Home
De Eerste Mensen
door
Howard Fast

1960
Ontleend aan de uitgebreide website over HOWARD FAST
Inleiding bij deze vertaling:
Over Howard Fast
Howard Fast (1914-2003) werd in 1914 te New York geboren als
zoon van arme joodse immigranten. Zijn moeder kwam uit Engeland en zijn
vader, die Fastovsky heette, maar die naam afkortte tot Fast, uit de
Oekraïne. Zijn jeugd was een aaneenschakeling van misère. Toen hij 9
was overleed zijn moeder en raakte zijn vader werkloos. In 1930 verliet
hij uit New York weg en trok liftend en per trein het hele land door om
werk te zoeken. Op zijn achttiende schreef hij zijn eerst romans, Two
Valleys. Tijdens de oorlog schreef hij voor The Voice of America.
In 1943 werd hij lid van de communistische partij en in 1950 werd hij
gedaagd voor de commissie van on-amerikaanse activiteiten. Omdat hij
weigerde de namen te geven van mensen die bijgedragen hadden (waaronder
Eleanor Roosevelt) aan een fonds voor wezen van Amerikaanse veteranen
uit de Spaanse Burgeroorlog, ging hij voor drie maanden de gevangenis
in. Daar begon hij met het schrijven van zijn beroemdste boek Spartacus.
Omdat hij door de grotere uitgeverijen op de zwarte lijst was
geplaatst, was Fast gedwongen het zelf uit te geven. Het werd meteen
een bestseller en beleefde zeven drukken in de eerste vier maanden. In
1953 kreeg hij nog de Stalin Vredesprijs, maar een paar jaar
later brak hij met de partij. Hij was zijn leven lang zeer sociaal
bewogen, koos altijd partij voor de underdog, gaf de machtelozen een
stem, en schreef met weemoed over alle mislukte revoluties en
revolutionairen.
Over dit verhaal
Howard Fast koos dus partij voor de underdog en dat doet hij
ook in dit verhaal, waarin hij het opneemt voor wat altijd de grootste groep
mensen is geweest naar wie nooit geluisterd is en nog steeds niet wordt
geluisterd, de kinderen, in wie hij de ware mens ziet.
Het verhaal gaat dat Diogenes van Sinope (404-323 v.C.) ooit
op klaarlichte dag in Athene met een brandende lantaarn op het
marktplein liep en toen ze hem vroegen waarom hij dat deed, was zijn
antwoord dat hij op zoek was naar een mens. Maar hij zag geen mensen,
maar alleen mensen die zich verborgen achter hun identiteit, die ze als
een burka om zich heen droegen en waarachter zich verscholen, als
robots druk doende met het afwerken van hun programma, dat ze werken,
zich vermaken of uitrusten noemen. Hij zag mannen en vrouwen, slaven,
handelaars en al die andere toneelspelers, die zich identificeren met
de rol die ze spelen en denken dat ze dat zijn, maar hij zag geen enkel
mens. Dat heeft Fast ook ervaren, ook hij zag dat volwassenen met hun
geblokkeerde brein slechts schaduwen van de werkelijkheid, zien, met
een kokerblik kijken en van hun eigen leven en de wereld een puinhoop
maken, een omgekeerde wereld, waarin ze het gevoel hebben dat ze
allemaal eilandjes zijn, met een vage herinnering dat dat eigenlijk
niet zo is. En al die eilandjes, die zichzelf niet kennen en de wereld
niet begrijpen, communiceren ongelooflijk onbeholpen met elkaar door
middel van het laten trillen van de lucht, wat ze taal noemen, dat door
de ene black box overgeseind wordt naar de andere black box en alleen
maar tot misverstanden leidt. "De wereld is zonder taal. Wie haar
begrijpt, zal ook taalloos worden," schreef Gustav Landauer. Het enige
wat kinderen van volwassenen kunnen leren is hoe het niet
moet.
Fast heeft begrepen dat echte mensen levensgevaarlijk zijn
voor een wereld van toneelspelers, die hun morbide spel niet willen laten
verstoren. Maar Fast is niet radicaal genoeg, bezondigt zich aan
dezelfde fout van alle utopisten die in een boze buitenwereld een
ideale enclave willen realiseren. Hij ontkent dat volwassenen zich van
alle bagage, van hun aangenomen identiteit kunnen ontdoen, begrijpt
niet dat kennis onverenigbaar is met wijsheid, cultuur met natuur en
dat het de wetenschappen zijn die juist alleen maar met een kokerblik
bedreven kunnen worden. De ware mens, is het kleine kind, de homo
ludens. Zo ge niet wordt gelijk de kinderen, zult ge niet weer mens
worden en dit tranendal weer verlaten ten gevolge van en met uw
identiteit, uw masker waar u zich dan uw hele leven achter verscholen
en met u meegetorst hebt. Misschien wel heel belangrijk geweest in deze
wereld, maar nooit mens geweest. Is dat eigenlijk niet vreselijk
tragisch?
De vertaler
DE EERSTE MENSEN
Per luchtpost
Calcutta, India,
4 november 1945
Mrs. Jean Arbalaid
Washington, D. C.
Lieve zus,
Ik heb het gevonden. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien en
daardoor ben ik ervan overtuigd, dat ik een zinvol doel heb in mijn
leven - overzees speurneus voor de antropologische grillen van mijn
zus. Dat is in ieder geval beter dan me vervelen. Ik verlang niet naar
huis; ik zal niet nader ingaan op verklaringen of redenen daarvoor. Ik
ben neurotisch, labiel en stuurloos. Zoals je weet, heb ik in Karachi
mijn ontslag genomen uit dienst. Het doet me heel goed dat ik nu
ex-militair en toerist ben, maar al na een paar weken werd ik hoorndol
van verveling. Dus was ik zeer ingenomen met die opdracht van je. Die
opdracht is voltooid.
Het had best wat opwindender mogen zijn. Het zit namelijk zo
dat het artikeltje van de Associated Press dat je me toestuurde, in alle
details heel nauwkeurig was. Het dorpje Chunga ligt in Assam. Ik ben er
per vliegtuig, smalspoortrein en ossekar naartoe gereisd -in deze tijd
van het jaar, nu we de warmste periode achter de rug hebben, een
tamelijk aangename reis - en daar vond ik het kind, dat nu
veertien jaar is.
Ik weet zeker dat je genoeg van India afweet om te begrijpen
dat voor een meisje in deze contreien veertien al een heel volwassen
leeftijd is - de meesten zijn dan al getrouwd. Over haar leeftijd
bestaat geen twijfel. Ik heb een lang gesprek gehad met haar vader en
haar moeder, die het kind herkend hadden aan de hand van twee heel
opvallende moedervlekken. Die identificatie is bevestigd door de
familieleden en andere dorpsbewoners - ze konden zich allemaal die
moedervlekken nog herinneren. Geen ongewone of opvallende omstandigheid
voor dergelijke kleine dorpjes.
Ze raakten het kind kwijt toen het nog een baby was - acht maanden
oud, een gewoon verhaal, de ouders waren op het land aan het werk,
hadden het kind ergens neergezet en toen was het weg. Of het op die
leeftijd al kon kruipen, weet ik niet; in ieder geval was het een
gezonde, levendige en nieuwsgierige baby. Daarover zijn ze het allemaal eens.
Hoe het kind bij de wolven terecht gekomen is, zullen we wel nooit
te weten komen. Misschien is de baby meegenomen door een wijfje dat
haar eigen jongen verloren had. Dat is het meest aannemelijke verhaal,
denk je niet? Dit is niet de lupus, de Europese wolf, maar
zijn plaatselijke neef, de pallipes, desalniettemin gezien
zijn afmetingen en karakter een ontzagwekkend beest en niet iets om op
een donkere avond tegen het lijf te lopen. Toen de dorpelingen het kind
achttien dagen geleden ontdekten, moesten ze eerst vijf wolven doden
voor ze haar konden pakken en zelf vocht het ook, als een kleine
duivelin. Ze had dertien jaar als wolf geleefd.
Zal het verhaal van haar leven onder de wolven ooit boven
water komen? Ik weet het niet. In feite is ze een wolf. Ze kan niet rechtop
staan - haar wervelkolom is onherstelbaar kromgegroeid. Ze loopt op
handen en voeten en haar knokkels zijn met een dikke eeltlaag bedekt.
Ze proberen haar nu te leren haar handen te gebruiken om te grijpen en
er dingen mee vast te houden, maar tot nu toe zonder resultaat. Alle
kleren die ze haar aantrekken, rukt ze van zich af en ze kan nog steeds
niet de bedoeling van de taal vatten, laat staan leren spreken. De
Indiase antropoloog Sumil Gojee is nu een week met haar bezig geweest
en hij heeft maar weinig hoop dat enige communicatie met haar ooit
mogelijk zal zijn. Naar onze begrippen en maatstaven is ze volslagen
idioot, een kinderlijke zwakzinnige en waarschijnlijk zal ze dat haar
hele verdere leven wel blijven.
Anderzijds zijn zowel professor Gojee als dr. Chalmers van de
dienst voor volksgezondheid, die uit Calcutta hierheen gekomen is om
het kind te onderzoeken, het er over eens dat er geen lichamelijke of
erfelijke eigenschappen zijn die geestelijke toestand van het kind
zouden kunnen verklaren: geen vervorming van de schedel en geen
geschiedenis van zwakzinnigen in haar familie. Iedereen in het dorp
bevestigt dat het een normale, zelfs levendige en pientere baby was; en
professor Gojee benadrukt de slimheid en het aanpassingsvermogen die ze
nodig gehad moet hebben om dertien jaar lang tussen de wolven te kunnen
overleven. Het kind reageert uitstekend op alle reflextesten en
neurologisch lijkt ze niets te mankeren. Ze is sterk - sterker dan de
gemiddelde dertienjarige - pezig, snel in haar bewegingen en haar reuk
en gehoor zijn griezelig goed ontwikkeld.
Professor Gojee heeft de verslagen bestudeerd van achttien
overeenkomstige gevallen die de laatste honderd jaar in India zijn
voorgekomen en hij zegt dat in elk van deze gevallen het teruggevonden
kind naar onze maatstaven idioot was - of objectief gezien, een wolf.
Hij wijst erop dat het niet juist zou zijn dit kind idioot of
zwakzinnig te noemen - evenmin als we van een wolf zouden zeggen dat
hij idioot of zwakzinnig is. Dit kind is een wolf, misschien een zeer
superieur soort wolf, maar desalniettemin een wolf.
Ik ben bezig met een veel uitgebreider verslag van de hele
zaak. Deze brief bevat alvast de belangrijkste feiten. Wat het geld betreft -
met de elfhonderd dollar die ik met dobbelen heb gewonnen, zit ik er nu
eigenlijk heel goed bij. Pas goed op jezelf, op je talentvolle
echtgenoot en op de dienst voor volksgezondheid.
