Home

De Heerlijke Kosmologie

Avonturen in de Chemie van het Bewustzijn


Boekomslag De Heerlijke Kosmologie

Alan W. Watts

Voorwoord door Timothy Leary en Richard Alpert

 

'Voor de mensen van de hoogten der Druïden'

Inhoud

Inleiding van de vertaler

Voorwoord
Inleiding
Voorspel
De Heerlijke Kosmologie
Epiloog


The Joyous Cosmology ©1962, Pantheon Books,
een afdeling van Random House.


Inleiding van de vertaler


Dit prachtige boekje van Alan Watts verdient toch enig commentaar en nuancering. Ogenschijnlijk is het een pleidooi voor een ongebreideld gebruik van psychedelica, maar dat is niet wat Watts voorstaat. Zoals hij schrijft en dat is misschien de meest veelzeggende zin uit het boek: 'psychedelische drugs zijn namelijk gewoon instrumenten, zoals microscopen, telescopen en telefoons. Als je de boodschap hebt gekregen, moet je de telefoon weer ophangen.' De vraag is wat die boodschap dan inhoudt en wat psychedelica (waaronder dus ook marihuana) dus eigenlijk doen. Ook daar geeft Watts een zinnig antwoord op: deze drugs schakelen op een of andere manier bepaalde remmende of selecterende processen in het zenuwstelsel uit, om ons zintuiglijke apparaat toegankelijker te maken voor indrukken, dan gewoonlijk het geval is' en 'kunnen ons het labyrint uitleiden waarin wij vanaf onze kindertijd in verdwaald zijn.' En wat de boodschap betreft betekent dat dat je onder invloed van psychedelica de wereld en jezelf weer kunt zien zoals je die als onbevangen klein kind zag en ervoer.


Zoals Supertramp ooit zong:


When I was young, it seemed that life was so wonderful
A miracle, oh it was beautiful, magical
And all the birds in the trees, well they'd be singing so happily
joyfully, playfully, watching me.


Maar toen werden wij het paradijs uitgeleid en wat daarmee gebeurde was:


But they send me away, to teach me how be sensible
logical, responsible, practical
And they showed me a world, where I could be so
dependable, clinical, intellectual, cynical


Wat Watts zich niet realiseerde (en met hem alle psychedelicagebruikers) was dat hij niet iets nieuws gevonden had, maar dat hij iets ouds had ontdekt, iets dat elk klein kind hem had kunnen vertellen, de manier waarop hij zelf ook ooit de wereld en zichzelf had ervaren, voordat hij die wereld werd uitgeleid. Het gevoel dat ieder van ons het middelpunt van zijn wereld is, dat wij allemaal almachtig zijn (maar de psychiater noemt het kinderlijk gevoel van almacht grootheidswaan en pathologisch) dat wij zoals Watts zegt allemaal 'God in vermomming zijn,' maar hij beseft ook dat 'geen enkele autoritaire regering, of die nou kerkelijk of werelds is, dat idee kan tolereren.' Maar dat is niet de belangrijkste reden waarom machthebbers, of dat nou wereldse of kerkelijke, ouders, of andere 'kennis'-monopolisten zijn. Niets gevaarlijker voor een maatschappij die gebaseerd is op onvrede, ontevredenheid en macht, dan mensen die met zichzelf tevreden zijn, die niets meer hoeven of willen, waarvan niets te maken valt, die geen enkele behoefte voelen om zich aan te passen, die niet meer mee willen doen, die niets nodig hebben om gelukkig te zijn (overigens is gelukkig zijn een tautologie, want zijn, is gelukkig zijn) die hun handen niet langer vuil willen maken, die tevreden zijn met wat ze zijn en beseffen hoe bizar het is om iets te 'worden,' die gewoon alleen maar willen leven. Is er soms niet lang geleden gezegd 'zo ge niet wordt gelijk de kleine kinderen, zult ge het Koninkrijk der Hemelen voorzeker niet ingaan?'

Ach, het allemaal eigenlijk kinderlijk eenvoudig. Maar Watts verzet zich tegen die eenvoud en wil de kool en de geit sparen. 'Wij hoeven niet,' zegt hij, 'de cultuur af te schaffen en terug te keren naar een of ander prehistorisch stadium.' En toch is dat onmiskenbaar de boodschap die hij uitdraagt, maar hij onderkent dat niet. Kinderen kunnen van volwassen helemaal niets leren, hoogstens hoe het niet moet.

Psychedelica gunnen je dus weer een blik op het ideaal, het eindpunt, het leven in het hier en nu. In het labyrint kijk je een moment naar het leven daarbuiten en de enige bedoeling is dat je dan weer beseft dat er wel een andere wereld is en dat je vervolgens alles in het werk stelt om de uitgang te vinden.

 


Voorwoord


De Heerlijke Kosmologie is een schitterende woordenvloed, die ervaringen beschrijft waarvoor onze taal eigenlijk geen woorden heeft. Om dit prachtige maar moeilijke boek te begrijpen, is het zinnig een kunstmatig onderscheid te maken tussen binnen en buiten. Dat is nou juist het onderscheid waarvan Watts wil dat wij dat overstijgen. Maar Alan Watts speelt het woordenspel in een Westerse taal en het kan zijn lezer niet kwalijk genomen worden dat hij vasthoudt aan zijn eigen gebruikelijke tweeledige modellen.


Binnen en buiten. Gedrag en bewustzijn. Het veranderen van de buitenwereld is kenmerk en obsessie geweest van onze beschaving. In de afgelopen twee eeuwen hebben de Westerse monotheïstische culturen hun blik naar buiten gericht en hebben, met een verbazingwekkende doeltreffendheid, de dingen heen en weer gesleept. De afgelopen jaren heeft onze cultuur echter oog gekregen voor een verontrustende onevenwichtigheid. Wij zijn ons bewust geworden van het onverkende universum binnen in ons, van de niet in kaart gebrachte regio's van het bewustzijn.


Deze kritische stroming is niet nieuw. Die is in het bestaan van vele culturen en individuen opgetreden. Uiterlijk materieel succes wordt gevolgd door teleurstelling, de basale vraag naar het 'waarom,' en vervolgens door de ontdekking van de binnenwereld - een oneindig ingewikkeldere en rijkere wereld dan de kunstmatige structuren van de buitenwereld, die uiteindelijk oorspronkelijk allemaal projecties zijn van de menselijke verbeelding. Ten slotte zet het logische, beeldende brein zichzelf in werking, krijgt de dwaze ontoereikendheid in de gaten van de flinterdunne systemen die het over de wereld heenlegt, schakelt zijn eigen starre controle uit en brengt de overheersing van de cognitieve ervaring ten val.


Wij hebben het hier (en Alan Watts doet dat in zijn boek) over de strategie van het zenuwstelsel - dat zonder twijfel even ingewikkeld en belangrijk is als de uiterlijke politiek. De strategie van het zenuwstelsel gaat over het gevecht tussen geest en brein, het tirannieke in woorden denkende brein dat zich censurerend, waarschuwend en oordelend loszingt van het organisme en de wereld waarvan het deel uitmaakt.


Zo dient de vijfde vrijheid zich aan - verlost zijn van al het aangeleerde en culturele van het brein. De vrijheid om je bewustzijn te verruimen voorbij de kunstmatige culturele kennis. De vrijheid om afstand te nemen van het doorlopend in beslag genomen zijn door het woordenspel - het maatschappelijke spel, het spel van het ik - en de heerlijke eenheid bereiken met wat daar voorbij ligt.


Wij hebben hier te maken met een onderwerp dat niet nieuw is, een onderwerp waar eeuwenlang over nagedacht is door mystici, door filosofen van de religieuze ervaring, door die zeldzame en werkelijk grote wetenschappers, die in staat zijn geweest om daarin binnen te dringen en vervolgens weer uit te komen, voorbij de grenzen van het wetenschapsspel. Het is gezien en helder beschreven door de grote Amerikaanse psycholoog William James:


... ons normale waakbewustzijn, dat wij het rationele bewustzijn noemen, is slechts één specifiek type bewustzijn, terwijl overal daaromheen, slechts gescheiden door een ragdun scherm, volslagen andere mogelijke bewustzijnsvormen liggen... Wij kunnen door het leven gaan zonder hun bestaan te vermoeden, maar pas een juiste prikkel toe en opeens zijn daar in heel hun totaliteit, vastomlijnde psychische toestanden, die waarschijnlijk ergens een toepassings- en aanpassingsgebied hebben. Geen enkele beschrijving van het gehele universum kan de definitieve zijn, als deze andere bewustzijnsvormen helemaal buiten beschouwing worden gelaten. De vraag is hoe ze bekeken moeten worden - omdat zij namelijk zo weinig te maken hebben met het gewone bewustzijn. Hoewel zij geen routebeschrijving geven, kunnen ze toch het gedrag bepalen. In ieder geval verbieden zij dat wij voortijdig een streep zetten onder onze beschrijvingen van de werkelijkheid. Als ik terugkijk op mijn eigen ervaringen, dan vloeien die allemaal samen tot een soort inzicht, waaraan ik toch enige metafysische betekenis toe moet kennen.


Maar wat zijn dan die noodzakelijke en toereikende prikkels die de overheersing van het abstracte ten val kunnen brengen en die 'mogelijke bewustzijnsvormen' toegankelijk kunnen maken? Dat zijn er veel. Indiase filosofen hebben honderden methoden beschreven. Ook de Japanse Boeddhisten. De monniken van onze Westerse religies verschaffen nog meer voorbeelden. Mexicaanse medicijnmannen en religieuze leiders van Zuid- en Noord-Amerikaanse indianenstammen hebben eeuwenlang gebruik gemaakt van heilige planten om een verruiming van het bewustzijn teweeg te brengen. Sinds kort heeft onze Westerse wetenschap, in de vorm van chemische producten, de meest rechtstreekse technieken verschaft om toegang te krijgen tot nieuwe gebieden van gewaarworden.


William James gebruikte lachgas en ether als 'extra prikkel om een mystiek bewustzijn te bereiken.' Tegenwoordig richt de aandacht van psychologen, filosofen en theologen zich op de effecten van drie synthetische stoffen - mescaline, lyserginezuur en psilocybine.


Wat zijn dat voor stoffen? Medicijnen, drugs of sacramenteel voedsel? Het is eenvoudiger te zeggen wat ze niet zijn. Het zijn geen verdovingsmiddelen, geen vergiften, geen versterkende middelen, geen slaapmiddelen en ook geen rustgevende middelen. In zekere zin zijn het biochemische sleutels die ervaringen ontsluiten, die voor de meeste Westerlingen verpletterend nieuw zijn.


De afgelopen twee jaar zijn stafleden van het Centrum voor Persoonlijkheidsonderzoek van de Harvard-universiteit systematisch bezig geweest met experimenteel onderzoek met die stoffen. Ons eerste onderzoek naar biochemische bewustzijnsverruiming betrof een onderzoek van de reacties van Amerikanen, binnen een steunende, aangename en natuurlijke omgeving. Wij waren in de gelegenheid om onze medewerking te verlenen aan meer dan duizend individuele toedieningen. Uit onze observaties, interviews en verslagen, analyse van vragenlijsten en verschillen in persoonlijkheidstestresultaten vóór en na het experiment, hebben wij een aantal conclusies kunnen trekken. (1) Deze stoffen veranderen het bewustzijn. Daar is geen twijfel over mogelijk. (2) Het is zinloos om met name over het 'effect van de drug' te spreken. Plaats en omgeving, verwachtingen en sfeer zijn verantwoordelijk voor dat heel specifieke karakter van de reactie. De 'drugreactie' bestaat niet; het gaat altijd om omgeving-plus-drug. (3) Bij het ter sprake brengen van de mogelijkheden van de drugs is het zinnig niet alleen naar de omgeving-plus-drug te kijken, maar veel meer naar de mogelijkheden van de menselijke hersenschors om beelden en ervaringen teweeg te brengen, die ver voorbij de nauwe grenzen van woorden en opvattingen liggen. Degenen onder ons, die betrokken waren bij dit onderzoeksproject, hebben een groot gedeelte van hun tijd besteed aan het luisteren naar mensen, die vertelden over effect en gebruik van bewustzijnveranderende drugs. Als we het woord hersenschors vervangen door drug, kunnen we het eens zijn met elke uitspraak die gedaan wordt over het potentieel-heilzaam of schadelijk, helpend of kwetsend, liefhebbend of beangstigend. Dat zijn allemaal vermogens van de hersenschors, niet van de drug. De drug is alleen maar een instrument.


Bij het analyseren en interpreteren van de resultaten van onze onderzoeken, hebben we eerst gekeken naar de algemeengeldende modellen van de huidige psychologie - psychoanalyse en gedragspsychologie - en vonden dat die opvattingen volstrekt ontoereikend waren om de rijkdom en reikwijdte van het verruimde bewustzijn in kaart te brengen. Om onze bevindingen te kunnen begrijpen waren we uiteindelijk gedwongen om terug te vallen op een taal en zienswijze, die geheel vreemd waren voor ons, die opgeleid waren in de tradities van een mechanistische en waardevrije psychologie. We moesten telkens weer teruggrijpen naar de niet-dualistische denkbeelden van de Oosterse filosofie, een theorie over het brein waar Bergson, Aldous Huxley en Alan Watts onze Westerse wereld meer bekend en vertrouwd mee hebben gemaakt. In het eerste gedeelte van dit boek zet Alan Watts prachtig en helder zijn theorie over het bewustzijn uiteen. Wij hebben gezien dat die theorie bevestigd wordt door de verhalen van onze proefpersonen - filosofen, onontwikkelde gevangenen, huisvrouwen, intellectuelen en alcoholisten. Steeds weer merken deze personen het verschijnsel op, dat ze een sprong moeten maken over de verwarrende kluwen van de taal, als ze zich willen identificeren met het geheel van wat ze ervaren.


Alan Watts ontcijfert welsprekend en gedetailleerd zijn door drugs teweeggebrachte visionaire momenten. Hij waagt zich natuurlijk aan iets onmogelijks - met woorden (die altijd liegen) iets beschrijven dat voorbij de woorden ligt. Maar wat kan hij dat goed!


Alan Watts is een van de grote verslaggevers van onze tijd. Hij beschikt over een intuïtieve gevoeligheid voor iets nieuws, voor de doorslaggevende vraagstukken en gebeurtenissen van deze eeuw. En daarnaast beschikt hij, voor het onderrichten en informeren, over de verbale uitrusting van een poëtische filosoof. Hier heeft hij ons misschien de beste uiteenzetting gegeven over het onderwerp van de ruimtetijdperk-mystiek, gewaagder dan de twee klassieke werken van Aldous Huxley, omdat Watts de hint van Huxley opvolgt en verder gaat dan hij. Vooral het onderkennen van de liefdesaspecten van de mystieke ervaring en de consequenties van nieuwe onderlinge communicatievormen is daarbij belangrijk.


Je hebt nu een voor de mens belangrijk document in handen. Maar tenzij je een van de weinige Westerlingen bent, die (toevallig of op chemisch goed geluk) een mystiek moment met een verruimde gewaarwording hebt meegemaakt, zul je waarschijnlijk niet begrijpen waar de schrijver het over heeft. Jammer, maar nog geen reden voor verbazing. De geschiedenis van de ideeën herinnert ons eraan dat nieuwe opvattingen en visies altijd onbegrepen zijn geweest. Iets waar we geen woorden voor hebben kunnen we niet begrijpen. Maar Alan Watts speelt het boekenspel, het woordenspel en de lezer is zijn ingehuurde partner.


Maar luister. Wees op je hoede. Er staan tientallen prachtige passages in dit boek. Vele grootse ideeën. Teveel. Te dicht opeen. Ze glijden te snel voorbij. Hou ze in de gaten.


Zelfs als je maar een paar ideeën begrijpt, zul je merken dat je jezelf dezelfde vragen stelt als wij onszelf stellen, als wij onze onderzoeksgegevens bekijken: waar gaan we naar toe? Wat is de toepassing van deze wondermedicijnen? Kunnen ze meer bieden dan alleen maar gedenkwaardige momenten en gedenkwaardige boeken?


Het antwoord zal van twee kanten komen. Wij moeten steeds meer mensen de gelegenheid geven om deze ervaringen mee te maken en hen ons laten vertellen, zoals Watts hier doet, wat zij hebben ervaren. (Er zal vast geen gebrek zijn aan reizigers voor deze extatische reis. Eenennegentig procent van onze proefpersonen wil graag nog een keer en wil die ervaring delen met hun familie en vrienden). Wij moeten ook het systematische en objectieve onderzoek aanmoedigen door wetenschappers, die zelf de drug hebben genomen en het verschil hebben leren kennen tussen binnen en buiten, tussen bewustzijn en gedrag. Een dergelijk onderzoek zou moeten verkennen hoe deze ervaringen toegepast kunnen worden op de problemen van het huidige bestaan - in onderwijs, religie, scheppende bezigheden en kunsten.


Veel mensen geloven dat wij voor een belangrijk keerpunt staan wat betreft het vermogen van de mens om zijn gewaarworden te beheersen en te verruimen. Voorlopig geeft ons onderzoek redenen voor een dergelijk optimisme. De Heerlijke Kosmologie is een betrouwbare getuigenis van diezelfde heuglijke verwachtingen.

Timothy Leary, Ph.D.
Richard Alpert, Ph.D.
Harvard-Universiteit, januari 1962   



Inleiding


In 'The Doors of Perception' (De Deuren der Waarneming) heeft Aldous Huxley ons een prachtig geschreven verslag verschaft van de effecten van mescaline op een zeer gevoelig iemand. Het was een verslag van zijn eerste ervaring met die opmerkelijke bewustzijnsverandering en door verder onderzoek weet hij nu dat dat tot veel diepere inzichten kan leiden, dan hij in zijn boek beschrijft. Ik niet durf te hopen Aldous Huxley, als meester van het Engelse proza, voorbij te kunnen streven, maar ik voel wel dat de tijd rijp is voor een verslag op een wat lager of hoger niveau van inzichten. Een niveau dat door die bewustzijnsveranderende 'drugs' bereikt kan worden, als dat gepaard gaat met aanhoudende filosofische reflectie, door iemand die niet uit is op een kick, maar op begrijpen. Ik moet daar misschien nog aan toevoegen dat voor mij filosofische reflectie niets oplevert, als die wordt ontdaan van dichterlijke verbeelding, want als wij de wereld beter willen begrijpen moet dat op twee benen en niet op één.


