinnering en
"logisch te denken" is weinig zo niet helemaal verminderd.
(Als ik naar de opnamen van mijn conversatie onder invloed van de drug
luister, kan ik niet ontdekken dat ik toen ook maar iets dommer was dan
ik normaal ben.)
(2) Visuele indrukken worden hevig
versterkt en het oog hervindt iets van de onschuldige waarneming van de
kinderjaren, toen het zintuig nog niet onmiddellijk en automatisch
ondergeschikt was aan de opvatting. Belangstelling in ruimte is
verminderd en belangstelling in tijd zakt vrijwel tot nul.
(3) Hoewel het intellect onaangetast blijft
en hoewel de waarneming enorm verbeterd is, ondergaat de wil een diepe
verandering ten kwade. De mescaline-slikker ziet geen enkele reden ook
maar iets speciaals te doen en vindt de meeste redenen waarvoor hij
gewoonlijk bereid was te handelen en te lijden, volslagen onbelangrijk.
Hij kan zich daar niet mee bezig houden, om de goede reden dat hij wel
wat beters heeft om aan te denken.
(4) Deze betere dingen kunnen, (zoals ik ze ervaren
heb) "daarbuiten" of "hierbinnen" of in beide werelden, de binnen en de
buiten, tegelijkertijd of opeenvolgend ervaren worden. Dat zij beter
zijn wordt door alle mescaline-slikkers die met een gezonde lever en
niet vertroebelde geest aan de drug beginnen, als vanzelfsprekend
beschouwd.
Deze effecten van mescaline zijn van die soort dat
je zou kunnen verwachten van de toediening van een drug die het
vermogen heeft de doelmatigheid van de cerebrale reduceerventiel aan te
tasten. Als de hersenen aan het eind van hun voorraad suiker raken,
wordt het ondervoede ego zwak, kan zich niet meer bezig houden met het
ondernemen van noodzakelijke klusjes en verliest alle belangstelling
voor die ruimtelijke en tijdelijke verhoudingen die voor een organisme,
dat er op uit is in de wereld vooruit te komen, zoveel betekenen.
Wanneer de Grote Geest langs de niet langer waterdichte klep sijpelt
beginnen er allerlei biologisch (maatschappelijke!)nutteloze
dingen te gebeuren. In sommige gevallen kunnen er buitenzinnelijke
waarnemingen optreden. Andere personen ontdekken een wereld van
een visionaire schoonheid. Weer anderen wordt de glorie, de oneindige
waarde en zinvolheid van het naakte bestaan, van het gegeven,
onbegrijpelijke gebeuren, onthuld. In het laatste stadium van de
ego-loosheid is er een "verborgen weten" dat Alles in alles is - dat in
feite Alles iedereen is. Zo dichtbij is het, voor zover ik het
begrijp, dat een eindige geest ooit kan komen tot een "alles wat er
overal in het universum gebeurt waar te nemen"
Hoe veelbetekenend is in dit kader de enorme
verhoging onder invloed van mescaline van het waarnemen van kleur! Voor
sommige dieren is het biologisch zeer belangrijk dat zij staat zijn
bepaalde kleurtinten te onderscheiden. Maar buiten de grenzen van hun
utilitaire spectrum zijn de meeste schepsels totaal kleurenblind. Bijen
besteden bijvoorbeeld hun meeste tijd aan het "onteren van de frisse
maagden van het voorjaar"; maar zij kunnen zoals Von Frisch heeft
aangetoond, maar heel weinig kleuren onderscheiden. De hoogontwikkelde
kleurzin van de mens is een biologische luxe - voor hem, als een
intellectueel en spiritueel wezen, onschatbaar waardevol , maar niet
noodzakelijk voor zijn biologische(maatschappelijke!) overleving.
Te oordelen naar de adjectieven die Homerus in hun mond legt,
overtroffen de helden van de Trojaanse oorlog in hun vermogen kleuren
te onderscheiden, de bijen nauwelijks. Wat dat betreft is de vooruitgang(het feit dat hij daar gevoelig voor
is gebleven) van het mensdom althans wonderbaarlijk geweest.
Mescaline verheft
alle kleuren tot een hogere macht (laat de mens weer de kleuren zien
zoals ze werkelijk zijn)en maakt de waarnemer van ontelbare
fijne kleurnuanceverschillen bewust, waarvoor hij normaal gesproken
volledig blind is. Het lijkt erop dat voor de Grote Geest het
zogenoemde secundaire karakter van de dingen primair is. Anders dan bij
Locke, voelt het duidelijk dat kleuren belangrijker zijn, meer waard
zijn er aandacht aan te besteden, dan massa's, posities en dimensies.
Net als mescaline-gebruikers, ontwaren veel mystici
bovennatuurlijke stralende kleuren, niet alleen met hun inwendige oog,
maar zelfs in de objectieve wereld rondom hen. Gelijkluidende
mededelingen worden door paranormalen en mediums gedaan. Er zijn
bepaalde mediums voor wie de voor de mescaline-gebruiker kortdurende
openbaring , gedurende lange perioden, een zaak van dagen- en urenlange
ervaren is.
Laten we nu, van deze lange maar onmisbare
uitwijding in het rijk van de theorie, terugkeren naar de
wonderbaarlijke feiten - vier rieten stoelpoten in het midden van een
kamer. Net als de narcissen van Wordsworth, brachten zij alle manieren
van rijkdom - de onschatbare gave van een nieuw onmiddellijk
inzicht in de waarachtige Natuur van de Dingen, samen met een
bescheidener schat van begrip in het bijzonder op het gebied van de
kunsten.
Een roos is een roos is een roos. Maar deze
stoelpoten waren stoelpoten, waren Sint Michael en alle engelen. Vier
of vijf uur na het gebeuren, toen de effecten van het suikertekort in
de hersenen afnamen, werd ik meegenomen voor een rondje door de stad,
wat ondermeer een bezoek, tegen zonsondergang, aan waarvan men
eenvoudig beweert dat het Werelds Grootste Drug Store is, inhield.
Achter in de W.G.D.S stond temidden van het speelgoed, de wenskaarten
en stripboeken, verrassend genoeg een rij kunstboeken. Ik pakte het
eerste boek dat bij de hand lag. Het was over Van Gogh en het
schilderij waarmee het boek opende was "De Stoel" - het
verbazingwekkende portret van een Ding an Sich, dat de
krankzinnige schilder met een soort verheerlijkende verschrikking zag
en geprobeerd had op het doek over te brengen. Maar het was een taak
waarvoor zelfs het vermogen van het genie volledig ontoereikend bewees
te zijn. De stoel die Van Gogh gezien had was in wezen duidelijk
dezelfde die ik had gezien. Maar, hoewel onvergelijkbaar meer werkelijk
dan gewoon waargenomen stoelen, bleef de stoel in zijn schilderij niet
meer dan een ongewoon uitdrukkingssymbool van het feit. Het
feit was een gemanifesteerd Zo-Zijn geweest; dit was slechts een
zinnebeeld.Zulke
zinnebeelden zijn bronnen van ware kennis over de Natuur van de Dingen (zinnebeelden kunnen wel ergens naar
verwijzen, maar zijn nooit bronnen van kennis.Kunst is per definitie
onecht, het woord zegt het zelf, en is altijd een slap aftreksel van de
werkelijkheid. Elke kunstuiting is een produkt van de vervreemding van
de kunstenaar), en deze ware kennis zou kunnen dienen om de
geest voor te bereiden op onmiddellijke inzichten voor eigen rekening.
Maar daar blijft het bij. Hoe veelzeggend symbolen ook kunnen zijn, zij
kunnen nooit de dingen zijn waar ze voor staan.
Het zou in dit verband interessant zijn een studie
van de kunstwerken die de grote kenners van het Zo-Zijn ter beschikking
stonden te maken. Naar wat voor schilderijen heeft Eckehart gekeken?
Wat voor beeldhouwwerken en schilderijen hebben een rol gespeeld in de
religieuze ervaring van St. Johannes van het Kruis, van Hakuin, van
Hui-neng, van William Law? De beantwoording van die vragen ligt buiten
mijn vermogen; maar ik heb een sterk vermoeden dat de meeste
van die grote kenners van het Zo-Zijn weinig aandacht aan kunst
geschonken hebben - sommigen hebben geweigerd om er ook maar
iets mee te maken te hebben, anderen hebben zich tevreden gesteld met
wat een kritisch oog als tweederangs, of zelfs tienderangs werken zou
hebben beschouwd. (voor een persoon van wie de verheerlijkte en
verheerlijkende geest het Al in al ditgene kan zien, zal het
eersterangse of tienderangse van zelfs een religieuze schildering een
zaak van opperste onverschilligheid zijn) Ik veronderstel dat Kunst
slechts voor beginners is, of anders voor die vastberaden doodlopers
die hun geesten erop ingesteld hebben tevreden te zijn met het
Ersatz
van Zo-Zijn, liever met de symbolen dan met wat zij betekenen, met het
smaakvol gecomponeerde recept in plaats van het diner zelf.
Ik zette de Van Gogh terug in zijn rek en pakte het
boek dat ernaast stond. Het was een boek over Botticelli. Ik sloeg de
bladzijden om. "De Geboorte van Venus" - nooit een van mijn favorieten.
"Mars en Venus," die door die arme Ruskin op het toppunt van zijn
langdurige seksuele tragedie zo hartstochtelijk verketterde
verrukkelijkheid. De magnifiek rijke en ingewikkelde "Lastering van
Apelles." En toen een wat minder bekend en niet erg goed schilderij,
"Judith". Mijn aandacht werd geboeid en ik staarde gefascineerd, niet
naar de bleke neurotische heldin of haar dienaar, niet naar het harige
hoofd van het slachtoffer of het lentelandschap op de achtergrond, maar
naar het paarsachtige zijde van Judith's geplooide lijfje en lange door
de wind bewogen rokken.
Dit was iets dat ik eerder had gezien - diezelfde
morgen had gezien, tussen de bloemen en de meubels, toen ik per ongeluk
naar beneden keek, en zomaar hartstochtelijk bleef staren naar mijn
eigen gekruiste benen. Die plooien in mijn broek - wat een labyrint van
oneindige betekenisvolle ingewikkeldheid! En het weefsel van het grijze
flanel - hoe rijk, hoe diep geheimzinnig weelderig! En hier waren ze
opnieuw in Botticelli's schilderij.
Beschaafde menselijke wezens dragen kleren en daarom
kan er geen portret, geen mythologische of historische vertelling zijn
zonder afbeeldingen van gevouwen geweven stoffen. Maar hoewel het als
de bronnen beschouwd wordt, kan alleen het kleermaken nooit de
overdadige ontwikkeling van het draperen als hoofdthema van alle
beeldende kunsten verklaren. Het is overduidelijk dat kunstenaars
altijd van het draperen op zich gehouden hebben - of liever omwille van
zichzelf. Als je geplooide stoffen schildert of beeldhouwt, schilder of
beeldhouw je voor alle gemak vormen die niet representatief zijn - het
soort van onvoorwaardelijke vormen waarin kunstenaars zich, zelfs in de
meest naturalistische traditie schijnen uit te leven. In de gemiddelde
Madonna of Apostel is het echt menselijke, geheel representatieve
element maar voor tien procent van het geheel verantwoordelijk. De hele
rest bestaat uit vele gekleurde variaties op het onuitputtelijke thema
van verkreukelde wol of linnen. En dit niet representatieve negentiende
van een Madonna of een Apostel kan misschien kwalitatief net zo
belangrijk zijn als kwantitatief. Heel vaak zetten ze de toon van het
hele kunstwerk, bepalen ze de sleutel waarin het thema is weergegeven,
drukken de stemming uit, het temperament en de levenshouding van de
kunstenaar. Stoïcijnse sereniteit openbaart zichzelf in de gladde
oppervlakken, de brede ongekwelde vouwen van Piero's draperieën.