Liefs en zoenen,
Harry
_________________________________________________
Telegram
HARRY FELTON
EMPIRE HOTEL
CALCUTTA, INDIA,
10 NOVEMBER 1945
DIT IS GEEN GRIL, HARRY, MAAR ECHT EEN ERNSTIGE ZAAK. PRIMA WERK
GEDAAN. ZELFDE
GEVAL IN PRETORIA. STADSZIEKENHUIS, DR. FELIX VANOTT. HEBBEN JE PLAATS
IN HET VLIEGTUIG BESPROKEN.
JEAN ARBALAID
_________________________________________________
Per luchtpost
Pretoria, Unie van Zuid-Afrika
15 november 1945
Mrs. Jean Arbalaid, Washington, D. C.
Lieve zus,
Jij en je man zijn blijkbaar heel hoge piefen en ik zou wel eens
willen weten wat jullie huidige komkommertijd zal opleveren. Ik neem
aan dat je me dat te zijner tijd wel zal vertellen. Maar in ieder geval
dwingt jullie invloed respect af. Ze schopten een echte kolonel het
vliegtuig uit en ik werd op stel en sprong naar Zuid-Afrika vervoerd,
een prachtig land met een aangenaam klimaat en een, daar ben ik zeker
van, grote toekomst.
Ik heb het kind gezien; het ligt nog steeds in het Algemeen
Ziekenhuis hier en ik heb een avond doorgebracht met dr. Vanott en een
jong en nogal aantrekkelijk Quaker-meisje, miss Gloria Oland, een
antropologe die voor haar doctoraal onder de Bantoes werkt. Je begrijpt
wel dat ik dus heel wat achtergrondinformatie zal kunnen verzamelen -
en hoe beter Miss Oland en ik elkaar leren kennen, hoe meer.
Op het eerste oog vertoont dit geval grote overeenkomsten met
dat in Assam. Daar was het een meisje van veertien, hier hebben we een
Bantoe-jongen van elf. Het meisje werd door wolven grootgebracht en de
jongen, in dit geval, door bavianen. Hij werd bij hen weggehaald door
een blanke jager, Archway geheten, zo'n krachtige, zwijgzame
persoonlijkheid regelrecht uit een verhaal van Hemingway. Helaas heeft
Archway een onaangenaam karakter en houdt niet van kinderen, dus toen
de jongen hem heel begrijpelijk beet, sloeg hij het kind bijna dood.
'Temde hem,' zoals hij het noemt.
In het ziekenhuis heeft het kind de best mogelijke verzorging gekregen
en heel wat, zij het wetenschappelijke, genegenheid. Het is niet
mogelijk zijn ouders op te sporen, want die bavianen uit Basoetoland
zijn grote trekkers en het valt niet te zeggen waar ze hem opgepakt
hebben. Zijn leeftijd is door de artsen geschat, maar lijkt wel juist.
Het lijdt geen twijfel dat hij van komaf een Bantoe is. Hij is knap,
heeft lange ledematen, is buitengewoon sterk en er zijn geen
aanwijzingen voor een hersenbeschadiging. Maar net als het meisje in
Assam is hij - naar onze maatstaven - idioot en zwakzinnig.
Dat wil zeggen dat hij een baviaan is. Ook de klanken die hij uit,
zijn die van een baviaan. Hij onderscheidt zich van het meisje doordat
hij zijn handen gebruikt om dingen vast te pakken en ze te onderzoeken
en zijn nieuwsgierigheid is groter; maar miss Oland heeft mij verzekerd
dat wolven en bavianen daarin verschillen.
Ook bij hem is de wervelkolom kromgegroeid; net als de bavianen
loopt hij op handen en voeten en de bovenkant van zijn vingers en
handen zijn met een dikke eeltlaag bedekt. De eerste keer scheurde hij
de kleren van zich af, maar daarna wende hij eraan, maar ook dat is een
eigenschap van bavianen. In dit geval hoopt miss Oland dat hij ten
minste een rudimentaire taal zal leren spreken, maar dr. Vanott
betwijfelt of dat ooit zal gebeuren. Overigens moet ik er wel op wijzen
dat het in geen van die achttien gevallen waar professor Gojee naar
verwees, is voorgekomen dat de betrokkene meer van de mensentaal leerde
dan de allereenvoudigste woorden.
En dat betekent dus het einde van de held uit mijn kinderjaren,
Tarzan van de Apen, met al zijn edele dieren. Maar de meest
beangstigende vraag is - wat is het wezenlijke van de mens, als dit met
hem kan gebeuren? Die knappe koppen hier hebben geprobeerd me uit te
leggen dat de mens het product is van zijn denken en dat dat denken
voor een zeer groot deel bepaald wordt door zijn omgeving; en dat dat
denkproces, of geestelijke activiteit -zoals zij het noemen - gebaseerd
is op woorden. Zonder woorden verloopt het denkproces in beelden, op
het niveau van het dier, waardoor zelfs de primitiefste abstracte
begrippen uitgesloten worden. Met andere woorden, de mens kan op eigen
houtje geen mens worden: hij is het product van andere mensen en van
het geheel van de menselijke samenleving en ervaringen.
Als een mens door wolven wordt grootgebracht, is hij een
wolf, wordt hij door bavianen grootgebracht, een baviaan - en dat gaat
onverbiddelijk op, nietwaar? Mijn hoofd liep over van allerlei ideeën,
waarvan sommige heel onaangename. Lieve zus, waar zijn jij en je man
mee bezig? Wordt het niet tijd dat je het zwijgen verbreekt en het
jullie beste Harry vertelt? Of wil je dat ik hem naar Tibet smeer. Wat
je maar wilt, maar het liefst iets zinnigs.
Voor altijd, je liefhebbende Harry
_________________________________________________
Per luchtpost
Washington, D. C.
27 november 1945
Mr. Harry Felton
Pretoria, Unie van Zuid-Afrika
Beste Harry,
Je bent een beste, brave broer en nog heel slim ook. Je bent
ook een lieverd. Mark en ik willen dat je een klusje voor ons doet. Je kunt
dan kriskras over de aardbol reizen en wordt er nog goed voor betaald
ook. Om je te overtuigen moeten we je een paar van onze duistere
beroepsgeheimen onthullen - gezien het feit dat je een oprechte en
betrouwbare jongen bent, hebben we dus besloten dat te doen. Maar de
post is, naar het schijnt, minder betrouwbaar; en omdat we samenwerken
met het leger, waar ze van nature verknocht zijn aan topgeheim en
dergelijke onzin, sturen we je alle gegevens per diplomatieke post.
Beschouw je, na ontvangst van deze brief, maar als in dienst getreden;
je onkosten worden binnen redelijke grenzen vergoed, met daar bovenop
nog achtduizend per jaar, meer voor vermaak dan voor werk.
Wees zo goed om in je hotel in Pretoria te blijven tot de post
aankomt. Hoogstens tien dagen. Natuurlijk krijg je daar bericht van.
Met liefde, genegenheid en waardering,
Jean
_________________________________________________
Per diplomatieke post
Washington, D. C.
5 december 1945
Mr. Harry Felton
Pretoria, Unie van Zuid-Afrika
Beste Harry,
Beschouw deze brief als het gezamenlijk product van Harry en
mijzelf. Wij delen ook dezelfde conclusies. Zie het bovendien als een
uiterst belangrijk document.
Je weet dat we ons de laatste twintig jaar beiden diepgaand bezig
hebben gehouden met de psychologie en ontwikkeling van kinderen. Het is
niet nodig om een overzicht te geven van onze carrière en ervaring in
de volksgezondheidsdienst. Ons werk in het kader van het
kinderheropvoedingsprogramma tijdens de oorlog, gaf aanleiding tot een
interessante theorie en we besloten die verder uit te werken. Van het
hoofd van de gezondheidsdienst kregen we toestemming om daarvan ons
eigen project te maken en onlangs hebben we voor dat werk uit een fonds
van het leger een aanzienlijk bedrag toegewezen gekregen.
En nu over die theorie die, zoals je weet, niet helemaal onbeproefd
is. In het kort - maar gesteund door twintig jaar praktische ervaring -
komt het hierop neer: Mark en ik zijn tot de conclusie gekomen dat er
binnen de gelederen van de Homo Sapiens een nieuw ras aan het ontstaan
is. Noem hem de hypermens- noem hem maar zoals je wilt. Ze zijn niet
van vandaag of gisteren; al honderden, misschien wel duizenden jaren
zijn ze steeds weer opgedoken. Maar ze worden gevangene van hun
menselijke omgeving en daardoor even zeker en onherroepelijk gevormd
als dat met dat meisje in Assam bij de wolven en die Bantoe-jongen bij
de bavianen gebeurd is.
Overigens zijn die twee gevallen van jou niet de enige door
getuigen bevestigde verslagen waarover we beschikken. We hebben
verslagen van zeven overeenkomstige gevallen, met verklaringen door
beëdigde getuigen, één geval in Rusland, twee in Canada, twee in
Zuid-Amerika, één in West-Afrika en, om onszelf op onze plaats te
zetten, één in de Verenigde Staten. Bovendien beschikken we uit de
mondelinge overlevering en volksverhalen over driehonderdelf
overeenkomstige gevallen over een periode van veertien eeuwen. Uit het
Duitsland van de veertiende eeuw hebben we het manuscript van de monnik
Hubertus, met vijf gevallen die hij beweert te hebben waargenomen. In
al deze gevallen, in de zeven gevallen waarvan mensen die vandaag de
dag nog in leven zijn getuige zijn geweest en in alle gevallen, op
zestien na, uit de mondelinge overlevering, is het resultaat meer of
minder overeenkomstig met wat jijzelf gezien en beschreven hebt: een
door wolven grootgebracht kind, is een wolf.
Ons eigen werk heeft tot dezelfde conclusie geleid: een kind dat
door mensen is opgevoed, is een mens. Als de hyper-mens bestaat, is hij
evenzeer een gekooide gevangene als een mensenkind dat door dieren
wordt grootgebracht. Onze stelling zegt dat die mens bestaat.
Waarom wij denken dat dat hyper-kind bestaat? Daar zijn veel
redenen voor en dit is niet de gelegenheid en biedt evenmin ruimte om
daar uitvoerig op in te gaan. Maar het volgende zijn twee veelzeggende
redenen daarvoor. Allereerst beschikken we over de anamnese van enkele
honderden mannen en vrouwen die als kind een IQ hadden van 150 of
hoger. Ondanks de geweldige intellectuele beloften die ze als kind
inhielden, slaagde minder dan 10 procent van hen in de door hen gekozen
carrière. Nog ruwweg 10 procent van hen is in een inrichting opgenomen
wegens een ongeneeslijke geestesziekte. Ongeveer 14 procent van hen is
in therapie geweest of moet behandeld worden wegens psychische
gezondheidsproblemen; 6 procent heeft zelfmoord gepleegd, 1 procent zit
in de gevangenis, 27 procent is eenmaal of vaker gescheiden, 19 procent
mislukt in alles wat zij ondernemen - en de rest onderscheidt zich op
geen enkele belangrijke manier. Bij allen is het hoge IQ verdwenen -
grafisch, afgezet tegen hun leeftijd, zelfs vrijwel volgens een rechte lijn.
