HomeALEXANDER MOSZKOWSKI DE EILANDEN DER WIJSHEIDGeschiedenis van een avontuurlijke ontdekkingsreis
1922 F. Fontane & Co. Berlijn Opgedragen aan Mevrouw Helene Wittkowsky INLEIDING BIJ DEZE VERTALING: Over Alexander Moszkowski: Alexander Moszkowski (*1851 in Pilica, Polen; † 1934 in Berlijn) was schrijver en satiricus en broer van de destijds zeer beroemde en geliefde componist en pianist Moritz Moszkowski. Van 1877 tot 1886 was hij verbonden aan het satirisch tijdschrift Berliner Wespen. Na een meningsverschil met Julius Stettenheim, de eigenaar van het blad, richtte hij zijn eigen tijdschrift op: Lustige Blätter. Naast zijn satirisch werk schreef hij ook talrijke populairwetenschappelijke boeken, vooral over taal en filosofie. In 1910 bezocht hij in Berlijn een vergadering van de het wetenschappelijk genootschap, waar de grote wiskundige Henri Poincaré een voordracht hield over "de nieuwe mechanica" en daarbij met wantrouwen en voorbehoud refereerde aan de ideeën van ene Albert Einstein, over wie Moszkowski nooit eerder had gehoord. Hij schrijft daarover: "afgezien van de twijfels van de spreker, was ik onder de indruk van deze nieuwe en machtige denkrichting. Dat riep twee wensen bij me op: kennismaken met Einsteins onderzoek en zo mogelijk met hemzelf." In 1916 schreef hij Einstein een brief en nodigde hem uit voor een bijeenkomst van het literaire genootschap. Daar sprak hij voor het eerst, zoals hij schrijft, een paar uur met Einstein. Moszkowski was toen 65 en Einstein 37 jaar. Moszkowksi besloot dat hij, wat Eckermann voor Goethe was geweest, voor Einstein wilde zijn. Moszkowski en zijn vrouw Bertha werden intieme vrienden van de Einsteins. Moszkowski hield een reeks interviews met Einstein en was al bezig met de publicatie van het boek met de titel, Einstein der Forscher, toen Einstein hevig aangevallen werd door een groep wetenschappers, waaronder Lenard, Starcke en Gehrcke en vrienden van Einstein hem ervan overtuigden dat de publicatie van het boek zijn tegenstanders in de kaart zou spelen. Hedi Born schrijft: Je moet de aan Moszkowski verleende toestemming om het boek te publiceren intrekken en wel onmiddellijk en per aangetekende brief….Hij heeft geen flauw benul van je echte karakter…als hij dat wel had begrepen, zou hij dat boek nooit geschreven hebben." Einstein schrijft aan de echtgenoot van Hedi Born: "Je vrouw heeft me een boze brief geschreven over het boek van M. Objectief gezien heeft gelijk, maar niet in haar meedogenloze oordeel over M." en verbiedt Moszkowski de publicatie. In 1921 verscheen het alsnog, maar ontdaan van heel veel persoonlijk materiaal. Pas in 1970! verscheen het oorspronkelijk boek onder de titel: Einstein. Einblicke in seine Gedankenwelt. Gemeinverständliche Betrachtungen über die Relativitäts-Theorie und ein neues Weltsystem entwickelt aus Gesprächen mit Einstein (zie verder: mathpages.com) Daarnaast was hij een verzamelaar van grappen en aforismen die hij onder andere publiceerde in Die Unsterbliche Kisten, met de 333 beste grappen uit de wereldliteratuur en Der Jüdische Witz und seine Philosophie met 399 voorbeelden. De combinatie grappen en filosofie lijkt misschien wat vergezocht, maar Norman Malcolm schrijft in zijn Herinneringen aan Wittgenstein dat Wittgenstein ooit tegen hem gezegd had dat hij zich een serieus en goed filosofisch boek kon voorstellen dat alleen uit grappen bestond. Daarnaast was Wittgenstein dol op detectives en schrijft in 1948 aan Malcolm: "Zeer bedankt voor je tijdschriften (detectivemagazines van uitg. Street &Smith). Hoe mensen Mind kunnen lezen, als ze Street &Smith kunnen lezen, vind ik schokkend. Als filosofie iets te maken heeft met wijsheid, in Mind is daarvan geen spoor te bekennen en wel heel vaak in detectiveverhalen." Zogezien zit er ook meer wijsheid in bijvoorbeeld Ollie B. Bommel en Tom Poes, Gullivers Reizen of De Nieuwe Kleren van de Keizer, dan bij Plato, Kant, Hegel, Heidegger en alle postmodernisten bij elkaar. Over De eilanden der wijsheid (Die Insel der Weisheit, zie ook Goedart Palm): Het is een satire en dat is, in een tijd waarin de verbeelding een kwijnend bestaan lijdt en mensen doorgaans alles letterlijk nemen, zo langzamerhand een gevaarlijke kunstvorm geworden. Dus voor de duidelijkheid, die eilanden bestaan niet echt. Wat Moszkowski laat zien is dat elk systeem, elke principe, elke filosofie, elke maatschappijvorm als die consequent doorgevoerd wordt onherroepelijk tot absurditeiten moet leiden, en alle groten der aarde dus in wezen dwazen zijn, of het nu de Boeddha, Plato, Kant, Rathenau of Vaihinger is. Uiteindelijk kun je alleen tegen iemand opkijken als je voor hem op je knieën ligt. Wie in een omgekeerde wereld groot en belangrijk is, moet onherroepelijk in de weer teruggedraaide wereld, de echte wereld, onbenullig en onbeduidend zijn.
Alexander Moszkowski 1851-1934 Inleidend hoofdstukHET VERTREKEchte avonturen? Graag zou ik het van te voren met de lezer eens willen worden over dat idee. Als het betekent opvallende, ongehoorde en zenuwslopende gebeurtenissen vergaren, dan zou het water naar de zee dragen zijn, als je aan de ongebreidelde lotgevallen van vroegere wereldreizigers nog nieuwe zelf bedachte of zelf meegemaakte wil toevoegen. Vanaf de oude Feniciërs via Hanno, Himilco, Herodotus tot de tochten van Alexander en de Ptolemaeën, en dan weer van de reizen van Marco Polo, Columbus, Vasco tot de expedities van Franklin, Livingstone, Sven Hedin, Nordenskjöld en hun nazaten, wordt ons een onoverzienbare keten geboden van meegemaakte reisavonturen, die in wezen voor de verbeelding amper nog iets overlaten. Voor het geval de verbeelding geen bijzondere wegen inslaat om dingen vorm te geven, die bij echte ontdekkingsreizen nooit te verwerkelijken zouden zijn. Maar ook de bibliotheek met fantastische reisavonturen is eindeloos geworden en je zou je af kunnen vragen of de fictie niet al lang alle mogelijkheden afgehandeld heeft. Ik moest me voorbereiden op dit bezwaar en moest dus, als de avonturen die ik wil verhalen, niets anders zouden zijn dan het overschilderen van beroemde voorvallen van Pantagruel en Gulliver, in het bijzonder beducht zijn voor twee grote namen, Rabelais en Swift. Ik hoop echter niet in die valkuil te stappen, omdat het avontuur, zoals het mij voor ogen zweeft, van huis uit een eigen klankkleur laat zien. Dat komt in wezen door het feit dat, in de hier te beschrijven avonturen, gedachtenexperimenten een rol spelen, die tot de tegenwoordige werkelijkheid behoren en dus niet vooraf uitgevoerd kunnen worden. Niet dat hier de werkelijkheid op de achtergrond blijft en de voorgrond overgelaten zou moeten worden aan een schimmig schaduwspel. Ik mag juist met een goed geweten verzekeren, dat deze ontdekkingsreis in haar gehele opzet als grondgedachte de waarheid heeft gehad. Ik denk dat zal blijken dat de waarheid niet alleen een uitgebreide speelruimte voor het avontuur biedt, maar op zich, onder de hier verwerkelijkte voorwaarden, zelfs de vorm van een avontuur kan aannemen. In het onderhavige geval blijkt dat al uit het feit dat zich, bij de eerste aanzet, nog voordat er uitgezeild wordt naar onontdekte streken, allerlei merkwaardigheden voordoen. * * * De zaak begon ogenschijnlijk zonder enige aanleiding, als een dialoog tussen mijzelf en een van mijn intieme vrienden, met wie ik, heel in het algemeen, het geliefde onderwerp reislust aansneed; terugblikkend naar gelukkige dagen van het verleden, toen rondzwerven op de aardkloot nog tot de vanzelfsprekende gewoonten behoorde van de burger, toen vrouwe Valuta onze reisplannen nog niet verziekte, toen nog geen pesterijen met passen ons aan de grenzen ophield en tussen buitenland en bevriende natie geen merkwaardig onderscheid bestond. Ik had weliswaar van begin af aan een bijzondere troef achter de hand, die het gesprek een onverwachte wending moest geven, maar vooralsnog hield ik, om goede redenen, de lijn aan van de algemene beschouwing. Kijk eens, mijn beste Donath, zei ik, onze weemoedige terugblikken zijn in wezen niets anders dan de uiting van onze wens om een nieuw reishoofdstuk te beginnen. Met het eeuwige gevoel voor het thuisland red je het op den duur niet. Wat mijzelf betreft, merk ik een duidelijk heimwee naar het buitenland en ik vermoed dat het er, wat je eigen ervaringen aangaat, niet veel anders uitziet. "Mee eens," antwoordde mijn vriend Donath Flohr, "maar van een vage hunkering, tot de verwerkelijking van dat soort wensen, is een hele stap. We kunnen de draad niet meer oppakken waar die met de wereldoorlog gebroken is. Denk eens terug aan onze laatste reis op het luxe stoomschip de Imperator. Wat een tempo van het eerste voornemen tot de verwerkelijking! Vandaag plan opgevat, morgen uitgevoerd. Reeds vlogen de kusten van de vreemde landen aan ons voorbij, het leek alsof de wereld was bestemd om onze zwerftocht een verkwikkend schouwspel te bieden. En met hoeveel trots voelden we in de dekplanken van het toverschip Duitse bodem onder onze voeten! Dat was genieten, dat was een zalig gevoel. Maar stel tegenwoordig eens een programma op! Hoe je dat ook doet, het zal armzalig en mistroostig uitvallen; het is willen vliegen met gebroken vleugels en uitgerukte slagpennen. Op zijn best zullen we in het buitenland gedoogd worden. Ze zullen ons behoedzaam behandelen, in de verwachting dat we ons voorzichtig en deemoedig gedragen. Voor ons is het kosmopolitisme uit de wereld verdwenen. En zelfs in het heerlijkste landschap zal het heden ons altijd herinneren aan de versregel van Dante: geen groter leed, dan in ellende terugdenken aan een gelukkige tijd!" "Daar is misschien wel een middeltje tegen. Het programma moet je zo nieuw en belangrijk opzetten, dat elke vergelijking tussen nu en ooit vanzelf verdwijnt. Je moet voor de reis doelen aan de horizon uitkiezen, waar tegenover alle eerdere toeristenreizen ineenschrompelen tot onbetekenende uitstapjes naar het platteland." "Ik begrijp je niet. Ik denk dat je fantaseert." "Kan best. Maar als ik in deze fantasie ook maar een zweem van een mogelijkheid bespeur, dan zou dat nog altijd beter zijn dan er zomaar afstand van doen." "Maar wat wil je dan eigenlijk! Wat ben je al ijlend van plan? verklaar je nader." "Ik denk aan een ontdekkingsreis. Aan een expeditie van een heel ongewone omvang." "Dat riekt inderdaad naar dromenland. Ik laat nog helemaal buiten beschouwing dat wij samen — als je mij mee wilt nemen — met onze portemonnee de volgende horizon niet halen en jij hebt het nu zelfs over een expeditie in het onbekende? Dat is toch in tegenspraak met zichzelf! Zelfs als je een Columbus zou zijn, met de middelen van een koninkrijk in handen, zou je op de aardbol nergens op iets onbekend kunnen stuiten. De wereld is immers al ontdekt, naar alle richtingen doorkruist en de witte vlekken op de continenten met het opschrift "Onontdekt" zijn al lang verdwenen." "Dat ontken ik helemaal. Zeker, op het vasteland valt niet veel meer te halen. Maar ik ben van mening dat de oceanen nog heel veel nog niet ontsloten geheimen bergen. Dat kun je met een zekere waarschijnlijkheid zelfs bewijzen. Een eeuw geleden waren de zeeën al zo grondig afgezocht, dat je nauwelijks kon verwachten nog grote stukken land te vinden. Maar toen zeilde iemand uit, allesbehalve van het formaat van Columbus, eerder een sportieve reiziger, die niet veel meer bezat dan een kleine boot en veel geduld…." "Over wie heb je het eigenlijk?" "Over Otto von Kotzebue. Geen uitzonderlijke beroemdheid, en toch een gelukkige vinder, die in de Stille Zuidzee eilanden ontdekt heeft — raad eens hoeveel?" "Ach, het aantal is bijzaak." "Maar niet als je met waarschijnlijkheidsuitspraken tewerk gaat, om vanuit het werkelijke verleden op toekomstige mogelijkheden te stuiten. Hij heeft dus niet minder dan 399 eilanden ontdekt!" "Maakt helemaal geen indruk op me. Een punt als de Noordpool is belangrijker dan duizend nietige, onbelangrijke eilandjes." En een enkel, klein, nog niet ontdekt eiland kan belangrijker worden dat tientallen vondsten van ontdekkers, die van historisch belang geworden zijn. Namelijk in het geval dat het nieuwe land niet alleen een geografisch of economisch nieuwtje biedt, maar ook een intellectueel; in het geval het ons in kennis stelt van verschijnselen en instellingen, die voor ons onvermoede, geestelijke vergezichten openen." "En zoiets houd jij voor mogelijk?" "Vrijwel zeker. Voorlopig zie ik af van de onderbouwing, die ik met opzet nog voor me houd. Vooralsnog volsta ik met de aanwijzing dat het ook tegenwoordig niet uitzichtloos is om de zeeën te doorkruisen, met de opzet op ongerepte kusten te landen. Ik ga hierbij tewerk volgens een zogezegd statistische methode. Ik onderzoek de landkaarten op de verdeling en dichtheid van eilandengroepen, om wellicht een spoor, een zweem van een wetmatigheid waar te nemen. Als het ook maar lukt de geringste aanduiding te vinden, er een of andere regel uit te halen, dan hoef je niet meer helemaal lukraak naar het toeval te tasten; je zou dan een eerste aanzet hebben voor waarheen de reis moet gaan. Tegelijkertijd ging ik te rade bij de beroemdste zeereizen, waarvan ik de koers natekende, om vast te stellen of tussen dat lijnennet en de verdeling van de eilandengroepen enig verband bestond. En toen ben ik werkelijk op een vondst gestuit, in ieder geval op iets dat ik aanvankelijk voor een vondst hield: op de oceaankaarten trof ik een uitgestrekt gebied aan, dat mij als door het lot voorbestemd lijkt om nader te onderzoeken, met dien verstande dat het door alle zeevaarders tot nu toe zeer veronachtzaamd is, terwijl het patroon erop wijst, dat hier zich nog hele groepen van nooit waargenomen eilanden verbergen, onder het monotone vernisje van het cartografisch blauw." "Laat het me eens op de kaart zien," vroeg de ander, bij wie zijn nieuwgierigheid begon te ontwaken. * * * Ik sloeg een atlas voor hem open en wees hem op het noordelijk gedeelte van de Stille Oceaan, tussen de Sandwich-eilanden en de Aleoeten. "Kijk, Donath, dat zou ongeveer mijn gebied zijn. Het ziet er maagdelijk genoeg uit, zo goed als onberoerd door genoemde locaties. En aan de uitgestrektheid van dit alleen door lengte- en breedtelijnen doorsneden zeegebied, valt niet te twijfelen. Het beslaat ongeveer negenmiljoen vierkante kilometer en zou dus bij benadering heel Europa kunnen opslokken. Ten noorden en in het bijzonder ten zuiden daarvan een waar gekrioel van eilanden, op de eerste plaats die van Hawaii en daartussen de blauwachtige verlatenheid van het onontdekte. Tot het tegendeel bewezen wordt, houd ik eraan vast dat deze enorme vlakte wacht totdat die bevolkt wordt met de tekenen van bezigheden van ontdekkers." "En intussen neem je aan dat daar nog helemaal niet gezocht is?" "Dat zou natuurlijk overdreven zijn. Dat gebied was zelfs het schouwtoneel van bepaalde expedities…" "En als die niets gevonden hebben, dan bewijst dat…." "Dat bewijst in een afzonderlijk geval alleen dat er niet gezocht is, beter gezegd, de leiders van deze expedities zochten geen menselijke nederzettingen, maar bepaalde kentekens van wetenschappelijk en technisch belang. Zo verrichtte commandant Georg Belknap op de Amerikaanse oorlogsbodem Tuscarora hier in 1874 talrijke dieptemetingen, waarbij met behulp van zink- en schietlood de ontzaglijke diepte van bijna negen kilometer bereikt werd. Hij ging bovendien tewerk volgens een, ten behoeve van het leggen van kabels, eenzijdig vastgelegd programma, hield zich bij het doorkruisen overwegend aan de rechte Oost-West-lijn, boog niet af, kruiste niet, zodat je haast kunt zeggen: hij vermeed elke mogelijkheid om land te ontdekken. In elk geval heeft zijn expeditie dit enorme watergebied een naam gegeven. Het heet tot op heden het Tuscarora-plateau, en als het al ergens is, dan moeten daar de eilanden der belofte liggen." "Allemachtig! de eilanden der belofte — een belofte waarvan dan?" "Van mijn vermoeden. Een fata morgana, denk jij, en ik neem je dat niet kwalijk. Maar knoop intussen goed in je oren dat ik al begonnen ben om ruchtbaarheid te geven aan mijn ideeën." "Met resultaat?" "Niet noemenswaard, of juister gezegd: resultaat vooralsnog nul komma nul." "Eigenlijk verbaast me dat," grapte mijn vriend, "voor roekeloze en hartstochtelijk voorgedragen projecten ligt het geld anders voor het oprapen." "Ik geloof eerder in kluisjes en de eigenaars daarvan zijn zelden idealist, zoals mijn project vereist. Ik heb vrijwel altijd mensen met een gesloten portemonnee ontmoet. Maar daar zou wel aan toegevoegd moeten worden dat ik op verschillende plaatsen een zekere aandacht voor mijn plan aangetroffen heb. De mensen zeiden bijvoorbeeld niet eenstemmig dat ik me blind heb gestaard op een utopie. Alleen twijfelden ze met zijn allen over mijn legitimatie voor het ontdekkersvak." "Die heb je ook allerminst. Van hoofd- en nevenberoep ben je journalist, dichter en filosoferend schrijver, dus waarop steun je dan je aanspraak?" "Op het idee zelf. Overigens zou ik me op precedenten kunnen beroepen. Bovendien is iemand, voordat hij ontdekker wordt, altijd iets anders. Stanley, de onderzoeker van de Congo, was een krantenman, Chamisso onderbrak zijn dichterlijke bezigheden, om rond de wereld te zeilen en onderweg echt iets belangrijks te ontdekken; Sven Hedin, die Oost-Tibet voor ons ontsloot, was uit de filosofie afkomstig. Maar daarmee kon ik niet doordringen. Ik klopte aan bij meerdere zeer kapitaalkrachtige dagbladen; of ze zin hadden om een dergelijke expeditie in gang te zetten, zoals vroeger de New-York-Herald en de Daily-Telegraph met de journalist Stanley; dat zou dan een grote en wellicht zeer rendabele uitgave kunnen worden. De uitgevers wezen me hoffelijk de deur en verguldden de pil met een vriendelijke toezegging: als ik erin zou slagen mijn ontdekkingsreis op een andere manier te regelen, dan wilden ze daarover graag enige reisverslagen van mijn pen aannemen en vanzelfsprekend met een aanzienlijk columnistenhonorarium belonen. Niet veel beter ging het me af bij enige bankdirecteuren uit mijn kennissenkring. De conjunctuur, dachten ze, verbood op het moment zo onzekere buitenissigheden. Alleen een enkeling, de bankmagnaat Georgi, vroeg bedenktijd; hij wilde niet domweg nee zeggen, maar nog minder vanzelfsprekend ja; hij was wel bereid de zaak in de gaten te houden; misschien was er aan het project wel iets met kolonisatie te ontfutselen, — en nog meer van die praatjes, om me te troosten en de reden van de afwijzing te verhullen." "Dat betekent dus, dat er niets van terechtkomt — en het zal je nooit lukken om je droomvisioen te financieren. Als er dan toch gereisd moet worden, laten we dan beraadslagen over een praktisch uitvoerbaar uitstapje. Misschien Thüringen of het Schwarzwald…" "Jij probeert het nu met spot, maar het lachen zal je spoedig vergaan, dat voorspel ik je…" "Het moet een keer gezegd worden, Alex, jouw toekomstfantasieën beginnen me op de zenuwen te werken; je kondigt aan, je belooft, je voorspelt, je komt van dat in de toekomst kijken niet meer af." "Als je de voorkeur geeft aan de voltooid tegenwoordige tijd, ook dat brengt mij niet in verlegenheid. Ik schakel om in mijn tijdwaarneming en in plaats van verder te zeggen: ik zal ontdekken, deel ik je in vertrouwen mee: ik heb ontdekt!" "De eilanden? In je studeerkamer?" "Zo ongeveer. Klinkt wat paradoxaal en heeft met alle boekenwijsheid ook echt niets te maken. Dus om bij de voltooid tegenwoordige tijd te blijven: een week geleden was ik aanwezig bij een grote antiquariaatsveiling, waar kostbare en zeldzame oude drukken en handschriften daarbij behorende, dat wil zeggen, duizelingwekkende geldbedragen opleverden. Je hebt erover gelezen, het was de veiling bij Knaupp & Co, de kranten hebben daarover ellenlange artikelen gebracht." "Ja, ik herinner het me. Maar ik acht je niet zo gek dat je ook meegeboden hebt." "Dat bleek vanzelf onmogelijk. Met ingehouden afgunst volgde ik het verdere verloop van deze heerlijkheden, die afkomstig waren uit een Nederlandse verzameling en voornamelijk oude prachtexemplaren uit Zuid-Frankrijk bevatte, troubadourgeschriften met de verrukkelijkste sierlijsten en miniaturen in schitterende kleuren op gouden en zilveren ondergrond. Voor de kenners en liefhebbers was het een bacchanaal, een roes, voor mij een orgie van onbetaalbaarheden. Ik hoorde prijzen die eerder deden denken aan de verkoop van adellijke leengoederen dan van drukwerken en perkamenten. Maar in de catalogus stond ook, door iedereen over het hoofd gezien, een onbeduidende band in quarto, die mijn belangstelling wekte, zonder dat ik had kunnen zeggen waarom. Niemand kon iets vertellen over het boek, waarvan de titel geen enkel aanknopingspunt bood over schrijver, plaats van verschijning en jaartal. Het zag er oud en beduimeld uit, maar zijn antiqua-letters gaven geen enkel idee over de taal; ja, het was duidelijk dat het alleen maar toevallige samenstellingen van letters waren zonder enig verband met welke mogelijke taal dan ook. Men trok de schouders op, liet het liggen en toen het afgeroepen werd, gewoon als nummer en niet naar inhoud, — want het had immers geen aan te duiden tekst — volhardde het publiek in een ijzig stilzwijgen. De veilingmeester wilde het nutteloze exemplaar al terzijde leggen, toen ik me in een instinctieve opwelling meldde: "Honderd Mark!" Het woord was eruit en viel niet meer terug te nemen. Zonder strijd viel mij het boek toe. Wil je het zien? Hier!" * * * Mijn kameraad bladerde, keurde, verbaasde zich en wees het fel af: "Precies honderd Mark te veel betaald! Een vreselijk prulboek! Je zou denken dat het een slechte grap is, die de uitgever van het jaar nul met de lezer uitgehaald heeft. Maar voor een gekkigheidje zou het toch te prijzig geweest zijn. Rest dus het vermoeden dat de anonieme uitgever volslagen krankzinnig geweest is." "Je zit op het verkeerde spoor, Donath. De schrijver is helemaal niet anoniem. Hij heeft alleen zijn naam kunstig verborgen. En die naam behoort tot de beroemdste van het hele rijk des geestes: Dit boek is van Nostradamus!" "Nou ben je duidelijk mesjogge! Hoe kom je daar in godsnaam op?" "Door een eenvoudige overweging. De onderzoekers uit het verleden hebben het, uit grilligheid, soms uit ondoorzichtige motieven, het publiek niet zelden enigszins moeilijk gemaakt. Ze kapselden hun mededelingen in, in runen en raadsels, construeerden anagrammen en geheimschriften en lieten het aan de lezer over om de oplossing te vinden. Zelfs de grote Newton heeft dergelijke raadsels nagelaten en van Leonardo da Vinci bestaan er honderden pagina’s, waarvan de hiëroglyfische structuur nauwelijks oplosbaar lijkt. Hier, bij mijn zo goedkoop aangeschaft boek, dat jij onder de prulboeken schaart, ligt de zaak betrekkelijk eenvoudig. Het is van A tot Z gecodeerd en wel volgens een en dezelfde sleutel, die ik al binnen een uur proberen ontdekte. Kijk eens naar dat woord op de voorkant. "Maar dat is toch helemaal geen woord, dat is een allegaartje van letters!" — Oppervlakkig gezien gaf ik hem met die indruk gelijk; want hier stond: Mnrsqzczltr dus een volslagen onuitsprekelijke verzameling van medeklinkers, zonder enig houvast van klinkers, die aan geen enkele mogelijke mensentaal toegeschreven kon worden. Een vormloze brij, waaruit echter meteen glinsterende kristallen tevoorschijn schieten, zodra je elke letter vervangt door eerstvolgende in de alfabetische volgorde. De M verandert dus in de N, de n in de o, verder de z logischerwijs in de a, en zo ontwikkelt zich, zoals de prachtige vlinder uit de plompe pop, het welluidende en veelbelovende Nostradamus Toen hadden we de sleutel en uit elke verdere poging bleek dat die steeds feilloos paste. Uit het onbegrijpelijke woordteken Ktfctmh spatte de oplossing Lugduni, dat ondubbelzinnig de plaats van publicatie van het boek aanduidde, want Lugdunum is niets anders dan de klassieke aanduiding voor Lyon; wat opnieuw geheel in overeenstemming was met het feit dat ook de beroemde geschriften van de magiër, wat de boekhandelaars, betreft hun oorsprong in Lyon hebben gehad. Bij de letters LCK hoefde je de codesleutel maar één seconde te gebruiken om daarvoor MDL te krijgen, wat bij de bekende cijferbetekenis van M is 1000, D is 500 en L is 50, de eenduidige datum 1550 opleverde. Er bleven natuurlijk nog een paar moeilijkheden over. Op de vraag waarom dit exemplaar hier als een unicum opdook, was geen antwoord te krijgen. Habent sua fata libelli (Boeken hebben hun eigenaardige lotgevallen, vert)! Was het echt een unicum — en daaraan viel bij het onderzoek van het hele boek niet te twijfelen — dan mocht de gelukkige bezitter van het enige exemplaar zich pas echt als benijdenswaard beschouwen; ook als het leek, wat hier het geval was, dat veel passages zo vervaagd waren dat ze onleesbaar waren. Er bleef nog genoeg over om te ontcijferen — om dat meteen uit de weg te ruimen — de sleutel van Salomo vond een uitgebreid werkterrein, — tekens en wonderen welden op! Voordat ik enig gesprek had gehad met vriend Donath, waren ze voor mij al zichtbaar geworden en ik durfde me al te verkneukelen bij de verrassingen, onder het gebeuk waarvan de ongelovige Thomas zich bekeerde tot het geloof in een onwaarschijnlijke ver weg gelegen wereld. Alleen moesten eerst nog enige preludes afgewerkt worden, voordat ik het aandurfde hem in te wijden in de grote fuga van Nostradamus. Ik hield dus voor hem een korte voordracht over de man zelf en herhaal die hier voor de lezer, die al lang geraden heeft, dat het avontuurlijke geschrift van de tovenaar van Notredame op een of andere manier een aanvulling is op mijn buitenissig reisplan. De wijsheid van Michel de Notredame, Nostradamus genaamd, zo ongeveer legde ik dat uit, is overwegend gebaseerd op de astrologie, die wij al lang als een mythologische dwaalleer hebben afgedaan, maar toch veel werkelijk verlichte lieden onder haar aanhangers telde. Ik hecht er minder belang aan dat Melanchton zich ermee bezig hield, maar wijs er met klem op dat een van de geweldigste sterrenonderzoekers, een licht van het exacte denken, namelijk Johannes Kepler, de astrologie huldigde en haar in de praktijk beoefende. In ieder geval heeft Nostradamus inzichten verschaft over verre tijden, die wij op geen enkele manier kunnen verklaren. Zijn in vierregelige verzen, berijmde "kwatrijnen," neergeschreven geschriften zijn niet eenvoudig te lezen. Het oud-Frans wemelt van uit andere talen ertussen gestrooide brokstukken en beoogden, in willekeur en anagrammen verhulde, taalkundig ingewikkelde duistere uitspraken. Maar kun je die meester worden, dan krijg je profetieën die een grenzeloze verbazing moeten wekken. Zo luidt een van zijn kwatrijnen in een vrije vertaling: "De Lelie van de Dauphin zal naar Nancy komen En tot in Vlaanderen een keurvorst steunen. Een nieuwe gevangenis voor de grote Montmorency. Op een andere plaats overgeleverd aan clere peyne." De historische gegevens van de eerste regels wijzen precies op het vierde decennium van de zeventiende eeuw. Toen de magiër dat opschreef, kon er nog geen vermoeden bestaan van de historische, grote Montmorency, die pas ter wereld kwam in 1595, laat staan dat hij beschreven kon worden. Maar zijn lot wordt hier op een buitengewoon knappe manier zeer nauwkeurig weergegeven: die "nieuwe gevangenis" is de gevangenis van het herbouwde stadhuis van Toulouse; op een ander plein werd Montmorency in 1632 terechtgesteld; en de naam van de soldaat die de executie uitvoerde was Clerepeyne! Aan dit verbluffend voorbeeld zouden nog vele andere toegevoegd kunnen worden. Ik pik dit er alleen maar uit, omdat het ook in het door mij verworven en ontcijferde exemplaar stond. Maar ik ontdekte ook andere, tot nu toe geheel onbekende kwatrijnen en daaronder enige, bij lezing waarvan ik als door de bliksem getroffen werd. Want ze bevatten voorspellingen, die doordrongen tot de meest recente tijd en bovendien……..mij persoonlijk betroffen! Mijzelf en de geheimzinnige streken, waarvan ik de magische betovering al bespeurd had, voordat de woorden van de magiër me bereikten! Daar stonden ze voor me in redelijk leesbare zinnen, die de ontcijfersleutel uit de chaotische warboel van de letters tevoorschijn haalde. Ik plaats ze hier, zoals ik ze aantrof, als berijmde kwatrijnen, losgeweekt van alle raadselachtigheden van de context en door mij op een apart vel uitgeschreven. Zo te zien doken ze al op vanuit de diepe duisternis van het oorspronkelijke schrift naar de schemer der begrijpelijkheid: ze luidden: Quand républic germaine
après détresse Par écrivain du nom de Macédoine Afwisselend staarde Donath naar het vel papier, naar het boek en naar mij, met blikken waarin nog resten wantrouwen ronddreven. In wezen had hij het begrepen, maar hij durfde het nog niet te bekennen. Om bij te komen van de eerste verrassing en tijd te winnen voor tegenwerpingen, zei hij: "Je moet eerst proberen een bruikbare vertaling te maken. Ikzelf beschouw me in taalaangelegenheden tamelijk vaardig, maar toch denk ik dat mijn kundigheid als vertaler hier niet helemaal toereikend is. Vermoedelijk kom je dichter in de buurt van de betekenis, als je zonder te zeer aan woorden vast te houden, ook de vorm van het origineel in de vertaling meeneemt." "Dat is al gebeurd," antwoordde ik. "Luister maar hoe ik in het voorbeeld de regels in ritme en toonval vernederlands: Wanneer de Duitse republiek na de ontreddering Zich hult in eenentwintig, zegt de profeet, Grote ontdekking van de eilanden der belofte Eertijds verborgen op onze vlakke planeet Door een schrijver Macedonisch van naam En met behulp van een paar Amerikanen Zullen ze in de oceaan land ontdekken Door dit verheven verschijnsel te onthullen Over de hoofdzaak, geef maar toe, bestaat in ieder geval geen twijfel. We hebben hier de sinds onheuglijke tijden verborgen eilanden der belofte en de ontdekking ervan, voorspeld naar jaartal en met een precieze aanduiding van ons vaderland, waar het vertrekpunt van de expeditie moet liggen. Als geestelijk vader van het plan wordt een schrijver aangeduid, klopt ook. En wat de Macedonische naam aangaat…" "Alexander!" "Dat is dus haast te duidelijk. Ik zal me niet bezighouden met mezelf, als getuige van een mysterie waarin het occulte onafscheidelijk samenvloeit met de onmiskenbare werkelijkheid, lastig te vallen met pogingen tot verklaring. Genoeg daarover, het staat daar en jij weet net zo goed als ik, dat ik het spoor van de eilanden al uit heel andere overwegingen gevolgd heb, toen dit boek van Nostradamus nog ergens diep verscholen in een antiquariaat sluimerde. Maar de samenloop van een eigen plan met het vinden en ontcijferen van dit occulte geschrift moet in staat zijn om ook de ongelovigste Thomas uitermate gelovig te maken." "Maar, Alex, er bestaat wel nog steeds een duister punt. Hier is immers sprake van een paar Amerikanen en daarover heb je me helemaal niets verteld." "De verklaring daarvoor is dat ik daar zelf nauwelijks iets over weet. Maar dit duistere punt is feitelijk aanwezig en ik verzwijg niet dat het mij verontrust. Want als ik alles naga, wat ik ooit aan Amerikaanse kennissen heb gehad, dan komt helemaal niemand hiervoor in aanmerking. Het waren uitsluitend naar Europa gejaagde kunstenaars, musici, conservatoriumleerlingen en ook met hen was sinds de oorlog elk contact verbroken. Dat ik zelf nooit op dat andere continent geweest ben, dat weet je." "Maar als je zo vast gelooft in de profetie van je kwatrijn, dan moet je misschien de huidige Amerikaanse zaakgelastigde opzoeken..." "Nee. Van de schouderophalende heren in dit land heb ik echt genoeg. Ik heb mijn best gedaan om in deze Nostradamus hier nog enige aanvullende aanwijzingen te ontdekken. En mijn zoektocht was ook niet helemaal vruchteloos, alleen lagen de resultaten in een heel andere richting. Ze betroffen de eilanden zelf, waarover Nostradamus uitweidt met de allerduisterste uitspraken. De magiër maakt daarover toespelingen, die erop lijken te duiden, dat zich op deze eilanden de meest bijzondere culturen verwezenlijkten; bij wijze van spreken eigenzinnige culturen, alsof de eilandbewoners zich erop toelegden om hun bestaan volgens filosofische principes in te richten. Maar het is allemaal zo vaag uitgedrukt, dat ik er geen wijs uit kan worden. En wat het voor ons belangrijkste punt aangaat, daarover ontbreekt elke verdere aanwijzing. We moeten ons dus aan deze lettergroep op pagina 97 vastklampen lzbkhmsnb. Donath Flohr nam nog een wit vel van mijn schrijftafel en schreef volgens de eerder besproken regel, waarbij hij elke letter verving voor de in het alfabet daarop volgende: Maclintoc "Dat kun je aan muur spijkeren," voegde hij daaraan toe: "het klinkt in ieder geval exotisch en doet zelfs denken aan een beroemde zeevaarder, maar die kan jou niet helpen, vooral omdat hij al lang dood is." "Maar toch!" riep ik, terwijl ik koppig op het vel papier sloeg. "De hele rest is zo overtuigend, zo dwingend, dat ik het idee niet meer uit mijn hoofd kan zetten. Dat wil ik ook niet en heb zelfs geen enkele mogelijkheid om dat te willen. Want mijn verstand zou het daarbij gewoon af moeten laten weten. Het zou moeten beslissen om dat allemaal als een spottend spel van het toeval te zien; en dat zou precies zijn — ik citeer Cicero — alsof je zou willen aannemen dat het toevallig bijeengooien van letters een gedicht als de Ilias zou kunnen opleveren!" "Dus jij wilt met je kop door de muur. Goed. Maar dan moet je op zijn minst de mogelijkheid hebben om te bewegen en die heb je niet. Je staat vastgenageld voor een financiële rekensom en beweert zelf dat alle pogingen om die op te lossen mislukken." "Misschien is er nog een laatste uitweg. Deze Nostradamus is
in ieder geval, vanuit bibliofiel standpunt, een schat, zeker nu de
sleutel om het te kunnen lezen ontdekt is. Hoe zou het zijn, als ik het
