Home
DE MACHINE STOPT
E.M. Forster (1879-1970)
1909
Inleiding bij deze vertaling:
Meer dan honderd jaar geleden schreef Edward Morgan Forster deze
sciencefiction-achtige, profetische parabel met een onherroepelijke
apocalyptische afloop. Telegrafie en telefonie bestond toen al, er
lagen transatlantische kabels, maar het versturen van beelden via een
kabel stond nog in de kinderschoenen. In 1909, toen Forster dit verhaal
schreef, waren ze nog niet verder gekomen dan 24 pixels die letters
konden vormen. Het jaar daar vóór was van Shelford Bidwell, die al in
1881 in Nature een artikel met de titel Tele-Photography
had gepubliceerd, in datzelfde tijdschrift het artikel Telegraphic
Photography and Electric Vision opgenomen, waarin hij een
opsomming gaf van de vrijwel onoplosbare problemen die dat met zich
meebracht. Het is niet bekend of Forster dat stuk gelezen heeft, maar
met een bewonderenswaardige vooruitziende blik voorspelt hij in dit
verhaal het internet, dat hij de Machine noemt, de ICT, de tablet en de
domotica waarbij alles in huis aangestuurd wordt via de Machine, maar
ook hoe onderlinge contacten veranderen in virtuele en angst voor
lichamelijk contact teweegbrengt, de horror silentii, de angst voor
stilte, die geweerd wordt door onafgebroken muziek uit muziekmachines
en de uiteindelijke totale afhankelijkheid van een door de mens zelf
gecreëerde, uiterst kwetsbare infrastructuur, en dat allemaal onder de
noemer vooruitgang. De Machine is een equivalent van The Matrix
en ontsnappen aan de Machine vergelijkbaar aan ontsnappen aan The
Matrix. Neo is de hedendaagse Kuno en allebei zoeken ze een uitweg naar
buiten, uit de hel of Plato's grot, waarmee deze parabel ook veel
overeenkomsten vertoont, gedreven door een weten dat er een ander leven
mogelijk is, dan dit overleven in een zelfgecreëerd tranendal, deze hel
waarin mensen ronddwalen, onder leiding van al die deskundigen die hen
verzekeren dat dit het echte leven is. Het vonnis dat door de
achtergeblevene in Plato's grot uitgesproken werd over de vermetele die
boven een kijkje was gaan nemen, was de dood; het vonnis van de Machine
is Ontheemding en Ontheemd zijn betekent de dood, schrijft Forster,
"want de Machine voedt ons, kleedt ons en verschaft ons onderdak; via
haar praten we met elkaar, via haar zien we elkaar, in haar bestaan we.
De Machine is de vriend van nieuwe ideeën en de vijand van bijgeloof;
de Machine is almachtig, eeuwig; gezegend de Machine."
De vertaler
Het Luchtschip
Stel je voor, als je dat kunt, een klein kamertje, zeshoekig als de
cel van een honingraat. Het wordt niet verlicht door een venster of
lamp en toch is het gevuld met een zacht lichtschijnsel. Het is niet
voorzien van ventilatieopeningen en toch is de lucht vers. Er zijn geen
muziekinstrumenten en toch gonzen in die kamer, op het moment dat ik
met mijn overpeinzing begin, melodieuze geluiden. In het midden staat
een fauteuil en daarnaast een bureautje - dat is het hele meubilair. En
in de fauteuil zit een ingezwachtelde vleesklomp - een vrouw, ongeveer
één meter vijftig lang, met een gezicht zo wit als schimmel. Het is
haar kamertje.
Er klonk een elektrische bel.
De vrouw raakte een schakelaar aan en de muziek zweeg.
'Ik moet maar eens gaan kijken wie het is,' dacht ze en zette haar
stoel in beweging. De stoel werd, evenals de muziek, mechanisch
aangedreven en rolde haar naar de andere kant van de kamer, waar de bel
nog steeds hardnekkig rinkelde.
'Wie daar?' riep ze. Haar stem klonk geïrriteerd, want ze was al
vaak gestoord sinds de muziek was begonnen. Ze kende een paar duizend
mensen; in bepaalde opzichten was het onderling contact tussen de
mensen enorm toegenomen.
Ze luisterde naar de microfoon, haar bleke gezicht rimpelde zich
tot een glimlach en ze zei:
'Prima. We kunnen praten, ik zal de rest even uitschakelen. De komende
vijf minuten verwacht ik niets belangrijks - dus ik kan je de volle
vijf minuten geven, Kuno. Daarna moet ik een lezing gaan houden over
"Muziek tijdens de Australische Periode."'