Verscheurd tussen feit en wens, tussen cynisme en idealisme, verzacht
Bernini de bijna karikaturale waarheidsgetrouwheid van zijn gezichten
met reusachtige kleermakers-abstracties, die de belichaming, in steen
of brons, van de altijddurende gemeenplaatsen van de retoriek zijn -
het heldendom, de heiligheid, de verhevenheid waar de mens,
onophoudelijk, grotendeels tevergeefs, naar streeft. En hier zijn El
Greco's verontrustende tot het binnenwerk behorende rokken en mantels;
hier zijn de scherpe, verstrengelde, vlammige vouwen waarin Cosima Tura
zijn figuren kleedt: in het begin bezwijkt de traditionele
spiritualiteit in een naamloos fysiologisch smachten; vervolgens is er
een ineenkrimpen van een hartverscheurend besef van de wezenlijke
vreemdheid en vijandigheid van de wereld. Of kijk naar Watteau; zijn
mannen en vrouwen spelen luit, maken zich klaar voor bals en
harlekinades, schepen zich, op fluwelen grasvelden en onder edele
bomen, in voor de Cythera van iedere minnaar's droom; hun immense
melancholie en de gehekelde, gefolterde gevoeligheid van hun schepper
vindt zijn uitdrukking, niet in de getoonde handelingen, niet in de
gebaren en geportretteerde gezichten, maar in het reliëf en weefsel van
hun tafzijden rokken, hun satijnen capes en wambuizen. Hier geen
centimeter glad oppervlak, geen moment van vrede of vertrouwen, alleen
een zijden wildernis van ontelbare kleine plooien en rimpels, met een
onophoudelijk moduleren - innerlijke onzekerheid met de volmaakte
zekerheid van de hand van de meester neergezet - van toon op toon, van
de ene onbestemde kleur in de andere. De mens wikt en god beschikt in
het leven. In de beeldende kunsten wordt het wikken gedaan door het
onderwerp; wat beschikt is uiteindelijk het temperament van de
kunstenaar, naast (tenminste in de portretkunst, geschiedenis- en
genre-kunst) de gebeeldhouwde of geschilderde draperie. Deze twee
kunnen onder elkaar uitmaken of het fête galante tot tranen
toe zal bewegen, dat een kruisiging tot een punt van vrolijkheid sereen
zal zijn, dat een stigmatisering bijna onverdraaglijk erotisch, dat de
gelijkenis van een wonder van vrouwelijke hersenloosheid (ik denk nu
aan Ingres' onvergelijkelijke Mme. Moitessier) de meest strenge, de
meest compromisloze intellectualiteit zal uitdrukken.
Maar dit is niet het hele verhaal. Draperieën zijn,
zoals ik nu ontdekt had, veel meer dan middelen om niet representatieve
vormen in naturalistische schilderijen en beeldhouwwerken in te
brengen. Wat de rest van ons slechts onder invloed van mescaline ziet,
dat is de kunstenaar aangeboren altijd te zien. Zijn waarneming is niet
beperkt tot wat biologisch of maatschappelijk bruikbaar is. Een beetje
van de kennis die aan de Grote Geest toebehoort sijpelt langs de
reduceerventiel van brein en ego in zijn bewustzijn. Het is de
kennis van de intrinsieke betekenis van al
het bestaande. Net als voor de kunstenaar zijn ook voor de
mescaline-gebruiker draperieën levende hiëroglyfen die op een of andere
bijzondere veelzeggende manier staan voor het onpeilbare geheim van het
zuivere zijn. Nog meer dan de stoel, hoewel misschien minder dan
die volledig bovennatuurlijke bloemen, waren de vouwen van mijn grijze
flanellen broek vol "Is-heid." Ik kan niet zeggen, waaraan het deze
bevoorrechte status ontleende. Is het misschien omdat de vormen van
gevouwen draperie zo vreemd en dramatisch zijn dat zij in het oog
vallen en op die manier de aandacht op het miraculeuze feit van louter
bestaan vestigen? Wie weet? Wat van belang is minder de reden van de
ervaring dan de ervaring zelf. Toen ik naar Judith's rokken
tuurde, daar in de Grootste Drug Store ter Wereld, wist ik dat
Botticelli - en niet alleen Botticelli, maar ook vele anderen - naar de
draperieën gekeken hadden met dezelfde verheerlijkte en verheerlijkende
ogen als de mijne die ochtend waren geweest. Zij hadden de Istigkeit,
het Alzijn en Oneindigheid van gevouwen kleren gezien en hadden hun
best gedaan om het in verf of steen weer te geven. Natuurlijk
noodzakelijkerwijs, zonder sukses. Want de glorie en het
wonder van zuiver bestaan horen tot een andere orde, voorbij het
Vermogen waarmee zelfs de hoogste kunst kan uitdrukken. Maar
in Judith's rok kon ik duidelijk zien wat ik, als ik een geniale
schilder was geweest, van mijn oude grijze flanel had kunnen maken.
Niet veel, de hemel weet het, in vergelijking met de werkelijkheid,
maar genoeg om generatie na generatie van toeschouwers te verrukken,
genoeg om hen tenminste een beetje van de ware betekenis van wat wij in
onze zielige imbeciliteit "slechts dingen" noemen en veronachtzamen
terwijl van de televisie, te laten begrijpen.
"Dit is zoals men eigenlijk zou behoren te
zien," bleef ik zeggen toen ik op mijn broek neerkeek, of een
blik wierp op de bejuweelde boeken in de kasten, naar de poten van mijn
oneindig meer dan Van Goghiaanse stoel. "Zo zou men eigenlijk
moeten zien, hoe de dingen werkelijkheid zijn." En toch waren
er reserves. Want als iemand altijd op deze manier zou zien, zou
hij nooit meer iets anders willen doen. Alleen maar kijken,
alleen het goddelijke Niet-Ik
van bloem, boek, stoel of flanel, zijn. Dat zou genoeg zijn.
Maar hoe zou het in dat geval met andere mensen moeten? Hoe met
menselijke relaties? In de opnamen van de gesprekken die morgen vind ik
de vraag voortdurend herhaald "Hoe is het nu met menselijke
verhoudingen?' Hoe zou iemand deze tijdloze gelukzaligheid van
zien zoals men eigenlijk zou moeten zien kunnen rijmen met de
tijdelijke plichten van te doen wat men eigenlijk moet doen en te
voelen wat men eigenlijk zou moeten voelen? " (dat is inderdaad het onverenigbare
van twee werelden. De Ware Wereld van het zijn, onafhankelijheid,
vrijheid, genieten en niet-doen en de kunstmatige wereld bepaald door
verleden en toekomst, door worden, plichten en rechten, afhankelijkheid
en verantwoordelijkheden, van schuld en boete) Men zou in staat moeten
zijn," zei ik, "om deze broek als oneindig belangrijk te zien en
menselijke wezens als nog veel oneindiger belangrijk." Men zou
moeten - maar in de praktijk lijkt het onmogelijk te zijn. De
deelname aan de geopenbaarde glorie van de dingen lieten geen ruimte,
zogezegd, voor de gewone en noodzakelijke bezigheden van het menselijke(maatschappelijke) bestaan,
bovenal in de aangelegenheden met betrekking tot andere personen. Want
Personen zijn Ikken en tenminste in een opzicht, was ik nu een Niet-Ik,
die tegelijkertijd het Niet-Ik van de dingen rondom mij zag en was.
Voor dit wedergeboren Niet-Ik, was het gedrag, de verschijning, zelfs
de gedachte aan het Ik voor een ogenblik opgehouden en denken aan die
andere Ikken, zijn voormalige soortgenoten, leek niet alleen
onaangenaam (want onaangenaam was niet een van de categorieën waarin ik
dacht) maar ontzaglijk irrelevant.(relaties in deze maatschappij worden
gekenmerkt door wederzijdse afhankelijkheid, leven met elkaars
eigenaardigheden en tekortkomingen, compromissen, voor wat hoort wat,
machtsspelletjes, onbewuste manipulatie, eigenbelang en onvrijheid.Dat
noemen mensen dan liefde. Belangeloze liefde is niet van deze wereld,
want dat is allen mogelijk tussen twee vrije mensen, die elkaar niet
nodig hebben) Aangespoord door de onderzoeker om wat ik aan het
doen was te analyseren en er verslag van te doen (en wat verlangde ik
er naar om met de Eeuwigheid in een bloem, Oneindigheid in vier
stoelpoten en het Absolute in de vouwen van een flanellen broek alleen
gelaten te worden) realiseerde ik mij dat ik opzettelijk de ogen van
diegenen die bij mij in de kamer waren ontweek, en opzettelijk naliet
mij te zeer van hen bewust te zijn. De ene was mijn vrouw, de ander een
man die ik respecteerde en waar ik zeer op gesteld was; maar beiden
behoorden tot de wereld, waaruit de mescaline mij voor een moment
bevrijd had; de wereld van Ikken, van tijd, van morele
oordelen en utilitaristische overwegingen, de wereld (en het was dit
aspect van het menselijk leven dat ik boven alles wilde vergeten) van
zelfbevestiging, van zelfverzekerdheid, van overgewaardeerde woorden en
afgodisch aanbeden begrippen.
Op dit punt van het gebeuren werd mij een grote
kleurreproductie van het bekende zelfportret van Cézanne overhandigd -
het hoofd en de schouders van een man met een grote strohoed, met rode
wangen en lippen, met uitbundige zwarte bakkebaarden en een duister en
onvriendelijk oog. Het is een prachtig schilderij; maar het was niet
als een schilderij dat ik het nu zag. Want onmiddellijk nam het hoofd
een derde dimensie aan en kwam als een kleine trolachtige man tot
leven, die door in raam in de bladzijde voor me naar buiten keek. Ik
begon te lachen. En toen ze me vroegen waarom, bleef ik herhalen "Wat
een pretenties!" "Wie ter wereld denkt hij wel dat hij is?" De vraag
was niet in het bijzonder tot Cézanne gericht, maar tot de menselijke
soort in het algemeen. Wie dachten ze allemaal dat ze wel waren?
"Het is net Arnold Bennett in de Dolomieten," zei
ik, terwijl ik me plotseling een, gelukkig in een kiekje vereeuwigd,
tafereel herinnerde van A.B. ongeveer vier of vijf jaar voor zijn dood,
kuierend over een winterse weg in Cortina d'Ampezzo. Rond hem lag de
maagdelijke sneeuw en op de achtergrond was een meer dan gothisch
streven van rode rotspunten. En daar was een beminnelijke, aardige
ongelukkige A.B., die de rol van zijn favoriete ingebeelde karakter
bewust overdreef, zichzelf, het Typetje in eigen persoon. Daar ging
hij, langzaam kuierend in de stralende Alpenzon, zijn duimen in de
armsgaten van een geel vest dat een beetje lager uitbolde met de
gracieuze boog van een Regency koepelvenster in Brighton - zijn hoofd
achterover gegooid alsof hij een of andere gestamelde voordracht, als
een houwitser, naar het blauwe hemelgewelf richtte. Wat hij in
werkelijkheid zei ben ik vergeten, maar wat zijn hele manier, voorkomen
en houding eigenlijk uitschreeuwden was,"Ik ben net zo goed als die
verdomde bergen." En op een of andere manier was hij natuurlijk
oneindig beter; maar niet, zoals hij best wist, op de manier die zijn
favoriete ingebeelde karakter zich graag verbeeldde.
Met (wat dat ook moge betekenen) of zonder succes,
wij overdrijven allemaal ons favoriete ingebeelde karakter. En het
feit, het bijna oneindig onwaarschijnlijke feit, van het in
werkelijkheid Cézanne zijn, maakt geen verschil.. Want de volmaakte
schilder, met zijn kleine pijpleiding die het breinventiel en
ego-filter naar de Grote Geest omzeilt, was ook en even oprecht deze
bebakkebaarde trol met het onvriendelijke oog.
Ter opluchting keerde ik naar de vouwen in mijn
broek terug. "Zo zou men moeten zien," herhaalde ik nog eens. En ik zou
er aan toe hebben kunnen voegen, "Dit is het soort dingen waar
men naar zou moeten kijken." Dingen zonder pretenties, tevreden met
slechts zichzelf, genoeg in hun Zo-Zijn, niet gespeeld, en zonder
krankzinnig, afgescheiden van het Dharma-lichaam, in een Luciferiaans
tarten van Gods genade, proberen het helemaal alleen te doen.
"Een Vermeer," zei ik, "zou dit het meest
benaderen".
Ja, een Vermeer. Want deze geheimzinnige kunstenaar
was echt begiftigd met het zien dat het Dharma-lichaam als de haag
achter in de tuin waarneemt, met het talent zoveel van dat zien weer te
geven als de beperkingen van het menselijk vermogen toestaan, en met de
bedachtzaamheid zich in zijn schilderijen te beperken tot de meer
hanteerbare aspecten van de werkelijkheid; want hoewel Vermeer
menselijke wezens afbeeldde, was hij toch altijd een schilder van het
stilleven. Cézanne, die zijn vrouwelijke modellen vertelde dat zij hun
best moesten doen er als appels uit te zien, probeerde in dezelfde
geest portretten te schilderen. Maar zijn pippelingachtige vrouwen
hebben meer te maken met Plato's Ideeën dan met het Dharma-lichaam in
de haag. Zij zijn Eeuwigheid en Oneindigheid, niet in zand of bloem
gezien, maar in de abstracties van een of andere zeer hogere meetkunde.