Het is tegenwoordig een gemeenplaats dat er tussen wetenschapper en leek, op theoretisch niveau, een ernstig gebrek aan communicatie bestaat, omdat de leek de wiskundige taal, waarin de wetenschapper denkt, niet verstaat. Van het idee gekromde ruimte kan bijvoorbeeld kan geen enkel beeld gevormd worden dat voor de zintuigen begrijpelijk is. Maar ik maak me nog veel meer zorgen over de diepe kloof, tussen theoretische beschrijving en rechtstreekse ervaring, onder de wetenschappers zelf. De Westerse wetenschap is op dit moment bezig met het afbakenen van een nieuwe opvatting over de mens, niet als een afgezonderd ego binnen een muur van vlees, maar als een organisme dat is wat het is, dankzij het feit dat het onscheidbaar verbonden is met de rest van de wereld. Maar afgezien van uiterst zeldzame uitzonderingen, voelen zelfs wetenschappers dat ze zelf niet op die manier bestaan. Zij, en vrijwel iedereen van ons, bewaren een gevoel van persoonlijkheid, dat onafhankelijk, afgezonderd en als een eilandje, vervreemd is van de omringende kosmos. Op een of andere manier moet die kloof gedicht worden. Onder allerlei middelen waarmee een begin kan worden gemaakt met het dempen of waarmee dat bereikt kan worden, bevinden zich medicijnen die de wetenschap zelf ontdekt heeft. Misschien blijken dat de sacramenten van haar eigen religie te zijn.


Wij zijn al heel lang gewend aan het in aparte hokjes plaatsen van religie en wetenschap, alsof het twee volmaakt verschillende en in wezen onafhankelijke manieren waren om de wereld te bekijken. Ik denk niet dat die toestand van langs twee sporen denken houdbaar is. Dat moet uiteindelijk vervangen worden door een kijk op de wereld, die noch wetenschappelijk, noch religieus is, maar gewoon ónze kijk op de wereld. Duidelijker gezegd, het moet een kijk op de wereld worden, waarin de uitspraken van wetenschap en religie even eensgezind zijn als wat onze ogen en oren ons vertellen.


Mensen met een wetenschappelijke of sceptische instelling, voelen zich echter zelden aangetrokken door de traditionele wegen naar een spirituele ervaring, want de voertuigen waarmee ze rondtoeren zijn gammel en overladen met bagage. Voor de oplettende en kritische denker bestaat dus weinig gelegenheid om rechtstreeks deel te hebben aan de bewustzijnsvormen, die zieners en mystici vaak uitdrukken met verouderde en onbeholpen symbolen. Als de farmacoloog behulpzaam kan zijn met het verkennen van die onbekende wereld, zou hij ons een bijzondere dienst bewijzen, met het redden van de religieuze ervaring uit de handen van lieden die ons dom willen houden,.


Om van dit boek een zo volledig mogelijk uiting te maken van de aard van het door deze drugs teweeggebrachte bewustzijn, heb ik een aantal foto's bijgevoegd, die in hun levendige weerspiegeling van de patronen in de natuur, een beeld geven van de ritmische en gedetailleerde schoonheid, die de drugs bij gewone dingen onthullen. Want zonder dat hun normale blikveld erbij inschiet, lijken de ogen dan een microscoop te worden, waar doorheen de geest steeds dieper graaft naar het ingewikkelde, dansende weefsel van onze wereld.


Alan W. Watts
San Francisco, 1962   




Voorspel


Het wordt langzaam duidelijk dat de scheiding van lichaam en geest een van onze grootste waanideeën is. Dat houdt niet in dat we gedwongen worden toe te geven dat wij alleen maar lichaam zijn; het betekent dat we bezig zijn een heel nieuw idee over het lichaam te vormen. Het lichaam gescheiden van de geest beschouwen, is slechts één kant van de zaak - een bezield lichaam. De andere kant is het lichaam onscheidbaar van de geest te zien en tot nu toe beschikken wij niet over een geschikt woord voor een werkelijkheid, die tegelijkertijd geestelijk en lichamelijk is. Het is volstrekt ontoereikend om dat geestelijk-lichamelijk te noemen, want dat is het zeer gebrekkig met elkaar verbinden van twee opvattingen, die allebei verarmd zijn door doordat ze zo lang van elkaar gescheiden zijn en tegenover elkaar zijn gesteld. We hebben er echter in ieder geval zicht op, dat we in staat zullen zijn om het idee van een stof die psychisch is en een stof die materieel is, geheel naar het rijk van de fabelen te verwijzen. 'Stof' is een woord dat een beschrijving geeft van de vormloze brij die wij ontwaren, als onze zintuigen niet scherp genoeg zijn om daarin patronen te onderscheiden. De begrippen materiele en geestelijke stof zijn gebaseerd op de onjuiste analogie dat bomen op dezelfde manier zijn gemaakt van hout, bergen van steen en breinen van geest, waarop potten zijn gemaakt van klei. 'Inerte' materie lijkt een uitwendige en intelligente energie nodig te hebben om daar vorm aan te geven. We weten echter dat materie niet inert is. Of het nou organisch of anorganisch is, wij leren nu materie te zien als energiepatronen - niet van energie, alsof energie een stof is, maar als een energetisch patroon, een bewegende ordening, een actieve intelligentie.


Het besef dat lichaam en geest, vorm en materie, één zijn, is echter tegengehouden door eeuwen van semantische verwarring en psychologisch vooroordeel. Het is namelijk een kwestie van gezond verstand om te begrijpen dat elke elk patroon, vorm of structuur een van iets is, zoals een pot een vorm is van klei. Het is moeilijk te begrijpen dat dit 'iets' even onmisbaar is als de ether, waarvan men ooit dacht dat daar het licht doorheen reisde, of als de mythische schildpad waarvan verondersteld werd dat die de aarde op zijn rug droeg. Iedereen die dit echt kan begrijpen, zal een merkwaardig opbeurende bevrijding ervaren, want dan zal de stoffelijke last van hem afvallen en zal hij lichter kunnen lopen.


Het dualisme van lichaam en geest ontstond mogelijk als een stuntelige manier om het vermogen te beschrijven, waarmee een intelligent organisme zichzelf kan controleren. Het leek aanvaardbaar om het gecontroleerde gedeelte als één ding te beschouwen en het gedeelte dat controleert als iets anders. Het was alsof op die manier de bewuste wil tegenover de onvrijwillige begeerten en de rede tegenover het instinct werd geplaatst. Na verloop van tijd leerden we om onze identiteit, onze individualiteit, in het controlerende gedeelte te plaatsen - het brein - en het gecontroleerde gedeelte steeds meer te degraderen tot slechts een soort voertuig. Het ontsnapte dus aan onze aandacht dat het organisme als geheel, grotendeels onbewust, bewustzijn en verstand gebruikte om zichzelf te informeren en te controleren. Wij dachten dat onze bewuste intelligentie afdaalde uit een hogere sfeer, om bezit te nemen van een fysiek voertuig. Het lukte ons daarom niet om het te zien als een handeling van hetzelfde vormende proces als zenuwstructuur, spieren, bloedvaten en botten - een zo subtiel geordende structuur (dat wil zeggen, intelligent) dat het bewuste denken tot nu toe niet in staat geweest is dat te beschrijven.


Door deze radicale scheiding tussen controlerende gedeelte en gecontroleerde gedeelte, veranderde de mens van een zelfcontrolerend in een zichzelf-dwarsbomend organisme, in een belichaamd conflict en innerlijke tegenstrijdigheid, dat hij voor zover bekend de hele geschiedenis door is geweest. Toen de splijting eenmaal had plaatsgevonden, begon het bewuste verstand zijn eigen belangen te dienen in plaats van die van het organisme, die het teweegbracht. Duidelijker gezegd, het werd opzet van het bewuste verstand om voor zijn eigen, afgezonderde, doeleinden te werken. We zullen echter zien dat, net zoals de scheiding in lichaam en geest een illusie is, dat ook geldt voor het onderwerpen van het lichaam aan de onafhankelijke schema's van de geest. Die illusie is overigens even reëel als de hallucinaties bij hypnose, en het menselijke organisme dwarsboomt inderdaad zichzelf door middel van gedragspatronen, die in de meest ingewikkelde vicieuze cirkels ronddraaien. Het summum is een cultuur, die steeds meer in dienst staat van de doeleinden van een mechanische ordening, als iets dat anders is dan die van het plezier als organisme, en die uit is op vernietiging van het instinct van al haar leden.


Wij geloven echter dat de geest het lichaam controleert en niet dat het lichaam zichzelf controleert door middel van de geest. Vandaar het, door de wol geverfde, vooroordeel dat de geest voor haar werking onafhankelijk zou zijn van alle materiele hulpmiddelen - ondanks microscopen, telescopen, camera's, weegschalen, computers, boeken, kunstwerken, alfabetten en al die fysieke instrumenten, zonder welke het twijfelachtig is of er eigenlijk wel een psychisch leven zou bestaan. Tegelijkertijd is er in ieder geval altijd een vaag besef geweest, dat er iets mis is als je voelt dat je zelf een afgescheiden geest, ziel of ego bent. Vanzelfsprekend, want iemand die zijn identiteit aan iets anders ontleent dan aan zijn eigen organisme, is minder dan een half mens. Hij is afgesneden van het volledige deelnemen aan de natuur. In plaats van dat hij een lichaam is, 'heeft' hij een lichaam. In plaats van te leven en lief te hebben, 'heeft' hij instincten om te overleven en te neuken. Door hem verloochend, drijven zij hem voort als blinde furies of demonen, waardoor hij is bezeten.


Het gevoel dat daarmee iets helemaal mis is, draait om een tegenstrijdigheid die kenmerkend is voor alle beschavingen. Het is de gelijktijdige drang tot zelfbehoud en de drang om jezelf te vergeten. Het is de vicieuze cirkel van je gescheiden voelen van je leven als organisme, je gedreven voelen om te overleven; overleven - doorgaan met leven - wordt zo een plicht en ook een moeizame opgave, omdat je er niet helemaal bij betrokken bent; omdat het niet helemaal aan de verwachtingen voldoet, blijf je hopen dat het dat ooit wel zal doen, blijf je hunkeren naar meer tijd, voel je je gedreven om steeds verder door te gaan. Wat wij zelfbewustzijn noemen, is dus het gevoel van een organisme dat zichzelf in de weg zit, dat niet bij zichzelf hoort; het is als het ware rijden met tegelijkertijd gas geven en remmen. Dat is natuurlijk een uiterst onaangenaam gevoel, dat de meeste mensen maar liever willen vergeten.


De niet intelligente manier om jezelf te vergeten is dronken worden, jezelf af te leiden met amusement, of gebruik te maken van dat soort natuurlijke middelen om jezelf te overstijgen, als bijvoorbeeld neuken. De intelligente manier is jezelf te storten in bezigheden als kunst, maatschappelijke dienstverlening of religieuze mystiek. Deze maatregelen zijn zelden toereikend, omdat zijn geen einde maken aan de basale fout van de tweespalt. Die intelligente manieren verergeren zelfs de dwaling, in zoverre dat mensen die daar gebruik van maken er prat op gaan dat ze zichzelf vergeten met behulp van zuiver psychische middelen - zelfs ondanks het feit dat de schilder gebruikt maakt van verf of geluid, de maatschappelijke idealist materiele bezit verspreidt en de godsdienstijveraar sacramenten en rituelen gebruikt, of van die andere fysieke middelen als vasten, yoga-ademhaling of derwisjdansen. Er zit iets van een gezond instinct in het gebruik van deze fysieke middelen, net als in het herhaalde benadrukken van de mystici dat God kennen niet genoeg is: de omvorming van het zelf kan alleen door te beseffen of voelen, dat je God bent. De verborgen kwestie is dat de mens niet kan functioneren zoals hij zou moeten, door alleen zoiets oppervlakkigs te veranderen als zijn manier van denken of de toestand van zijn gespleten brein. Wat moet veranderen is het gedrag van zijn organisme; het moet zelf-controlend worden in plaats van zelf-dwarsbomend.


Hoe kan dat tot stand gebracht worden? Het is duidelijk dat er niets gedaan kan worden door het brein, door de bewuste wil, zolang dat gevoeld wordt als iets dat los staat van het hele organisme. Maar als het anders gevoeld zou worden, zou er helemaal niets gedaan hoeven worden! Een heel klein aantal Oosterse goeroes, of wijsheidsmeesters, en Westerse filosofen hebben - nogal moeizaam - manieren ontdekt om het organisme een loer te draaien of te verleiden, om zichzelf zo tot een eenheid te maken - meestal door een soort judo, of 'zachtaardige manier,' die het proces van zelf-dwarsbomen teniet doet, door het tot logische en absurde uitersten te drijven. Dat is de manier bij uitstek van Zen en af en toe bij psychoanalyse. Als deze manieren werken is het volstrekt duidelijk dat er met de student of patiënt meer is gebeurd, dan alleen maar een verandering van zijn manier van denken; hij is dan ook emotioneel en fysiek veranderd; zijn hele zijn werkt op een nieuwe manier.


Het is me al heel lang duidelijk dat bepaalde vormen van Oosterse 'mystiek,' - in het bijzonder Taoïsme en Zen-Boeddhisme - niet uitgaan van een in spiritueel en materieel verdeeld universum en niet hun hoogtepunt bereiken in een bewustzijnstoestand, waarin de fysieke wereld oplost in een of ander amorf en lichaamloos lichtgevends. Taoïsme en Zen zijn op eenzelfde manier gebaseerd op de filosofie van verbanden, maar die filosofie is niet louter theoretisch. Het is training in gewaarworden waardoor de wederzijdse onderlinge verbondenheid van alle dingen en alle gebeurtenissen een doorlopend gevoel wordt. Dat gevoel ligt ten grondslag aan en ondersteunt ons normale gewaarworden van de wereld als een verzameling van afzonderlijke en verschillende dingen - een gewaarworden dat, op zichzelf, in de Boeddhistische filosofie avidya (onwetendheid) wordt genoemd, omdat het, door uitsluitend aandacht te besteden aan verschillen, geen aandacht schenkt aan verbanden. Het ziet bijvoorbeeld niet dat geest en vorm of vorm en ruimte, even onafscheidelijk zijn als voor- en achterkant, en ook niet dat het individu zo verweven is met het universum, dat hij en het universum één geheel vormen.


Dat is een standpunt dat, anders dan andere vormen van mystiek, geen materiele verschillen loochent, maar dat die gewoon ziet als uiting van eenheid. In de Chinese schilderkunst kun je heel duidelijk zien dat de afzonderlijke boom of rots niet op, maar deel uitmaakt van de ruimte, die de achtergrond vormt. Het door het penseel onaangeroerde papier maakt integraal deel uit van het schilderij en is nooit alleen maar achtergrond. Dat is de reden waarom, als een Zenmeester iets gevraagd wordt over het universele of ultieme, hij het directe en merkwaardige antwoord geeft - 'De cipres in de tuin!' Hier hebben we dus wat Robert Linssen het spirituele materialisme heeft genoemd - een standpunt dat veel dichter in de buurt ligt van relativiteit en veldtheorie van de moderne wetenschap, dan van enig religieus geloof in het bovennatuurlijke. Maar terwijl het wetenschappelijke begrijpen van het relatieve universum tot nu toe grotendeels theoretisch is, hebben de Oosterse richtingen daar een rechtstreeks ervaren van gemaakt. Zij lijken dus mogelijk een prachtige parallel te bieden met de Westerse wetenschap, maar dan wel op het niveau van ons rechtstreeks gewaarworden van de wereld.


De wetenschap gaat namelijk uit van de algemeen aanvaarde veronderstelling, dat de gewone wereld een veelheid is van afzonderlijke dingen en gebeurtenissen en probeert deze eenheden zo zorgvuldig en nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Omdat de wetenschap in haar manier van beschrijven van de dingen vooral analytisch is, lijkt het alsof zij die aanvankelijk meer dan ooit van elkaar scheidt. Wetenschappelijk experimenteren is het onderzoeken van zorgvuldig geisoleerde situaties, met de bedoeling invloeden buiten te sluiten die niet gemeten en gecontroleerd kunnen worden - zoals iemand die vallende lichamen in een vacuüm bestudeert om de luchtweerstand uit te schakelen. Daarom begrijpt de wetenschapper echter, beter dan wie dan ook, hoe onafscheidelijk de dingen zijn. Hoe meer hij in een experimentele situatie invloeden van buiten probeert uit te schakelen, hoe meer hij andere, tot dan toe niet verwachte, ontdekt. Hoe zorgvuldiger hij, laten we zeggen, de beweging van een bepaald deeltje beschrijft, hoe meer hij zelf ontdekt dat hij ook de ruimte beschrijft, waarin dat zich beweegt. Het besef dat alle dingen onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn, is evenredig met iemands poging om ze duidelijk van elkaar te scheiden. De wetenschap gaat dus nog verder dan het algemeen aanvaarde standpunt vanwaar zij uitgaat, door te spreken over dingen en gebeurtenissen als eigenschappen van het 'veld' waarin ze optreden. Dat is echter gewoon een theoretische beschrijving van een stand van zaken die rechtstreeks ervaren wordt in de vormen van de Oosterse Mystiek. Zodra dat duidelijk is, beschikken we over een gezonde basis waarop een ontmoeting tussen het denken van Oost en West zou kunnen plaats vinden. Dat zou opmerkelijk vruchtbaar kunnen zijn.


De praktische moeilijkheid is dat Taoïsme en Zen zo doortrokken zijn van de vormen van de cultuur van het Verre Oosten, dat het een groot probleem is om ze aan te passen aan Westerse behoeften. Oosterse leraren gaan bijvoorbeeld uit van het esoterische en aristocratische principe, dat de student iets op een strenge manier moet leren en vrijwel alles zelf uit moet zoeken. Afgezien van incidentele aanwijzingen aanvaardt of verwerpt de leraar de vorderingen van de student alleen maar. Westerse leraren gaan echter uit van het exoterische en democratische principe, dat al het mogelijke in het werk gesteld moet worden om de student te informeren, om het onder de knie krijgen van het onderwerp zo eenvoudig mogelijk te maken. Doet de laatste benadering, zoals de purist beweert, dan alleen maar afbreuk aan de discipline? Het antwoord is dat dat afhangt van het soort discipline. Als iedereen voldoende van de wiskunde leert om kwadratische vergelijkingen te kunnen hanteren, zal die prestatie gering lijken vergeleken met het veel zeldzamer voorkomen van iemand die de getaltheorie begrijpt. De bewustzijnsverandering die Taoïsme en Zen teweeg willen brengen, is eerder zoiets als het corrigeren van een foutieve waarneming of het genezen van een ziekte. Het is niet ijverig steeds meer feiten leren of steeds grotere vaardigheden verwerven, maar juist het afleren van verkeerde gewoonten en meningen. Zoals Lao Tzu zei, 'De geleerde wint elke dag, maar de Taoïst verliest elke dag.'


De praktijk van Taoïsme of Zen in het Verre Oosten is dus een onderneming, waarbij de Westerling zal merken dat hij geconfronteerd wordt met vele volstrekt willekeurig geconstrueerde hindernissen, bedoeld om ijdele nieuwsgierigheid te ontmoedigen of om onjuiste ideeën teniet te doen, door de student te prikkelen systematisch en vasthoudend voort te gaan met het afbreken van onjuiste vooronderstellingen, tot een uiteindelijk reductio ad absurdum. Mijn grootste belangstelling, bij het onderzoek van de vergelijkende mystiek, heeft gelegen in het doorhakken van die knopen en het ontdekken van het wezenlijke psychologische proces, dat ten grondslag ligt aan de veranderingen van het waarnemen, waardoor wij in staat zijn onszelf en de wereld in hun oorspronkelijke eenheid te zien. Misschien ben ik enigszins geslaagd in die poging om op een Westerse manier deze ervaring toegankelijker te maken. Ik ben daarom aangenaam verrast door een ontwikkeling in de Westerse wetenschap die deze één-makende visie op de wereld, met behulp van bijna ontstellend eenvoudige middelen, binnen bereik hebben gebracht van velen die tot nu toe tevergeefs met traditionele middelen daarnaar hebben gezocht.