Ze drukte op de afschermtoets, zodat niemand anders met haar kon
spreken. Daarna op de toets van het lichtapparaat en de kleine kamer
werd in duisternis gedompeld. 'Nu meteen!' riep ze, opnieuw
geïrriteerd. 'Nu, Kuno; ik zit hier in het donker mijn tijd te
verdoen.'
Maar het duurde wel vijftien seconden voordat het ronde bord, die
ze in haar handen hield, licht begon te geven. Er trok een zwak, blauw
lichtschijnsel overheen, dat overging in donkerpaars en opeens kon ze
het beeld zien van haar zoon, die aan de andere kant van de aardbol
woonde en hij dat van haar. 'Kuno, wat ben je langzaam.'
Hij glimlachte ernstig.
'Ik denk echt dat je het leuk vindt zo te teuten.'
'Ik heb u al eerder gebeld, mamma, maar u was steeds in gesprek of
niet te bereiken. Ik moet u wat bijzonders vertellen.'
'Wat dan, liefje? Vlug. Waarom kon je het dan niet per buizenpost
sturen?'
'Omdat ik zoiets liever vertel. Ik wil...'
'Ja?'
'Ik wil dat u me komt opzoeken.'
Vashti keek naar zijn gezicht op het blauwe bord.
'Maar ik kan je toch zien!' riep ze uit. 'Wat wil je nog meer?'
'Ik wil u niet via de Machine zien,' zei Kuno. 'Ik wil niet via die
vervelende Machine met u praten.'
'O, ssssst!' zei zijn moeder, een beetje geschrokken. 'Je mag niets
lelijks over de Machine zeggen.'
'Waarom niet?'
'Dat mag niet.'
'U praat alsof de Machine door een god is gemaakt,' riep haar zoon.
'Ik geloof dat u tot haar bidt als u zich ongelukkig voelt. Ze is
door mensen gemaakt, vergeet dat niet. Knappe mensen, maar wel mensen.
De Machine betekent veel, maar niet alles. Ik zie op dit bord iets dat
op u lijkt, maar u zelf zie ik niet. Door deze telefoon hoor ik iets
wat op u lijkt, maar u zelf hoor ik niet. Daarom wil ik dat u hier
komt. Kom me opzoeken, dan kunnen we elkaar echt zien en het hebben
over wat ik allemaal verwacht dat er gaat gebeuren.'
Ze antwoordde dat ze eigenlijk geen tijd had voor een bezoek.
'Het luchtschip doet er nauwelijks twee dagen over, van u naar
mij.'
'Ik heb de pest aan luchtschepen.'
'Waarom?'
'Ik vind het vreselijk om de afschuwelijke bruine aarde te zien en
de zee en de sterren als het donker is. Ik doe geen ideeën op in een
luchtschip.'
'Ik krijg ze nergens anders.'
'Wat kun je dan allemaal bedenken in de lucht?'
Hij wachtte even.
'Kent u niet die vier grote sterren die een rechthoek vormen met er
middenin, vlak bij elkaar, drie sterren en nog drie andere sterren die
eronder hangen?'
'Nee. Ik houd niet van sterren. Maar hebben ze jou ergens aan doen
denken? Wat interessant; vertel!'
'Ik kreeg het idee dat het op een man lijkt.'
'Ik begrijp het niet.'
'De vier grote sterren zijn de schouders en knieën van de man. De
drie sterren in het midden lijken op de gordel die mannen vroeger
droegen en de drie sterren daaronder op een zwaard.'
'Een zwaard?'
'Mannen droegen een zwaard bij zich, om dieren en andere mannen mee
te doden.'
'Het lijkt me geen erg goed idee, maar wel origineel. Wanneer heb
je dat voor het eerst gekregen?'
'In het luchtschip...' Hij zweeg en ze had de indruk dat hij
verdrietig keek. Ze wist het niet zeker, want de Machine bracht van
gezichtsuitdrukkingen niet de nuances over. Ze gaf alleen maar een
algemene indruk van mensen - een indruk die voldoende was voor alle
praktische doeleinden, dacht Vashti. De ongrijpbare uitstraling,
waarvan een in opspraak geraakte filosofie verkondigd had dat dat de
essentie was van onderling contact, werd door de Machine niet zonder
reden genegeerd, net zoals dat gebeurde door de fabrikanten van
kunstfruit, bij die van de druif. Iets dat 'goed genoeg' was, werd al
heel lang door ons soort aanvaard.