Vermeer vroeg zijn meisjes nooit er als appels uit te zien. Hij stond
er integendeel op dat zij tot het uiterste meisje waren - maar altijd
onder het voorbehoud dat zij zich er van weerhielden meisjesachtig te
zijn. Zij mochten zitten of rustig staan maar nooit giechelen, nooit
verlegenheid uitstralen, nooit gebeden opzeggen of smachten naar
afwezige vrijers, nooit roddelen, nooit afgunstig naar baby's van
andere vrouwen staren, nooit vuil worden, nooit liefhebben, haten of
werken. Met het doen van een van deze dingen zouden zij ongetwijfeld
intenser zichzelf worden, maar zouden om diezelfde reden ophouden met
hun goddelijke wezenlijke Niet-Ik te tonen. Met de woorden van Blake
waren de deuren van Vermeer's waarneming slechts gedeeltelijk
gereinigd. Een enkel paneel was bijna volmaakt doorzichtig geworden; de
rest van de deur was nog onder de modder. Het wezenlijke Niet-Ik zou
zeer helder in de dingen en in levende schepsels aan gene zijde van
goed en kwaad waargenomen kunnen worden. Het was in menselijke wezens
alleen zichtbaar als zij in rust waren, hun geesten onbekommerd, hun
lichamen onbeweeglijk. Onder deze omstandigheden kon Vermeer het
Zo-Zijn in al zijn hemelse schoonheid zien - kon het zien en in zeer
geringe mate weergeven - in een doordringend en weids stilleven.
Vermeer is ongetwijfeld de grootste schilder van menselijke stillevens.
Maar er zijn andere geweest bijvoorbeeld de Franse tijdgenoten van
Vermeer, de gebroeders Le Nain. Zij stelden zich tot doel, meen ik,
genreschilders te zijn; maar wat zij werkelijk voortbrachten was een
reeks menselijke stillevens, waarin hun gereinigde waarneming van de
oneindige betekenis van alle dingen niet, zoals bij Vermeer, wordt
weergegeven door een doordringende verrijking van kleur en
samenstelling, maar door een verhoogde helderheid, een obsessieve
bepaaldheid van vorm, met een strenge, bijna monochromatische
toonzetting. In onze eigen tijd hebben we Vuillard gehad, de schilder,
op zijn best, van onvergetelijk prachtige schilderijen van het
Dharma-lichaam, geopenbaard in een bourgeois slaapkamer, van het
Absolute opvlammen temidden van een of andere effectenmakelaarsgezin,
dat in een voorstedelijke tuin, aan de thee is.
Ce qui fait que l'ancien bandagiste renie
Le comptoir dont le faste alléchait les passants,
C'est son jardin d'Auteuil, où, veufs de tout encens,
Les Zinnias ont l'air d'être en tôle vernie.
Voor Laurent Taillade
was het schouwspel alleen maar onzedelijk. Maar als de handelaar in
rubberartikelen in ruste stil genoeg had gezeten, zou Vuillard in hem
alleen maar het Dharma-lichaam gezien hebben en zou hij in de zinnia's,
de goudvissenvijver, de Moorse toren en Chinese lantaarns van de villa,
een hoek van de Hof van Eden voor de val hebben geschilderd.
Maar ondertussen bleef
mijn vraag onbeantwoord. Hoe zou deze
gereinigde waarneming met een passende betrokkenheid met
menselijke relaties verzoend kunnen worden, met de noodzakelijke
werkzaamheden en plichten, om maar niet te spreken van barmhartigheid
en werkelijk mededogen?(juist
de gereinigde waarneming doet je de medemens zien als datzelfde
onderdeel van de werkelijkheid, al is hij zich daar zelf niet van
bewust. Je ziet hem dwalen, verstrikt in zijn eigen vooroordelen,
onzekerheden, gedreven door drijfveren waar hij zich niet van bewust is
en een krankzinnig spel spelen, waar hij zelf de regels niet van heeft
gemaakt en in de illusie dat dat het ware leven is. Dat kan alleen maar
mededogen opwekken) De eeuwenoude woordenstrijd tussen de
actieven en de comtemplatieven werd hernieuwd - hernieuwd, voorzover
het mij betrof, met een ongekende bewogenheid. Want tot op deze morgen
had contemplatie alleen zijn eenvoudigere, zijn gewonere vorm gekend -
als onsamenhangend denken; als een verrukt opgaan in dichtkunst,
schilderkunst of muziek; als een geduldig wachten op inspiratie zonder
welke zelfs de meest prozaïsche schrijver niet kan hopen ook maar iets
tot stand te brengen; als incidentele blikken in de Natuur, van
Wordsworth's "iets veel diepers ineengesmoltens"; als een stelselmatige
stilte die soms tot zwemen van "duistere kennis" leidt. Maar nu kende
ik beschouwing op zijn hoogtepunt. Op zijn hoogtepunt, maar nog niet in
zijn volheid. Want in zijn volheid omvat de weg van Maria de weg van
Martha en verheft die, zogezegd, tot zijn eigen hogere kracht.
Mescaline legt de weg van Maria open, maar sluit de deur voor die van
Martha. Het geeft toegang tot beschouwing - maar tot een beschouwing
die niet verenigbaar is met handelen en zelfs niet met de wil tot
handelen, niet eens aan de gedachte tot handelen. In de tussenpozen
tussen die openbaringen is de mescalinegebruiker geneigd, hoewel aan de
ene kant alles ten hoogste is zoals het zou moeten zijn, aan de andere
kant te voelen dat er iets verkeerd is. Zijn probleem is in wezen
hetzelfde als dat wat de quiëtist tegenkomt, de arhat en op een ander
niveau de landschapschilder en de schilder van menselijke stillevens.
Mescaline kan dat probleem nooit oplossen, het kan het alleen,
apocalyptisch, stellen aan diegenen die het zichzelf nog nooit tevoren
had gesteld. De volledige en uiteindelijke oplossing kan
alleen door diegenen gevonden worden, die bereid zijn de juiste manier
van Weltanschauung door
middel van de juiste manier van gedrag en de juiste manier van
standvastige en ontspannen waakzaamheid, te betrachten.
Tegenover de quiëtist staat de actief-beschouwende, de
heilige, de man die in de woorden van Eckehart, bereid is uit de
zevende hemel neer te dalen met de bedoeling zijn zieke broeder een kop
water te brengen. Tegenover de arhat, uit de schone schijn
teruggetrokken naar een volledig transcendentaal Nirwana, staat de
Bodhisattva, voor wie Zo-Zijn en de wereld van toevallige
omstandigheden één zijn, en voor wiens grenzeloze mededogen elk van die
omstandigheden niet alleen een gelegenheid om inzicht te herscheppen
is, maar ook voor de meest feitelijke barmhartigheid. En in
het universum van de kunst staat tegenover Vermeer en de andere
Schilders van menselijke stillevens, tegenover de meesters van de
Chinese en Japanse landschapschilderkunst, tegenover Constable en
Turner, tegenover Sisley, Seurat en Cézanne, de alomvattende kunst van
Rembrandt. Dit zijn kolossale namen, ongenaakbare (maatschappelijke) grootheden.
Voor mijzelf kon ik, op deze gedenkwaardige morgen in Mei, alleen maar
dankbaar zijn voor een ervaring die mij, duidelijker dan ik ooit eerder
had gezien, de ware aard van de uitdaging en het volledig
bevrijdende antwoord had laten zien.
Laat ik er, voor we dit onderwerp verlaten, aan
toevoegen dat er geen enkele vorm van beschouwing, zelfs niet de meest
quiëtistische, is, die zonder zijn ethische waarden is. Minstens de
helft van alle moraal is negatief en bestaat uit het buiten houden van
onheil. Het Onze Vader telt minder dan vijftig woorden en zes van die
woorden zijn gewijd aan de vraag aan God ons niet in verleiding te
brengen. De eenzijdige beschouwende mens laat vele dingen die
hij eigenlijk zou moeten doen ongedaan; maar om dat goed te maken,
onthoudt hij zich van een menigte dingen die hij niet behoort te doen.
De som van het kwaad, heeft Pascal opgemerkt, zou veel minder worden
als mensen alleen maar zouden leren rustig in hun kamers te zitten. De
beschouwende mens wiens waarneming gereinigd is hoeft niet in zijn
kamer te blijven. Hij kan zich, zo volledig tevreden met het zien en
een deel te zijn van de goddelijke Orde van de Dingen, aan zijn zaken
wijden, dat hij zelfs nooit in de verleiding komt zich aan de, wat
Traherne "de lage Listen van de Wereld" noemde, over te geven. Wanneer
wij onszelf de enige erfgenamen van het universum voelen, wanneer "de
zee in onze aderen stroomt.....en de sterren onze juwelen zijn,"
wanneer alle dingen als oneindig en heilig beschouwd worden, wat voor
drijfveer kunnen we dan hebben voor hebzucht of zelfbevestiging, voor
het najagen van macht of treuriger vormen van plezier? Het is
aannemelijk dat beschouwende mensen geen gokkers, koppelaars of
dronkaards worden; zij prediken doorgaans geen onverdraagzaamheid, of
voeren oorlog; zij vinden het niet nodig de armen te bestelen, te
bedriegen of te onderdrukken. En aan deze enorm negatieve
deugden zouden we een andere die, hoewel moeilijk definieerbaar, zowel
positief als belangrijk is, kunnen toevoegen. De arhat en
de quiëtist mogen dan wel de beschouwing niet in zijn volheid
uitoefenen; maar mochten ze die in de praktijk brengen dan zouden ze
verlichtende berichten van een andere, een transcendente streek van de
geest, mee kunnen terugbrengen; en als zij die het op zijn verhevenst
uitoefenen zullen ze gidsen worden door wie wat weldadige invloed
vanuit die andere streek in de wereld van de verduisterde zelven kan
stromen, die chronisch sterven bij gebrek daaraan.
In tussen had ik mij, op verzoek van de onderzoeker,
van het portret van Cézanne gekeerd naar wat er binnen in mijn hoofd,
gebeurde als ik mijn ogen sloot. Deze keer was het landschap bijzonder
weinig belovend. Het blikveld was gevuld met stralend gekleurde,
doorlopend veranderende structuren, die uit kunststof of geëmailleerd
blik gemaakt leken te zijn.
"Goedkoop," merkte ik op. "Afgezaagd. Als dertien in
een dozijn."
En al deze vulgariteit bevond zich in een gesloten
en verkrampt universum.
"Het is alsof je benedendeks in een schip bent,'zei
ik, "een dertien-in-een-dozijn-schip."
En terwijl ik keek, werd het overduidelijk dat dit
dertien-in-een-dozijn-schip op een of ander manier verbonden was met
menselijke pretenties, met het portret van Cézanne, met A.B. die,
temidden van de Dolomieten, zijn favoriete ingebeelde karakter
overdreef. Dit verstikkende inwendige van een stuiverswinkel-schip was
mijn eigen persoonlijke ik; deze prullerige mobielen waren mijn
persoonlijke bijdrage aan het universum.
Ik voelde dat de les heilzaam was, maar het speet me
desalniettemin dat die op dit moment en in deze vorm toegediend moest
worden. In de regel ontdekt de mescalinegebruiker een binnenwereld als
een duidelijk gegeven, als vanzelfsprekend "oneindig en heilig," als
die getransfigureerde buitenwereld die ik met mijn open ogen had
gezien. Vanaf het begin was mijn eigen geval anders geweest. De
mescaline had mij tijdelijk met het vermogen begiftigd dingen met mijn
ogen gesloten te zien; maar het kon, of in ieder geval bij deze
gelegenheid niet een innerlijk landschap openbaren dat in de verte
vergelijkbaar was met bloemen, stoel of flanel "daarbuiten." Wat
het me had toegestaan binnenin te ontwaren was niet het Dharma-lichaam,
in beelden, maar mijn eigen geest; geen Zo-Zijn, maar een stel symbolen
- met andere woorden een eigengemaakt surrogaat voor Zo-Zijn.