Een deel van de aard van de Westerse wetenschap is, dat zij eenvoudigere en rationelere manieren ontdekt om dingen te doen die voorheen gewaagd of moeizaam waren. Zoals elk vindingrijk proces, doet het die ontdekkingen niet altijd systematisch; vaak stuit zij daar gewoon toevallig op, maar gaat dan verder met ze in een begrijpelijke ordening onder te brengen. In de geneeskunde isoleert de wetenschap bijvoorbeeld het werkzame medicijn uit het uit salamanders, bijvoet, gemalen schedels en gedroogd bloed bestaande brouwsel van de voormalige medicijnman. Het gezuiverde medicijn geneest doeltreffender, maar - het zorgt niet voor een blijvende gezondheid. De patiënt moet dan nog steeds de leef- en eetgewoonten veranderen, die hem vatbaar hebben gemaakt voor die ziekte.


Zou het dan mogelijk zijn dat de Westerse wetenschap een medicijn zou kunnen verschaffen, dat in ieder geval het menselijke organisme een vertrekpunt zou kunnen leveren, van waaruit het zich kan verlossen van zijn chronische innerlijke tegenstrijdigheden? Het medicijn zou dan wel ondersteund moeten worden door andere werkwijzen - psychotherapie, 'spirituele disciplines' en wezenlijke veranderingen van iemands leefpatroon - maar iedere zieke lijkt toch eerst behoefte te hebben aan een of andere duwtje in de rug, om hem op het spoor naar gezondheid te zetten. Dat is helemaal niet zo raar als het juist is dat wat ons kwelt, niet gewoon een ziekte van de geest is, maar van het organisme, van het functioneren van zenuwstelsel en hersenen. Kortom, bestaat er een medicijn dat ons tijdelijk het gevoel kan geven dat wij één geheel zijn, helemaal één met onszelf en met onze aard zoals de bioloog ons theoretisch kent, de aard om te zijn? Als dat zo is, zou de ervaring misschien aanwijzingen kunnen geven over wat er verder nog gedaan moet worden, om een volledige en blijvende eenheid te bewerkstelligen. Het zou in ieder geval de aanwijzing van een draad van Ariadne kunnen zijn, die ons het labyrint uit kan leiden, waarin wij allemaal vanaf onze kindertijd zijn verdwaald.


Vrij recent onderzoek duidt aan, dat er minstens drie van die medicijnen bestaan, hoewel geen daarvan het onfeilbaar 'specifieke' is. Bij sommige mensen werken ze en veel hangt af van de sociale en psychologische context, waarbinnen ze worden toegediend. Af en toe zijn hun effecten schadelijk, maar dergelijke beperkingen beletten ons niet om penicilline te gebruiken - vaak een veel gevaarlijkere stof dan al die drie. Ik bedoel natuurlijk mescaline (het actieve bestanddeel van de peyote-cactus), lyserginezuur (een gemodificeerd ergotamine-alkaloied) en psilocybine (een afgeleide van de paddestoel Psilocybe mexicana).


De peyote-cactus is eeuwenlang gebruikt door de Indianen uit het Zuidwesten en Mexico, als middel om contact te maken met de wereld der goden en tegenwoordig is het nuttigen van de gedroogde knoppen van de plant nog steeds het belangrijkste sacrament van een Indiaanse kerk, bekend onder de naam Native American Church of the United States - volgens alle berichten een zeer achtenswaardige en christelijke organisatie. Aan het einde van de negentiende eeuw zijn de effecten daarvan voor het eerst beschreven door Weir Mitchell en Havelock Ellis en een paar jaar later werd ontdekt dat het werkzame bestanddeel mescaline was, een chemische stof uit de aminegroep, die heel eenvoudig synthetisch vervaardigd kan worden.


Lyserginezuur-diethylamide werd voor het eerst in 1938 ontdekt, door de Zwitserse farmacoloog A. Hofmann, toen hij bezig was met het onderzoek bij moederkoorn. Heel toevallig kreeg hij een kleine hoeveelheid binnen, toen hij probeerde bepaalde veranderingen aan te brengen in de moleculaire structuur en ontdekte toen de ongewone werking die het op de psyche uitoefent. Verder onderzoek toonde aan dat hij gestuit was op de krachtigste bewustzijnsveranderende drug, die tot nu toe bekend is, want LSD-25 (zoals de afkorting luidt) brengt zijn karakteristieke effecten teweeg in de minieme dosering van 20 microgram, 1/700.000.000 van het gemiddelde lichaamsgewicht.


Psilocybine is een bestanddeel van een andere heilige plant van de Mexicaanse Indianen - een soort paddestoel, die wij kennen onder de naam teonanacatl, 'het godenvlees.' Naar aanleiding van de ontdekking in 1936 van Robert Weitlaner, dat de cultus van 'de heilige paddestoel' nog steeds voorkwam in Oaxaca, begonnen een aantal mycologen, zoals schimmeldeskundigen bekend staan, onderzoek te doen naar de paddestoelen uit die streek. Ze vonden dat er nog steeds drie soorten gebruikt werden. Naast de Psilocybe mexicana bestonden ook nog de Psilocybe aztecorum Heim en de Psilocybe wassonii, respectievelijk vernoemd naar de mycologen Roger Heim en Gordon en Valentina Wasson, die zelf deel genomen hadden aan de ceremoniën van die cultus.


Ondanks de aanzienlijke hoeveelheid onderzoek en nadenken, is er weinig bekend over de precieze fysiologische effecten van deze chemische stoffen op het zenuwstelsel. De drie subjectieve effecten lijken redelijk met elkaar overeen te komen, hoewel LSD-25, misschien omdat er maar zo'n minimale dosis van nodig is, zelden de misselijkheid veroorzaakt, die zovaak gepaard gaat met de andere twee. Alle wetenschappelijke artikelen die ik heb gelezen, lijken bij te dragen aan de vage indruk, dat deze drugs op een of andere manier bepaalde remmende of selecterende processen in het zenuwstelsel uitschakelen, om ons zintuiglijke apparaat toegankelijker te maken voor indrukken, dan gewoonlijk het geval is. Onze onbekendheid met het precieze effect van deze drugs heeft natuurlijk te maken met onze, nog steeds ontoereikende, kennis van de hersenen. Je zou kunnen denken dat een dergelijke onbekendheid aanleiding zou kunnen zijn om zeer zorgvuldig te zijn bij het gebruik, maar tot dusver blijkt er, in een normale dosering, geen sprake te zijn van fysiologische schade.


In de ruimste betekenis van het woord, is elk van die stoffen een drug, maar je moet de ernstige semantische vergissing vermijden dat je ze verwart met drugs die, na herhaaldelijk gebruik, een fysieke afhankelijkheid teweegbrengen, of stoffen die het gevoel vervlakken, zoals alcohol en rustgevende medicijnen. Officieel worden ze ingedeeld bij de hallucinogenen - een verbijsterend onjuiste term, omdat ze niet het horen van stemmen voorzaken, noch het zien van visioenen, die verward zouden kunnen worden met de materiele werkelijkheid. Terwijl ze voor je gesloten ogen daadwerkelijk de meest ingewikkeld en zeer duidelijk 'hallucinatoire' patronen veroorzaken, is hun gewone effect dat ze de zintuigen scherpen, tot een meer dan normale mate van gewaarworden. De standaarddosering van elke stof zorgt ervoor dat het effect vijf tot acht uur aanhoudt, en de ervaring is vaak zo intens onthullend en aangrijpend, dat je er niet gemakkelijk opnieuw naar grijpt, voordat het helemaal 'verteerd' is en dat kan een kwestie van maanden zijn.


De reactie van de meeste ontwikkelde mensen op het idee van het door een drug bereiken van een diep psychologisch of filosofisch inzicht, is dat het veel te eenvoudig en kunstmatig is, en zelfs veel te banaal om serieus te nemen. Wijsheid die 'in werking gezet kan worden,' zoals je een lamp aandoet, lijkt de menselijke waardigheid te kwetsen en ons te verlagen tot een chemische automaat. Men herinnert dan aan de beelden van een heerlijke nieuwe wereld, waarin een klasse bestaat van kunstmatig gefabriceerde Boeddha's, van mensen die 'vastgezet' zijn zoals mensen, die een lobotomie hebben ondergaan, steriel gemaakt of gehypnotiseerd zijn, of aan de andere kant - van mensen die op een of andere manier hun menselijkheid hebben verloren en met wie je, zoals met dronkaards, niet echt kunt communiceren. Dat is echter een nogal gruwelijke fantasie, die niets te maken heeft met de feiten of de ervaring zelf. Die behoort bij diezelfde soort bijgelovige angsten, die mensen voelen voor het onbekende, omdat ze dat verwarren met het onnatuurlijke - dat is ook de manier waarop mensen over joden denken, omdat ze besneden zijn of over negers, vanwege hun 'vreemde' gelaatstrekken en kleur.


Ondanks het wijdverbreide en ongenuanceerde vooroordeel over drugs als zodanig en ondanks de beweringen van bepaalde religieuze richtingen, dat zij de enige weg bieden naar een echt mystiek inzicht, kan ik geen wezenlijk verschil ontdekken tussen de ervaringen, die onder gunstige omstandigheden door die chemische stoffen teweeg worden gebracht en de toestanden van 'kosmisch bewustzijn' die te boek gesteld zijn door R. M. Bucke, William James, Evelyn Underhill, Raynor Johnson en andere onderzoekers van de mystiek. 'Gunstige omstandigheden' betekent een omgeving die sociaal en fysiek aangenaam is; in het ideale geval zou dat een soort tehuis moeten zijn (geen ziekenhuis of sanatorium), onder leiding van religieus georiënteerde psychiaters of psychologen. De sfeer zou eerder huiselijk dan klinisch moeten zijn en het is van het grootste belang dat de houding van de begeleider ondersteunend en vriendelijk is. Onder onveilige, rare of onvriendelijke omstandigheden kan het experiment gemakkelijk ontaarden in een zeer onaangename paranoia. Er zouden twee dagen voor ingeruimd moeten worden - een voor het experiment zelf, dat zes tot acht uur duurt, en een voor nabespreking in de rustige en ontspannen gemoedstoestand, die daar doorgaans op volgt.


Dat wil gewoon zeggen dat het gebruik van dergelijke krachtige medicijnen niet even licht opgevat moet worden, als het roken van een sigaret of het achteroverslaan van een cocktail. Ze zouden benaderd moeten worden als een sacrament, maar dan niet met dat merkwaardige verbod op plezier en humor, dat gebruikelijk geworden is in onze religieuze rituelen. Het is een weloverwogen en algemeen geldende regel, dat er altijd een gekwalificeerde begeleider aanwezig moet zijn, om een contactpunt te verschaffen met de 'werkelijkheid,' zoals die maatschappelijk gedefinieerd is. In het ideale geval zou die 'gekwalificeerde begeleider' een psychiater of klinisch psycholoog moeten zijn, die zelf met de effecten van de drug heeft geëxperimenteerd, hoewel ik heb gemerkt dat veel mensen, die technisch gekwalificeerd zijn, een angstig ontzag hebben voor ongewone bewustzijnstoestanden, dat de neiging vertoont om, ten nadele van het experiment, de mensen die onder hun hoed zijn te besmetten. Daarom is de belangrijkste eigenschap van de begeleider, dat hij vertrouwen in de situatie heeft - dat 'opgepikt' wordt door mensen die verkeren in die door de drug teweeggebrachte plotselinge gevoelige toestand.


De drugs waar we het over hebben zijn geen geslachtsdrift prikkelende middelen en als ze door een kleine groep gezamenlijk worden gebruikt, doet de sfeer allesbehalve denken aan een uit de hand gelopen braspartij of de gemeenschappelijke apathie van een opiumkit. De groepsleden worden doorgaans open tegenover elkaar en in hoge mate vriendelijk en gevoelig, want in de mystieke fase van de ervaring kan het onderliggende gevoel van eenheid en 'erbij horen,' net zo duidelijk zijn als een lichamelijk gevoel. De situatie onderling kan in feite worden tot iets, waar religieuze groeperingen naar streven, maar zeer sporadisch bereiken met hun Avondmaalsriten - een uiterst duidelijk begrijpende, vergevingsgezinde en liefhebbende verhouding. Dat wordt natuurlijk niet automatisch een blijvend gevoel, maar dat is evenmin het geval bij het gevoel van kameraadschap dat soms wordt opgeroepen in strikt religieuze bijeenkomsten. De ervaring komt vrijwel precies overeen met het theologische idee van een sacrament of genademiddel - een onverdiende gave met een spirituele kracht, waarvan de blijvende resultaten afhangen van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt in een daaropvolgende actie. De katholieke theologie kent ook die zogenaamde 'buitengewone' genade, vaak van een mystiek inzicht, die spontaan neerdaalt buiten de gewone of geldige middelen om, die de kerk verschaft door middel van sacramenten en gebedsoefeningen. Ik heb het idee dat iemand er een merkwaardige redenering op na moet houden, als hij beweert dat de genade, die wordt overgebracht door middel van paddestoelen, cactusplanten en wetenschappers kunstmatig en onecht is, in vergelijking met genade die verkregen wordt door middel van religieuze oefeningen. Aanspraak maken op de exclusieve werking van je eigen merk, is helaas even gebruikelijk in de georganiseerde godsdienst als in de handel. In het eerste geval gaat dat gepaard met het puriteinse schuldgevoel bij het genieten van alles, waarvoor iemand niet heeft geleden.


Toen ik dit boek schreef was ik mij er goed van bewust dat met name LSD een publiek schandaal zou kunnen opleveren, vooral in de Verenigde Staten, waar wij de precedenten hadden van de Drooglegging en de fantastische strafwetten tegen het gebruik van marihuana - wetten die waren aangenomen zonder nauwelijks enige schijn van wetenschappelijk onderzoek van de drug en die ook nog op een verbazingwekkende manier veel andere landen zijn aangesmeerd. Dat was negen jaar geleden (1961) en sindsdien is alles gebeurd waar ik al bang voor was. Ik heb mij afgevraagd of ik dit boek wel zou moeten schrijven en of ik daarmee geen mysteries ontheiligde en parels voor de zwijnen zou werpen. Ik bedacht echter dat, omdat Huxley en anderen het geheim al hadden laten uitlekken, het aan mij was om een positieve, eerlijke, onbevreesde en verstandige benadering aan te moedigen, van wat bekend staat als psychedelische chemische stoffen.


Maar tevergeefs. Duizenden jonge mensen, die genoeg hadden van de standaardmerk-religies, die alleen maar geklets, waarschuwingen en (doorgaans) een beroerd ritueel opdisten, snelden meteen naar de LSD en andere psychedelica, op zoek naar een sleutel voor een echte religieuze ervaring. Zoals verwacht kwamen er ongelukken van. Een paar potentiële psychotici werden over de rand geduwd, doorgaans omdat zij de LSD gebruikten onder niet gecontroleerde omstandigheden, in een overdosis of in de saaie en bedreigende sfeer van klinisch onderzoek, dat geleid werd door psychiaters die het idee hadden dat ze bezig waren met het onderzoek naar kunstmatig teweeggebrachte schizofrenie. Omdat het meeste nieuws slecht nieuws is, werden die incidenten breed uitgemeten in de pers, terwijl de verslagen over de overweldigende meerderheid van die prachtige en gedenkwaardige ervaringen, die ik straks zal beschrijven, genegeerd werden. Een echtscheiding is nieuws, een gelukkig huwelijk niet. Er stonden zelfs opzettelijk vervalste verhalen in de kranten, zoals dat een paar jonge mensen LSD hadden ingenomen en daarna zolang in de zon keken dat ze blind waren geworden. Psychiaters sloegen alarm over 'hersenbeschadiging,' waarvoor nooit een afdoend bewijs werd geleverd; er werden waarschuwingen uitgegeven over het vernietigende effect op genen, dat later verwaarloosbaar bleek te zijn en min of meer vergelijkbaar met de effecten van koffie en aspirine.


Gezien die publieke hysterie haalde Sandoz, die patent op LSD had, het van de markt. Tegelijkertijd verbood de regering van de Verenigde Staten, die absoluut niets had geleerd van de rampzalige Drooglegging, gewoon LSD (en stond het gebruik alleen toe in een paar onderzoeksprojecten, die gefinancierd werden door het Nationale Instituut voor Geestelijke Gezondheidszorg en het leger, bij hun onderzoek van chemische oorlogsvoering) en droeg de controle over aan de politie.


Een wet tegen LSD is echter gewoon onuitvoerbaar, omdat de stof smakeloos en kleurloos is, omdat werkzame doses in grote hoeveelheden verstopt kunnen worden in hele kleine ruimten en omdat bijna alles wat drinkbaar of eetbaar is als dekmantel gebruikt kan worden, van gin tot vloeipapier aan toe. Dus zodra het betrouwbare materiaal van Sandoz van de markt werd gehaald, begonnen amateur-chemici LSD in grote hoeveelheden voor de zwarte markt te produceren - LSD van onbestemde kwaliteit en dosering, vaak versneden met ingrediënten als methedrine, belladonna en heroïne. Als gevolg daarvan begon het aantal psychotische ontregelingen toe te nemen, verergerd door het feit dat de LSD-gebruiker, in onvoldoende begeleide situaties en bedreigd door de politie, een gemakkelijk slachtoffer is van hevige paranoia. Tegelijkertijd vervaardigden sommige van die amateurs, hoofdzakelijk doctoraalstudenten chemie met een missie om 'mensen in beweging te zetten,' redelijk goede LSD. Zo kwam het dat er nog steeds veel meer positieve ervaringen waren, dan negatieve en dat de fascinatie voor deze alchemie voortduurde en zich uitbreidde en hoewel het gewone publiek het gebruik associeerde met hippies en studenten, is het op zeer uitgebreide schaal gebruikt door volwassenen - artsen, juristen, kunstenaars, zakenmensen, professoren en nuchtere huisvrouwen.


Het voor iedereen geldende verbod op LSD en andere psychedelica, is volstrekt rampzalig geweest in zoverre dat het (1) een ernstige belemmering is geweest voor nader onderzoek naar deze drugs; (2) een lucratieve zwarte markt heeft gecreëerd, doordat de prijzen stegen; (3) de politie heeft opgezadeld met een onmogelijke taak; (4) die onjuiste fascinatie heeft teweeggebracht voor verboden vruchten; (5) het gewone werk van rechtbanken ernstig heeft belemmerd en duizenden niet criminele mensen heeft bijeengehokt in al overbevolkte gevangenissen; (6) gebruikers van psychedelica meer dan ooit vatbaar heeft gemaakt voor paranoia.