'Ik bedoel,' vervolgde hij, 'dat ik die sterren weer wil zien. Het
zijn merkwaardige sterren. Ik wil ze niet vanuit het luchtschip zien,
maar vanaf het aardoppervlak, zoals onze voorouders dat duizenden jaren
geleden deden. Ik wil een bezoek brengen aan het aardoppervlak.'
Opnieuw was ze verbijsterd.
'Moeder, u móet komen, al is het maar om mij uit te leggen wat voor
kwaad dat kan.'
'Niets kwaads,' antwoordde ze, terwijl ze zich inhield. 'Maar ook
niets goeds. Het aardoppervlak is alleen maar stof en modder, er blijft
niets in leven en je zou een gasmasker nodig hebben, want de koude
buitenlucht zou je dood betekenen. Daar ga je op slag dood.'
'Ik weet het; ik zal natuurlijk alle voorzorgsmaatregelen nemen.'
'En trouwens...'
'Ja?'
Ze dacht even na en koos haar woorden behoedzaam. Haar zoon had een
vreemd en opvliegend karakter en ze wilde hem van de onderneming
afbrengen.
'Het is in strijd met de tijdgeest,' beweerde ze.
'Bedoelt u daarmee dat het strijdig is met de Machine?'
'In zekere zin, maar...'
Het beeld op het blauwe bord vervaagde.
'Kuno!'
Hij had het contact verbroken.
Even voelde Vashti zich eenzaam.
Toen deed ze het licht weer aan en door de aanblik van haar kamer,
overspoeld door het lichtschijnsel en bezaaid met elektrische knoppen,
kwam ze weer tot leven. Overal zaten knoppen en schakelaars - knoppen
om eten te bestellen, muziek en kleren. Er was een knop voor een warm
bad en als je daar op drukte, rees een (imitatie)marmeren badkuip
omhoog uit de vloer, tot de rand gevuld met een warme, geurverdrijvende
vloeistof. Er was een knop voor een koud bad en een die leesvoer
aanleverde. En dan natuurlijk de knoppen waarmee ze contact maakte met
haar kennissen en vrienden. Hoewel de kamer zelf niets bevatte, stond
Vashti in verbinding met alles, overal ter wereld, waar ze om gaf.
Het volgende wat ze deed was de afschermschakelaar uitzetten en
toen barstten alle in de wacht staande verbindingen van de afgelopen
drie minuten over haar los. De kamer werd gevuld met het geluid van
bellen en spreekbuizen. Hoe was het nieuwe voedsel? Kon ze het
aanbevelen? Had ze de laatste tijd nog ideeën gekregen? Mochten ze haar
hun eigen ideeën vertellen? Wilde ze een afspraak maken om binnenkort
een bezoek te brengen aan de openbare kinderbewaarplaatsen? - laten we
zeggen deze maand?
De meeste van die vragen beantwoordde zij geïrriteerd -
prikkelbaarheid was een toenemend verschijnsel in een tijd die steeds
sneller ging. Ze zei dat de nieuwe maaltijden afschuwelijk waren. Dat
ze zo druk was door haar vele afspraken dat ze niet in staat was de
kinderbewaarplaatsen te bezoeken. Dat ze nu zelf geen ideeën had, maar
dat ze er net een had gehoord - dat vier sterren met drie in het midden
op een man leken: ze betwijfelde of het belangrijk was. Toen schakelde
ze haar contacten uit, want het was tijd om haar lezing over
Australische muziek te houden. Het onbeholpen systeem van openbare
bijeenkomsten was al lang geleden afgeschaft; noch Vashti noch haar
toehoorders kwamen hun kamer uit. Zij sprak vanuit haar fauteuil,
terwijl de anderen, in hun eigen fauteuil, haar prima konden zien en
horen. Ze begon met een geestig verhaal over muziek in het
pre-Mongoolse tijdperk en ging verder met een beschrijving van de
geweldige opkomst van liederen na de Chinese overwinning. Hoe ver weg
en verouderd de methoden van I-San-So en de Brisbaneschool ook waren,
toch had ze het gevoel (zei ze) dat het bestuderen daarvan een antwoord
kon bieden op de hedendaagse musici; ze waren fris en bovenal, ze
hadden ideeën. Haar lezing, die tien minuten duurde, werd goed
ontvangen en na afloop luisterde zij en veel van haar toehoorders, naar
een lezing over de zee; de zee kon veel ideeën opleveren; onlangs had
de spreker een gasmasker opgezet en een bezoek aan de zee gebracht.