boek verkoop? "Op de eerste plaats zie je er niet uit als iemand die zoiets verpatst. En zelfs dan zou de opbrengst niet voor eenhonderdste toereikend zijn om je expeditie te financieren. Het gaat hier immers over een kostenpost van vele miljoenen — gewoon waanzin. Houd op met die fantasieën! Mijn advies is: vertaal het boek in mooie Duitse rijm, geef het uit als boek of nog beter, houdt er voordrachten over in de Filharmonie of waar dan ook. Dan zal je in ieder geval een zekere genoegdoening hebben voor dat werk en het besef dat je iets bijdraagt aan de vermakelijkheidsbelasting." In het vuur van het gesprek hadden we helemaal niet gehoord dat aan de voordeur de bel meerdere malen geklonken had. Mijn dienstmeisje glipte de kamer binnen en meldde dat er bezoek was. Op het visitekaartje, dat ze me aanreikte, las ik: Mac Lintock — * * * ——— Het is aannemelijk dat op mijn gezicht de symptomen van een uiterste verbouwereerdheid te lezen waren, toen ik de binnenkomers begroette. Want het waren twee personen, een heer en een dame; zoals uit de kennismaking bleek: Mr. Mac Lintock uit Chicago en zijn nicht Eva. Ik had hier een uitstekende gelegenheid om dramatisch te worden en ons vieren als sprekende spoken te gaan zien. Ik geef er echter de voorkeur aan om eerst verhalend tewerk te gaan. Op zich was namelijk het optreden van de nieuwe figuren weliswaar merkwaardig, maar geenszins wonderbaarlijk. De Amerikaan, die qua uiterlijk deed denken aan de afbeelding van de beroemde president Lincoln, van afkomst een Ier, maar door en door veramerikaniseerd, bevond zich sinds korte tijd in Berlijn, om hier enige ruim opgezette zaken, deels in gang te zetten, deels af te wikkelen. Die liepen, zelfs in dollars uitgedrukt, in de zes- en zevencijferige getallen, volgens welke de heer duidelijk een echt vertrouwenwekkende persoonlijkheid bleek te zijn. Bij een van zijn transacties moest hij overleggen met de eerder vermelde bankmagnaat Georgi, dezelfde die mij beloofd had om mijn zaak "in de gaten te houden." Ikzelf koesterde, zoals bekend, slechts minimale verwachtingen bij deze loze toezegging; maar tegen de verwachting in roerde de bankier tijdens het gesprek terloops het eilandenproject aan, met de belangeloosheid, die zich vaak voordoet als het risico verdwijnt en de ander waarschijnlijk de kosten zal dragen. Gisteren dineerden de Amerikaan, zijn nicht en Georgi in de Esplanade; tussen peren en kaas door merkte de man met de dollars terloops op, dat hij zijn stoomjacht weg wilde doen, omdat hij daarop tot vervelens toe gevaren had; het lag elf maanden per jaar doelloos in een of andere haven en kostte alleen maar huur. Hier haakte Georgi in, om op zijn beurt heel terloops de eilanden ter sprake te brengen. Er was iemand die zijn gehele hartstocht voor onderzoek op een schip gericht had; en of zijn plannen voor een ontdekkingsreis al dan niet een reële basis hadden, dan was hier voor een jachteigenaar toch een zekere aanleiding voor een mooi gebaar. Er valt niet te beweren dat Mac Lintock enigszins enthousiast toetastte. Maar hij begon zich wel nader op de hoogte te stellen en zijn nicht kwam tussenbeide om de eerste vonk van belangstelling verder aan te blazen. Want haar geestelijke horizon breidde zich zonder meer veel verder uit, dan die van haar oom en zij was in staat om zich, louter op een aanwijzing, in te leven in een niet voor de hand liggende gedachtegang. "Ik bedoel, oom," zei ze, "tussen ja en nee maken wij geen verschil. Enerzijds zie ik een wetenschappelijk doel, dat bereikt of gemist kan worden, maar toch enige inzet waard is. En voor ons is dat echt een kleinigheid, omdat het jacht je toch al verveelt." "Bij haar spoken namelijk altijd wetenschappelijke zaken door het hoofd," vulde de Amerikaan aan. "Ze heeft gestudeerd aan de Columbia-Universiteit, in Grenoble en in Leipzig." "En ik heb in alle vakken bij elkaar geen wijsheid gevonden, die uitsteekt boven Schopenhauers principe: omnes, quantum potes, juva! Onderbreek me niet, oom, ik vertaal het al: help iedereen voor zover je dat kunt!" "Kind, met deze stelregel wordt zelfs een Croesus binnen de kortste keren een bedelaar. Maar over een speciaal geval valt wel te praten. Het schiet me net te binnen dat mijn vriend Rockefeller, voor onderzoeksdoeleinden, met een pennenstreek een cheque uitgeschreven heeft van meer dan zevenmiljoen dollar; maar wel voor een Amerikaans onderzoek…" "Er bestaat alleen algemeen onderzoek en overigens, oom: als u voor de expeditie uw schip ter beschikking stelt, dan zal het toch onder Amerikaans vlag varen." "Bovendien," merkte Georgi op, "zal deze zaak voor u veel goedkoper zijn dan voor Rockefeller in zijn tijd. Wilt u mij dan machtigen om die mijnheer morgen op te bellen om te vertellen dat er ten aanzien van zijn zaak iets gebeurd is en dat hij u in de Esplanade mag bezoeken?" "Niet zo!" verbeterde de ander, duidelijk met instemming van de dame, wier wil niet eerst woorden hoefde te vinden om hem suggestief te beïnvloeden. "Als ik al besluit om de zaak ter hand te nemen, dan wil ik er in ieder geval meteen plezier van hebben. Ik zal hem morgen in zijn woning verrassen, dat wil natuurlijk zeggen, wij beiden. Jij wil toch ook, Evy?" "Ik wil nog meer. Bij deze overval zal hij zich vast en zeker zeer verbazen — u misschien ook!" * * * Nu zaten we met zijn vieren in mijn werkkamer en ik zag opeens licht in de duisternis. Het hele plan leek in nauwelijks een kwartier een heldere achtergrond en een duidelijke vorm te krijgen. Maar de Amerikaan behandelde het eerder vanuit het grillige standpunt van een miljonair, met het overwicht van iemand, die zich voelt als een deus ex machina; daarbij ook met de ervaring van een speler die aan de roulette een grote, maar voor hem onbetekenende geldsom op een enkel nummer schuift. Maar toen vond er een klein voorval plaats. De dame ontdekte namelijk op mijn schrijftafel het vel papier waarop Donath na het zwijgend dictaat van de magiër met een blauw potlood genoteerd had: "maclintoc". "Heeft Georgi dan toch, tegen de afspraak, opgebeld?" — "Nee. Wij wisten helemaal niets van uw bestaan, zoals u vast aan ons gedrag gezien hebt. U hebt dus echt alle reden om u te verbazen, maar ik moet u bekennen dat de uitleg niet veel begrijpelijker zal uitvallen dan het raadsel." Het hele thema van Nostradamus werd opnieuw ter sprake gebracht. Ik verduidelijkte voor de gasten mijn eigen verrassing, vanaf het opduiken van de profetische kwatrijnen tot het punt, waarop we terechtkwamen bij de afzonderlijke, voor mij zo veelzeggende namen. De eerste die bijkwam van de magische overrompeling, was Mac Lintock zelf: "Het heeft geen zin," verklaarde hij, "om hier samenhangen te zoeken, als je voor een triljoen tegen een kunt wedden dat je er geen zult vinden. Laten we ons liever baseren op de feiten. Waaruit bestaat het feit? Gewoon dat het volslagen onzinnig zou zijn, om nu nog de op handen zijnde ontdekking, te ontkennen. Zelfs als Nostradamus in veel gevallen een valse profeet geweest moet zijn, dan heeft hij hier toch, in het samenbrengen van onze namen, dus van de personen, die hier daadwerkelijk beraadslagen over het project, blijk gegeven van helderziendheid. Daarmee is het voorstadium, volgens mij, definitief overwonnen en is er voor mij geen terug meer. U kunt beschikken over mijn jacht "Atalanta," voor de uitrusting waarvan ik zorg zal dragen. De enige voorwaarde die ik daaraan vastknoop is dat het eerste onbekende eiland dat u ontdekt, gedoopt wordt met de naam Mac Lintock-eiland." "Ik stel nog een tweede voorwaarde," meldde zich de dame, bij wie in haar fraaie en veelzeggende Récamier-profiel een trots trekje zichtbaar werd, dat op voorhand elke tegenspraak uitsloot. "Dat is te raden," zei Flohr, "het tweede eiland moet naar u vernoemd worden. Vanzelfsprekend aangenomen ……je vindt het toch wel goed dat ik uit jouw naam spreek?" "Ik vermoed," zei ik, "dat onze helpster daar geen genoegen mee neemt." "Helemaal niet. Ik wil juist de hele expeditie meemaken." "Maar Evy!" riep de oom; "wat een raar idee! Ik heb nog wel wat anders te doen in de wereld. Nog niet voor alle geld van heel Wallstreet krijg je me mee op een zo onoverzienbare reis met onbekende bestemming." "Gaat u maar rustig terug naar uw zaken in Chicago. Het gaat hier alleen om mij. En begin nou niet met zedepreken en methodistenwijsheid. Die preek ken ik al: dat is ongepast — dat hoort niet — dat is tegen vorm en tact. O heaven! Hoe lang is het eigenlijk geleden dat een jongedame geen anatomisch onderzoek mocht doen? Ik heb op de universiteit mannelijke lijken ontleed, en mijn naam heeft daar niet onder geleden." "Omdat je op een keurige dameskostschool gezeten hebt en niet alleen tussen heren en matrozen. Afgezien daarvan begeef je je in avontuur en gevaar. Weten we dan wel bij welke wilde volksstammen deze expeditie terechtkomt?" "Mijnheer Mac Lintock," bracht ik daar tegenin, "nu hebt u verloren. Uw nicht wekt niet de indruk alsof een beroep op angst haar wil aan het wankelen zou kunnen brengen." Eva glimlachte: "ik ben alleen bang dat het gevaar niet aan mijn verwachtingen zal voldoen. Maar de hoofdzaak blijft dat wij, omdat we rijk zijn, een dergelijke onderneming niet alleen subsidiëren, maar ook begeleiden, omdat wij onze inzichten willen verruimen. Wat voor nut heeft de "Atalanta" tot nu toe gehad? Ik heb geluierd op het jacht en gedommeld in het panorama van luxe badplaatsen tussen Toulon en Rapallo, bij de Azoren en de kusten van Florida en nu wil ik daarop iets beleven! eindelijk niet meer volgens de reisgids leven, maar in het teken van Tasman, Franklin en von Humboldt! —— Wat het bijkomend punt betreft, oom, wil ik wel een kleine tegemoetkoming doen. Ik verzet me helemaal niet tegen een vrouwelijke hofhouding; u mag van mij zo veel kameniersters en stewardessen in dienst nemen als u wilt. Maar ik denk dat we nu nog wat belangrijkers af moeten spreken, dan de hulpkrachten voor mijn verzorging." Zeker van haar succes stond ze op, boog zich over naar Mac Lintock en streelde hem over zijn voorhoofd. Die beet zich op zijn lippen, aarzelde, greep toen haar hand en zei: "het is bij ons, Amerikanen, niet de gewoonte om een voorstel zonder amendement tot wet te verheffen. Jij stelt meereizen voor — neem ik aan. Mijn amendement luidt: jij blijft onder mijn hoede!" En naar ons, mannen, gericht, vulde hij aan: "ik hoop dat uw Nostradamus geen bezwaar zal maken, als ik me aansluit. Het besluit om mijn privézaken voor langere tijd op te schorten, kost me meer dan de hele Atalanta waard is. Maar u ziet wel dat ik hier onder de milde druk sta van mijn lieveling. Ik verzoek u daarom om voor mij op mijn jacht een hut te reserveren." * * * In principe stond nu het plan vast en het duurde niet lang meer, tot het loskwam van de ruwe omtrek. De telegraaf ratelde naar talrijke industrieplaatsen, bevelen vlogen uit, gespaard werd alleen tijd, niet geld, de hele voorbereidingen stonden onder druk en hoogspanning. Je kon met een redelijke zekerheid aannemen dat het jacht binnen hooguit drie maanden in staat zou zijn om op zoek te gaan naar de lege blauwe vlek op de atlas. De details van de uitrusting zullen hier niet opgesomd worden. Het is voldoende om in het algemeen te beschrijven hoe het geheel er ongeveer uitzag, waarvoor de eilanden der belofte als onbestemd reisdoel vastgesteld was. Met haar tonnage van 1800 behoorde de "Atalanta" niet echt tot de reuzeschepen, maar beantwoordde in grootte en bouw wel aan alle eisen die aan een expeditieschip gesteld konden worden. Ze haalde tot 21 zeemijl per uur en was volgens de vaklui uitstekend manoeuvreerbaar. Om zich aan te passen aan de nieuwe taak, moest ze nu een gedeelte van haar toenmalige luxueuze inrichting opofferen. Ze moest zich ook overwegend verlaten op haar zeilen, maar toch werden ook de kolenbunkers vergroot, om het schip zo mogelijk onafhankelijk te maken van elke steenkoolbevoorrading. Verder was het zaak om het schip, met behulp van een toereikende bewapening, te beschermen tegen eventuele aanvallen. Dat leverde aanvankelijk problemen op, omdat wapens in privébezit, en bovendien van het soort oorlogsmaterieel, al lange tijd op de lijst stond van verboden zaken. Maar ten slotte werd toch toestemming gekregen van de verschillende regeringen, omdat de bestemming van het schip gedefinieerd en erkend was als een zuiver wetenschappelijke. Bijzondere zorg werd besteed aan het vullen van de vrachtruimen. Wij voorzagen ons van een uitgebreide voorraad van allerlei spullen, voornamelijk met het oog op de onbekende eilandbewoners, met wie we contact zouden maken. Dat zag eruit als een verhuizing van een hedendaags warenhuis van modelexemplaren van de confectie- en textielindustrie, metaalproducten, tweedehandsmachines en sieraden en speelgoed. Overigens vertegenwoordigde Mac Lintock het standpunt dat de kracht van de dollar tot in de verst afgelegen, geheel onontdekte gebieden moest reiken; een cheque van hem, afgegeven op naam van de bank van New York, zou zelfs op een eiland, zo ver als de afstand tot de maan, naar haar volledige solvabiliteit gewaardeerd worden. En met die opvatting stond hij niet alleen onder de deelnemers aan de reis. De niet grote, maar behaaglijk ingerichte, gemeenschappelijke salon bevatte als belangrijkste schat een zorgvuldig samengestelde bibliotheek, met een hoofdzakelijk wetenschappelijke inhoud. Onder alle spullen die we bij ons hadden, was dat, zij het niet zonder meer het belangrijkste, toch het plezierigste, gezien het feit dat een zo lange reis eindelijk de vrije tijd beloofde, om genoeglijk ongestoord te kunnen lezen en studeren. Alleen al het samenstellen van de catalogus voor de aanschaf van de boeken, leverde me feestelijke uren op, des te meer omdat mejuffrouw Eva daaraan met beleid en kennis deelnam. Onnodig te benadrukken dat de "Atalanta" in technisch opzicht uitgerust was met de modernste hulpmiddelen, met gyrostatisch kompas, draadloze telegrafie en de gevoeligste apparatuur voor het waarnemen van verschijnselen, die wij naar menselijke verwachting onderweg tegen konden komen. * * * Het personeelsbestand omvatte buiten de bemanning en het al bekende viertal, maar een paar mensen die vermelding verdienen. Kapitein Ralph Kreyher, een op talrijke vaarten deugdelijk bevonden Duitse Amerikaan, was niet helemaal van harte bij de zaak betrokken. Was het alleen naar zijn zin gegaan, dat had hij de "Atalanta" zoals zo vaak eerder, naar genoeglijkere oorden gestuurd, dan onbestemde eilanden. Kort na de afvaart ondernam hij daadwerkelijk enige pogingen om ons over te halen ten gunste van de Middellandse Zee, want wat betreft genieten was hij meer overtuigd van strandjuwelen als Mizza, Bordighera en in het bijzonder Monte Carlo, dan van de twijfelachtige schoonheden ten zuiden van de Aleoeten. Omdat ook de Amerikanen zich helemaal geschikt hadden in het gewijzigd programma, hadden zijn bekeringspogingen evenwel niet het minste resultaat. Maar aan het basisprincipe viel niet te tornen en dat steunde op de parlementaire basis van de meerderheid. Bij deze hele expeditie was er dus geen sprake van dat iemand op eigen houtje besliste en ikzelf was allesbehalve genegen om me het opperbevel aan te meten, nadat doel, zin en nut ondubbelzinnig vastgelegd waren. Voor verdere details gold dus het principe van meerderheid van stemmen onder een zevenkoppige raad, die bestond uit mijzelf, de beide Mac Lintocks, Donath Flohr, de kapitein, de wapenofficier en de arts. Aan de officier, Geo Rotteck, was zogezegd de militaire veiligheid van het schip toevertrouwd, met dien verstande dat door hem en de door hem opgeleide manschappen, zonder een uiterst defensieve noodtoestand, geen schot gelost mocht worden. De arts, Dr. Melchior Wehner, van wie de kennis aanzienlijk uitsteeg boven het zuiver medische, begon zijn werkzaamheden met dat hij ons inentte met entstoffen tegen alle denkbare toevalligheden. Alles bij elkaar een voortreffelijk zevental, waarvan de besluiten zonder opgewonden kamerdebatten tot stand kwamen. De eerste stemming gaf een stemverhouding van zes tegen een, en leverde de overwinning op van het basisidee, op de speciale wens van de kapitein, die overigens zijn afwijkende fantasie heel snel vergat en zich voortaan zeer plichtsgetrouw in dienst van de zaak stelde. Nader omschreven hield het besluit in dat de kortste route aangehouden werd: dus dwars over de Atlantische oceaan en door het Panamakanaal varen en dan noordwestelijk afbuigen met de Hawaii-eilanden als het voorlopige doel, ten noorden waarvan we de onbekende streken hoopten aan te treffen. * * * De eerste dagen verstreken zonder noemenswaardige voorvallen en we konden onszelf wijsmaken dat we een door het weer begunstigde herstellings- en plezierreis maakten, als niet een zekere hoeveelheid werk op onze schouders had gelegen. Dat bleek uit de taalkwestie: welke middelen staan ons ter beschikking om ons verstaanbaar te maken bij mensen, die wij uit hun geografische duisternis wilden doen opschrikken? En hoe moesten we onszelf vertrouwd maken met het idioom, waarvan nog geen lettergreep ons cultuurgebied binnengedrongen was? Ook hier was het zaak om, naar het waarschijnlijkheidsprincipe, voorlopige beslissingen te nemen en door middel van bekende gegevens het verborgene althans enigszins te benaderen. Wij vermoedden dat de dialecten van de Sandwich-eilanden hun taalinvloed verder naar het Noorden zouden uitstrekken en dat het begin van het probleem dus omzeild kon worden als het lukte om ons de elementen van de Sandwich-talen eigen te maken. Eerste resultaat van de scheepsbibliotheek! De catalogus gaf aanwijzingen en we begonnen grondig de vakliteratuur te bestuderen, in het bijzonder de boeken van Codrington (The Melanesian languages), Gabelentz, Bleek en andere onderzoekers, die over de verbanden tussen de desbetreffende talen, in het bijzonder de Polynesische vormen, degelijke informatie gaven. Ondanks alle verscheidenheid van de idiomen, werden gemeenschappelijke kenmerken herkenbaar en die bevestigden mijn oude overtuiging, dat je zelfs bij het bestuderen van de verst verwijderde talen nooit helemaal in het donker rondtast. Vooral bij de zelfstandige naamwoorden, als het degelijke raamwerk van de taal, treden verrassende verwantschappen op, die het leren vergemakkelijken en ons bij wijze van spreken een leidraad en leuning in de hand geven. Het Maleisisch, dat met zijn wortels samenhangt met het Indisch en vermengd is met Sanskriet, stond nu voor ons in het middelpunt van de studie. En steeds duidelijker kwam de stelregel naar voren: wij vermoeden dat iemand, die toegerust is met passende kennis, alle talen van sprekende mensen zou kunnen overzien en vergelijken, daarin slechts verschillende, uit een enkele bron afgeleide, dialecten zou ontwaren en zowel wortels als vormen tot een enkele stam zou kunnen herleiden. Juist bij het doorgronden van de Sandwich-talen is deze stelregel gezaghebbend gebleken, naast de uitdrukkingsmiddelen, die ons naar alle waarschijnlijkheid op de nog niet ontdekte eilanden moesten dienen om ons verstaanbaar te maken bij de inboorlingen. Ik zou graag, op goed geluk, een paar voorbeelden uit willen kiezen, om dat soort samenhangen en vertakkingen te verduidelijken: make betekent in het Maleisisch (Sandwich-Hawaiis) doden, slaan, vrijwel hetzelfde als het Hebreeuwse maku; een welriekende plant heet in het Polynesisch: aroma; de zon: al (stamverwant met helios): de vrouwenborst: titi (stamverwant met tiet, waarmee ook het Franse teton en het oud-hoogduitse tutte samenhangt). In het Hindoestaans vinden we voor schrijfpen: kalam — Latijn: calamus, Grieks: καλαμος, de rietpen, het riet zelf, waarvan ons kalmoes afstamt. Hindoestaans zwaar: "bari" verwijst naar het Griekse βαρος; de Indische vuurgod Agni naar het Latijnse ignis; drinken: pina naar het synonieme Griekse πινο; de kamer: kamira naar kamara. Vanuit het Polynesisch leiden opnieuw lijnen naar het Malagasi en het Afrikaans van de binnenlanden van Afrika, en daar, blijkbaar zonder enige mogelijkheid van verwantschap, heet de moeder: ma en mama, de vader: baba en papangue; water: egua (aqua); ik ga: ando (precies als het Italiaans); ja: (in de Bamba-taal): "j—a"; olie (in de Bari-taal): oelet; dood: doda; tien: tekke (Grieks: δεκα), enz. Ook als je in de klank het toeval een bepaalde speelruimte toestaat, zal je er niet omheen kunnen om tussen de woorden bepaalde onderlinge stamverwantschappen aan te nemen. In dat opzicht zijn enige onderzoekers heel ver gegaan, misschien verder dan toelaatbaar: Swift bericht over de onbegrijpelijke taal in het verzonnen land van de "Houyhnhnms" en merkt daarbij op dat het het dichtst bij het Hoogduits staat. Die passage had bij mij de geringe hoop gewekt, dat ik in de onwaarschijnlijkheden van de Polynesische stammen ergens op Duitse taalsplinters kon stuiten. Maar dat leverde niet de minste hulp op; er bleef echt niets anders over dan het geheugen met nieuwe vormen tot het uiterste af te beulen. Wij overhoorden elkaar aan de hand van genoemde hulpmiddelen, waarbij bleek dat mijn, met een aangeboren taalgevoel begiftigde, vriend Donath in deze schoolse oefeningen verreweg de grootste vooruitgang boekte. Hij heeft zichzelf daarna ook als tolk daadwerkelijk voldoende bewezen, op de voet gevolgd door mejuffrouw Eva, die er door zorgvuldig gissen en combineren in slaagde menig probleem uit de weg te ruimen. Ik laat het bij deze aanwijzingen, omdat ik niet bij elk afzonderlijk geval aangaande de taal stil wil blijven staan; hiermee lopen we vooruit op het feit, dat het op onze hele reis nooit voorgekomen is dat we ons niet verstaanbaar konden maken. * * * Enige voorvallen verdienen vermelding. Toen wij ons al in de Stille Oceaan bevonden, bracht Donath de fantastische vraag ter sprake, of het niet mogelijk was onderweg onze tegenvoeters een bezoek te brengen; hij dacht dat het geweldig zou zijn om een keer met Berlijn te tegenvoeten. De kapitein liet hem op de kaart zien dat dat theoretisch wel denkbaar was, maar in het kader van ons programma niet uitvoerbaar zou zijn. Mijn vriend was ook wat dat betreft niet echt op de hoogte van de geografische inzichten. Ten eerste heeft Berlijn helemaal geen menselijke antipoden. De zogenaamde Antipodeneilanden dragen hun naam overeenkomstig het feit dat ze tegenover Londen liggen, om precies te zijn, tegenover Greenwich en ook daar naartoe zou de route ondoenlijk geweest zijn, omdat wij ons immers ten noorden van de evenaar bevonden. Daarom werd Donath beloofd dat hij andere tegenover Berlijn liggende punten zou meemaken, namelijk de Hawaii-groep, waar hij bij 116,5 graden westerlengte van de tegenovergelegen meridiaan van Berlijn zou kunnen genieten, voor zover het een genoegen is om je voor te stellen dat hier de zon hoog aan de hemel staat, ik bedoel op het middaguur, terwijl daar de torenklok met 12 slagen middernacht aankondigt. — Een keer, juist toen we richting zee keken, werden we opgeschrikt door een ontploffing. We waren namelijk in de buurt van een drijvende mijn terechtgekomen en die op zijn beurt in de draaicirkel van rondzwemmende tuimelaars. De explosieve mijn, een overjarig, langs onnaspeurlijke wegen hierheen gedreven overblijfsel van de wereldoorlog, gaf ons in eerste instantie de zekerheid dat wij ons hier, zij het ook ver weg van nederzettingen, toch nog steeds in het vaarwater van de "moderne cultuur" bevonden. Bovendien hadden we een reden om de dolfijnengroep, die op een behoorlijke afstand die explosie opving, dankbaar te zijn; als de mijn ontploft was aan de kiel van de "Atalanta," dan waren de eilanden der belofte van Nostradamus onontdekt gebleven en zou van dit boek, even spijtig voor mij als voor mijn lezers, geen enkele regel bestaan. — Op een van de daarop volgende dagen werd ik overvallen door een merkwaardig verlangen. Ik liet door het radiozendapparaat, in het Engels, morsetekens de onbegrensde ruimte in telegraferen: "De deelnemers van de Atalanta-expeditie, 15 graden noorderbreedte, 145 graden westerlengte, groeten de onontdekte eilanden op het Tuscarora-plateau." Er volgde natuurlijk geen antwoord en de meerderheid van mijn reisgenoten gniffelden om me, toen zich desondanks een groeiende onrust van mij meester maakte. Geen twijfel, mijn zenuwen waren overprikkeld, zoals bij een aanval van tropenkoorts. Onze dokter Wehner stelde een sterk geprikkelde pols vast, gaf me kinine en wilde me bedrust voorschrijven. Maar de opwinding dreef me onophoudelijk alle kanten op en ik kon me niet losmaken van de avontuurlijke gedachte dat op die draadloze uitzending iets zou volgen. Mejuffrouw Eva probeerde me met gesprekken tot rust te brengen en me zo mogelijk van het absurde idee af te brengen. Maar ik hield hardnekkig vast aan het onderwerp draadloze telegrafie en verloor me — zoals ze later vertelde — in onsamenhangende uiteenzettingen over het hoofdradiostation Nauen, over trillingen in het vacuüm en over golfbergen, die in de ether opgewekt werden. Ten slotte stortte ik in onder die emoties, het heldere bewustzijn werd uitgeschakeld en onsamenhangende trefwoorden bruisten door mijn hoofd: oproep — trillingen — golven — Eva — Nauen — berg — Tuscarora ——— Ze stopten me in bed en de dokter behandelde me met ijskompressen. Na ongeveer een uur ging de aanval over, ik stond op, liep wat rond en begaf me naar de reling, waar ik genoot van de zonnestralen, die met schuine, flitsende spiesen in de watermassa doken. Toen ontstond er op het schip opnieuw opschudding. Officier Geo Rotteck riep me naar de stuurhut, waar plotseling de radio-ontvanger begon te spelen. We werden, onbekend waar vandaan, opgeroepen en tot onze mateloze verbazing werd ons een bericht toegestuurd: "Wedergroet van de onontdekte eilanden. Kies voor onderzoek vertrekpunt 15942." Wat had dat te betekenen? De Amerikaan had als eerste een verklaring bij de hand: een of andere onbekende ontvanger van mijn telegram, op zee of ter land, had met dit draadloze antwoord een aardige grap uitgehaald. Maar de meerderheid sprak deze veronderstelling zonder meer tegen en schaarde zich achter mijn mening, dat we hier te maken hadden met een volslagen serieus te nemen mededeling. En nu raasde er een storm van interpretaties over het dek, waarvan het hoofdmotief er op neerkwam dat de gezochte eilanden niet alleen echt bestonden, maar dat ze zelfs over uiterst technische verworvenheden beschikten. Ze verstonden de kunst om zich voor de buitenwereld verstaanbaar te maken. En als hun bewoners dat tot nu toe nagelaten hadden, als ze nu voor het eerst de sluier van hun bestaan optilden, dan moesten ze daarvoor hun zeer bijzondere, voorlopig ondoorgrondelijke redenen hebben. Het gold dus als nagenoeg bewezen dat wij ons bij latere toenadering niet aan een vijandige ontvangst bloot zouden stellen. Maar een restje argwaan bleef toch hangen. Dit telegram kon een valstrik zijn; een slinkse handelswijze om ons kostbare schip naar een verre kust te lokken en dan eventueel te plunderen. Hoge beschaving en roofzucht zijn immers niet tegenstrijdig, maar zoals de geschiedenis leert, nauw met elkaar verstrengeld. Er bestaat zelfs een theorie, volgens welke de roofzucht evenredig toeneemt met het kwadraat van de beschaving. Maar dat hield ons op dat moment niet zozeer bezig. We bleven veel meer hangen bij het slot van het bericht en vroegen ons af hoe we het telegrafische getal 15942 moesten interpreteren. Hier lag kennelijk het scharnierpunt van de hele aangelegenheid, de belangrijkste aanwijzing, die we eerst moesten begrijpen, om ons te kunnen oriënteren over de toekomst. Waren de eilanden misschien genummerd? En zelfs tot in de duizendtallen? dat leek toch onwaarschijnlijk. Of moesten de getallen op hun beurt een cijfer aangeven voor in te vullen letters? Alles wat we daarmee probeerden mislukte. Maar ondertussen had onze kapitein Ralph Kreyher een begaanbaar spoor gevonden. Hij deelde namelijk met een nautische vindingrijkheid het getal door een overtuigende cesuur in 159 en 42 en verklaarde: als de telegrafische aanwijzing dan al een betekenis zou moeten hebben, dan kan het alleen betekenen: zet koers naar het snijpunt van de 159e meridiaan met de 42e breedtegraad! We kunnen natuurlijk niet raden, wat we daar zullen aantreffen; maar vermoedelijk is dat punt van het grootste belang voor onze expeditie.
De kapitein ontbrak het niet aan zintuigen om het goddelijk landschap in zich op te nemen, maar nog ontvankelijker was hij voor de culturele prikkels, die hij hoopte te vinden in de hoofdstad van de eilandengroep en naar alle waarschijnlijkheid daar ook werkelijk aantrof. Honolulu is immers niet alleen gezegend met een wonderbaarlijke vegetatie, maar ook met voorzieningen die bij moderne cultuurcentra behoren; zijn siertuinen zijn met elkaar verbonden door middel van elektrische trams, die langs een museum, een bank, fabrieken en krantendrukkerijen rijden. Er zijn theaters, variétés, clubruimten en bars, die de tropennacht nog enige graden interessanter maken, dan de lichtwormen dat kunnen, die daar buiten tussen de struiken zoemen. Ralph Kreyher en Donath Flohr hadden een verbond gesloten om deze ontspanningsoorden te gaan monsteren en uit hun merkwaardig flets, onuitgeslapen uiterlijk bleek duidelijk het gevolg van hun nachtelijke studie. Kort daarop eiste het doel van de expeditie weer haar rechten op en zette de "Atalanta" haar koers verder om de vervagende omtrek van de bergen van de Sandwicheilanden achter zich te laten en punt 159-42 van de oceaan tegemoet te zeilen. * * * Toen we daar in de buurt kwamen, stelde de uitkijk vast, dat er in ieder geval iets aanwezig was. Een verloren, vlak eilandje, qua oppervlak vast niet groter dan Helgoland, dat achter lang uitgestrekte koraalriffen sluimerde. De met zeegewassen doorvlochten riffen toonden maar kleine openingen, dus ons schip bleef ver buitengaats en wij probeerden op een neergelaten reddingsbootje de doorgang te bereiken. Het resultaat van de eerste oriëntering was troosteloos. Te oordelen naar het in de brandende zon bakkende leigesteente van de zuidelijke kust, hadden we een woestenij betreden, die net als Salas y Gomez onherbergzaam uit zee oprees. Verderop werd het wat draaglijker. We zagen een spaarzame plantengroei en wat kleinvee, dat daar mistroostig van graasde. Menselijke sporen leken niet aanwezig te zijn en op de peilschaal van onze hoop om hier iets belangrijks op te doen, daalde de verwachting tot onder nul. Kreyher vond dat een geschikt moment om krachtig lucht te geven aan zijn wantrouwen: als de overige "eilanden der belofte" op dit begin leken, dan konden ze zich allemaal bijeen laten begraven. We stonden op het punt om te keren, toen Eva ons opmerkzaam maakte op een heuveltje, de enige verhevenheid in de verder met een enkele blik te overziene vlakte. Toen wij er omheen liepen, kwamen we aan de noordzijde terecht bij een menselijk bouwsel. Iets tussen een huisje en een hut in, aan de buitenkant schoon gehouden, met daarnaast een groentetuin en ervoor een houten bank. Uit de deur kwam een man van middelbare leeftijd, met onmiskenbare tekenen van intelligentie op zijn bebrilde en bebaarde gezicht, in een weerbestendig, somber donker gewaad. Hij steunde moeizaam op een korte stok en zond ons met zijn vrije hand een zwijgende groet, zonder intussen ook maar de minste verbazing over ons bezoek te verraden. Donath nam als eerste het woord en probeerde het in meerdere dialecten van het Polynesisch. De hutbewoner luisterde opmerkzaam toe en leek het te verstaan. Alleen maakte hij niet de minste aanstalten om ons te antwoorden. In onze onderling uitgewisselde blikken lag de vraag of hij misschien stom was. Maar dan zou hij op zijn minste gereageerd hebben met een teken. Niets van dat alles: hij wilde niet antwoorden. Maar onze bezichtiging van zijn huis en erf legde hij ook niets in de weg. Zwijgend duldde hij dat wij zijn huisje betraden, aan de primitieve inrichting waarvan gezelligheid niet helemaal ontbrak. Er waren zelfs enige boeken aanwezig over plant- en dierkunde, in het Engels en Spaans, met tussenbladen, waarop vertalingen in het Polynesisch stonden, als dat in de ruimste zin des woords genomen wordt. Na enige tijd namen we afscheid van elkaar en stelden een spoedig weerziens in het vooruitzicht. Aan boord gaven we ons over aan gissingen. Naar onze indruk behoorden zowel de eilanden als de man niet meer tot het begrip Hawaii, waarbij ze ook in geografisch opzicht niet onder te brengen waren. Het was aannemelijker dat dit eiland de meest vooruitgeschoven post was van het onontdekte gebied. De man classificeerden we voorlopig als kluizenaar, die wellicht door een of ander noodlot door zijn stamgenoten verdreven was. Wij wilden eerst proberen zijn tong los te maken, door uit onze rijke voorraad enige geschenken voor hem mee te nemen: gebruiksvoorwerpen voor huis en lichaamsverzorging, kleine handgereedschappen en een paar flessen bourgogne. Toen we de dag daarop onze geschenken uitpakten en hem aanreikten, gleed een vriendelijke zweem over zijn gelaatstrekken. Hij nam ze aan, zonder daar merkbaar voor te bedanken. Toen hij de voorwerpen aanpakte, ontdekten wij handschoenen aan zijn handen, die uit een stevige, rubberachtige stof bestonden en kwam ons een lichte carbollucht tegemoet. Dokter Melchior Wehner, die bij het eerste bezoek niet meegekomen was — omdat de verwonding van een matroos hem op de "Atalanta" vastgehouden had — en dus de kluizenaar nu voor het eerst zag, liep op hem toe, monsterde hem met indringende diagnosticerende blikken, keerde zich naar ons toe en zei met een bepaalde intonatie: "de man heeft lepra." Met een smartelijke uitdrukking herhaalde de kluizenaar: "lepra!" Dat was het eerste woord dat we van hem hoorden. Het spreken had hem dus niet in de steek gelaten, maar het was een vreselijk begin voor een gesprek. De arts, die eerder onvoldoende meegedaan had met onze taalstudie, vond om zich bij de man verstaanbaar te maken een uitweg: als iemand boeken bezit, is hij misschien benaderbaar met het klassieke Esperanto van het Latijn. En hij richtte zich tot hem, zij het niet in klassiek, maar in ieder geval in bruikbaar potjeslatijn: "Sine dubio Lepra! Sed non omnino casus desperatus, non incurabilis. Est Lepra in primo stadio. Ego sum medicus, velim audere sanationem tuam. Intelligisne verba mea?" "Intelligo!" zei de zieke; en in de taal van zijn land, die voor Donath en Eva, en in bescheiden mate ook voor mij verstaanbaar was, vervolgde hij: "Ik wist het al. En ikzelf heb me als melaatse uit mijn dorp laten verbannen, om hier in eenzaamheid mijn einde af te wachten. De artsen van mijn land zeggen: bij lepra bestaat alleen periculum contagionis, maar geen genezing." De arts nam de leiding, voor zover dat het meest voor de hand liggende betrof. Allereerst moest er een pestkordon om de patiënt gelegd worden. Wehner drong erop aan dat wij snel vertrokken en slaagde daarin ondanks Eva’s verzet, die als verpleegster in functie wilden treden. Op het bootje deed hij voor ons uit de doeken dat de therapie sinds kort over een middel beschikte om de primaire, tijdig onderkende lepra doeltreffend te bestrijden: het inspuiten van tuberculine; zelf had hij bij twee gevallen in Mazurië snel een goed resultaat bereikt. Nadat hij op het schip de benodigdheden klaargemaakt had — daartoe behoorde een ontsmettingsapparaat dat met sublimaat- en formalinedamp het hele huisje moest doorroken — keerde hij terug naar het kale eiland, slechts begeleid door een paar matrozen, die in het bootje moesten blijven. Aanvankelijk verzette de zieke zich tegen de injectie, maar hij zwichtte al snel en bood na een paar dagen al het klinisch beeld van een rasse verbetering. De schurftachtige vlekken kregen zienderogen een korst die afbladderde, de huid regenereerde en na een week kon de blokkade opgeheven worden. Wij hadden iemand voor ons die aan de beterende hand was en er duidelijk op uit was om weldaad met dankbaarheid te vergelden. Ten gevolge van die verandering, gaf hij ons inlichtingen over de belangrijkste vragen die aangaande onze expeditie te behandelen waren. Hier ontsloot zich, in een theoretische aanzet, het vermoede nieuwe land. * * * De kluizenaar, die Torapach heette, was afkomstig van het eiland Karawuddi, waar hij voorheen als natuurwetenschapper en schoolhoofd zijn leven doorgebracht had. Wat we door hem te weten kwamen wordt hier in korte trekken weergegeven: Dat de hele eilandengroep tot nu toe voor de wereld verborgen gebleven was, dankt ze aan de verstrooide ligging ten noorden en noordoosten van de Tuscaroratrog en haar betrekkelijk geringe omvang. Alles bij elkaar zijn het ongeveer een vierhonderdtal eilanden, waarvan het gezamenlijk oppervlak de duizend vierkante mijl niet overstijgt, en dus in verhouding met de onafzienbare oceaan die ze omspoelt, haast volledig verdwijnen. Ze vormen een kosmos op zich met als belangrijkste kenmerk: de buitenwereld weet niets over hen — maar zij kennen de buitenwereld wel! Zeer verschillend in hun eigen culturen en angstvallig bedacht op het in stand houden van hun bijzonderheden, hebben ze, door hun taal en de gemeenschappelijke wil om hun zelfstandigheid te bewaren, toch een saamhorigheidsgevoel. Maar sinds onheuglijke tijden hebben ze hun afgezanten de wereld in gestuurd, die als opdracht hadden: niets verraden en alles te weten komen; niets naar buiten en alles naar binnen brengen, wat met wetenschap en vorming, met geestelijke zaken en techniek samenhangt. List, vermomming en sluwheid bij onderhandelingen hielpen mee om dit programma eeuwenlang voort te zetten. Het enige wat de boodschappers mochten uitgeven waren edelmetalen die gevonden werden in de aardlagen en waterlopen van het thuisland. Deze ruilmiddelen waren voldoende om als tegenwaarde hoofdzakelijk boekenschatten uit Europa aan te schaffen. Die vormen de grondslag van de afzonderlijke eilandculturen. "Wij," — zo zei de kluizenaar — "lopen in geen enkel opzicht wat de techniek betreft achter op Europa; daarentegen hebben we die in wezenlijke aspecten door onze aanvullende uitvindingen verruimd en vervolmaakt. Heel wat eilandbewoners zouden zich in deskundigheid, kennis van begrippen en taalkunde kunnen meten met de beroemde hoogleraren van uw universiteiten. In de hoofdstad van het eiland Saragalla bevindt zich een bibliotheek met negentigduizend banden, die voor het grootste gedeelte geschreven zijn door onze eigen geleerden en in onze eigen drukkerijen gedrukt zijn. Maar u kunt daar ook de Almagest van Ptolemaeus, Aristoteles, en de werken van de scholastici en encyclopedisten aantreffen, tot de laatste takken van de hedendaagse wetenschap. Maar strikt isolement bleef het belangrijkste principe. We hadden genoeg ondervonden van de zegeningen, die voor mensen als u onder de codewoorden zending en kolonisatie de ontsluiting van verre landen verbergt, en wij koesterden geen verlangen om aan deze zegeningen deel te nemen. Onlangs zijn onze inzichten daarover enigszins gewijzigd. Wij vernamen dat u een nieuwe leuze in omloop hebt gebracht, de "zelfbestemming der volken," en daarom bedachten wij ons incognito op te heffen. Daarover heerste tot een paar jaar geleden een meningsverschil. Het is nu veilig om aan de dag te treden, omdat onze nationale rechten zeker gerespecteerd zullen worden — zei de een. Anderen verhieven hun waarschuwende stem: zelfbestemming — dat betekent niets anders dan dat de eilanden het recht toegestaan wordt zelf te bepalen of ze met of zonder saluutschoten, met of zonder Te Deum, geannexeerd willen worden. Beslissend was ten slotte een zeer onlangs op ons eiland Kuaka gedane uitvinding. Wij zijn nu niet meer bang, omdat we sterk genoeg zijn om ons te verdedigen. We beschikken over een gifgas, dat door vaste lichamen heen dringt en tot een enorme afstand over zee uitgespoten kan worden. Geen enkele aanvalsvloot ter wereld zou naar ons toe durven komen. Toen we dus over het vertrek van uw jacht op de hoogte werden gesteld, dachten onze leiders en autoriteiten: die mensen mogen komen, rondkijken en verslag doen, want nu bestaat er geen gevaar meer. U staat nu op het punt om kennis te maken met instellingen, die vaak zeer sterk afwijken van die waarmee u vertrouwd bent, hoewel ze ontwikkeld zijn uit denkwijzen van de u vertrouwde cultuur. Onze eilanden zijn bij wijze van spreken menselijke proeftuinen voor principes. In staatsvorm en gewoonten zult u bij ons bepaalde principes uitgewerkt vinden, die afkomstig zijn uit de filosofie, zedenleer, biologie, kunsten en andere terreinen. Zo is bijvoorbeeld mijn thuiseiland Karawuddi beslist optimistisch ingesteld, terwijl op andere het pessimisme, scepticisme en bijzondere ethische principes overheersen. Daarnaast zult u ook allerlei eigenaardigheden te weten komen, die gebaseerd zijn op het feit dat de omstandigheden voor de verwerkelijking ervan, alleen bij ons aangetroffen worden, nergens anders herhaald worden en daarom als kenmerkende eigenschappen van onze groep gezien worden. Aan afwisseling zal dus weinig gebrek zijn en het zal u moeite kosten om snel genoeg de indrukken van de ene door die van de volgende te vervangen. Bij het afscheid overhandigde de man Toraspach ons een kaart
van het oceaangebied, waarop de hoofdeilanden, alleen aangeduid met hun
naam, genoteerd waren. Vooruitlopen op bijzonderheden achtte hij
ongepast, die zouden juist overgelaten moeten worden aan onze
persoonlijke waarnemingen. Intussen raadde hij ons aan te beginnen met
het eiland Baleuto; dat zouden we toch al gedaan hebben, want
Baleuto lag voor ons het dichtstbij en de nieuwe kaart stelde ons in