De meeste visualiseerders veranderen door mescaline
in visionairen. Enkelen van hen - en dat zijn er Misschien meer dan
over het algemeen wordt aangenomen - hebben geen transformatie nodig;
zij zijn altijd visionairen. Het mentale soort waar Blake toe behoorde
is zelfs in de geïndustrialiseerde stedelijke gemeenschappen van
tegenwoordig, tamelijk wijd verspreid. Het unieke van de
dichter-kunstenaar bestaat niet in het feit dat hij (om uit zijn Descriptive
Catalogue te citeren ) werkelijk "die schitterende
oorspronkelijke wezens die in de Heilige Schriften de Cherubijnen
genoemd" zag. Het bestaat niet uit het feit dat "deze
schitterende oorspronkelijke wezens, die ik in mijn visioenen zag,
waarvan sommigen honderd voet hoog waren .....allen een mythologische
en verborgen betekenis bevatten." Het bestaat enkel uit zijn
bekwaamheid om in woorden of (wat minder geslaagd) in lijn en kleur in
ieder geval enige zweem van een niet buitensporig ongewone ervaring af
te beelden. De niet getalenteerde visionair mag dan een niet minder
geweldige, prachtige en betekenisvolle innerlijke werkelijkheid dan de
door Blake aanschouwde wereld, waarnemen; maar hij mist ten ene
male het vermogen, in literaire of beeldende symbolen, uit te drukken
wat hij heeft gezien.
Uit de getuigenissen van religie en de overgeleverde
monumenten van dichtkunst en de beeldende kunsten is het zeer duidelijk
dat mensen, in de meeste tijden en op de meeste plaatsen, meer belang
hebben gehecht aan het innerlijke landschap dan aan de objectief
bestaande dingen en hebben gevoeld dat wat zij met hun ogen gesloten
zagen een spiritueel hogere betekenis bezat dan wat zij met hun ogen
open zagen. De reden? Bekend maakt onbemind en hoe te
overleven is een probleem dat zich noodzakelijkerwijs beweegt tussen
het chronisch saaie en het ondragelijke. De buitenwereld is waarin wij
elke morgen van ons leven ontwaken, is de plaats waar wij of het willen
of niet, moeten proberen iets van ons leven te maken. In de
binnenwereld is werk noch eentonigheid. Wij bezoeken die alleen in onze
dromen en overpeinzingen, en de vreemdheid ervan is zodanig dat we
nooit op twee opeenvolgende gelegenheden dezelfde wereld vinden. Is het
dan te verwonderen dat als mensen in hun zoeken naar het goddelijke er
in het algemeen de voorkeur aan hebben gegeven naar binnen te kijken? In
het algemeen, maar niet altijd! Niet minder in hun kunst dan in hun
religie hebben de Taoïsten en de Zen-Boeddhisten voorbij visioenen van
de Leegte gekeken, en door de Leegte naar "de tienduizend dingen" van
de objectieve werkelijkheid. Door hun leer van "het Woord is Vlees
geworden" zouden de Christenen vanaf het begin in staat geweest moeten
zijn een dergelijke houding ten opzichte van het universum rondom hen
aan te nemen. Maar door de leer van de Zondeval hebben zij het erg
moeilijk gevonden dat te doen. Nog geen driehonderd jaar geleden was
een getuigen van een radicale wereldverloochening en zelfs
wereld-veroordeling zowel orthodox als begrijpelijk. "Wij zouden ons
over volstrekt niets in de Natuur mogen verwonderen, behalve alleen
over de Vleeswording van Christus." In de zeventiende eeuw leek die
uitspraak van Lallemant zinvol. Tegenwoordig is het een teken van
waanzinnigheid.
In China vond de opkomst van de
landschapschilderkunst tot de graad van een grote kunstvorm ongeveer
duizend, in Japan ongeveer zeshonderd en in Europa ongeveer driehonderd
jaar geleden plaats. De vergelijking van het Dharma-lichaam met de haag
werd door die Zenmeesters gemaakt, die het Taoïstische naturalisme
paarden aan het Boeddhistische transcendentalisme.Daarom was het alleen
in het verre Oosten dat de landschapsschilders hun kunst bewust als
religieus beschouwden. In het Westen was het religieuze schilderen een
zaak van het portretteren van heilige personages, van het illustreren
van gewijde teksten. Landschapsschilders beschouwden zichzelf als
wereldlijk. Tegenwoordig herkennen we in Seurat een van de
voortreffelijkste meesters van wat mystiek landschapsschilderen genoemd
zou kunnen worden. En toch werd deze man, die doeltreffender dan
wie dan ook, in staat was het Ene in de velen weer te geven, helemaal
verontwaardigd als iemand hem voor de "poëzie" van zijn werk prees. "Ik
gebruik alleen maar het Systeem," wierp hij tegen. Hij was met andere
woorden slechts een pointilliste en, in zijn eigen ogen,
niets anders. Een vergelijkbare anekdote wordt van John
Constable verteld. Op een dag tegen het einde van zijn leven
ontmoette Blake Constable in Hampstead en men liet hem een van de
schetsen van de jongere kunstenaar zien. Ondanks zijn minachting voor
naturalistische kunst begreep de oude visionair het heel goed toen hij
het zag - tenzij het natuurlijk van Rubens geweest was. "Dit is geen
tekenen," riep hij uit, "dit is inspiratie!" "Ik had het als tekenen
bedoeld," was het karakteristieke antwoord van Constable. Beide mannen
hadden gelijk. Het was tekenen, precies en waarheidsgetrouw,
en tezelfdertijd washet inspiratie - inspiratie van een
minstens even hoge orde als die van Blake. De grove dennen van
Hampstead Heath waren in werkelijkheid hetzelfde gezien als het
Dharma-lichaam. De schets was een weergave, noodzakelijkerwijs
onvolmaakt maar toch zeer indrukwekkend, van wat een gereinigde
waarneming voor de open ogen van een groot schilder had geopenbaard.
Van een beschouwen in de traditie van Wordsworth en Whitman, van het
Dharma-lichaam als haag, en van visioenen als van Blake, van de
"prachtige oorspronkelijken" in de geest, hebben contemporaine dichters
zich teruggetrokken in een onderzoek naar het persoonlijke, als het
tegenovergestelde van het meer dan persoonlijke, onderbewuste en in het
in zeer abstracte termen weergeven niet van het gegeven objectieve feit
maar van louter wetenschappelijke en theologische begrippen. En iets
dergelijks is met de inhoud van het schilderen gebeurd, waar we van een
algemene terugtocht van het landschap getuige zijn geweest, de
overheersende kunstvorm van de negentiende eeuw. Die terugtocht uit het
landschap heeft niet geleid naar dat andere, innerlijke, goddelijke
Gegeven, waarmee de meeste traditionele scholen van het verleden zich
bezig gehouden hebben, die Archetypische Wereld, waar mensen altijd de
ruwe grondstoffen van mythe en religie gevonden hebben. Nee, het is een
terugtocht van het uiterlijke Gegeven naar het persoonlijke onbewuste
geweest, naar een zelfs armoediger en geslotener mentale wereld dan de
wereld van een bewuste persoonlijkheid. Waar had ik deze uitvindsels
van prullig en felgekleurd plastic eerder gezien? In elk
schilderijenmuseum dat de laatste voorstellingsloze kunst tentoonstelt.
En nu haalde iemand een grammofoon te voorschijn en
legde een plaat op de draaischijf. Ik luisterde met plezier, maar
ervoer niets vergelijkbaars aan de apocalyps van bloemen of flanel, die
ik gezien had. Zou een van nature begaafde musicus de openbaringen, die
voor mij uitsluitend visueel geweest waren, horen ? Het zou
interessant zijn de proef op de som te nemen. Intussen droeg de muziek,
hoewel niet getransfigureerd en ofschoon zij haar normale kwaliteit en
intensiteit behield, er niet in geringe mate toe bij dat ik begreep wat
er gebeurd was en aan de verdere problemen die deze gebeurtenissen
hadden opgeroepen..
Vreemd genoeg liet instrumentele muziek me nogal
koud. Mozart's Piano Concert in C-Mineur werd na het eerste deel
afgebroken en daarvoor kwam de opname van een paar madrigalen van
Gesualdo in de plaats
"Deze stemmen," zij ik waarderend, "deze stemmen -
zijn als een soort brug terug naar de menselijke wereld."
En zij bleven een brug terug, ook toen zij de meest
ontstellende chromatische composities van de krankzinnige prins zongen.
Door de ongelijkmatige frasen van de madrigalen heen, vervolgde de
muziek zijn weg, zonder ooit twee maten aan dezelfde sleutel te blijven
hangen. In Gesualdo, dat fantastische personage uit een melodrama van
Webster, was de psychologische ontbinding overdreven, tot een uiterste
grens gedreven, een tendens die inherent is aan modale in tegenstelling
tot volledig tonale muziek. De daaruit voortgekomen werken klonken
alsof zij door de latere Schönberg gecomponeerd waren.
"En toch," voelde ik mijzelf verplicht te zeggen,
toen ik naar deze vreemde voortbrengselen van een
Contra-reformatie-psychose luisterde, die op een laat middeleeuwse
kunstvorm inwerkte, "en toch maakt het niet uit dat hij volledig
in stukken uiteenligt. Het geheel is ontregeld. Maar elk afzonderlijk
fragment klopt en is een vertegenwoordiger van een Hogere Orde. De
Hoogste Orde overheerst zelfs in de desintegratie. De totaliteit is
zelfs in de brokstukken aanwezig. Misschien zelfs duidelijker aanwezig
dan in een compleet samenhangend werk. In ieder geval word je
niet door een of andere slechts menselijke, slechts gefabriceerde orde
in een gevoel van valse zekerheid gesust. Je moet afgaan op je directe
waarneming van de ultieme orde. In zekere zin kan
desintegratie dus zijn voordelen hebben. Maar het is natuurlijk
gevaarlijk, afschuwelijk gevaarlijk. Stel je voor dat je uit die chaos
niet terug zou kunnen komen...."(zoals een pop eerst moet
desintegreren om een vlinder te worden, moet de mens ook eerst
desintegreren, zijn schijnzekerheden opgeven, zijn twijfels aan zijn
eigen spelregels toe durven laten, zijn kunstig geconstrueerde
overlevingsstrategieën, zijn altijd goedgeprate zelfbedrog, zijn
onwaarachtigheid en onechtheid onder ogen durven te zien, voordat hij
zich daarvan kan bevrijden. Wie niet beseft dat hij gevangen zit, kan
nooit bevrijd worden. In onze ppsychiatrische inrichtingen zitten
diegenen die op weg naar die Andere Wereld het spoor zijn bijster
geraakt, omdat zij tegen de stroom durfden in te zwemmen en voor gek
werden verklaart.)
Van Gesualdo's madrigalen sprongen wij over een golf
van drie eeuwen naar Alban Berg en de Lyrische Suite.
"Dit" kondigde ik van tevoren aan, "gaat de hel
worden."
Maar het bleek dat ik het bij het verkeerde eind
had. De muziek klonk in werkelijkheid nogal grappig. Opgedregd uit het
persoonlijke onbewuste volgde twaalftonige zielenstrijd op
zielenstrijd; maar wat me trof was alleen maar de wezenlijke
tegenstrijdigheid tussen een nog totalere psychologische desintegratie
dan die van Gesualdo en de verbazingwekkende hulpmiddelen, in talent en
techniek, die bij de uitdrukking ervan gebruikt waren.
"Wat heeft hij met zichzelf te doen!" merkte ik met
een spottend gebrek aan medegevoel op. En daarna, "Katzenmusik-geleerde
Katzenmusik." En tot slot, na nog een paar minuten van
foltering, "Het zal me een zorg zijn wat zijn gevoelens zijn. Waarom
kan hij zijn aandacht niet aan wat anders besteden?"
Het was als kritiek op wat ongetwijfeld een zeer
opmerkelijk werk is, oneerlijk en onredelijk - maar ik denk niet
ontoepasselijk. Ik haal het aan voor wat het waard is en omdat
ik zo, in een toestand van volledige beschouwing, op de Lyrische
Suite reageerde.
Toen het voorbij was, stelde de onderzoeker een
wandeling in de tuin voor. Ik wilde wel; en hoewel mijn lichaam zich
bijna volledig van mijn geest had afgescheiden - of preciezer, hoewel
mijn bewustzijn van de getransfigureerde buitenwereld niet langer
vergezeld werd door het bewustzijn van mijn fysieke organisme - bleek
ik in staat op te staan, de openslaande deur te openen en met slechts
een minieme aarzeling naar buiten te lopen. Het was natuurlijk
raar het gevoel te hebben dat "ik" niet hetzelfde was als deze armen en
benen "daar buiten" als deze hele objectieve romp en nek en zelfs
hoofd. Het was raar; maar ik raakte er al gauw aan gewend. En het
lichaam leek in ieder geval uitstekend in staat op zichzelf te letten.