Omdat de maatschappij mensen met dergelijke geestelijke
vermogens
nooit de geschikte gelegenheid geboden heeft, weten we ook niet zeker
hoe ze ook hadden kunnen zijn. Maar we mogen veronderstellen dat ze tot
een soort idiotie zijn vervallen - een idiotie die wij normaal noemen.
De tweede reden die we te berde brengen, is de volgende: we weten
dat de mens maar een miniem gedeelte van zijn hersens benut. Waardoor
wordt de rest geblokkeerd? Waarom heeft de natuur hem vermogens gegeven
die hij niet kan gebruiken? Of heeft de maatschappij het hem onmogelijk
gemaakt door de barrières rond zijn eigen mogelijkheden heen te breken?
Dat zijn dus, heel in het kort, twee redenen. Geloof me, Harry, er
zijn er nog veel meer - voor ons genoeg om een paar heel nuchtere en
fantasieloze ambtenaren ervan te overtuigen dat ze ons een kans moeten
geven om de hyper-mens van zijn banden te bevrijden. Natuurlijk steunt
de geschiedenis ons daarbij - op haar eigen povere manier. Het schijnt
dat we op een nieuwe oorlog afstevenen, dit keer met Rusland, een koude
oorlog, zoals sommigen dat al zijn gaan noemen. Het zal onder andere
een oorlog van het intellect worden - een artikel dat maar heel weinig
voorradig is, zoals enkele van onze plaatselijke grote denkers heel
eerlijk hebben toegegeven. Ze beschouwen onze hyper-mens als een geheim
wapen, kleine duivels die, als de tijd er rijp voor is, met dodelijke
stralen en super-atoombommen zullen aankomen. Laat ze dat maar denken.
Een project als het onze is ondenkbaar zonder een welwillende
geldschieter. Het is van belang dat Mark en ik het volledige toezicht
over de hele onderneming gekregen hebben - een zaak van miljoenen
dollars, met de hoogste prioriteit - over alle werkzaamheden. Maar
desondanks is de uiterste geheimhouding vereist. Ik kan daar niet
genoeg de nadruk op leggen.
En nu jouw werk - als je tenminste wilt meewerken. Het gaat
stap voor stap. Eerste stap: in 1937 woonde in Berlijn een zekere professor
Hans Goldbaum. Hij is half joods. Hij stond aan het hoofd
van het Instituut voor Kindertherapie. Hij heeft een kleine
monografie gepubliceerd over intelligentietests bij kinderen en hij
beweerde daarin - en wij zijn geneigd hem te geloven- dat hij het IQ
van een kind tijdens het eerste levensjaar kon meten, dus vóór het ging
spreken. Hij toonde een paar indrukwekkende tabellen met geschatte
cijfers en de uitslagen van latere controletesten, maar we weten te
weinig van zijn methode af om deze zelf in de praktijk te kunnen
toepassen. Met andere woorden, we hebben de hulp van de professor
nodig.
In 1937 verdween hij uit Berlijn. In 1943 werd bericht dat hij in
Kaapstad woonde - het laatste adres dat we van hem hebben. Ik sluit het
adres hierbij in. Harry, lieverd, (dat laatste is van mij, niet van
Mark) ga naar Kaapstad. Als hij daar niet meer is, volg zijn spoor en
zorg dat je hem vindt. Als hij dood is, stel ons daar dan onmiddellijk
van op de hoogte.
Natuurlijk zul je dat wel willen doen. We houden van je en
hebben je hulp nodig.
Jean
_________________________________________________
Per luchtpost
Kaapstad, Zuid-Afrika
20 december 1945
Mrs. Jean Arbalaid
Washington, D. C.
Lieve zus,
Wat een wild idee! Als dat ons geheime wapen is, ben ik bereid nu
meteen de handdoek in de ring te werpen. Maar een opdracht is een
opdracht. Het kostte me een week om de kronkelwegen van de professor
door Kaapstad te volgen - met als enig resultaat de ontdekking dat hij
in 1944 naar Londen vertrokken is. Blijkbaar hadden ze hem daar nodig.
Ik vertrek nu naar Londen.
Liefs, Harry
_________________________________________________
Per diplomatieke post
Washington, D. C.
26 december 1945
Mr. Harry Felton
Londen, Engeland
Beste Harry,
Dit is bloedserieus. Je zult de professor intussen wel gevonden
hebben. We weten dat je, ondanks de protesten van je eigen idiotie,
verstandig genoeg bent om zijn methoden naar waarde te schatten. Maak
hem warm voor onze onderneming. Overtuig hem! We zullen hem alles geven
wat hij vraagt - en we willen dat hij net zolang bij ons blijft werken
als hij zelf wil.
In het kort zijn we het volgende van plan. In Noord-Californië
hebben we een gebied van dertig vierkante kilometer toegewezen
gekregen. We zijn van plan daar - onder militaire bewaking - een
geschikte leefwereld te creëren. De eerste tijd zal de buitenwereld
volledig buitengesloten worden. Het wordt een geheel gesloten omgeving
die we volledig onder controle zullen hebben.
Binnen deze omgeving willen we 40 kinderen opvoeden totdat ze
volwassen zijn - dat wil zeggen: volwassen hyper-mensen.
Hoe die omgeving er precies uit zal zien - dat is van latere zorg.
Het eerste probleem zijn de kinderen. Van die 40 moeten er 10 uit de
Verenigde Staten komen; de andere 30 moeten de professor en jij
verzamelen - buiten de Verenigde Staten.
Voor de helft moeten het jongens zijn; we willen evenveel jongens
als meisjes. Ze moeten tussen de zes en negen maanden oud zijn en
tekenen vertonen van een buitengewoon hoog IQ - dat wil zeggen, als de
methode van de professor tenminste bruikbaar is.
We willen groepjes van vijf verschillende rassen: Kaukasisch,
Indisch, Chinees, Maleisisch en Bantoe. Natuurlijk beseffen we dat er
geen scherpe scheidslijnen tussen de verschillende groepen bestaan, en
jij hebt daarbinnen enige speelruimte. De zes zogenaamde Kaukasische
baby's moeten uit Europa komen. We zouden je willen voorstellen twee
Noord-Europese exemplaren, twee Centraal-Europese en twee uit het
Middellandse zeegebied. In de andere gebieden zou je een soortgelijke
verdeling kunnen aanhouden.
Maar denk er om, geen gedoe met politie en diefstal, geen geheim
agenten of ontvoeringen. Helaas wemelt de wereld van de oorlogswezen -
en van ouders die zo arm en wanhopig zijn, dat ze zelfs hun kinderen
verkopen. Als je een bepaald kind wil hebben en een dergelijke situatie
doet zich voor, koop het dan! De prijs is geen bezwaar. Wees niet
overdreven sentimenteel en heb geen gewetensbezwaren. Deze
kinderen zullen alle liefde krijgen en gekoesterd worden - als je er
een koopt, geef je een kind leven en hoop.
Stel ons meteen op de hoogte zodra je een kind gevonden hebt.
Je zal de beschikking hebben over luchtvervoer - en wij zullen alles
regelen voor kinderverzorgsters en wat er verder bij komt kijken. We
zullen er ook voor zorgen dat je altijd onmiddellijk over medische
bijstand kunt beschikken. Maar aan de andere kant willen we gezonde
kinderen - gezond naar de maatstaven van het betreffende gebied.
Veel succes. We rekenen op je en houden van je. En prettige
Kerstdagen.
Jean
_________________________________________________
Per diplomatieke Post
Kopenhagen, Denemarken
4 februari 1946
Mrs. Jean Arbalaid
Washington, D. C.
Lieve Jean.
Het lijkt wel alsof ik ben aangestoken door jullie dwaze gedoe met
'topgeheim' en 'vertrouwelijk' en daarom heb ik gewacht tot ik een dag
vrij had en de diplomatieke post arriveerde om verslag te doen van mijn
verschillende belevenissen. Uit mijn 'behoedzaam' opgestelde
telegrammen heb je intussen wel begrepen dat de professor en ik een
uitgebreide rondreis maken langs allerlei babymarkten. Lieve zus, dit
soort koopwoede zit me helemaal niet lekker. Maar goed, beloofd is
beloofd en daarom zal ik mijn opdracht uitvoeren en de koopwaar
afleveren.
Tussen twee haakjes, ik veronderstel dat ik deze brieven naar
Washington moet blijven sturen, ook al heb je inmiddels je
'leefwereld', zoals jij het noemt, opgezet. Ik ga daarmee door, totdat
ik een andere opdracht ontvang.
Het kostte me niet veel moeite om de professor te vinden.
Omdat ik in uniform was - later heb ik me een prachtige Engelse garderobe
aangeschaft - en al die indrukwekkende introductiebrieven bezat die jij
me zo vriendelijk had toegestuurd, ben ik naar het Ministerie van
Oorlog gegaan. Majoor Harry Felton werd, zoals men dat noemt, heel
voorkomend ontvangen, maar in burgerkleren voel ik me toch prettiger.
Hoe dan ook, de professor had aan een heroepvoedingsproject voor
kinderen meegewerkt en hij woonde tussen de ruïnes van het East End,
dat nogal in puin ligt. Het is een verbazingwekkend mannetje en ik ben
inmiddels heel dol op hem. Van zijn kant begint hij te leren mij te
verdragen.
Ik ben met hem gaan dineren - jij, lieve zus, was het toverwoord
dat hem in beweging bracht. Ik had er geen idee van hoe beroemd je bent
in bepaalde kringen. Hij bekeek me met ontzag, alleen maar omdat we
dezelfde vader en moeder hebben.
Toen heb ik mijn zegje gedaan, alles, zonder iets achter te
houden. Ik had verwacht dat je reputatie ter plekke in stof uiteen zou vallen,
maar niets daarvan. Goldbaum luisterde met open mond en gespitste oren
en met iedere vezel van zijn lichaam. Hij viel me maar éénmaal in de
rede om me wat te vragen over dat meisje uit Assam en die
Bantoe-jongen, en het waren heel scherpzinnige en precieze vragen. Toen
ik klaar was, schudde hij alleen maar zijn hoofd - niet ten teken van
afkeuring, maar uit pure opwinding en vreugde. Ik heb hem toen gevraagd
wat hij er van vond.
'Ik heb even tijd nodig,' zei hij. 'Dat moet ik eerst verwerken.
Maar het is een schitterend plan - gedurfd en geweldig. Niet dat de
gedachte erachter zo nieuw is. Ik heb er zelf ook al eens over gedacht
- net als zoveel andere antropologen. Maar het in praktijk te brengen,
jongeman - uw zuster is een fantastische en opmerkelijke vrouw!'
Zo zie je maar weer, zus. Ik smeedde het ijzer terwijl het
heet was, en vertelde hem meteen dat jij zijn hulp wilde en nodig had,
allereerst om de kinderen te zoeken en daarna om in de leefwereld te
komen werken.
'De leefwereld,' zei hij, 'u begrijpt toch wel dat dat alles is,
alles. Maar hoe kan ze de omgeving veranderen? Het milieu is een
geheel, het hele weefsel van de menselijke samenleving, met al zijn
zelfbedrog en bijgeloof, die ziek is en redeloos en zich vastklampt aan
legenden, fantasieën en spookbeelden. Wie kan dat veranderen?'