Wat zijn dan echt de gevaren van LSD? Hoofdzakelijk dat het een kort- of langdurende psychose kan opwekken, bij iedereen die daar vatbaar voor is en ondanks al onze technieken om mensen psychologisch en neurologisch te testen, kunnen wij nooit met zekerheid aantonen dat iemand aanleg heeft om psychotisch te worden. Iedereen, die overweegt om een psychedelische chemische stof te gebruiken, zou dat risico zorgvuldig af moeten wegen; er bestaat een geringe kans om, ten minste tijdelijk, krankzinnig te worden. Het risico is waarschijnlijk veel groter dan bij het reizen per vliegtuig, maar aanzienlijk kleiner dan bij het reizen per auto. In elk huishouden zijn dingen aanwezig die mogelijk gevaarlijk zijn: elektriciteit, lucifers, gas, keukenmessen, tetra (reinigingsvloeistof), ammonia, spuitbussen, alcohol, glibberige badkuipen, schuivende vloerkleedjes, wapens, grasmaaiers, bijlen, glazen deuren en zwembaden. Er bestaan geen wetten tegen de verkoop en het in bezit hebben van die dingen en bovendien wordt niemand weerhouden van het kweken van de Amanita pantherina (de meest bedrieglijke en vergiftige paddestoel), dodelijke nachtschade, gouden regen, dagwinde, doornappel, kamperfoelie en vele andere giftige of psychedelische planten.


Een van de meest gevoelige leerstellingen van de joodse en (in ieder geval theoretisch) christelijke theologie, is dat geen enkele stof of schepsel op zichzelf slecht is. Slecht wordt het pas bij misbruik - bij het doden van iemand met een mes, brandstichten met lucifers, of een voetganger omver rijden als je onder invloed een auto bestuurt. (Maar bedenk dat een zeer depressieve, angstige of boze chauffeur even gevaarlijk is, omdat hij zijn aandacht niet op de weg kan houden). Het lijkt een gezond en terecht principe dat mensen alleen gerechtelijk vervolgd zouden moeten worden voor openlijke en duidelijk aanwijsbare daden, die schade toebrengen aan leven, lijf en eigendom, of bedoeld zijn om dat te doen. Wetten die alleen al het verkopen, aanschaffen of in bezit hebben van stoffen (afgezien van bommen en geweren), die gebruikt zouden kunnen worden op een of andere schadelijke manier, vogelvrij verklaren, lokken het ergste misbruik uit van politiegeweld ten behoeve van politieke doeleinden, of het pesten van impopulaire figuren. (Hoe gemakkelijk is het niet om bij een ongewenste zakelijke concurrent wat marihuana in de schoenen te schuiven!) Al dat soort zedelijke wetten (die regels opstellen voor je eigen morele gedrag en misdaden in het leven roepen zonder onvrijwillige slachtoffers) zijn pogingen om persoonlijke vrijheid waterdicht en risicoloos te maken, en zo het individu te beroven van de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven en voor het nemen van doordachte risico's bij het streven naar politieke, maatschappelijke, sportieve, wetenschappelijke of religieuze doeleinden, waarvan hij voelt dat de gevaren dat waard zijn.


Avontuurlijke en creatieve mensen zijn altijd bereid geweest en zijn daar doorgaans tot aangemoedigd, om de grootste risico's te nemen bij het verkennen van de buitenwereld en de ontwikkeling van wetenschappelijke en technische vaardigheden. Veel jongen mensen voelen dat nu de tijd is aangebroken, om de binnenwereld te gaan verkennen en de ongewone risico's te aanvaarden, die daarmee gepaard gaan. Ook zij zouden aangemoedigd en geholpen moeten worden, met alle zorg en wijsheid die ons ter beschikking staat. Wij staan wel de tour de force toe van het beklimmen van de Mount Everest (met zuurstof), maar waarom moeten we dan het spirituele avontuur verbieden van het beklimmen van de Mount Sumeru, Mount Zion, of Mount Analoog (met psychedelica)?


Op het eerste gezicht is de publieke en officiële angst voor psychedelische drugs, gebaseerd op het feit dat mensen, slecht ingelicht, een verband leggen met verslavende vergiften als heroïne, amfetamines en barbituraten. Maar het drinken van koffie of whisky is net zo goed 'drugs gebruiken,' maar dat is toegestaan, zelfs ondanks het feit dat de effecten schadelijk kunnen zijn en de creatieve resultaten verwaarloosbaar. Psychedelische drugs worden in wezen gevreesd om dezelfde redenen, waarom de mystieke ervaring wordt gevreesd, ontmoedigd en zelfs veroordeeld, zowel in de katholieke en protestantse, als in islamitische orthodoxe religie. Het leidt tot desillusie en apathie tegenover de aanbevelenswaardige maatschappelijke beloningen van status en succes, tot binnenpretjes bij opzichtigheid en pracht en praal, en nog erger, tot het niet meer geloven in het Kerk-en-Staat-dogma dat wij allemaal Gods geadopteerde wezen zijn of boffende kleine kiempjes, in een mechanisch en geestloos universum. Geen enkele autoritaire regering, of die nou kerkelijk of werelds is, kan het idee tolereren dat ieder van ons God in vermomming is, en dat ons binnenste, buitenste en uiterste Zelf niet gedood kan worden. Daarom moesten ze Jezus uit de weg ruimen.


Dus de mogelijkheid dat zelfs een voorlopige glimp van dat idee beschikbaar is door het nemen van een pilletje of op een plant te kauwen, vormt een bedreiging voor miljoenen - dat wil zeggen dat massa's mensen dan moeilijk onder de duim te houden zullen zijn door middel van geweld of 'gezag.' Zelfs in de Verenigde Staten wordt nu onderkend dat het echte gevaar van psychedelica niet zozeer neurologisch is als wel politiek - dat 'in werking gezette'(turned-on) mensen geen belangstelling hebben voor het dienen van de machtsspelletjes van de huidige leiders. Als ze naar succesvolle mensen kijken, zien ze alleen maar volstrekt saaie levens.


In de Epiloog zal ik duidelijk maken dat de psychedelische ervaring slechts een glimp geeft van het echte mystieke inzicht, maar dan wel een glimp die kan rijpen en zich kan verdiepen, door middel van verschillende meditatievormen, waarbij drugs niet langer nodig of nuttig zijn. Psychedelische drugs zijn namelijk gewoon instrumenten, zoals microscopen, telescopen en telefoons. Als je de boodschap hebt gekregen, moet je de telefoon weer ophangen. De bioloog zit ook niet de hele dag aan de microscoop geplakt; hij staat weer op en werkt uit wat hij heeft gezien.


Bovendien zit, heel strikt gesproken, het mystieke inzicht evenmin in de chemische substantie, als biologische kennis in de microscoop zit. In principe bestaat er geen verschil tussen het verfijnen van de waarneming met een uitwendig instrument, zoals een microscoop, en het verfijnen van de waarneming met een inwendig instrument, zoals een van deze drie drugs. Als zij een belediging zijn voor de waardigheid van de geest, is de microscoop een belediging voor de waardigheid van het oog en de telefoon voor de waardigheid van het oor. Strikt gesproken brengen deze drugs helemaal geen wijsheid bij, evenmin als de microscoop kennis oplevert. Zij verschaffen het ruwe wijsheidsmateriaal, en zijn in zoverre nuttig dat het individu, wat zij onthullen, kan integreren in zijn hele gedragspatroon en kennissysteem. Als vlucht uit de werkelijkheid, een afzonderlijke en gespleten extase, kunnen ze evenveel waard zijn als een rustkuur of een goed feest. Maar dat is net zoiets als een reuzencomputer gebruiken om boter-kaas-eieren te spelen en de momenten van een verhoogde waarneming zijn tevergeefs, tenzij gevolgd worden door blijvende reflectie of meditatie over al die onderwerpen, die zijn aangedragen.


Wat, naar mijn weten, in de literatuur het meest in de buurt komt van het bespiegelende gebruik van deze drugs is het zogenaamde Kralenspel in Hermann Hesse's Das Glasperlenspiel. Hesse schrijft over een verre toekomst, waarin een orde van leerling-mystici een beeldschrifttaal heeft ontdekt, die alle takken van wetenschap, kunst, filosofie en religie met elkaar kan verbinden. Het spel bestaat uit het spelen met verbanden tussen figuren op deze verschillende terreinen, op dezelfde manier waarop de musicus met harmonische contrapuntverbanden speelt. Van onderwerpen, als het ontwerp van een chinees huis, een sonate van Scarlatti, een topologische formule en een regel uit de Upanishads, moeten de spelers een gemeenschappelijk thema aanwijzen en een toepassing ontwikkelen, in verschillende richtingen. Geen twee spelen zijn hetzelfde, want niet alleen de elementen verschillen, maar het komt ook niet in hun hoofd op, om te proberen de wereld een statische en overal dezelfde orde op te dringen. Die universele taal vereenvoudigt het zien van verbanden, maar legt die niet vast en is gebaseerd op een 'muzikale' opvatting van de wereld, waarin de orde even dynamisch en veranderlijk is, als het klankpatroon in een fuga.


Op dezelfde manier begon ik, bij mijn onderzoek bij LSD of psilocybine, gewoonlijk met thema's als polariteit, transformatie (zoals voedsel in een organisme), wedijver om te overleven, het verband tussen abstract en concreet, of tussen Logos en Eros en vervolgens stelde mijn verhoogde waarneming mij in staat om het thema te verhelderen, aan de hand van bepaalde kunstwerken of muziek, of van sommige natuurlijke voorwerpen als een varen, bloem of schelp, of van een religieus of mythologisch archetype (het zou een Mis kunnen zijn), en zelfs aan de hand van persoonlijke relaties met mensen, die dan toevallig om mij heen waren. Of ik concentreerde me op een van mijn zintuigen en probeerde dat als het ware om te keren naar zichzelf, om zo het proces van het zien te zien, en van daaruit te proberen het kennen te kennen en het probleem van mijn eigen identiteit te benaderen.


Uit deze bespiegelingen volgen dan intuïtieve inzichten van een verbazingwekkende helderheid, en omdat het niet moeilijk is om je die te herinneren, nadat de effecten van de drug verdwenen zijn, (vooral als ze worden opgenomen op de bandrecorder of op dat moment worden opgeschreven), kan de volgende dag of volgende weken gebruikt worden om ze onderzoeken, aan de hand van de normale regels van de logische, esthetische, filosofische of wetenschappelijke kritiek. Zoals verwacht blijken sommige dan juist te zijn en andere niet. Hetzelfde geldt voor de plotselinge invallen van kunstenaars of uitvinders, die zomaar gebeuren; die zijn niet altijd even waar of toepasbaar, als ze op dat heldere moment lijken te zijn. De drugs lijken een enorme prikkel toe te dienen aan de creatieve intuïtie en blijken dus waardevoller te zijn voor constructief uitvinden en onderzoek, dan voor psychotherapie, in de gewone betekenis van het weer 'aanpassen' van een gestoorde persoonlijkheid. De beste omgeving om ze te gebruiken is niet de psychiatrische inrichting, maar atelier en laboratorium, of het instituut voor voortgezet onderzoek.


De volgende pagina's zijn geen poging tot een wetenschappelijk verslag over de effecten van deze chemische stoffen, met de gebruikelijke details van dosering, tijd en plaats, lichamelijke symptomen en dergelijke. Van dergelijke documenten bestaan er duizenden en gezien onze zeer rudimentaire kennis van de hersenen, lijkt mij dat die een vrij beperkte waarde hebben. Dat is zoiets als een boek proberen te begrijpen, door het ergens in op te lossen en het dan in een centrifuge te stoppen. Mijn bedoeling is eerder om een soort impressie te geven van de nieuwe bewustzijnswereld, die deze drugs onthullen. Ik denk niet dat deze wereld een hallucinatie is, of een onbetwistbare openbaring van de waarheid. Het is waarschijnlijk de manier waarop dingen zich voordoen, als bepaalde remmende processen van brein en zintuigen worden uitgeschakeld, maar het is wel een wereld die in zekere zin zo onbekend is, dat het gemakkelijk verkeerd begrepen kan worden. Onze eerste indrukken kunnen de plank even ver misslaan, als de reiziger in een onbekend land, of astronomen die een eerste blik werpen op melkwegen voorbij de onze.


Ik heb dit verslag geschreven, alsof de hele ervaring op één dag en op dezelfde plek heeft plaatsgevonden, maar het is in feite een samengesteld geheel van verschillende ervaringen. Behalve als ik visioenen met gesloten ogen beschrijf, en dat vermeld ik steeds, bestaat geen van die ervaringen uit hallucinaties. Het zijn gewoon veranderde manieren van kijken, interpreteren en reageren op aanwezige personen en gebeurtenissen in de wereld van de 'publieke werkelijkheid,' die, ten behoeve van deze beschrijving, een landhuis aan de Westkust van Amerika is, met een tuin, boomgaard en schuren en omgeven door bergen - allemaal precies zoals beschreven, zelfs de met oude troep geladen ouwe rammelkast. Bewustzijnsveranderende drugs worden in de volksmond in verband gebracht met het oproepen van zonderlinge en fantastische beelden, maar in mijn eigen ervaring gebeurde dat alleen als ik mijn ogen dicht had. Voor de rest is het duidelijk dat de natuurlijke wereld begiftigd is met een overvloed aan gratie, kleur, betekenis en soms humor, waarvoor onze normale kwalificaties ontoereikend zijn. De snelheid van denken en associëren neemt zo enorm toe, dat woorden nauwelijks in de pas kunnen blijven met de ideeënvloed, die in het brein opbruist. Passages, die op de lezer de indruk kunnen maken van gewone filosofische bespiegelingen, zijn uitingen van wat op dat moment de meest tastbare zekerheden leken. Beelden die voor gesloten ogen opdoemen, zijn dus niet alleen maar verzinsels van de verbeelding, maar patronen en taferelen die zo intens en op zichzelf staand zijn dat ze daadwerkelijk lijken te bestaan. De laatsten bleken echter voor mij minder interessant te zijn, dan mijn veranderde indruk van de natuurlijke wereld en de toegenomen snelheid van het associatieve denken. Daarom gaat het volgende verslag daar voornamelijk over.


NOTEN


[1] de normale dosering voor mescaline is 300 milligram, voor LSD-25 100 en voor psilocybine 20 milligram. De doorsnee-lezer, die geïnteresseerd is in een nauwkeurigere beschrijving van bewustzijnsveranderende drugs en de huidige toestand van het onderzoek, moet Drugs and the Mind (Grove Press, New York, 1960) van Robert S. de Ropp raadplegen.
[2] Ten behoeve van deze samenvatting heb ik marihuana en hasjiesj ingedeeld bij de psychedelica, hoewel zijn niet zo krachtig zijn als LSD.



De Heerlijke Kosmologie

Alan W. Watts


Om te beginnen geldt deze wereld een ander soort tijd. Het is de tijd van het biologische ritme, niet van de klok en van alles dat volgens de klok gaat. Haast bestaat niet. Ons gevoel van tijd is uitgesproken subjectief en hangt dus af van de mate van onze aandacht, belangstelling of verveling en van de gerichtheid van ons gedrag wat betreft routine, doelen en tijdslimieten. Hier is het heden zelfgenoegzaam, maar niet een statisch heden. Het is een dansend heden - het ontvouwen van een patroon dat geen bepaalde bestemming in de toekomst heeft, maar gewoon het moment zelf is. Het komt en gaat tegelijkertijd, en het zaadje is evenzeer doel als de bloem. Daarom is er tijd om elke detail van de beweging gade te slaan, met een oneindig grotere rijkdom aan uitingen. Normaal kijken we niet zozeer naar dingen, maar zien ze over het hoofd. Het oog ziet soorten en klassen - bloem, blad, rots, vogel en vuur - eerder begripsmatige beelden van dingen dan dingen zelf, ruwe contouren opgevuld met een vlakke kleur, altijd een beetje stoffig en vaag.


Maar hier gaan peilloos licht en structuur, als in een openbarstende knop, altijd maar door. Er is tijd om ze gade te slaan, tijd om de hele ingewikkeldheid van aders en haarvaten in het bewustzijn door te laten dringen, tijd om steeds verder in de vorm van het groene naar binnen te kijken, dat helemaal niet groen is, maar een heel kleurenspectrum dat allemaal bij elkaar groen wordt - purper, goud, het zonbeschenen turkoois van de oceaan, het intense lichtgeven van de smaragd. Ik kan niet uitmaken waar vorm eindigt en kleur begint. De bloemknop is opengegaan en frisse blaadjes spreiden zich uit en buigen terug, met een gebaar dat onmiskenbaar iets wil zeggen, maar alleen maar, 'Zo!' zegt. En op een of andere manier is dat helemaal genoeg, zelfs verbazend duidelijk. De bedoeling is doorzichtig, op dezelfde manier waarop kleur en weefsel doorzichtig zijn, waarbij het licht niet van bovenaf op de oppervlakken lijkt te vallen, maar meteen in de structuur en kleur. Dat is natuurlijk ook waar het zich bevindt, want licht is een onscheidbare drie-eenheid van zon, voorwerp en oog en de chemie van het blad is zijn kleur, zijn licht.


Maar gelijkertijd zijn kleur en licht het geschenk van het oog aan blad en zon. Doorzichtigheid is de eigenschap van de oogbol, naar buiten geprojecteerd als een lichtgevende ruimte, die energiekwanta vertaalt in begrippen van geleiachtige vezels in het hoofd. Ik begin te voelen dat de wereld zich tegelijkertijd in mijn hoofd en daarbuiten bevindt, en die twee, binnen en buiten, beginnen elkaar in te sluiten of af te schermen, als een oneindige reeks concentrische cirkels. Ik ben mij er ongewoon van bewust dat, alles wat ik gewaarword, ook mijn lichaam is - dat licht, kleur, vorm, geluid en weefsel begrippen en eigenschappen van het brein zijn, overgebracht op de buitenwereld. Ik kijk niet naar de wereld, ik sta daar niet oog in oog mee; ik ken haar door een onophoudelijk proces, waarbij die in mijzelf verandert, zodat ik het gevoel heb dat alles om mij heen, de hele ruimtebol, niet buiten mij is, maar dat ik daar het middelpunt van ben.


Aanvankelijk is dat verwarrend. Ik weet niet zeker uit welke richting de geluiden komen. De zichtbare wereld lijkt daarmee als een trommel te resoneren. De heuvels in de omtrek rommelen met het geluid van een vrachtwagen en het gerommel en de kleurige vorm van de heuvels worden een en hetzelfde gebaar. Ik zal dat woord met opzet steeds weer gebruiken. De heuvels bewegen roerloos. Ze willen iets zeggen omdat zij veranderd zijn in mijn brein, en mijn brein is een veelzeggend orgaan. De redwoodbossen op die heuvels zien eruit als een groen vuur, en het kopergoud van het zongedroogde gras stijgt indrukwekkend omhoog, de lucht in. Tijd verloopt zo traag, dat het een soort oneindigheid lijkt en de geur van eeuwigheid slaat over op de heuvels - gepolijste bergen die ik mij lijk te herinneren uit een onmetelijke ver verleden, tegelijkertijd zo onbekend dat ze wel exotisch lijken en toch even vertrouwd als mijn eigen hand. Veranderd in bewustzijn, in het elektrische, inwendige lichtgeven van de zenuwen, lijkt de wereld vaag onstoffelijk - ontwikkeld op een kleurenfilm, weerkaatsend op een trommelvel en drukkend, niet met gewicht, maar met trillingen die de indruk van gewicht geven. Vastheid is een neurologisch bedenksel en, vraag ik me af, kunnen zenuwen eigenlijk zelf wel massief zijn? Waar moeten we beginnen? Brengt de ordening van het brein de ordening van de wereld teweeg, of de ordening van de wereld die van het brein? Samen lijken ze kip en ei, of achter- en voorkant.