staat om het langs de kortste route te bereiken. BALEUTO,Het platonische eiland.De details van onze landing sla ik over en vertrouw hierbij op de fantasie van de lezer, op het gevaar af dat van de door hem bedachte beelden, menigeen onjuist zal uitvallen. Want het komt er niet zozeer op aan, te beschrijven welke indruk wij op vreemde mensen maken, maar met welke indrukken wij daar vandaan komen. Ik vermeld alleen dat wijzelf weliswaar een zekere nieuwsgierigheid, maar geenszins een stormachtig opzien baarden. De seleno-telefotografie had al lang het voorwerk gedaan en in de buurt van de kade zagen we op een affiche van een winkel de beelden van de Atalanta naast de hoofdpersonen van onze expeditie met onderschriften in de landstaal in antiqua-letters. Een ambtenaar van de in glooiende terrassen omhooglopende havenstad wachtte ons op aan de pier en stelde zich ter beschikking van ons. Hij vertelde ons in een soort pidgin-Engels, waarin het Maleisisch de overhand had, dat de logementen van de stad ten gevolge van een grote, landelijke feestelijkheid overvol waren. Voor ons was daarom in de particuliere woning van een burger een toereikend onderkomen geregeld. Er werd, zoals overigens haast altijd op deze reis, vooropgesteld dat de scheepsbemanning aan boord verbleef. Natuurlijk zorgden we voor voldoende verlofdagen, zodat de mensen groepsgewijs konden genieten van de bezienswaardigheden en overige genoegens van de nieuwe landen. Wat hier al op de eerste dag onthuld werd, was het feit dat het eiland Baleuto en zijn gelijknamige hoofdstad een staatsbestel, naar platonisch voorbeeld vormde; nauwkeuriger gezegd, de belichaming van het model, dat Plato voornamelijk in zijn boek "Politeia" als de Ideale Staat gekenschetst heeft. Sinds onheuglijke tijden was voor het denken onder de intellectuelen van het eiland het leidmotief geweest: de Europeanen vereren Plato als een van de voortreffelijkste denker aller tijden; ze huldigen zijn ideeënleer en hebben hem zelfs de eretitel "de goddelijke" verleend; deze zogenaamd goddelijke Plato heeft voor hen in tien boeken het, op rechtvaardigheid gebaseerd, voorbeeld van een staat opgesteld; maar tot op de dag van vandaag is het nog bij geen enkele leider en geen enkele gemeenschap opgekomen om dit voorbeeld uit te proberen en te verwerkelijken. Niet in het oude Hellas, niet in het nieuwe Griekenland, niet in enig ander land, waarin het tot het christendom leidende neoplatonisme ingang gevonden heeft. Hier is sprake van een enorme wereldhistorische strijdigheid en daarop is verreweg het meest terug te voeren, dat er zoveel armoe en ellende over die oude landen uitgestort is. Ze hadden het recept voor een ideale staat en in de praktijk verloochende ze dat. In het uit de weg ruimen van deze strijdigheid ligt de opdracht van de mensen van Baleuto. Ze willen en moeten platonici zijn, niet alleen in de idee, niet alleen in filosofische abstracties naar voorbeeld van de Europese docenten en studenten, maar in werkelijkheid; als overtuigd en werkzaam lid van de platonische staat. Zo luidt het zuivere leidmotief, dat weliswaar in de loop der tijd onderhevig is geweest aan bepaalde wijzigingen — want waar bestaat een systeem, waarvan het schema onverbrekelijk geldig is? — maar dat in grote trekken op het eiland richtinggevend is gebleven. * * * De ons toegewezen woonruimten lagen op de tweede verdieping van een villa-achtig, door fraaie plantsoenen omgeven particulier huis, dat toebehoorde aan een groothandelaar in drogisterijartikelen Yelluon genaamd. Hij ontving ons bij de ingang, leidde ons naar boven, liet ons op een correcte manier even alleen en meldde zich vervolgens voor een formeel bezoek: "Ik begroet u, heren, niet alleen met de loze hoffelijkheid, die gasten in het algemeen verschuldigd is, maar met het eudemonisme dat, uitgaand van de school van Plato, voornamelijk door diens tijdgenoot Aristippos van Cyrene zijn duidelijke formulering gekregen heeft. Dit eudemonisme, — je zou dat ook, hoewel filologisch niet helemaal juist, als hedonisme kunnen bestempelen, — dus het gelukzalige gevoel en de leer der gelukzaligheid, is werkzaam in mij, als ik de wens uitspreek, dat het u in deze staat en in mijn huis moge bevallen. Om u tevreden te stellen zullen we het u aan niets laten ontbreken, en ik ben er des te zekerder van dat het ons zal lukken, omdat u zelf na de eerste indruk, de door ons geboden verwerkelijking van de platonische ideeën volkomen naar waarde lijkt te kunnen schatten. In die zin heet ik u welkom." We keken elkaar enigszins verbluft aan; daarna veroorloofde ik me, omdat de anderen zwegen, het woord te nemen. "Ontvang, heer Yelluon, onze dank, samen met een uiting van bewondering voor de verrassend fraaie spreektrant, waarover u beschikt. Die wekt bij ons het gevoel dat we hier daadwerkelijk terechtgekomen zijn in een land met een hoge beschaving. De platonische begrippen, die hier volgens uw aanduidingen een zo grote rol spelen, zijn ons niet geheel vreemd en wij verheugen ons bij voorbaat op de verschijningsvormen die wij hier tegen zullen komen van de "kalokagathia", in de ruimste betekenis van het woord, volgens zijn basiselementen "kalos," mooi, en "agathos," goed, dus een eenheid van schoonheid, waarheid en zedelijke voortreffelijkheid. Afgezien hiervan is het ons er ook veel aan gelegen om met u, als onze huisbaas, enige zakelijke dingen te bespreken, die ons vreemdelingen na een zo lange reis noodzakelijkerwijs bezig moeten houden." "Die noodzaak moet meteen uit de weg geruimd worden," antwoordde de huisbaas. "Daarom heb ik meteen zeven inschrijfformulieren meegebracht en verzoek u die volgens de voorschriften in te vullen." We begonnen te schrijven, maar stuitten meteen op een probleem. "Vertelt u ons, alstublieft, hoe dat opgevat moet worden? Op deze inschrijfformulieren staat naast geboorteplaats, klasse en nationaliteit ook de vragenrubriek: ‘filosofie’?" "Daar moet u opschrijven, ieder voor zich, welke filosofische richting u in het bijzonder aanhangt, met een korte aanduiding van de kennistheoretische motieven." Toen we aarzelden, vulde hij aan: "dit voorschrift bestaat hier al lang en onlangs is daar door ons ministerie van filosofische aangelegenheden weer op gewezen. Wij gaan daarbij doorgaans niet kleingeestig te werk, omdat de eigen voorkeuren van het individu alle speelruimte toegestaan wordt, want we gaan er vanuit dat bij iedereen een platonisch basisbewustzijn aanwezig is. Desalniettemin wenst het gezag zo mogelijk op de hoogte gesteld worden van de filosofische stroming, waartoe iedere staatsburger en iedere vreemdeling behoort." — Ik dacht dat dat persoonlijke zaken waren, die de regering helemaal niet aangingen. "U vergist zich, mijnheer, dit is officieel helemaal niet zonder belang. Naar mijn weten wordt ook bij u in Duitsland op staatsformulieren soortgelijke vragen gesteld. Bij u verlangt men een verklaring over of u katholiek, protestant, jood of andersdenkend bent, wat in onze ogen dan weer uitermate onbelangrijk is, want de gezindte is zeer zeker een persoonlijke zaak, maar niet de filosofie…" — Voor mij is het nut van de vraagstelling nog steeds duister. "Ik zal u dat met voorbeelden verduidelijken. Stel dat we in onze statistieken vinden dat een bepaalde overtreding of misdaad bijzonder vaak voorkomt bij personen die bijvoorbeeld aanhanger zijn van Spinoza, dan zouden wij theoretische maatregelen moeten bedenken die het Spinozisme tegengaan. Zouden we anderzijds merken dat de meest nauwgezette belastingbetaler aangetroffen wordt onder de aanhangers van Descartes, dan zou dat voor ons een aanwijzing zijn om op onze scholen en academies Descartes voor te trekken. U mag nooit uit het oog verliezen dat dit eiland geheel georganiseerd is volgens het principe van Plato, die uitdrukkelijk alle staatsmacht toewijst aan de filosofen en categorisch eist dat de gehele gemeenschapsmachinerie filosofisch geregeld wordt." Nu vulden we de vragenrubriek in. De heer Mac Lintock fluisterde me toe dat hij zich zijn leven lang nooit bekommerd had om filosofie. Ik gaf hem half hardop de aanwijzing om te schrijven: "pragmatisme à la William James," want deze nieuwe Amerikaanse denkwijze berust op het common sense, op het praktisch nut, en had als filosofische leer zonder twijfel een nauwe band met zijn eigen handelspraktijken. Zijn nicht gaf zich op het formulier kortweg uit voor Schopenhaueriaanse; de kapitein en Donath noemden zichzelf epicureër; de officier en de arts gaven een of andere andere beroemde naam op en ikzelf schreef zonder omwegen, om in elk geval voor onszelf goed weer te spelen, "Plato;" hoewel ik ervan overtuigd was en ben, dat je je niet helemaal aan een enkele filosoof mag overleveren, omdat iedereen slechts een dwarsdoorsnede van de waarheid weergeeft, waarvan het ware gezicht pas zichtbaar wordt als alle filosofieën één worden. Omdat het net tijd was voor een tussendoortje, vervoegden wij ons op de veranda voor een koffietafel, waar ook nog een zwager van onze huisbaas, het hoofd van een middelbare school, aangeschoven was. De echtgenote van de heer Yelluon liet zich verontschuldigen omdat ze niet lekker was. Ze lag te bed en voelde zich zeer afgemat omdat ze op haar zachte kussen de gewone dialogen van Plato niet in het oorspronkelijke Grieks kon lezen, maar alleen in een vereenvoudigde vertaling. Ik opperde dat Baleuto een koffiesoort voortbrengt, vergeleken waarmee de meest uitgelezen soorten van ons continent slechts leken op een smakeloze substantie om spoelwater mee te maken. Voor mij was dat feit niet bijkomstig, want op bepaalde uren van de dag voel ik meer voor een voortreffelijk drankje tussendoor samen met een geurige sigaret, dan voor alle openbaringen van de Eleaten en de Alexandrijnse school. Met dat roken hadden we vanzelfsprekend weer het overwicht. Want het eiland was arm aan tabak en op de Atalanta bevonden zich onuitputtelijke voorraden van Havannese en Egyptische afkomst. Ik vermeld dat, om aan te stippen dat wij alleen al op grond van deze lading een voortreffelijk ruil- en handelsmiddel in handen hadden; bovendien werd later ook de dollar als betaalmiddel aanvaard, maar tegen een valutakoers, waarbij zelfs op het hoofd van een dollarkoning als Mac Lintock de haren overeind gingen staan. Er kwam een levendig gesprek op gang en het schoolhoofd vertelde ons wetenswaardigheden uit zijn schoolpraktijk. Het was op het moment heel moeilijk om de aandacht van de scholieren vast te houden, omdat zij met hun verwachtingen al helemaal in de ban waren van de op handen zijnde grote festiviteiten. "Ja, we hebben al wat gehoord over het feest, toen we aan wal gingen; heeft het daarmee iets te maken?" "Het is het honderdjarig jubileum van onze platonische Academie, die al onze regenten en ministers heeft afgeleverd. Destijds, bij de oprichting, werd onze stad bestempeld met de titel "Opper-Athene," en die benaming is tot de dag van vandaag behouden gebleven. Als Pericles en Phideas nu zouden herrijzen en zich onder ons zouden begeven, dan moesten ze bekennen dat hun oude Athene, ooit de bron van alle cultuur, met die van ons vergeleken een achterlijk dorp is geweest. Wat hebt u het goed getroffen dat u bij het eerste bezoek aan onze archipel zulk een feest mee kan maken! U zult natuurlijk deelnemen aan het feest in de aula en vanaf het balkon van de Academie de grote feestoptocht kunnen bewonderen, waarbij ook het plezier tot zijn recht zal komen….Ja, zoals gezegd zijn ook onze leerlingen betrokken bij de repetitie en zo enthousiast dat ik een deel van de lesuren Latijn en Grieks heb moeten laten uitvallen." "Even tussendoor, mijnheer het schoolhoofd," onderbrak Eva hem, "wat doet u eigenlijk tijdens die colleges? Leest u met uw leerlingen ook de klassieken?" "Natuurlijk. Ik trakteer ze vooral op Horatius en Homerus." "Neem me niet kwalijk, dat is me niet helemaal duidelijk. Ik zie hier een tegenstrijdigheid: want volgens Plato mag u dat helemaal niet. Plato heeft, voor zover ik weet, voor zijn ideale staat uitdrukkelijk de verbanning van alle dichters gelast!" "U bent goed op de hoogte, mejuffrouw! Ja, zo staat het althans in Plato’s Politeia. En ik kan niet verzwijgen dat dit gebod voor ons tientallen jaren lang een loden last is geweest. Het blijft de vraag of de goddelijke Plato wel wilde dat zijn voorschrift helemaal letterlijk genomen werd…" "O nee, mijnheer het schoolhoofd, "daarover mag helemaal niet getwijfeld worden. Gisteren nog heb ik op ons schip, dat een indrukwekkend bibliotheek met zich meevoert, in Plato’s fundamentele werk gebladerd en herinner me de passage heel goed. Plato, vertegenwoordigd door zijn spreekbuis Socrates, polemiseert uitermate fel tegen alle, louter ijdelheid en wellust dienende, individuen, kunsten en levenswijzen, die een verwerpelijke overdaad bevorderen en daarom in zijn ideale staat niet geduld mogen worden. Scherp ageert hij tegen schilders en beeldhouwers, tegen toondichters en heel in het bijzonder tegen de dichters, met hun dienaren, de toneelspelers, volkszangers en dansers, die in een gezonde gemeenschap niets te maken hebben. Deze schadelijke individuen stelt hij op één lijn met de gilden van de hoedenmaaksters, haarkrulsters, barbiers, gaarkeukenkoks en zwijnenhoeders…" "Daaruit blijkt wel," onderbrak het schoolhoofd, "dat Plato niet onwrikbaar op zijn stuk staat, want zelf liet hij, de man van het Symposion, zich goed smaken wat uit de stal van de zwijnenhoeder kwam en door Atheense gaarkeukenkoks heerlijk toebereid werd." — Met permissie, mijnheer het schoolhoofd: u bootst op uw voortreffelijke eiland niet alleen in concreto het oude Athene na, maar u wilt het wonder verrichten om een ideaal Athene vanuit de abstractie naar de werkelijkheid te tillen. Maar daarbij kunt u niet voorbij aan de duidelijke aanwijzingen van Plato: geen medelijden met de dichters! zo leert hij. Homerus en Hesiodus moeten verdelgd worden! Hun gezangen moeten niet, zoals eerder geloofd werd, als heilige, van de Muzen uitgaande ingevingen beschouwd worden, maar als met grove, onbeschofte begrippen en overtuigingen doorweven, smakeloze sprookjes, waarin de uitermate onzedelijke toespraken en daden van de goden een verschrikkelijk moraalbederf uitstralen. En daaruit volgt, strikt naar Plato: weg met Homerus en Hesiodus, weg trouwens met alle dichtwerken en alle vervloekte kunsten! Het schoolhoofd antwoordde: "wij buigen ons vanzelfsprekend voor het gezag van onze verheven meester — voor zover dat althans mogelijk is. Want om Plato en de overige grote filosofen te kunnen begrijpen, hebben we het Grieks en Latijn nodig, en zonder die klassieke dichters, zou die studie onnozel en onbeholpen uitvallen. We lezen ze dus om taalkundige, dat wil zeggen, grammaticale redenen. We voeden onze jongens en meisjes op tot verachters van deze klassieke zaken, maar we lezen ze op gymnasiale gronden. Ik zal u een voorbeeld geven van deze methode. Een paar dagen geleden begon ik met mijn leerlingen aan een ode (III-30) van Horatius Exegi monumentum aere perennius .. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om algemeen mijn afschuw uit te spreken voor Horatius en zijn scanderende gilde en richtte me op het eerste woord: "exegi;" ik verduidelijkte uitvoerig de herkomst van de uitdrukking uit ex en de Griekse wortel αγο, bekeek vervolgens de tegenwoordige tijdvorm exigo met een korte i, dat in de onvoltooid verleden tijd exigi met een elastische fonetiek omgetoverd wordt tot een langgevocaliseerde e, en behandelde daarna uitvoerig alle schrijvers, die naast Horatius de betekenis van genoemd werkwoord in talrijke gradaties gebruikt hebben; zoals Cicero, Livius en Varro, die met exigo het begrip verjagen verbinden, terwijl het bij Ovidius als in-beweging-zetten en bij Terentius als mislukken optreedt. Het exigo bij Quintillianus en Tacitus behoeft nog een bijzondere analogie, maar ik hoop alleen dat ik het in een van de volgende colleges tot het tweede woord van de ode van Horatius kan brengen, dus tot "monumentum," waarvan de grammaticale verwantschap met moneo, als het causatief van memini, naar de stam mens, mentis en daarmee naar de grondoorzaak van al het geestelijke leidt, voor zover ———" "Genoeg!" riep Donath; "dat moet voor ons een bewijs zijn dat u uw programma om de jongelui te overvoeren met haat en afschuw tegen de klassieke verzen, volkomen nakomt, zonder twijfel grondiger en degelijker dan welke leraar in mijn thuisland Duitsland dan ook. Maar wij mogen ons hoofddoel niet uit het oog verliezen en daarom stel ik een wandeling voor, voor een eerste oriëntering in uw platonische stad, die ons naast haar anti-dichterlijke hoofdkenmerk hopelijk heel veel moois en stichtends zal bieden." Vol verwachting stonden we op en begaven ons op weg. Voor ons lag het al tevoren vermoede nieuwe Polynesische land, in eerste instantie als een staat, die uitsluitend door filosofen geregeerd werd. Dus zonder meer een sterke tegenstelling met alles wat we meegemaakt hadden. Ik bedacht dat in onze thuislanden de arbeider die zware lichamelijke verricht meer gewaardeerd wordt dan de denker, en dat bij ons alleen iemand vooruitzicht heeft op een staatsfunctie, als hij geen flauw benul heeft van filosofie. Het eerste wat ons opviel, was de menigte slecht verzorgde kinderen, die in de straten aan het ravotten waren en ik sprak mijn verwondering uit over het feit dat hun ouders zich kennelijk heel weinig om hen bekommerden. Yelluon verduidelijkte dat het begrip "ouders" hier eigenlijk niet van toepassing was, omdat in het de meeste klassen van de filosofische staat gemeenschap van vrouwen en kinderen bestond, en daardoor ingewikkelde seksuele verhoudingen, waarbij van ouderschap in de gewone betekenis van het woord zelfs geen sprake meer kon zijn. Helemaal juist! hier was dus het belangrijkste onderwerp van de platonische geboden te zien en als het al ergens kon, moest hier de filosofie van de voorbeeldstaat werkzaam zijn. In wezen komt het aan op het aantal opgevoede kinderen en niet op het feit dat het afzonderlijke kind zijn afkomst tot een bepaalde papa en een bepaalde moeder herleidt. Want ook het begrip moeder vervluchtigt in een gemeenschap waarin moederplicht en moederliefde vanuit een filosofisch standpunt gezien worden als onbelangrijk en zelfs storend. "Maar mijnheer Yelluon," riep ik, "u leeft toch niet in gemeenschap van vrouwen, u hebt toch een echtgenote! en al is ze wegens een ongesteldheid niet aan de dis verschenen, ze bestaat zonder twijfel!" "Als vrouwelijk wezen in ieder geval, als mijn vrouw in zeer beperkte mate. Ik ben met Upanisja — zo heet ze — maar zo terloops, heel oppervlakkig getrouwd. Op dit moment woont ze bij mij, wat niet uitsluit dat ze overmorgen de bedgenote van iemand anders wordt, wat overigens niet verwonderlijk is, want ze is al door vele tientallen handen gegaan; ze was ook al met een geldigheid van drie dagen getrouwd met het schoolhoofd en meerdere ministers en ik neem aan dat zich onder de, door ons op straat ontmoete, mannen talrijke bevinden, van wie zij als gemalin het bed al opgevrolijkt heeft, of binnenkort zal opvrolijken." "En dat zegt u tussen neus en lippen door! U als burger van een staat die op een absolute moraal gefundeerd moet zijn! De staat is toch gebaseerd op het huwelijk en dat op liefde? Wanneer hebt u dan eigenlijk lief? en wanneer doet die dame Upanisja dat?" "Zoveel vragen, zoveel denkfouten, om niet te zeggen onzinnigheden. U gaat helemaal voorbij aan het grondprincipe, de filosofie, en u bent nog niet eens in staat om die gedachtegang te volgen, omdat u uit onlogische landen afkomstig bent. Bij uw expeditie had u voor ogen dat u een ontdekking wilde doen. Welnu, u hebt een reden om te juichen, u hebt echt iets ontdekt! U staat in dit Polynesië voor het eerst op de vaste grond der logica. Maar staat en huwelijk zoals u die kent, vereisen liefde, dat wil zeggen, ze grondvesten een op duur berekende instelling en schragen die met een in minuten aftelbare toestand. U bouwt de staatpiramide zodanig, dat ze met de top naar onder staat en met het grondvlak naar boven en verbaast zich er vervolgens over als ze omvalt. Hoe kan je iets vasts en bestendigs willen ontwikkelen uit een gevoel, dat naar alle ervaring onbestendig, flakkerend en wispelturig is? Plato heeft die dwaasheid onderkend, niet uw Plato, op wie u zich laat voorstaan als een Europese filosoof, maar onze Plato, de door ons begrepene en verwerkelijkte…." — Een opmerking tussendoor, mijnheer Yelluon: u hebt deze wereldkampioen misschien grondiger bestudeerd, maar ook wij bezitten voortreffelijke interpretaties, van Schleiermacher, Zeller, Überweg….. "Zeker, en van Wieland, die ik u in het bijzonder aanbeveel. Maar hoe staat het nu met de liefde bij de correct begrepen Plato? Is die bijvoorbeeld "platonisch" in de Europese betekenis van het woord? Daar heb je meteen al de onzin, waarin u zich doorlopend verstrikt, want precies het tegendeel is het geval. Liefde in de eigenlijke platonische betekenis van het woord is een opvoedbedrijf, moet als een zuiver lichamelijke, dierlijke zaak behandeld worden en mag daarom in de ideale staat niet voorkomen. Maar omdat de vrouwen in het opvoedbedrijf helaas niet gemist kunnen worden, is het zaak om de schade, die het vrouwelijke aanricht in de staat, zo mogelijk uit te roeien; het zodanig op te vatten dat de man, de enige ten opzichte van wie de staat verplicht is, daarnaast niet ook nog in verleidingen valt, die hem aan het staatsbelang ontnemen. Op de eerste plaats mogen de krijgers en vervolgens alle krachtige vertegenwoordigers van de staat, niet door voortdurende omgang met de tovenaressen verslappen, niet door het uitoefenen van eentonige huwelijksplichten verpauperen. Het belangrijkste, door het genie Plato ontdekte middel, de prikkelende slangen van hun gif ontdoen, bestaat nou net — afgezien van de gemeenschap van goederen, die zich als een later gevolg voordoet — in de gemeenschap van vrouwen, waardoor het huwelijk overbodig gemaakt wordt, al mag het dan in afzonderlijke gevallen zijn bescheiden bestaan verder rekken; door het lot, in een door de archonten geleide huwelijksloterij, of tijdelijk, als we een keer gekieteld worden door een gril, met deze of gene enige dagen en nachten door te brengen….Wacht even, mijnheer, ik wil alleen die mooie vrouw, die daar loopt, iets zeggen." Mijn blik volgde hem. Ik zag een niet meer zo heel jonge dame, die geenszins de indruk maakte van een dame van losse zeden, maar eerder leek te behoren tot de betere kringen, en die met zedig neergeslagen ogen voortstapte. Ze droeg een gewaad met fraai gevouwen plooien van een vlammende, donsachtige geweven stof, die onder haar boezem door een merkwaardig gestikte, met een sierspeld met blauwachtige stenen gesloten gordel, werd samengehouden; daarnaast fijne parelsnoeren, die zowel om haar hals en armen, als tussen haar haarlokken in een bevallig lijnenspel bewogen. "Een huisvriendin?" vroeg ik, toen hij na twee minuten terugkwam. "Nee, helemaal niet. Het is mogelijk dat ik jaren geleden een keer vluchtig met haar getrouwd ben geweest, maar ik kan me dat op dit moment niet precies meer herinneren. In ieder geval heb ik haar uitgenodigd om volgende maand met mij op ons mooie buureiland Wrohlih een halve wittebroodsweek door te brengen." "En heeft ze toegezegd?" "Onder voorwaarde. Namelijk voor het geval dat ze niet tegelijkertijd een nummer moet zijn in een loterij en daardoor naar het besluit van Plato als huwelijksbuit aan een derde toevalt. Als de dame intussen verloot wordt, moet ik wel nog even geduld hebben." "Wat voor u, volgens uw opvatting over liefde, vast niet al te pijnlijk zal zijn." "U begint het te begrijpen en u zult stilaan ook inzien dat het bij u geldende begrip liefde alleen maar leugens en bedrog is. U bent hierbij onderhevig aan een misvatting, die de schone letteren en het theater u inprenten. U neemt een ervaring over, die wellicht voldoende is voor een liefdesavontuur en hoogstens voor een operetteschlager, in een leven waarin die helemaal niet past. U neemt die ervaring over met al zijn treurige begeleidende verschijnselen, hunkeren, smachten en jaloezie en sleept zich voortdurend voort met beslommeringen, die u allemaal bij elkaar omliegt tot vreugde. Jaloezie, het voor-zichzelf-willen-hebben, betekent voor u logischerwijs een gruwel. Ik houd bijvoorbeeld van het eiland Wrohlih met zijn landschapsschoon, maar ik moet wel idioot zijn als ik zou willen dat het eiland mijn liefde beantwoordt, uitsluitend mij liefheeft, en ik woedend wordt zodra het zijn bekoorlijkheid ook met anderen deelt. En precies zoals ik bij het verrukkelijke landschap de algemene gemeenschap van bekoorlijkheid erken, zo geldt voor mij ook de gemeenschap van vrouwen als een natuurlijk gegeven. Hoe gelukkig zouden de mensen zijn op hun continenten, als ze het tot deze platonische natuurlijkheid zouden kunnen brengen! Maar u denkt nooit een gedachte tot het einde en beperkt onafgebroken dat beetje verstand, dat uw, door duizend mislukkingen gekenmerkte politieke denkwijze, nog overgelaten heeft. Zo maakt u van "vrij baan voor de deskundigen" uw grondstelling. De uitspraak klopt, want die is afkomstig van Plato’s ideeënwereld. Maar zodra de deskundige vrij baan opeist ten opzichte van een dame, waarmee hij zich niet levenslang, sacramenteel en officieel verbindt, verklaart u die bekwame vogelvrij. Uw principe van monogamie nagelt hem dus op een afzonderlijk geval vast en verhindert hem met alle geweld zijn deskundigheid in hogere zin te bewijzen." "Maar dat gebeurt met het oog op het behoud en het zuiver voortbestaan van het gezin. Hoe gaat het bij u met de kinderen? Hebt u er zelf?" "Ik geloof van wel, ik denk zelfs een heel stel. Zonder dat ik me verplicht voel hierover een boekhouding bij te houden, omdat ik mijn werktijd voor noodzakelijkere balansen nodig heb. Onder de straatkinderen die daar ginds krijgertje spelen en tollen, bevinden zich mogelijk ook een paar van mij." "Dat zou te betreuren zijn, want die kinderen maken in hun verwaarloosde kleren geen goede indruk." "En bovendien" — daarmee vroeg dokter Melchior Wehner het woord, waarbij Donath vluchtig tolkte — "bovendien merk ik al op een afstand dat het met de kinderen, wat betreft hun gezondheid, er niet al te best voor staat." Hij lokte het eerste het beste knulletje naar zich toe door het een snoepje voor te houden en hield zich een paar seconden met hem bezig. Daarna verklaarde hij met een uitdrukking van sterke afkeuring: "de diagnose is beroerd en des te beroerder omdat ik het kereltje er gewoon op goed geluk tussenuit geplukt heb. Voor mij is het onbegrijpelijk dat hier niet voor isolatie en deskundige behandeling gezorgd wordt. Het knaapje lijdt namelijk aan scheurbuik met een hoogst onaangename complicatie, schurft." Het schoolhoofd, dat met de anderen achter ons liep, liet er zijn filologisch licht op schijnen en kwam tussenbeide: "scorbuut, letterlijk genomen: scheurbot, hangt waarschijnlijk ook samen met scorpio, zoals carcinoom met cancer, kreeft, terwijl scabies, schurft, afkomstig is van het Griekse σκαπτο en aantoonbaar voor het eerst voorkomt bij Juvenalis." Onze medicus liet deze uitweiding aan zich voorbijgaan en benadrukte zijn misnoegen verder: "u moet in uw voorbeeldstaat vast een ambtelijk georganiseerde gezondheidszorg hebben!" "Die is inderdaad aanwezig," antwoordde Yelluon, "en die heeft vastgesteld dat bepaalde ziekten een zeer weldadige invloed uitoefenen op de bestendigheid van de staat. Ze voorkomen namelijk overbevolking en voegen zich dus voortreffelijk in het systeem van Plato, die weliswaar enerzijds een rijkelijk kroost verlangt, maar anderzijds overbevolking een halt toeroept. De gezondheidszorg, zoals wij die opvatten, houdt tevens de opdracht in om het sterftecijfer niet onder een bepaalde grens te laten zakken, dat wil zeggen, de epidemieën een aanzienlijke speelruimte te bieden en in geen geval alle curabele ziektegevallen werkelijk te genezen." "Ik zou wel eens een gesprek willen hebben met uw oppergezondheidszorger!" riep de arts zichtbaar opgewonden. "U bedoelt de minister van medische filosofie. We staan nu net voor zijn woning, maar mogen hem niet storen omdat hij al maanden onafgebroken bezig is aan een dik boek, met de titel: Welke zedelijke plicht heeft de mens ten aanzien van de coccen die miltvuur veroorzaken, met bijzondere inachtneming van de stelregels uit De Officiis van Cicero. U kunt hieraan zien hoe veelzijdig onze bestuurders zijn, wat alleen mogelijk is, omdat ze bijkomstigheden veronachtzamen. We hebben overigens nóg een middel bij de hand om overbevolking tegen te gaan, namelijk de kunstmatige vruchtafdrijving, die door Plato rechtstreeks voorgeschreven is en door onze artsen tot een ongelofelijke mate van technische volmaaktheid ontwikkeld is. Interessant is daarbij dat Plato zich persoonlijk nog hoogst afwijzend uitlaat over de Hippocratische artsen en hen in zijn Politeia hun toenmalige levensverlengende praktijken verweet, ja zelfs tot misdrijf bestempelde. Wij hebben reden om aan te nemen dat Plato de artsen van ons eiland veel gunstiger zou beoordelen, omdat zij, zoals gezegd, ten aanzien van abortus zowel kwantitatief als kwalitatief baanbrekend werk verrichten." "Ik hoop toch," merkte ik op, "dat deze procedure alleen gebezigd wordt, als de reguliere bevalling de moeder in levensgevaar brengt? U hebt vast en zeker in uw strafwet een paragraaf, die voor alle andere gevallen de vernietiging van ontkiemend leven met een strenge straf dreigt?" "Die paragraaf luidt bij ons anders. Die verbiedt niet, maar beveelt de kunstmatige abortus, en bestraft ten strengste degene, die haar nalaat; en wel wanneer, al naar gelang de omstandigheden, Plato’s wil van kracht moet worden. Want even duidelijk als hij gebiedt dat geen enkele vader en geen enkele moeder hun eigen kinderen moeten kunnen kennen, noch door hen gekend worden, even duidelijk stelt hij voor het vader- en moederschap leeftijdsgrenzen vast, waarboven geaborteerd dient te worden." "En ondanks alle eerbied voor Plato, verklaar ik dat dat barbaars is! Het is in tegenspraak met de elementaire eisen van de moraal en de heiligste gevoelens die wij voor het leven van de jonge generatie moeten koesteren." "Dan zou u ook Lycurgus moeten verwerpen, die wellicht nog radicaler optrad dan Plato en op wiens rekening het harden van de Spartanen bij te schrijven is. Maar bedenk dan ook eens hoeveel kinderlevens wij offeren, en hoeveel u, Europeanen, zonder Platostaat, met uw humaan bewustzijn. Vergelijk maar eens getalsmatig de lijst van onze moord op embryo’s met die van u, die zich voltrok onder het motto van een hongerblokkade (WW-I). Hier zijn het een paar duizend, daar miljoenen. Hier wordt met een snelle ingreep geopereerd, daar vond het geraffineerde, langzame moorden plaats. Hier bestaat een doel, dat uiteindelijk uit is op het beste voor de overlevenden, daar wordt een door kil egoïsme bedachte methode toegepast. Maar laat die vergelijkingen tussen uw landen en de door u ontdekte eilanden maar zitten, want u hebt daarbij niets te winnen!" * * * Bedelaars zwermden om ons heen en het leek me gepast hier en daar een kleine gift uit te delen. Wij waren daartoe in staat, omdat we ons tijdens onze wandeling, wat ik tot nu toe niet vermeld heb, in een groot bankkantoor van voldoende muntgeld voorzien hadden. Het maakte echt een sympathieke indruk op ons, dat de dollar toch werd aangenomen, hoewel we zonder twijfel de eerste waren, die deze munteenheid inbrachten. Mac Lintock had dus gelijk gehad: de overtuigende kracht van de dollar kan net als de snelheid van het licht en de zwaartekracht als wereldconstante beschouwd worden. De, voor alle eilanden van de door ons ontdekte archipel geldige, munteenheid is de dragoma, die uit honderd dragominda bestaat. Gemeten naar haar koopkracht, zou de dragoma ongeveer overeenkomen met een kwart dollar. Desondanks moesten we bij het omrekenen een tegenwaarde van tien dollar betalen voor elke dragoma, wat voor de Amerikaan aanleiding was voor zowel levendige gebaren, als vergeefse protesten. Zo een valutazwendel had hij echt voor ondenkbaar gehouden en het was een geluk voor de mensen, dat er op Baleuto nog geen Amerikaans gezantschap bestond, want ander zou die valutazwendelaar nog wat kunnen beleven! Er volgden meer teleurstellingen. Een van de bedelaars, die ik een paar dragominda’s gegeven had, wierp me de muntstukken voor de voeten met de motivering dat het vals geld was. Ik raapte ze op, liep terug naar de bank en riep de beambte ter verantwoording. Die verklaarde dat er meteen bezwaar gemaakt had moeten worden, want met bezwaren achteraf kon de bank zich niet inlaten. Eerst een zaak volmaakt afhandelen en dat naderhand bekritiseren, was niet filosofisch en strijdig met trouw en geloof. Overigens bleek algauw dat minstens 75 procent van het geld echt was, zodat wij niet ernstig in verlegenheid gebracht konden worden. — Ik sloeg een tafereeltje gade, dat op het eerste oog een fraai genrestukje kon lijken. Ettelijke Lazzaroni (Napolitaanse bedelaars, vert.) hadden met behulp van de door mij uitgedeelde muntstukken op de hoek van de straat een verplaatsbaar hazardspel met speelkaarten opgesteld, een soort proleten-baccarat, dat helaas meteen in ruzie en handgemeen ontaardde. Messen werden getrokken, ledematen getroffen, kreten schalden door de lucht en bloed kleurde de grond. Daar tegenover stond een behelmd en gewapend individu, klaarblijkelijk een politieagent, die van dit gebeuren niet de geringste notie nam. In plaats daarvan dacht hij diep na en het moest vast iets filosofisch zijn, waarover hij piekerde. Later merkte ik dat er op het eiland talrijke goed-geoefende bewakers aanwezig waren, die echter op die dag niet de beveiligingsdienst op straat konden waarnemen, omdat de baas van de platonische gendarmerie ze had opgeroepen voor een razzia op de epicureërs en lyrische dichters, die in weerwil van de grondwet in bepaalde spelonken in de stad huisden en dichtten. Het was dus nog steeds niet gelukt om dat in-verzen-schrijvend gespuis volkomen uit te roeien. We liepen een brug over en ontdekten daaronder een iets dat traag voortstroomde en het midden hield tussen een beek en een rivier, en met een groenachtig kleurenspel een heel interessante indruk maakte, maar aromatisch sterk en niet plezierig op de neus inwerkte. Toen ik, heel onvoorzichtig, op deze verpestende misstand wees, werd me de les gelezen en verteld dat ik het belang van het reukorgaan ernstig overschatte. Volgens de belangrijkste filosofen, vanaf Thales tot Kant, was de neus een volkomen ondergeschikt zintuig, en het was de denkende mens absoluut onwaardig om daar in de praktijk rekening mee te houden. Uitgaande van deze stelregel, werd door de platonische republiek principieel afgewezen om ook maar iets voor de waterzuivering te doen, vooral omdat gebleken was dat het verpestende geheel bepaalde ziekten bevorderde en de apothekers en lijkenbalsemers er veel waarde aan hechtten dat het zo bleef. — Evenmin als dit stromende geheel, bevielen mij de vaste, monumentale objecten, die te zien waren op de pleinen van de stad. Historisch gezien bevonden de beeldhouwers en bouwmeesters zich van oudsher in een beroerde situatie, omdat ze oorspronkelijk in de algemene veroordeling van alle kunsten inbegrepen waren. En onder druk van deze minachting leden ze natuurlijk in geestelijk opzicht, zelfs nu er begonnen was om ze te zien als iets lastigs maar onmisbaars in het staatsbestel. Phidiassen en Michelangelo’s kunnen zich niet ontwikkelen, waar hunsgelijken niet vereerd, maar zelfs alleen maar geduld worden. We stonden voor een werk, dat een dubbel gedenkteken voorstelde en in overeenstemming met de geest van de voorbeeldstaat een filosofische gedachte voorstelde, belichaamd in bronzen soberheid. Het waren twee reusachtige figuren, die hier als Dioscuren optraden, zoals Goethe en Schiller in de monumentale groep van Rietschel in Weimar. Met dien verstande dat de beide figuren hier in een andere en wel symbolische bedoelde opstelling getoond werden. De ene was, zoals te verwachten, Plato, de verheven schutspatroon, de andere, zoals uit het opschrift bleek: Immanuel Kant. Hier moet opgemerkt worden dat Kants filosofie van het transcendentale idealisme, zich ontwikkeld heeft uit de platonische ideeënleer, of anders gezegd, dat Kant op de schouders van Plato staat. Het zou echter moeilijk zijn geweest om dat in brons uit te drukken, als de beeldhouwer niet op het geniale idee gekomen was, de allegorie geheel letterlijk te nemen, dat wil zeggen, de denker uit Königsberg over de schouders van de Athener te hangen en hem daarop te laten rijden. Zodoende kwam het idee "Plato als drager van Kant" heel duidelijk naar voren. Toch restten er nog storende bezwaren, bijvoorbeeld de anatomisch volslagen verkeerde vormgeving van beide mannen, de scheef ingeschroefde benen en de onmogelijke verhoudingen tussen, hoofd, borst, rug en ledematen, die overigens bij ons ook herinneringen opriepen aan het thuisland, omdat we op onze futuristische tentoonstellingen soortgelijke figuren gezien hadden. De filosofie vond in dit dubbele gedenkteken nog een verder toepassingsgebied voor symbolen, namelijk doordat de ruime sokkel uitgebouwd was tot een openbaar toilet. De bedoeling hiervan was een ovatie voor Kant en zijn beroemde antinomieën, omdat de werkelijke bestemming van de sokkel een antinomische tegenstelling tot de ideale transcendentie van de bovenbouw moest uitdrukken. Bovendien borg genoemde profane instelling nog een bijzondere filosofische clou: ze droeg het opschrift "Herakliteion," toonde binnen het reliëf van Heraclitus en daaronder in Griekse letters zijn belangrijkste stelling: παντα ρει (panta rhei, alles stroomt), zodat niet te betwijfelen viel dat het geheel heel goed paste in een totaal door filosofen geregeerd staatsstelsel. — Wat de bouwmeesters betreft, voor hen lag het probleem enerzijds in het ontbreken van traditie, anderzijds aan de platonische stelregel, die schoonheid als een immorele luxe bestrijdt. Enige architecten hadden er iets op gevonden, door de verhouding tussen voorgevel en achterkant om te draaien, zodat ze de particuliere woningen een lelijke façade gaven, zoals een kalkschuur en heel fraaie architectonische indelingen verstopten in de van de straat af onzichtbare achtergevel. Bij anderen had de bouwinspectie een oogje dichtgeknepen. We zagen enige kapperszaken, pandhuizen, slachterijen en vilderijen, die hun bouwkundige voorbeeld, zij het slechts in een schuchtere navolging, ontleend hadden aan de Akropolis en het Parthenon; waar tegenover de musea en feitelijk alle staatsgebouwen de striktste platonische kunstvijandigheid nastreefden, zodat ze op het eerste oog voor graanschuren, uitdragerijen of ossenstallen konden doorgaan. Een van die staatsgebouwen werd ons aangeduid als het hooggerechtshof voor strafzaken en wij hadden het geluk om juist het slot van een opzienbarend strafproces te kunnen bijwonen. Dat speelde al een paar weken en ontleende zijn belangrijkheid aan het feit dat het een aangelegenheid betrof die de levensader van het staatswelzijn raakte. Aangeklaagde was iemand, die doorging voor de leider van een weliswaar kleine, maar zeer actieve anarchistenpartij. Het programma van die ultra-radicalen hield in dat het belangrijkste richtsnoer van de staat omvergeworpen en in plaats daarvan de heerschappij van de kunst, in het bijzonder de dichtkunst, gevestigd moest worden. Die leider, met de naam Sarasalgo, had bij de ontwikkeling van zijn revolutie-achtige ideeën een waarlijk duivelse kunstgreep toegepast. Hij publiceerde een door hem geschreven leerdicht in hexameters naar het voorbeeld van Lucretius, waarin hij de grondgedachten van de platonische dialogen dichterlijk weergaf en met een kunstzinnige bezieling verheerlijkte. Zijn gruwelijke list lag dus in het volgende ideële dilemma: omdat ik Plato en de ideële kalokagathie toejuich, moet onze eilandstaat mij op elke denkbare manier bevoordelen, onderscheiden en zelfs tot regent bevorderen. Geeft ze me echter de macht, dan heb ik die slechts als dichter bevochten, door mijn