Zo verliep het. Mijn kennis van de antropologie kan er op zijn best
net mee door, maar ik heb wel al je boeken gelezen. Mijn antwoorden op
zijn vragen over dat onderwerp waren misschien niet bevredigend, maar
hij slaagde er wel in een min of meer volledig beeld van Mark en jou
uit me te krijgen. Daarna zei hij dat hij over de hele zaak na zou
denken. We maakten een afspraak voor de volgende dag, dan zou hij zijn
methode uitleggen om de intelligentie van baby's vast te stellen,.
Wij ontmoetten elkaar de volgende dag en hij gaf een uiteenzetting
van zijn methode. Hij legde vooral de nadruk op het feit dat hij ze
niet testte, maar in plaats daarvan hun intelligentie bepaalde, met een
ruime foutenmarge. Jaren geleden had hij in Duitsland een lijst
opgesteld van 50 kenmerken die hij bij baby's had opgemerkt. Toen deze
kinderen ouder werden, werden ze regelmatig op de bekende manier getest
- en die resultaten werden vergeleken met zijn oorspronkelijke
waarnemingen. Daaruit begon hij toen bepaalde conclusies te trekken die
hij in de daarop volgende vijftien jaar steeds weer toetste. Ik sluit
een nog niet eerder gepubliceerd artikel van hem in, waarin hij nader
op de zaak ingaat. Ik moet eerlijk zeggen dat hij me volledig overtuigd
heeft van de geldigheid van zijn methode. Daarna zag ik hoe hij 104
Engelse baby's onderzocht - wat tot onze keuze van het eerste kind
leidde. Jean, dit is een heel bijzondere en geniale man.
De derde dag na onze kennismaking besloot hij aan het project
mee te werken. Maar hij zei me in alle ernst het volgende, en ik heb het
naderhand precies zo opgeschreven als hij het zei:
'U moet tegen uw zuster zeggen dat deze beslissing me niet
gemakkelijk gevallen is. We bemoeien ons met de menselijke geest - en
misschien zelfs wel met de toekomst van de mensheid. Misschien mislukt
dit experiment, maar als het slaagt, zou het wel eens de belangrijkste
gebeurtenis van onze tijd kunnen zijn - zelfs belangrijker en met veel
verder strekkende gevolgen dan de oorlog die we pas uitgevochten
hebben. En u moet haar nog iets vertellen. Ik heb een vrouw en drie
kinderen gehad en zij zijn vermoord omdat een volk van mensen in
beesten veranderde. Ik heb machteloos moeten toezien en ik had het
nooit uit kunnen houden als ik niet altijd geloofd had dat zij die in
beesten kunnen veranderen, ook mensen kunnen worden. Wij zijn evenmin
mens als beest. Maar als wij de mens willen scheppen, moeten we nederig
zijn. Wij zijn het instrument, niet de maker, en als we slagen, zullen
wij onderdoen voor het resultaat van ons werk.'
Hij is de man die je zoekt, Jean, en zoals ik al gezegd heb, hij is
geweldig. Dat meen ik woord voor woord. Hij is ook veel bezig met dat
milieu en over de wijsheid, het inzicht en de liefde die nodig zijn om
een dergelijke leefomgeving tot stand te brengen. Ik denk dat het
zinnig is als je me iets zou laten weten, over leefwereld die je aan
het opzetten bent.
We hebben je tot nu toe vier kinderen gestuurd. Morgen vertrekken
we naar Rome - en van Rome naar Casablanca. Maar we blijven minstens
twee weken in Rome en daar zou je me dus kunnen bereiken.
Ernstiger en niet geheel zorgeloos,
Harry
_________________________________________________
Per diplomatieke Post
Via Washington, D. C.
11 februari 1946
Mr. Harry Felton
Rome, Italië
Beste Harry,
Eerst even een paar feiten. We zijn enorm onder de indruk van
je reactie op professor Goldbaum en zien met verlangen uit naar het
ogenblik dat hij zich bij ons zal voegen. Inmiddels hebben Mark en ik
dag en nacht aan het project gewerkt. In grote lijnen zijn we het
volgende van plan.
Het hele gebied - de hele dertig vierkante kilometer - wordt met
een draadversperring afgezet en onder bewaking van het leger geplaatst.
Daarbinnen bouwen we een onderkomen. Er komen dertig tot veertig
onderwijzers - of groepsouders. We nemen alleen getrouwde stellen aan
die van kinderen houden en bereid zijn zich volledig voor deze
onderneming in te zetten. Ik hoef er niet bij te zeggen dat ze ook over
andere kwaliteiten moeten beschikken.
Uitgaande van de veronderstelling dat er ergens in de
geschiedenis van de mensheid iets fout is gegaan, keren we terug naar de
voorhistorische vorm van het groepshuwelijk. Dat wil niet zeggen dat
lukraak gaan samenwonen - maar wel dat we de kinderen duidelijk zullen
maken dat het ouderschap één geheel vormt, dat wij allemaal samen hun
vaders en moeders zijn, niet door bloedverwantschap, maar door liefde.
We zullen hen de waarheid vertellen en als we die niet niet weten,
zullen we hen die ook niet leren. Geen mythen, geen legenden, geen
leugens, geen bijgeloof, geen vooroordelen en geen religie. We zullen
hen leren van elkaar te houden en samen te werken en we zullen hen alle
mogelijke liefde en veiligheid bieden. We zullen hen ook alle kennis
van de mensheid onderrichten.
Gedurende de eerste negen jaar zullen we de leefomgeving helemaal
bepalen. We zullen de boeken schrijven die ze lezen en de geschiedenis
en de omstandigheden die ze nodig hebben vormgeven. Pas daarna zullen
we de kinderen in contact brengen met de wereld zoals die is.
Klinkt het allemaal te simpel, of te aanmatigend? Meer kunnen
we niet doen, Harry, en ik denk dat professor Goldbaum dat helemaal zal
begrijpen. Het is trouwens meer dan er ooit eerder voor kinderen is
gedaan.
Beiden veel succes toegewenst. Je brieven klinken alsof je aan het
veranderen bent, Harry - en ook in onszelf nemen we een merkwaardig
veranderingsproces waar. Als ik opschrijf waarmee we bezig zijn, lijkt
het allemaal bijna te gewoon om van enig belang te kunnen zijn. We
verzamelen gewoon een groep buitengewoon talentvolle kinderen en
schenken hen kennis en liefde. Is dat voldoende om door te breken naar
dat deel van de menselijke geest dat tot nu toe ongebruikt en onbekend
is? De tijd zal het ons leren. Breng ons de kinderen, Harry, dan zullen
we zien.
Liefs,
Jean
_________________________________________________
19 Jaar later
In het vroege voorjaar van 1965 kwam Harry Felton in Washington aan
en begaf zich regelrecht naar het Witte Huis. Felton was net vijftig
geworden; een lange man met een sympathiek uiterlijk, wat mager en met
grijzend haar. Als president-directeur van het bestuur van Shipways NV.
- een van de grootste im- en exportbedrijven van Amerika - werd hij
door Eggerton, die op dat moment Staatssecretaris van defensie was, met
een zeker ontzag en respect behandeld. In ieder geval maakte Eggerton,
die zich door niemand een oor liet aannaaien, niet de fout te proberen
Felton te intimideren.
In plaats daarvan begroette hij hem vriendelijk, waarna zij samen,
zonder gezelschap van anderen, naar een klein vertrek in het Witte Huis
gingen, waar ze op elkaars gezondheid dronken en over koetjes en
kalfjes praatten.
Eggerton nam aan dat Felton misschien wel wist waarom ze hem
gevraagd hadden naar Washington te komen.
'Eerlijk gezegd, nee,' zei Felton.
'U hebt een heel bijzondere zuster.'
'Dat heb ik lang geleden al begrepen,' zei Felton
glimlachend.
'U bent erg gesloten, mr. Felton,' merkte de staatssecretaris
op. 'Voor zover wij weten, hebben zelfs uw naaste familieleden nooit van de
hypermens gehoord. Een prijzenswaardige karaktertrek.'
'Misschien wel, misschien niet. Het is allemaal erg lang geleden.'
'Is dat zo? Dus u heeft de laatste tijd niets meer van uw
zuster gehoord?'
'Bijna een jaar geleden,' antwoordde Felton.
'En hebt u zich daar niet ongerust over gemaakt?'
'Waarom? Nee, ik heb me niet ongerust gemaakt. Mijn zuster en
ik hebben een hechte band, maar dat project waar zij aan werkt, is niet
van dien aard dat het sociale contacten mogelijk maakt. Het is wel meer
voorgekomen dat ik lange tijd achtereen niets van haar hoorde. Wij zijn
slechte briefschrijvers.'
'Ik begrijp het,' knikte Eggerton.
'Ik mag dus aannemen dat dat de reden is voor mijn aanwezigheid
hier?'
'Ja.'
'Maakt zij het goed?'
'Voor zover we weten wel,' zei Eggerton rustig.
'Wat kan ik dan voor u doen?'
'U kunt ons helpen, als u dat wilt,' zei Eggerton nog steeds
even rustig. 'Ik zal u vertellen wat er gebeurd is, mr. Felton, en dan kunt
u ons misschien helpen.'
'Misschien,' beaamde Felton.
'U bent even goed van het project op de hoogte als wij, misschien
nog wel beter, want u was bij het begin. U zult dan ook wel begrijpen
dat een dergelijk project óf heel serieus genomen óf als een grap
afgedaan moet worden. Tot nu toe heeft deze onderneming de regering elf
miljoen dollar gekost en dat is géén grap. U zult begrijpen dat het
unieke van dit project is dat het volledig van de buitenwereld
afgesloten was. Dat was opzettelijk en weloverwogen. Het slagen van het
project is afhankelijk van het bewerkstelligen van een unieke en
volkomen afgesloten leefomgeving en daarom hebben we er in toegestemd
de eerste vijftien jaar geen waarnemers naar het gebied te zenden.
Natuurlijk hebben we gedurende die vijftien jaar vaak overlegd met mr.
en mrs. Arbalaid en enkele van hun medewerkers, waaronder dr. Goldbaum.
'Maar buiten die beraadslagingen was er geen enkel
voortgangsrapport waarin meer stond dan wat globale vorderingen. We
moesten van hen aannemen dat de resultaten veelbelovend en opwindend
waren, maar verder nauwelijks iets. Wij kwamen ons deel van de
overeenkomst na en aan het eind van de periode van vijftien jaar
deelden we uw zuster en haar echtgenoot mee dat we een groep waarnemers
zouden moeten sturen. Ze vroegen om uitstel - waarbij ze aanvoerden dat
het beslissend was voor het welslagen van het hele programma - en ze
vroegen dat zo overtuigend dat ze drie jaar uitstel kregen. Enkele
maanden geleden was die periode van drie jaar voorbij. Mrs. Arbalaid
kwam naar Washington en vroeg om verder uitstel. Toen wij dat
weigerden, ging zij er mee akkoord dat ons team tien dagen later naar
het gebied zou komen. Daarna ging zij naar Californië terug.'