De stoffelijke wereld bestaat uit trilling, kwanta, maar trillingen van wat? Voor oog, vorm en kleur; voor oor, geluid; voor neus, geur; voor vingers gevoel. Maar dat zijn allemaal verschillende talen voor hetzelfde, verschillende eigenschappen van het gewaarworden, verschillende dimensies van het bewustzijn. De vraag, 'Van wat zijn zij verschillende vormen?' lijkt geen betekenis te hebben. Wat licht voor het oog is, is geluid voor het oor. Het beeld dat ik van die zintuigen heb bestaat uit begrippen, vormen of dimensies, niet van iets dat ze allemaal gemeen hebben, maar van elkaar, opgesloten in cirkel van wederkerigheid. Bij nader bekijken wordt vorm kleur, kleur trilling, trilling geluid, geluid geur, geur smaak en dan gevoel en dan weer vorm. (Je kunt bijvoorbeeld zien dat de vorm van een blad zijn kleur is). Ik zie al die zintuiglijke dimensies als een rondedans, gebaren van een enkel patroon, dat verandert in gebaren van een ander patroon. En die gebaren stromen door een ruimte die nog andere dimensies heeft, die ik zou willen beschrijven als klanken met een emotionele kleur, met licht of geluid, dat blij of angstig is, als goud zo verrukt of als lood zo neerslachtig. Ook die vormen een cirkel van wederkerigheid, een rond kleurenspectrum, dat zo gepolariseerd is, dat we elke kleur alleen met behulp van andere kunnen beschrijven.


Soms is het beeld van de stoffelijke wereld niet zozeer een dans van gebaren, als wel een geweven structuur. Licht, geluid, smaak en reuk worden een onafgebroken schering, met het gevoel dat de hele zintuiglijke dimensie een enkel continuüm of veld is. De schering wordt doorkruist door een inslag die de dimensie betekenis weergeeft - morele en esthetische waarden, het persoonlijke of individuele uniek-zijn, logische betekenis en uitdrukkingsvorm - en die twee dimensies dringen in elkaar door, zodat ze duidelijk waarneembare vormen teweegbrengen, als rimpels in het water van het gevoel. Schering en inslag vloeien samen, want het weven is vlak noch statisch, maar een kruisende vloed van impulsen in vele richtingen, die de hele inhoud van de ruimte opvult. Ik heb het gevoel dat de wereld bovenop iets ligt, ongeveer op dezelfde manier als waarop een kleurenfoto op een film ligt, die de kleurvlakjes benadrukt en verbindt; maar hier is de film een stortbui energie. Ik zie dat waar het op ligt mijn brein is - 'dat betoverde weefgetouw,' zoals Sherrington dat noemde. Brein en wereld, schering van zintuig en inslag van betekenis, lijken onscheidbaar in elkaar door te dringen. Grenzen en grenslijnen hebben ze gemeenschappelijk, zodanig dat de een de ander bepaalt en ze niet zonder elkaar kunnen.




Ik luister naar de muziek van een orgel. Zoals bladeren leken te gebaren, lijkt het orgel echt te spreken. Hier wordt geen gebruik gemaakt van de vox humana-registerknop, maar elke klank lijkt voort te komen uit een enorme menselijke keel, vochtig van speeksel. Als de organist, met de voetpedalen, langzaam de toonladder afdaalt, lijken de klanken weg te blazen in enorme slijmerige klodders. Als ik zorgvuldiger luister, vormen de klodders een weefsel - een zich uitbreidende trillende cirkel, fijn en regelmatig getand, als een kam, niet langer vochtig en vloeistofachtig zoals een levende keel, maar mechanisch onderbroken. Het geluid valt uiteen in ontelbare afzonderlijke trillende trrrrrrrs. Als ik verder luister rijgen de intervallen zich aaneen, of misschien wordt elke afzonderlijke trrrrrrr wel op zijn beurt een klodder. Het vloeibare en vaste, het onafgebrokene en het afgebrokene, het slijmerige en het prikkelige, lijken gedaanteverwisselingen van elkaar, of verschillende vergrotingen van hetzelfde ding.


Dit thema keert terug op honderden verschillende manieren - een onafscheidelijke polariteit van tegenstellingen, of wederkerigheid en gemeenschappelijkheid van alle mogelijke bewustzijnsinhouden. Theoretisch valt eenvoudig te zien dat elke waarneming het waarnemen van contrasten is - figuur en achtergrond, licht en schaduw, duidelijk en vaag, sterk en zwak. Maar de normale aandacht lijkt moeite te hebben met beiden tegelijkertijd te zien. Zowel zintuiglijk als in beelden lijken wij achtereenvolgens van de een naar de andere te bewegen; wij lijken niet in staat onze aandacht te richten op de figuur en ons toch bewust te zijn van de achtergrond. Maar in deze nieuwe wereld is op elk niveau de wederkerigheid van alle dingen volstrekt duidelijk. Het menselijke gezicht wordt bijvoorbeeld in alle facetten duidelijk - de hele vorm samen, met elke afzonderlijke haar en rimpel. Gezichten worden van elke leeftijd, want kenmerken die een leeftijd suggereren, suggereren onherroepelijk ook jeugd; de benige structuur die de schedel doet vermoeden, roept meteen het pasgeboren kind op. De associërende verbanden die door het brein gelijktijdig afgevuurd lijken te worden, in plaats van een voor een, projecteren een visie op het leven die, in zijn dubbelzinnigheid, angstaanjagend kan zijn of in zijn zuiverheid heerlijk.


Besluiten nemen kan volledig verlamd worden door het plotselinge besef, dat er geen manier bestaat om goed zonder kwaad te hebben, of omdat het onmogelijk is om te handelen op gezag van iemand anders zonder daarvoor te kiezen vanuit je eigen ervaring. Als gezondheid waanzin met zich meebrengt en geloof twijfel, ben ik in dan wezen niet een psychoot die doet alsof hij gezond is, een leuterende doodsbange idioot, die er tijdelijk in slaagt de rol te spelen van iemand, die zichzelf in de hand heeft? Ik begin te zien dat aan mijn leven een dubbelhartig meesterstuk ten grondslag ligt - het verwarde, hulpeloze, hongerige en afschuwelijk gevoelige embryo, dat stapje voor stapje heeft geleerd door te gehoorzamen, te behagen, te treiteren, te flikflooien, te vleien, te bluffen en te bedriegen zijn weg te vinden naar gezien te worden als een bekwaam en betrouwbaar iemand. Want als het er echt op aankomt, wat weet ieder van ons dan eigenlijk?




Ik luister naar een priester die de Mis zingt en een nonnenkoor dat antwoordt. Zijn rijpe, geschoolde stem klinkt met het serene gezag van de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk, van het eens en voor altijd aan de heiligen overgeleverde Geloof, en de Nonnen antwoorden, kennelijk naïef, met kinderlijke en uiterst onschuldige toewijding. Maar als ik opnieuw luister, kan ik horen hoe de priester zijn stem 'opvoert;' ik hoor de opgeblazen, hoogdravende stem, de geforceerde zalvende klanken van een meesterbedrieger, die de arme in hun banken geknielde nonnetjes volledig in zijn greep heeft. Ik luister nog beter. Ze houden zich van den domme. Door alleen maar een beetje te verstarren, verandert het krachteloze buigen in het gebaar van een samenknijpende klauw. Met te weinig mensen om het iedereen naar zijn zin te maken, weten de nonnen wat goed voor hen is: hoe te buigen en te overleven.


Maar deze behoorlijk cynische kijk op de dingen is maar een voorbijgaand stadium. Ik begin de priester geluk te wensen met zijn speltactiek, met de absolute moed waarmee hij in staat is een dergelijk vertoon van zijn gezag tentoon te spreiden, terwijl hij inderdaad niets weet. Misschien weet hij ook niets anders, dan alleen hoe hij de handeling kan uitvoeren. Als in de kern van iemands bestaan geen zelf aanwezig is, waaraan hij trouw zou moeten zijn, is eerlijkheid gewoon moed; het ligt in de schaamteloze kracht van het doen alsof.


Maar doen alsof is alleen doen alsof, als aangenomen wordt dat de handeling voor de handelende persoon niet waar is. Zoek de handelende persoon. In de stem van de priester hoor ik, helemaal aan de basis, het oergehuil van het dier in de jungle, maar het is van toon veranderd, ingewikkeld geworden, verfijnd, en verweven met eeuwen cultuur. Elke nieuwe kronkel, elke bijkomende spitsvondigheid, was een nieuwe slimme openingszet in het spel om het oorspronkelijke gehuil effectiever te maken. Aanvankelijk ruig en onverhuld, de tegen de rotsen weerkaatsende kreet om voedsel of paring, of gewoon van plezier. Vervolgens het ritme om te betoveren en daarna veranderingen van de klank, om te smeken of te dreigen. Daarna woorden om een behoefte duidelijk te maken, om te beloven en te onderhandelen. En dan, veel later, slinkse openingszetten. De vrouwelijke list om te veroveren door te buigen, beweren meer waard te zijn door de wereld te verloochenen ten behoeve van de ziel, de sluwheid van zwakte die sterker blijkt dan spierkracht - en de zachtmoedigen beërven de aarde.


Als ik dus luister kan ik in die ene stem de gelijktijdige aanwezigheid horen van alle stadia van de geschiedenis van de mens, net als alle stadia van het leven vóór de mens. Elke stap in het spel wordt even duidelijk als de ringen in een omgezaagde boom. Maar dit is een opstijgende hiërarchie van slinkse handelswijzen, van list op list, allemaal gesymboliseerd in verfijnende fineerlagen waaronder nog steeds het oorspronkelijke gehuil weerklinkt. Soms verschuift het gehuil van de paringsroep van het volwassen dier naar het hulpeloze huilen van de baby. Ik heb het gevoel dat in alle muziek van de mens - haar pracht en praal, haar vrolijkheid, haar ontzag, haar zelfverzekerde plechtigheid - evenveel ingewikkeldheid en verhulling schuilt als in de om zijn moeder jammerende baby. En als ik wil huilen uit medelijden, weet ik dat ik medelijden met mijzelf heb. Ik ben als volwassene, daar ook weer terug, alleen in het duister, net zoals het oergehuil nog steeds aanwezig is, onder de verheven modulaties van het gezang.


Jij, arme baby! En toch - jij egoïstische schoft! Als ik probeer de handelende persoon achter de handeling te ontdekken, de motiverende kracht aan de basis van het geheel, lijk ik alleen een eindeloze tweeslachtigheid te zien. Achter het masker der liefde vind ik mijn aangeboren zelfzuchtigheid. Wat een hachelijke situatie als iemand mij vraagt, 'Hou je echt van me?' Ik kan niet ja zeggen, zonder nee te zeggen, want het enige echt bevredigende antwoord is, 'Ja, ik hou zoveel van je dat ik je wel op zou kunnen eten! Mijn liefde voor jou is dezelfde als mijn liefde voor mijzelf. Ik heb je lief met het zuiverste egoïsme.' Niemand wil dat van hem gehouden wordt uit plichtsbesef.


Ik zal dus heel openhartig zijn. 'Ja, ik ben een zuiver, egoïstisch verlangen en ik hou van je omdat jij ervoor zorgt dat ik mij geweldig voel - in ieder geval voorlopig.' Maar dan begin ik me af te vragen of er niet iets sluws in die openhartigheid schuilt. Het is dapper van mij om zo eerlijk te zijn, met haar een spelletje te spelen door mij niet beter voor te doen dan ik ben - anders dan die andere jongens die zeggen dat zij van haar houden om haar zelf. Ik zie dat er altijd iets oneerlijks zit in proberen eerlijk te zijn, alsof ik openlijk zou zeggen, 'Wat ik nu beweer is een leugen.' Er lijkt iets onechts te schuilen in elke poging om mijzelf te omschrijven, om volstrekt eerlijk te zijn. Het probleem is dat ik niet de achterkant en nog minder de binnenkant van mijn hoofd kan zien. Ik kan niet eerlijk zijn omdat ik niet helemaal weet wat ik ben. Het bewustzijn gluurt naar buiten vanuit een middelpunt dat het zelf niet kan zien - en dat is de kern van de zaak.

Het leven lijkt zichzelf op te lossen tot een piepklein kiempje of nippeltje gevoeligheid. Ik noem dat het Iene-Miene-Mutte - een wriemelend kerntje dat probeert met zichzelf te vrijen, maar daar nooit helemaal in slaagt. De hele fabelachtige ingewikkeldheid van het plantaardige en dierlijke leven, net als dat van de menselijke beschaving, is gewoon een reusachtige uitvoering van het Iene-Miene-Mutte, dat het Iene-Miene-Mutte probeert tot stand te brengen. Ik ben verliefd op mijzelf, maar kan mijzelf niet zoeken zonder mijzelf te verbergen. Als ik achter mijn eigen staart aanzit, schiet die van me weg. Deelt de amoebe zich dan in tweeën in een poging om dit probleem op te lossen?


Ik probeer dieper te gaan, mijn denken en voelen af te laten dalen tot hun eerste begin. Wat bedoel ik met van mijzelf houden? Op wat voor manier ken ik mijzelf? Altijd lijkt dat in de vorm van iets anders, iets vreemds. Het landschap waar ik over uitkijk is ook een toestand van mijzelf, van de neuronen in mijn hoofd. Ik voel de rots in mijn hand op dezelfde manier waarop ik mijn vingers voel. En niets is vreemder dan mijn eigen lichaam - het voelen van de polsslag, het oog gezien door een vergrootglas in de spiegel, de schok van het besef dat je zelf iets in de buitenwereld bent. In wezen bestaat er gewoon geen manier om jezelf van anderen te scheiden, eigenliefde van liefde voor anderen. Alle zelfkennis is kennis van anderen en alle kennis over anderen is zelfkennis. Ik begin te zien dat zelf en ander, het vertrouwde en vreemde, binnen en buiten, het voorspelbare en onvoorspelbare, elkaar insluiten. De een is zoekertje en de ander verstoppertje, en hoe meer ik ga beseffen dat die niet zonder elkaar kunnen, hoe meer ik het gevoel heb dat ze één met elkaar zijn. Ik word merkwaardig eigen en vertrouwd met alles wat zo vreemd leek. In de eigenschappen van al dat vreemde, bedreigende, angstaanjagende, onbegrijpelijke en ver verwijderde, begin ik mij zelf te herkennen. Toch is dat een 'mijzelf' dat ik mij lijkt te herinneren van lang, heel lang geleden - niet zozeer mijn op mijn ervaring gebaseerde ego van gisteren, niet mijn kostbare persoonlijkheid.


Het 'mijzelf' dat ik begin te herkennen, dat ik was vergeten maar eigenlijk beter ken dan al het andere, gaat ver terug, tot voorbij mijn kindertijd, voorbij de tijd waarin volwassenen mij in de war brachten en mij probeerden te vertellen dat ik iemand anders was; toen zij mij, omdat zij groter en sterker waren, bang konden maken met hun ingebeelde angsten en mij konden verbijsteren en in verlegenheid brengen door het ingewikkelde spel dat ik nog niet geleerd had; (Het sadisme van de leraar die het spel uitlegt en toch zijn superioriteit daarin moet bewijzen.) Lang daarvoor, lang voordat ik een embryo was in mijn moeders buik, doemt de altijd-zo-vertrouwde vreemdeling op, de alles behalve 'mij,' die ik, met een onmetelijk intensere vreugde dan een ontmoeting van door eeuwen gescheiden geliefden, herken als mijn oorspronkelijke zelf. Die goeie ouwe rotzak, die mij in dit hele spel heeft betrokken.


Tegelijkertijd krijg ik het gevoel dat alles en iedereen om mij heen, er altijd geweest zijn en vervolgens vergeten en toen weer herinnerd. We zitten in een tuin, naar elke kant omgeven door ruige heuvels, een fuchsiatuin en kolibries in een dal dat afdaalt naar de meest westelijke oceaan, waar de zeemeeuwen bij stormweer hun toevlucht zoeken. Ergens in het midden van de twintigste eeuw, zitten we rond een tafel op het terras, eten donker zelfgebakken brood en drinken witte wijn. En toch lijkt het alsof wij daar altijd al zijn geweest, want de mensen om mij heen zijn niet langer de saaie en lastige individuutjes met namen, adressen en ziekenfondsnummers, de duidelijk gedateerde stervelingen die wij allemaal voorgeven te zijn. Zij lijken eerder onsterfelijke archetypen van zichzelf, echter zonder hun menselijkheid te verliezen. Het is net alsof hun verschillende karakters, zoals de stem van de priester, de hele geschiedenis omvatten; ze zijn tegelijkertijd uniek en eeuwig, mannen en vrouwen, maar ook goden en godinnen. Nu wij tijd hebben om naar elkaar te kijken, worden we tijdloos. De menselijke gedaante wordt onmetelijk kostbaar en, als het ware om dat te symboliseren, worden ogen intelligente juwelen, haar gesponnen gouddraden en vlees doorzichtig ivoor. Tussen de mensen die deze wereld binnentreden bestaat ook een liefde die uitgesproken eucharistisch is, een aanvaarden van elkaars aard, van hoog tot laag.


Ella, die de tuin heeft aangelegd, is een weldadige Circe - tovenares, dochter van de maan, vertrouwd met katten en slangen, kruidenvrouwtje en genezeres - met het jongste oude gezicht dat iemand ooit heeft gezien, prachtig gerimpeld en met zilverzwart haar, golvend als vlammen. Robert is een geestverschijning van Pan, maar een Pan der stieren in plaats van de Pan der geiten, met kort krullend haar, gekuifd tot stompe horens - een geheel van zwetende spieren en lichaam, een uitbundig vrolijke incarnatie. Beryl, zijn vrouw, is een uit het bos tevoorschijn gekomen nimf, een landzeemeermin, met zwaaiende haren en dansend lichaam, dat ondanks de kleren naakt lijkt. Het is haar brood dat wij eten, en het smaakt als het Oorspronkelijke Brood, waarvan moeders brood maar een klungelige imitatie was. En dan is er Mary, geliefd in de gewone, stoffige wereld, maar in deze wereld een belichaming van licht en goud, dochter van de zon, met ogen gevormd uit de avondlucht - een schepsel van alle leeftijden, baby, snoesje, meisje, matrone, oud besje en oud lijk, die liefde van alle leeftijden oproept.