Daarna at ze, praatte met veel vrienden, nam een bad, praatte weer en
liet haar bed komen. Het bed beviel haar niet. Het was heel groot en
zij voelde meer voor een klein bed.
Klagen had geen zin, want bedden hadden overal ter wereld dezelfde
afmetingen en om een andere maat te krijgen zouden uitgebreide
wijzigingen aangebracht moeten worden aan de Machine. Vashti sloot
zichzelf af - dat was nodig, want onder de grond was geen sprake van
dag of nacht - en overdacht nog eens alles wat was voorgevallen sinds
de laatste keer dat ze haar bed had laten komen. Ideeën? Vrijwel geen.
Gebeurtenissen - was Kuno's uitnodiging een gebeurtenis?
Naast haar, op het bureautje, lag een overblijfsel uit de 'de tijd
van de draagkoets' - een boek. Het was het 'Boek van de Machine'.
Daarin stonden aanwijzingen voor elke mogelijke onvoorziene
gebeurtenis. Als ze het warm had of koud, een spijsverteringstoornis of
niet op een woord kon komen, raadpleegde ze het Boek en dat vertelde
haar op welke knop ze moest drukken. Het was uitgegeven door de
Centrale Commissie. In overeenstemming met een in zwang komende
gewoonte, was het luxueus gebonden.
Ze zat overeind in bed en nam het eerbiedig in haar handen. Ze keek
de verlichte kamer rond, alsof iemand haar zou kunnen zien. Toen
mompelde ze, half beschaamd, half verheugd: 'O Machine! O Machine!' en
tilde het Boek omhoog naar haar lippen. Driemaal kuste ze het, driemaal
boog ze haar hoofd, driemaal kreeg ze een uitzinnig gevoel van
goedkeuring. Nadat ze klaar was met het ritueel, sloeg ze bladzijde
1367 op, met de vertrektijden van de luchtschepen vanaf het eiland op
het zuidelijk halfrond, onder de bodem waarvan zij woonde, naar het
eiland op het noordelijk halfrond, waaronder haar zoon woonde.
Ze dacht: 'Ik heb er de tijd niet voor.'
Ze verduisterde de kamer en sliep in; ze werd wakker en verlichte
de kamer; ze at, wisselde ideeën uit met haar vrienden, luisterde naar
muziek en woonde lezingen bij; ze verduisterde haar kamer en sliep.
Boven haar, onder haar en om haar heen, gonsde eeuwig de Machine; ze
merkte het niet, want met dat geluid in haar oren was ze geboren. De
aarde die haar droeg, gonsde terwijl ze zich door de stilte spoedde en
keerde haar nu eens naar de onzichtbare zon en dan weer naar de
onzichtbare sterren. Ze werd wakker en verlichte de kamer.
'Kuno!'
'Ik ga niets tegen u zeggen,' antwoordde hij, 'totdat u hier bent.'
'Ben je op het aardoppervlak geweest sinds we elkaar het laatst
hebben gesproken?'
Zijn beeld vervaagde.
Opnieuw raadpleegde ze het Boek. Ze werd heel zenuwachtig en ging
met bonzend hart achterover in haar stoel liggen. Stel u haar voor als
iemand zonder tanden of haar. Even later stuurde ze haar stoel naar de
wand en drukte op een afwijkende knop. De wand schoof langzaam vaneen.
Door de opening zag ze een tunnel die een flauwe bocht maakte, zodat
het eind niet zichtbaar was. Als ze haar zoon wilde bezoeken, was hier
het begin van de reis.
Natuurlijk wist ze alles af van het communicatiesysteem. Daar was
niets geheimzinnigs aan. Ze zou een voertuig laten komen en dat zou met
haar door de tunnel vliegen, tot aan de lift die met het
luchtschipstation in verbinding stond: het systeem was al vele, vele
jaren in gebruik, lang voordat overal de Machine werd ingeschakeld. En
natuurlijk had ze de beschaving bestudeerd die onmiddellijk aan de hare
voorafgegaan was - de beschaving die de functie van het systeem
verkeerd begrepen had en het had gebruikt om mensen naar dingen toe te
brengen, in plaats dingen naar mensen. Die grappige oude tijd, toen de
mensen erop uit gingen voor verandering van lucht, in plaats van de
lucht in hun kamer te veranderen! En toch - ze was bang voor de tunnel;
ze had hem niet gezien sinds haar laatste kind was geboren. Hij was
bochtig - maar niet zoals ze zich herinnerde; hij was schitterend -
maar toch niet zo schitterend als een spreker had beweerd. Nu ze hem
zelf zag werd Vashti werd gegrepen door angst. Ze deinsde terug in de
kamer en de wand sloot zich weer.