Eggerton zweeg en keek Felton onderzoekend aan.
'En wat hebt u daar aangetroffen?' vroeg Felton.
'Weet u dat niet?'
'Ik ben bang van niet.'
'Nou.... ,' zei de secretaris langzaam, 'als ik eraan terugdenk, voel
ik me een idioot en het maakt me ook een beetje bang. Als ik dat zeg
ligt de nadruk op idioot. We zijn er heengegaan en vonden niets.'
'Hoezo?'
'U lijkt niet erg verbaasd te zijn, mr. Felton?'
'Niets van wat mijn zuster doet, heeft me ooit echt verbaasd.
Bedoelt u dat het gebied verlaten was - geen teken van leven?'
'Dat bedoel ik niet, mr. Felton. Was dat maar waar. Was het
maar zoiets plezierig menselijks en alledaags. Was het maar zo dat we
dachten uw zuster en haar man gewoon twee slimme en gewetenloze
bedriegers waren die de regering voor elf miljoen dollar opgelicht
hadden. Dat zou ons hart goed gedaan hebben, vergeleken wat er nu aan
de hand is. Ziet u, we weten niet of het gebied al dan niet verlaten
is, mr. Felton, want dat gebied is er niet meer.'
'Wat?'
'Precies. Het gebied is er niet meer.'
'Kom op,' zei Felton glimlachend, 'mijn zuster mag dan een
bijzondere vrouw zijn, maar ze gaat er heus niet met een lap grond van
dertig vierkante kilometer vandoor. Zo is ze niet.'
'Ik kan niet zeggen dat ik dat grappig vind, mr. Felton.'
'Nee. Nee, natuurlijk niet. Het spijt me. Maar het is ook
zoiets onbegrijpelijks - hoe kan een lap grond van dertig vierkante kilometer
zomaar verdwijnen? Laat dat geen groot gat achter?'
'Als de kranten er lucht van krijgen, zullen ze nog wel
andere dingen zeggen, mr. Felton.'
'Waarom legt u het me niet uit,' zei Felton.
'Laat ik niet proberen het uit te leggen, maar het te beschrijven.
Dit gebied maakt deel uit van het Fulton-natuurreservaat, een golvend
landschap met wat heuvels en gedeeltelijk begroeid met sequoia's - het
heeft de vorm van een nier. Het was omgeven door een draadversperring
en er waren legerposten op alle toegangswegen. Ik ben er heen gegaan,
samen met ons inspectieteam, bestaande uit generaal Meyers, twee
legerartsen, Gorman, de psychiater, senator Totenwell van de
Senaatscommissie voor Defensie en Lydia Gentry, de pedagoge. Het eerste
gedeelte reisden we per vliegtuig en de laatste honderd kilometer in
twee dienstauto's. Er loopt een onverharde weg naar het terrein. De
schildwacht op die weg hield ons aan. Het terrein lag vlak voor ons.
Toen de schildwacht naar de voorste auto liep, verdween het terrein.'
'Verder niets?' fluisterde Felton. 'Geen geluid - geen explosie?'
'Geen geluid, geen explosie. Het ene ogenblik lag er nog een
sequoiawoud voor ons - het volgend moment alleen maar een grijs niets.'
'Niets? Dat is maar een woord. Hebt u geprobeerd het terrein
te betreden?'
'Ja - dat hebben we geprobeerd. De beste wetenschappers van
Amerika hebben het geprobeerd. Ik ben niet zo dapper, mr. Felton, maar ik kon
genoeg moed verzamelen en ben naar die grijze wand gestapt en heb hem
aangeraakt. Hij was ijskoud en keihard - zo koud dat ik op deze drie
vingers blaren kreeg.'
Hij hield zijn hand omhoog om het Felton te laten zien.
'Dat heeft me bang gemaakt. Sinds die tijd ben ik bang
gebleven.' Felton knikte. 'Angst - wat een angst,' zuchtte Eggerton.
'Ik hoef u natuurlijk niet te vragen of u een en ander al
hebt uitgeprobeerd?'
'We hebben van alles geprobeerd, mr. Felton, zelfs - en ik schaam
me dat te moeten zeggen - een heel kleine atoombom. We hebben
verstandige en dwaze dingen gedaan. We zijn in paniek geraakt en weer
gekalmeerd en we hebben van alles geprobeerd.'
'Maar hebt u het wel geheim gehouden?'
'Tot nu toe wel, mr. Felton.'
'Vliegtuigen?'
'Van bovenaf is niets te zien. Het is net of er een mistbank
in het dal ligt.'
'Wat denken uw mensen dat het is?'
Eggerton glimlachte en schudde zijn hoofd. 'Ze weten het niet. Dat
krijg je. In het begin dachten sommigen dat het een soort krachtveld
was. Maar hun berekeningen werkten niet, en natuurlijk die kou.
Verschrikkelijk koud. Ik zeg maar wat. Ik ben geen wetenschapper en ook
geen wiskundige, maar zij zeggen ook maar wat, mr. Felton. Ik heb er
genoeg van. Daarom heb ik u verzocht om naar Washington te komen en er
met ons over te praten. Ik dacht dat u misschien meer zou weten.'
'Misschien,' knikte Felton.
Voor het eerst kwam Eggerton tot leven; hij werd opgewonden
en ongeduldig. Hij schonk Feltons glas opnieuw vol. Daarna boog hij
zich geestdriftig naar voren en wachtte af. Felton haalde een brief uit zijn zak.
'Van mijn zuster gekregen,' zei hij.
'En u zei dat u al bijna een jaar geen brief van haar gekregen had!'
'Ik heb deze bijna een jaar geleden ontvangen,' antwoordde Felton
met een zweem van droefheid in zijn stem. 'Ik heb hem nog niet geopend.
Ze stuurde me deze gesloten envelop, samen met een kort briefje, waarin
ze me alleen maar vertelde dat het goed met haar ging en dat ze heel
gelukkig was en dat ik die andere brief pas mocht openmaken en lezen
wanneer dat absoluut noodzakelijk was. Zo is mijn zuster; wij denken op
dezelfde manier. Ik denk dat het nu dan maar moet; bent u dat met me
eens?'
De secretaris knikte langzaam, maar zei niets. Felton opende
de brief en begon hem hardop voor te lezen.
2 juni 1964
Beste Harry,
Nu ik dit schrijf, is het tweeëntwintig jaar geleden dat ik jou
voor het laatst gezien of gesproken heb. Dat is erg lang voor twee
mensen die zo op elkaar gesteld zijn en elkaar zo waarderen. Nu je het
nodig gevonden hebt deze brief te openen en te lezen, moeten we het
feit onder ogen zien dat wij elkaar naar alle waarschijnlijkheid nooit
meer zullen zien. Ik heb gehoord dat je een vrouw hebt en drie kinderen
- allemaal prachtige mensen. Ik denk dat het het ergste is, dat ik
besef dat ik ze nooit zal ontmoeten of zal leren kennen.
Dat is het enige dat me verdrietig maakt. Voor de rest zijn Mark en
ik heel gelukkig - en ik denk dat je straks zult begrijpen waarom.
Wat die barrière betreft - die is er, want anders zou je deze brief
niet opengemaakt hebben - vertel hen dat die ongevaarlijk is en niemand
schade zal toebrengen. Het is onmogelijk er doorheen te breken, omdat
het een negatieve in plaats van een positieve energie is, iets dat
afwezig in plaats van aanwezig is. Ik zal daar straks nog meer over
vertellen, maar waarschijnlijk zal dat het niet duidelijker maken.
Misschien zouden enkele van onze kinderen het begrijpelijker kunnen
uitleggen, maar ik wil dat dit míjn verslag is en niet dat van hen.
Vreemd dat ik ze nog steeds kinderen noem en over hen denk
als kinderen - terwijl wij eigenlijk de kinderen zijn en zij de
volwassenen. Maar zij hebben nog steeds de eigenschappen van kinderen
die wij het best kennen, die vreemde onschuld en puurheid die in de
buitenwereld zo snel verdwijnt.
En nu moet ik je iets vertellen over wat ons experiment heeft
opgeleverd - althans een paar van die resultaten. Een paar, want hoe
zou ik ooit de twintig merkwaardigste jaren moeten beschrijven die
mensen ooit meegemaakt hebben. Het is allemaal erg ongelooflijk en
tegelijk heel gewoon. We hadden een groep prachtige kinderen
bijeengebracht en hen een overvloed van liefde, zekerheid en waarheid
geschonken - maar ik denk dat de factor liefde het belangrijkste was.
Gedurende het eerste jaar hebben we alle echtparen aan de kant gezet,
van wie niet overtuigend bleek dat ze echt van deze kinderen hielden.
Het was niet moeilijk om van ze te houden. En naarmate de jaren
verstreken, werden het onze eigen kinderen - in elk opzicht. De
kinderen die geboren werden van de stellen hier in het gebied, voegden
zich gewoon bij de groep. Geen van hen had een eigen vader of moeder;
wij vormden een levende, als één geheel functionerende groep, waarin
alle mannen vader en alle vrouwen moeder van alle kinderen waren.
Nee, gemakkelijk was het niet. Harry - wij, de volwassenen
onder elkaar, moesten vechten, zwoegen, onszelf steeds weer opnieuw
onderzoeken en binnenstebuiten keren, om een omgeving te kunnen bieden
die er nooit eerder was geweest, een zodanige gezonde geestelijke
atmosfeer en zo waarachtig en veilig zoals die nergens in deze wereld
voorkomt.
Hoe moet ik je vertellen van dat Amerikaanse indiaanse jongetje dat
op zijn vijfde jaar een schitterende symfonie componeerde? Of van die
twee kinderen, de een een Bantoe, de ander een Italiaantje, die op hun
zesde jaar een apparaat bouwden om de snelheid van het licht te meten?
Wil je wel geloven dat wij, de volwassenen, zwijgend toeluisterden,
terwijl deze zesjarige kinderen ons uitlegden dat het onmogelijk is de
afstanden tussen de sterren in lichteenheden te meteen, omdat de
snelheid van het licht overal hetzelfde is, onafhankelijk van de
beweging van de verschillende hemellichamen en dat die afstanden van
een geheel andere orde zijn dan de ons vertrouwde. Bedenk ook dat ik
het maar gebrekkig weergeef. In al die dingen voel ik me als een
onontwikkelde immigrant wiens kinderen met alle wonderen van onderwijs
en kennis geconfronteerd worden. Ik begrijp er maar weinig, heel weinig
van.