In werkelijkheid let het natuurlijk altijd goed op zichzelf. Alles wat
het bewuste ego kan doen is wensen formuleren die dan door krachten die
het maar weinig onder controle heeft en helemaal niet begrijpt,
uitgevoerd worden. Als het iets meer doet - als het te zeer zijn best
doet, wanneer het zich bijvoorbeeld zorgen maakt, als het bezorgd voor
de toekomst is - vermindert het de effectiviteit van die krachten en
kan er zelfs voor zorgen dat het van zijn levenskracht beroofde lichaam
ziek wordt. In mijn huidige toestand was het bewustzijn niet
toe te schrijven aan het ego; het stond zogezegd op zichzelf. Voorlopig
was dat bemoeizuchtige neurotische dat, in uren van waken de show
probeert te stelen, zalig uit de weg.
Ik wandelde door de openslaande deuren naar buiten
onder een soort pergola die deels door een klimroos bedekt was, deels
door latjes van een paar centimeter breed met een centimeter
tussenruimte. De zon scheen en de schaduw van de latjes maakten een
zebra-achtig patroon op de grond en over de zitting en rugleuning van
een tuinstoel die aan deze kant van de pergola stond. Zal ik die stoel
ooit vergeten? Waar de schaduwen op de canvas bekleding vielen,
wisselden strepen van een diep maar stralend indigo elkaar af met
strepen van een zo intens stralend gloeien dat het nauwelijks te
geloven was dat die uit iets anders dan uit blauw vuur gemaakt waren.
Gedurende wat een immens lange tijd leek, staarde ik zonder te weten,
zelfs zonder willen weten, naar wat het was dat zich tegenover mij
bevond. Bij elke andere gelegenheid zou ik de stoel afwisselend met
licht en schaduw gestreept hebben gezien. Vandaag had het waargenomene
de voorstelling verzwolgen. Ik was zo volledig in beslag
genomen door het kijken, zo overdonderd door wat ik in werkelijkheid
zag, dat ik me van niets anders bewust kon zijn. Tuinmeubels,
latjes, zonlicht, schaduw - dat waren niet meer dan namen en begrippen,
slechts verwoordingen, voor gebruiks- of wetenschappelijke doeleinden,
naderhand. Het gebeuren was deze opeenvolging van azuren ovendeuren
gescheiden door golven van onpeilbaar gentiaan. Het was onuitsprekelijk
prachtig, prachtig bijna op het afschrikwekkende af. En
plotseling kreeg ik een flauw vermoeden van hoe het zou moeten voelen
gek te zijn. Schizofrenie heeft zowel zijn hemels als zijn hellen en
vagevuren. Ik herinnerde me wat een oude vriend die al jaren
dood is, mij over zijn krankzinnige vrouw vertelde. Hij was op een dag,
in een vroeg stadium van de ziekte, toen zij nog haar heldere
ogenblikken had, met haar begonnen over hun kinderen te praten. Ze
luisterde een tijdje en viel hem toen in de rede. Hoe kon hij het
opbrengen zijn tijd te verdoen aan een paar afwezige kinderen , als
alles wat er werkelijk hier en nu toe deed, de onuitsprekelijke
schoonheid van de patronen was, die hij, in zijn bruine tweedjasje,
telkens wanneer hij zijn armen bewoog, maakte? Helaas was dit Paradijs
van de gereinigde waarneming, van een zuiver eenzijdige beschouwing,
onverdraaglijk. De gelukzalige onderbrekingen werden zeldzamer, werden
korter, tot er tot slot geen meer waren; er was alleen nog maar
afgrijzen.
De meeste mescaline-slikkers ervaren alleen het
hemelse deel van de schizofrenie. De drug brengt alleen hel en vagevuur
aan diegenen die kortgeleden nog geelzucht hebben gehad, of die aan
periodieke depressies of chronische angsten lijden. Als mescaline,
zoals de andere in kracht wat vergelijkbare drugs, opvallend toxisch
zou zijn, zou het innemen op zich al genoeg zijn om onrust op te
wekken. Maar de redelijk gezonde persoon weet van tevoren dat, voor
zoverre het om hem gaat, mescaline volledig onschadelijk is, dat de
effecten ervan na acht of tien uur zullen verdwijnen en geen kater zal
opleveren en dientengevolge geen verlangen naar een nieuwe dosis.
Gesterkt door deze wetenschap, laat hij zich onbevreesd in met het
experiment - met andere woorden, zonder neiging een ongekend vreemde en
anders dan een menselijke ervaring in iets ontzettends, iets werkelijks
duivels te veranderen.
Geconfronteerd met een stoel die er als het Laatste
Oordeel uitzag - of nauwkeuriger, met het Laatste Oordeel dat ik
na een hele tijd en nogal wat moeite als een stoel herkende - bevond ik
me opeens op de rand van paniek. Plotseling voelde ik dat dit
te ver ging. Te ver, zelfs nu het naar een intensere schoonheid en
diepere betekenis voerde. Het was, naar ik achteraf analyseerde, de
angst verpletterd te worden of te desintegreren onder de druk van een
werkelijkheid, groter dan een geest die meestal gewend is in een
behaaglijke wereld van symbolen te leven, mogelijk zou kunnen dragen.
De litteratuur van de religieuze ervaring wemelt van de verwijzingen
naar de pijnen en verschrikkingen waar diegenen, die te overijld van
aangezicht tot aangezicht met een openbaring van het Mysterium
tremendum stonden, door overstelpt werden. De angst is, in
theologische taal, te wijten aan de onverenigbaarheid tussen de
zelfverheerlijking van de mens en de goddelijke zuiverheid, tussen de
door de mens zelf verergerde afgescheidenheid en de oneindigheid van
God.. In navolging van Boehme en William Law, zouden we kunnen zeggen
dat het goddelijke Licht in zijn volle gloed, door niet herboren
zielen, slechts als een brandend vagevuur opgevat kan worden. Een
vrijwel gelijkluidende leer kan men in het Tibetaanse Dodenboek vinden,
waar de heengaande ziel als in doodsangst krimpend voor het
Zuivere Licht van de Leegte beschreven wordt en zelfs voor de mindere,
getemperde Lichten, ten einde regelrecht de vertroostende duisternis
van de zelfzucht van een herboren menselijk wezen in te vluchten, of
zelfs als van een beest, een ongelukkig spook, een bewoner van de hel. Alles
liever dan de brandende helderheid van een grenzeloze Werkelijkheid -
alles liever!
De schizofreen is een niet alleen niet wedergeboren
ziel, maar ook nog eens wanhopig ziek. Zijn ziekte bestaat uit zijn
onmacht uit de inwendige en uitwendige werkelijkheid te vluchten (zoals
de geestelijk gezonde (de persoon die bereid is zich aan te
passen) persoon doorgaans doet) - de strikte menselijke (maatschappelijke) wereld
van bruikbare begrippen, gedeelde symbolen en maatschappelijk
aanvaardbare conventies. De schizofreen is als iemand die
doorlopend onder invloed van mescaline is en daardoor niet in staat is
het ervaren van een werkelijkheid, waarvoor hij niet heilig genoeg is
om mee te leven, buiten te sluiten, die hij niet weg kan redeneren
omdat het de koppigste van alle primaire feiten is, en die hem, omdat
het hem nooit toestaat met alleen maar menselijke ogen naar de wereld
te kijken, te bang maakt om de aanhoudende vreemdheid en de brandende
intensiteit van haar betekenis, als de uitingen van menselijke of zelfs
kosmische boosaardigheid te interpreteren en die de meest wanhopige
tegenmaatregelen oproept, van moorddadig geweld aan het ene uiteinde
tot katatonie, of psychologische zelfmoord aan het ander uiteinde van
de schaal. En eenmaal op de neerwaartse
(opwaartse),
de weg naar de hel (hemel), zou men nooit meer in
staat zijn halt te houden. Dat nu, was maar al te duidelijk.
"Als je op de verkeerde manier begint," antwoordde
ik op de vragen van de onderzoeker, "dan zou alles wat er zou gebeuren
een bewijs voor de samenzwering tegen jou zijn. Het zou allemaal
zelfbevestigend zijn. Geen ademhaling zou mogelijk zijn zonder besef
dat het een deel van het complot was."
"Dus je denkt te weten waar krankzinnigheid in
ligt?'
Mij antwoord was overtuigd en hartgrondig, "Ja."
"En je zou het niet in de hand kunnen houden?"
"Nee, ik zou het niet in de hand kunnen houden. Als
iemand met angst en haat als de belangrijkste premisse zou beginnen,
zou hij tot het einde door moeten gaan."
"Zou je in staat kunnen zijn," vroeg mijn vrouw, "je
aandacht op wat het Tibetaanse Dodenboekhet Heldere Licht
noemt te vestigen?"
Ik twijfelde..
"Zou het het kwaad weghouden als je het vast zou
kunnen houden?"
Ik dacht enige tijd na over de vraag. "Misschien,"
antwoordde ik tenslotte, "misschien zou ik het kunnen - maar alleen als
er iemand zou zijn die me over het Heldere Licht zou kunnen vertellen.
Je zou het niet alleen kunnen. Dat is het, geloof ik, waar het bij het
Tibetaanse ritueel om gaat - iemand die er de hele tijd bij zit en je
vertelt wat wat is."(het gaat er
niet om dat iemand vertelt wat wat is, maar dat iemand bevestigt dat
het geen onzin is wat je ziet en de manier waarop je het ziet. Dat het
klopt dat deze maatschappij krankzinnig is, een ingewikkelde
samenzwering van slapenden, van mensen die niet weten wat ze doen)
Nadat ik naar dit deel van de opname van het
experiment had geluisterd, pakte ik mijn exemplaar van de uitgave van
Evans-Wentz van Het Tibetaanse Dodenboek en sloeg het zomaar
open. "O edelgeborene, laat uw geest niet afgeleid worden." Dat
was het probleem - niet afgeleid worden. Niet afgeleid door de
herinnering aan voorbije zonden, door verbeeld vermaak, door de bittere
nasmaak van oude misstappen en vernederingen, door de angsten en
haatgevoelens en begeerten die het Licht gewoonlijk overschaduwen.
Zouden de psychiaters niet, wat die Boeddhistische monniken voor de
stervenden en de doden deden, voor de krankzinnigen kunnen doen? Laat
er een stem zijn die hen, overdag en als zij slapen, verzekert dat
ondanks alle verschrikkingen, alle verwarring en verbijstering, de
ultieme Werkelijkheid onschokbaar zichzelf blijft en dat het van
dezelfde substantie is als het innerlijk Licht van zelfs de wreedst
gefolterde geest. Met behulp van apparaten als bandrecorders,
schakelklokken, publieke omroepsystemen en hoofdkussen-luidsprekers zou
het heel gemakkelijk zijn de bewoners van zelfs een
personeelsonderbezette inrichting voortdurend aan dit fundamentele feit
te herinneren. Misschien zouden op die manier een paar van die
verloren zielen geholpen kunnen worden in enige mate controle over het
universum te verkrijgen - tegelijkertijd prachtig en aantrekkelijk,
maar altijd anders dan menselijk, altijd volledig onbegrijpelijk -
waarin zij zichzelf veroordeeld vinden te leven.
Niet vlug genoeg werd ik van de verontrustende
pracht van mijn tuinstoel weggeleid. Het klimop-loof scheen, in groene
parabolen afhangend van de haag, met een soort glasachtige jade
schittering. Even later spatte een groep Red Hot Pokers, in volle
bloei, in mijn blikveld uiteen. Zo hartstochtelijk levend, dat zij op
de uiterste rand van spreken stonden, drongen de bloemen naar de hemel
omhoog. Net als de stoel onder de latten beschutten zij teveel. Ik keek
op de bladeren neer en ontdekte een spelonkachtige warrigheid van de
tederste groene lichten en schaduwen, die met een niet te ontcijferen
geheimenis pulseerden.
Rozen :
De bloemen
zijn eenvoudig te schilderen,
De bladeren moeilijk.
De haiku van Shiki
(die ik aanhaal in de vertaling van R. H. Blyth) drukt indirect precies uit
wat ik toen voelde - de overdadige, al te duidelijke glorie van de
bloemen, in contrast met het delicatere wonder van hun groen.