Ik probeer woorden te vinden die een idee kunnen geven van het magische en mythische van deze mensen. Toch zijn ze tegelijkertijd even vertrouwd alsof ik ze al eeuwen ken, of liever, alsof ik ze weer herkend heb als verloren geraakte vrienden, die ik heb gekend vanaf het begin der tijden, uit een land, dat geschapen is vóór alle werelden. Dat heeft natuurlijk te maken met het herkennen van mijn eigen oeroude identiteit, veel ouder dan het blinde gekronkel van het Iene-Miene-Mutte, alsof de hoogste voor het bewustzijn bereikbare vorm op een of andere manier aanwezig is geweest bij de aanvang van alle dingen. Wij slaan elkaar allemaal veelzeggend gade, want het gevoel dat wij elkaar in dat uiterst verre verleden hebben gekend, verbergt iets anders - het besef dat wij, in het diepgelegen middelpunt van een loodrecht op de gewone staande tijd, altijd één zijn, en altijd één zijn geweest. Wij erkennen de prachtig verborgen samenzwering, de meesterillusie, waarin wij anders lijken te zijn.


De schok van herkenning. In de vorm van alles, dat meestal anders, vreemd en veraf was - de eeuwig wijkende melkwegen, het mysterie van de dood, de gruwelijkheden van ziekte en waanzin, het je een vreemdeling voelen, de kippenvel-wereld van zeemonsters en spinnen, het walgelijke labyrint van mijn eigen inwendige - in al die vormen heb ik mijzelf beslopen en 'Boe!' geschreeuwd. Ik ben mijzelf doodgeschrokken en doorgeschrokken kan ik mij gewoon niet meer herinneren hoe het gebeurde. Gewoonlijk ben ik verdwaald in een labyrint. Ik weet niet hoe ik daarin terecht ben gekomen, want ik ben de draad kwijtgeraakt en ben het verwarde en ingewikkelde gangensysteem vergeten, waarin verstoppertje werd gespeeld. (Was dat het pad dat ik volgde bij het uitbreiden van mijn hersencircuits?). Maar nu is het systeem van het labyrint duidelijk. Het is het instrument van iets dat om op iets anders te lijken, op zichzelf terugslaat, en dat zijn zoveel en zo duizelingwekkend ingewikkelde wendingen geweest, dat ik compleet in de war ben. Het principe is dat alle tweeslachtigheden en tegenstellingen niet gescheiden zijn maar twee polen vormen; het is niet zo dat zij elkaar vanuit de verte ontmoeten en het hoofd bieden; zij ontvouwen zich vanuit een gemeenschappelijk centrum. Gewoon denken verhult polariteit en verbondenheid, omdat het gebruik maakt van begrippen, en de uiteinden of eindpunten, de polen en alles wat daartussen ligt negeert. Het verschil tussen voor- en achterkant, zijn en niet-zijn, verbergt hun éénheid en wederkerigheid.


Bewustzijn, zintuiglijke waarneming is echter altijd een waarnemen van contrasten. Het is een specialisatie in verschillen, in opmerken. Niets is definieerbaar, classificeerbaar of merkbaar, behalve door het contrast met iets anders. Maar de mens leeft niet alleen door zijn bewustzijn, want het rechtlijnige, stap-voor-stap, contrast-na-contrast aandachtsproces is volstrekt ongeschikt om zoiets ingewikkelds te organiseren als het menselijke lichaam. Het lichaam beschikt zelf over een 'alwetendheid' die onbewust of bovenbewust is, gewoon omdat het meer te maken heeft met verbanden dan met contrasten, meer met harmonieën dan met wanklanken. Het 'denkt' of organiseert zoals een plant groeit, niet zoals een plantkundige die groei beschrijft. Daarom heeft Shiva tien armen, want hij verbeeldt de levensdans, de almacht om ontelbare dingen tegelijkertijd te kunnen doen.


In het soort ervaring dat ik beschrijf, lijkt het alsof de bovenbewuste manier van denken bewust wordt. Wij zien de wereld zoals het hele lichaam die ziet, en juist daarom is het zo vreselijk moeilijk om deze manier van kijken te vertalen in een taal die gebaseerd is op tegenstelling en classificatie. Voor zover de mens dus een wezen is geworden dat in het midden van zijn bewustzijn zetelt, is hij het middelpunt geworden van gevecht, ruzie en onenigheid. Hij negeert, zoals later besproken zal worden, de verbijsterende volmaaktheid van zijn hele organisme, en daarom bestaat er, bij de meeste mensen, zo'n bedroevende wanverhouding tussen de intelligente en prachtige ordening van hun lichaam en het in beslag genomen zijn van hun bewustzijn door onbenulligheden. Maar in deze andere wereld is de situatie omgekeerd. Gewone mensen zien eruit als goden, omdat de waarden van het organisme het belangrijkst zijn, en de bezigheden van het bewustzijn terugvallen in de ondergeschikte positie, waarin zij eigenlijk zouden moeten blijven. Liefde, eenheid, harmonie en relatie worden belangrijker dan oorlog en verdeeldheid.


Wat het bewustzijn namelijk over het hoofd ziet is het feit dat alle grenzen en scheidingen gemeenschappelijk gehouden worden, door de gebieden die aan de overkant liggen, zodat wanneer een grens opschuift, beide gebieden ook opschuiven. Het is vergelijkbaar met het Chinese yin en yang-symbool - de binnen een cirkel, door een S-bocht verdeelde, zwarte en witte vissen. De opbollende kop van de een is de dunner wordende staart van de ander. Maar hoeveel moeilijker is het niet te zien dat mijn huid en de bewegingen daarvan, zowel bij mij als bij de buitenwereld behoren, of dat de invloedsfeer van verschillende menselijke wezens gemeenschappelijke wanden hebben, net zoals al die kamers in een huis, zodat de beweging van mijn wand tevens de beweging van de jouwe is. Je kunt in jouw kamer doen wat je wilt, zolang ik kan doen wat ik wil in de mijne. Maar de kamer van ieder mens is hijzelf in zijn grootste uitbreiding, zodat mijn uitbreiden jouw samentrekken betekent en visa versa.




Ik kijk naar wat ik gewoonlijk ineengegroeid struikgewas noem - een wirwar van planten en onkruid, met takken bladeren die alle kanten opgroeien. Maar nu die organiserende, verbanden leggende geest de boventoon voert, zie ik dat niet het struikgewas een warboel is, maar mijn onbeholpen manier van denken. Elke twijg zit op zijn eigen plek en de wirwar is een arabesk geworden, die subtieler is geordend dan de prachtige krabbels in de kantlijnen van Keltische manuscripten. In diezelfde bewustzijnstoestand heb ik een bosgebied in de herfst gezien, met de hele veelheid van naakte takken en twijgen in silhouet afgetekend tegen de lucht, niet als iets warrigs, maar als kant- of maaswerk van een betoverde edelsmid. Een vermolmde stam met rijen zwammen en mosplakkaten, werd even kostbaar als elk werk van Cellini - een binnenin lichtgevend geheel van gitzwart, oranje, jade en ivoor, allemaal poreuze en sponsachtige afbraak van het hout, als het ware uitgesneden met oneindig geduld en vaardigheid. Ik weet niet of die manier van kijken de wereld op eenzelfde manier ordent als het lichaam, of dat het gewoon zo is dat de natuurlijke wereld op die manier geordend is.


Een reis binnen dit nieuw soort bewustzijn verschaft een wonderbaarlijk versterkte bewondering voor het patronen vormen in de natuur, een weergaloze fascinatie voor de structuur van varens, de vorming van kristallen, de tekening op zeeschelpen, het ongelofelijke juweelachtige van eencellige schepseltjes zoals raderdiertjes uit de oceaan, de sprookjesachtige bouw van zaden en peulen, de constructie van botten en skeletten, de aërodynamica van veren en de verbazingwekkende overdaad van oogvormen op de vleugels van vlinders en vogels. Het kan best zijn dat al die daarbij betrokken subtiele ordening, vanuit een bepaald standpunt strikt functioneel bedoeld is, voor voortplanting- en overlevingsdoeleinden. Maar als je het nader beschouwd, komt het overleven van die schepsels overeen met hun bestaan - en waar is dat voor?


Het lijkt steeds meer dat de ordening van de natuur een kunst is, die overeenkomt met muziek-fuga's in schelp en kraakbeen, contrapunt in vezels en haarvaten, een bonzend ritme in golven van geluid, licht en zenuwen. En zelf ben je daarmee onontwarbaar verbonden - een knoop, een ganglion, een elektronisch ineenvlechten van paden, circuits en impulsen, die zich zoemend uitstrekken over het geheel van tijd en ruimte. Het hele patroon wervelt in zijn ingewikkeldheid, als rook in zonnestralen, of het rimpelende netwerk van zonlicht in ondiep water. Steeds verandert het zichzelf weer in zichzelf, maar het patroon blijft bestaan. Kruispunten, knopen, netwerken en tierelantijnen verdwijnen eindeloos in zichzelf. 'Het grondeloze weefsel van deze manier van kijken.' Het heeft zijn eigen grond, Als de grond onder mijn voeten verdwijnt, drijf ik.


Beelden met gesloten ogen lijken in deze wereld soms openbaringen van de geheime werking van het brein, van het associërende en patronenvormende proces, de ordenende systemen, die heel ons voelen en denken uitvoeren. Anders dan wat ik net heb beschreven, zijn zij grotendeels steeds ingewikkeldere variaties op een enkel thema - varens die uit varens die uit varens ontspruiten in meerdimensionale ruimten, enorme caleidoscopische koepels van gekleurd glas of mozaïeken, of patronen zoals die van heel ingewikkelde moleculen - systemen van gekleurde ballen, waarvan blijkt dat elk daarvan bestaat uit een veelheid van kleinere ballen, voor eeuwig en altijd. Is dit misschien een innerlijke blik op het ordenende proces dat, met geopende ogen, iets zinnigs van de wereld maakt, zelfs waar die uiterst rommelig lijkt?


Later die middag neemt Robert ons mee naar zijn schuur, waar hij de rotzooi heeft opgeruimd en die opgestapeld heeft op een grote, toegetakelde Buick met open dak, waarbij alle vulsel door de bekleding heen komt. De aanblik van vuilnis stelt het menselijke leven twee vragen, 'Waar moeten we het laten?' en 'Wie gaat het opruimen?' Volgens één visie zijn levende schepsels gewoon buizen, waar je aan de ene kant iets instopt en aan de andere kant iets uitduwt - totdat de buis versleten is. Het probleem is altijd waar je, wat er aan de andere kant is uitgedrukt, moet laten, vooral als het zich zo hoog begint op te stapelen, dat voor de buizen het gevaar dreigt dat ze door hun eigen afval van de aarde geduwd worden. En die vragen hebben een metafysische ondertoon. 'Waar moeten we het laten?' vraagt naar het fundament waar dingen uiteindelijk op rusten - de Eerste Oorzaak, de Goddelijke Basis, de grondslagen van de moraal, de oorsprong van het handelen. 'Wie moet het opruimen?' is vragen waar uiteindelijk de verantwoordelijkheid ligt, of hoe wij onze zich steeds vermenigvuldigende problemen moeten oplossen, anders dan door joker door te schuiven naar de volgende generatie.


Ik peins over het afvalmysterie in zijn rechtstreekse uiting: Roberts auto, met alleen een lege chauffeursstoel, volgeladen met gebroken deurposten, roestige kachels, een warboel van kippengaas, geplette blikjes, het binnenwerk van een oud harmonium, onnoemelijke hoeveelheden verkreukeld plastic, poppen zonder kop, fietsen zonder wielen, gescheurde kapok uitbrakende kussens, flessen zonder statiegeld, kapotte paspoppen, ruitvormige schilderijlijsten, kapotte vogelkooien en een onbegrijpelijke troep van touwen, elektrische snoeren, sinaasappelschillen, eierschalen, aardappelschillen en gloeilampen - allemaal gegarneerd met een soort vreselijk wit chemisch poeder, dat wij 'engelenstront' noemen. Morgen zullen wij dat uitgeleide doen in een vrolijk konvooi naar de plaatselijke vuilnisbelt. En dan? Valt er iets te bedenken hoe wij die boel kunnen smelten en verbranden, om van die steeds groeiende bergen puin af te komen - vooral omdat de dingen die wij maken en bouwen steeds meer op rotzooi beginnen te lijken, nog voordat ze weggegooid worden? Het enige antwoord leek dat van de aanwezige groep. Bij de aanblik van Roberts auto barstte iedereen uit in een hysterisch lachbui.


De Goddelijke Komedie. Alles lost op in een schaterlach. En voor Robert is die enorme hoop prachtige, ongerijmde nutteloosheid een echte creatie, een onzinnig meesterstuk. Hij kwakt het bovenop elkaar, bindt het zorgvuldig vast aan het bollende wrak van de zogenaamd chique cabriolet en loopt vervolgens een stukje terug om het te bewonderen, alsof het een carnavalswagen is. Onderwerp: de Amerikaanse manier van leven. Maar onze lach is niet kwaadaardig, want in dit bewustzijnsstadium is alles het werk van de goden. Het toppunt van beschaving, in de vorm van monumentale hopen rotzooi, wordt niet als onnadenkende lelijkheid gezien, maar als een karikatuur van onszelf - als een schepping van absurde en schitterende collages en abstracte sculpturen, in een opzettelijk maar vriendelijk de draak steken met onze eigen pretenties. Want in deze wereld is niets verkeerd, zelfs niet stompzinnig. Het gevoel dat iets verkeerd is, is gewoon het niet kunnen zien waar iets in een patroon past, in verwarring zijn wat betreft het hiërarchische niveau waarop een gebeurtenis thuishoort - het kan zijn dat een spelletje dat heel ongepast lijkt op niveau 28, wel precies past op niveau 96. Ik heb het dan over niveaus en stadia in het labyrint van kronkels en wendingen, openingszetten en tegenzetten, waarin het leven betrokken is en zichzelf betrekt - de kosmologische slagvaardigheid waarmee yin en yang, de principes van licht en donker, eeuwig het spel spelen, dat ergens op een eerder ontwikkelingsniveau het serieuze gevecht tussen goed en kwaad lijkt. Als een bekrompen burger gedefinieerd kan worden als iemand die het spel serieus neemt, moet je hem juist bewonderen voor zijn grote mate van betrokkenheid, voor de moed om zo excentriek te zijn, dat hij niet weet waar hij begonnen is.


Hoe prozaïscher, hoe vreselijker normaal iemand of iets lijkt te zijn, hoe meer ik geneigd ben mij te verwonderen over de vindingrijkheid waarmee de godheid zichzelf verstopt, met de bedoeling zichzelf weer te zoeken, waarbij dit kosmische joie de vivre uiteindelijk zal meedoen met het voortbrengen van zijn dans. Ik denk aan een benzinestation op een hete namiddag. Stof en uitlaatgassen, de gewone Standard-kerel, overal baseball en sportauto's, halfslachtig opzichtige reclameborden: wat een geruststellende eentonigheid - niets anders in de buurt dan ons soort jongens! Ik zie mensen die gewoon doen alsof ze niet in de gaten hebben dat ze avatars zijn van Brahma, Vishnu en Shiva en dat hun lichaamscellen miljoenen goden zijn, dat het stof een nevel van juwelen is. Wat zouden ze plechtig het spel spelen van mij niet begrijpen, als ik naar hen toe zou lopen en zou zeggen, 'Nou, wie denk je voor de gek te houden? Hou ermee op, Shiva, ouwe schurk! Het is een prachtige act, maar mij neem je daarmee niet in de maling.' Maar het bewuste ego weet niet dat het iets is en dat het lichaam, dat goddelijke orgaan, alleen doet alsof het dat is. [3] Als mensen naar een goeroe gaan, een wijsheidsmeester, omdat ze een uitweg uit de duisternis zoeken, is het enige dat hij doet dat hij ze tegemoet komt in hun doen alsof, totdat ze zo in verlegenheid gebracht worden, dat ze ermee ophouden. Hij vertelt niets, maar de twinkeling in zijn ogen spreekt tot het onbewuste - Je weet 't...je weet 't!'


In de tegenovergestelde wereld van het gewone bewustzijn voelt de mens dat hij ín de natuur, maar niet ván de natuur is. Hij vindt dat, al dan niet, prettig. Hij aanvaardt dat of verzet zich daartegen. Hij beweegt haar of zij beweegt hem. Maar in het oorspronkelijke bovenbewustzijn van het hele organisme, bestaat die verdeling niet. Het organisme en zijn omringende wereld vormen een enkel geïntegreerd actiepatroon, waarin subject noch object, dader noch slachtoffer bestaan. Op dit niveau bestaat niet zoiets dat pijn en iets anders dat mijzelf wordt genoemd, dat niet van pijn houdt. Pijn en het 'antwoord' op pijn zijn hetzelfde iets. Als dit bewust wordt, geeft het een gevoel alsof wat buiten mijn lichaam gebeurde, mijn eigen wil was. Maar dat is een inleidende en onbeholpen manier van voelen van dat, wat er buiten het lichaam gebeurt, hetzelfde proces is als wat daarin gebeurt. Dit is die 'oorspronkelijke identiteit,' die door onze gewone taal en onze gebruikelijke definities van de mens zo volstrekt verborgen gehouden wordt.


Het actieve en passieve zijn twee stadia van dezelfde handeling. Een zaadje, zwevend aan zijn witte donzen zonnetje, drijft door de lucht, zuchtend, met het geluid van een straaljager onzichtbaar daarboven. Ik grijp het met duim en wijsvinger vast bij een haartje en ben verbaasd als ik dit kleine schepseltje echt zie wiebelen en rukken, alsof het worstelt om weg te komen. Mijn gezond verstand vertelt me dat dit rukken het werk van de wind is, niet van het distelpluisje. Maar dan begrijp ik dat het de 'intelligentie' van het zaadje is, om juist van die tere zijden antennetjes te hebben die het, in een winderige omgeving, kunnen voortbewegen. Met die uitsteeksels beweegt het zelf op de wind. Als het er op aankomt, bestaat er dan eigenlijk enig wezenlijk verschil tussen een zeil hijsen en trekken aan een roeiriem? Als er dan al iets is, is het eerste een intelligenter gebruik maken van kracht, dan het laatste. Natuurlijk heeft het zaadje niet de bedoeling om zich op de wind voort te bewegen, maar het was ook niet mijn bedoeling om armen en benen te hebben.


Het is dat levendige besef van wederkerigheid van wil en wereld, actief en passief, binnen en buiten, zelf en niet-zelf, dat bij deze ervaringen het aspect oproept dat het meest raadselachtig is, vanuit het standpunt van het gewone bewustzijn: de vreemde en ogenschijnlijk oneerbiedige overtuiging dat 'Ik' God ben. In de Westerse cultuur wordt dat gevoel beschouwd als een duidelijk teken van krankzinnigheid, maar in India is het gewoon iets vanzelfsprekends, dat het binnenste middelpunt van de mens, atman, het binnenste middelpunt van het universum is, Brahma. Waarom niet? Een ononderbroken wereldbeeld is ongetwijfeld vollediger, heiliger en gezonder, dan een waarin er een gapende leegte bestaat tussen de Oorzaak en haar gevolgen. Het is duidelijk dat dat 'Ik,' dat God is, niet het ego is, het bewustzijn van het zelf, dat tegelijkertijd een niet bewust zijn is van het feit dat de buitengrenzen daarvan gemeenschappelijk zijn met de binnengrenzen van de rest van de wereld. Maar in dit ruimere, minder onwetende bewustzijn wordt ik gedwongen te zien, dat alles wat ik beweer te willen en van plan te zijn, een gemeenschappelijke grens heeft met alles wat ik voorwend te loochenen. De grenzen van wat ik wil, vorm en figuur van al die handelingen waarvan ik beweer dat ze van mij zijn, zijn identiek en samenvallend met de grenzen van al die gebeurtenissen waarvan ik heb geleerd ze als vreemd en uiterlijk te definiëren.