'Kuno,' zei ze, 'ik kan niet naar je toe komen. Ik voel me niet
goed.'
Even later zakte een enorm apparaat vanuit het plafond op haar neer
en automatische werd een thermometer tussen haar lippen gestoken en een
stethoscoop op haar hart geplaatst. Ze bleef machteloos liggen. Koele
kussentjes vleiden zich op haar voorhoofd. Kuno had haar dokter
getelegrafeerd.
Overal in de Machine rommelden dus nog steeds menselijke
hartstochten. Vashti dronk de medicijn die de dokter in haar mond goot
en het apparaat trok zich terug in het plafond. De stem van Kuno vroeg
hoe ze zich voelde.
'Beter.' Toen geïrriteerd. 'Maar waarom kom je eigenlijk niet naar
me toe?'
'Omdat ik hier niet weg kan.'
'Hoezo?'
'Omdat elk moment iets geweldigs kan gebeuren.'
'Ben je al op het aardoppervlak geweest?'
'Nog niet.'
'Wat is er dan?'
'Dat kan ik u niet via de Machine vertellen.'
Ze ging weer op de oude voet verder.
Maar ze dacht aan Kuno toen hij nog een baby was, aan zijn
geboorte, zijn verhuizing naar de openbare kinderbewaarplaats, haar
eigen bezoek aan hem daar, zijn bezoeken aan haar - bezoeken die
ophielden toen de Machine hem een kamer had toegewezen aan de andere
kant van de aardbol. 'Ouders, plichten van de,' stond in het Boek van
de Machine, 'eindigen op het ogenblik van de geboorte. Pag. 422327483.'
Klopt, maar er was iets bijzonders aan Kuno - in feite hadden al haar
kinderen iets bijzonders gehad - en eigenlijk moest ze de reis
trotseren als hij dat wilde. En dat 'er kan iets geweldigs gebeuren'.
Wat betekende dat? Zonder twijfel de onzin van een jongeman, maar ze
moest gaan. Opnieuw drukte ze op de afwijkende knop, opnieuw schoof de
wand vaneen en zag ze de tunnel die uit het zicht afboog. Ze greep het
Boek, stond op, strompelde naar het perron en riep het voertuig op.
Haar kamer sloot zich achter haar; de reis naar het noordelijk halfrond
was begonnen.
Het liep natuurlijk volmaakt soepel. Het voertuig naderde en ze zag
dat de stoelen precies hetzelfde waren als die van haar. Toen ze een
teken gaf stopte het en ze strompelde de lift in. Er was nog een andere
passagier in de lift, de eerste medemens die ze na maanden in levende
lijve zag. In die tijd werd weinig gereisd, want dankzij de vorderingen
van de wetenschap, was de aarde overal precies hetzelfde. Aan snelle
wegverbindingen, waarvan de vorige beschaving zich zoveel had
voorgesteld, was een eind gekomen, omdat die beschaving wat dat betreft
zichzelf de das om had gedaan. Wat had het voor zin naar Peking te gaan
als het daar precies hetzelfde was als in Shrewsbury. Waarom teruggaan
naar Shrewsbury, als het daar toch precies hetzelfde zou zijn als in
Peking? De mensen verplaatsten maar zelden hun lichaam; alle
rusteloosheid was in hun hoofd geconcentreerd.
De luchtschipdienst was een overblijfsel uit het afgelopen
tijdperk. Ze was in stand gehouden, omdat in stand houden gemakkelijker
was dan beëindigen of beperken, maar nu werd de behoefte van de
bevolking eraan ver overtroffen. Schip na schip steeg op uit de kraters
van Rye of Christchurch (ik gebruik de oude namen), zeilden het drukke
luchtruim in en legden aan bij de aanlegsteigers in het zuiden - leeg.