Als ik je het ene voorbeeld na het andere, het ene wonder na
het andere zou vertellen - van de tijd toen ze zes, zeven, acht, negen jaar
waren - moet jij dan niet denken aan die arme, gekwelde, overspannen
schepseltjes, van wie de ouders erover opscheppen dat ze een IQ boven
de 160 hebben en zich tegelijkertijd beklagen omdat het lot hun geen
normale kinderen geschonken heeft? Maar onze kinderen waren en zijn
normale kinderen. Misschien zijn het wel de eerste normale kinderen op
deze aarde sinds lange tijd. Je hoeft ze maar één keer te horen lachen
of zingen om dat te weten. Je hoeft alleen maar te zien hoe groot en
sterk ze zijn, hoe goed ze lichamelijk ontwikkeld zijn en hoe sierlijk
ze zich bewegen. Ze bezitten eigenschappen die ik nooit eerder bij
andere kinderen gezien heb.
Toch denk ik, beste Harry, dat heel veel dingen van hen je
zouden schokken. Meestal dragen ze geen kleren. Seksualiteit is voor hen
altijd iets plezierigs en goeds geweest en ze genieten er even
vanzelfsprekend van als wij van eten en drinken - natuurlijker zelfs,
want we hebben hier geen gulzigaards, noch wat seksualiteit, noch wat
voedsel betreft en ook geen maagzweren, geen rottigheid in hun geest.
Ze zoenen en liefkozen elkaar en doen allerlei dingen die in de
buitenwereld als schokkend, onbehoorlijk, enzovoort, betiteld worden -
maar wat ze ook doen, ze doen het met gratie en vreugde. Kan dat
allemaal? Ik kan je zeggen dat dat de afgelopen twintig jaar mijn leven
geweest is. Ik deel mijn leven met jongens en meisjes die kwaad
noch ziekte kennen, die als heidenen of goden leven - het hangt er maar
van af hoe je het wilt zien.
Het verhaal van deze kinderen en hun dagelijks leven zal
later, te zijner tijd en plaats, verteld worden. Alles wat ik hier vermeld heb,
zijn alleen maar tekenen van grote talenten en vermogens. Mark en ik
hebben nooit aan deze resultaten getwijfeld; wij wisten dat de
kinderen, als wij zorgden voor een leefwereld die op de toekomst
gericht was, meer zouden leren dan kinderen in de buitenwereld. Toen ze
zeven waren, verdiepten ze zich zonder veel moeite en vanzelfsprekend
in wetenschappelijke problemen die in de buitenwereld pas op
universitair of hoger niveau ter sprake komen. Dat was te verwachten en
het zou ons heel erg teleurgesteld hebben als zoiets zich niet had
voorgedaan. Maar waar we op hoopten en naar uitkeken, was het
onverwachte - het opbloeien van de menselijke geest die bij ieder
menselijk wezen in de buitenwereld geblokkeerd is.
En dat gebeurde. Het begon eerst bij een Chinees kind, in het
vijfde jaar van ons project. Daarna bij een Amerikaans en vervolgens
bij een Burmees kind. Het vreemdste was dat het niet als iets ongewoons
ervaren werd en wij pas in het zevende jaar, toen er al vijf van
dergelijke kinderen waren, beseften wat er aan de hand was.
Mark en ik waren die dag aan het wandelen - ik herinner het
me nog heel goed, het was een prachtige, koele, heldere Californische dag -
toen we stuitten op een groepje kinderen op een grasveld. Er waren er
ongeveer twaalf. Vijf van hen zaten in een kleine cirkel, met de zesde
in het midden. Hun hoofden raakten elkaar bijna. Ze giechelden
voortdurend, kleine rimpelingen van blijdschap en tevredenheid. De
andere kinderen zaten ongeveer drie meter verderop - aandachtig
toekijkend - in een groepje bijeen.
Toen we dichterbij kwamen, legden de kinderen in het tweede
groepje hun vingers op hun lippen om ons duidelijk te maken dat we ons stil
moesten houden. Dus bleven we staan en keken zonder iets te zeggen toe.
Nadat we daar ongeveer tien minuten gestaan hadden, sprong het meisje
dat in het midden van het groepje van vijf zat, overeind en riep
opgewonden: 'Ik heb jullie gehoord! Ik heb jullie gehoord! Ik heb
jullie gehoord!'
Er klonk een soort trots en blijheid in haar stem die we nooit
eerder zo gehoord hadden, zelfs niet bij onze kinderen. Daarna renden
alle kinderen naar elkaar toe om haar te kussen en te omhelzen en
maakten een soort vreugdedans om haar heen. Wij sloegen dat allemaal
gade zonder teken van verrassing of zelfs maar grote nieuwsgierigheid.
Want al was dit dan de eerste keer dat zich zoiets - iets dat we niet
konden begrijpen of doorgronden - had afgespeeld, we hadden van tevoren
afgesproken hoe we zouden reageren.
Toen de kinderen naar ons kwamen toehollen om onze gelukwensen in
ontvangst te nemen, knikten en glimlachten we en beaamden dat het
allemaal heel geweldig was. 'Nu ben ik aan de beurt, moeder,' zei een
Senegalees jongetje tegen me. 'Ik kan het al bijna. Nu zijn er zes om
me te helpen en dan is het gemakkelijker.'
'Bent u niet trots op ons?' riep een ander kind. Wij gaven toe dat
we erg trots waren en ontweken verdere vragen. Op de stafvergadering
die avond beschreef Mark wat er gebeurd was.
'Ik heb zoiets van de week ook al gezien,' knikte Mary Hengel, onze
lerares semantiek, 'ik heb ze gadegeslagen, maar ze konden me niet zien.'
'Hoeveel waren het?' vroeg professor Goldbaum geïnteresseerd.
'Drie. Een vierde in het midden - met hun hoofden bij elkaar.
Ik dacht dat het een van hun spelletjes was en ben weggelopen.'
'Ze maken er geen geheim van,' merkte iemand op.
'Ja,' zei ik, 'ze vonden het vanzelfsprekend dat wij wisten
wat ze aan het doen waren.'
'Niemand zei wat,' zei Mark, 'daar durf ik een eed op te doen.'
'En toch zaten ze ergens naar te luisteren,' zei ik. 'Ze
zaten te giechelen en te lachen alsof er iets verschrikkelijk grappigs gebeurde
- of zoals kinderen lachen als ze een spelletje doen dat ze leuk vinden.'
Het was dr. Goldbaum die begreep wat er aan de hand was. Heel
ernstig zei hij: 'Weet je nog, Jean - jij hebt altijd gezegd hebt dat
we misschien in staat zouden zijn dat grote gebied van de menselijke
geest open te leggen, dat bij ons tot nog toe ontoegankelijk en
gesloten is gebleven. Ik denk dat zij het opengelegd hebben. Ik denk
dat ze zichzelf en elkaar gedachten leren lezen.'
Daarna bleef het even stil, waarna Atwater, een van onze
psychologen, bezorgd zei: 'Ik denk dat ik het daarmee niet eens ben. Ik
heb iedere test en ieder verslag over gedachtenlezen bestudeerd, dat
ooit in dit land gepubliceerd is - dat spul van Duke en die hele
santenkraam. We weten hoe nietig en zwak hersengolven zijn - het idee
dat die als communicatiemiddel gebruikt zouden kunnen worden, is een
waanidee.'
'Er is ook een statistische factor,' merkte Rhoda Lannon, onze
wiskundige, op. 'Als dat vermogen zou bestaan, zelfs alleen maar als
mogelijkheid, is het onbegrijpelijk dat er geen enkel geval van
opgetekend is.
'Misschien zijn die er wel,' zei Fleming, een van onze
geschiedkundigen. 'Weet jij hoeveel van degenen die in het verleden
gegeseld, verbrand of opgehangen zijn, gedachtelezers waren?'
'Ik denk dat ik het met dr. Goldbaum eens ben,' zei Mark.
'Onze kinderen zijn bezig gedachten te leren lezen. Ik ben niet onder de
indruk van historische of statistische argumenten, omdat wij hier
volledig bepaald worden door deze leefomgeving. In de hele geschiedenis
is er geen voorbeeld te vinden van een soortgelijke groep ongewone
kinderen die in een dergelijke milieu werden grootgebracht. Het is
misschien - of waarschijnlijk - ook een vermogen dat in de jeugd de
vrijheid moet krijgen of anders voor altijd ontoegankelijk zal blijven.
Ik denk dat dr. Haenigson me zal steunen als ik zeg dat het niet
ongewoon is dat tijdens de kindertijd geestelijke vermogens geblokkeerd
worden.' 'Sterker nog,' knikte dr. Haenigson, onze hoofdpsychiater. 'In
onze maatschappij ontsnapt geen enkel kind aan de noodzaak een of ander
gedeelte van zijn geest af te sluiten. In de vroegste kindertijd worden
bij ieder mens hele gebieden van de geest afgesloten. Dat is
onontkoombaar in de mensenmaatschappij.'
Dr. Goldbaum keek ons aan met een merkwaardige blik in zijn ogen.
Ik wilde iets zeggen - maar zweeg. Ik wachtte en toen zei dr. Goldbaum:
'Ik vraag me af of we eigenlijk wel beseffen wat we mogelijk hebben
gedaan. Wat is een mens? Hij is de som van de herinneringen die in zijn
geest liggen opgesloten, en iedere ervaring draagt bij tot een verdere
uitbouw van dit geheel van herinneringen. We weten nog niet hoe groot
en krachtig dat vermogen is dat onze kinderen lijken te ontwikkelen,
maar stel dat zij een punt bereiken waar zij toegang hebben tot het
geheel van alle menselijke herinneringen? Niet alleen dat dan bij hen
geen leugens, bedrog, goedpraten, geheimen en schuldgevoelens meer
kunnen voorkomen - maar het is meer dan dat.'
Daarna keek hij ons een voor een aan, de hele kring van onze staf
rond. We begonnen hem te begrijpen. Ik herinner me mijn gevoelens op
dat moment, een gevoel van verbijstering, inzicht en vreugde, maar ook
grote teleurstelling; een zo aangrijpend gevoel, dat ik tranen in mijn
ogen kreeg.
'Ik zie dat jullie het begrijpen,' Dr. Goldbaum knikte. 'Misschien
is het het beste als ik er wat over vertel. Ik ben veel ouder dan ieder
van jullie - en ik heb de ergste jaren van verschrikking en
beestachtigheid meegemaakt die de mensheid ooit gekend heeft. Toen ik
zag wat ik zag, heb ik mijzelf duizenden keren afgevraagd: wat is het
doel van het menselijk bestaan; tenminste als er al zo'n doel is, als
de mens niet gewoon bij toeval ontstaan is - als een ongewoon
ingewikkelde moleculaire structuur. Ik weet dat jullie je allemaal wel
eens dezelfde vraag gesteld hebt. Wie zijn wij? Wat is onze bestemming?
Wat is het doel van ons bestaan? Bezitten deze vechtende, klauwende,
zieke hompen vlees nog enig gezond verstand of redelijkheid? Wij doden,
martelen, pijnigen en vernietigen als geen enkele andere soort. Wij
verheerlijken moord, leugen, huichelarij en waandenkbeelden; wij
vernietigen ons eigen lichaam met verdovende middelen en giftig
voedsel; wij bedriegen onszelf evenzeer als de anderen - en wij haten
en haten en haten.