briljante, weelderige hexameters en als dat als prijzenswaardig gezien wordt, dan moet deze hele anti-dichters-staat logischerwijs instorten. De officier van justitie, een gunsteling van de minister-president, pakte het dilemma precies aan het tegenovergestelde eind op. We hoorden zijn slotpleidooi dat eindigde met de woorden: "aangeklaagde Sarasalgo vergist zich totaal als hij aanneemt dat wij hem op het glibberige spoor van zijn sofistiek zullen volgen. Voor ons ligt de zaak duidelijk zo: hij heeft gedicht en daarmee is aan de voorwaarde van de strafparagraaf voldaan. Als hij in zijn verzen ogenschijnlijk Plato looft en prijst, dan zie ik daarin niets anders dan een manoeuvre, om op een arglistige wijze vanuit een hinderlaag en langs sluipwegen ontslag van rechtsvervolging te verkrijgen. Het is niet zo, dat hij er goed vanaf mag komen, om de staat te ruineren, maar wij moeten de staat redden, door de man te veroordelen. We hebben ons al schuldig gemaakt aan een zonde uit nalatigheid, omdat we een aantal exemplaren van zijn gedicht naar buiten hebben laten komen, in plaats van de vrucht van zijn Muze meteen te aborteren, toen ze van hem zwanger raakte. Maar nu betekent het: aanpakken!" Hij eiste de hoogst toelaatbare straf en besloot met een aan Voltaire herinnerende slagzin, die zoveel betekende als Ecrasez l'infame! En de infamie van de kunstenaar werd hard getroffen. Het vonnis luidde: levenslange verbanning naar het straf-eiland Krakturi en vernietiging van alle exemplaren en drukplaten. In de platonische staat had het principe der gerechtigheid en zedelijkheid gezegevierd. * * * De dag daarop begaven we ons naar de aula van de academie, waar de feestelijkheden ter ere van het honderdjarige jubileum een aanvang namen. Als inleiding was er een feestcantate voor soli, koor en orkest, waarvan de muzikale betekenis, wat ik vooropstel, onbegrijpelijk bleef. Plato zelf heeft de positie van de muziek in zijn staatslichaam niet geheel ondubbelzinnig gedefinieerd. Als behorend tot de gezamenlijke kunsten, kan ze zijn principiële veroordeling niet ontgaan, maar desondanks stond hij uitoefening daarvan in beperkte mate toe, voornamelijk in combinatie met gymnastiek. Uit enige passages van zijn werk kan je zelfs de bevordering lezen van een methode, die als symfonisch turnen aangeduid kan worden, en wij hadden bovendien de gelegenheid om dergelijke oefeningen bij te wonen. Ook hier in de aula werden halverwege het feest sonaten aan het zweefrek, rondo’s aan de klimpaal en gecontrapuncteerde fuga’s op de springbok uitgevoerd. Bovendien gebiedt Plato letterlijk dat alle zwakke en wekelijke toonsoorten uit zijn republiek geweerd moeten worden, want muziek moest haar burgers vreugde noch verdriet inboezemen; alle Ionische, Lydische en mixolydische harmonieën, alle drink- en liefdesliederen moeten verbannen worden; hij verklaart de veelsnarige instrumenten en bepaalde fluiten tot gevaarlijke werktuigen van de luxe, staat de plattelandsbevolking alleen rietfluit toe, de stedelingen lier en citer; hij beperkt bijgevolg de mogelijkheden van de componist tot het alleruiterste en brengt de instrumentatie terug tot een niveau, waarbij zelfs een componist in Hottentottenland nauwelijks in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien. Vastgesteld moet worden dat de musici van ons eiland zich al merkbaar losgemaakt hebben van deze extreme striktheid, omdat ze anders helemaal niet in staat waren geweest om bij hun jubileum een cantate uit te voeren. In elk geval hielden de eilandbewoners zich in zoverre aan het platonisch programma, dat hun koorwerk geen vreugde, maar hoofdzakelijk geweldige pijn aan de oren veroorzaakte, als ik de gevoeligheid van onze eigen oren als maatstaf neem. In de pauze fluisterde Eva me toe, dat ze het echt niet meer kon uithouden en weg moest. Ik probeerde haar te kalmeren: de valse klanken van deze muziek mogen voor ons geen reden zijn om haar zonder meer te verwerpen. Wij zijn immers ook bij concerten in ons thuisland gewend aan kattengejankerige kakofonieën en weten uit de kunstgeschiedenis, hoezeer de ontvankelijkheid van de luisteraars verandert. Misschien is het grote publiek in deze aula, dat zo aandachtig en zichtbaar gesticht toehoort, in hun oordeel al tientallen jaren of eeuwen op ons vooruit. Eva weersprak dat: "nooit zal ik me ervan laten overtuigen, dat echte muziek gescheiden kan worden van de grondslagen van ritme, tonaliteit en zuivere stemming. Er zal altijd een onderscheid bestaan tussen stumpers en uitblinkers, zoals tussen het gekras van een raaf en het gezang van een nachtegaal. Ik maak me niet kwaad over het feit dat deze mensen anders melodieën bedenken en op elkaar afstemmen, maar dat ze vals musiceren, met instrumenten die elk op zich en allemaal onderling zo gruwelijk ontstemd zijn. Als ze in mijn rechteroor B-dur en tegelijkertijd in het linker B-mol blazen, moet het ten minste werkelijk B-dur en B-mol zijn, maar niet een gepiep als van niet gesmeerde deuren, die toevallig in B knarsen." "Mijn beste mejuffrouw Eva, ook daaraan zullen we moeten wennen, hier en thuis. Neem deze muziek als een voorbereiding voor de concerten die ons thuis te wachten staan. Het orkest hief opnieuw aan voor een gelukkigerwijs slechts kortdurende finale, waar doorheen meermaals de spontane bijval van de toehoorders daverde. Deze finale werd uit het hoofd gespeeld, helemaal zonder noten en dirigent, en ik vernam later dat daarmee een bijzondere uitvoering geboden werd: de componist had voorgeschreven dat hier ieder orkest- en koorlid, zonder enige rekening te houden met de anderen, helemaal ongebonden moest improviseren wat en hoe het moment zelf hem ingaf. Daarmee wordt vast en zeker een veel grotere vrijheid bereikt, dan bij het slaafs vastzitten aan partituur en stemming ooit bereikt kan worden. Er zou dus nog veel te leren zijn voor onze Europese componisten, die maar niet kunnen loskomen van de gehechtheid aan het oude sjabloon, altijd eerst opschrijven, wat naderhand gespeeld moet worden. * * * Na de beëindiging van de cantate betrad de rector-magnificus van de Academie, mederegent van de staat, het podium voor een lange, feestelijke toespraak, die hier tot eentwintigste deel ingekort, een aforistische weergave moge bieden: Feestgenoten! Ware voor ons Homerus niet ontoelaatbaar en verboden, dan zou ik moeten beginnen met de woorden: Ανδρα μοι εννεπε. En de muze had me dan moeten antwoorden: de man, die u bedoelt, de man die uw leven in de staat inhoud geeft, is Plato, de opperheerser onder de denkers, de enige en vooral de eerste, die geweten heeft, hoe een volk naar heerlijke tijden gevoerd kan worden. Door hem zijn wij een overvloed aan zegeningen deelachtig geworden, zoals die — dat beweer ik onverschrokken, omdat ik zeker ben van uw instemming — over geen enkele andere mensengemeenschap uitgestort is. Omdat het alleen aan ons voorbehouden was om zijn systeem te verwezenlijken, dat voor de anderen tot op de dag van vandaag slechts een zaak van beschroomde bewondering gebleven is. Dit systeem berust op de beroemde, door de hele wereld geprezen, maar alleen door ons volledig begrepen "ideeënleer." Ze geeft ons de idee als begrip buiten de verschijning en, diepzinniger opgevat: in tegenstelling tot de verschijning. Uit het toevallige ding dat wij mens noemen, abstraheren we de idee mens-heid, uit de leeuw leeuwheid, uit de ezel asiniteit, uit de wet wetheid. Het was onze opdracht de zojuist vermelde tegenstelling te benadrukken en te verscherpen; dus de wetheid zodanig vorm te geven dat ze zo mogelijk van de wet losraakt en de gerechtigheid zodanig, dat ze het concrete recht tegenspreekt. Als dat lukt, dan benaderen we het platonisch staatssysteem. Dat gebiedt dat alleen filosofen, dat zijn mensen die die ideeënleer begrepen hebben, de heerschappij mogen uitoefenen. Maar daartoe beperkt uw opdracht zich niet. U moet er juist voor zorgen dat de filosofen in het algemeen en hun filosofie in het bijzonder, doordringen tot alle lagen van de bevolking. Er bestaat een Latijns spreekwoord "primum vivere, deinde philosophari" — eerst leven, daarna filosoferen. Omdat wij het principe van de tegenstelling volgen, verklaren we deze uitspraak tot onzin en gebieden: eerst filosoferen en dan pas leven! De buitengewoon gelukkige toestand waarin ons eiland zich bevindt, bewijst heel duidelijk dat wij met deze omkering gelijk hebben gehad. Nu al, tijdens dit feest, kan ik aankondigen dat wij binnenkort leergangen zullen opzetten, die in aanzienlijke mate uitgaan boven wat we al bereikt hebben. Bijvoorbeeld voor barbiershulpjes een cursus over de filosofische methode van Parmenides en voor slepers een propedeutische inleiding in de platonisch-socratische ethiek. Enige hogere bestuursfuncties zullen een nieuwe bezetting krijgen. Het mag ons niet verbazen dat we, waar veel licht is, ook ettelijke schaduwen vinden. Er zijn ons enige klachten ter ore gekomen, over het feit dat onze postdienst niet helemaal stipt functioneert en dat bijvoorbeeld vorige maand tachtig procent van alle verzonden brieven spoorloos verdwenen is. Om ook in dit opzicht de grootst mogelijke volmaaktheid te bereiken, zal de postafdeling binnenkort aanzienlijk uitgebreid worden en toevertrouwd worden aan een vakminister voor transcendentale esthetiek. Wat betreft de volksmoraal heerst bij ons een enkele stem — als ik het hoopje anarchistische Plato-tegenstanders, die we vermorzelen, waar ze ons onder ogen komen, buiten beschouwing laat. Statistisch gezien is de criminaliteit nagenoeg tot het nulpunt gedaald, sinds onze rechtbanken geleerd hebben om de platonisch-socratische stelregel "onrecht ondergaan is beter dan onrecht doen," juist toe te passen. Hierbij kwam het helemaal aan op consequent zijn en, om onszelf recht te doen, moet gezegd worden dat de rechtbanken van dit eiland consequent tewerk gaan doordat ze onrecht ondergaan. Het is ook uiterst gunstig gebleken voor de gehele moraal, dat we de verheerlijking van de knapenliefde uit Plato’s Symposion en Phaedrus, in ons staatsbestel opgenomen hebben. Deze twee elementen, enerzijds de pederastie en de verloting van de bijslaap met maagden anderzijds, deze twee echt platonische elementen, zoals ik al zei, zijn bij ons een zegenrijke bron gebleken voor de algehele tevredenheid, waarom de hele buitenwereld ons zal benijden, als de buitenlanders eenmaal een heldere blik op onze toestand krijgen. Daartoe is nu een eerste begin gemaakt en ik kwijt me van een aangename plicht, als ik hier als feestredenaar de eerste vreemdelingen begroet. Zij verblijven nu onder ons als ontdekkers van het eiland, dat voor hen een "ultima Thule" betekent, om met Vergilius te spreken, die weliswaar als dichter een waardeloze onderdaan was, maar met die aanduiding een, ook voor fatsoenlijk proza bruikbare uitspraak voortgebracht heeft. Ik hoop dat de buitenlandse gasten, voor wier gastvrije ontvangst ons stadsbestuur gezorgd heeft, belangrijke indrukken zullen meenemen, voor het toekomstige heil van de landen, waaruit ze afkomstig zijn. Ze zullen verhalen dat ze hier een grondwet hebben aangetroffen, die sinds onheuglijke tijden verinnerlijkt, volmaakt haar waarde bewijst; in tegenstellingen tot de grondwetten van hun landen, die door de handen van knoeiers gevormd zijn en voortdurend onderhevig zijn aan kwakzalverij. Voor het eerst zullen ze nu begrijpen waar het vandaan komt, dat bij hen thuis geen bestendigheid heerst en alles in eindeloze experimenten in het honderd loopt. Het wreekt zich bij hen aanhoudend en bitter dat geen enkele filosoof, met een grondig doordacht systeem, bepalend is geweest voor hun staatsorganisatie. Misschien is het ook voor die continenten te laat om ons ideaal over te nemen en in dat geval zullen ze geen uitweg meer vinden uit hun verpaupering. Hoe dan ook, als ze alleen maar een paar van onze platonische instellingen naar hun eigen land zouden overplanten, zullen ze daaruit ettelijke oliedruppels kunnen winnen, om de ergste wrijvingen van hun verroeste staatsmachines uit de weg te helpen. —— Hierna kondigde de vicepresident van de Academie de uitreiking aan van de aan het jubileum verbonden staatsprijzen. Met medailles en erediploma’s werden onder anderen de schrijvers van de volgende publicaties bedacht: "De homoiomeria van Anaxagoras in haar toepassing op de toetsing van de consistentie van de vrouwenborst." "Waarom is Glaukon, die bij Plato honend over een ‘zwijnenrepubliek’ spreekt, niet terechtgesteld?" "Als Plato eist dat de beschermer van de staat absoluut filosoof moet zijn, en anderzijds vaststelt dat hij zich moet gedragen ‘als een bekwame kettinghond,’ — welke kenmerken komen daaruit voort voor de logos, de dialectiek en de syllogismen van kettinghonden?" "Ontwerp van een bont geïllustreerd eerste leesboekje voor kinderen, met de eerste beginselen van de aristoteliaanse topica en metafysica." Aansluitend hieraan maakte de spreker bekend dat de aanwezigen bijzonder goede plaatsen op de staatstribune ter beschikking stonden. De feestelijke optocht begon morgenmiddag om vier uur midden-Polynesische tijd. Hij voegde daaraan toe: zoals bij al onze evenementen zal ook deze optocht doordesemd zijn met de geest van de filosofie, in de betekenis van het woord zoals dat geldt op de faculteit, dus met inbegrip van natuurkunde, wiskunde en astronomie. Daar zal blijken dat op deze terreinen diepzinnige inzichten zeer goed te rijmen zijn met een vriendelijke, elegante, ja zelfs vrolijke vertoning. De feestelijke optocht der wetenschap zal dus tegelijkertijd een optocht van plezier worden. Onze geëerde gasten zullen hier opnieuw een aanleiding vinden voor vergelijkingen. Zowel uit berichten van onze afgezanten, als uit afbeeldingen die ze meebrachten, zijn wij te weten gekomen dat ook in Europa bepaalde optochten met een lollig tintje gehouden worden, vooral op het moment dat ze vanwege een voedseltekort, afscheid van het vlees, carnevale, noemen. Dergelijke carnavaleske optochten speelden vooral in Rome een rol, zoals ook in een hier ter plaatse vrijwel onbekende stad Colonia-Agrippina, die tegenwoordig Keulen heet. Het blijft onbegrijpelijk hoe de Europeanen daar plezier aan kunnen beleven, omdat ze hun groepen principieel een totaal verkeerd programma voorschotelen: ze becommentariëren en bespotten daarin hun eigen politieke en sociale toestanden, naast zaken waarvan helemaal geen karikatuur gemaakt kan worden, omdat ze op zich en in natura al een karikatuur zijn. Een zinvol verband wordt pas mogelijk, als ernstige, fatsoenlijke, als deugdelijk erkende onderwerpen van parodie en travestie behandeld worden, naast wetenschappelijke zaken, waaraan we een robuust, volks voorkomen ontlokken, en die als het ware door de geest van vrolijkheid beschenen, humoristische schaduwen werpen. — De heer Yelluon wees ons erop dat we ons helemaal niet op een tribune hoefden laten samenpakken, omdat we de optocht veel gerieflijker konden bekijken vanuit de vensters van onze woning, waarlangs die in volle omvang voorbij zou trekken. Dat kwam ons natuurlijk heel goed uit, alleen al vanwege onze dame, die op de open tribune last had gehad van de felle zonnestralen. Het is geenszins mijn bedoeling om, als een journalist, het hele verloop van de optocht te beschrijven. Alleen een paar bijzonderheden zijn er hier uitgepikt. Op een versierde wagen kwam Democritus voorbij, de lachende filosoof, omringd door burgers van zijn vaderstad, de Abderieten, die kartonnen schaapskoppen droegen, terwijl de fraaie Abderietse vrouwen zich getooid hadden met het verenkleed van een uilskuiken. Hier moest in een zinvolle opmaat getoond worden hoe een echte filosoof zich met goddelijk schatergelach bevrijdt uit de noden van de menselijke dwaasheid. Deze Democritus (in burger werkzaam als grappenmaker bij het staatstheater van Baleuto) kon inderdaad zo aanhoudend en bulderend lachen, dat hij met zijn lachexplosies de hele bevolking aanstak. En met een veldkijker nam ik waar dat een van de volgepakte, door staatsarchitecten gebouwde tribunes, onder het gewicht van alom van het lachen schuddebuikende toeschouwers, instortte. Wat, afgezien van de talrijke platgedrukte en gewonde mensen, een fraaie getuigenis gaf van de doelmatigheid en καλοκαγαθία van het lachen, zoals dat alleen uit het diepst van de ziel van een gerijpt wijsgeer kan vloeien. De hoofdfiguur van een andere wagen was de filosoof Empedocles uit Agrigentum, die zich zoals bekend om de diepste diepten van zijn en worden te doorgronden, anno 430 v. Christus in de gloeiende muil van de Etna gestort heeft. Dit opzienbarende voorval werd op het voertuig uitgebeeld door een miniatuurvulkaan, waarbij de staatspyrotechnicus binnenin een sproeiend en naar zijn verzekering geheel onschuldig vuurwerk (flamma frigida) aangebracht had. De grote Empedocles sprong er dan regelmatig van bovenaf in, kroop beneden weer uit een luik tevoorschijn en zette deze kenniskritische oefening voort, zolang de optocht duurde. Of althans bijna zolang. Want een kwartier voor het eind van het feest werd hij verkoold uit de fraaie maar, zoals bleek, toch niet helemaal ongevaarlijke Etna naar buiten gehaald. En bij de tweeledigheid van gebeurtenissen paste het dat op een andere wagen, die de vuurdood van de filosoof Giordano Bruno eveneens met flamma frigida verzinnebeeldde, eenzelfde voorval plaatsvond. Zeer uitgelaten ging het er daarentegen aan toe op een wagen die het platonische "gastmaal" in een levensechte, volgens de tekst van Plato nagebootste groep afbeeldde. Daar zaten ze dan, de pimpelende waarheidszoekers van de Oudheid, bij wie zich voor het eerst de hele betekenis van het gezegde, ‘in vino veritas’ openbaarde. Je kon gewoon volgen hoe de geest van de drank in de drinkebroers opsteeg, om als dampvormige kennis uit hun welbespraakte monden naar buiten te wasemen. Met een parodistische vrijheid was ervoor gezorgd dat bij dit academisch gelag Socrates nog iets meer naar binnen pompte, dan hij volgens Plato’s relaas verdroeg. Naast de schriftelijk bekrachtigde, ongehoorde hoeveelheden, die hij destijds consumeerde, nam hij hier nog wat extra, zodat hij ten slotte als een straalbezopen varken onder de tafel van Agathon rolde; wat hem niet verhinderde, om ook nog in deze toestand, in zekere zin in een delirium tremens, verder te filosoferen en Aristodemos de heerlijkste openbaringen over de onsterfelijkheid van de ziel tegemoet te boeren. De aristophanische uitwerking van de groep maakte zich volkomen waar en ik moet zeggen dat door deze indringende pantomime de betekenis van het Symposion duidelijker voor me geworden is, dan van het lezen van het platonisch origineel. Ook de dans kwam tot haar recht en wel in verband met de geometrie en astrofysica, dus in een brede horizon, die van de pythagoreërs tot aan het heden reikte. Op een door acht hemelsblauw geverfde merries getrokken podium, dat het universum voorstelde, was als middelpunt de zon te zien in de gedaante van een matrone met een stralenkrans. Op korte afstanden van haar wentelden de planeten, namelijk Mercurius, Mars, Jupiter tot en met Neptunus als jongelingen, terwijl Venus, de aarde en de asteroïden door beeldig geklede, respectievelijk ontklede meisjes belichaamd werden. (De halfluide kreet van dokter Wehner: "asteroïden met schurft" maakte geen bijzondere indruk op me, omdat hemellichamen volgens Hegel eigenlijk niets anders is dan lichtgevende lepra aan de hemel.) Maar hier volvoerden de planeten om de zon dansbewegingen uit, die heel precies voldeden aan de wetten van Kepler en het was een genot om te zien hoe strikt de verhouding tussen het kwadraat van de omlooptijd en de derde macht van de onderlinge afstand in de gedanste ellipsen aangehouden werd. Ook hier bleek de zegen van de door Plato zo nadrukkelijke aanbevolen wiskundige discipline: toen de knaap Mercurius op gegeven moment een kleine overtreding tegen Kepler beging, verhief de zon zich van haar troon en gaf hem een centrifugale oorvijg, zodat het dwalende hemellichaam vanuit het universum de straatstenen op vloog. * * * Nadat we ons onderzoek op het eiland afgesloten hadden, vertelden wij onze vriendelijke jeugdherbergvader, dat we nu onze ontdekkingsreis wilden uitbreiden naar verder gelegen streken. Hij probeerde ons op alle denkbare manieren nog tegen te houden en bood de heren aan ervoor te zorgen dat ze komende week deel konden nemen aan de op handen zijnde maagdenloterij. Het leek dat kapitein Ralph Kreyher ook werkelijk ging twijfelen, maar hij werd overstemd en we maakten aanstalten om met een dankwoord afscheid te nemen. Tegen verwachting in presenteerde de waard ons een rekening. Hoezo? We hadden toch gehoord dat wij onszelf moesten zien als gast van de stad? Ja, dat klopte wel, alleen moest de door de stadsontvanger uitgeschreven vrijbrief afgestempeld worden, en die stempel kwam ten laste van ons; het tarief bedroeg meer dan het verblijf in het eerste logement gekost had. Ad 2 werd de vensterhuur voor de bezichtiging van de feestelijke optocht genoteerd. Want — zo verklaarde hij — de gastvrijheid van de stad strekte zich weliswaar uit tot onderdak en verzorging, maar niet tot aangelegenheden buiten de woning; en volgens Plato moest er onderscheid gemaakt worden tussen de idee venster op zich en de idee venster als optisch hulpmiddel. Ad 3 viel volgens een bepaling van het stadsbestuur de koffie niet onder het begrip kost. Zoals immers ook bij Plato de genodigde gasten zeer veel voortreffelijke tafelgeneugten, maar nooit koffie gekregen hebben. Dat werd daarom speciaal genoteerd en wel voor vier dollar per kop, wat volgens de toenmalige wereldkoers ongeveer 940 mark bedroeg. Alleen het besef dat mij deze vereffening van de rekening niets aanging, maar op het conto kwam van de expeditie van Mac Lintock, behoedde me voor het lot om bij dit afscheid van onze goedmoedige Amphitryon van woede uit mijn vel te moeten springen. — * * * Terwijl op de Atalanta voorbereidingen getroffen werden voor het vertrek, kwamen we met zijn vieren bij elkaar in de scheepssalon, om de balans op te maken van onze ervaringen. — Het is onmiskenbaar, zo begon ik, dat dit platonische eiland de moeite waard was om door ons ontdekt te worden, hoewel het geheel van indrukken geenszins als stichtend bestempeld kan worden. Laten we ons op de eerste plaats hoeden voor een oordeel, dat zo graag de maatlat van het bekende langs het nieuwe en andersoortige legt. Het lijdt geen twijfel dat de bewoners van Baleuto zich in grote meerderheid gelukkig voelen. — En omdat ze zich gelukkig voelen, vulde Eva aan, hebben ze er ook recht op om het te zijn; en het recht om de voorwaarden voor hun geluk als de alleen geldige te beschouwen. Donath: Van dat recht maken ze ook gebruik. Ik hoorde in het voorbijgaan twee eilanders met elkaar praten en ving van hun gesprek de zin op: "met het Baleutoïsche wezen zal de wereld ooit genezen." De arts: Daarbij blijft het verbijsterend dat deze lieden uitgaan van een systeem dat je met de beste wil van de wereld alleen als volslagen krankzinnig, als het wanproduct van hersenverweking kunt bestempelen. Ik: Zodoende staan we voor de taak om te doorgronden hoe de wereldfaam van Plato te rijmen valt met het feit dat we hem zien als een krankzinnige en iemand met hersenverweking. Donath: Ik denk dat we taak kunnen verlichten als we uitgaan van de veronderstelling dat negentiende van de hele filosofie eigenlijk klinkklare onzin is… Eva: Ik zou voor mijzelf toch willen vragen Schopenhauer uit te zonderen. Donath: Juist in die Schopenhauer van u, zou ik me maar eens goed verdiepen. Want omdat hij maar een enkele filosofie erkent, namelijk zijn eigen, en niet genoeg scheldwoorden kan vinden voor het grootste deel van de rest, en omdat Schopenhauer verder op Kant steunt en Kant op Plato, zou ik eigenlijk wel eens willen weten, wat er van de filosofie nog overblijft, als we daar alle onzin van aftrekken. Eva: Als je maar zou weten, aan welke instantie je je moet houden, om onderscheid te kunnen maken tussen zin en onzin. Donath: Natuurlijk aan het gezonde mensenverstand! Ik: Maar dat is ook al in diskrediet geraakt en vooral de nieuwe, op het grensgebied tussen filosofie en natuurkunde werkzame onderzoekers, hebben dat ontmaskert als een hoogst onbetrouwbare, slechts volgens zijn vooroordelen levende metgezel. We kunnen deze vicieuze cirkel nooit verlaten. Voor het toetsen van de waarheid vertrouwen we op onze hersenen, omdat ze zo’n uitstekende wetenschappelijke papieren kunnen tonen. En we zien daarbij regelmatig over het hoofd, dat het toch weer de hersenen zijn, die deze prachtige getuigenissen voor zichzelf hebben uitgeschreven. Vanuit een verhevener standpunt gezien, zou het hele denken waarschijnlijk toch al uiteenvallen in dilettanterige onzin en vakkundige onzin. Donath: Alleen dat die dilettanterige onzin nooit zo aanmatigend optreedt en zich in bescheidenere, in grote mate eenvoudigere, vormen uit. Dan kan de keuze niet moeilijk zijn. Ik voor mij zou het alleen al vanwege de eenvoud liever bij het gewone denken willen houden. Ik: Ook dat is al eerder gezegd. En als de klassieke schrijver, aan wie ik denk, zijn bekentenis ook bij een Abderiet in de mond legt, dan blijft het toch een voorbeeldige getuigenis, die belangrijk voor ons wordt, gezien de verschrikkelijke bokkensprongen van Plato en de platonici. Hij zegt ongeveer: de grootste, gevaarlijkste en onverdraaglijkste narren zijn de wetenschappelijke narren. Zonder minder nar te zijn dan andere, verbergen ze, voor de massa die niet kan denken, de ontreddering van hun brein door hun vaardige tong en worden voor wijs gehouden, omdat ze samenhangender te keer gaan dan hun medebroeders in het gekkenhuis. Een ongeletterde nar is verloren, zodra hij openlijk, door de feiten meteen weerlegbare onzin uitkraamt. Bij de geleerde nar zien we juist het tegenovergestelde. Hij heeft het gemaakt, zodra hij onzin begint te spreken of te schrijven. Want hoewel ze instinctief in de gaten hebben dat ze er niets van begrijpen, staan ze of te wantrouwend tegenover hun eigen verstand, om duidelijk te onderkennen dat de schuld niet bij hen ligt; of ze zijn te ijdel om toe te geven dat ze er geen fluit van begrepen hebben. Hoe meer onzin de geleerde nar dus uitkraamt, des te harder schreeuwen de onontwikkelde narren over wonderen, des te vlijtiger draaien ze hun hoofd om, om in die hoogdravende onzin zin te zoeken. Net zoals een door publieke bijval opgehitste kunstspringer, maakt hij, hoe meer voor hem geapplaudisseerd wordt, des te roekelozere sprongen, want ze klappen steeds harder, om de goochelaar aan te sporen tot nog verbluffendere sprongen. En zo gebeurt het vaak dat de oplichterspraktijken van een enkeling een heel volk in hun greep krijgen en dat, zolang onzin in de mode is, altaren worden opgericht voor genoemde man, die onder andere omstandigheden, zonder veel omhaal, in een gekkenhuis verpleegd zou zijn geworden. De arts: Me uit het hart gegrepen. Die passage slaat precies op wat wij meegemaakt hebben, want op dit eiland is de geleerde nar Plato levend en zijn theorieën zijn hier in levenden lijve en concreet uitgewerkt. Donath: En je merkt toch aan dat soort bekentenissen dat het gezonde mensenverstand niet opgehouden is met te rebelleren tegen de aanmatigingen en goocheltrucs van de academische filosofie. Ik: Dat is inderdaad uitgebreid gebeurd. De een neemt Plato, Socrates, de sofisten of Aristoteles als onderwerp, de ander Fichte, Schelling, Hegel of Herbart en tel je dat allemaal bij elkaar op, dan luidt de slotsom dat zelfs veel filosofen moeite hebben gedaan om de academisch beoefende filosofie voor te stellen als iets dat terecht veracht wordt. Een van de onzen, Eugen Dühring, heeft hiervoor alleen maar de scherpste uitdrukkingen bedacht, zodat hij krachttermen gebruikt als: filosofastisch cretinisme, gekkenpraat, paranoia paralytica filosofastrix en filosofatsj. En als, onafhankelijk daarvan, Plato ons als een groot man en uitmuntend denker voor ogen staat, omdat de geschiedenis hem daartoe uitroept, dan moeten we toch bekennen: in de platonische staat zou iemand als Plato zelf onmogelijk zijn geweest! Hij heeft richtlijnen uitgestippeld en in een staat waarin die gevolgd worden kunnen alleen confucionarissen bestaan, maar geen mens, die in staat geweest zou zijn om de ideeënleer op te stellen. Eva: Het ingekankerd kwaad van zijn theorie lijkt in zijn ongehoorde vijandigheid tegen de kunsten te zitten. Ik: Daar kan je het in zekere zin mee eens zijn; namelijk als je niet onwaarachtigheid en huichelarij als dieperliggende motieven aanneemt. Ik heb alle reden om aan te nemen, dat de goddelijke Plato een filosofische valsspeler is geweest en ben er zeker van dat over honderd jaar deze nu nog zeldzame mening een algemene overtuiging zal zijn. Zijn hele Socrates is een geraffineerd opgezette en, ondanks dit raffinement, voor het geestesoog doorzichtige vervalsing. Maar dat is een ander verhaal. Hier hebben we te maken met een schril geafficheerde oproep om de kunst te verbannen, en dat affiche heeft hij tegen beter weten en tegen zijn overtuiging in, op zijn Politeia-zuil geplakt. Want zelf was hij een kunstenaar met aangeboren en gekoesterde schoonheidsidealen; hijzelf beschouwde zich, als schrijver van de dialogen, als een dichter voor alle klassen. Niet omdat hij de oude dichters minachtte, wilde hij ze ten val brengen, maar hij wilde zijn eigen beeltenis op altaren en sokkels plaatsen; daar stonden voorlopig Hesiodus en Homerus, dus weg met hen! Maar als in de, door Plato vooraf geconstrueerde, staat de letterlijk opgevatte eis "weg met de dichters" doorgevoerd wordt, dan moeten alleen al daaruit de weerzinwekkendste gevolgen voortvloeien, omdat je uitgaande van een barbarij als premisse, alleen tot barbaarse gevolgen kan komen. Als een enkeling in het volk de eerbied voor kunst, de liefde voor gedichten doodt, dan is het onafwendbaar dat genoemd volk zal verzinken in een moeras van dwaasheid en immoraliteit. Aan het begin van de platonische staat staan al de opgerichte tekenen van de beeldenstormer Savonarola, die tekeerging tegen Ovidius en Tibullus, Terentius en Catullus, bovendien tegen wetenschap en kunsten, zelfs tot aan de bouw van brandstapels in de vorm van trapvormige piramiden, waarop de figuratieve kostbaarheden verbrand werden, naast de werken van Pulci, Bocaccio en Petrarca. Met dien verstande dat Savonarola zich verre hield van de verschrikkelijke zwendel van de Grieken, die niet een theocratie, maar een platonocratie predikten en dat de moraal van Savonarola torenhoog uitsteekt boven de moraal, die zich als een brand een weg door de platonische staat heen zou vreten … Eva: ... en waarvan wij immers een aantal huiveringwekkende voorbeelden meegemaakt hebben. U herinnert aan Savonarola en dat is althans in zoverre troostend, omdat u daarbij over bijna tweeduizend jaar heen moest springen. Het is voor de mensheid misschien een geluk geweest, dat de uitgesproken haat tegen de kunst zich zo zelden tevoorschijn heeft gewaagd. Ik: Die is nooit helemaal verstomd en altijd zijn er iconoclasten geweest. Dat zoveel van hen onbekend gebleven zijn ligt aan het feit dat niet iedereen, zoals Caligula, iemand als Suetonius als verslaggever gevonden heeft. En het is uitermate tekenend dat Caligula zich rechtstreeks op Plato beroepen heeft, toen hij zijn misdaad pleegde: hij voerde alleen Plato’s aanwijzingen uit, zo zei hij. De standbeelden van beroemde mannen, die Augustus had laten opstellen op het Marsveld, liet hij verminken en door elkaar gooien. Hij was van plan om de dichtwerken van Homerus totaal te vernietigen, naast Vergilius en, omdat hij toch eenmaal aan het uitroeien was, ook Livius. Had ik niet gezegd, dat Plato zichzelf in plaats van de omvergeworpenen wilde stellen? Caligula heeft dat voor zichzelf letterlijk doorgevoerd. Hij gaf bevel om de door eerbiedwaardigheid en kunstwaarde uitmuntende beelden van meerdere godheden, met name de Olympische Jupiter, uit Griekenland naar Rome over te brengen, om ze de kop af te slaan en die van zichzelf daarop te laten plaatsen. Ook wat betreft de huwelijkswetten en de gemeenschap van goederen heeft hij veel tot zijn eigen voordeel in daden omgezet, wat bij Plato alleen een schriftelijke wens gebleven was. Eva: En tegenwoordig? Ik: ...woedt de vijandschap tegen de kunst in andere gedaanten voort, maar zoals voorheen schept ze nog steeds haar argumenten uit ascetische bronnen. Ze haalt ze uit Savonarola, uit Tolstoj en uit de pseudo-asceet Plato. Boccaccio wordt nog steeds verbrand, met dien verstande dat de procedure tegenwoordig niet bewaakt wordt door een monnik, maar door een priesteres, die zich censuur of Lex Heinze noemt. Maar als ze eenmaal aan doortastende invloed wint, dan zal het ascetisch grondprincipe in zijn gevolgen voor de staat weldra omslaan in zedenverwildering, want kunst en moraal zijn zusters. Didicisse fideliter artem emollit mores, nec sinit esse feros (een trouwe studie van de kunsten, verzacht de zeden en vermindert hun ruwheid) Omgekeerd zou dat luiden: wie de kunst ketent, verhardt en verruwt de zeden. Gelukkig is de kunst steeds machtiger geweest dan de amuzische verordening. Denk aan een verhaal van Herodotus: toen de dichter Phrynichus een toneelstuk (Μιλήτου Ἅλωσις , De verovering van Milete, vert.) opvoerde, waarbij het hele theater in hete tranen uitbarstte, werd hij door de Atheners gestraft met een boete van duizend drachmen, vanwege het opwekken van verdriet; gelijktijdig vaardigden ze een wet uit, die elke verdere weergave van dat gedicht verbood. Wat niet verhinderd heeft dat na Phrynichus het treurspel zijn grootste bloei bereikte… Donath: …en het blijspel pas echt en dat was nog belangrijker. De filosoof tegen de dichter — de dichter tegen de filosoof — verzoenende gerechtigheid! Ach, die blijspelschrijvers hebben het hem met passende munt betaald gezet. Ik: En zelfs met een profetisch vooruitzicht. In de Ἐκκλησιάζουσαι (Het Vrouwenparlement) vinden we het platonisch gedrocht al deels gerealiseerd, en de humor van de geschiedenis heeft gewild, dat Aristophanes zijn klucht van de vrouwenheerschappij en de gemeenschap van vrouwen bedacht en opvoerde, nog voordat Plato zijn ideale staat neergeschreven had. De grote, de oorspronkelijke Plato zag het dus niet als beneden zijn waardigheid om later met de gewichtigdoenerij van een staatsman in alle ernst te eisen, wat de grappenmaker Aristophanes hem in een spottende karikatuur zeer geslaagd voorgedaan heeft. Want zijn stuk is echt een omgekeerde wereld. De vrouwen hebben in de volksvergadering, in de Ἐκκλησιά, doorgevoerd dat hun beminnelijkheid en de gemeenschap van hun bekoorlijkheid een aan allen toebehorende schat moest zijn. Met de krachtigste komische werking ontwikkelt de oppervrouw de idee, volgens welk vermogen en grondbezit, maar in het bijzonder vrouwen en kinderen tot gemeenschappelijk bezit uitgeroepen worden. Een speciale clausule bepaalt dat de oudste vrouwen in de liefde voorrang hebben bij de jongste knapen, en daaruit ontstaan dan ruzies met rukken en trekken, die wel in het komische, maar niet in de idioterie van de stelling, de platonische norm overtreffen. Eva: Ik zou daar een voorbehoud willen maken. Op zich zou een staat met polygame instellingen best mogelijk zijn en is ook in de oudheid en tot op heden in het Oosten verwerkelijkt, zonder in het minst tot iets lachwekkends te vervallen. En niets garandeert ons de eeuwige geldigheid van onze huidige zedelijkheidsnorm. We kunnen nog altijd alleen maar zeggen: binnen de huidige maatschappelijke orde is monogamie het morele gegeven. Veranderen de sociale omstandigheden, dan kan er best ook een verandering in zedelijke normen plaatsvinden. De arts: Vanzelfsprekend. Er hoeft bij de geboorten alleen een getalsmatige verschuiving in de geslachten op te treden, wat fysiologisch heel goed denkbaar is, en het is al zover. Ik zou niet willen garanderen, dat in onze beschaafde landen monogamie een onverbrekelijke wet blijft. Ik: Mee eens. Maar je kunt er rustig voor instaan dat Plato’s voorbeeld van het huwelijk, waarvan onze eilanders hier met klungelwerk een knoeiboel maken, voor weldenkende mensen altijd een onderwerp van afschuw en spot zal blijven. Vergelijk eens de voorschriften van de Koran met die van onze filosofen en u zult meteen merken dat in de ene sprake is van helderheid en bij de andere van een idiote verwarring; maar vooral dat daar een herkenbare moraal schittert, terwijl hier in een ratjetoe van polygynie en polyandrie een heuse seksuele rattenkoning tevoorschijn komt; een heksensabbat, waarbij alleen een, met natuurlijk wangenrood gezegende, mandril niet hoeft te blozen. Eva: Ik denk dat we wat afgedwaald zijn van het hoofdprobleem: moet de regent filosoof zijn? is het de filosoof, en hem uitsluitend, voorbehouden om regent te worden? dat was namelijk het uitgangspunt. Nu het dictaat van Plato een karikatuur opgeleverd heeft, dan had zich misschien volgens het principe van een wijzere filosoof een werkelijke voorbeeldstaat kunnen ontwikkelen. Donath: Daar ben ik hoogst sceptisch over. De filosoof moet bij zijn leest blijven, bij zijn gedachteschoenmakerij, of, als dat te grof klinkt, bij zijn ideeënbrouwerij. Daar mag hij in zijn kuip roeren, zoveel hij wil en op mensen wachten die zijn brouwsel lekker vinden. Maar handen af van de staatsmachinerie. Daar behoren lieden, die niet lijden aan de kleurloosheid van het denken. De arts: Zo grof zou ik het toch niet willen stellen. Zelfs hier, waar ons een maximum aan halsstarrigheid tegemoet treedt, heeft de filosofie in ieder geval toch iets goeds aangericht: de mensen lijken in zekere mate vredelievend opgevoed te zijn. Bestialiteit die zich naar binnen keert, werkt niet naar buiten en waarschijnlijk hebben de bewoners nog nooit oorlog gevoerd. Donath: Waar dat aan ligt kunnen we niet beoordelen. Misschien aan hun beperkte horizon, hun aamborstigheid, hun lafheid, of aan de goedmoedigheid van de buureilandbewoners. Ik: Daarmee komen we het probleem niet nader. Ik denk juist dat aan elke grondwet iets filosofisch ten grondslag ligt en dat bijna iedere filosoof uiteindelijk uit is op regeren. Maar hij kan nooit inschatten, welke kant zijn filosofie op gaat, als ze uit de gedachtedestilleerkolf daadwerkelijk in de openbaarheid treedt, wat haar overigens uiterst zelden lukt. Meestal blijft ze steken in de destilleerkolf, als een fantastische wens, als een curiositeit, zoals de romans over de staat, de utopieën van Thomas Morus, Campanella, Fénélon, Bellamy