Het systeem was zo uitstekend geregeld en zo onafhankelijk van de
weersomstandigheden, dat de lucht, rustig of bewolkt, een reusachtige
caleidoscoop leek waarop hetzelfde patroon regelmatig terugkeerde. Het
luchtschip waarmee Vashti vloog, vertrok de ene keer bij zonsondergang,
de andere keer bij zonsopgang. Maar telkens als het over Rheas heen
vloog, kwam het in de buurt van het luchtschip dat dienst deed tussen
Helsingfors en Brazilië en elke derde keer dat het over de Alpen heen
vloog, zeilde de vloot van Palermo er achter langs. Nacht en dag, wind
en storm, vloed en aardbeving, vormden geen beletsel meer voor de mens.
Hij had de Leviathan getemd. Alle oude literatuur, met haar eerbied en
angst voor de Natuur, klonk nu even misleidend als kinderpraat.
Toen Vashti de enorme flank van het schip zag, gevlekt door
blootstelling aan de buitenlucht, keerde toch haar angst terug om er
zelf in te gaan. Het leek helemaal niet op het luchtschip op de
cinematofoot (het blauwe bord, vert.). Het rook bijvoorbeeld - niet erg
of onaangenaam, maar het rook en met haar ogen dicht zou ze hebben
geweten dat er iets nieuws in de buurt was. Toen moest ze er vanaf de
lift naartoe lopen en zich onderwerpen aan de blikken van de andere
passagiers. De man die voorop liep, liet zijn Boek vallen - een
kleinigheid, maar het maakte hen allemaal onrustig. Als je het Boek in
je kamer liet vallen, tilde de vloer het mechanisch op, maar het
gangpad naar het luchtschip was niet zo geconstrueerd en het heilige
Boek bleef onbeweeglijk liggen. Ze bleven staan - het was iets
onvoorziens - en in plaats van dat de man zijn eigendom opraapte,
voelde hij aan zijn armspieren om te zien waarom ze hem in de steek
hadden gelaten. Toen zei iemand uit zichzelf: 'We komen te laat' - en
ze gingen aan boord, waarbij Vashti onderweg op de bladzijden trapte.
Binnen nam haar ongerustheid toe. De inrichting was ouderwets en
onafgewerkt. Er was zelfs een vrouwelijke begeleidster aan wie ze
tijdens de reis haar wensen kenbaar moest maken. Natuurlijk liep er
binnen een roltrottoir over de hele lengte van het schip, maar er werd
van haar verwacht dat ze vandaar zelf naar haar hut zou lopen. Sommige
hutten waren beter dan de andere en zij kreeg niet de beste. Ze vond
dat de begeleidster niet eerlijk was geweest en trilde van woede. De
glazen schuifdeuren waren gesloten en ze kon niet terug. De lift,
waarmee ze naar boven was gekomen, zag ze aan het eind van het
voorportaal rustig op en neer gaan, leeg. Onder die, met glanzende
tegels bedekte, gangen waren kamers, verdieping na verdieping, tot diep
in de aarde en in iedere kamer zat een menselijk wezen, te eten, te
slapen, of ideeën voort te brengen. En diep verstopt in die bijenkorf
lag haar eigen kamer. Vashti was bang. 'O Machine!' mompelde ze,
streelde haar Boek en kwam tot rust.
Toen leken de muren van de gang opeens samen te vloeien, zoals de
gangen die we in dromen zien, de lift verdween, het gevallen Boek gleed
naar links en was opeens weg, glanzende tegels snelden als een
waterstroom voorbij, er volgde een lichte schok en het luchtschip kwam
tevoorschijn uit zijn tunnel en verhief zich boven het water van een
tropische oceaan.
Het was nacht. Even zag ze de kust van Sumatra, omrand door
fosforescerende golven en gesierd met vuurtorens, die nog steeds hun
stralen uitzonden, waar niemand naar keek. Ook die verdwenen en alleen
de sterren leidden haar nog af. Ze stonden niet onbeweeglijk, maar
zwaaiden heen en weer boven haar hoofd en vulden het ene bovenlicht na
het andere, alsof niet het luchtschip, maar het heelal voortraasde. En,
zoals vaak tijdens heldere nachten gebeurt, leek er de ene keer diepte
in te zitten en dan weer alsof de sterren in een plat vlak stonden; de
ene keer verdieping op verdieping opgestapeld tot in de oneindige hemel
en dan weer, als een dak dat voor altijd het uitzicht van de mens
beperkt, de oneindigheid verbergend. In beide gevallen leken ze
onverdraaglijk. 'Moeten we in het donker vliegen?' riepen de passagiers
boos en de begeleidster, die niet had opgelet, maakte licht en trok de
metalen rolschermen omlaag. Toen de luchtschepen gebouwd werden, was
rechtstreeks naar de dingen kijken nog in zwang in de wereld. Vandaar
het buitengewoon grote aantal bovenlichten en vensters en het evenredig
grote ongemak voor iedereen die beschaafd en ontwikkeld was. Zelfs in
Vashti's hut gluurde nog één ster door een barst in het scherm naar
binnen en nadat ze een paar uur onrustig had gesluimerd, werd ze
gestoord door een onbekende gloed, de dageraad.