Nu is er iets gebeurd. Als deze kinderen elkaars gedachten helemaal
kunnen lezen - zullen ze straks één enkel geheugen hebben, het geheugen
van hen allemaal. Ze zullen al hun ervaringen, al hun kennis en al hun
dromen delen - ze zullen onsterfelijk zijn. Want als er een sterft,
voegt zich een ander kind bij het geheel en daarna weer een en nog een.
De dood zal alle betekenis, al zijn duistere verschrikking verliezen.
De mensheid zal hier, op deze plaats, een aanvang maken met de
vervulling van zijn bestemming -één enkele, wonderbaarlijke eenheid
worden, één geheel - bijna zoals in de oude woorden van jullie dichter
John Donne, die voelde wat wij allemaal ooit gevoeld hebben, dat geen
enkel mens een eiland is. Zou er ooit wel eens een weldenkend mens
geleefd hebben die niet zag dat de mensheid één geheel is? Ik denk het
niet. We hebben in het duister geleefd, in de nacht, ieder van ons
worstelend met zijn eigen armzalige verstand, om daarna te sterven,
samen met alle herinneringen van een heel mensenleven. Het is geen
wonder dat we zo weinig tot stand gebracht hebben. Het is juist een
wonder dat we toch nog zoveel bereikt hebben. En toch valt alles wat
wij weten, alles wat wij bereikt hebben, in het niet vergeleken met wat
deze kinderen zullen weten en tot stand brengen...'
Zo bracht die oude man het onder woorden, Harry - hij zag het
vanaf het begin bijna allemaal. Zo begon het. In de twaalf maanden die daarop
volgden, kwam ieder van onze kinderen in telepathisch contact met alle
andere kinderen. En in de jaren die daarop volgden leerde ieder kind,
dat op ons terrein geboren werd, van de andere kinderen hoe het moest
inhaken. Alleen voor ons, de volwassenen, was de weg naar die eenheid
voor altijd versperd. Wij waren van de oude wereld, zij van de nieuwe;
hun weg was voor ons afgesloten, voor altijd - maar zij konden wel onze
geest binnengaan en deden dat ook. Maar wij konden nooit voelen of zien
dat ze daar waren, zoals zij dat van elkaar wel konden.
Ik weet niet hoe ik je wat kan vertellen over de jaren die daarop
volgden, Harry. In ons kleine, bewaakte gebied werd de mens datgene
waartoe hij altijd al bestemd was, maar ik kan het maar gebrekkig
beschrijven. Ik kan nauwelijks begrijpen, laat staan uitleggen, wat het
betekent om gelijktijdig in veertig lichamen aanwezig te zijn, of wat
het voor ieder van de kinderen betekende om ook de persoonlijkheid van
de anderen in zich te bergen, als deel van zichzelf - wat het betekent
om als man en vrouw altijd samen te zijn. Zouden de kinderen het ons
duidelijk kunnen maken? Nauwelijks, want dit is een verandering in
onszelf die, voor zover we konden nagaan, voor de puberteit plaats moet
vinden - en als het gebeurt, accepteren de kinderen het als iets
gewoons en natuurlijks - eigenlijk als de meest gewone gebeurtenis ter
wereld. Wijzelf waren de onnatuurlijken - en het enige dat zij nooit
helemaal hebben kunnen begrijpen, is hoe wij in onze eenzaamheid het
leven konden verdragen, hoe wij het leven konden verdragen met de dood
als vernietiging.
Gelukkig ontdekten we dat niet allemaal tegelijk. Aanvankelijk
konden de kinderen elkaars gedachten alleen maar delen als hun hoofden
elkaar bijna raakten. Beetje voor beetje leerden ze grotere afstanden
overspannen - maar pas op hun vijftiende, bezaten ze het vermogen om
met hun gedachten iedereen op aarde te bereiken en te doorgronden.
Godzijdank. Tegen die tijd waren de kinderen ook klaar voor wat ze
ontdekten. Eerder zou het hen vernietigd kunnen hebben.
Ik moet nog vermelden dat twee van onze kinderen door een
ongeluk om het leven kwamen - een op negenjarige, een ander op elfjarige
leeftijd. Maar de anderen waren daar vrijwel onberoerd onder, een
beetje spijt, maar geen verdriet, geen gevoel van een groot verlies,
geen tranen of huilen. De dood is voor hen iets totaal anders dan voor
ons; het verlies van een lichaam; de persoonlijkheid zelf is
onsterfelijk en leeft bewust in de anderen voort. Toen we bespraken of
we een teken of grafsteen op hun graf moesten plaatsen, glimlachten ze
en zeiden dat ze dat best vonden als dat ons kon troosten. Toch waren
ze later toen dr. Goldbaum stierf, verschrikkelijk bedroefd, want dit
was de oude manier van sterven.
Naar buiten bleven zij afzonderlijke individuen - ieder met zijn
eigen karakteristieke eigenschappen, hebbelijkheden en persoonlijkheid.
De jongens en meisjes vrijen met elkaar op de normale, seksuele manier
- maar ze delen wel allemaal in elkaars ervaringen. Kun je je dat
voorstellen? Ik niet - maar voor hen is alles anders. De liefde die hen
samenbindt, wordt hoogstens benaderd door de ongerepte toewijding van
een moeder voor haar hulpeloze baby - maar ook hier is dat anders en
zelfs diepgaander.
Voordat die verandering plaatsvond, waren ze heel vaak prikkelbaar,
boos of vervelend - maar daarna hebben we nooit meer een boze
stemverheffing gehoord of gemerkt dat ze vervelend waren. Zoals ze zelf
zeggen, als ze onderling moeilijkheden hadden, spoelden ze het weg -
als er iemand ziek was, genazen ze hem; en na het negende jaar kwam
ziekte niet meer voor - ze hoefden maar met hun drieën of vieren te
zijn en hun gedachten te bundelen om met hun geest een lichaam binnen
te kunnen gaan en het te genezen.
Ik gebruik deze woorden en uitdrukkingen, omdat ik geen andere heb,
maar zij beschrijven het niet echt. Zelfs na al die jaren dag en nacht
met deze kinderen samen te leven, kan ik nog maar vaag begrijpen hoe
zij leven. Ik weet hoe ze aan de buitenkant zijn: spontaan, gezond en
gelukkig zoals niemand ooit eerder geweest is, maar hoe hun innerlijk
leven is, gaat mijn bevattingsvermogen te boven.
Ik heb er een keer met een van hen over gepraat, met Arlene,
een slank, lief kind dat we uit een weeshuis in Idaho gehaald hadden. Ze
was toen veertien. We praatten over de persoonlijkheid en ik zei tegen
haar dat ik niet kon begrijpen hoe zij als een afzonderlijk individu
kon leven en werken, terwijl zij tegelijkertijd deel uitmaakte van
zoveel andere, die weer allemaal een deel van haar waren.
'Maar ik blijf mezelf, Jean. Ik zou niet kunnen ophouden
mezelf te zijn.'
'Maar de anderen zijn toch ook een deel van jou?'
'Ja. Maar ik ook van hen.'
'Maar wie beheerst je lichaam dan?'
'Ikzelf, natuurlijk.'
'Maar als zij dat nu eens de baas over zouden willen spelen?'
'Waarom?'
'Als je iets zou doen waar zij het niet mee eens zijn,' zei ik
zonder veel overtuiging.
'Hoe zou ik dat kunnen?' vroeg ze. 'Kan jij iets doen waar je
het zelf niet mee eens bent?'
'Ik ben bang van wel, en doe het soms ook.'
'Dat begrijp ik niet. Waarom doe je het dan?'
Zo eindigden die gesprekken altijd. Wij, de volwassenen, hadden
alleen maar woorden waar we mee konden communiceren. Toen ze tien jaar
waren, hadden deze kinderen al communicatiemethoden ontwikkeld die
woorden even ver te boven gaan, als woorden de zwijgende bewegingen van
dieren. Als een van hen iets zag, was het niet nodig het voor de
anderen te beschrijven; de anderen konden het zelf zien, door zijn
ogen. Zelfs in hun slaap droomden ze samen.
Ik zou nog uren kunnen doorgaan met pogingen om iets te beschrijven
dat mijn begripsvermogen ver te boven gaat, maar dat zou je toch niet
helpen, Harry. Jij zult nu wel je eigen problemen hebben en ik moet
proberen je duidelijk te maken wat er gebeurd is, wat er wel moest
gebeuren. Toen ze tien jaar waren, hadden de kinderen alles geleerd wat
wij wisten en al het studiemateriaal dat we bij ons hadden doorgewerkt.
Eigenlijk gaven we maar één enkel brein les, een brein dat samengesteld
was uit het niet geblokkeerde, onbelemmerde talent van veertig
voortreffelijke kinderen; een brein, zo rationeel, zo puur en zo
soepel, dat zij voor ons alleen maar liefde uit medelijden konden
voelen.
Een van ons is Axel Cromwell, je zult zijn naam nog wel kennen. Hij
is een van de grootste natuurkundigen ter wereld en was voornamelijk
verantwoordelijk voor de eerste atoombom. Daarna kwam hij bij ons
werken, alsof hij in een klooster ging - als een daad van persoonlijke
boetedoening. Samen met zijn vrouw gaf hij de kinderen les in
natuurkunde, maar tegen de tijd dat ze acht waren, gaven de kinderen
Cromwell les. Een jaar later kon Cromwell noch hun berekeningen, noch
hun redeneringen meer volgen; en hun gebruik van symbolen kwam
natuurlijk uit hun eigen denken voort.
Laat ik je een voorbeeld geven. Aan het eind van ons
baseballterrein lag een rotsblok van misschien wel tien ton. (Ik moet
nog vertellen dat de atletische vaardigheden van de kinderen en hun
lichamelijke reacties op hun eigen manier bijna even buitengewoon zijn
als hun verstandelijke vermogens. Ze hebben alle bestaande records van
alle baan- en veldsporten gebroken - vaak brachten ze een wereldrecord
met een derde omlaag. Ik heb gezien dat ze sneller renden dan hun
paarden. Ze kunnen zo snel zijn in hun bewegingen, dat wij daarmee
vergeleken slome duikelaars lijken. En ze spelen graag baseball - naast
andere spelen.)
We hadden erover gepraat of we de rots zouden opblazen of hem
anders met een van onze zware bulldozers zouden verplaatsen, maar daar
waren we nooit aan toegekomen. Toen ontdekten we op zekere dag dat het
rotsblok verdwenen was - waar het gelegen had, lag nu een grote hoop
rood stof dat door de wind snel weggeblazen werd. We vroegen de
kinderen wat er gebeurd was, en zij vertelden ons dat ze de rots tot
stof gemaakt hadden - alsof dat niet moeilijker was dan onderweg een
kiezelsteen wegschoppen. Hoe? Nou, ze hadden de moleculaire structuur
ervan wat losser gemaakt en toen was het in stof uiteen gevallen. Ze
legden het ons uit, maar we begrepen er niets van. Ze probeerden
Cromwell uit te leggen hoe ze dat met hun gedachten konden doen, maar
hij begreep het evenmin als wij.