en vele anderen. Krijgt ze invloed zoals bij Hobbes, Hegel, Voltaire en Rousseau, dan houdt ze op kennisfilosofie te zijn en wordt retoriek, loze kreten en demagogie. Toen de Girondijnen en Montagnards zich op filosofische meesters beriepen, was Voltaire voor hen de geestige, Rousseau de schoolmeesterachtige mopperpot. Zeker, er zijn gekroonde filosofen geweest, Marcus Aurelius en Friedrich; en filosofelende dilettanten, die het tot een machtspositie brachten. Cicero voerde de officiële titel "Imperator." Alleen had deze imperator al lang zijn beetje filosofie ingepakt, toen hij mocht bevelen en in zijn keizerlijke brieven is daarvan helemaal geen sprake meer. Onze Plato heeft zelfs een keer het experiment ondernomen om een almachtige heerser druppelsgewijs filosofie toe te dienen, en hij zal zichzelf wel wijsgemaakt hebben dat de alleenheerser in staat zou zijn om zijn wijsheid in werkelijkheid om te zetten. Ook Dionysios van Syracuse hoorde hem heel aandachtig aan en had grote belangstelling voor de platonici, met het eindresultaat dat Dionysios zijn verschrikkelijke tirannie alleen maar versterkte en zijn terreur daadwerkelijk op Plato afreageerde. Je zou kunnen vermoeden dat in de wereld van de harde feiten, de echte filosofie niets te zoeken heeft, en dat het haar treurig vergaat als ze zich daar in waagt. Dat zal zeker het geval zijn, waar ze zich als systeem wil handhaven en de menselijke verhoudingen systematisch wil bewerken. Een systeem is of niet door te voeren, of het leidt als het opgelegd wordt, tot iets onbegrijpelijks en verdraagt dus nooit de toets van geschiktheid in de praktijk. Eva: Volgens mij veralgemeent u daar te zeer. U staat nog onder de eenzijdige druk van onze belevenissen bij deze Abderieten van het eiland, dat wij zo-even verlaten hebben. Misschien stuiten we nog op streken met verstandigere systemen en betere resultaten. Ik: Dan wil ik me graag de les laten lezen. Ondertussen ga ik in op uw benaming "Abderieten," om u te laten zien hoe zelfs systematiseren aan de hand van woorden tot een dood spoor leidt. Sinds de oudheid maken we onderscheid tussen het klassieke Athene met haar hoge intelligentie en het dwaze Abdera. Ik verklaar me bereid u te bewijzen dat de Abderieten verstandiger waren dan de Atheners. Donath: Ho ho, nu wordt u paradoxaal. Ik: Alleen vergeleken met de gangbare mening, die het nog steeds opneemt voor het dogma: alles wat is, is verstandig. Het tegendeel is het geval. De wereld is een reusachtige paradox. We beschouwen het als een uitgemaakte zaak dat Abdera een broeinest van domheid is geweest en de bekende bewijzen zijn voor ons toereikend. Dus is het verstandig om de Abderieten voor stommelingen te houden. Ik hoef alleen de gezichtshoek iets te verschuiven en de zaken veranderen in het tegendeel… De arts: U bedoelt dat een Abderietenbrein helemaal niet in staat geweest zou zijn om een voorbeeldstaat zoals de platonische te bedenken? Ik: Het heeft daarvoor ook geen reden gehad, want hun werkelijke staat was helemaal niet zo beroerd. De Ionisch-Teïsche volksstam, de basis van Abdera, overtrof aan natuurlijke begaafdheid verreweg alle buurvolken van de oudheid. Heeft er een Homerus geleefd, dan stamt hij uit Ionië, dat ook de oorsprong was van Alkaoïos, Sappho, Aspasia, Apelles en Anacreon; als geboren Tejer kan die laatste doorgaan voor een halve Abderiet. Aan hen sluit een schitterende reeks grote mannen aan, die aanwijsbaar als echte Abderieten ter wereld zijn gekomen: de filosoof Anaxarchus en de filosoof en geschiedschrijver Hecataeus, beiden metgezel van Alexander de Grote, de geniale Protagoras en bovenal Democritus. Moet je nu echt aannemen dat zoveel uitgelezen geesten opgegroeid zijn op een voedingsbodem die verder alleen maar sukkels voortgebracht heeft? De arts: Maar die geschiedenis van de Abderieten is toch een verzinsel van Wieland? Ik: U vergist zich. Wieland heeft alleen op een vrije dichterlijke manier weergegeven, wat hij in betrouwbare bronnen en bij andere fabeldichters aantrof: bij Lucianus, Plutarchus, Diogenes Laërtius, Athenaeus, Galenus en in het bijzonder Juvenalis. Al met al een gesystematiseerde mythologie, die de ontwikkelde grotestadbewoners moest laten zien, hoe het er aan toe gaat in een bekrompen, door tweebenige ezels bevolkte kleine stad. Een gesystematiseerd Schilda en Schöppenstedt. Talloze duizenden hebben dat met zelfingenomen vermaak gelezen, zonder ook maar een enkel moment raar op te kijken; zonder zich af te vragen hoe en waar dat hele maatsysteem van deze legende vals is. Ik lees het anders, en uit mijn manier van lezen ontwikkelt zich de overtuiging: als de Abderieten werkelijk waren zoals ze afgeschilderd zijn, dan vertegenwoordigen zij een verhevener slag mensen en hebben wij alle redenen om ze te benijden. Ten eerste: wat een gezondheid! en als uitvloeisel van die gezondheid: wat is een verzameling vrouwelijk schoon! Bijna iedere Abderietse, die ons voorgesteld wordt is een Atalanta, een Juno of een Aphrodite. Het zekerste kenteken van een hoge, in voortreffelijke geestelijkheid wortelende cultuur. Er zijn geen prachtexemplaren zoals Aspasia, zonder omringd te worden door Periclessen en Alcibiadessen. Wie dat miskent, stelt zichzelf — om de oude wijze van spreken aan te houden — op het standpunt van de Abderieten. Bovendien: in Abdera woonde een volk van kunstenaars van de eerste orde. Het bezat een prachtig nationaal theater en beoefende muziek met een hartstocht, die alleen omhoogstijgt vanuit een oorspronkelijke geniale kunst. Maar deze muziek — zo vernemen we — was slecht, prutserig, dwaas, abderietachtig; ze volgde niet het eenvoudige stramien, maar ging zich te buiten aan trillers, coloraturen en nachtegaalcadenzen. Heus? Dan zijn de Abderieten vooruitgelopen op een ontwikkeling van de kunst, die Italië, Frankrijk en de Germaanse landen pas vele eeuwen later konden leveren. Ze speelden Euripides en zetten de meester zelf er toe aan om zijn Andromeda op hun nationale podium te ensceneren. Daarbij verviel de hele republiek in een ongehoorde golf van enthousiasme, alle inwoners werden voordrachtskunstenaar, zanger of treurspeldichter, die, waar ze ook stonden en liepen, de heerlijkste passages van het treurspel met een koortsachtig wellust voordroegen. Zoals tegenwoordig de massa slechts gegrepen wordt door een geslaagd couplet, een pakkend straatdeuntje, werd dat volkje honderdmaal intenser gegrepen door de verzen van Euripides en straten en zalen vulden zich met de echo van de kreet: "maar gij, Eros, heerser over goden en mensen!" Als de legende het erbij gehouden had ons de fijngevoeligste en deugdzaamste gemeenschap voor te stellen, dan kon ze geen beter uitdrukkingsmiddel vinden, dan de beschrijving van deze kunstzinnige uitbarsting. Net zoals in het geval van Euripides, zo gedroegen de Abderieten zich ook bij het bezoek van de arts Hippocrates, als mensen, voor wie het een sterke innerlijke behoefte is om grote fenomenen te huldigen. En volgens Schopenhauer — nietwaar, mejuffrouw Eva? — is de kracht van de verering voor wat belangrijk is, tegelijkertijd de maat voor het gevoel van eigenwaarde. Ze bewonderden ook Democritus, al hadden ze heel wat op hem aan te merken; maar om te beoordelen hoe ze met hem discussieerden, moet je hun gedrag vergelijken met dat van de hen zogenaamd oneindig superieure, Atheners. Die vergiftigden Socrates en bezoedelden zich door hun afschuwelijke vervolgingen van vrijwel alle groten, die voor hen bereikbaar waren; in de lotgevallen van Aristides, Protagoras, Aristoteles, Diagoras vele anderen riekt het van de kleingeestigheden, roken vlammende signalen. De Abderieten verbanden niet, kwelden niet, ze debatteerden; vaak met een naïeve geest, maar nooit met domme praatjes. Als ze zich tegen de dieproeven van Democritus keren, hebben ze daarbij geleerden aan hun zijde, die in ethisch opzicht misschien hoger staan dan menig aanhanger van vivisectie. Naast Democritus waren er filosofen, in de stad leerlingen van Protagoras, die op het punt stonden om de laatste filosofische geheimen te onthullen. Zij waren al vertrouwd met enige argumenten, die tot de ideeënwereld van Hume behoorden, ze ontwierpen kosmogenieën, die op enige punten doen denken aan Kant en Laplace. Dat de verslaggevers en fantasten hun eeuwige refrein "dwaasheden" daartussen werpen, bewijst alleen dat ze nooit konden loskomen van hun systeem om die mensen als onnozelaars op de hak te nemen. Ernstige onderwerpen vrolijk en vrolijke onderwerpen ernstig behandelen bestempelen ze doorgaans als het toppunt van gekluns. Gaan de Abderieten werkelijk zo te werk, dan zijn ze wederom ver vooruitgelopen op een diepzinnige wijsheid, de gelijkstelling van het res vera met het verum gaudium (ware vreugde is een ernstige zaak, vert.), waarvan de geestelijk vader voor ons Seneca is. Hun proces over de schaduw van de ezel toont ze als drager van rechtschapen gevoelens en als scherpzinnige advocaten. Nee, nee, brult de gesystematiseerde legende, dit proces met zijn warboel van spitsvondigheden toont alleen maar aan, dat ze zelf ezels waren. Stel je voor: "spitsvondige ezels!" Ontken het systeem maar voor een uur en je zult toe moeten geven dat de uiteenzettingen van deze historisch als idioten bestempelde lieden, welsprekender, interessanter en intelligenter zijn dan de meeste pleidooien van Cicero; dat ze niet alleen spitszoekig tewerk gingen, maar spitsvondig, als vinders van de fijnste spitsen in de kunst van het argumenteren. Ik ga voorbij aan hun steeds levendige vaderlandsliefde en verwijl maar een seconde bij hun voortreffelijke instellingen voor kunstbevordering en sociale steunverlening. Bij de Abderieten, en bij hen het eerst, werd afstand gedaan van het barbaarse gebruik om vrouwen door manspersonen te laten spelen; hun Iphigenea’s en Andromache’s waren werkelijk vrouw, die hun vrouwelijke bekoorlijkheden op het toneel geheel mochten ontvouwen. Het theater werd, als staatsinstelling, uit de staatskas zodanig betaald dat niet alleen de toneelspelers en het orkest, maar ook de dichters en componisten van staatswege rijkelijk verzorgd werden. En bovendien ontvingen de beide laagste toeschouwersrangen naast hun vrijkaart ook gratis bekostiging van brood en vijgen voor de duur van elke voorstelling. Vergelijk daarmee nou eens de maatregelen, die tegenwoordig voor ons niet-Abderieten gelden; die zich opsieren met het devies "kunst voor het volk" en zelfs het bezoek aan galerieën en musea onderwerpen aan entreebelasting. Ja, we hebben echt reden om de spot te drijven met de inwoners van de Thracische "schaapskoppenstad", omdat Juvenalis, een van onze zegslieden, daadwerkelijk voor het thuisland van Democritus de uitdrukking gemunt heeft: vaderland der schaapskoppen! En nu ter zake. De Abderieten waren gelukkig. Als een lang aangehouden orgelpunt trilt de grondtoon van een vrolijke tevredenheid door de hele beschrijving heen. In hun bewustzijn leefde onwankelbaar dat ze, vooruitlopend op de hele wereld, voor zichzelf de beste grondwet, de beste instellingen, moraal en denkwijzen voortgebracht hadden. De graadmeter voor waardebepaling was hun geluk, en ze beschouwden dat als het enige betrouwbare. Het is dat ook werkelijk, en staat als op zich zonneklaar buiten het bewijs, ongenaakbaar voor welk tegenbewijs dan ook. En omdat wij niets horen over ook maar een enkel staatbestel, dat even nadrukkelijk getuigenis heeft gegeven van zijn zelfvoldaanheid, rest ons niets anders dan toe te geven: Abdera was van alle ons bekende staten de volmaaktste. Eva: Althans met één uitzondering. De platonische staat van Baleuto leek mij, te beoordelen naar het geluk van de eilanders, niet wezenlijk onder te doen voor die van de Abderieten. Donath: Moeten we dan nu al onze inzichten helemaal omgooien? Ik: Dat zal ons niet lukken, want daarvoor moeten we een gezichtspunt buiten onszelf innemen. Maar voorzichtigheidshalve moeten we bedenken nooit een definitief oordeel te vellen. Beroep aantekenen is altijd mogelijk. Deze mensen, die zich verheugden in het teken van Plato, zijn volgens ons Abderieten. Misschien zijn ze het in de ogen van hen die in Abdera slechts een dwaas van god verlaten oord zien; misschien in de andere betekenis, die ik voor u zo-even ontwikkeld heb. Dan zouden wij op onze beurt, als toeschouwers, de Abderieten van Juvenalis zijn. Hoe moet deze antithese overbrugd worden, hoe moeten we ons uit deze circulus vitiosus draaien? Ik weet het niet. Maar het is ook niet onze taak om dat soort tegenstrijdigheden met een verduidelijking op te lossen, maar op te zoeken. Als het eerste eiland daarin voorbeeldig was, dan ligt daarin het eigenlijk nut van onze ontdekkingsreis. Laten we dus verder zeilen, ik verlang naar de afvaart. Mijn wens was vervuld, nog voordat ik die uitgesproken had.
We voeren al een kwartier, zonder dat ik het losgooien van de kade
opgemerkt had. Spiegelglad strekte het Tuscorora-plateau zich uit en in
paar dagen bereikten we een nieuw, onbekend eiland. VLéHA.Het eiland der gezegende omstandigheden.Altijd ben ik jaloers geweest op dichtende schrijvers, die het aandurven om op goed geluk een landschap in woorden uit te beelden. Niet alleen vanwege het standvastig geloof, dat ze in hun kunst leggen, maar ook vanwege de virtuositeit waarmee ze hun veelzeggende beelden op papier toveren. Maar ik kan niet zover gaan dat ik erken dat het ook maar een iemand gelukt is een overeenkomst tussen landschap en woordbeeld te verwezenlijken. Dat moet ik vooropstellen, omdat ik zelf zeer spoedig in de rampzalige omstandigheden zal geraken, waarin ik een poging onderneem om een landschap af te beelden. Want alleen de bewering dat het tweede, van de door ons ontdekte eilanden, het eiland Vléha, qua landschap een wonder is, is ontoereikend. Ik voel juist de plicht en noodzaak om het bijzondere van dit landschappelijk wonder uit te lichten, omdat mij dat voor de beschrijving van de daar aangetroffen mensen onontbeerlijk lijkt. Wat ons als gesteldheid, als denkrichting van de mensen tegemoet trad, is zo innig vervlochten met de natuur, dat ik er meteen bij het begin niet omheen kan om het uit te spreken: voor dit eiland heeft de natuur zelf de grondwet opgesteld! Al het menselijke op het eiland bestaat slechts uit de verschillende instellingen van de individuen ten opzichte van haar, ten aanzien van de manier waarop ze demiurgisch, architectonisch, tuinbouwkundig en natuurkundig over de ruimte heeft beschikt. Maar hoe kom ik tot een beschrijving? Ik bekijk de beste voorbeelden uit de literatuur, vastbesloten alles te benutten wat maar bruikbaar is en vind geen aanknopingspunt. Alle be-schrijvingen veranderen bij nader inzien in om-schrijvingen. Alleen maar gelijkenissen, metaforen en figuren die een afbeelding willen zijn, zonder de mogelijkheid ze als afbeelding weer te geven. Omdat dingen, die in totaal andere werelden liggen, met elkaar in verband gebracht worden. De dichter wil een bergketen voor me schetsen, de contouren van een gebergte en doet dat met metaforen die afkomstig zijn uit de muziek; hij leidt me een labyrint binnen van rotsen en licht dat toe met beelden uit de zoölogie; optische effecten, die uitgaan van, door de zon beschenen of in nevelen gehulde, weilanden en bossen, worden mythologisch overgeplant op een of andere onvergelijkbare, vergelijkingsbodem. Zuiver literair opgevat leidt dit metaforisch woordgebruik tot prachtige resultaten en de lezer verwisselt dan regelmatig het literaire genot met het verbeelde, dat hem nooit geboden wordt en kan worden. Hoogstens duiken herinneringsbeelden bij hem op aan iets bekends, niet aan het unieke, onbekende, buiten het systeem vallende. Niet dat wordt door de weergave onthuld, maar het onvermogen en de verlegenheid van de auteur, die zich, ten opzichte van het onderwerp landschap, in dezelfde positie bevindt als een schrijver ten opzichte van het onderwerp muziek. Hij kan mijn herinnering wekken, wanneer hij een bekend werk analyseert, maar een stortvloed aan metaforen helpt hem en mij niets, als hij een symfonie beschrijft, die alleen hij kent, maar ik, de lezer, niet. Ook de werkelijke illustratie, de met academische of secessionistische middelen uitgevoerde afbeelding in kleuren, blijft een jammerlijke noodoplossing en tastende aanduiding. Opnieuw moeten we een onderscheid maken tussen de artistieke waarde en het opwekken van een zintuiglijke voorstelling, die slechts een zeer armzalige overeenkomst met het origineel weergeeft. Ik ontken gewoonweg dat een landschapschilder ooit boven het zuiver metaforische uitstijgt. Hij grijpt een bepaalde stemming, vertaalt die in een kleurige gelijkenis en verwaarloost duizend andere, waarvan geen enkele weggelaten zou mogen worden. Met zijn oog werkt hij voor ogen, dat wil zeggen voor één zintuig onder de vele, die tegenover het landschap in werking treden. In veel gevallen kunnen het oor, als gevoeligste ruimtelijk orgaan en de reuk belangrijker worden. En bovendien: de mens bezit ontelbare zintuigen, waarvan de fysiologie geen weet heeft, omdat ze zo fijn zijn dat ze zich aan elke materiele toetsing onttrekken. Er bestaat geen kennis over, maar alleen een onder de drempel van het bewustzijn schemerend vermoeden, dat ze bestaan. En pas als ze allemaal samenklinken, ontstaat dat, wat wij verstaan onder de levendige indruk van een echt landschap. Aan beschrijven heb je dus niets. Je kunt alleen proberen een beroep te doen op afzonderlijke herinneringen en de verbeelding op te roepen, die een schaduwbeeld zou kunnen vormen van datgene waarbij de pen het laat afweten. Vooral hier, op het eiland Vléha, waar het "echte landschap," als het ware, onwerkelijk leek, iets onmogelijks, ten overstaan waarvan moeilijk te onderscheiden viel tussen dromen en waken. Want binnen de beperkte omtrek omvatte het natuurschoon en krachten die, op deze manier bijeen, verder nergens te vinden zijn. Op een oppervlak dat ongeveer het dubbele van de omvang van Bornholm zal bedragen, verenigen zich vormen uit de tropen en het hoge Noorden, de laatste teweeggebracht door reusachtige, tot verstarde, met ijs bedekte regionen en door hoogvlakten doorsneden bergtoppen, de eerste door bergketens als muren, die van Oost naar West lopend de noordenwinden tegenhouden en als zonnereflectoren het laagland voorzien van alle gradaties van warmte tot hitte aan toe. Een tocht van enkele mijlen ontsluit vergezichten zoals op Eiger en Jungfrau en je hebt het gevoel dat je in Wengernalp bent. Maar nee; want vlakbij verheffen zich getande contouren die alleen bij de wereld van de Dolomieten behoren; Cimone en Sass Maor brengen hun groet over en verder draaiend ontwaar je een gloeiende vulkaantop die met haar vuurgloed een azuurblauwe baai verlicht. Als iemand dat voor me zou beschrijven, zonder dat ik het gezien had, dan zou ik vermoedelijk zeggen: een misplaatste mengelmoes; de Eiger moet storend zijn voor Cimone en de Vesuvius voor de Jungfrau! ik wil dat het landschap één geheel vormt! waarom zou ik dat geëist hebben? omdat het gaat om een vanuit lichamelijke belevenissen afgeleide esthetiek; omdat de alledaagse natuur krenterig is en wij van haar nood een esthetische deugd maken. Waren we niet verder gekomen dan de zachtgolvende lijnen van de bergen van Thüringen, dan zou al een bergweide op de Rigi met haar oneindige verscheidenheid van nabij en veraf geziene nuances, op ons de indruk maken van een verwarrend geheel zonder eenheid. Het hangt er helemaal van af hoe de dingen tegenover elkaar geplaatst worden, samen georkestreerd zijn. En nu ben ik meteen al weer beland bij het niet meer beschrijfbare. Je moet het beleefd hebben om te kunnen beoordelen wat de natuur kan, als ze het erop aanlegt, zichzelf te overtreffen. Dan vloert ze gewoon onze gemakzuchtige eenheidsesthetiek en richt in plaats daarvan iets nieuws op, iets daarboven, iets buitenwerelds. Eerst ben je verdoofd, dan ontwaak je tot de idee, dat verfraaien een kneuterige bezigheid is, tegenover dat soort wonderen. Maar omdat wij zelf een organisme zijn, begint voor ons het volledige geluid van de natuursymfonie eigenlijk pas echt met het organische, met de vegetatie. We dalen af van de bergwanden en hebben de keuze tussen weilanden, tuinen en rimboe. Is de natuur hier helemaal zelfstandig aan het werk geweest? hebben mensenhanden meegeholpen, om de weelderige groei nog verder te verfijnen. Er lijken aanzetten van tuinaanleg aanwezig te zijn en hier en daar schemert een wandelweg, een paviljoen, een fontein tussen de wirwar heen. Maar deze hulpmiddelen hebben duidelijk maar een enkel doel: verhoeden dat de ene schoonheid de andere verdrukt; ze moeten dempen, niet vergroten; ze vertonen zich niet met het zelfbewustzijn, zoals in buitenverblijven met een feeërieke inrichting, wat Tasso en Ariosto in hun gedichten bezingen. Men had zich niet ingespannen en hoefde geen bijzondere ijver aan de dag te leggen, want hier waren al duizend natuurlijke feeën bezig met de betovering van de kunst over de oorspronkelijke schepping heen te gieten. Alle herinneringen aan eerder beleefde overvloedigheden verbleekten tegenover deze verspilling. Ik probeerde terug te denken aan de palmen van Bordighera, aan de Florentijnse tuinen, aan de tuinen van Pallavinci en Mortola, maar ik gaf het algauw op om er vergelijkingspunten bij te halen. Waar bleven de vlammende rododendrons, de enorme magnolia’s van de Villa Carlotta bij Bellaggio? Dat waren stamelende aanduidingen van een natuur, die pas hier een vegetatieve taal gekregen had. En wat een leven tussen de geveerde palmbladeren, boven de bloemschermen en -kelken! De lucht jongleerde met onwaarschijnlijke vlinders, met vogels, die van de kolibrie de sierlijkheid, van de paradijsvogel de pracht en van de nachtegaal het gezang ontleend leken te hebben, met schepsels die zich baadden in de koele wind, maar naar vorm en aard niet onder te brengen waren in de ons bekende indeling. Want niets paste hier in de gewone orde der dingen; noch de diep ingesneden baaien met het karakter van een noords fjord, die desondanks uitzicht boden op ervoor liggende eilandjes zoals Isola Bella, noch de details die het landschap verlevendigden. Zeker, het duurde enige tijd voordat we bijkwamen van de verwarring en onze aandacht op de nieuwe indrukken konden richten. Maar toen overviel het ons als een voor het eerst opgevangen harmonie der sferen, als een geluk uit het hiernamaals, dat overslaat naar het hier en nu, met een stijlvolle grootheid en schoonheid, die bij ons de onbekende zintuigen inschakelde. Pas gaandeweg kwamen we tot de overweging dat dit eiland wel heel vruchtbaar moest zijn, in de betekenis van het praktisch nut. Als het al ergens was, dan was hier het gebied waar geoogst kon worden zonder te zaaien en waar het bijbelwoord over het zweet des aanschijns zijn geldigheid verloor. Ik herinnerde me gebrekkige analogieën over de grond van de oude wereld: in Ceylon groeit een banaan die 130 maal meer voedingsstoffen voortbrengt dan tarwe op eenzelfde grond; maar deze vermenigvuldiger zonk vast en zeker in het niet bij de opbrengst van de gewassen op Vléha. Daarom was het aannemelijk dat de bewoners, door geen enkele materiele zorg gehinderd, volop konden genieten, hoogstens bedacht op maatregelen waarmee ze zich konden verweren tegen de woekerende overvloed. Maar eerst merkten we niet al teveel van de paradijselijke goedgeluimdheid, die we bij de bevolking als iets vanzelfsprekend veronderstelden. We waren aanvankelijk namelijk zozeer in beslag genomen door het aanschouwen van de natuurwonderen, dat we nauwelijks in staat waren enige aandacht over te houden voor de mensen. Het was eigenlijk ook niet nodig dat zij de symbolen van hun geluk als een onderscheidingsteken omhoog staken, als ze maar innerlijk zo tevreden waren, als ze bij een dergelijke vrijgevigheid van de hemel, reden hadden dat te zijn. Er zijn in de stad Vléha vrij behoorlijk ingerichte logementen, in de omgeving restaurants en eenvoudige bungalows, op zijn Oost-Indisch met en zonder maaltijden, en deze onderkomens zijn aangepast aan de behoeften van een reizigersbevolking, die op het eiland geen onaanzienlijke rol speelt. Want Vléha geniet in de hele archipel een verdiende faam en lokt toeristen uit minder gezegende eilanden, die in hun thuisland het hele jaar door hard werken, om hier een paar opgewekte vakantieweken door te brengen. Hieruit valt ook te verklaren dat het hele gebied doorsneden is door verbindingsmiddelen, tot kabeltreinen en kabelbanen toe, die de alpine heerlijkheden ontsluiten voor een snelle en gerieflijke bezichtiging. Uit eigen initiatief zouden de Vléhanezen zoiets vast niet aangelegd, en daaraan niet eens daadwerkelijk meegewerkt hebben, maar ze hadden er ook niets tegen gehad, dat "vreemden," dat wil zeggen de eilandbewoners van verre, met hun kapitaal, machine- en menskracht, hier hun gang gingen. Zelfs maakten ze slechts in zeer beperkte mate gebruik van die communicatiemiddelen, omdat ze voor uitstapjes en helemaal voor tochten door het hooggebergte oorspronkelijk slechts geringe belangstelling hadden. Wat onszelf betreft, de echte vreemdelingen, de ontdekkers, wij voelden ons hier, zoals haast doorlopend tijdens onze expeditiereis, nauwelijks een onderwerp van nieuwsgierigheid; zoals wij op onze beurt geen aanzienlijke aanleiding hadden voor verbazing, omdat deze eilanders in uiterlijk en kledij niet bijzonder afweken van de ons al bekend geworden typen. Ze waren een tintje donkerder dan de Baleutenzers, in hun bewegingen nonchalanter en in hun gezichtsuitdrukking afstandelijker. Hun kleding was aangepast aan het klimaat, vooral die van vrouwen en meisjes, op de stoffen waarvan de omschrijving van Petronius van toepassing was: "geweven lucht." Ze droegen hun bewerkte nevel met een spontane bevalligheid, zonder zich ervan bewust te worden dat er een zinnelijke bekoring van hen uitging. Onduidelijk bleef de aanblik van hun ogen, die af en toe in staat waren iets van de ziel te uiten, soms glazig leken. Als de mens een mens tegemoet treedt als een lading energie, dan had ik de indruk dat bij deze mensen in hun energie een dimensie ontbrak. * * * Wij installeerden ons tijdelijk in een logement, dat toevallig veel lege kamers had, en mijnheer Mac Lintock vond het op zijn plaats om twee hele etages te betrekken, meer vanwege representatieve doeleinden dan als noodzaak. Want we wilden eigenlijk een nomadisch bestaan leiden, met behulp van tenten, voor het vervoer waarvan wij dragers hoopten te vinden. Maar de Amerikaan wilde ook een residentie in de stad hebben en daar de mensen iets laten verdienen. Hij vroeg dus naar prijzen en stuitte op sprookjesachtig goedkope tarieven. In het huis heersten patriarchale toestanden wat betreft wonen en maaltijden, die ik eigenlijk hier in een tabel op zou moeten schrijven, om bij de lezer een gevoel van wellustige jaloezie te wekken. Het was als een reis in lang voorbije eeuwen, waarin je volgens de kwitanties van Albrecht Dürer in de herbergen voor een paar groschen een paar vrolijke dagen kon hebben, met smulpartijen en drankfestijnen. Mac Lintock verklaarde met behulp van een tolk dat het aan hem bleef om de hem vermelde tarieven merkbaar te verhogen en bij een bevredigende prestatie eventueel te vertienvoudigen. Maar het verwachte effect bleef uit; onze herbergier en herbergierster, een echtpaar van middelbare leeftijd, maakten niet de minste aanstalten tot een verheugde dankbetuiging. Integendeel, de herbergier antwoordde heel rustig: "als het buitenlandse gezelschap het niet eens was met de prijs, stond het ze vrij om elders onderdak te zoeken." Donath bracht de zaak snel en tactvol in orde en won terloops inlichtingen in over een detail, dat hem na aan het hart lag. Op een eiland, dat al van uit de verte een zo volslagen tropische indruk maakte, moest je toch ook bang zijn voor bepaalde zoölogische toegiften, bijvoorbeeld slangen en schorpioenen, en hij wilde weten hoe wij ons het best konden beschermen tegen dergelijke bezoeken op de kamer. De herbergier begreep de vraag niet echt en kon die ook, gezien de mate van zijn zoölogische kennis, onvoldoende begrijpen. Want de aangeduide dierenfamilies, die anders zulke wezenlijke begeleiders van een extravagante natuur lijken te zijn, ontbreken vrijwel geheel in het register van dit eiland. Haar gulle bui vindt hier een begrenzing en haar fauna reikt zo ver, dat voor de mensen alleen de nuttige en aangename soorten in aanmerking komen. Van de slangen in het bijzonder brengt Vléha maar een enkele soort voort, een ratelslang, die — zoals we laten merkten — in de met jonge kinderen gezegende huishoudens geliefd is als levende rammelaar. Giftanden? Een onbekend begrip. In ieder geval bezaten deze dieren tandklieren, die een eigenaardige stof afscheiden, namelijk een opiaat, dat eruit gehaald kan worden en bij slapeloosheid goede diensten bewijst. We gingen op stap om ons eerst te verzadigen aan de grote indrukken, die zeker te verwachten waren. De kennismaking met de mensen, hun denkwijzen en instellingen, had de tijd en kwam voor ons op de achtergrond, vooral voor mij, omdat ik doordrongen ben van een diep wantrouwen tegen de koorregel van Sofokles "Er leeft veel machtigs, maar niets is machtiger dan de mens!" Bovendien had die moeten luiden "niets onbelangrijker dan de mens;" zijn nietigheid, zijn zwakte en onbeduidendheid kon dan nergens zo duidelijk uitkomen, als in een natuur, die zichzelf zo geweldig en bovenmenselijk in scene zette. Op het marktplein zagen we een rouwstoet met middenin een wagen die twee met bloemen bedekte doodkisten vervoerde. Moesten wij dat misschien als een voorteken zien? Ik was niet echt in de stemming voor een dergelijke droefgeestige overweging, vooral omdat ik in het spaarzame gevolg de gebruikelijke menselijke belangstelling miste. De mensen slenterden, en de lijkstoet verdween in een zijstraat, om daar voor een tempelachtig gebouw halt te houden. Waarschijnlijk zouden de beide lijken daar met bepaalde formaliteiten ingezegend worden en het zou interessant zijn geweest om dat ritueel te leren kennen. Maar ons programma wees ons dwingend de stad uit en stond geen aftakking in tijd en ruimte toe. Algauw bevonden we ons bij de laatste uitlopers van de stad, die zich schilderachtig tegen de heuvel omhoog vlijden. En daar was ook echt, door ons als onverwacht gemak begroet, een motorwagen die ons snel verder bracht; eerst langs een lichte helling, daarna steil omhoog naar de alpine hoogten, waarvan de magie de ontwikkelde mens zo onweerstaanbaar beïnvloedt. Bij een halteplaats stapten we uit en verdeelden onze groep. Het merendeel van de heren vermoedde geheel terecht in de nabijheid nog bijzondere uitkijkplaatsen en liep, om dat te verifiëren, een helling op die bestikt leek te zijn met edelweisachtige sterretjes. Hun doel was een alleenstaande bergtop, waarvan de kapitein, zo op het oog, dacht dat die in een uur te beklimmen was. Eva en ik bleven achter, omdat zij de voorkeur gaf aan een vlakke weg, een eigenschap die ze aangenamer vond. De hereniging werd niet chronometrisch afgesproken; toeval en stemming moesten enigermate meespelen en we zouden elkaar gauw weer tegenkomen. Samen liepen we een bergweide over en bereikten na een kromming van de weg een vooruitstekend gedeelte dat hele nieuwe vergezichten onthulde. Eva vond dat het haar heel erg deed denken aan een bepaalde, zeer beroemde plek in de Rocky Mountains. Wat mijzelf betrof, ik dacht helemaal niets. Door de overweldigende indruk kon ik geen woord meer uitbrengen. Een stenen bank nodigde ons uit om te gaan zitten en de Amerikaanse, die wat schildergerei meegenomen had, maakte aanstalten om een schets te gaan maken, wat mij op dat moment heel goed uitkwam, omdat ik daardoor ontheven werd van de verlegenheid om het onuitsprekelijke in gewone woorden uit te drukken. Na enige tijd kwam er een wat oudere man met een grijze baard aanlopen, op sandalen, in de dracht van de eilandbewoners; hij liep blootshoofds, maar beschikte over een op zijn rug naar achter geklapte, aan een halsketting bevestigde mijter, waaruit een bijzondere waardigheid van zijn ambt viel op te maken. Terwijl hij langzaam aan kwam lopen, las hij aandachtig in een boek en passeerde zonder notitie van ons te nemen, hoewel een vluchtige blik opzij, verried dat hij ons opgemerkt had. Na ongeveer twintig seconden aarzelde hij, dacht na, draaide zich om, bleef voor ons stilstaan en zei: — Beg Your pardon, I was inattentive. I was obliged to willcom you. I do it now. Met een zwijgend gebaar beantwoordden wij die opvallende begroeting. Meteen liet hij de verklaring volgen, door in redelijk Engels aan te vullen: — Ik weet wie u bent en durf niet aan te nemen, dat u onze landstaal voldoende verstaat. Maar zelf ben ik ooit in de wijde wereld geweest en heb veel gestudeerd. Ik antwoordde dat zijn superieure taalkennis ons in ieder geval zeer welkom was en dat wij het in dank zouden aannemen, als hij een paar minuten met ons wilde doorbrengen. — Aan tijd ontbreekt het me niet, zei de inboorling. Mijn bezigheden laten mij veel vrije tijd, hoewel ze me volgens de Europese opvatting zeer in beslag zouden moeten nemen. Waar ziet u mij voor aan? "Te oordelen naar uw mijter, zou u een priester kunnen zijn; andere aanwijzingen duiden op een wereldse geleerde." — Beiden zijn juist en we kunnen het daarbij laten. Maar omdat u ons van verre hebt opgezocht, om land en mensen te leren kennen, voeg ik daaraan toe: ik ben de hoogste ambtenaar van het land." "O, de president van Vléha! — Aangenomen dat we ons hier in een republiek bevinden." — Op het woord komt het niet aan, niet eens op het begrip. Wij bezitten geen in oorkonden vastgelegde grondwet, alleen een bepaald gewoonterecht, waarin titel en functie een wisselende rol spelen. Wilt u me president noemen? Niets tegen in te brengen. Evengoed zou gezegd kunnen worden: ik ben hier koning. "Beiden gaan toch niet samen? Of republiek, of monarchie." — Of een derde, dat geen naam heeft en die niet nodig heeft. Dit is Vléha, dat zegt genoeg. De wetten hangen in de lucht en daarachter staat geen dwingende macht; om de eenvoudige reden dat hier — afgezien van onbelangrijke uitzonderingen — geen machthebbers bestaan, die iets willen afdwingen. Meningen en wensen komen vanzelf bijeen, zonder wrijving, zonder opwinding. Een van die wensen behelst dat aan een bepaald persoon eerbied betoond wordt. Sinds ongeveer dertig jaar ben ik die persoon. Als ik een zoon zou hebben, dan zou die vermoedelijk na mijn dood als voorwerp van die verering in aanmerking komen. "En daarmee zou de feitelijke toestand van de erfelijke monarchie bewaarheid zijn." — Toch niet. Op een bepaald moment zou dat verlangen om te vereren kunnen veranderen of helemaal verdwijnen. U denkt daarbij vast aan het omverwerpen van de grondwet of een staatsgreep. Maar hoe zou een grondwet omvergeworpen kunnen worden, die als zodanig helemaal niet bestaat? Evenmin als bij de zangvogels die onze bossen bevolken en een heel behoorlijk leven hebben, zonder een Magna Carta te bezitten. "Maar dat is niet hetzelfde. U hebt zelf gezegd dat u hier koning bent. Dan moet u ook koninklijke functies uitoefenen en tot op zekere hoogte onbeperkte macht hebben." — Nee. Ik ben alleen maar koning — om bij uw woorden te blijven —, omdat op het eiland niemand is, die méér koning zou kunnen zijn dan ik. En de koninklijke functies beperken zich ertoe dat ik bepaalde zaken verorden, die zonder mij ook duidelijk en vanzelfsprekend zouden zijn. Mij wordt de wijsheid toevertrouwd, de priesterlijke gave, om vandaag te bepalen wat nuttig is, wat morgen door alle andere als zodanig gezien wordt. In wezen is het dus een door de tijd bepaalde economische benadering, wat voor de mensen reden is om mij deze functie toe te wijzen. Ze geloven dat ik iets sneller denk dan zij. "En als dat geloof op zekere dag verdwijnt?" — Dan houdt de functie op te bestaan: zoals een vlam waarvan de brandstof op is. Of ten gunste van een andere, maar dat valt niet te voorspellen en daarover maken wij ons ook geen enkel zorg. Op een of andere manier zal het toch verdergaan. Voorlopig is het zoals het is. Wat er misschien na jaren gebeurt, kan voor ons om het even lijken. De mens leeft in de tijd, zonder ook zelfs maar de gebeurtenissen van de volgende seconde te kunnen vatten. De bodem van onze eilanden wordt onderaards verwarmd, en die verwarming komt in de grote vulkaan Astrato zichtbaar tevoorschijn. Terwijl wij hier praten, kunnen we overvallen worden door een vulkanische catastrofe, die heel Vléha verwoest. Moeten we daartegen voorzorgsmaatregelen treffen? "Dat is heel iets anders," zei Eva, "in het verloop van het bestaan van de mens is heel veel voorspelbaar en dan kun je tijdig maatregelen nemen, om kwaad te voorkomen." — Ontegenzeglijk, beste dame, en wij zijn ook bedacht op dat soort maatregelen. Maar we leggen ze niet vast in een grondwet, in een schema van in paragrafen ingedeelde instanties, maar in de mensenziel. Wij verhoeden het kwaad, doordat we alleen al de mogelijkheid daarvoor van tafel vegen. En daarvoor bestaan methoden, die zich bij ons al eeuwenlang volkomen bewezen hebben. — Hij hield in en gaf het gesprek klaarblijkelijk een andere wending: — een vraag, mejuffrouw, wat was u zo-even aan het doen, toen mijn voorbijgaan die bezigheid onderbrak? "Ik maakte een schets, of liever gezegd, dat probeerde ik, want wat je van een dergelijk landschap in penseelstreken en kleuren vastlegt, moet zelfs voor de grootste meester heel armzalig uitvallen." — En waarom probeerde u dat? "Om een aandenken te hebben. Wie een beetje artistiek aangelegd is, wil ook een afbeelding maken." — Ook een spiegel had u een afbeelding kunnen geven, en een veel betrouwbaardere. "Maar een spiegelbeeld kan je toch niet meenemen?" — Daarin ligt juist de waarde ervan. Het blijkt van een hogere orde te zijn dan het beeld van de kunstenaar, omdat het meteen verdwijnt. Als de spiegel zou kunnen denken, zou ze zeggen: het loont niet om het vast te houden; ik raak het steeds kwijt en daarin berust de zekerheid, dat het me niet opnieuw lastig zal vallen. In de ziel van de spiegel geldt de maatregel zich zo snel mogelijk te ontdoen van alle indrukken waaraan ze onderhevig is…. "U doelt er misschien op dat ook de mensenziel een gelijksoortige maatregel zou kunnen treffen. Ten eerste betwist ik dat en ten tweede, als het lukt, zou het een onmetelijke ramp zijn. De mens zou eenvoudigweg ophouden mens te zijn." — Hij zou net beginnen er een te worden. Om dat in te kunnen zien, zijn er een paar omwegen nodig. Laten we het intussen houden bij het landschap. U dweept ermee en zuigt daaruit een geluksgevoel op. Omdat u zich instinctief overgeeft aan indrukken en het verstand uitschakelt. Als het verstand namelijk mee zou kunnen praten, zou het u moeten vertellen, dat deze indrukken samengesteld worden uit elementen, waarvan geen enkel de geringste toets om het bestaan ervan aan te tonen, zou doorstaan. U ziet eerst lijnen en contouren van bergen…. "En wat voor!" — Verrukkelijke, bedoelt u; absoluut onbetekenende, zeg ik. Laten we kijken: de basis daarvan zijn geometrische zaken, die optisch afgebeeld worden op uw netvlies. Die nietige lijnen en kleurige vlakken zijn naar verloop en lichttrillingen te ontleden in getallen, ze zijn eigenlijk helemaal niets anders dan getalsverhoudingen, die zich in u objectiveren. Hier naderen we de waarheid, die u, Europeanen en Amerikanen, als het u zo uitkomt, ook boven de loze schijn stelt. Want zoals er in werkelijkheid bij de getallen geen andere rangorde bestaat dan groter en kleiner, zoals een miljoen niet belangrijker, niet verhevener, niet mooier is dan een zeven, zo heeft ook geen enkel cijferbeeld, geen enkele figuur voorrang op een andere. "Maar alleen niet als het ontvangend organisme de romantiek en esthetiek mist." — Dus toestanden, die bedacht zijn door bepaalde ontwikkelde mensen, maar waarvan andere geen weet hebben. Voor Aristoteles gold de cirkel als de volmaakte figuur; dat was de esthetiek van Aristoteles. Een voor geluidstrillingen ontvankelijk denker, prijst de sinuslijn, de golflijn als de verhevenste van alle figuren; dat is de romantiek van een pythagoreër. Het ene is even zinloos als het andere. Ontelbare van de verstandigste en vergelijkenderwijs ook gelukkigste mensen, hebben hun leven doorgebracht in zogenaamd prachtigste omgevingen, maar hebben het karakteristieke van de bergcontouren niet eens opgemerkt, laat staan gewaardeerd. "Dat lag juist aan het tekort van een nog niet geheel ontwikkelde cultuur." — Waarvan zij natuurlijk geloven dat ze zich die eigen hebben gemaakt, omdat ze tweehonderd jaar na Rousseau leven, die deze cultuurvorm grootgebracht heeft, als een geestelijke mode, als een klederdracht voor de ziel. Naar alle waarschijnlijkheid zal die dracht in de komende tweehonderd jaar in het museum terechtkomen, zo niet in het rariteitenkabinet. Want als we gevolg geven aan de roep "terug naar de natuur" betekent dat juist: weg met het esthetiserend gedweep, terug naar de oorspronkelijke toestand van de mens, dus een toestand, die met uw verrukking volslagen onverenigbaar is. "Maar het lijkt dat uw mening hier niet eens is doorgedrongen. We zijn met een kabeltrein hier naar boven gekomen, dus met een machine, die toeristische belangstelling veronderstelt…" — en waaraan de Vléhanezen volkomen onschuldig zijn. Het is het werk van andere eilanders, bij wie naar Europees voorbeeld het dwepen met landschappen ingang gevonden heeft, net zoals de epidemie van alcoholisme en morfinisme, die op het moment zelf het levensgevoel opvoeren, maar op den duur gezondheid en zeden ondergraven. Onze gelukzaligheid heeft met dat soort opgewonden toestanden niets te maken. "Leg ons dan alleen maar uit, eerwaarde priester, hoe u enige gelukzaligheid wilt bereiken, als u de ziel afsluit voor aangename indrukken." — Juist daardoor. Om de ware bestemming van de mens te voltooien streven wij naar de zege van het verstand op het gevoel. In het besef van die voltooiing berust wat wij voorlopig met de onnauwkeurige naam "gelukzaligheid" aanduiden; in wezen is het nog iets anders, verheveners, wat boven de gelukzaligheid uitstijgt, zoals noodzaak boven toeval. "Dat klinkt heel nihilistisch en lijkt op het nulpunt van het bestaan aan te sturen. Maar dat is onder levende mensen nooit te bereiken. Het gevoel meldt zich, al denkt u het nog zozeer overwonnen te hebben; het meldt zich met het verlangen naar lust en, nog veel krachtiger, met het verlangen om onlustgevoelens, pijn af te wenden." — Allebei komen ze op hetzelfde neer en zijn onafscheidelijk, zoals positieve en negatieve elektrische polen. De pijnpool van de ziel blijft onafgebroken werkzaam, zolang er nieuwe voeding toegevoerd wordt aan de lustpool. En daaruit volgt dat er maar een enkele methode is om de pijn te overwinnen: het afsnijden van de lusttoevoer, vermindering van het lustgevoel tot nul. Wordt de ziel met succes hiertoe opgevoed, dan verliest ze automatisch ook het vermogen om op pijn te reageren. Ze wordt buiten het lijden geplaatst en daarmee is de opdracht vervuld van het verstand, dat verlost wil worden van de ondraaglijke hand en spandiensten voor de tiran "gevoel." "Acht u dan, in alle ernst, ongevoeligheid voor pijn mogelijk?" — Ik zou niet de eerste zijn die deze mening vertegenwoordigt,