Het schip had zich westwaarts gespoed, maar de aarde was nog
sneller oostwaarts gedraaid en had Vashti en haar reisgenoten terug
naar de zon getrokken. De wetenschap kon de nacht verlengen, maar wel
heel weinig en de hoopvolle verwachting, dat het effect van de draaiing
van de aarde overdag, opgeheven kon worden, was samen met nog grotere
verwachtingen, vervlogen. 'Gelijke tred houden met de zon,' of haar
zelfs achter zich laten, was het doel van de vorige beschaving geweest.
Voor dat doel waren zeer snelle vliegtuigen gebouwd, die enorme
snelheden konden halen en bestuurd werden door de knapste koppen van
die tijd. Onder luid applaus van de mensheid, vlogen ze rond de
aardbol, steeds maar rond, westwaarts, steeds maar westwaarts, steeds
maar rond. Tevergeefs. De aardbol draaide nog sneller naar het Oosten,
er gebeurden verschrikkelijke ongelukken en de Commissie voor de
Machine, die in die tijd bekendheid verwierf, verklaarde de poging
onwettig, niet mechanisch en tot een Ontheemde veroordeeld worden, was
de sanctie die daarop stond.
Die Ontheemding, komt later nog ter sprake.
De Commissie had ongetwijfeld gelijk. Toch wekte de poging om 'de
zon te verslaan' bij onze mensheid voor het laatst een
gemeenschappelijke belangstelling op voor de hemellichamen, of in feite
voor alles. Het idee van een macht buiten de wereld was de reden dat de
mensen zich voor de laatste keer tot één geheel aaneensloten. De zon
had gewonnen, maar het was wel het eind van haar geestelijke
heerschappij. Dageraad, middag, de cyclus van de dierenriem, raakten
het leven en hart van de mens niet meer en de wetenschap trok zich
ondergronds terug om zich te richten op problemen waarvan ze zeker was
ze te kunnen oplossen.
Dus toen Vashti merkte dat een rozenrode lichtstreep haar hut
binnendrong, stoorde haar dat en probeerde ze het rolscherm verder
dicht te doen. Maar het scherm schoot helemaal omhoog en door het
bovenlicht zag ze kleine roze wolkjes, deinend tegen een blauwe
achtergrond en toen de zon hoger kroop, vielen haar stralen
rechtstreeks naar binnen en stroomden, als een gouden zee langs de wand
omlaag. De gouden gloed rees en daalde met de bewegingen van het
luchtschip, zoals golven rijzen en dalen, maar het nam gestaag toe,
zoals het wassende tij. Als ze niet oppaste zou het haar gezicht raken.
Een vlaag van afgrijzen bracht haar van slag en ze belde om de
begeleidster. Ook de begeleidster was ontzet, maar ze kon niets doen;
het was niet haar taak het scherm te repareren. Ze kon de dame alleen
maar aanraden een andere hut te nemen, waartoe ze dan ook aanstalten
maakte.
De mensen waren over de hele wereld vrijwel precies hetzelfde, maar
de begeleidster van het luchtschip was, misschien door haar
uitzonderlijke taak, een beetje vreemd geworden. Vaak moest ze de
passagiers rechtstreeks aanspreken en dat had haar optreden een
bepaalde lompheid en iets eigens gegeven. Toen Vashti met een gil de
zonnestralen ontweek, gedroeg ze zich onbeschaafd - ze stak haar hand
uit om haar te kalmeren.
'Hoe durf je!' riep de passagier uit. 'Dit is onfatsoenlijk!'
De vrouw was beduusd en verontschuldigde zich voor het feit dat ze
haar niet had laten vallen. Mensen raakten elkaar nooit aan. Dankzij de
Machine was die gewoonte in onbruik geraakt.
'Waar zijn we nu?' vroeg Vashti uit de hoogte.
'We zijn boven Azië,' antwoordde de begeleidster zo beleefd
mogelijk.
'Azië?'