Nog een voorbeeld. Ze hebben een kernfusie-energiecentrale gebouwd,
die ons een onbeperkte hoeveelheid energie levert. Ze hebben in al onze
auto's en vrachtwagens een, wat zij noemen, vrij krachtenveld
ingebouwd, zodat ze even gemakkelijk omhoog kunnen en door de lucht
verder vliegen als op de grond rijden. Met hun gedachtenkracht kunnen
ze een atoom binnengaan, de elektronen anders rangschikken en het ene
element uit het andere construeren - en ze vinden dat allemaal heel
eenvoudig, alsof ze kunstjes uithalen om ons te verbazen en te
amuseren.
Nu begrijp je iets over hoe die kinderen zijn en ik zal je nu
vertellen wat je echt moet weten.
Toen de kinderen vijftien waren, hebben we met onze hele staf een
bijeenkomst met hen gehouden. Er waren er toen tweeënvijftig, want onze
eigen kinderen die daar geboren waren, waren deel gaan uitmaken van hun
eenheid - en gedijden uitstekend in hun gezelschap. Ik moet er aan
toevoegen, ondanks hun aanvankelijk lager IQ. Het was een heel
formele en ernstige vergadering, want de verwachting was dat dertig
dagen later het waarnemersteam het terrein zou betreden. Michael, die
in Italië geboren is, voerde het woord namens hen; ze hadden maar één
stem nodig.
Hij begon ons te vertellen hoeveel zij van ons hielden en hoe
dierbaar wij hun waren, de volwassenen die hen eens hadden opgevoed.
'Alles wat we hebben en alles wat we zijn, hebben we aan jullie te
danken,' zei hij. 'Jullie zijn onze vaders, moeders en leraren - en we
houden meer van jullie dan we kunnen zeggen. Jarenlang hebben we ons
verbaasd over jullie geduld en opofferingsgezindheid, want we hebben
jullie gedachten gelezen en weten in wat voor pijn, twijfel, angst en
verwarring jullie leven. We hebben ook de gedachten gelezen van de
soldaten die het gebied bewaken. Ons vermogen om gedachten te lezen is
voortdurend gegroeid - en nu kunnen we de gedachten lezen van ieder
willekeurig mens op aarde.
Vanaf ons zevende jaar waren we op de hoogte van alle details
van dit experiment, waarom we hier waren en wat jullie wilden - en vanaf
dat moment tot nu toe hebben we nagedacht over hoe onze toekomst eruit
zou zien. We hebben ook geprobeerd om jullie, op wie wij zozeer gesteld
zijn, te helpen en misschien hebben we enigszins bijgedragen aan het
verminderen van jullie onvrede, het zo goed mogelijk bewaren van jullie
gezondheid en jullie bij te staan in de angstige nachten waarin jullie
verstrikt waren in dat net van angst en nachtmerries dat jullie slaap
noemen.
We hebben gedaan wat we konden, maar al onze pogingen om
jullie met ons mee te laten doen zijn mislukt. Als dat deel van de geest niet vóór
de puberteit geopend wordt, treedt er een verandering van het
hersenweefsel op, de hersencellen verliezen elk vermogen om zich verder
te ontwikkelen en dat is dan voor altijd geblokkeerd. Dat vinden wij
het allerergst - want jullie hebben ons het kostbaarste erfgoed van de
mensheid geschonken en wij hebben jullie er niets voor teruggegeven.'
'Dat is niet waar,' zei ik, 'jullie hebben ons meer gegeven dan wij
jullie.'
'Misschien wel,' knikte Michael, 'jullie zijn heel geschikte en
vriendelijke mensen. Maar nu zijn de vijftien jaren voorbij en over
dertig dagen komt de inspectiegroep hier naartoe...'
Ik schudde het hoofd. 'Nee, ze moeten tegengehouden worden.'
'En wat vindt de rest ervan?' vroeg Michael, terwijl hij de
volwassenen een voor een aankeek.
Sommigen van ons huilden. Cromwell zei:
'Wij zijn jullie leraren en vaders en moeders, maar jullie moeten
ons vertellen wat er moet gebeuren. Jullie weten het.'
Michael knikte en vertelde ons toen wat zij besloten hadden. Het
reservaat moest in stand gehouden worden. Ik moest met Mark en dr.
Goldbaum naar Washington gaan - en op de een of andere manier uitstel
zien te krijgen. Daarna zouden enkele groepen kinderen nieuwe baby's
naar het reservaat brengen om ze daar op te voeden.
'Maar waarom moeten ze hierheen gebracht worden?' vroeg Mark.
'Jullie kunnen ze toch overal bereiken, hun geest binnendringen en hen
deel van jullie maken?'
'Maar zij kunnen ons niet bereiken,' zei Michael. 'Niet langdurig.
Ze zouden alleen zijn - en daar zou hun geest aan ten onder gaan. Wat
zouden de mensen uit jullie buitenwereld met zulke kinderen doen? Wat
gebeurde er in het verleden met mensen die door duivels bezeten waren,
of stemmen hoorden? Sommigen werden heilig, maar de meesten kwamen op
de brandstapel terecht.'
'Kunnen jullie hen niet beschermen?' vroeg iemand.
'Ooit - ja. Maar nu nog niet - we zijn nog niet met genoeg. Eerst
moeten we helpen kinderen hierheen te brengen, honderden en honderden.
Daarna moeten er meer van dit soort gebieden komen. Het zal veel tijd
kosten. De wereld is groot en er zijn heel veel kinderen. En we moeten
behoedzaam te werk gaan. Weet je, mensen leven voortdurend in angst -
en dit is hun grootste nachtmerrie. Ze zouden gek worden van angst en
alleen maar denken hoe ze ons zouden kunnen uitroeien.'
'En onze kinderen zouden niet terug kunnen vechten,' zei dr.
Goldbaum rustig. 'Ze zijn niet in staat om een mens pijn te doen, laat
staan te doden. Koeien en onze oude honden en katten, dat is iets
anders...'
(Dr. Goldbaum doelde hier op het feit dat wij onze koeien niet meer
op de oude manier slachten. We hadden honden en poezen en als die erg
oud en ziek werden, lieten de kinderen ze vredig inslapen - een slaap
waaruit ze niet meer ontwaakten. Daarna vroegen de kinderen ons of wij
hetzelfde zouden willen doen met het vee dat we slachtten voor het
vlees.)
'...maar mensen niet,' vervolgde dr. Goldbaum. 'Ze zijn niet in
staat om mensen pijn te doen of te doden. Wij zijn in staat om dingen
te doen waarvan we weten dat ze verkeerd zijn, maar dat is de enige
eigenschap die wij wel, maar de kinderen niet hebben. Ze kunnen niet
doden en ze kunnen geen pijn doen. Heb ik gelijk, Michael?'
'Ja - u hebt gelijk,' knikte Michael. 'We moeten geleidelijk en
voorzichtig te werk gaan - en de wereld mag niet weten waar we mee
bezig zijn, totdat we bepaalde voorzorgsmaatregelen getroffen hebben.
We denken dat we nog drie jaar nodig hebben. Kun jij daar voor zorgen,
Jean?'
'Ik zal er voor zorgen,' zei ik.
'En we hebben hulp van jullie allemaal nodig. Natuurlijk zullen we
niemand van jullie tegenhouden als hij weg wil. Maar we hebben jullie
wel nodig - zoals we jullie altijd al nodig gehad hebben. We houden van
jullie en waarderen jullie en we smeken jullie bij ons te blijven...'
Verbaast het je dat we allemaal gebleven zijn, Harry - dat niemand
van ons onze kinderen in de steek kan laten, behalve als de dood
ons wegneemt? Er valt nu niet veel meer te vertellen.
We kregen de drie jaar die we nog nodig hadden en wat die grijze
versperring om ons heen betreft, de kinderen zeggen dat het eigenlijk
iets heel eenvoudigs is. Voor zover ik begrijp, hebben ze de
tijdvolgorde van het hele gebied veranderd. Niet veel - minder dan een
tienduizendste seconde. Maar het gevolg is dat jullie buitenwereld die
fractie van een seconde in de toekomst ligt. Dezelfde zon beschijnt
ons, dezelfde wind waait en vanaf de binnenkant van de barrière zien
wij jullie wereld niet anders. Maar jullie kunnen ons niet zien. Als
jullie naar ons kijken, is het heden van ons bestaan nog niet aanwezig
- en in plaats daarvan is er niets, geen ruimte, geen warmte, geen
licht, alleen maar die ondoordringbare muur van het niet bestaande.
Wij kunnen van binnen naar buiten gaan - van het verleden
naar de toekomst. Ik heb dat, toen we nog met de barrière aan het
experimenteren waren, wel eens gedaan. Je voelt een huivering, even wat
kou - maar dat is het enige.
Er is ook een manier waarop we weer terug kunnen, maar je
begrijpt dat ik daar niets over kan schrijven.
Zo staan de zaken er dus bij, Harry. We zullen elkaar nooit meer
terugzien, maar ik verzeker je dat Mark en ik gelukkiger zijn dan ooit
tevoren. De mens zal veranderen, hij zal datgene worden waar hij voor
bestemd was, en met zijn liefde en kennis zal hij naar alle
sterrenstelsels van het firmament reiken. Is dat niet waar de mens
altijd van gedroomd heeft, geen oorlog meer, geen haat en ziekte of
dood? We prijzen onszelf gelukkig dat we leven in de tijd dat dit
allemaal gebeurt, Harry - meer hebben we niet te wensen.
Alle liefs,
Jean
Felton was klaar met lezen en terwijl de twee mannen elkaar
zwijgend aankeken viel er een lange, lange stilte. Tenslotte zei de
secretaris:
'U begrijpt dat we tegen die versperring zullen moeten blijven
rammen - dat we moeten proberen een manier te vinden om er doorheen te
breken.'
'Ik begrijp het.'
'Nu uw zuster heeft uitgelegd hoe het werkt, zal het gemakkelijker
zijn.'
'Ik denk het niet,' zei Felton vermoeid. 'Ik denk niet dat ze
iets uitgelegd heeft.'
'Misschien niet voor u en mij. Maar we zullen onze knappe
koppen aan het werk zetten. Ze zoeken het wel uit. Zoals altijd.'
'Deze keer misschien niet.'
'O ja,' knikte de staatssecretaris. 'We moeten hier wel een eind
aan maken. We kunnen zoiets niet hebben - het is immoreel en goddeloos
en een bedreiging voor ieder menselijk wezen op aarde. De kinderen
hadden gelijk. We zullen ze moeten afmaken, begrijpt u? Het is een
ziekte. De enige manier om een eind te maken aan een ziekte is de
bacillen uitroeien die haar veroorzaken. Het is de enige manier. Ik zou
willen dat er een andere manier was, maar die is er niet.'
'No Man is an Island'
No man is an island entire of itself; every man
is a piece of the continent, a part of the main;
if a clod be washed away by the sea, Europe
is the less, as well as if a promontory were, as
well as any manner of thy friends or of thine
own were; any man's death diminishes me,
because I am involved in mankind.
And therefore never send to know for whom
the bell tolls; it tolls for thee.
John Donne, 1572-1631
* * *
Naar boven
|