We liepen naar buiten
de straat op. Een grote lichtblauwe auto stond aan de stoep. Bij
de aanblik overviel mij plotseling een enorme vrolijkheid. Wat een
arrogantie, wat een absurde zelfgenoegzaamheid straalde van die
uitpuilende vreselijk glanzende gelakte oppervlakken
af! De mens had het ding naar zijn eigen beeld geschapen - of liever
naar het beeld van zijn favoriete ingebeelde karakter. Ik lachte tot de
tranen mij langs de wangen stroomden.
We gingen het huis weer binnen. Er was een maaltijd
bereid, Iemand, die nog niet identiek was aan mijzelf, viel met een
uitgehongerde trek aan. Vanaf een beduidende afstand en zonder veel
belangstelling keek ik toe.
Toen de maaltijd op was stapten we in de auto op weg
voor een ritje. De werking van de mescaline zakte al af: maar de
bloemen in de tuinen trilden nog op de rand van het bovennatuurlijke,
de peperbomen en de johannesbroodbomen aan de kant van de straten
behoorden duidelijk nog tot een of ander heilig woud. Eden afgewisseld
met Dodona. Yggdrasil met de mystieke Roos. En opeens stonden we toen
op een kruispunt en wachtten om de Sunset Boulevard over te steken.Voor
ons rolden de auto's in een gestage stroom voorbij - duizenden,
allemaal stralend en blinkend als de droom van een advertentieblad en
de een nog belachelijker dan de ander. Opnieuw schudde ik van het
lachen.
De Rode Zee van het verkeer week uiteindelijk uiteen
en we staken over naar een andere oase van bomen en grasperken en
rozen. In een paar minuten waren we naar een geschikt uitkijkpunt in de
heuvels geklommen en daar lag de stad uitgespreid beneden ons. Nogal
teleurstellend, het zag er precies uit als de stad die ik bij andere
gelegenheden had gezien. Wat mij betrof was transfiguratie evenredig
aan afstand. Hoe dichterbij hoe anders goddelijker. Dit uitgestrekte
vage panorama was nauwelijks anders dan zichzelf.
We reden verder en zolang we in de heuvels bleven,
met het ene verre uitzicht volgend op het andere, bleef de betekenis op
zijn niveau van alledag, ver beneden het transfiguratie-punt. De
betovering begon pas weer te werken toen we een nieuwe voorstad
insloegen en tussen de twee rijen huizen doorgleden. Hier waren,
ondanks de bijzondere afzichtelijkheid van de architectuur, hernieuwde
momenten van de transcendentale andersheid, zwemen van de hemel van die
morgen. Bakstenen schoorstenen en groene kunststofdaken gloeiden in de
zonneschijn, als brokstukken van het Nieuwe Jeruzalem. En opeens zag ik
wat Guardi gezien had en (met wat een onvergelijkbare vaardigheid) zo
vaak in zijn schilderingen had weergegeven - een gepleisterde muur met
een schuin opvallende schaduw, nietszeggend maar onvergetelijk
prachtig, leeg maar beladen met heel de betekenis en het geheim van het
bestaan. De openbaring daagde en was binnen een fractie van een seconde
weer verdwenen. De auto was verder gereden; de tijd ontblootte een
andere uiting van het eeuwige Zo-Zijn. "Binnen gelijkheid is
verscheidenheid. Maar dat die verscheidenheid van gelijkheid zou
verschillen is op geen enkele manier de bedoeling van alle Boeddha's.
Hun bedoeling is zowel totaliteit als verscheidenheid." Dit
bed rode en witte geraniums bijvoorbeeld - het was volmaakt
verschillend van die gepleisterde muur honderd meter verder op de weg.
Maar het "is-zijn" van beide was hetzelfde, de eeuwige hoedanigheid van
hun vergankelijkheid was dezelfde.
Een uur later en tien mijl verder en het bezoek aan
De Grootste Drug Store van de Wereld veilig achter ons, waren we weer
thuis en was ik teruggekeerd naar die geruststellende maar uiterst
onbevredigende toestand die wij als "bij zijn volle
verstand" kennen.
Dat
de mensheid in zijn geheel het ooit zonder Kunstmatige Paradijzen kan
stellen lijkt erg onwaarschijnlijk.
(zolang
mensen in dit door hen zelf gecreëerde tranendal leven, in hun uitzichtsloze
gevangenissen, zullen ze blijven vluchten in hun kortstondige
Kunstmatige Paradijzen. Altijd zullen ze weer terugkeren in hun
Kunstmatige Wereld)
De meeste mannen en
vrouwen leven op zijn slechts zo'n pijnlijk, op zijn best zo'n eentonig,
armzalig en beperkt leven dat de drang om te ontsnappen, het verlangen
zichzelf al is het maar voor een paar ogenblikken te overstijgen, een
van de belangrijkste begeerten van de ziel is en altijd geweest is. Kunst
en religie, carnavals en uitspattingen, dansen en het luisteren naar
oratoria - allemaal hebben ze, in de woorden van H. G. Wells als Deuren
in de Muur gediend. En voor persoonlijk en dagelijks gebruik zijn er
altijd chemische bedwelmende middelen geweest. Alle plantaardige
kalmerende en narcotische middelen, alle euphorica die aan bomen
groeien, de hallucinogenen die rijpen in bessen of uit wortels geperst
kunnen worden - allemaal zijn ze zonder uitzondering bekend geweest en
stelselmatig sinds onheuglijke tijden door menselijke wezens gebruikt.
En aan deze natuurlijke bewustzijnsveranderende middelen heeft de
moderne wetenschap haar aandeel synthetische middelen toegevoegd -
chloralhydraat, bijvoorbeeld, en amfetamine, de bromiden en de
barbituraten.
De meeste van deze bewustzijnsveranderende middelen
kunnen nu alleen op doktersvoorschrift gebruikt worden, of anders
illegaal en met groot risico. Voor onbeperkt gebruik heeft het Westen
alleen alcohol en tabak toegestaan. Alle andere chemische Deuren in de
Muur worden Dope genoemd en hun onwettige gebruikers zijn maniakken.
Wij besteden nu heel wat meer tijd aan drinken en
roken dan we aan opvoeding besteden. Dat is natuurlijk niet verrassend.
De drang te ontsnappen aan ikheid en de omgeving is in bijna
iedereen bijna altijd aanwezig. De drang iets voor de jeugd te
doen is alleen bij ouders sterk en bij hen alleen voor die paar jaar
dat hun kinderen naar school gaan. Evenmin verrassend is de huidige
houding ten opzichte van drinken en roken. Ondanks het wassende leger
van hopeloze alcoholisten, ondanks de honderdduizenden mensen die
jaarlijks verminkt of gedood worden door dronken automobilisten, tappen
populaire komieken nog steeds moppen over alcohol en de
alcoholverslaafden. En ondanks het bewezen (statistisch en niet causaal) verband
tussen roken en longkanker, beschouwt vrijwel iedereen het roken van
tabak nauwelijks minder normaal en natuurlijk dan eten. Uit het oogpunt
van de rationele utilitarist mag dit vreemd lijken. Voor de historicus
is dat precies wat je zou verwachten. Een stellige overtuiging van de
materiele werkelijkheid van de Hel heeft middeleeuwse Christenen er
nooit van weerhouden te doen wat hun eerzucht, lust en begeerte hen
ingaf. Longkanker, verkeersongelukken en de miljoenen ellendige en
ellende voortbrengende alcoholisten zijn zelfs zekerder feiten dan in
Dante's dagen het feit van het Inferno was. Maar al dat soort feiten
zijn ver verwijderd en onwerkelijk vergeleken met het nabije, hier en
nu gevoelde feit van een snakken naar bevrijding of verdoving, naar
drank of roken.
Aan ons is, onder andere, de tijd van de auto en de
snelle bevolkingtoename. Alcohol is onverenigbaar met veiligheid op de
wegen en de productie ervan, net als van tabak, veroordeelt vele
miljoenen hectaren van de meest vruchtbare grond feitelijk tot
onvruchtbaarheid. Het is vanzelfsprekend dat de problemen door alcohol
en tabak veroorzaakt niet door verboden opgelost kunnen worden. De
universele en altijd aanwezige drang tot zelf-transcendentie mag niet
door de huidige populaire Deuren in de Muur dicht te slaan, vernietigd
worden.(toch is het zo dat
zolang die kunstmatige deuren aanwezig zijn, de drang om met eigen
kracht de enge poort te bereiken, nauwelijks aanwezig is. Dat is het
verraderlijke van de kunstdeuren) Het enige zinnige beleid is andere,
betere deuren te openen in de hoop mannen en vrouwen ertoe te brengen
hun oude slechte gewoonten in te ruilen voor nieuwe en minder
schadelijke. Sommige van deze andere, betere deuren zullen
maatschappelijk en technologisch van aard zijn, andere religieus of
psychologisch, andere diëtistisch, opvoedkundig of gymnastisch. Maar de
noodzaak voor veelvuldige chemische vakanties, weg uit de
onverdraaglijke ik-heid en weerzinwekkende omstandigheden, zullen
ongetwijfeld blijven bestaan.Wat nodig is een nieuwe drug die ons
lijdend mensdom zal verlichten en troosten(wat de mensheid echt nodig is een
routebeschrijving en handleiding om de de uitgang uit dit tranendal te
vinden, de poort naar de Andere Wereld, het Nirvana, de apatheia of het
Koninkrijk. Al het andere is alleen een tijdelijk surrogaat) zonder
op de lange termijn meer kwaad te doen, dan het goed doet op de korte.
Zo'n drug moet in minieme doseringen werkzaam en bereidbaar zijn. Als
het die eigenschappen niet heeft zal de productie ervan, net als van
wijn, bier, alcoholica en tabak, de verbouw van onmisbare
voedingsmiddelen en vezels verstoren. Het moet minder toxisch zijn dan
opium of cocaïne, minder waarschijnlijk dan alcohol of
barbituraten tot onwenselijke maatschappelijke consequenties leiden,
minder schadelijk voor hart en longen zijn dan de teer en nicotine van
sigaretten. En aan de positieve kant, zou het belangwekkender en
intrinsiek waardevollere veranderingen in het bewustzijn moeten
veroorzaken dan slechts verdoving of dromerigheid, wanen van almacht of
bevrijding van remmingen.
Voor de meeste mensen is mescaline vrijwel geheel
onschadelijk. Anders dan alcohol voert het de gebruiker niet tot dat
soort van ongeremde actie dat uitloopt in vechtpartijen,
geweldsmisdrijven en verkeersongelukken. Iemand die onder invloed van
mescaline is gaat rustig zijn eigen gang. Bovendien is de zaak waar hij
mee bezig is een ervaring van het meest verlichtende soort, waar hij
niet (en dit is zeker belangrijk) met een compenserende kater voor
hoeft te betalen Van de lange termijngevolgen van regelmatig
mescaline-gebruik weten we heel weinig. De Indianen die peyote
gebruiken schijnen door die gewoonte niet fysiek of moreel te
degenereren. Het beschikbare bewijs is echter nog schaars en
oppervlakkig. Hoewel duidelijk superieur aan cocaïne, opium, alcohol en
tabak, is mescaline toch niet de ideale drug. Evenzeer als er een
gelukkige verheerlijkte meerderheid van mescaline-gebruikers is, is er
een minderheid die in het middel slechts hel en vagevuur vindt.
Bovendien duren, voor een drug die net als alcohol voor algemeen
gebruik bestemd zou moeten zijn, de effecten een onhandig lange
tijd. Maar de chemie en de fysiologie zijn tegenwoordig praktisch
tot bijna alles in staat. Als de psychologen en sociologen een
definitie van het ideaal zullen geven, kan men het aan de neurologen en
farmacologen overlaten de middelen waarmee dat ideaal gerealiseerd kan
worden te ontdekken of tenminste (want misschien kan dit soort ideaal,
uit de aard van zijn natuur, nooit helemaal verwerkelijkt worden) kan
het dichterbij gebracht worden dan in het wijn-doordrenkte verleden of
het whisky-drinkende, marihuana-rokende en barbituraten-slikkende
heden.
De drang om de zelfverzekerde zelfzucht te
overstijgen is, zoals ik al gezegd heb, een hoofdverlangen
van de ziel.