Het gevoel van het zelf is niet langer beperkt tot de binnenkant van de huid. In plaats daarvan lijkt mijn individuele bestaan naar buiten te groeien uit de rest van het universum, zoals een haar uit het hoofd of een ledemaat uit het lichaam, zodat mijn middelpunt ook het middelpunt van het geheel is. Ik merk dat ik met mijn gewone bewustzijn de gewoonte heb te proberen het contact met dat geheel te verbreken, dat ik doorlopend in de verdediging ben. Maar wat probeer ik te beschermen? Slechts heel sporadisch heeft mijn afwerende houding rechtstreeks te maken met het afweren van fysieke schade of verlies. Voor het merendeel verdedig ik mijn verdedigingsmiddelen: ringen rond ringen rond niets. Bewakers in een fort, binnen loopgraven, binnen een radargordijn. Oorlog is de uiterlijke parodie van de oorlog van het ego tegen de wereld: alleen de bewakers zijn veilig. In de volgende oorlog zal alleen de luchtmacht vrouwen en kinderen overleven.


Ik volg mijn eigen spoor terug door het labyrint van mijn brein, langs de ontelbare bochten, waardoor ik het contact met mijzelf heb verbroken en door het steeds maar rondcirkelen het oorspronkelijk spoor heb uitgewist, waarlangs ik dit woud ben binnengegaan. Terug door de tunnels - langs de slinkse status-en-overlevings-strategie van het volwassen leven, door de onbestemde doorgangen die wij ons in onze dromen herinneren, - alle straten hebben wij ooit belopen, de gangen van de scholen, de kronkelende paadjes tussen tafel- en stoelpoten door, waar je ooit als kind rondkroop, de strakke en bloederige uitgang uit de baarmoeder, de sproeiende vloedgolf door het kanaal van de penis, de tijdloze omzwervingen door buizen en sponsachtige spelonken. Omlaag en terug door steeds nauwer wordende buizen tot het punt waarop de doorgang de reiziger zelf is - een dunne sliert moleculen die met vallen en opstaan zichzelf in de juiste volgorde proberen te krijgen, om zo een eenheid van het organische leven te vormen. Meedogenloos steeds verder terug door eindeloze en wervelende dansen in astronomisch ingedeelde ruimten, die de oorspronkelijke kernen van de wereld omringen, evenver verwijderd van de binnenkant, als de sterrennevels voorbij onze melkweg aan de buitenkant.


Omlaag en uiteindelijk naar buiten - uit het kosmische doolhof. Dan zie ik in en als mijzelf de verbijsterde reiziger, het vergeten en toch vertrouwde gevoel van de oorspronkelijke impuls van alle dingen, de opperste identiteit, het binnenste licht, het uiterste middelpunt, het zelf meer dan mijzelf. Ik sta in het midden van Ella's tuin en voel met een innige vrede, die uitzingt dat ze met de hele wereld gedeeld wil worden, dat ik ten slotte ergens thuishoor, dat ik ben teruggekeerd naar het thuis achter het thuis, dat ik terechtgekomen ben in het onbewust nagelaten erfdeel van al mijn voorvaderen vanaf den beginne. Betokkeld als de snaren van een harp, echoën schering en inslag herinneringen van triomfantelijke hymnen. Het ware fundament waar ik naar op zoek was om op te kunnen staan, is het centrum gebleken van waaruit ik zoek. De ontwijkende substantie onder alle vormen van het universum, bleek het rechtstreekse gebaar van mijn hand te zijn. Maar hoe ben ik ooit verdwaald? En waarom heb ik zover gezworven door deze ineengestrengelde tunnels, dat het lijkt dat ik de bevende werveling van de verdedigde verdediging ben, mijn gewone zelf?




Ik loop naar binnen en ontdek dat de hele huisraad leeft. Alles gebaart. Tafels tafelen, potten potten, muren muren, emmers emmeren - een wereld van gebeurtenissen in plaats van dingen. Robert zet de platenspeler aan, zonder me te vertellen wat er gespeeld gaat worden. Ik kijk aandachtig naar de schilderijende schilderijen en wordt mij pas geleidelijk bewust van de muziek; aanvankelijk kan ik niet uitmaken of ik een instrument hoor of gewoon een invallende menselijke stem. Een enkele stroom geluid, golvend, rimpelend en schommelend, met een zacht gegrom, dat uiteindelijk een houten blaasinstrument blijkt te zijn - een soort hobo. Later doen ook menselijke stemmen mee. Maar zij zingen geen woorden, niets anders dan een soort 'boe-ba-bee' dat alle vloeibare verbuigingen bevat van waartoe de stem in staat is. Wat heeft Robert daar? Ik verbeeld me dat het een paar van zijn rare vrienden moeten zijn, die een grote uitvoering geven van onzin-zingen. Het zingen zwelt aan tot een uiterst verfijnd, uitbundig en heerlijk gekweel, gekabbel, gesnater, getoeter en gehuil - dat duidelijk hoe dan ook niets betekent en alleen gedaan wordt uit pure vreugde. Dan valt er een pauze. Een stem zegt, 'Dit!' Een andere lijkt te antwoorden, "Da!" En dan, "Dit-da! Di-dittie-da!" En geleidelijk sneller, "Da-di-dittie-di-dittie-da! Di-da-di-dittie-dittie-da-di-da-di-dittie-da-da!" Enzovoort, totdat de spelers helemaal uit hun bol zijn. De platenhoes, die Robert me nu laat zien, vermeldt: 'Klassieke Muziek uit India,' en vertelt me dat dit een serie is die is uitgebracht door Alain Danielou, die toevallig de meest serieuze, esoterische en geleerde deskundige in Hindoe-muziek is, en een vertegenwoordiger van de lijn van Rene Guenon en Ananda Coomaraswamy, de meest formele, traditionele en ingewikkelde interpretatie van Yoga en Vedanta. Op een of andere manier kan ik me niet helemaal vinden bij Danielou, de pandit der pandits, met zijn delirante ontboezemingen van het menselijke vogelgeluid. Ik voel dat er aan mijn been wordt getrokken. Of misschien is het Danielou's been.


Maar dan, misschien niet. O, natuurlijk niet! Want heel plotseling voel ik mijn verstand openbarsten in een reusachtige helderheid, alsof alles openging en afdaalde naar de wortels van mijn bestaan en van tijd en ruimte zelf. De betekenis van de wereld wordt helemaal duidelijk. Ik ben met verbijstering geslagen; dat ik, of iedereen, toch kon hebben gedacht dat het leven een probleem was of het bestaan een mysterie! Ik vraag iedereen bij mij te komen.


'Luister, ik moet jullie iets vertellen. Ik heb het nooit, maar dan ook nooit zo duidelijk gezien. Maar het maakt niet zoveel uit als jullie het niet begrijpen, omdat ieder van jullie, zoals jullie zijn, helemaal volmaakt is, zelfs als je dat niet weet. Het leven is in wezen een gebaar, maar niets of niemand doet dat. Het is niet nodig dat het gebeurt en ook niet dat het blijft gebeuren. Het wordt niet door iets gestuurd; het gebeurt gewoon, ongehinderd, uit zichzelf. Het is een gebaar van beweging, geluid en kleur, en net zoals niemand dat doet, gebeurt het bij iedereen. Er is gewoon niets moeilijks aan het leven; het is een volstrekt doelloos spel - uitbundigheid, die een doel op zichzelf is. De grondslag is het gebaar. Tijd, ruimte en veelheid zijn daar verwikkelingen van. Het heeft geen zin om er wat dan ook maar van te verklaren, want verklaringen zijn alleen maar een andere vorm van iets ingewikkelds, een nieuwe uiting van het leven bovenop het leven, van gebarende gebaren. Pijn en lijden zijn gewoon extreme vormen van het spel en er is niets in het hele universum om bang voor te zijn, omdat het niet bij iedereen gebeurt! Er is helemaal geen tastbaar ego. Het ego is een soort salto, een kennen van het kennen, een bang zijn voor het bang zijn. Het is een tierelantijn, wat extra herrie om te ervaren, een soort vertraagde reactie of weerkaatsing, een soort aarzelen van het bewustzijn, dus hetzelfde als angst.'


Zeggen dat het leven alleen maar gebaar is, een handeling zonder handelend iemand, of iets zonder ontvanger of doel, klinkt natuurlijk eerder nietszeggender en onbenulliger dan verheugend. Maar volgens mij heeft een ego, een werkelijk iets dat ervaart, meer van een min dan van een plus. Het is vervreemding van de ervaring, gebrek aan meedoen. En op dit moment voel ik mij helemaal samen met de wereld, vrij van die chronische weerstand tegen het ervaren, dat het vrije stromen van het leven blokkeert en ons doet bewegen als aan spieren gebonden dansers. Maar ik hoef die weerstand niet te overwinnen. Ik zie dat weerstand, het ego, gewoon een extra werveling is in de stroom - een deel ervan - en dat er in feite helemaal geen weerstand bestaat. Er bestaat geen punt van waaruit het leven het hoofd geboden, of weerstaan moet worden.




Ik loop de tuin weer in. De kolibries vliegen op en schieten in hun paringsdans, alsof er iemand achter de struiken zit die een balspel met hen speelt. Er is fruit en meer wijn op tafel gezet. Sinaasappels - gedaanteveranderingen van de zon in zijn eigen beeltenis, alsof de boom dankbaarheid betuigt voor de warmte. Bladeren, groen met het bleke, geelfrisse groen dat ik mij herinner uit de lentes van mijn kindertijd in het Keltische struikgewas, waar openbarstende knoppen in een drijvende mist de takken van de hazelaar bespikkelden. Daarbinnen stammen, takken en twijgen, vochtigzwart achter het zonbeschenen groen. Fuchsiastruiken, warrige maaswerken van stelen, vermengd met duizenden magenta ballerina's met purperen petticoats. En achter dat alles, oprijzend naar de bijna schemerende lucht, de groep reusachtige eucalyptusbomen, met hun wuivende trossen duidelijk afzonderlijke, bamboe-achtige bladeren. Alles is hier de zichtbare vorm van de kwelende onzin en achterwege gelaten vocale behendigheid van die Hindoe-musici.


Ik herinner mij de woorden van een oud Tantrisch geschrift: 'Zoals water met golven golft en vuur met vlammen vlamt, golft het universum met ons.' Het gebaren van het gebaar, het golven van de golf-bladeren vloeien in sprinkhanen, gras in koeien, melk in baby's, lijken in wormen, aarde in bloemen, zaden in vogels, energiekwanta in de iriserende of echoënde labyrinten van het brein. Daarbinnen en opgezweept in deze eindeloze, jubelende, kosmische dans bevinden zich basis en knarsende ondertonen van de pijn die de gedaanteverandering met zich meebrengt: gekauwde zenuwuiteinden, plotselinge elektrische schokken afgevende slangen in het grasland, het stoten van de traag rondcirkelende haviken, pijnlijke spieren die houtblokken opstapelen, slapeloze nachten die in het spoor proberen te blijven van de onverbiddelijke boekhouding, die het beschaafde overleven vereist.


Wat ongewoon vanzelfsprekend is het om pijn niet langer als een probleem te zien. Problematische pijn komt namelijk voort uit de neiging van het zelfbewustzijn om het brein kort te sluiten en de doorgangen op te vullen met trillende echo's - weerzin tegen weerzin, angst voor angst, terugdeinzen voor terugdeinzen, schuldgevoel over schuldgevoel - kronkelend denken dat zichzelf vangt in een eindeloos heen en weer slingeren. In zijn gewone bewustzijn leeft de mens als iemand die probeert te praten in een buitengewoon gevoelige echokamer; hij kan alleen verdergaan door hardnekkig de eindeloos brabbelende weerkaatsingen van zijn stem te negeren. Want in het brein babbelen echo's en weerkaatste beelden in elke dimensie van gewaarworden, denken en voelen, steeds maar door in de tunnels van het geheugen. Het probleem is dat wij dit opstapelen van informatie verwarren met verstandig commentaar op wat wij op het moment aan het doen zijn, wij halen intelligentie en het ruwe materiaal van de gegevens waarmee dat werkt, door elkaar. Net als teveel alcohol, zorgt het zelfbewustzijn ervoor dat wij ons zelf dubbel zien, en dat dubbelbeeld vatten wij abusievelijk op als twee zelven - psychische en materieel, controlerend en gecontroleerd, bedachtzaam en spontaan. Dus in plaats van te lijden, lijden wij aan het lijden, en lijden aan het lijden aan het lijden.


Er is altijd gezegd dat duidelijkheid pas komt met het opgeven van het zelf. Maar wat dit betekent is dat wij ophouden met het toekennen van iets op zichzelf staands aan deze echo's en spiegelbeelden. Anders staan we in een spiegelpaleis aarzelend en besluiteloos te dansen, omdat we de beelden de leiding laten nemen. We bewegen rond in cirkels, omdat we achter, wat we al hebben gedaan, aanlopen. Wij hebben het contact verloren met onze oorspronkelijke identiteit, die niet een systeem van beelden is, maar het grote uit zichzelf bewegend gebaar, van dit tot nu toe niet herinnerde moment. De gave van herinneren en binden van de tijd, wekt de illusie dat het verleden zich verhoudt tot het heden, als de handelende persoon tot de handeling, de beweger tot het bewogene. Omdat wij dus leven vanuit het verleden, waarbij echo's de leiding nemen, zijn wij niet echt hier en dus altijd iets te laat voor het feest. Maar wat is er eigenlijk duidelijker, dan dat het verleden uit het heden volgt, zoals het kielzog uit een schip, en als we dan toch moeten leven, dat hier dan de plek is waar we moeten zijn?


Ten slotte besluit de avond de dag die geduurd lijkt te hebben, vanaf dat de wereld begon. Aan de hooggelegen kant van de tuin, boven een opengekapte plek, staat tegen de muur van bergen een halve cirkel bomen, onmetelijk hoog en dichtbebladerd, die doet denken aan een begroeide ingang naar een oude tempel. Van daar daalt de donker blauwgroene doorzichtigheid van de schemering neer, brengt de vogels tot zwijgen en laat onze gesprekken verstommen. Wij hebben de zonsondergang gade geslagen, naast elkaar gezeten op de nokbalk van de grote schuur, waarvan het met kromgetrokken en gebarsten redwoodplaten betimmerde dak, tot de grond reikt. Beneden, naar het Westen, ligt een open grasveld waar twee witte geiten gras kauwen, en daar voorbij staat Roberts huis, waar licht in de keuken laat zien dat Beryl het eten staat klaar te maken. Tijd om naar binnen te gaan en de tuin over te laten aan de ontwakende sterren.


Weer muziek - klavecimbels en een strijkorkest, en Bach in zijn uitbundigste stemming. Ik ga liggen om te luisteren en sluit mijn ogen. De hele dag door, golf na golf en uit alle kompasrichtingen van de geest, ben ik telkens weer overvallen door het gevoel dat mijn oorspronkelijke identiteit één is met de bron van het universum. Ik heb ook gezien dat die bron zijn eigen oorsprong en oorzaak is en dat haar kracht een grenzeloze speelsheid is, de veeldimensionale dans van het leven. Er is geen probleem meer, maar wie zal dat geloven? Zal ik nog in mijzelf geloven als ik terugkeer naar het normale bewustzijn? Toch kan ik op dit moment zien dat dat niets uitmaakt. Het is een spel van verstoppertje spelen en maakt allemaal deel uit van het spel waarin je inderdaad vreselijk kunt verdwalen. Hoever kunnen we dan gaan met gevonden worden?


Als het ware als een antwoord op mijn vraag, verschijnt voor mijn gesloten ogen een visioen, in een symbolische vorm, van wat Eliot 'het onbeweeglijke punt van de ronddraaiende wereld' heeft genoemd. Ik zie mijzelf omlaag kijken naar de bodem van een grote binnenplaats, als uit een venster hoog in de muur; bodem en muren zijn helemaal bedekt met keramische tegels, beschilderd met heel ingewikkelde arabesken in goud, purper en blauw. Het tafereel zou een binnenplaats kunnen zijn van een Perzisch paleis, als het niet zo'n enorme afmetingen zou hebben en de kleuren niet zo onnatuurlijk doorschijnend zouden zijn. In het midden van de binnenplaats bevindt zich een verzonken arena, in de vorm van een combinatie van een ster en een roos, afgezet met een baan tegels die het fijnste inlegwerk doen vermoeden, in vermiljoen, goud en obsidiaan.


In die arena wordt een soort ritueel opgevoerd, in de maat met de muziek. Aanvankelijk is de stemming statig en koninklijk, alsof daar officieren en hovelingen, rijkelijk geharnast en in kleurrijke mantels voor hun koning dansen. Terwijl ik kijk verandert de sfeer. De hovelingen worden engelen met vleugels van vurig goud, en in het midden van de arena verschijnt een poel met schitterende vlammen. Ik kijk naar de poel en zie, maar een enkel moment, een gezicht dat mij doet denken aan de Christus Pantokrater van de Byzantijnse mozaïeken. Ik heb het gevoel dat de gevleugelde wezens zich terugtrekken met hun vleugels voor hun gezicht, in een beweging van een eerbiedige angst. Maar het gezicht verdwijnt. De poel met vlammen wordt steeds verblindender en ik merk dan dat de gevleugelde wezens zich terugtrekken met een gebaar, niet van angst, maar van tederheid - want een vlam kent geen woede. De warmte en straling ervan - 'omhuld door vurige tongen' - zijn een ontluiken van een zo vertederende liefde, dat ik het gevoel heb dat ik het hart aller harten heb aanschouwd.




NOOT


[3] 'De zelfbewuste mens denkt dat hij denkt. Dat is lang als een vergissing beschouwd, want het bewuste individu, dat denkt dat het denkt, is niet hetzelfde als het orgaan dat het denken voor zijn rekening neemt. Het denkende individu is slechts een enkel bestanddeel, een reeks voorbijgaande aspecten van het denkende individu.' L. L. Whyte, The Unconscious Before Freud (Basic Books, New York, 1960), p. 59.