zoals ik evenmin de bedenker van deze theorie ben, maar veeleer de
drager. Kent u het probleem van Phalaris? "Naar mijn weten was dat geen probleem, maar een martelwerktuig; een moloch in de gedaante van een bronzen stier, die verhit werd en in de gloeiende buik daarvan werden levende mensen gegooid. Maar het zal voor niemand een probleem geweest zijn, of iemand zich voor zoiets ongevoelig kan maken." — Het is voldoende dat de vraag opgeworpen werd en die is ook daadwerkelijk door enige wijzen op mijn manier beantwoord. Er dook iemand op die beweerde: "als in de stier van Phalaris een wijze gebraden zou worden, dan zou hij uitroepen, wat voel ik me goed!" "Neem me niet kwalijk, maar dat kan alleen een asceet van het ergste soort beweerd hebben! Een tussen waanzin en grootspraak heen en weer slingerende pilaarheilige!" — U vergist zich: dat heeft Epicurus gezegd, dus iemand die volgens u zonder twijfel het levensgevoel begrepen heeft. En een andere wijze, de stoïcijn Seneca, was het met hem eens. "Ik herinner me het geval," viel ik in, "ik zou intussen graag uw citaat af willen maken. Seneca vulde namelijk aan dat een wijs man, als hij de keuze had, liever niet gebraden wilde worden, niet vanwege de onbehaaglijkheid van de zaak, maar omdat het strijdig is met de natuur, dat een wijs man zich zonder noodzaak laat braden. Hoe het ook zij, uit uw beschouwing volgt dat u Epicurus gezag toebedeelt en daarin zie ik de mogelijkheid om met u tot overeenstemming te komen. Zou in uw overtuiging misschien een restje epicurisch bewustzijn verborgen zijn?" — Zoals u het opvat, niet in het minst. Onze wezenlijke belijdenis richt zich juist op een heel andere betekenis. Het wordt tijd dat u daarvan op de hoogte wordt gesteld: wij zijn boeddhist! "Een nieuwe tegenstrijdigheid! Uw eiland, met natuurlijke omstandigheden die ingesteld zijn op de grootste levensvreugde, zou toch een geslacht van genieters hebben moeten voortbrengen, dus van niet-boeddhisten, van anti-boeddhisten. Hoe bent u ertoe gekomen om zich in een Luilekkerland juist uit te spreken voor de leer van een genotbestrijder? En op welke manier is deze zelfverloocheningsleer uit India tot u gekomen?" — Die vraag moet omgekeerd worden: die leer is niet tot ons doorgedrongen, maar van ons naar India gebracht. U moet dus weten: drieduizend jaar geleden leefde op ons eiland een man die Vlaho heette, die veel later door middel van zielsverhuizing in het Indiase Morgenland wederkeerde en daar de gedaante en naam van Boeddha aannam. Hier bij ons heeft hij eerst zijn leer bedacht, wij zijn de dragers van de oertraditie, ikzelf ben in rechte lijn een afstammeling en heet net als hij Vlaho. Deze mededeling was niet geëigend om onze positie in het debat te vereenvoudigen. Met een priester of koning valt te discussiëren, maar op een wereldprofeet waren we niet ingesteld. Welke afstand moesten we bewaren tot iemand, die zichzelf openlijk en in alle ernst een goddelijke zending toedichtte? Die er volledig van doordrongen was dat er een wereldgodsdienst van hem uitging? De man raadde onze verlegenheid en kwam ons te hulp: — spreek met mij zoals met uwsgelijken. Ik verwacht protest in elke vorm, en hoe scherper u dat formuleert, des te zekerder zullen we tot een oplossing kunnen komen. "Van deze toestemming zal ik uitvoerig gebruikmaken, heer Vlaho," zei ik, "en wel om u te vertellen dat ik uw bewering onzin vind. Er is maar een Boeddha geweest en die woonde in India. U hebt uit zijn leer ettelijke elementen genomen, hebt die vermengd met brokstukken van de cynici en stoïcijnen, en dat mengsel uitgevent als de oorspronkelijke overlevering. Ja, sterker nog: u wilt ons eigenlijk wijsmaken dat de Boeddha nog steeds bestaat en dat wij hem hier voor ons hebben. Dat gaat te ver!" — Maar wat als dat, wat in uw ogen een mengeling is, een volkomen eenheid blijkt te zijn? Boeddha’s leer wortelt in de kringloop van wedergeboorten, in het "Samsara," wat niets anders is dan de eeuwige wedergeboorte van het lijden van de wereld! En net zo zeker als in u beiden de oude Adam en de oude Eva nog steeds leven, zo zeker heeft de Boeddha, door zielsverhuizing en lichaamsdeling, verschillende gedaanten aangenomen, om zich aan de wereld te openbaren. De cynicus Diogenes, Antisthenes, Crates, — ze waren wedergeboren Boeddha’s; de stoïcijnen van Zeno tot Seneca, Epictetus, Marcus Aurelius — allemaal herleefde Boeddha’s; hij heeft geleefd in Athene, in Rome, en toen hij in Frankfurt woonde, noemde hij zich Schopenhauer. Evenzo was zijn optreden in Hindoestan niets anders dan een wedergeboorte, nadat hij zich hier, op Vléha, geopenbaard had. Waarom eerst hier? Dat is eenvoudig in te zien; omdat hij een dergelijk eiland nodig had, opdat zijn zelfverloochening de diepste zin en grootste betekenis kreeg. Alleen in het paradijs kan de boom der kennis groeien, en alleen daar, waar alle zintuigen omfladdert worden door lust, wordt kennis een verlossend afstand doen van lust. Dan sluit de cirkel. Samsara wordt overwonnen, het Nirwana neemt ons op, als het zalige niets, waarin de lust en tegelijkertijd haar verschrikkelijke tegenspeler, het lijden van de wereld, verdwijnen. "En hoe komt het dan, heer Vlaho, dat u zelf als de huidige Boeddha, in levenden lijve voor ons staat? Waarom hebben uw talloze voorgangers het programma van het Nirwana niet al lang ten uitvoer gebracht? Uw bestaan en dat van al uw medeburgers bewijst toch dat het Samsara en de wedergeboorte, heel vrolijk doorgaan, dat u ademt, voedsel opneemt, hoopt en begeert. U hoopt bijvoorbeeld op dit moment klaarblijkelijk dat u ons kunt overtuigen; uw begeerte is erop gericht om een overtuigend bewijs te leveren van onze dwaasheid, omdat we zo naïef zijn om een hemels landschap mooi te vinden en te veronderstellen dat een volk geniet, waar de natuur zelf de tafel zo overvloedig gedekt heeft. — Uit uw tegenwerping blijkt dat u niet opgemerkt heeft, dat ik u vertelde dat er drieduizend jaar verstreken waren ten tijde van het eerste optreden van onze Boeddha. Een korte tijd in het verloop van de menselijke begeerten. Zeker, het doel is nog niet bereikt, maar het kan niet meer gemist worden. En als ik, als de laatste Boeddha, u wil overtuigen, dan geschiedt dat in de verwachting dat u, als gast, van uw reis iets mee zult nemen naar uw thuisland, een begin van wijsheid voor de volken, waartoe u behoort; zodat ook zij zullen beginnen met het naderen van het Nirwana. Eva glimlachte: "daarover kan ik u geen enkele hoop geven. Bij ons in Amerika en Europa is namelijk gebleken dat genotzucht des te groter wordt, naarmate meer onthouding gepredikt wordt. Elk argument voor matiging, inkeer en zelfverloochening, wordt door het volk precies tegenovergesteld beantwoord en als verdovingsmiddel voor de ellende in de wereld, zoekt het niet een boeddhistische wijsheid, maar vermaak, tegen elke prijs. Ik ga nog verder: onze medeburgers bestuderen sinds korte tijd, in feite uit een hang naar vermaak, Seneca, Schopenhauer en Indiase geschriften. Ze verslinden die boeken, om zich een levendige voorstelling te kunnen maken van de donkere kant van het denken, waartegen dan de lichte kant van hun genoegens des te vrolijker zal afsteken. En ik kan me niet onttrekken aan de verdenking dat u op uw eiland iets dergelijks zult meemaken. Wanneer u, Vlaho, de lustventielen dichtstopt, kunt een explosie teweegbrengen." Toen we weer in de trein zaten, vervolgde ik: "dat hele boeddhisme, dat volgens zijn bewering hier van kracht is, is een stelsel, waarvan vroeg of laat wel moet blijken dat het onmogelijk tot de werkelijkheid kan leiden. Op een schrale bodem zou het op zich al onmogelijk zijn, omdat iemand zich niets kan ontzeggen, waar niets aanwezig is. Bij een rijke geeft het voor dat er een mogelijkheid is voor een begin, achter een theoretisch masker, dat niets anders verbergt, dan een van dwaasheid grijnzend gezicht. Het is hard om een Boeddha recht in zijn gezicht te zeggen — maar het moet gezegd worden —: het boeddhisme is een zichzelfbedriegende, papieren holle frase. Het hooglied van armoe en bedelarij! Er wordt ons verteld dat de Boeddha, de Indiase, een soort prins die afstamde van een rijk adellijk geslacht, afstand heeft gedaan van zijn luxe leventje, om als bedelaar de wijde wereld in te trekken…" — En u wilt ontkennen, dat hierin grootheid van geest en zedelijke verhevenheid liggen? "Voor mij is het een gebaar, dat geschikt is voor een dramatische scene, voor een oratorium, maar niet voor het stichten van een godsdienst. In theater en concert verdraag ik elke mythologische onzin, maar hier vraag ik naar de betekenis van het gebaar: bij wie heeft hij dan gebedeld?" — Natuurlijk bij de rijken. "Het bestaan van rijken was dus de voorwaarde voor zijn verlichting. Als er geen welgestelden waren geweest, dan was de Boeddha verhongerd en had hij nooit de gelegenheid gehad om zijn leer te ontwikkelen. Hij wilde dus door middel van onverschilligheid en zelfverloochening, precies zoals uzelf, heer Vlaho, de wortels van zijn eigen bestaan de wereld uit werken. Een vervolmaakte logische cirkel, een reeks van vergissingen, waar geen ontkomen aan is!" — Zelf verstrikt u zich in een vicieuze cirkel, doordat u het Indiase begin van de Boeddha verwisselt met het vervolg. Hij begon met ontbering, om terecht te komen bij een beschouwend leven in heilige wouden. "Doe hem dat na, Vlaho! Word even beschouwelijk als hij, door de natuur te beschouwen zoals hij. Tot zover zou het voorbeeld heel geschikt zijn. Maar meteen kondigt zich nieuwe onzin aan. De gerijpte Boeddha had zich namelijk het heilige bos, waarin hij mediteerde, laten schenken, opnieuw door de rijken, dat wil zeggen dat hij zijn oorspronkelijke bezit weggeworpen had, om nieuwe rijkdom te verwerven, om dat verdomde bezit langs een achterdeurtje weer binnen te smokkelen. De hogepriester van de zelfverloochening moet dus ook plezier gehad hebben van zijn bezit." — U legt dat helemaal verkeerd uit. In de praktische handleiding van het boeddhisme is voor vreugde geen plaats. "Wat zegt u me nou! Naar mijn weten wordt vreugde al op de eerste bladzijde van die handleiding met klem benadrukt en aanbevolen. Toen de Boeddha vanuit zijn eerste groep leerlingen zijn blijde boodschap de wereld instuurde, gebeurd dat met de formulering: "uit erbarmen voor de wereld, tot heil, tot zegen en tot vreugde van goden en mensen!" Volgens eigen zeggen was hij dus een vreugdepriester. Maar nee! dat klopt ook niet. Want hij wordt wel uitgeroepen tot principiële pessimist, een opgebrande asceet, die zich overmatig te buiten ging aan zelfkastijding, door vrijwillig te hongeren, door zijn adem in te houden, tot door ascese opgewekte bewusteloosheid aan toe!" — Althans, dat is de historische waarheid. Intussen vergeet u de hoofdzaak: toen de Boeddha door zichzelf te folteren bewusteloos raakte, kwam hij in die toestand tot het inzicht, dat ascese niet tot zaligheid voert; daarom heeft hij dat sindsdien weer verworpen… "….om des te dringender zelfverloochening aan te bevelen. Treffender kan het verstand niet op zijn kop gezet worden. Laten we eens kijken: als iemand van huis uit zo stompzinnig in elkaar zit, dat het verwerpen van het genot niets voor hem betekent, dan heeft hij ook geen boeddhistische filosofie nodig; want zijn stompzinnigheid is dan immers meteen zijn verlossing. Is hij echter zo fijnzinnig en gevoelig, dat verduistering van zijn bestaan in pijn omslaat, dat treedt hem genoemde filosofie tegemoet met het bevel: je mag jezelf niet pijnigen! Denkfouten zonder einde, wat niet verwonderlijk is, omdat ze uit dat, tijdens de bewusteloosheid losgebarste, inzicht naar buiten groeiden. Vertel me eens, Vlaho, als opperhoofd van dit boeddhistisch staatsbestel: wat vindt u als individu van de invoering van het principe? Een grondwet hebt u niet nodig, beweert u, dus ook niet de dwang van de wet, geen strafrecht. Ik vraag het nu nadrukkelijker: hoe beschermt u het eigendom? en daaronder bevinden zich ook huizen en tuinen en, zoals we al in het logement merkten, dit huis en erf behoren ook aan bepaalde personen toe. Wat gebeurt er, als het individu zijn buurman diens bezit wil afpakken?" — Dat komt helemaal niet voor. Mijn landgenoten zijn zoveel eeuwenlang opgevoed tot een leven zonder hartstochten, en niemand begeert het eigendom van de naaste. Bij ons is de oertoestand van de natuur verwerkelijkt, wat u ook in het gedrag van de vogels kunt waarnemen. Vraag het uw Duitse zoölogen maar: als in een tuin roodstaartjes en mezen wonen, dan delen ze het oppervlak van de tuin in tweeën, zonder dat ze daarvoor een kadaster nodig hebben; het ene gedeelte behoort toe aan de roodstaarten, het andere aan de mezen; de onzichtbare grenslijn wordt in acht genomen en nooit komt het tot overtredingen. Dergelijke stilzwijgende verdragen, die door geen enkele politieagent bewaakt hoeven te worden, hebben wij in de mensengemeenschap overgenomen." "Uitstekend. Uw medeburgers zijn in dat opzicht voorbeeldige kinderen. Maar nu volgt uit uw beschrijving het tegendeel van wat u tot principes van staat en zeden uitroept. Wat bepaalt de gewoonten van die vogels? het eigendomsgevoel en dan ook nog dermate opgevoerd, dat zijn kracht voldoende is om alle rechten te waarborgen. Het eigendom van een gebied is net zo aan hen vastgegroeid als hun verenkleed, het is een integrerend deel van hunzelf. Schuilt hierin afstand doen, verloochening van het geluk? nee, het is het toppunt van egoïstische vreugde, die bij de mens boven het verlangen naar bezit uitstijgt, krachtens zijn vanzelfsprekende, absolute en boven elke zorg verheven zekerheid. Deze oertoestand is eigenlijk veel geraffineerder dan die van ons, en als die vanuit uw eiland zou overslaan naar de wereld, dan leidt dat tot een zege van het bezit, waarover het kapitalisme nog niet eens kan dromen. Het zal dan werkelijk ‘in soevereiniteit bestendigd worden als een rocher de bronze,’ want die vanzelfsprekendheid ondersteunt het beter dan welke geparagrafeerde wet dan ook, die vandaag zus luidt en morgen weer heel anders. Wat u aanduidt als het ontbreken van jaloezie, van lust, is een grijze, lethargische ashoop, waaronder het verlangen naar bezit opzwelt en met vele begeleidende lusten klaar staat om te exploderen." — U probeert met sofistische spitsvondigheden door te dringen in een gebied, waar alleen de eenvoudige gedachte heerst: de overwinning van de materie door de geest! "Door de geest der apathie, die spookachtige trekken vertoont. De onverschilligheid, die u de mensen inprent, is de vrucht van een in wezen fanatieke religie, die het menselijke in de mens wil uitroeien en het lichaam in een schaduw wil veranderen. Als u daarin slaagt, dan zou uw eiland twee gezichten moeten tonen: een volk, waarvan de mannen in stompzinnigheid verstarren, de kinderen niet spelen en de meisjes niet glimlachen, en een natuur, die het in daverende akkoorden uitschatert, en onmetelijke loten met ontelbare bloemkelkjes uitstulpt. Het is de geest van tegenspraak, die u als priester voorstaat. Of hebt u nog een andere godheid ter aanbidding, een moloch zoals die van Phalaris. — God, noch afgod. Beiden zouden onverenigbaar zijn met het strenge boeddhisme. Wij komen alleen af en toe bijeen voor bijzondere symbolische handelingen, waarbij we onze fundamentele belijdenis van de onbeduidendheid van aardse goederen tot uitdrukking brengen. Zonder eigenlijke liturgie en eredienst. "Maar dan toch wel met bepaalde feestelijkheden, die op het gemoed moeten werken," zei Eva. "Wij zagen vandaag een lijkstoet, die naar een tempelachtig gebouw ging. Daar moeten dan ook de lijken ingezegend zijn, en ik vermoed, dat u daar zelf priesterlijke rituelen uitgevoerd hebt." — U vergist zich, mijn beste dame. Vandaag is er geen sprake geweest van een begrafenisstoet. "Maar als ik u dan toch verzeker — twee doodkisten op een wagen!" — Helemaal gelijk. Maar u legt het voorval verkeerd uit: het was een bruiloftsstoet! Het is bij ons een gewoonte dat het huwelijk van bruid en bruidegom in luchtdoorlatende doodkisten ingezegend wordt. Een zinvol symbool voor het feit dat ze in de vereniging en verwekking van hun levenssubstantie een nieuwe generatie schenken en zichzelf hun eigen bestaan ontzeggen. De priester of zijn plaatsvervanger licht dat toe met een verwijzing naar het onheil van het Samsara, helpt het paar uit de doodkisten en dan gaan de pasgehuwden naar huis om de natuur het offer te brengen, dat zij onverbiddelijk van ons verlangt. "En geen woord over de uitbundigheden van het hart, over de verrukkingen van de liefde?!" riep Eva, "er ontbreekt nog maar aan dat u als tegenstelling een werkelijke rouwplechtigheid omgeeft met tekens van vreugde en een begrafenis organiseert als een bruiloft!" — Die barbaarsheid, zei de priester, laten wij over aan uw naties, die het begrafenismaal bedacht hebben, met overvloedig gedekte tafels, waaraan de lachende erfgenamen zich vermaken en bedrinken. Wat ons betreft, wij houden ons tijdens het leven en sterven aan de eenvoudige discipline van de Boeddha, die een vrouw nam om haar te verlaten, en die de aarde verliet in het besef dat, als je verstandig genoeg was om de lokroep van het leven te weerstaan, de dood niets betekent. De laatste troef van het debat bleef dus intussen in handen van Vlaho, die heel goed in de gaten had, dat hij met nog meer argumenten niets te winnen had. Hij wees met zijn hand naar de berghelling, waarlangs op dat moment onze vrienden afdaalden, om aan te geven dat hij na aankomst van onze kameraden het gesprek niet wilde voortzetten. Opnieuw verborg hij zijn blik achter het opengeslagen boek en waardig schreed de koning van Vléha dalwaarts. * * * Het gezelschap wedijverde met elkaar in opwinding en zelfs de Amerikaan verklaarde dat de extra tocht in alle opzichten lonend geweest was. Als oudere heer had hij het nooit voor mogelijk gehouden, dat tijdens een toch nog altijd aanzienlijke tocht, het gevoel van zware inspanning zo volslagen kon verdwijnen. Maar er hing nog een heel bijzonder wonder in de lucht. Bij stukjes en beetjes kwam naar buiten hoeveel verheugende gewaarwordingen hier in een bondige opeenvolging beleefd konden worden. In de verte had de vulkaan, als een wuivende palm, een rookpluim opgestoken, zo hoog als de Rigi. Een bergplateau was doorsneden door een kring van opspringende geisers. En vlak daarbij zonk de blik weg in een canyon, vergeleken waarmee — vond Ralph Kreyher — de ravijnen van Colorado verschrompelden tot het formaat van armzalige theatercoulissen. Eigenlijk zouden we het verdere ontdekkingsschema helemaal op moeten geven en hier voor maanden ons kampement op moeten slaan. Dan zouden we voor de rest van ons leven genoeg hebben aan jaloers makende herinneringen. En dan te bedenken dat er een paar duizend bevoorrechte mensen zijn, voor wie hier voor het leven een feest bereid wordt. Wat moeten deze eilanders gelukkig zijn! Hoezeer deze uitroep de plank missloeg, maakten de heren op uit ons verhaal. Eva en ik herhaalden het belangrijkste van onze ontmoeting met de priester. En hoewel de weergave niet de overtuigingskracht bezat van het origineel, werd toch duidelijk dat de schepping hier een gruwelijke anomalie teweeggebracht had: een eiland met gezegende omstandigheden, bevolkt door een vreugdeloos geslacht. Bovendien was er sprake van een narigheidje: we waren onze Geo Rottek kwijt, onze scheepsofficier. Tijdens de tocht had hij ergens een afslag genomen en was niet meer opgedoken. Zou hij verdwaald zijn? in een ravijn gestort? Ik uitte mijn bezorgdheid, maar de kapitein bezwoer me met alle eden, dat we voor zoiets niet bang hoefden te zijn; Rottek was de omzichtigheid en behendigheid zelve en als hij zich onzichtbaar maakte, dan gebeurde dat vast en zeker alleen om ons later met voorvallen uit zijn eigen onderzoekingstocht te verrassen. We verwierpen daarom het uitzichtloze plan om een patrouille erop uit te sturen om hem te gaan zoeken in onbekend terrein en wachtten het verder af, waarbij overigens bleek — zoals vooraf gezegd moet worden — dat de opvatting van de kapitein volkomen juist was. * * * Toen we in de stad terug waren, kwamen we terecht in een opstootje. We ontwaarde verhitte gezichten, die helemaal niet pasten in het geschetste totaalbeeld van de onverstoorbaarheid. Jonge mensen en opgeschoten knapen drongen op en enige stopten ons een beschreven stuk papier in de hand. We konden daar aanvankelijk niet wijs uit worden, totdat Donath, die uitvoerig zijn oor te luister had gelegd, met de verklaring kwam. Er was een volksvergadering in het stadhuis aangekondigd en de organisator stelde het op prijs dat wij, de buitenlandse gasten, daaraan deelnamen; niet als zwijgende toehoorders, maar als de gang van zaken dat zou eisen, met het geven van onze eigen mening. Het ging om het wel en wee van het hele eiland. Het was dus duidelijk dat in de boeddhistische buitenkant van onze zegsman iets tegenstrijdigs aan het licht kwam. En wij zagen ook weldra waar het gat in de rekening zat: in de strijd tussen oud en jong, die eeuwenlang onderdrukt was en nu opeens uitbarstte. Volksmenners van de noordelijke eilanden waren binnengedrongen en hadden het zaad van ongenoegen uitgestrooid. Klopte het geluk aan de poort? Nee, dat stond nog ver daarbuiten en waagde zich niet naderbij. Maar in de jonge, in slaap gesuste harten, was een drang ontwaakt naar een onbestemd doel. Wat dat doel beloofde, ging nog schuil achter sluiers; ze wisten maar één ding, althans ze vermoedden dat: het moest ergens anders liggen dan daar, waarheen de knokige vinger van het boeddhisme wees. Op de tribune stond de hoofdonruststoker Sterridogg van het verafgelegen eiland Unalaschka, waarop de klimatologische invloed van het antarctische gebied al merkbaar was. We konden zijn toespraak goed volgen, omdat ons een plaats vooraan toegewezen was. De kameraad zag er heel stug uit, zoals hij vanuit zijn diepliggende, dichtgeknepen ogen de vergadering opnam en de indruk van die stugheid werd nog groter door een blaffende stem en schokkende bewegingen van zijn hoofd, waardoor zijn flossige baardje begon te trillen. De ouderen van de stad waren slecht spaarzaam vertegenwoordigd. Ze wilden vast aan de hele zaak geen wezenlijk belang toekennen en er van uit gaan dat de bedaarde welbespraaktheid en het gezag van die ene Vlaho voldoende zou zijn om de dreigende jeugd tot rede te brengen. Hij zat op een afstand, versteend, een en al Boeddha. En er leek een uitstraling van hem uit te gaan, als van een gezalfde, in wiens aanwezigheid geen storm zou mogen opsteken. Maar er was verzet. Een onderdrukte gisting, waarvan de oorsprong verder terug lag in het geheime onruststoken van de buitenlandse oproerkraaiers. Hun spreker begon: Vléhanezen! Jonge mannen en vrouwen! Wij zijn hier naartoe gekomen om jullie op te wekken je, ten behoeve van een mensheid, meester te maken van de mensenrechten, waarvan jullie geen weet of vermoeden hebben, omdat jullie ziel in gevangenschap wegkwijnt. Verdierlijkt zijn jullie onder de leer van jullie vaders, die je rust, ontbering, onverschilligheid en verzwakking oplegt in een van krachten overvloeiende wereld. Op de andere eilanden en de verre continenten leven mensen, die werken en strijden, om in strijd en werk het levensgevoel te bevechten. Als slakachtige wezens kruipen jullie slijmerig voort, jullie hebben bloed in de aderen, maar het pulseert niet. Verman je zodat je bloed gaat stuwen, word strijder! Verbreek de ban die jullie tot zielloosheid veroordeelt — onderwerp de onderwerper! Waartegen jullie allereerst moeten strijden? Dat zal ik jullie vertellen: tegen de weelderige natuur, die jullie omringt, die haar zwelgende overvloed vetgemest heeft ten koste van jullie. Huichelachtig lijkt ze de bewoners alles te verschaffen, wat natuurlijke behoefte van het leven verlangt; ze overstelpt jullie met bloemen en vruchten, ze verzinkt in de gelukzaligheid van het landschap, maar achter die vrijgevigheid loert verraad: door jullie het werk te besparen en een roerloos beschouwend leven in te wiegen, dempte ze de levensgeesten, zoog het merg uit hersenen en zenuwen. En alleen in aldus ontzielde zielen kon zich het verderf ontwikkelen, dat ze jullie als filosofie en religie aansmeren: Boeddha’s leer van zelfverloochening. Daar zit hij dan, jullie nieuwe Boeddha, wiens bevroren gezicht niet jullie erfdeel moet worden. Ja, laten we strijden tegen het fundament van zijn leer, tegen de verwekelijkende, afstompende natuur, waarin we de wortel van de ellende van de ziel ontdekken. Wij willen haar niet langer met onverschilligheid bejegenen, maar met haat en woede. Uitroeien willen wij haar overvloed en schoonheid, waarachter Satan zich verbergt; een demon die op Vléha de ergste vorm van laster verbreid heeft, de afstomping. Met woede bewapend zullen we de natuur omvormen, dit laaghartig klimaat dat de bodem bezwangert, om de menselijke geest met onvruchtbaarheid te slaan. Een moeilijke opgave? Welaan, laat eerst jullie haat opzwellen, zodat zij krachtiger wordt dan het probleem. Laten we een bres slaan in die bergwand, een poort openen voor de barre noordenwinden, zodat ze met een ijzige adem het gebied overstromen! Duizenden werkwillige mannenarmen op de proef stellen! Zijn jullie klaar? De echo klonk niet zo luid als de oproerkraaier verwacht had. Niet meer dan een zwak instemmend gemurmel werd hoorbaar, maar toen meldde zich een jongeman: "Ik heet Sergasch, ben een neef van onze koning en heb een boerenbedrijfje dat mij moeiteloos voedt. In de overvloed aan vrije tijd, die als een steen op mijn maag lag, heb ik me op het bestuderen van boeken gestort en tijdens het lezen overkwam het me dat het leek alsof ik opgeschrikt werd uit een vreselijke droom. Met alle respect voor mijn oom, maar ik moet zeggen dat ik zijn leer allang verdacht vond. De afgezant Sterridogg, die hierheen gedreven is door het medelijden van zijn rotsachtige eiland Ualaschka, om ons de ogen te openen, heeft zeer verstandig gesproken. Weg met de schemering van de apathie, hier met de hartstocht! Als we niet willen verdorren, dan moeten we de drang tot daden creëren. Maar de voorgestelde weg is onbegaanbaar. De Europeanen hebben weliswaar natuurlijke ketenen gebroken in Suez en Panama, waar ze vasteland hebben opgeblazen om zeeën met elkaar te verbinden, maar dat soort menselijk geweld kunnen wij eilanders, niet opbrengen. Daarom moeten we andere middelen bedenken. We moeten de natuur met geweld dwingen, en dat zullen we. Schaarste! bevruchtster van de intelligentie, moeder van alle uitvindingen, voedster van alle deugden, kom tot ons! Staan de weelderige en overvolle velden en vruchtbomen je in de weg, dan zullen wij ze uit de weg ruimen. Vernietiging van de hindernissen! In de fik ermee!" "In de brand met de plantages!" — zo weerklonken de kreten uit jeugdige kelen. Nu verhief Vlaho zich, voor wie het langzamerhand duidelijk werd dat hij met een priesterlijk gebaar de storm niet meer tot bedaren kon brengen: "Mijn kinderen! Voor het eerst in een lang, door heilswaarheid gezegend leven, voel ik de noodzaak om mijn kalmte te laten varen. Wat voor geest is in jullie gevaren? Jullie luisteren naar de verleidingen van jaloerse vreemdelingen, die jullie ziel in verwarring brengen en jullie de daarin aanwezige voortreffelijkheden willen ontrukken: ongenaakbaarheid, gelijkmatigheid en onverstoorbaarheid. Hartstocht, haat en woede willen ze jullie inprenten, die erfelijke kwalen, die daar buiten giftig tekeergaan en van de hele wereldgeschiedenis een lijst van schrijnende ellende gemaakt hebben! Willen jullie net zo worden als de huidige Europeanen met hun vertwijfelde strijd van allen tegen allen, willen jullie dat jullie overstroomd worden door zweet en bloed, roep dan de noodtoestand uit, bezweer dan het lot waarbij wij, de ouderen, ons best deden om jullie met een ijzeren borstwering tegen te beschermen. Want het was de zin van ons leven, die boeddhistisch, cynisch of stoïcijns genoemd mag worden, om jullie door middel van verstandig beoefende gelijkmoedigheid, buiten het noodlot te plaatsen. We hielden de ijdelheid der vreugde verre van jullie, om je met gevoelloosheid te wapenen tegen pijn; om jullie dat te verschaffen, wat de wijsten der Grieken als ‘ataraxia’ geprezen hebben; de onaantastbaarheid van de geest, die zich, door inzicht te krijgen in de leegheid van het genot, opwerpt tot heerser over het lichaam. Maar nu werpen jullie de ataraxia van jullie af, storten je in de armen van de pijn en hopen in deze omarming wellust te beleven…." ...."Omdat er geen andere weg naartoe is" — riep Sterridogg tussendoor — "dan de omweg langs schaarste, pijn en zware arbeid. Die priester daar, die bij ons met Griekse brokstukken aankomt, die zo precies op de hoogte is van alle literatuur, waarom houdt hij voor ons de wijsheid achter van de oude Zoroaster en van de nieuwe Zarathoestra? die de ellende geprezen heeft met de woorden: in pijn ligt evenveel wijsheid als in lust, daarom behoort zij evenzeer tot de soort in stand houdende krachten van de eerste orde! dat het pijn doet is geen argument ertegen, het is haar wezen! Er zijn mensen die bij het naderen van erge pijn groter worden, er nooit gelukkiger uitzien, dan wanneer de storm naderbij komt; ja! pijn zelf geeft hun de grootste ogenblikken! Dat zijn de heldhaftige mensen, de grote pijnbrengers van de mensheid; de zeldzame, die dezelfde apologie nodig hebben, als de pijn zelf; het zijn de soort in stand houdende en bevorderende krachten van de eerste orde! Begrijpen jullie niet, ongelukkige, verkommerde, kameraden, dat jullie deze grootsheid na moeten streven? Begrijpen jullie niet, dat de verkondigers van andere leren niet anders dan kwakzalvers zijn, die jullie met hasjiesj verdoven?" "In de brand met de plantages!" was het antwoord in krachtigere koren. Vlaho was achterover gezonken, Eva gaf een teken dat ze wilde spreken en alle blikken richtten zich op haar: "Vléhanezen! Niet om een oordeel te vellen, richt ik me tot jullie, want wij zijn gasten zonder de bevoegdheid om dat te doen; maar om uitdrukking te geven aan de mateloze verbazing, die ons overvalt bij de aanblik van deze gebeurtenissen. Het is waar, wij komen uit landen waarin de mensen door leed, strijd en arbeid van de vreugde afgebracht worden. Hier troffen we voor het eerst een plekje land, dat door de natuur in een rooskleurige bui geschapen was, door zich in dit speciale geval te ontdoen van haar natuurlijke wreedheid. Hier zou het fundament moeten liggen voor een paradijselijk geslacht, dat alleen zijn zintuigen open hoefde te houden, om gelukkig te zijn. En wat hebben we aangetroffen? Twee partijen, tussen zelfverloochening en verlangen naar pijn, tussen onverschilligheid en haat. Alleen wij, wij buitenlanders, konden hier de ellende van de wereld vergeten, konden een paar uur zonnebaden in het geluk, dat jullie op twee manieren op een afstand houden. Mag ik jullie een goede raad geven? trek erop uit om de jullie onbekende wereld te aanschouwen, zoals wij uitgevaren zijn naar onbekende eilanden, beleef de tegentellingen, en bij terugkomst zullen jullie beide partijen samensmelten tot een enkele, de vanzelfsprekende gelukzaligheid. Jullie zullen dan niet langer boeddhist en anti-boeddhist zijn, maar blije mensen op het eiland van gezegende omstandigheden." "We hebben al heel lang zin om erop uit te trekken," riep Sergasch tussendoor; "net als Odysseus die ernaar snakte om van het betoverde eiland van Calypso te vertrekken naar het rotsachtige Ithaca. Maar vooraf willen we wraak nemen op de natuur, want achter haar engelenmasker hebben wij Belial herkend!" Een felle vuurgloed likte door de vensters de vergaderzaal binnen. Enige vermetele lieden waren al eerder, bij de eerste oproep van de neef van de priester, weggegaan en begonnen met hun werk. Toen we naar buiten snelden, was het al in volle gang. De plantages stonden in brand en de vlammen verspreidden zich naar de uitlopers van de stad. Oudere inwoners stonden er omheen en staarden naar Vlaho, alsof ze een teken verwachtte, of ze zich ten opzichte van deze catastrofe wel als gelijkmoedige stoïcijnen dienden te gedragen. Een uur later bevonden we ons op de "Atalanta," voltallig, want ook de vermiste Geo Rottek was intussen weer opgedoken, na een niet onaangename belevenis, die hij ons vertelde, terwijl het schip zich van het verlichte eiland verwijderde. Het verhaal van de officier betekende voor onze ervaringen zogezegd een lyrische voltooiing. Hij was bij genoemde klim van het pad af geraakt, verlokt door het opduiken van een zeldzame gazelle, die zichtbaar werd aan de rand van het bos, wegdook in het struikgewas, weer opsprong en omkeek, zodat Geo de verzoeking niet kon weerstaan om het spoor te volgen. Zo verloor hij het contact met de anderen en ontwaarde tijdens het verder lopen opeens een met pijnbomen omgeven bergweide, die een blik gunde op het laagland en de baai. Op een bemoste bank zat een ongeveer twintigjarig meisje, dat hij meteen een bijzondere plaats toewees onder de bezienswaardigheden van het eiland. Ja, in zijn ogen was de hele betovering van de Elyseese omgeving slechts de vatting van deze verdwaalde edelsteen. Hij bleef staan, vroeg naar de weg naar de stad, kreeg de inlichting, sloeg de weg echter niet in, maar ging op de bank zitten, naast de jongedame en had de voldoening dat die vrijpostigheid haar niet deed opschrikken. Toen bekeek hij haar indringender, met een onbewuste, maar zorgvuldige analyse van de details, die hier allemaal bijeenkwamen om een exotische Hebe vorm te geven. En midden in die zwijgende verrukking, was er opeens een teleurstelling: de ogen, hoe fraai ze ook gevormd waren, hoe bekoorlijk iris en pupil zich ook aftekenden tegen het teergeaderd wit, toonden geen optische weerklank. Er ging geen trilling van uit, niets wat op een spel der zenuwen duidde, en het schoot hem te binnen wat de dokter tijdens de eerste minuten van het oponthoud tegen hem gezegd had: "deze mensen hebben geen ziel." Hij probeerde een gesprek aan te knopen. "Hoe heet je?" — "Wrogella". — "Een welluidende naam; geniet je van al het heerlijks om ons heen?" — Ze begreep het niet. — "Voel je niets als je dit landschap gadeslaat?" — "Het landschap is overal hetzelfde." — "O nee, dat is overal anders. Het biedt allerlei schoonheden; zoals jij ook anders bent dan al je zusters op het eiland. Weet je, Wrogella, dat je mooi bent?" — Een lichte trilling van haar gelaatstrekken gaf antwoord; heel snel verdween het weer en toen zei ze met een doffe stem: "het is verboden om dat te weten." Een schitterend verschijnsel vertoonde zich aan de hemel. Achter ijle nevelwolken openbaarde zich het halo-verschijnsel, dat anders alleen zichtbaar is in de poolstreek. Wijde kringen om de zon met bij- en tegenzonnen, en felkleurige raakbogen aan de buiten- en binnenrand. "Wrogella," riep hij, "kijk daar eens! Iemand kan duizend jaar oud worden zonder dat het hem vergund wordt een dergelijk wonder mee te maken!" En in de vervoering greep hij haar rechterhand, die ze niet terugtrok. Maar ze keek ook niet naar de hemel, waar het verschijnsel na een paar seconden verdween. Geen twijfel, hij zat naast een waternimf, en raadde intuïtief dat deze nimfachtige gestalte het wezenlijk kenmerk moest vormen van het mensenras van Vléha. Maar toch hield hij haar hand vast, waaruit aan de vingertoppen iets, als een emanatie, naar hem toe stroomde. Haar gevoelloosheid is tenminste een voordeel, dacht Geo; ze weert niet af als ik haar hand liefkoos. En terwijl hij die afwisselend streelde en naar zijn lippen bracht, vroeg hij: "Wrogella, ben je verloofd? Heb je een vriend, een geliefde? Weet je wel wat liefde is?" Ze antwoordde niet. Maar in haar ogen gebeurde iets, gepaard met kristallijne weerspiegelingen, gehuld in een zweem van tranen. En opeens spreidde ze haar armen uit en stortte zich aan zijn borst. Als het hart van een jong vogeltje klopte het hare tegen hem aan. Zij, een boeddhiste, was van de betovering bevrijd en terechtgekomen in een Nirwana, dat haar meer beloofde dan de overgeleverde mystiek. — Dat is het begin van een roman, mijn beste Rottek, zei Mac Lintock; hoe denk je dat het verder gaat? "Verder gaat?" antwoordde de laatste, "ik zou denken, dat we al een paar uur voorbij het einde zijn. Ik op het schip, het meisje op het brandend eiland! Het doek is gevallen en zal menselijkerwijs gesproken nooit meer opgehaald worden." — Daar moet je geen eed op doen. Je maakt op mij niet de indruk van iemand voor wie de snelle overwinning van het avontuur voldoende is. Bij een held, die Brunhilde gewekt heeft, kan op het slot van de Siegfried, het begin van de Afgodenschemering volgen: weer aan de slag! "U bent een mensenkenner, heer Mac Lintock. Eigenlijk heb ik vreselijke wroeging. Ik had op Vléha moeten blijven of Wrogella mee moeten nemen." — Er is misschien nog een derde mogelijkheid. Je zou op zekere dag terug kunnen komen en met haar de onderbroken cursus weer oppakken. Ik bedenk dat het des te voordeliger is, omdat ik zelf van plan ben om hier later een vakantiekolonie voor ons allemaal te stichten. "Schitterend idee!" riep Donath, "maar de plantages zijn toch vernietigd?" — Ik zie deze brand als een theaterspektakel. Binnen een jaar bloeit en draagt alles weer vrucht zoals voordien. Het enige dat echt tot as vergaan is, zal het boeddhisme zijn en dat verdiende niet anders, want het is donquichotterie. Mijn schatting is: als we ooit terugkeren, dan heersen hier zogenaamde ordelijke toestanden, met kadasterambtenaren, belastingkantoren en dat soort instanties, die het leven voor de mensen net zo zuur maken als bij ons. Maar ze zullen in ieder geval weten, waaraan ze zich als zakenman te houden hebben. En als intussen de prijzen niet al te zeer gestegen zijn, dan koop ik het hele eiland en geef het de mooie Wrogella als bruidsschat. Maar wat zou onze Duitse Boeddha gezegd hebben, als hij samen met ons van de partij geweest was? Vermoedelijk het volgende: Hier op het eiland der gezegende omstandigheden, was de beste aanzet aanwezig voor de verwerkelijking van de ontkenning van de wil tot bestaan. De hunkering naar het Samsara, de ataraxie, Seneca’s leer en mijn pessimisme, zouden hier op dit beperkte oppervlak de voorwaarden hebben geleverd voor het overwinnen van het bestaan van de soort. Dan had een Gouden Tijdperk kunnen aanbreken, waarin de natuur zich in haar eentje uitleeft, zonder medewerking van de mens, die in geen enkel opzicht in de kosmos past. Bijna waren ze zo ver dat ze afstand wilden doen van die ellendige medewerking door vrijwilig te versterven. Toen ontstonden er nieuw woelingen met het onnozele doel om zich datzelfde juk, dat ze juist wilden afwerpen, opnieuw aan te binden en zo stevig dat hun nek daardoor vreselijk kapot zou schuren. En te midden van het tumult zien we hoe de blikken van twee geliefden elkaar hartstochtelijk ontmoeten, — en waarom zo heimelijk, angstvallig en steels? Omdat deze geliefden verraders zijn, die er heimelijk naar streven om alle ellende en gezwoeg, die anders spoedig tot een eind zouden komen, voort te zetten. De laatste zinnen staan letterlijk in Schopenhauers hoofdwerk. Er