Als om wat voor reden dan ook, mannen en vrouwen er niet in slagen
zichzelf door middel van erediensten, goede werken en spirituele
oefeningen, te overstijgen, zijn zij geneigd hun toevlucht te zoeken
bij het chemische surrogaat van religie - alcohol en peppillen in het
moderne Westen, alcohol en opium in het Oosten, hasjiesj in de
Mohammedaanse wereld, alcohol en marihuana in Centraal Amerika, alcohol
en coca in de Andes, alcohol en de barbituraten in de meer bijdetijdse
gebieden van Zuid Amerika. In Poisons Sacrés, Ivresses
Divines heeft Philippe de Felice uitvoerig en met een schat aan
documentatie over het onheugelijke verband tussen religie en het
gebruik van drugs, geschreven. Hier zijn in het kort of in zijn eigen
woorden, zijn conclusies. Het gebruik van toxische stoffen voor
religieuze doeleinden is "buitengewoon wijdverbreid.... De praktijken
die in dit boek bestudeerd zijn kunnen in alle gebieden in de wereld
waargenomen worden, niet minder onder primitieven dan onder diegenen
die een hoge graad van beschaving hebben bereikt. We hebben dus niet
met uitzonderlijke feiten die verdedigbaar over het hoofd gezien kunnen
worden, te maken, maar met een algemeen en in de breedste zin van het
woord, menselijk fenomeen, het soort fenomeen dat door niemand die
probeert te ontdekken wat religie is en wat de diepe behoeften zijn die
het moet bevredigen, genegeerd kan worden."
Het zou ideaal zijn als
iedereen in staat zou zijn zelf-transcendentie in een
of andere vorm van zuivere of toegepaste
religie, te vinden. In de praktijk lijkt het erg onwaarschijnlijk dat
deze gehoopte vervulling ooit werkelijkheid zal worden. Er zijn, en
ongetwijfeld zullen ze er altijd zijn, goede kerkgangers en -gangsters,
voor wie helaas vroomheid niet genoeg is. Wijlen G. K. Chesterton, die
minstens zo lyrisch over drank als over devotie schreef, kan als hun
welsprekende zegsman dienen.
De moderne kerken, met enkele uitzonderingen onder
de Protestante denominaties, tolereren alcohol, maar zelfs de meest
tolerante hebben geen poging ondernomen om de drug tot het Christendom
te bekeren, of het gebruik ervan te wijden. De vrome drinker wordt
gedwongen zijn religie in het ene hokje tot zich te nemen, zijn
religie-surrogaat in het andere. En misschien is dit onvermijdelijk.
Drinken kan alleen in religies, die geen belang hechten aan decorum,
tot sacrament verheven worden. De eredienst van Dionysus of de
Keltische God van het Bier was een luidruchtige en ordeloze
aangelegenheid. De riten van het Christendom zijn zelfs onverenigbaar
met religieuze dronkenschap. Dit schaadt de brouwers niet, maar is zeer
slecht voor het Christendom. Ontelbare mensen wensen
zelf-transcendentie en zouden blij zijn als ze dat in de kerk zouden
kunnen vinden. Maar helaas, "de hongerige schapen zien op, maar worden
niet gevoed" . Zij nemen deel aan de rituelen, zij luisteren naar
preken, zij herhalen gebeden; maar hun dorst blijft ongelest.
Teleurgesteld wenden zij zich tot de fles. Voor een tijdje in ieder
geval en op een of andere manier, werkt het. Ze mogen nog steeds naar
de Kerk; maar het is niet meer dan de Muzikale Bank in Samuel Butler's
Erewhon. God mag nog steeds erkend worden; maar Hij is slechts God op
verbaal niveau, slechts op een zuiver Pickwickiaanse manier. Het
uiteindelijke voorwerp van verering is de fles en de enige religieuze
ervaring is die toestand van ongeremde en strijdlustige euforie die
volgt op het innemen van de derde cocktail.
We zien dus dat Christendom en alcohol niet met
elkaar samen kunnen gaan en dat ook niet doen. Christendom en mescaline
lijken veel meer met elkaar verenigbaar te zijn. Dit is door veel
Indianenstammen, van Texas tot zo noordelijk als Winsconsin,
aangetoond. Onder deze stammen worden groepen gevonden die zich
aangesloten hebben bij de Native American Church, een sekte waarvan het
belangrijkste ritueel een soort van Vroegchristelijke agape of
liefdesfeest is, waar stukjes peyote de plaats hebben ingenomen van het
sacramentele brood en wijn. Deze autochtone Amerikanen beschouwen de
cactus als de speciale gave Gods aan de Indianen, en vergelijken de
effecten ervan met de werking van de Heilige Geest.
Professor J. S. Slotkin, een van de sporadische
blanken die ooit aan de rituelen van een Peyote-broederschap heeft
deelgenomen, vertelt van zijn medeaanbidders dat zij "zeker niet
verdoofd of dronken zijn.....Zij raken nooit uit hun ritme of zoeken
nooit naar woorden, zoals een dronken of bedwelmde man zou doen.... Ze
zijn allemaal rustig, hoffelijk en houden rekening met elkaar. Ik ben
nog nooit in een enig kerkgebouw van de blanken geweest waar zoveel
religieus gevoel of decorum was." En wat, mogen we vragen, ervaren die
toegewijde en zich goed gedragende Peyotisten dan wel? Niet het milde
deugdzame gevoel dat de gemiddelde Zondagse kerkganger negentig minuten
verveling doet verdragen. Ook niet die verheven gevoelens, geïnspireerd
door gedachten aan de Schepper en Verlosser, de Rechter en de
Vertrooster, die de vromen bezielen. Voor deze autochtone Amerikanen is
de religieuze ervaring iets directer en verlichtender, spontaner en
minder een eigengemaakt product van de oppervlakkige, zelfbewuste
geest. Soms (volgens de verslagen die door Dr. Slotkin zijn verzameld)
zien ze visioenen, wellicht van Christus zelf. Soms horen ze de stem
van de Grote Geest. Soms worden ze zich bewust van de aanwezigheid van
God en van die persoonlijke tekortkomingen die verbeterd moeten worden
indien zij Zijn wil moeten doen. De praktische consequenties van deze
chemische deuren naar de Andere Wereld schijnen volmaakt in orde te
zijn. Dr. Slotkin bericht dat gewoonte-Peyotisten over het algemeen
ijveriger, matiger (veel van hen onthouden zich geheel van alcohol), en
Vreedzamer dan niet-Peyotisten zijn. Een boom met zulke voldoening
schenkende vruchten kan niet zomaar als kwaad veroordeeld worden.
Door het gebruik van peyote tot een gewijde
handeling te maken hebben de Indianen van de Native American Church
iets gedaan dat tegelijkertijd psychologisch gezond als historisch
achtenswaard is. In de vroege eeuwen van het Christendom zijn veel
heidense rituelen en festiviteiten zogezegd gedoopt, en gebruikt
om de doeleinden van de Kerk te dienen. Deze grappen waren niet
bijzonder stichtend; maar zij stilden een zekere psychologische honger
en in plaats van te trachten ze te onderdrukken, hadden de vroege
missionarissen het gezonde verstand ze te accepteren voor wat ze waren,
zielsbevredigende uitdrukkingen van fundamentele driften, en ze op te
nemen bij de opbouw van de nieuwe religie. Wat de autochtone Amerikanen
hebben gedaan is in wezen hetzelfde. Zij hebben een heidense gewoonte
genomen (een gewoonte die toevallig veel verheffender en verlichtender
was dan de meeste van de nogal rauwe drinkgelagen en maskerades die van
het Europese heidendom waren overgenomen) en het een Christelijke
betekenis gegeven.
Hoewel pas onlangs in het noorden van de Verenigde
Staten geïntroduceerd, zijn het eten van peyote en de religie die
daarop gebaseerd is belangrijke symbolen geworden van de rechten van de
Roodhuid op spirituele onafhankelijkheid. Sommigen van de Indianen
hebben op de blanke overheersing gereageerd door zich te
Amerikaniseren, anderen hebben zich in het traditionele Indianisme
teruggetrokken. Maar sommigen hebben gepoogd uit twee werelden het
beste te maken, in feite van alle werelden - het beste van het
Indianisme, het beste van het Christendom en het beste van die Andere
Werelden van transcendentale ervaring, waar de ziel zichzelf als
onvoorwaardelijk en van dezelfde natuur als het goddelijke kent.
Vandaar de Native American Church. Daarin werden twee grote begeerten
van de ziel - de drang naar onafhankelijkheid en zelfbeschikking en de
drang naar zelf-transcendentie - samengesmolten met en geïnterpreteerd
in het licht van een derde - de drang tot aanbidding, de wegen van God
naar de mens te rechtvaardigen en het universum te verklaren door
middel van een samenhangende theologie.
Zie de arme Indiaan, wiens onbewerkte geest
Hem van voren kleedt, maar hem van achteren bloot laat
Maar in werkelijkheid zijn wij
het, de rijke en hoogopgeleide blanken, die onszelf van achteren naakt hebben
gelaten. Wij bedekken onze naaktheid van voren met wat filosofie -
Christelijk, Marxistisch, Freudo-Natuurkundig - maar van achteren
blijven we onbedekt, ten prooi aan alle winden der omstandigheden.
De arme Indiaan, daarentegen, is zo verstandig geweest zijn achterkant
te beschermen door het vijgenblad van een theologie aan te vullen met
de lendendoek van de transcendentale ervaring.
Ik ben niet zo dwaas om wat onder invloed van mescaline of
welke andere drug, bereid of in de toekomst bereidbaar, ook gebeurt,
gelijk te stellen met de verwerkelijking van het eind en het ultieme
doel van het menselijk leven: Verlichting, de Gelukzalige Visie. Ik
suggereer alleen maar dat de mescaline-ervaring een wat de Katholieke
Theologen "genade om niet" noemen is, niet noodzakelijk voor het heil
maar mogelijk nuttig en als het beschikbaar gesteld zou worden, in dank
aanvaard zou moeten worden. Om uit de sleur van de gewoonlijke
waarneming geramd te worden, om gedurende een paar tijdloze uren de
buiten- en de binnenwereld getoond te krijgen, niet zoals zij zich
voordoen aan een dier dat bezeten is door overlevingsdrang of aan een
mens bezeten door woorden en begrippen, maar zoals zij direct en
onvoorwaardelijk door de Grote Geest begrepen worden - dit is een
ervaring van onschatbare waarde voor eenieder en in het bijzonder voor
de intellectueel (het is juist
de intellectueel, met zijn hoofd vol theorieën, dus overtuigingen en
vooroordelen, en daardoor met zijn hoofd leeft, die zich het verst
verwijderd heeft van het zijn. Hij is de geëerde, de bewonderde, die
anderen tot voorbeeld is geweest, die hoog geklommen is op de
maatschappelijke ladder, die als de dood is voor de Leegte, het opgeven
van zijn rol, het erkennen dat hij zich zijn hele leven vergist heeft) .
Want de intellectueel is per definitie de mens voor wie, met de woorden
van Goethe, "het woord wezenlijk vruchtbaar is." Hij is de mens die
voelt dat "wat wij met het oog waarnemen als zodanig vreemd voor ons is
en ons niet diep hoeft te raken." En toch, hoewel hij zelf een
intellectueel was en een van de grootste meesters van de taal, was
Goethe het niet altijd eens met zijn eigen waardering van het
woord. "Wij praten," schreef hij op middelbare leeftijd, " veel
te veel. We zouden minder moeten praten en meer moeten tekenen.
Persoonlijk zou ik het liefst helemaal van de spraak willen afzien en
net als de organische Natuur, alles wat ik te zeggen heb met schetsjes
meedelen. Die vijgenboom, die kleine slang, de cocon op de
vensterbank van mijn raam die rustig zijn toekomst afwacht - dat zijn
allemaal zwaarwichtige tekenen. Iemand die in staat is hun betekenis te
ontcijferen zou al gauw in staat zijn het helemaal zonder het
geschreven of gesproken woord te stellen. Hoe meer ik erover nadenk,
hoe meer is er iets futiels, middelmatigs, zelfs (ben ik geneigd te
zeggen) iets fatterigs aan de spraak. Hoe verbazingwekkend is
in tegenstelling daarmee de ernst van de natuur en haar stilte, als je
oog in oog met haar staat, niet afgeleid, voor een dorre bergkam of in
de verlatenheid van de oude heuvels" We kunnen het nooit zonder de taal en
de andere symboolsystemen stellen (elk klein kind en elk ander schepsel
op deze aarde kan het perfect zonder taal stellen. Taal is slechts
nodig om het spel in deze maatschappij te kunnen spelen) ; want het is door middel van hen, en
alleen door middel van hen, dat wij onszelf boven de bruten verheven
hebben (alleen door
middel van hen kunnen mensen tot bruten verworden, tot machthebbers,
tot blinden die blinden leiden), tot het niveau van menselijkewezens(maatschappelijke humanoïden) .