Epiloog


Zoals ik al eerder heb gezegd is dit geen verslag van een enkel experiment met bewustzijnsveranderende drugs, maar van meerdere, ter wille van een poëtische eenheid samengeperst tot een enkele dag. Tegelijkertijd heb ik mij min of meer gehouden aan de grondvorm waarop elk afzonderlijk experiment verloopt - een soort cyclus waarin iemands persoonlijkheid uit elkaar gehaald en vervolgens weer samengevoegd wordt, tot iets wat hopelijk wijzer is. Iemands echte identiteit wordt dan bijvoorbeeld ervaren als iets dat vertrouwd ver weg en oeroud is - met een magische, mythologische en archaïsche ondertoon. Maar aan het einde draait het terug naar wat iemand in het onmiddellijke heden is, want het moment van de schepping van de wereld blijkt dus niet in een onvoorstelbaar ver verleden te liggen, maar in het eeuwige heden. Op dezelfde manier wordt het spel van het leven aanvankelijk nogal cynisch opgevat als een uiterst ingewikkelde krachtmeting in speltactiek, die zichzelf slinks tentoonspreidt, zelfs in de meest altruïstische van alle menselijke inspanningen. Later ga je dan een 'goeie ouwe schurk'-houding aannemen tegenover het systeem; humor doet het beter dan cynisme. Maar ten slotte blijkt het inhalige en alomvattende kosmische egoïsme een vermomming te zijn van het ongegronde spel der liefde.

Het is echte niet mijn bedoeling om te generaliseren. Ik heb het alleen over wat ik zelf ervaren heb, en wil nogmaals zeggen dat dit soort drugs op geen enkele manier in flessen gegoten en voorverteerde wijsheid is. Ik heb het gevoel dat, als ik geen ervaren schrijver en filosoof zou zijn, drugs, die een aantal belemmeringen opheffen tussen het gewone, alledaagse bewustzijn en het veeldimensionale bovenbewustzijn van het organisme, weinig maar wel heerlijke, of soms angstaanjagende verwarring zouden scheppen. Ik zeg niet dat alleen intellectuelen daar baat bij kunnen hebben, maar wel dat er voldoende discipline of inzicht aanwezig moet zijn, om dit verruimde bewustzijn in verband te kunnen brengen met ons normale, dagelijkse leven.


Dergelijke hulpmiddelen voor het waarnemen, zijn medicijnen en geen voedingsproducten, en zoals het gebruik van een medicijn zou moeten leiden tot een gezondere manier van leven, zouden de door mij beschreven ervaringen, maatregelen in overweging moeten geven, die wij zouden kunnen nemen om een gezondere vorm van waanzin te bereiken. Daarvan is de belangrijkste het uitoefenen van wat ik meditatie zou willen noemen - ware het niet dat dit woord vaak een bijklank heeft van spirituele of geestelijke gymnastiek. Met meditatie bedoel ik dus niet iets doen of oefenen als voorbereiding op iets anders, als een middel voor iets toekomstigs, of als een studierichting waarin je vorderingen kunt maken. Een beter woord zou 'contemplatie' of zelfs 'concentreren' zijn, want wat ik bedoel is een vertragen van de tijd, van de geestelijke haast, en je aandacht tot rust laten komen in het heden - en zo te komen tot het niet zoekende waarnemen, niet van wat er zou moeten zijn, maar van wat er is. Het is heel goed mogelijk en zelfs eenvoudig, om dat zonder hulp van enige drug te doen, hoewel die chemische stoffen het voordeel hebben dat ze 'het voor jou doen,' op een merkwaardig intense en langer aanhoudende manier.


Maar degenen onder ons, die leven in deze opgejaagde en met doelen overladen beschaving, hebben meer dan wie dan ook behoefte aan het terzijde schuiven van wat klokkentijd, om de tijd uit het oog te verliezen, en om de inhoud van het bewustzijn zijn gang te laten gaan zonder tussenbeide te komen. Binnen dergelijke tijdloze ruimten, krijgt het waarnemen de gelegenheid om zich te ontwikkelen en te verdiepen, op een manier die veel lijkt op wat ik heb beschreven. Omdat je dan niet langer de ervaring geweld aandoet met je bewuste wil, of niet meer naar de dingen kijkt alsof je ze het hoofd moet bieden, of omdat je er niet meer naast staat om ze te sturen, is het mogelijk dat jouw fundamentele en één-makende begrijpen van de wereld aan de oppervlakte komt. Maar het heeft geen zin om daar een doel van te maken, of je moeizaam een weg te banen naar die manier van de dingen gade te slaan. Elke inspanning om te veranderen, wat wordt gevoeld of gezien, veronderstelt en bevestigt de illusie van een onafhankelijke kenner of ego, en door te proberen je te ontdoen van iets dat niet bestaat, duurt de verwarring alleen maar langer. Over het geheel genomen is het beter te proberen je bewust te worden van je ego, dan er vanaf proberen te komen. Dan kunnen we ontdekken dat de 'kenner' niets anders is dan het gevoel van het 'gekende,' of het gekende nu 'uiterlijke' dingen zijn of 'innerlijke' gedachten en herinneringen.


Op die manier begint het duidelijk te worden dat er, in plaats van kenners en gekende, gewoon kennenden zijn en plaats van doeners en daden gewoon doeënden. Verdeelde materie en vormen worden samen een verenigd bezig-zijn-proces. Dus als Boeddhisten zeggen dat de werkelijkheid 'leegte' is, bedoelen ze gewoon dat leven, het bezig-zijn-proces, niet uitgaat of neerkomt op een of andere concrete basis. Aanvankelijk kan dat nogal verontrustend lijken, maar in principe is dat idee niet moeilijker op te geven, dan dat van de kristallen bollen waarvan ooit werd gedacht, dat zij de planeten ondersteunden en voortbewogen.


Uiteindelijk schermt deze verenigde en tijdloze manier van waarnemen, onze normale manier af van denken en doen in de daadwerkelijke wereld: het sluit die in zonder ze te vernietigen. Maar het verandert ook die manier, door duidelijk te maken dat de functie van het daadwerkelijk handelen eerder ten dienste staat van het aanwezige heden, dan van de eeuwig wijkende toekomst, en eerder van het levende organisme dan van het mechanische systeem van staat of maatschappelijke orde.


Als aanvulling op deze rustige en beschouwende manier van meditatie, lijkt me plaats te zijn voor nog een andere, die wat lijkt op de spirituele oefeningen van de derwisjen. Niemand is gevaarlijker krankzinnig, dan iemand die altijd 'geestelijk gezond' is: hij lijkt op een onbuigzame stalen brug en heeft een rigide en breekbare manier van leven. De waarden en normen van de Westerse beschaving leggen ons die voortdurende 'geestelijke gezondheid' uiterst dwingend op, want in ons leven wordt geen enkel uithoekje geduld voor de kunst van pure onzin. Ons spel is nooit echt spel, omdat het bijna zonder uitzondering wordt beredeneerd; wij doen dat met het smoesje dat het goed voor ons is en wij daardoor weer fris naar ons werk kunnen. Er is geen enkele veilige situatie waarin wij ons echt kunnen laten gaan. Dag in dag uit moeten we gehoorzaam tikken als een klok, en 'vreemde gedachten' jagen ons zo'n angst aan, dat we ons meteen naar de dichtstbijzijnde zielenknijper spoeden. Ons probleem is dat we Sabbat geperverteerd hebben tot een dag om nog een schepje op de rationaliteit te leggen en te luisteren naar preken in plaats van stoom af te blazen.


Als onze geestelijke gezondheid stabiel en soepel moet zijn, moeten er ook af en toe momenten zijn om heel spontane bewegingen te uiten - om te dansen, te zingen, te janken, te babbelen, te springen, te kreunen en te jammeren - kortom, om gehoor te geven aan al die bewegingen die het organisme als geheel zou willen maken. Het is in ieder geval niet mogelijk om materiele en morele grenzen aan te brengen, waarbinnen aan deze vrijheid van handelen uiting gegeven kan worden - zinnige samenhangen waarbinnen onzin haar gang kan gaan. Mensen die rekening houden met die onmisbare irrationaliteit zullen nooit kleingeestig of saai worden en wat nog veel belangrijker is, ze zullen de kanalen openen waardoor de vormende en intelligente spontaniteit van het organisme eindelijk het bewustzijn kan binnenstromen. Daarom is vrij associëren zo'n waardevolle techniek in de psychotherapie; de enige beperking is dat het zuiver met woorden moet. De functie van dergelijke pauzes voor onzin is niet alleen om een uitlaat te bieden voor opgekropte emoties of onbenutte psychische energie, maar ook om een soort spontane actie in gang te zetten die, hoewel het in eerste instantie onzin lijkt, uiteindelijk toch zichzelf kan uiten in begrijpelijke vormen.


Gedisciplineerd handelen wordt over het algemeen onterecht gezien als gedwongen handelen, verricht met de tweeslachtige instelling van jezelf dwingen, alsof de wil iets heel anders zou zijn dan de rest van het organisme. Maar een opvatting waarin de menselijke natuur tot een eenheid is gemaakt en geïntegreerd is, vraagt een nieuwe visie op discipline - niet het in de hand houden van een gedwongen handeling, maar van een spontane actie. Discipline moet gezien worden als een techniek waar het organisme gebruik van maakt, zoals een timmerman zijn gereedschap gebruikt, en niet als een systeem waaraan het organisme aangepast moet worden. Anders worden de zuiver mechanische en organisatorische doeleinden van het systeem belangrijker dan die van het organisme. We bevinden ons in de situatie waarin de mens voor Sabbat is gemaakt, in plaats van de Sabbat voor de mens. Maar voordat een spontane handeling tot uiting kan komen in gereguleerde patronen, moet die eerst in gang worden gezet. Dat wil zeggen dat we veel gevoeliger moeten worden voor wat het organisme zelf wil, en leren te reageren op zijn inwendige bewegingen.


Onze taal dwingt ons bijna om dit punt op een onjuiste manier onder woorden te brengen - alsof dat 'wij,' dat gevoelig moet zijn ten opzichte van het organisme en daarop moet reageren, iets is dat daar los van staat. Helaas volgt ons taalgebruik het patroon van de maatschappelijke verzinsels die de bewuste wil scheiden van de rest van het organisme, door daar een onafhankelijk handelend iets van te maken, dat onze daden veroorzaakt en stuurt. Daarom kunnen wij niet onderscheiden wat het ego, de handelende instantie of de bewuste wil is. Wij zien niet dat het iets is dat maatschappelijk overeengekomen is, zoals de tijdsindeling in intervallen van de klok, die afwijkt van de biologische of zelfs psychologische aard van het organisme. Want de bewuste wil, die tegen de aard van het instinct in werkt, is bij het individu de verinnerlijking, de innerlijke echo, van maatschappelijke eisen, samen met de beschrijving van zijn rol of identiteit, die hij krijgt van ouders, leraren en vriendjes uit zijn jeugd. Het is een denkbeeldig, maatschappelijk samengeflanst Ik, dat indruist tegen het organisme, het biologisch opgegroeide zelf. Door middel van dit verzinsel wordt het kind geleerd zich te beheersen en zichzelf aan te passen aan de eisen van het maatschappelijke leven.


Op het eerste oog lijkt dit een vernuftig en uiterst noodzakelijk instrument om een geordende maatschappij in stand te houden, gebaseerd op individuele verantwoordelijkheid. In feite is het een 'zuinig op kleine, verkwistend in grote zaken'-blunder, die meer problemen maakt dan oplost. In zoverre de maatschappij het individu leert zich te identificeren met een controlerende wil, los van zijn gehele organisme, wordt zijn gevoel van afgescheidenheid van zichzelf en anderen, alleen maar versterkt. Op den lange duur verergert dat het probleem, dat bedoeld was om opgelost te worden, omdat het een soort persoonlijkheid teweegbrengt, waarin een sterk gevoel van verantwoordelijkheid gepaard gaat met een sterk gevoel van vervreemding.


De mystieke ervaring, of die nu teweeggebracht wordt door chemische stoffen of op andere manieren, stelt het individu in staat om zo bijzonder open en gevoelig te zijn voor de organische werkelijkheid, dat het ego gezien gaat worden als de doorzichtige abstractie, die het is. In plaats daarvan ontstaat (vooral in de laatste fase van de drugservaring) een sterk gevoel van één-zijn met anderen, waarschijnlijk verwant aan de gevoeligheid waardoor een zwerm vogels in staat is om als een geheel te wenden te keren. Een dergelijk gevoel lijkt een veel betere basis te kunnen verschaffen voor liefde en orde in de samenleving, dan het verzinsel van een afzonderlijke wil.


Het gewoonlijke effect van de drugs lijkt te zijn, dat ze de afweerhouding verminderen, zonder de waarneming onscherp te maken, zoals bij alcohol het geval is. Wij worden dingen gewaar waartegen wij ons normaal beschermen, en dat verklaart, volgens mij, de sterke vatbaarheid voor angst in de beginstadia van de ervaring. Maar pas als de afweermechanismen zijn uitgeschakeld, beginnen we te zien, geen hallucinaties, maar doorgaans genegeerde aspecten van de werkelijkheid - waaronder een gevoel van onderlinge eenheid, dat de beschaafde mens lang geleden heeft verloren. Om dat gevoel terug te krijgen hoeven wij niet de cultuur af te schaffen en terug te keren naar een of ander prehistorisch stadium, want noch tijdens de drugservaring, noch tijdens de uitgebreidere vormen van de mystieke ervaring, verlies je de vaardigheden of de kennis, die de beschaving voortgebracht heeft.


Ik heb het idee gegeven dat wij tijdens deze ervaringen aanwijzingen en inzichten krijgen, die gevolgd zouden moeten worden door bepaalde vormen van meditatie. Zijn er dan geen andere manieren waarop wij, zelfs zonder drugs te gebruiken, dat gevoel van eenheid met andere mensen kunnen terugkrijgen? De beschaafde Westerling heeft een heel gezonde afkeer van mensenmassa's en van het verlies van eigen identiteit in het 'kuddebewustzijn.' Maar er bestaat een enorm verschil tussen een vormeloze massa en een organische, sociale groep. Die laatste is een betrekkelijk klein gezelschap waarin elk lid in contact staat met elk ander lid. Die eerste is een betrekkelijk groot gezelschap, waarin de leden alleen contact hebben met de leider, en vanwege die ongeordende structuur is een massa geen echt organisme. Over mensen denken als 'de massa's,' is over hen denken naar analogie van een soort 'minder dan menselijke' orde.


De gezamenlijke erediensten van de kerken zouden een vanzelfsprekend antwoord hebben kunnen zijn op deze behoefte, ware het niet dat kerkdiensten het massapatroon volgen in plaats van het groepspatroon. De deelnemers zitten in rijen, kijken naar de achterkant van elkaars nek en staan alleen in contact met de leider - of dat nu een dominee, priester of een soort symbool is van een alleenheersende God. Veel kerken proberen dat gebrek aan contact weer goed te maken met 'gezellige bijeenkomsten' en dansfeesten, buiten de gewone diensten om. Maar deze evenementen hebben een wereldse gevoelswaarde en het soort contact waar het daar om gaat, is altijd wat afstandelijk en ingetogen. Er zijn inderdaad ook praatgroepen waarin de gespreksleider of 'deskundige' elk lid aanmoedigt om zijn zegje te doen, maar nogmaals, het contact dat zo bereikt wordt is louter verbaal en abstract.


Het probleem is dat de afwerende afweer van het ego juist terugdeinst voor datgene dat het zou kunnen verminderen - voor contact met anderen gebaseerd op fysieke uitingen van genegenheid, voor riten, dans, of spelvormen die duidelijk wederzijdse liefde symboliseren tussen de leden van de groep. Soms zal een dergelijk spel spontaan en onverwacht plaatsvinden tussen twee goeie vrienden, maar hoe verrassend zou het kunnen zijn om betrokken te raken bij het doelbewust regelen van een dergelijk contact met volstrekt onbekenden! Toch bestaan er talloze contacten tussen mensen die beweren dat ze dikke vrienden zijn, maar nog steeds het lef missen om hun genegenheid voor elkaar te tonen door middel van fysiek en erotisch contact, dat hun vriendschap zou kunnen verheffen tot het niveau van liefde. Ons probleem is dat we het enorme scala van liefde, dat tussen vrij normale vriendschap en seksueel contact in ligt, hebben verwaarloosd en ons daarin dus onzeker voelen. Dus zijn we altijd bang dat we, als we eenmaal de normale grenzen van vriendschap overschrijden, onvermijdelijk afglijden naar het uiterste van seksuele losbandigheid of nog erger, naar homoseksualiteit.


Deze lege afgrond tussen spirituele of broederlijke liefde en seksuele liefde, komt overeen met de kloof tussen geest en materie, lichaam en geest, die zo verdeeld zijn dat onze genegenheden of activiteiten of aan de ene of aan de andere zijn toebedeeld. Er bestaat geen verbindingsstuk tussen die twee en het gebrek aan enige verbinding, enig tussenliggend spectrum, maakt spirituele liefde zouteloos en seksuele liefde harteloos. Het overschrijden van de grenzen van de broederlijke liefde kan daarom niet anders opgevat worden dan als een rechtstreekse ommezwaai naar het tegenovergestelde uiterste. De subtiele en prachtige overgangen, die tussen die twee in liggen, zijn dus vrijwel verdwenen. Met andere woorden, het grootste gedeelte van liefde is een relatie die wij nauwelijks tolereren, maar liefde alleen ervaren in haar uiterste vormen is zoiets als een heel brood kopen en alleen maar de twee kapjes opeten.


Ik heb geen idee wat er gedaan kan worden om dat recht te trekken in een cultuur, waarin persoonlijke identiteit lijkt af te hangen van fysiek afstandelijk zijn, en waarin veel mensen zelfs ineenkrimpen als ze iemands hand vasthouden, met wie ze geen formeel seksuele of familieband hebben. Dwingen tot warmere contacten met anderen of daar propaganda voor maken, zou niet minder dan verbijstering opwekken. Je kunt alleen maar hopen dat in de komende jaren onze afweer spontaan zal barsten, zoals een eierschaal, als de jongen klaar zijn om uit het ei te komen. Die hoop zou wel wat aanmoediging moeten kunnen krijgen van al die stromingen in filosofie en psychologie, religie en wetenschap, van waaruit we een nieuw beeld van de mens beginnen te ontwikkelen, niet als een geest in een niet passend lichaam, maar als een van zijn sociale en natuurlijke omgeving onscheidbaar organisme.


Dit is zonder enige twijfel de door deze opmerkelijke medicijnen onthulde, visie op de mens, medicijnen die tijdelijk onze afweer opheffen en ons de gelegenheid geven om te zien wat het afgescheiden bewustzijn doorgaans veronachtzaamt - de wereld als een onderling verbonden geheel. Deze visie ligt ongetwijfeld ver voorbij enige door drugs teweeggebrachte hallucinatie of bijgelovige fantasie. Het vertoont een treffende gelijkenis met het onbekende universum dat fysici en biologen hier en nu proberen te beschrijven. Het is namelijk duidelijk dat hun denken de richting ingaat van de onthulling van een één-makende kosmologie, die niet langer verdeeld wordt door de oude onverenigbaarheid van materie en geest, substantie en attribuut, ding en gebeurtenis, handelende persoon en handeling, stof en energie. En dat zou een universum moeten worden waarin de mens denken noch voelen zal, dat hij een eenzaam individu is, dat het hoofd moet bieden aan vreemde en bedreigende dingen.


Wij zullen dan niet alleen een één-makende maar ook een heerlijke kosmologie hebben.


Naar boven