zouden nog veel gelijkwaardige uit te citeren zijn, korte en
kernachtige ideeën die, regel na regel waar zijn en samen tot een
geweldige reeks van fouten aaneensluiten, tot een cirkel, waarvan het
aan de horizon steeds zwakker gloeiende eiland een levendige
afspiegeling had geleverd. KRADAK.Het eiland der perversies.Eigenlijk is het een groep van drie nabijgelegen eilanden, die gezien hun onderlinge ligging te vergelijken zijn met de Borromeïsche eilanden in het Lago Maggiore. In hun karaktertrekken komen verwantschappen aan het licht, waardoor het in mijn ogen voor de hand ligt ze samen te behandelen, mede omdat we ons verblijf, naar de tijd gemeten, gelijk over ze verdeeld hebben. Als uitgangspunt diende voor ons het middelste eiland, Kradak, dat met de andere een onafgebroken scheepsverkeer onderhoudt. Toen wij daar aan land gingen, was het het schouwtoneel van bedrijvige handel, juister gezegd van een bonte jaarmarkt en toonde een levendige drukte in de straten, evenals in de karavaanserai waarin wij onderdak vonden. Meteen al kwamen we heel wat opvallende zaken tegen, die toch niet in het oog lopend genoeg waren, om onze aandacht duidelijk vast te kunnen houden; het leken eerder wispelturige toevalligheden, dan tekenen van een bijzondere nationale geestesgesteldheid. Aan de buitenkant gezien deed het oord denken aan Honolulu; de omvang was wel wat geringer, teruggebracht tot bescheidener verhoudingen, maar het geheel had iets avontuurlijks, eigenaardigs en onvergelijkelijks. Je zou kunnen zeggen: Honolulu ligt verhoudingsgewijs tussen een Europese residentie en Kradak in; in ieder geval bleven hier de invloeden van de ons vertrouwde culturen, weliswaar in verdunde vorm, duidelijk herkenbaar. Nadat we ons ingericht hadden, kwamen we bijeen in de eetzaal van de karavanserai, waarvan de moeilijk uitspreekbare naam inhoudelijk juist vertaald kon worden als "Palace-hotel;" en ook daadwerkelijk, voor zover er inderdaad een bepaalde luxe aanwezig was, die de weldadig aandoende betekenis rechtvaardigde. Er werd gegeten aan kleine tafeltjes en daarom werden we van elkaar gescheiden, wat ons niets uitmaakte omdat we er helemaal geen belang aan hechtten om doorlopend aan elkaar vast te plakken. We verdeelden ons dus op goed geluk en wachtten de culinaire genoegens af, waarmee het "Palace-hotel" ons zou zegenen. Een voorteken van het genoegen: bediening door een gevoelige hand. Persoonlijk koester ik de grootste waardering voor het kelnersgilde, met dat voorbehoud, dat mij de eenvoudigste Hebe liever is dan de flinkste Ganymedes. Tussen de bediening aan tafel en de mannenhand ligt voor mij een geslachtelijke wanklank. Deze tegenstrijdigheid werd hier vermeden. De dissonanten en querstanden waren desalniettemin wel aanwezig, maar kwamen, zoals weldra te zien zal zijn, op heel andere manieren tot ontlading. Een serveerster kwam aanzweven en plaatste een schotel met een aangenaam geurende en duidelijk met zorg bereide salade voor ons neer. Toen wij, Donath en ik, op een waarlijk homerische manier gretig onze handen uitstrekten, verhief zich van een belendende tafel een autochtoon, liep naar ons toe en zei: "ik waarschuw u, mijne heren, en zou u willen aanraden deze waarschuwing door te geven aan uw gezelschap. Deze salade neemt bij onze volksrechtspraak de belangrijkste plaats in, maar veronderstelt gewenning, die bij buitenlanders niet aannemelijk is. De salade is namelijk bereid met bladeren van de coca-struik, die hier overal in het wild groeit en bovendien als cultuurgewas massaal met zorg gekweekt wordt." "We zijn u zeer erkentelijk," zei Donath, "hoewel mijn nieuwsgierigheid me in de verleiding brengt om ten minste een hapje te proeven, maar eerst wil ik onze reisgenoten op de hoogte brengen van uw waarschuwing." — Toen hij na een paar seconden terugkwam, had ik de autochtone heer al verzocht bij ons plaats te nemen. De man beviel me, want hij beschikte over de welgemanierdheid en het taalgebruik van een man van de wereld, waaruit een uitgebreide ervaring viel op te maken. Die bezat hij inderdaad. Hij was al tien jaar een hogere ambtenaar van het ministerie van welvaart van de eilandengroep, met ongeveer de rang van staatssecretaris; voor die tijd had de heer Trelloar (zo heette hij) als afgezant, strikt incognito, uitgebreide reizen ondernomen en wij merkten algauw dat onze cultuur hem heel goed bekend was. "Ik reisde," vertelde hij, "in de vermomming van een Finse koopman…" "Dus met een valse pas?" — Helemaal geen pas. In uw landen heb je er juist alleen maar last van als je je met legitimatiebewijzen inlaat. Zie je daar principieel van af en vervang je het taalgebruik van de documenten door het Esperanto van de klinkende munt, dan verdwijnen alle omgangsproblemen vanzelf. Maar om nu terug te komen op ons onderwerp… Intussen had de serveerster op zijn teken verschillend andere spijzen opgediend en Trelloar had geen enkel bezwaar tegen het eten ervan; gerechten, die ondanks bepaalde verschillen, toch deden denken aan de ons vertrouwde. In ieder geval werden we heel goed verzorgd en waren dus in de stemming om tijdens de maaltijd de uiteenzettingen van onze tafelgenoot te volgen. — Dat in de coca-bladeren van deze salade het belangrijke alkaloïed cocaïne zit, is u natuurlijk bekend. Eveneens dat deze stof niet alleen gebruikt wordt als pijnstillend en pijnvoorkomend middel, maar ook voor verdoving in ruimere zin. En terwijl het verdooft, wekt het tegelijkertijd merkwaardige nerveuze toestanden op, vergelijkbaar met de door verdovingsmiddelen teweeggebrachte, maar kwalitatief anders, kwantitatief krachtiger, met name bij de, zoals hier gebruikte, hoeveelheden. Onze cocaïne — ik heb u al verteld dat wij de planten volgens bijzonder verfijnde methoden kweken — dompelt de gebruiker in de aangenaamste visioenen en zinsbegoochelingen, omdat het de pijn opheft, die verbonden is met het bestaan, laten we zeggen: de existentiële pijn. "Goed omschreven," merkte Donath Flohr op, "maar als Europeaan zou ik het duidelijker willen zeggen: het cocaïnegebruik is op zich een perversiteit en brengt perversiteiten voort. Dus zonder meer een slechte gewoonte. Al in geringe doseringen, ingespoten of opgesnoven, ondergraaft het de zedelijke gesteldheid. Ondertussen kan ik me helemaal niet voorstellen wat er terecht moet komen van een volk, dat deze troep gewoontegetrouw met hele schotels tegelijk verorbert." Trelloar antwoordde: — laten we ons voorlopig richten op uw uitdrukking perversie. Misschien zal het u lukken, en dat hoop ik, uit dat begrip een nieuwe betekenis te halen. Wat onder bepaalde omstandigheden een perversie lijkt, kan onder andere de vorm van een onschuldige en volkomen natuurlijke gewoonte aannemen. Rookt u? "Stevig. Hartstochtelijk. Ik paf zelfs in bed." — Stelt u zich voor dat alleen u zou roken, alleen u tabak bezat en buiten u niemand. Dan zou u zonder meer een perverseling zijn. De artsen zouden constateren dat u voortdurend een sterk vergif binnenkrijgt, waaraan u onvermijdelijk binnen een paar weken te gronde moet gaan. Misschien zou u ook bij zedepredikers terecht komen, die naar historisch voorbeeld voorstellen uw neus af te snijden, omdat u door middel van hellevuren met de Satan in verbinding staat. Maar in de huidige cultuur bent u helemaal geen perverseling, maar een van de miljoenen rokers, die het uitstekend doet en als deugdzaam individu honderd jaar kan worden… ... "en aan wie de tabak," kwam ik ertussen, "de beste geestelijke inspiratie levert. Tot zover ben ik het helemaal eens met u, heer Trelloar. Je zou alleen maar moeten bekijken, aan welke bijzondere gewoonten uw medeburgers zich overgeven en dan onderzoeken of het in elk opzicht echte perversies zijn, of alleen afwijkingen van het normale gebruik." — Laten we beginnen met een paar kleinigheidjes. Vooraf merk ik op dat ik er zelf maar weinig belang aan hecht, omdat ze alleen maar uiterlijkheden en niet de diepe gronden van het leven betreffen. Daarginds zit een burger van Kradak, die zich net een eigenaardig gerecht goed laat smaken; u kunt alle menukaarten tussen de Noordkaap en Palermo doorbladeren zonder op dat gerecht te stuiten: het is geitenkaas met ansjovis, gebraden aan het spit. Zijn buurman eet kraaientongen in vanillesaus, nadat hij daarvoor kaviaar met slagroom verorberd heeft. Zijn buurman drinkt koffie met truffel, en wat hij daar in doopt, is geen croissantje of hoorntje, maar een zure bom. Als dit soort zaken afzonderlijk zou optreden, zou je ze als grappen uit een krantje kunnen zien en de individuen als perverse zonderlingen. Maar er zit een systeem in. Wij op Kradak, houden onszelf voor dat we de mogelijkheden om te tafelen verduizendvoudigen, omdat we wat betreft menu aan geen enkele dwang hechten. We hebben onze smaakzenuwen afgesteld op een veelheid, die de Europeanen vreemd is, omdat u uit de onuitputtelijkheid van de voedselcombinaties slechts een minimum haalt. Strikt genomen hebt u allemaal, Amerikanen, Duitsers, Fransen, Zwitsers en Scandinaviërs, allemaal bij elkaar maar een enkele spijskaart, hooguit vier pagina’s lang en moet u het, met uw tafelgenoegens, afleggen tegen het eeuwige gisteren, zoals uw dichter zegt, dat morgen geldt, omdat het vandaag heeft gegolden (Schiller, Wallensteins Tod, vert.). Wie daar bovenuit wil heeft, vanuit u gezien, een perverse smaak. Zure bommen in zoete koffie of hazelwormen in chocolade, dat smaakt afschuwelijk, vindt u, maar het is precies hetzelfde als wanneer u een klankenbrij of toonreeks afgrijselijk vindt, die vroeger onwelluidend klonk; morgen zal die welluidend klinken en een oor, dat daarmee vertrouwd raakt, is niet pervers, maar alleen zijn tijd vooruit. "Als ik u goed begrijp, doelt u op het volgende: bepaalde afzonderlijke perversies, die voorlopig slechts symptomatisch optreden, zullen zich aaneensluiten tot een systeem en daarin zal tot uitdrukking komen, dat uit het leven meer prikkels zijn te halen, dan doorgaans aangenomen wordt." — U begint het te begrijpen; maar u zult de hele omvang van de prikkeltoename pas helemaal door krijgen, als we op geestelijk terrein komen. Ja! wij zijn tot het onmiskenbare inzicht gekomen, dat de mens in het algemeen slechts zeer pover gebruik maakt van de variatiemogelijkheden die de natuur hem biedt; en dat hij ten prooi zal vallen aan verstarring, als hij er niet in slaagt zich te bevrijden uit het keurslijf van het formalisme. Het kenmerk van het leven, zoals het zich daarbuiten en in het bijzonder bij u in Europa ontwikkeld heeft, is eentonigheid. Onberoerd door de wisselvalligheden van oorlog en vrede, van revolutie en andere historische invloeden, bent u allemaal onderhevig aan de aanpassing aan een norm, die u als internationalisme of kosmopolitisme voor ogen staat, maar die in wezen niets anders is dan een verschrikkelijke nivelleringsdrang, waarbij verleden maar nog meer toekomstige bijzonderheden teloorgaan. De hoofdwet van de natuur, dat er evenveel ervaringen, bestaansmogelijkheden, ja zelfs logica’s bestaan als er mensen zijn, wordt door deze aanpassingsdrift met geweld buiten werking gezet. De stoomwals van de nivellering walst over alles heen. Ik was in Londen en bekeek die eindeloze straten, waarin elk huis hetzelfde bouwschema volgt, elke bewoner hetzelfde leven leidt, op hetzelfde moment hetzelfde drinkt, doet, denkt, afhandelt en afraffelt. En ik vroeg me af: waarom zijn dat er miljoenen, als ze in hun getalsmatige overvloed niets anders laten zien dan een willekeurig dozijn? Dan was ik weer in Parijs, Wenen, Berlijn, Stockholm, Florence, New York, en Calcutta, en merkte weliswaar nationale schakeringen op en andere bouwstijlen, maar het grondprincipe bleef hetzelfde: de onderdrukking van variatie ten gunste van uniformiteit. En als ik de mensen bekeek, dan was de overwegende indruk: er is bij u nog maar een enkel type, de verveelde kosmopoliet, die overal dezelfde indruk wil maken en binnen hooguit een eeuw een saai alledaags voorbeeld zal zijn geworden. "Ten eerste zou dat nog niet rampzalig zijn; en ten tweede overdrijft u, doordat u de gemeenschappelijke kenmerken te zeer benadrukt. Heel lang geleden waren de verschillen tussen een bewoner van de Caribische eilanden en een Athener natuurlijk opvallender dan het tegenwoordige onderscheid tussen burger en arbeider uit de grote stad. Maar een gelijkschakeling van bezigheden, denkwijzen en levenshouding heeft nog niet plaats gevonden." — U vergeet het belangrijkste, het gevoel, dat op alle terreinen een aanzienlijke mate van egalisering is bereikt. Iedereen, waar hij ook woont, wil van het onaangename naar het aangename, hij wil dat onherroepelijk op grond van zijn armzalige vijf zintuigen, waarvan het spel kennelijk slechts weinig kan veranderen. Wat voor een inwoner van Londen, als zintuiglijke indruk, aangenaam is, maakt op iedereen een aangename indruk en wat voor hem pijnlijk is, zal door de hele wereld als pijnlijk ervaren worden. U spreekt en voelt allemaal zoals de jood Shylock van uw Shakespeare; met dezelfde spijzen gevoed, met hetzelfde wapen gewond, aan dezelfde ziekten onderhevig, met dezelfde middelen genezen, verwarmd en afgekoeld door dezelfde zomer en winter, — als u ons steekt, bloeden wij dan niet? als u ons kietelt, lachen we dan niet? Maar dan komt er een nieuwe kennisvraag: wat als we uit een onaangenaam een aangenaam gevoel zouden kunnen ontwikkelen, uit die bloedige steek een aangenaam gekietel? Wat als wij erin zouden kunnen slagen om in ons gevoelsapparaat een nieuw mechaniek te plaatsen, dat pijn rechtstreeks in genot kan omzetten? "Heer Trelloar, dat wordt masochistisch." — Zo is dat en ik voeg daaraan toe dat wij ons, op dit eiland, met een aanzienlijk aantal overgegeven hebben aan het masochisme. En om de zaak voor het gesprek te vereenvoudigen, houd ik me aan de bij u gangbare uitdrukking. Dus wij huldigen de perversie masochisme in alle vormen, maar we zijn ons ervan bewust, dat we daarmee de levenssfeer verruimen en tot uitdrukking brengen, wat ook in het onderbewustzijn van de kosmopolitische bekrompen burger sluimert. Het kleinburgerlijk individu mist het vermogen en de moed om een aangeduide gevoelsmogelijkheid te volgen en vorm te geven. In geen geval buiten het rechtlijnige normale! Wij handelen dus voorlopig althans eerlijker dan hij, omdat wij niet wegkruipen achter zogenaamd ethische remmingen, maar ons openlijk uitgeven, voor wat we zijn. "Neemt u me niet kwalijk, dat doen wij ook; we zijn juist niet-masochisten en benadrukken dat met klem." — Dat wil zeggen, u benadrukt een onwaarheid, want uw hele gedrag ten opzichte van de vrouw wordt bepaald door masochisme, door een ingehouden, verzwegen, met duizend kunstmiddelen vervalste perversiteit. Staat u mij toe dat ik als bewijs ergens naar teruggrijp, door voor u de verhouding der geslachten te omschrijven in de gedachtegang van iemand, die voor u ook als autoriteit geldt, omdat ze de enige was, die de filosofie der liefde zowel theoretisch als praktisch volkomen beheerste. Dus deze persoon, in wier omhelzingen liefde en kennis samenvloeiden — kunt u raden over wie ik het heb? "Het zou Aspasia kunnen zijn." — Meteen raak. Laten we haar wijsheid herhalen; de mannen hebben, als bezitter van de onbeperkte macht, alles in het werk gesteld om bij ons, de vrouwen — zegt de Griekse — alleen al de gedachte aan een opstand tegen hun onrechtmatige heerschappij, te verhinderen: als prijs voor alle onderdrukking, die wij van hen te lijden hebben, eisen ze onze liefde, zetten alle denkbare verleidingen in om ons ervan te overtuigen, dat ze zonder ons niet gelukkig kunnen zijn en bestraffen ons er toch voor als we ze gelukkig maken. En wij, de vrouwen, verdienen gestraft te worden, als we zo stom zijn, dat we de vijanden van onze rust, de tirannen van ons leven, onze superioriteit niet laten voelen. Waarom maken we geen gebruik van de voordelen, die de natuur ons meer dan hen geschonken heeft? Moeten wij dan het zwakke geslacht zijn, en zij het sterke? Wat een lachwekkende schepsels! Wat vindt u het heerlijk, om over uw kracht tegen ons op te scheppen, terwijl de zwakste uit de kring van vrouwen het in haar macht heeft om iedere held, ja zelfs iedere halfgod, met een glimlachende of zure blik aan haar voeten te werpen?! Op die retorische vraag van Aspasia geeft het gedrag van de mannen het antwoord; ze onderwerpen zich daadwerkelijk, ze maken instinctief de tirannie van de vrouwen groter dan die van henzelf. In alle lyriek, in alle troubadourgekweel, in alle hoffelijkheid schuilen de bekentenis en wens om macht van het andere geslacht te willen ondergaan. Dat is de eerste aanzet van het masochisme, dat genoegen neemt met ideële trappen en transcendentale geselingen. Als we in de praktijk verder gaan en de wellust niet afkappen waar ze net merkbaar begint te worden, dan aanvaarden we alleen de consequentie, die u anders als mannelijke deugd huldigt. U gaat tewerk met uw masochisme als iemand die in de keuken de geur opsnuift en zich het eten ontzegt. U laat niet concreet worden wat zich volgens zijn hele aard, zoals al het seksuele, opdringt aan de werkelijkheid, en in die berusting — zo zou je kunnen zeggen — bent u de perverseling, omdat u het natuurlijke, stoffelijke verloop naar de tegenovergestelde richting ombuigt, dus helemaal letterlijk genomen, perverteert. "We staan dus ver van elkaar. Ik wil wel toegeven dat er een drang bestaat naar zelfovergave, die op een bepaalde manier de wil tot macht tegenspreekt. Verder wil ik toegeven dat die hele onontbeerlijke verfijning van het leven in de vorm van hoffelijkheid haar betekenis verliest, als we in het kader van tijdelijke eisen de politieke en sociale macht delen met de vrouwen, dat wil zeggen, de macht prijsgeven. Maar de door ons beoefende hoffelijkheid, al schuilt daar wellicht een overblijfsel in van vrijwillige slavernij, verschilt toch hemelsbreed van de versterkte slavernij van het ware masochisme. Heel plat uitgedrukt: werkelijke trappen en geselslagen doen pijn, dus hoe kunt u zo pervers zijn dat u daarbij genot voelt?" — Het feit spreekt voor zich en daarin staat u niet alleen. Het is zogezegd historisch te bewijzen dat orgasme en pijn verschijningsvormen zijn van een en hetzelfde gebeuren, en dat het in zekere mate van onszelf afhangt om het zus of zo te voelen. De oude verslagen over heksen en folteringen wemelen van bevestigingen daarvan. Ik heb daar een hele verzameling van en heb pas vandaag een veelzeggende passage daarover overgeschreven." — Hij haalde een papiertje tevoorschijn en las: "Een gelovige zegsman uit 1730 beschrijft hoe een van hekserij beschuldigd meisje met een gloeiend blok van 30 pond zwaar, zodanig bewerkt werd in haar maagstreek, dat het leek alsof het blok tot aan haar rug binnendrong en dat men had gedacht dat al haar ingewanden onder het geweld van de slagen uiteengespat waren. Maar het slachtoffer riep de folteraar alleen maar toe: dat doet me goed! moed houden, broeder, nog harder slaan als je kunt!" "Dat is hysterie." — Volgens een oude gewoonte vervangt u de zaak voor een woord en bent dan klaar met het probleem. Wij gaan dieper. Als er ook maar in een enkel geval pijn als genot waargenomen wordt — bij honderden gevallen is dat bewezen — dan is de scheiding tussen de categorieën pijn en genot helemaal niet meer te handhaven. Maar met de nieuwe categorie, genotpijn of pijngenot, krijgt de mens een enorm aantal emoties tot zijn beschikking, die op de oude lijst geheel ontbreken. En als wij dan onze gevoelszenuwen daarin oefenen, verkrijgen we daarmee een verscheidenheid, waarin een opgevoerd levensprincipe tot uiting komt. * * * We liepen naar buiten de straat op, omdat Trelloar ons een belangrijk staatsgebouw wilde laten zien. Allebei hadden we een sigaret opgestoken en Donath hield hem ook zijn sigarettenetui uitnodigend voor. Maar de Kradaker gaf de voorkeur aan zijn eigen soort en stak een stengel aan, waarvan wij het aroma in de gesloten eetzaal met moeite hadden kunnen verdragen — weet u, zei hij, ook met het roken bent u blijven steken bij de eerste, bescheiden aanzet tot perversiteit, omdat u vasthoudt aan het onwrikbare dogma: "alleen tabak!" wat ongeveer overeenkomt met het primitieve standpunt van de zuigeling, wiens dogma luidt: "alleen melk!" Ik heb hier in mijn koker twaalf verschillende soorten, en onze industrie vervaardigt er honderden, waarvan de soort tabak hoogstens vijf procent uitmaakt. De sigaret waaraan ik me net te goed heb gedaan, is gedraaid met bladeren van het bilzekruid, in de andere bevindt zich paardenbloem, wolfsmelk, gevlekte scheerling, vingerhoedskruid, zee-ajuin, hondsdravik enzovoort, louter gifplanten, waarvan de alkaloïeden het gerust kunnen opnemen tegen uw nicotine. "Verdorie!" riep Donath; "als uw gifnoedels net zo smaken als ze stinken, dan zou ik in ieder geval niet mee willen doen met die perversie." "Ik eigenlijk ook niet," zei ik, "maar desondanks heb jij hier duidelijk ongelijk bij onze mentor. Wij mogen — zoveel heb ik van zijn leer al begrepen — de toestand van de zenuwen van ons gehemelte en onze neus, niet als alleen geldig bestempelen, omdat we dan in dezelfde beoordelingsfout vervallen, als de aartsvijand van roken ten opzichte van de roker. Ik acht het heel wel mogelijk dat de Kradakers ons op dit terrein, zij het niet superieur, maar dan toch in de tijd ver vooruit zijn." — Het doet me goed, dat u moeite doet om het principe als zodanig te waarderen, merkte Trelloar op. En ik ontken uw inspanning des te minder, omdat wij zelf nog niet in het reine zijn met alle details van het principe. We bevinden ons in veel opzichten nog in het onderzoeksstadium. Omdat we pas sinds een paar generaties de weldadigheid van variatie en de verachtelijkheid van eentonigheid erkend hebben. Zo zijn we bijvoorbeeld wat de klederdracht betreft nog steeds in zekere mate afhankelijk van de oude mode…. "Dat zie je op het eerste oog," zie Donath geringschattend, terwijl hij de mensenmenigte op de jaarmarkt opnam. Het is een ratjetoe van alle denkbare kledingstukken, wat op mensen zoals wij een chaotische, barbaarse en groteske indruk maakt. Die groep daar ziet er uit alsof ze vanuit een apachenbal hier naartoe gedreven zijn; meisjes in kledij tussen die van een maagd en die van een indiaanse, tussen kindermeisje en lichtekooi in. De jongen die daar bij hoort draagt een voorschoot, een kanten bef en een glimmende hoge hoed met een kwast van gemshaar en een korhaanveer. Dat is een hele potpourri, een olla podrida, maar geen nationale klederdracht." — Die willen we ook helemaal niet, want daarmee zouden we ons weer overleveren aan een vast patroon. Stel je voor dat in elke mode, in elke vorming van een klederdracht twee elementen een rol spelen, het ene revolutionair, dat ons uit de klauwen van de vorige mode wil bevrijden, en het andere behoudend, dat de nieuwe mode uitroept tot een onaantastbare heerseres. Dan bevrijd je je alleen uit de ene klauw, om in de andere te vallen en verruil je boeien voor ketenen. Een duistere drang zegt ons: bevrijd je eindelijk eens van het dictaat van kleermaker en confectiefabrikant, en telkens als we net op het punt staan om de dwang af te schudden, aanvaarden we al weer een nieuw ultimatum…. "Niet slecht! Maar je kunt de dwang van de mode ook opvatten als een systeem van sancties, waarbij ons weerloze lichaamsoppervlak de rol speelt van bezet gebied. Je kunt doen wat je wilt, maar er worden steeds nieuwe vlaggen en vaandels op geplant, wij belasten ons met de kosten van de bezetting, worden nooit onze eigen baas en dragen wat anderen ons opleggen." — Dat is de ene kant. Anderzijds verloopt elke mode in een trieste cyclus, die vandaag modern maakt, wat dat al lang geleden was, maar in de tussentijd niet meer kon. Waarom het niet meer kon? omdat het verschrikkelijke woord "smakeloos" zich ertegen verzette. Daar ginds lopen een paar eilandbewoonsters met een hoepelrok…. "Afschuwelijk." — Ja, dat vind ik ook. Maar de zogenaamde klokrok heeft in Europa viermaal een lange bloeiperiode doorgemaakt en kan tegenwoordig, in een balletachtige stijl, nog steeds betoverend werken. "Toch herhaal ik: afschuwelijk, omdat ze de fraaie vrouwelijke lijn volkomen onderdrukken en er een lachwekkende, opbollende karikatuur van maken." — Maar de vraag is alleen of de natuurlijke vrouwelijke lijn werkelijk mooi is. Ik hoef er echt geen moeite voor te doen om de lijn van een kwal mooier te vinden. Zoals dus ook de andere drachten, die u wel aanstaan, niet de minste rekening houden met de vrouwelijke lijn. De wijde mouw blaast de arm op tot een vleugel, de sleep ontleent haar model aan de pauwen- of de vissenstaart. Desinit in piscem mulier formosa superne (Horatius, Ars Poetica 4: een vrouw die van boven mooi is, eindigt als een vis.). Maar hoewel ze de natuurlijke lijn van de benen geweld aandoet, stoort ons de omvangrijke aarsvin helemaal niet. De hoofdzaak is en blijft dat uw Europese mode steeds tiranniek op een eenheid aandringt, terwijl wij op een vrijheidlievende veelheid aansturen. Waar u een uitzondering van maakt, bijvoorbeeld op een gekostumeerd feest ervaart, verheffen wij tot regel. Wij houden niet hardnekkig vast aan een nationale dracht, wij vermengen de stijlen en maken onszelf onafhankelijk van jaar en datum. "En ik denk dat iemand heel veel cocaïne in zijn lijf moet hebben, om dat acceptabel te vinden…" — Of een heel trage pols, om zich niet van de kledingdwang te willen ontdoen. We waren aangekomen bij een uitgestrekt gebouw, en Trelloar vertelde: dit is ons instituut voor verdienstelijke geleerden, of eigenlijk voor mannen, aan wie wij het verruimen van onze inzichten toevertrouwen. Hun taak is de vaste patronen te overwinnen en nieuwe denkwijzen te ontsluiten. "Natuurlijk perverse denkwijzen." — U mag wat mij betreft vasthouden aan die uitdrukking, maar bedenk wel dat deze mensen hier op staatskosten verzorgd en onderhouden worden. Maatschappelijk gezien is het als een prytaneion en heeft tegelijkertijd een kloosterachtig tintje zoals de Port Royal, waarin onderzoekende kluizenaars van het formaat van iemand als Pascal, geheel vrij van materiele zorgen voor hun studie leven. Geef maar toe dat u iets dergelijks niet heeft in Duitsland. "Onze hoofdarbeiders maken ook helemaal niet dergelijk aanspraken; ze zijn al tevreden als de staat hen in het genot van hun buikriem rustig laat vegeteren. — Maar ik zou wel, en mijn metgezel vast en zeker ook, met een paar van uw geleerden een onderhoud willen hebben. Dat zat ook in het programma van onze gids. Na een paar minuten stonden we in het privévertrek van een filosofische en theosofische onderzoeker, die aan ons voorgesteld werd als magister Fordax. "Zouden wij mogen weten," vroeg ik, "waarmee u op dit moment bezig bent?" — Met enige occulte en eigenaardig vraagstukken, waarvan de opheldering in het belang van de mensheid is. Met een gewoon verstand zijn ze niet op te lossen, daarom moeten ze met een dartelende geest aangepakt worden, zigzagsgewijs, excentrisch. "Bijvoorbeeld?" — Op dit moment behandel ik het volgende probleem: is God in staat… "Stop! het begin klinkt al godslasterlijk. God is vanzelfsprekend tot alles in staat. En het zou onzinnig en lasterlijk zijn om aan zijn almacht te twijfelen." — Is hij dan ook in staat om iets wat gebeurd is, ongedaan te maken? "Een tweede dwaasheid. U construeert met opzet iets onmogelijks, om dat tegelijkertijd tot een mogelijkheid te vervalsen. Dat kan niet. Overigens heeft de oude scholastiek die vraag ook al gesteld, en wij willen echt niet terugvallen in de onzin van zevenhonderd jaar geleden. De scholastici gingen tewerk met een ontaarde dialectiek…." — Met de geest van Aristoteles, die u overigens in alle toonaarden prijst. Hebt u, Europeanen, niet ook de alchemie honderden jaren voor onzin uitgemaakt? En wat is uw huidige chemie anders dan alchemie? U verandert het element radium in het element lood, u ziet in de toekomst een verdere verandering tot het element goud, u bent weer alchemist geworden en zult ook weer scholasticus worden. Dat ben ik nu al en beweer dus: God is in staat iets dat gebeurd is terug te draaien. Maar als hij dat kan, dan is het naar de wet der waarschijnlijkheid zo goed als zeker, dat hij die almacht al in talloze gevallen uitgeoefend heeft, bij ontelbare gebeurtenissen, die wij als historisch zien. Caesar is vermoord en de eerste kruistocht heeft plaatsgevonden, dat leren wij uit de boeken. Als Gods almacht intussen anders besloten heeft, is Caesar niet vermoord en heeft de eerste kruistocht niet plaatsgevonden. Derhalve is de hele wetenschap van de wereldgeschiedenis één loze zeepbel, die in niets uiteenspat, als wij die ook maar met een tipje van mijn vragen aanraken. "Perversiteit van het denken! Wij kunnen onze kennis toch verifiëren en elk feit met behulp van andere feiten controleren?" — Nee, dat kunt u niet. U kontroleert altijd alleen maar rapporten over rapporten. U bent ervan overtuigd dat de Congo in Afrika stroomt. Omdat u dat in veel woorden en geschriften verzekerd is. En omdat u op dit moment op uw geheugen vertrouwt, dat u verzekert dat u dat echt gehoord en gelezen hebt. U baseert zich op geloofwaardigheid, dat wil zeggen, u gelooft in de Congo, evenals in de juistheid van het document waarvan honderd historici verklaren dat het echt is en dat later — zoals het beroemde Königinhofer handschrift — vals blijkt te zijn. Bovendien gelooft u in de almacht van God, die zonder u toestemming te vragen, een uur geleden de Congo en heel Afrika uit de lijst van al het tegenwoordig en bovendien vroeger bestaande gewist kan hebben. "Dus eigenlijk ontkent u alle kennis." — Op een ding na: ik grondvest de wetenschap van de theürgische tegenspraak, die oneindig veel rijker is, dan de door u beoefende monotone en met zichzelf samenvallende wetenschappen. "Wat een geluk dat u ondanks alle buitensporigheid in ieder geval het opperwezen in zijn waarde laat." — Deed ik dat? Dan moet ik natuurlijk de richting van de tegenspraak mystagogisch vervolgen: is God almachtig, dan zou hij, als hij dat wil, zichzelf kunnen afschaffen. En omdat wij niets afweten van zijn wil, is een wereld zonder God mogelijk. Maar in het universum zijn alle mogelijkheden verwerkelijkt, dus leidt de striktste rechtlijnigheid tot atheïsme… Ik kan niet instaan voor de letterlijke weergave van zijn slotopmerking, want nog voordat hij met zijn laatste zin klaar was, hadden wij ons al met een snelle sprong door de geopende deur onttrokken aan zijn verdere gewaagde overwegingen. Op de gang kwamen we onze expeditiekameraden tegen, die met behulp van een andere gids ook de weg naar dit prytaneion gevonden hadden. Mac Lintock zag er heel opgeruimd uit; ik vermoedde dat hij zich vermaakt had met de wervelende kledij op straat. Dat eerst, vertelde hij me, maar daarna heb ik voorzichtigheidshalve bij een groothandel zus en zoveel centenaars (100 kg.) cocabladeren franco schip gekocht. Meteen geleverd. Dat leverde, omgezet naar de New Yorkse cocaïneprijs omgerekend een winst op van duizelingwekkende cijfers. Dokter Wehner was bijna klaar met zijn taxatie van de geestelijke toestand van de eilanders: "een omgekeerde wereld; paranoia!" — terwijl Eva bezig leek met het uitpluizen van het methodisch verloop van deze waanzin: we mochten niet nalaten een bepaalde geleerde van het instituut, die ze zo-even geïnterviewd had, te bezoeken. Er is u vast nog van alles onduidelijk gebleven, maar toch gelooft u dat de klaarblijkelijke voosheid van deze denkwijze niet gewoon met het goedkope oordeel "pervers" afgedaan mag worden. Intussen was ik van de theosoof zover bijgekomen, dat ik me in de stemming voelde om nog een college over me heen te laten gaan. Ik gaf daarom gehoor aan de wenk van de Amerikaanse, en we begaven ons gedrieën naar het vertrek van magister Curaxo. Alles wees er op dat we tegenover een vertegenwoordiger van de exacte wetenschap stonden. Er waren laboratoriumspullen te zien en op de achtergrond leek een jonge assistent bij het venster bezig te zijn met experimenten en waarnemingen door de telescoop. Al na een korte inleiding kwamen we bij het hoofdthema, bij het wezen aller dingen, bij het getal. En ik merkte dat de bekende methode om met getallen om te gaan, in deze omgeving niet gold. — De fysica, zei Curaxo, berust op kwantitatief metende onderzoekingen, dus op rekenen. Wie verkeerd rekent, kan niet tot de juiste natuurkunde komen. "Dat is onbetwistbaar, heer magister. Onze rekenkunde, zoals wij die op de Europese scholen beoefenen…." — ... is in de oude euclidische formules blijven hangen, dus zachtjes uitgedrukt, antidiluviaal. Alleen al de starheid van uw getallenstelsel, maakt op een gevorderd iemand een stuitende indruk. "Hebt u dan een flexibel getallensysteem?" — Het is volkomen elastisch en elk getal kan daarin met elk ander getal verwisseld worden, in overeenstemming met onze stelregel dat het systeemdenken overwonnen moet worden, om plaats te maken voor vrije afwisseling. Ik ga er vanuit, dat 2 maal 2 gelijk is aan 5. "Dat schertsbewijs is me bekend; het berust op een verkeerde gevolgtrekking."