Maar we kunnen net zo gemakkelijk slachtoffers als begunstigden van
deze systemen worden (dat
kunnen wij niet alleen, maar dat zijn wij allemaal, meester of slaaf,
zonder uitzondering). Wij
moeten leren woorden juist te hanteren(de enige ware manier om woorden te
gebruiken is om ze overbodig te maken); maar tegelijkertijd
moeten we onze mogelijkheid om direct naar de wereld te kijken en door
dat halfmatte medium van opvattingen, dat elk gegeven feit vervormd tot
de al te vertrouwde gelijkenis met een of ander algemeen etiket of
verklarende abstractie, behouden en zonodig versterken.
Literair of wetenschappelijk, liberaal of
specialistisch, onze hele opvoeding is overheersend verbaal en slaagt
er daardoor niet in te volbrengen wat zij verondersteld wordt te doen.
In plaats van kinderen om te vormen in volledig ontwikkelde
volwassenen, levert zij studenten in de natuurwetenschappen op die
volledig onbewust zijn van de Natuur als het primaire ervaringsfeit, en
zadelt de wereld op met studenten in de menswetenschappen, die niets
van menselijkheid, noch van hun eigen noch van die van anderen weten.
Gestaltpsychologen, als Samuel Renshaw, hebben
methoden ontworpen om de omvang van de menselijke waarneming te
verwijden en de scherpte ervan te doen toenemen. Maar passen onze
opvoeders die toe? Het antwoord is: Nee.
Leraren op elk terrein van de psycho-fysieke
deskundigheden, van zien tot tennissen, van koorddansonderwijs tot
gebed, hebben met vallen en opstaan de voorwaarden voor een optimaal
functioneren binnen hun speciale gebieden, ontdekt. Maar heeft ook maar
een van die grote Stichtingen een project gefinancierd om deze
empirische vondsten tot een algemene theorie en praktijk van een
verhoogde creativiteit te coördineren? Weer is het antwoord, voor zover
ik weet, Nee.
Allerlei soorten cultus-aanhangers en vreemde vogels
onderrichten allerlei soorten technieken om gezond te worden, om
tevredenheid en zielenrust te bereiken; en voor veel van hun
toehoorders zijn veel van deze technieken aantoonbaar effectief. Maar
zien wij achtenswaardige psychologen, filosofen en theologen moedig in
die vreemde en soms onwelriekende bronnen afdalen, waar op de bodem de
arme Waarheid zovaak veroordeeld is te verblijven? En weer is het
antwoord: Nee.
En kijk nu naar de geschiedenis van het
mescaline-onderzoek. Zeventig jaar geleden beschreven eerste klas
mensen de transcendentale ervaringen van diegenen die in goede
gezondheid, onder de juiste voorwaarden en met de juiste instelling de
drug ingenomen hebben. Hoeveel filosofen, hoeveel theologen, hoeveel
beroepsopvoeders zijn zo nieuwsgierig geweest om deze Deur in de Muur
te openen? Het antwoord is feitelijk: Geen.
In een wereld waarin opvoeding overwegend verbaal is,
vinden hoogopgeleide mensen het bijna onmogelijk serieuze aandacht aan
iets anders dan woorden en begrippen te besteden. Er is altijd geld
voor, er zijn altijd doctoraten in de geleerde dwaasheid van onderzoek
naar wat voor geleerden het allerbelangrijkste probleem is: Wie
beïnvloedde wie om wat wanneer te zeggen? Zelfs in dit technologisch
tijdperk worden de verbale menswetenschappen hogelijk geëerd. De
niet-verbale menswetenschappen, de kunst van een direct bewustzijn van
de gegeven feiten van ons bestaan, worden bijna volledig genegeerd. Een
catalogus, een bibliografie, een definitieve uitgave van de ipsissima
verba ven een derderangs versjesschrijver, een verbazingwekkende
index die aan alle indexen een eind maakt - ieder waarachtig
Alexandrijns project is zeker van bijval en financiële ondersteuning.
Maar als het er op aankomt om uit te zoeken hoe u en ik, onze kinderen
en kleinkinderen opmerkzamer zouden kunnen worden en intenser bewust
van de innerlijke en uiterlijke werkelijkheid, meer open voor de Geest,
minder geneigd door psychologische wanpraktijken, onszelf fysiek ziek
te maken, en meer in staat ons eigen autonome zenuwstelsel te beheersen
- als het aankomt op de een of andere vorm van non-verbale opvoeding
die fundamenteler is (en waarschijnlijk van meer praktisch nut) dan de
Zweedse gymnastiek, zal geen echt achtenswaardig persoon van enige echt
achtenswaardige universiteit of kerk er iets aan doen. Letterknechten
zijn achterdochtig wat betreft het non-verbale; rationalisten vrezen
het gegeven, niet rationele feit; intellectuelen voelen dat "wat wij
met het oog (of op een andere manier) waarnemen, als zodanig vreemd
voor ons is en ons niet diep hoeft te raken." Bovendien zal
deze zaak van opvoeding in de non-verbale menswetenschappen, niet in de
gevestigde hokjes passen. Het is geen religie, geen neurologie, geen
gymnastiek, geen moraal of staatsinrichting, zelfs geen experimentele
psychologie. Om deze redenen bestaat dit onderwerp als het ware niet
voor academische en kerkelijke doeleinden en kan het veilig geheel en
al genegeerd worden of, met een minzame glimlach overgelaten worden aan
hen, die door de Farizeeërs van de verbale orthodoxie, zonderlingen,
charlatans en onbevoegde amateurs genoemd worden.
"Ik heb altijd gevonden," schreef Blake nogal
bitter, "dat Engelen de ijdelheid hebben om over zichzelf als de enige
wijzen te spreken. Dit doen ze met een vrijmoedige onbeschaamdheid die
uit een systematisch beredeneren voortspruit."
Systematisch beredeneren is iets waar wij, als soort
of als individu, mogelijk niet zonder kunnen. Maar wij kunnen, als wij
gezond van geest willen blijven, mogelijk ook niet zonder directe
waarneming, hoe onsystematischer hoe beter, van de binnen- en
buitenwereld waarin wij geboren zijn. Deze gegeven
werkelijkheid, is een
oneindigheid die alle begrip te boven gaat en toch onmiddellijk en op
een of andere manier volledig begrepen kan worden. Het is een
transcendentie die van een andere orde dan de menselijke is en toch kan
het voor ons als immanent gevoeld aanwezig zijn, als een ervaren
deelnemen. Verlicht zijn is een altijd bewust zijn
van een volledige werkelijkheid in zijn immanente anderszijn -
je er bewust van zijn en toch in een toestand blijven om als dier (maatschappelijk wezen) te
overleven (als je aan de andere
kant van de deur bent geweest en teruggekeerd bent, zul je uiterst
behoedzaam het spel mee moeten spelen, listig als een slang en argeloos
als een duif, want je hebt het spel dan door en dat is voor deze
maatschappij niet te tolereren), als menselijk wezen te denken
en voelen en hoe dan ook voor systematisch redeneren geschikt te
blijven. Ons doel is te ontdekken dat we altijd geweest zijn, wat we
hadden behoren te zijn. Wij maken helaas de taak buitengewoon moeilijk
voor onszelf. Intussen zijn er echter genaden om niet, in de vorm van
een gedeeltelijk en vluchtig beseffen. Onder een meer realistisch, een
minder uitgesproken verbaal systeem van opvoeden dan het onze, zou
iedere Engel (in Blake's betekenis van het woord) als een
sabbaths-traktatie moeten worden toegestaan, zou moeten aangespoord
worden en als het nodig was zelfs gedwongen moeten worden af en toe een
trip door de een of andere chemische Deur in de Muur naar de wereld van
de transcendentale ervaring te maken. Als het hem angst zou aanjagen,
zou dat jammer zijn maar waarschijnlijk wel heilzaam. Als het hen een
korte maar tijdloze verlichting zou brengen, zoveel te beter. In beide
gevallen zou de Engel iets van de overtuigde onbeschaamdheid, die
voortspruit uit het systematisch redeneren en het idee alle boeken
gelezen te hebben, kunnen verliezen.
Tegen het einde van zijn leven ervoer Thomas van
Aquino de Bezielde Beschouwing. Daarna weigerde hij terug te keren naar
zijn nog niet afgemaakte boek. Hiermee vergeleken was alles wat hij
gelezen, over geredetwist had en wat hij geschreven had - Aristoteles
en de Spreuken, de Vragen, de Stellingen, de majestueuze Summa's - niet
beter dan het kaf en het koren. Voor de meeste intellectuelen zou zo'n
sit-down-staking niet raadzaam en zelfs moreel verkeerd zijn. Maar de
Engelachtige Doctor had meer aan systematisch redeneren gedaan dan
twaalf gewone Engelen samen en was al rijp voor de dood. Hij had, in
die laatste maanden van zijn sterfelijke leven, het recht verworven om
zich van dat slechts symbolische kaf en koren af te wenden naar het
brood van het werkelijke en substantiële Feit. Voor Engelen van een
lagere orde en met betere vooruitzichten op een lang leven, moet er een
terugkeer naar het koren mogelijk zijn. Maar de mens die
terugkeert door de Deur in de Muur zal nooit meer dezelfde zijn als de
mens die erdoor naar buiten ging. Hij zal wijzer maar minder verwaand
zijn, gelukkiger maar minder zelfgenoegzaam, bescheidener in het
erkennen van zijn onwetendheid en toch beter toegerust om de verhouding
tussen woorden en dingen te begrijpen, om het systematisch redeneren
tot aan het ondoorgrondelijke Mysterie dat het, altijd tevergeefs,
proberen te begrijpen.
*See the
following papers: "Schizophrenia. A New Approach." By Humphry Osmond
and John Smythies. Journal
of Mental Science. Vol.
XCVIII. April, 1952.
"On Being
Mad." By Humphry Osmond. Saskatchewan
Psychiatric Services Journal.
Vol. I. No. 2. September. 1952.
"The Mescalin Phenomena." By John
Smythies. The British
Journal of the Philosophy of Science. Vol. III. February, 1953.
"Schizophrenia:
A New Approach." By Abram Hoffer, Humphry Osmond and John Smythies. Journal of Mental Science. Vol. C. No. 418. January, 1954.
Talrijke
andere artikelen over de biochemie, farmacologie, psychologie en
neurofysiologie van schizofrenie en het verschijnsel mescaline zijn in
voorbereiding.
*In zijn
monografie, Menomini
Peyotism, gepubliceerd
(December 1952) in de Transactions of the American Philosophical
Society, heeft Professor J. S. Slotkin geschreven dat "het
gewoontegebruik van Peyote geen enkele verhoogde tolerantie of
afhankelijkheid lijkt te veroorzaken. Ik ken veel mensen die veertig of
vijftig jaar lang Peyotist geweest zijn. De hoeveelheid Peyote die ze
gebruiken hangt af van de plechtigheid van de gelegenheid; over het
algemeen gebruiken ze nu niet meer Peyote dan ze jaren geleden deden.
Bovendien is er soms een tussentijd van een of meer maanden tussen de
rituelen, en ze gaan gedurende die periode door zonder enige begeerte
naar Peyote te voelen. Wat mijzelf betreft, zelfs na een reeks rituelen
op vier opeenvolgende weekenden. Ik heb de hoeveelheid genuttigde
peyote nooit opgevoerd, noch heb ik enige blijvende behoefte ernaar
gevoeld. "Het is overduidelijk met een goede reden, dat Peyote
wettelijk nooit tot narcoticum verklaard is, of dat het gebruik ervan
door de federale regering verboden is." Hoewel."gedurende de lange
geschiedenis van het contact tussen Indianen en blanken, hebben blanke
ambtenaren het gebruik van Peyote gewoonlijk geprobeerd te
onderdrukken, omdat aangenomen werd dat het hun eigen moraal zou
verkrachten. Maar deze pogingen hebben altijd gefaald." In een voetnoot
voegt Dr. Slotkin daaraan toe dat "het verbazingwekkend is de
fantastische verhalen over de effecten van Peyote en de aard van het
ritueel te horen, die door blanke en Katholieke Indiaanse ambtenaren in
het Menomini reservaat verteld worden. Geen een van hen had ook maar de minste
ervaring uit de eerste hand met de plant of de religie.en toch
verbeeldden sommigen zich autoriteiten te zijn en schrijven officiële
rapporten over het onderwerp."
* * *
Naar boven