door optellen krijg je dan:
links en rechts staat tussen haakjes dezelfde samengestelde vorm; streep je die aan beide kanten weg, dan krijg je
— Ik zal u laten zien dat het een serieus bewijs is, en dat u zichzelf voor de gek houdt, als u voorbij gaat aan de conclusie en de niet te overziene gevolgen. "Rustig aan, heer magister! Dat bewijs stoelt op juiste, identieke vergelijkingen, waarin dezelfde samenstelling voorkomt: 3 + 4 - 7. Die samenstelling heft u aan beide kanten op door deling en dat mag u niet, want 3 + 4 - 7 is nul en het is in de rekenkunde ten strengste verboden om door nul te delen." — Een echte Europeaan! Wij zijn bezig met rekenkunde en hij komt aanzetten met de politie, — het mag niet! hij verbiedt een bepaalde manier van rekenen, zoals hij ook de knapenliefde verbiedt, terwijl hij de lesbische liefde die daar helemaal vergelijkbaar mee is, toestaat! Maar eeuwenlang is ook het rekenen met imaginaire, met irrationele grootheden, ja zelfs met negatieve getallen verboden geweest en is uiteindelijk toch toegestaan. Ja, u zou zelfs helemaal geen algebra hebben, zonder die zo lang verboden imaginaire grootheden. "Dat is niet hetzelfde, heer magister; want door uw delen door nul krijgt u duidelijk een foutief resultaat." — En fraaie logica! U vindt het resultaat verkeerd, omdat u het niet begrijpt. Maar voor de grote Newton was het wel duidelijk, want hij geloofde in de Drie-eenheid, dus 3 = 1. En uit 3 = 1 is door een zeer eenvoudige, ook door u toegestane bewerking rechtstreeks af te leiden dat 4 = 5, bovendien 4 = 2, en als ik de getallen opnieuw maar dan meetkundig gebruik, krijg ik iets heel nieuws, namelijk de elastische pythagoreïsche stelling. Neem bijvoorbeeld een driehoek met zijden met een lengte van 3, 4 en 5 centimeter: is die rechthoekig? "Zonder twijfel: want 3 in het kwadraat plus 4 in het kwadraat is gelijk aan 5 in het kwadraat." — Omdat ik dus, zoals ik zo-even getoond heb, de 3 door 1 en de 4 door 2 kan vervangen, blijft ook de driehoek 1—2—5 rechthoekig: en hier blijkt de kwadratuur duidelijk: het kwadraat van de schuine zijde is 5 maal zo groot als de som van het kwadraat van de rechthoekzijden. Maar als Pythagoras naar mijn goeddunken verandert, dan verandert het hele wereldbeeld, dat wil zeggen: ik ben op elk moment bevoegd om in alle vrijheid de hele meetkunde, fysica en eigenlijk elke mening om te vormen. Begrijpt u nu de geestelijke beperking, waartoe u zichzelf veroordeelt, omdat u vastgeplakt bent aan de verrotte strafparagraaf met het nulverbod? "Uw zucht tot variëren, heer magister, maakt indruk op me vanwege de niets ontziende consequentie, waarmee u, zogezegd, bolsjewistisch aan de denkzuilen rammelt. Ik ben ook nieuwsgierig naar uw nieuwe fysica." — U hebt een goed moment uitgekozen, zei hij, terwijl er een onheilspellend vreugdevuur in zijn ogen glansde: wij staan namelijk op het punt om een baanbrekende reeks onderzoeken af te sluiten. En naar de jonge assistent gekeerd, die op de achtergrond bezig was, vroeg hij: ben je klaar, Paraspo? "Zo meteen!" riep die. "Ik ben net de resultaten in een tabel aan het ordenen. Het klopt allemaal precies volgens uw voorspellingen, magister!" — Het gaat hier om een kleinigheidje, vulde de onderzoeker aan. Ik heb namelijk ruimte en tijd definitief doorgrond, veel verder dan de hele relativiteitstheorie. Is het u bekend, dat elke atoom precies hetzelfde gebouwd is als het hele zonnestelsel? "Zeker, dat is toch volgens de onderzoeken van de modernste onderzoekers heel precies vastgesteld." — In die richting ben ik verdergegaan en heb per analogiam ontdekt dat ons zonnestelsel niets anders voorstelt dan het kleinste atoom, wat ook geheel in overeenstemming is met mijn getallentheorie. Oorspronkelijk werd het universum voor oneindig groot gehouden, na de relativiteitstheorie werd het eindelijk begrensd en nu voltrek ik de laatste stap met de mededeling: het universum is oneindig klein, is nul; dat wil zeggen: de ruimte bestaat helemaal niet. Dat is nog maar het begin. Ik heb door een door mij geconstrueerde verrekijker vastgesteld: alle sterren spiegelen. Kijk ik naar de poolster, dan zie ik op haar het spiegelbeeld van de aarde. "Dat is theoretisch denkbaar." — en praktisch bewijsbaar. En omdat de poolster, zoals de astronomen zeggen, 40 lichtjaren van ons af staat, en een lichtstraal heen en terug dezelfde tijd nodig heeft, zie ik vandaag in de spiegel de weerkaatste aarde, niet zoals ze nu is, maar zoals ze tachtig jaar geleden was; ik wordt toeschouwer en deelnemer van de historische gebeurtenissen van 1841. Maar in dezelfde minuut kan ik ook, van nog verder gelegen sterren, het spiegelbeeld van de aarde opvangen, dat me de volksverhuizing laat zien, de stichting van Rome, de Trojaanse oorlog, de bouw van de pyramide van Cheops, de Steentijd, en de ontwikkeling van de planeet aarde uit haar vloeibaar hete oervorm. Bij die ervaring schrompelen alle tijdperken ineen, de tijd verdwijnt en daarvoor is dan nog alleen de kennistheoretische verklaring: de tijd bestaat helemaal niet. Maar de hele fysica berust op het mechanisch onderzoek van bewegingen, die zich in ruimte en tijd voltrekken, en als deze elementen wegvallen, volgt daar onvermijdelijk uit: er is geen beweging, geen mechanica, geen fysica! "Dat zou het volmaakte nihilisme zijn. U wilde me toch zo-even het
tegenovergestelde principe bewijzen, namelijk de variatievrijheid, de
veelvuldigheid van uw denken tegenover het in vaste patronen verstarde van ons? — "Dat heb ik ook helemaal gedaan. Als in de wereld, zoals ik bewezen heb, geen fysica heerst, dan is er geen kosmos, maar een chaos, anarchistisch, wetteloos. En wat in uw ogen pervers is aan de Kradakers, is alleen de uitdrukking voor het feit dat wij deze wetteloosheid van de anarchistische natuur uitgebreid op ons mensen overdragen. Op dat moment kwam de assistent aansnellen, om zijn uitwerking aan de magister te overhandigen. Curaxo nam het manuscript vluchtig door, glimlachte tevreden en verklaarde: "voortreffelijk, dat verdient een beloning!" En ter bekrachtiging van zijn genoegen haalde hij uit zijn wambuis een karwats tevoorschijn, waarmee hij zijn hulpje enige daverende slagen toediende. Die barstte uit in gejuich en trok zich in vervoering terug op de achtergrond. Maar een enkele seconde was ik verbijsterd, daarna begon ik te combineren; zou hier sprake zijn van de synthese van twee verkeerde driften? de leraar sadist — de leerling masochist? — Trelloar ving mijn vragende blik op en knikte bevestigend. De magister wilde ons ten afscheid de hand reiken, maar na de net meegemaakte perverse idylle, zagen Dothan en ik af van de aanraking. * * * We verlieten het staatsinstituut en wandelden terug naar het logement waar we onze kameraden aantroffen, die intussen op hun eigen manier rondgekeken hadden. De heer Trelloar uitte de wens dat hij bij ons wilde blijven en daar hadden we geen enkel bezwaar tegen, maar we knoopten daar wel een voorwaarde aan vast: hij moest ervoor zorgen dat we in het hotel een mooie extra-kamer kregen en daar een echt thee-uurtje laten opdienen: thee zonder als en maar, zonder verdovende middelen, afrodisiaca en andere ongepastheden. Dat werd even prompt toegezegd als uitgevoerd en na een kwartier ontstond er, bij normaal geurende kopjes thee, een opgewonden gesprek. Trelloar: Op de eerste plaats, hebt u nu al een wat helderere kijk op de bedrijvigheid binnen ons systeem? Donath: Ik denk van wel, en ik denk ook dat het de hoogste tijd was, dat wij kennis met u maakten, want als u bij uw verderfelijke principe blijft, zal dit hele kleine eilandwereldje door een nerveuze overprikkeling uitsterven. Trelloar: U vergist u. Wij hebben nu al een gunstiger sterftecijfer dan de meeste landen van Europa, en dat zal nog beter worden. Uw veroordeling bewijst alleen dat u het principe van onze gemeenschap nog helemaal niet begrepen hebt: wat in uw ogen het eiland der perversies is, is in werkelijkheid Het eiland der rasveredeling!
Dr. Wehner: Maakt u zich toch niet belachelijk! Dat zal een fraai mensensoort worden, die zich ontwikkelt uit het principe van de gekoesterde abnormaliteit! Eva: We moeten proberen de zaak helder te krijgen. Misschien lukt het om tussen onze tegenstrijdige opvattingen een onpartijdige lijn te vinden. Dat ik u ethische ongeremdheden uitermate afkeurenswaardig vind, is vanzelfsprekend, en ik verzoek u deze dwalingen buiten de discussie te laten. Maar desondanks acht ik het niet onmogelijk, dat in uw principe ergens een terechte kern schuilt. De abnormaliteit op zich bevreemd me wel, maar schrikt me niet meer af dan een ander curiosum, en ik denk zelfs, als rasveredeling al bestaat — wat natuurlijk twijfelachtig is — dat die alleen tot stand kan komen met behulp van abnormaliteit. Mac Lintock: Maar Eva! Wat een taal! Je moet verontwaardigd zijn, net als wij allemaal! Ik: Staat u mij toe, uw nicht in bescherming te nemen. Met alleen maar verontwaardigd zijn, komen we niet verder. En uw opmerking dat rasveredeling op een of andere manier samenhangt met abnormaliteit, is eigenlijk helemaal niet zo absurd. We moeten in ieder geval horen wat een kenner van de huidige verhoudingen denkt, als hij voor zijn eiland aanspraak maakt op een dergelijke titel. Trelloar: Ja, dat zal ik u nu in afzonderlijke stappen verduidelijken. Eerst zult u mij toe moeten geven dat elke veredeling een selectie vooronderstelt en wel de selectie van bepaalde individuen, die afwijken van het normale type. Alleen door dit "niet helemaal normaal" krijgt elk fokprogramma trouwens een zin. En al het organische zou nu nog op het peil van het eerste protoplasmaklompje staan, als niet iets anders dan het normale succes gehad had. Er wordt gefokt, natuurlijk en kunstmatig, om de abnormaliteit te vermenigvuldigen en tegelijkertijd om steeds nieuwe onvoorziene abnormaliteiten voort te brengen. Hierop berust alle ontwikkeling, alle vooruitgang. En wie dat niet inziet, bewijst alleen dat hij niet met ogen van de toekomst kan kijken. Dr. Wehner: Dat is alleen juist onder bepaalde voorwaarden. De abnormaliteit bedreigt ons met twee enorme gevaren. Ten eerste kan ze een terugval naar het verleden opleveren, en ten tweede een ziekelijke soort die de hele soort in gevaar brengt. Trelloar: Beide gevaren worden door uw Europese methoden en wensen opgeroepen, omdat u tegelijkertijd hunkert naar het optimum van de massa en het ideaal van de "supermens." Het ene betekent neerdrukken in iets oertijd-achtigs, inferieure mensachtigs, insectenachtigs, het andere een omhoog willen naar een vacuüm, waarin elk lichamelijk bestaan onmogelijk wordt. Gelukkig is onze supermens een utopie. U hebt een heel mooi gezegde: nullum ingenium sine dementia (geen genie zonder dwaasheid). Nu is overduidelijk gebleken dat bij de voortplanting van genieën het ingenium verdwijnt, en eigenlijk alleen zwakzinnigheid overblijft; voor het geval dat volslagen onvruchtbaarheid elke lijn naar de toekomst afsnijdt. De supermens, zoals u hem ziet, zal nooit bestaan, omdat zijn stamvader, of helemaal niet in staat was om zich voort te planten, of alleen zijn minderwaardige eigenschappen overdroeg. Het basistype dat u voor ogen hebt: Alexander de Grote, Cesare Borgia, Napoleon, Goethe, Bismarck — u mag de lijst zo lang maken als u wilt, maar u vindt in de afstamming of niets, of minder dan niets, namelijk banale alledaagsheid. Nee, zo gaat het niet; op die manier geen enkele rasveredeling. De arts: Maar hoe dan wel? Soms door middel van uw gewelddadige buitensporigheden? Trelloar: Ja, het klinkt heel vreemd, maar dat zal desondanks onvermijdelijk blijken te zijn. Bent u in de stemming voor een filosofische beschouwing over de laatste dingen? Eva: O, natuurlijk! Maar ik heb al een vermoeden: u wilt de menselijke natuur veranderen. Trelloar: Ik ben het gedeeltelijk eens met uw vermoeden. Ja, daar gaat het om. De mens is namelijk tweezijdig gevormd, zoals alle dieren, bilateraal, en op deze ogenschijnlijk onoverkomelijke structuur is terug te voeren dat hij niet kan ontkomen aan zijn deerniswekkende toestand, dat het hem in ieder geval tot nu toe niet gelukt is. Ik: Die tweezijdigheid staat vast, — die is overigens al uitvoerig behandeld door onze onderzoeker Haeckel — over die deerniswekkende toestand ben ik het ook met u eens, maar over het verband tussen die twee dingen moeten we nog van gedachten wisselen. Trelloar: Ze zijn daadwerkelijk niet van elkaar te scheiden. Onze tweezijdigheid naar rechts-links, voren-achter, boven-onder, die oorspronkelijk een zuiver lichamelijke aangelegenheid is, heeft ook ons denken en voelen die heilloze tweedeling opgedrongen, waarin alle ellende van de mensheid wortelt. Wij kennen altijd alleen dat of-of, het zus en zo, die tegengestelde polen. Door onze ziel loopt een bestendige, onveranderlijke as, aan de hand waarvan zij zich oriënteert ten opzichte van goed en kwaad, mooi en lelijk, waar en onwaar, God en duivel, liefde en haat, eer en schande, recht en onrecht, deugd en ondeugd, kortom met de tweezijdigheid, die alles en iedereen als met een scherp mes in tweeën splijt. In deze polariteit vegeteren we, wat betreft denken, moraal en politiek — leven we, als het ware ingeklemd tussen twee molenstenen. Onbarmhartig worden we van links en rechts vermorzeld door de begrippen vriend en vijand, partij en tegenpartij, maar vooral door het afschuwelijke begrippenpaar ik en niet-ik, waarop de huiveringwekkende strijd om het bestaan, de strijd van allen tegen allen gebaseerd is. Miljarden mogelijkheden, waarin misschien duizenden verrukkingen, ware bovenmenselijkheden besloten zijn, dringen nooit door tot ons bewustzijn: dat zouden ze wel kunnen, als we veelassig en veelzijdig geconstrueerd zouden zijn. Eva: Als! Waar ter wereld blijkt ook maar een aanzet te zijn tot dit als? Trelloar: In de zogenaamde lagere dierenwereld, die ons in dit opzicht ver vooruit is. Bij een bolvormig infusiediertje is geen onderscheid meer mogelijk tussen links en rechts, en in het besef daarvan zou er dus geen plaats meer zijn voor dat heilloze of-of, dat ons hele bestaan verstopt en verpest. Dr. Wehner: Mijn beste! zo ver omlaag wilt u dus met ons, tot aan de microscopische trilhaardiertjes, die u toch zelf ook als de laagste levensvorm aanduidt! Trelloar: Kan ik soms in onze taal en zienswijze een andere uitdrukking vinden? "Hoger en lager" — daar heb je weer zo’n idiote polariteit, die ons gezamenlijke denken versimpelt. Wat helpt het ons dat zo’n infusiediertje, een monera, dat zich onder onze ogen onafzienbaar deelt en vermenigvuldigt, het levende symbool van onsterfelijkheid biedt? Wij, de sterfelijken, die belast zijn met de vloek van ontbinding, brengen onze aanspraken in veiligheid in het antropomorfisme en we classificeren volgens het eenvoudige schema, boven-onder, dat geen uiting van de waarheid is, maar alleen van de menselijke eigenwaan. Eva: Maar die tweezijdigheden zijn niet alleen maar door de natuur gewilde verschijnselen, maar volgens de meesters van de ontwikkelingstheorie is rechtsreeks te bewijzen, dat ze zo moesten ontstaan! De tweezijdige basisvorm, met evenwicht tussen de rechter en linker lichaamshelft, is op een zeer eenvoudige manier te verklaren uit de selectie: want dat is van alle denkbare basisvormen de geschiktste voor regelmatige voortbeweging in een bestendige houding en richting van het lichaam. Daarom zijn ook al onze kunstmatige voortbewegingsmiddelen, schepen, wagens en vliegtuigen, volgens dezelfde basisvorm gebouwd, zodat de last zo gelijkmatig mogelijk verdeeld wordt over beide symmetrische helften. Trelloar: Uitstekend, beste mejuffrouw! Je hoort in u gewoonweg de meesters spreken, die zich op menselijke instrumenten beroepen, om menselijke behoeften te lenigen. Ze vergeten daarbij alleen de kosmische bewegingsmachines, de planeten, zonnen, bolvormige sterrenhopen, die in het universum vast iets meer betekenen dan onze karren en rijtuigen. Al die superieure voertuigen kennen geen rechts en links, geen tweezijdigheid en daarom komen de organismen u het meest nabij, die net zoals zij de bolvorm benaderen. Het ideaal zou dus zijn, om de mens in dezelfde richting te ontwikkelen, om hem te bevrijden van zijn bilateraliteit. Dat ideaal is door lichamelijke veredeling niet te bereiken, maar misschien wel tot een merkbare mate door geestelijke teelt, door het overwinnen van de vaststaande assen in het intellect, door het doen toenemen van de variaties in denken en voelen, kortom, door datgene wat we in Kradak beoefenen, om alle mogelijke afwijkingen en veelvuldigheden te verkrijgen, op het gevaar af, dat onze gewoonten voor u perversiteiten kunnen lijken. Ik: Je losmaken van die mening is ook uiterst moeilijk en twijfelachtig. Maar ik wil mezelf wel dwingen en me als een nieuweling op het standpunt stellen "credo quia absurdum". Dus ik geloof — tijdelijk en tot wederopzegging — dat tussen waar en onwaar duizenden tussenschakels liggen, die wij met onze overgeërfde tweezijdigheid niet opmerken en die u en uw geleerde kameraden van het instituut, door abnormaal denken waarneembaar maken. Maar hoe komt u nu verder? U hebt het toch over rasveredeling? Trelloar: In feite proberen wij de verworven eigenschappen opgevoerd te laten overerven. Op ons buureiland Gulliu wordt gefokt. Daarheen komen onze abnormaalste exemplaren, mannen en vrouwen, om met elkaar te paren. Volgens onze grondwet heeft het hoogste staatsinstituut, het ministerie van selectie, geen andere taak dan de meest in het oog springende typen op te sporen en ze ten behoeve van de voortplanting naar Gulliu te sturen. Komen er spruiten van, dan worden die op hun beurt uitgezeefd volgens het principe van de buitenissigheid en de besten komen voor verdere voortplanting terecht op een derde eiland van onze bijzondere groep. Door deze methode begunstigen wij een progressieve toename van de anomalieën, en in een reeks van generaties zullen we, hopelijk, een nieuw slag mensen krijgen: de toekomstmensen met een beweeglijk coördinatensysteem in denken en voelen, universele mensen, losgemaakt van de starre axialiteit, die ons tot een zo ondraaglijke slavernij brengt. Ik: Zulke mensen zouden buiten de causaliteit staan, en als u hiermee verder gaat moet het zover komen dat de natuur zelf als a-causaal opgevat wordt. Trelloar: Dat is ze ook. Alleen wij, op ons huidige denkniveau, brengen de oorzakelijkheid, de wetmatigheid op haar over. De natuur zelf heeft daar helemaal geen weet van. Ze gaat zich te buiten aan ontelbare wetteloosheden, die zich aan het verstand onttrekken, en maakt voor ons alleen zeer sporadische verbanden waarneembaar, die wij vervolgens tot een natuurwet omstempelen. De chaotisch denkende toekomstmensen, die wij, Kradakers, zullen opkweken, zal de anarchie van de natuur meteen duidelijk zijn en dat zal vooruitgang betekenen. Eva: Als dat een mogelijkheid is, zou u zich dan volgens Darwin door natuurlijke selectie vanzelf verwerkelijken? Trelloar: Absoluut niet. Darwins principe is het onbeholpenste en ongeschiktste ter wereld en leidt op zich alleen tot een verslechtering van soorten en rassen. Nergens in de natuur vindt een selectie van de besten plaats, in plaats daarvan worden de besten gewoon overwoekerd door de middelmatigen en minderwaardigen. Alleen als de mens zelf daadwerkelijk meehelpt, kan het principe van Darwin iets opleveren. Maar hoe wordt in uw beschaafde landen daaraan meegeholpen? Rechtstreeks contra-selectief, omdat uw moraal en christelijke naastenliefde juist bij de zwakke en ongeschiktsten het leven verlengen en de voortplanting mogelijk maken. Wat helpt het dat uw natuuronderzoekers het kunststuk verrichten om bij een blinde olm kunstmatig ogen te kweken? Dat zijn zinloze foefjes. Experimenteer dan liever bij de mens en probeer de horizon van zijn zintuigen te verruimen! De grotamfibieën zijn ziende geworden, maar uw hersenen en zenuwen blijven blind. Eva: Ik moet hier bezwaar aantekenen: experimenten bij mensen worden ook bij ons uitgevoerd en het begrip kweekstaat is ons niet vreemd. In een Duitse stad met geleerden, in Jena, is een mensenteelt-instituut met de naam "Mittgart" opgericht, waarin 1000 goed opgegroeide vrouwen en 100 krachtige mannen ondergebracht en gepaard worden voor de fok van toekomstige raszuivere mensen. Dus in principe bijna zoals bij u, een mensenstoeterij. Maar met dat verschil, dat onze methode — wij noemen dat eugenetica — de nadruk legt op kracht en schoonheid, terwijl bij uw rassenveredeling helemaal geen sprake is van deze eigenschappen. Trelloar: Omdat wij al lang begrepen hebben dat spierkracht een zuiver animale aangelegenheid is en schoonheid een zeer eenvoudige manier van zelfbedrog. Laten we een op zichzelf staand geval nemen: voor uw Mittgart worden zeer bepaalde vrouwen en mannen met rechte benen uitgezocht… Eva: Zonder twijfel; we gaan toch geen O- of X-benen fokken? Trelloar: Laten we verder denken. Voor ons is het rechte been slechts een tijdelijk verschijnsel en dat zelfs amper. De hoofdwet van de esthetiek moet luiden: tussen twee punten is de rechte lijn de saaiste. De natuur kent die helemaal niet, omdat, zoals u wel weet, zelfs de lichtstraal gekromd is. En in de stoffelijke wereld van de organismen komt ze ook niet voor. Leg maar eens een liniaal langs het beste skelet. Noch in de botten van het bovenbeen, noch in de voortzetting daarvan, het scheenbeen, zult u een rechte lijn aantreffen. Het is me bekend dat een Hollandse professor daarover een statistiek opgesteld heeft. Hij vond bij 200 vrouwen en meisjes uit de grote stad maar 40 met rechte beenassen, tegenover 75 met X-benen en 85 met O-benen; terwijl hij ook nog onder "recht" uit hoffelijkheid niets anders verstond dan "zwak gekromd." Een strikte statistiek vindt geen 80, maar 100 procent gekromde extremiteiten. Ook de Apollo van Belvedère en de Venus de Medici hebben kromme benen. Sinds een paar millennia heeft de mens de nooit verwerkelijkte rechtbenigheid als schoonheidsideaal voor ogen: de raszuivere mens van de toekomst zal misschien elliptische of cycloïde benen hebben, en ons ideaal zal hem een gruwel zijn, zoals voor ons een niet gewelfde mond of boezem. In een nog verder weg gelegen tijd zal ons gezamenlijk schoonheidstype herzien en als verouderd gezien worden. Waarom onveranderlijk twee oren, twee ogen en een mond? Waarom altijd maar de geringe verschuiving van dezelfde elementen met twee dezelfde neusgaten? Het ene meisje is mooier dan het andere, maar het herhaalt steeds hetzelfde. Uw Fransen hebben een licht voorgevoel: plus ça change, plus ça reste la même chose. Ze zeggen ook: c'est sa laideur qui fait sa beauté. Ooit zullen ze beginnen om onaantrekkelijkheden selectief te verwisselen, om uit de verveling van de eeuwige wederkeer van hetzelfde te geraken. Voorlopig nemen we genoegen met het haalbare. Rekening houden met lichamelijke schoonheid schakelen we uit, omdat die als onderwerp van de huidige kennis helemaal niet bestaat. Des te intensiever houden we ons bezig met selectie en teelt op geestelijk gebied, volgens het principe van de anomalie, die de op de galeibank van het normale denken vastgesmede mens bevrijding zal brengen. Eva: Uw selectie van begaafden heeft maar weinig te maken met wat wij daaronder verstaan. Trelloar: Dat staat daar diametraal tegenover. De begaafden die u op school door middel van toetsen opspoort en helpt vooruit te komen, zijn de hoogst normalen, die gedwongen op de bank van de galei preciezer en vasthoudender roeien, dan de anderen. En u ziet daarbij geheel over het hoofd dat, van de weinigen aan wie u echt vooruitgang te danken hebt, nauwelijks iemand geslaagd zou zijn voor een intelligentietest. Vijfennegentig procent van uw grootheden, waren slechte leerlingen en hebben de school als hun vijand aangeduid. Wat geheel vanzelfsprekend is omdat de school elke perversiteit onderdrukt, terwijl iedere grootheid zich pervers gedraagt. Waren de daden van Copernicus, van Gauss, van Rieman soms niet pervers? Waren Newtons op afstand werkende krachten niet zelfs nog in de ogen van Huygens en Leibniz perversiteiten? Ik: En weer ziet u over het hoofd, dat wij met al onze dwalingen uiteindelijk toch onze weg vinden en het genie ook in zijn eigenaardigheden volgen. Wij hoeden ons alleen voor de verkeerde conclusie, die door al uw uiteenzettingen heen schijnt: het genie is eigenaardig, dus het eigenaardige is geniaal. Nee, het eigenaardige blijft verdacht en moet zich eerst door duizend toetsen rechtvaardigen, voordat het onder de categorie geldig mag vallen. Met dit wantrouwen kijken wij rond onder de buitenissigheden, die ons vaak genoeg plezier verschaffen. Want de zucht naar het abnormale is ook bij ons aanwezig, maar niet zoals bij u als overheersend, maar als een factor van de bekoorlijkheid en veelkleurigheid in het leven. Trelloar: Ik verwoord dat wat anders: uw zucht naar het abnormale is een karikatuur van die van ons en komt vrijwel altijd tot uiting in stompzinnig gedoe en snobisme. Het blijft verklede kleinburgerlijkheid, verheft zich nooit tot een toneelstuk en schrompelt voortdurend ineen tot variété en clownerie. Omdat het ontbrak aan inzicht en moed, om als het erop aankwam bereid was het abnormale te erkennen, put het zich uit in kleingeestige bespottelijkheden. Uw hele leven is daarmee doorspekt. Op alle terreinen vestigt u records, van luchtschippassagier tot fietser, en omlaag tot wedstrijdroker en wedstrijdpianist: de snelste prestatie, het grootste uithoudingsvermogen, de kortste tijd; het abnormale wordt met bewondering bekeken. Maar het is helemaal geen abnormaliteit, maar alleen het stompzinnig aanhouden van een oude koers. Of het abnormale wordt geconstrueerd uit een tegenstrijdigheid: in januari worden kersen gegeten. Smaken ze beter, of alleen maar anders dan in juli? Nee; maar het eigenaardige prikkelt de snob, die verder niets anders beleeft, dan een verschuiving van de kalender. Hij zou met evenveel genoegen zijn julicoupon in januari afknippen. Er wordt een nieuw boek uitgebracht, zeer onderhoudend, maar abnormaal qua uitvoering. De band is gesloten met metalen gespen, kan alleen met heel veel moeite geopend worden en als het lukt, dan zijn er alleen abnormale letters te zien, die niemand kan lezen, en allerminst de snob, die het boek gekocht heeft. Er wordt onderzoek gedaan: welke plek van het menselijk lichaam is het minst geschikt om een horloge aan te bevestigen; er wordt vastgesteld: de knie; en meteen meldt het abnormale zich met een vreemd idee: het horloge wordt aan de jarretel gedragen. Dezelfde dame wil een waaier hebben, met de bedoeling, luchttoevoer. Maar hij moet wel abnormaal zijn; dus is hij zo poreus en luchtdoorlatend dat hij bij geen enkele beweging ook maar een zuchtje wind geeft. Zodra gebleken is dat hij onbruikbaar is, is de dame tevreden, want ze is boven het gewone uitgestegen. Mensen willen zich vermaken en herinneren zich het feit dat er niets onaangenamers is dan maagklachten, misselijkheid, duizeligheid en zeeziekte. De oplossing van het probleem: een pretpark, dat zich met zijn glijbanen en draaiende schijven alleen ten doel stelt, die gruwel voor grof geld te verkopen. Ik geef dus toe dat de zucht naar perversiteit ook bij u aanwezig is, maar wel vaag en met een beperkte horizon. Nog geen spoor in het bewustzijn dat de perversie, tot systeem verheven, de mens een nieuwe weg wijst. Wilt u zich er soms over beklagen dat u op dit eiland een vermoeden aangewaaid is? Eva: We zullen daarover niet verder discussiëren, want er zijn zaken, die zelfs met argumenten en tegenargumenten niet verder te volgen zijn dan tot de grens van het vermoeden. Alleen nog een laatste zakelijke vraag: als u ten behoeve van de rasveredeling uw extreemste individuen met elkaar laat paren, laat u dan ook ergens genegenheid meespelen? Trelloar: Genegenheid? erotisch gezien? daarover staat niets in ons statuut. Het zou, als het zich toevallig zou voordoen, geen belemmering vormen. Het is echter in ons principe totaal overbodig, zoals overigens ook in uw beschaafde landen, als we afgaan op de uitspraken van uw grootste persoonlijkheden. Ik kan het niet laten u een paar woorden voor te dragen, die in mijn geheugen staan gegrift: "De liefde beschouw ik als iets schadelijks voor de maatschappij en het persoonlijk geluk van de mensheid; het zou een weldaad zijn van een goedwillende godin, als ze de wereld van dit kwaad zou bevrijden…." Ik: Dat had een encyclopedist gezegd kunnen hebben. Trelloar: Nog hoger! het is van de meeste gewaardeerde supermensen, van Napoleon. En ongehinderd door mijn overige eigenaardigheden ben ik hoffelijk genoeg om in tegenwoordigheid van Europese gasten de mening van zulk een Europese autoriteit, niet in twijfel te trekken. Daarmee verwijderde zich onze mentor, terwijl wij in gedachten
verzonken achterbleven. In ons golfden de leidmotieven op en neer:
voorbij waar en onwaar — voorbij wijsheid en absurditeit —
voorbij norm en verderf, totdat deze polariteiten zich oplosten in de eensluidende
wens: over een uur moet de expeditie voortgezet worden, voorbij de perverse eilanden!
|