'Vergeef me dat ik van die banale woorden gebruik. Ik ben gewend de
plaatsen waar we overheen vliegen bij hun niet-mechanische naam te
noemen.'
'O, ik kan me Azië nog wel herinneren. Daar kwamen de Mongolen
vandaan.'
'Onder ons, in de buitenlucht, heeft een stad gelegen die ooit
Simla heette.'
'Heb je wel eens gehoord van de Mongolen en de Brisbaneschool?'
'Nee.'
'Brisbane lag ook in de buitenlucht.'
'Die bergen daar rechts - ik zal ze u laten zien.' Ze duwde een
metalen scherm omhoog. De hoogste ketens van het Himalayagebergte
werden zichtbaar. 'Dat werd vroeger het Dak van de Wereld genoemd.'
'Wat een rare naam!'
'U moet bedenken dat ze vóór de dageraad van de beschaving een
ondoordringbare muur leken, die tot de sterren reikte. Er werd
aangenomen dat niemand anders dan de goden boven hun toppen konden
verblijven. Wat zijn we toch, dankzij de Machine, vooruitgegaan!'
'Wat zijn we toch, dankzij de Machine, vooruitgegaan!' zei Vashti.
'Wat zijn we toch, dankzij de Machine, vooruitgegaan,' echode de
passagier, die de vorige avond zijn Boek had laten vallen en nu in de
doorloop stond.
'En dat witte spul in die spleten? - wat is dat?'
'Ik ben de naam vergeten.'
'Doe het scherm dicht, alsjeblieft. Die bergen geven me geen
ideeën.'
De noordkant van het Himalayagebergte lag in diepe schaduw; op de
hellingen, aan de kant van India, scheen de zon. De bossen waren
tijdens het leestijdperk verwoest om er krantenpapier van te maken,
maar de sneeuwvlakten ontwaakten tot hun ochtendpracht en er hingen nog
wolken aan de voorflank van de Kinchinjunga. In de vlakte waren ruïnes
van steden te zien, stroompjes, die ooit rivieren waren, die nu langs
hun muren sijpelden en daarnaast hier en daar tekenen van kraters die
de tegenwoordige steden aangaven. Over het hele gebied snelden
luchtschepen, onvoorstelbaar doortastend, kriskras door elkaar
en stegen achteloos omhoog als ze aan de turbulentie van de lagere
luchtlagen wilden ontkomen en het Dak van de Wereld wilden oversteken.
'We zijn echt vooruitgegaan, dankzij de Machine,' herhaalde de
begeleidster en verborg het Himalayagebergte achter een metalen scherm.
De dag sleepte zich moeizaam voort. De passagiers zaten in hun
hutten, vermeden elkaar met een haast fysieke afkeer en zagen
verlangend uit naar het moment waarop ze weer onder het aardoppervlak
zouden verdwijnen. Er waren acht of tien, meest jonge mannelijke
passagiers aan boord, die vanuit de openbare kinderbewaarplaatsen waren
uitgezonden om in verschillende streken van de aarde de kamers van de
overledenen te gaan betrekken. De man die zijn Boek had laten vallen
was op de thuisreis. Hij was naar Sumatra uitgezonden om de
voortplanting van het ras te stimuleren. Alleen Vashti reisde uit eigen
wil.
Tegen de middag wierp ze een tweede blik op de aarde. Het
luchtschip vloog boven een andere bergketen, maar door de bewolking kon
ze er maar weinig van zien. Enorme hoeveelheden zwart gesteente
zweefden onder haar en smolten samen tot een vaag grijs. De omtrekken
waren onwerkelijk; één ervan leek op een vooroverliggende man.
'Geen ideeën hier,' mompelde Vashti en verborg de Kaukasus achter
een metalen scherm.
's Avonds keek ze nog eens. Ze staken een goudkleurige zee over, waarin
veel eilandjes en één schiereiland lagen.
Ze herhaalde: 'Geen ideeën hier,' en verborg Griekenland achter het
metalen scherm.
II
Het Reparatietoestel
Via een portaal, een lift, een buisvormige spoorweg, een perron en
een schuifdeur - door alle stappen bij haar vertrek, in omgekeerde
volgorde af te leggen - bereikte Vashti de kamer van haar zoon, die
precies op haar eigen kamer leek. Ze kon wel zeggen dat haar bezoek
eigenlijk overbodig was. De schakelaars, de knoppen, het bureau met het
Boek, de temperatuur, de atmosfeer, de verlichting - alles was precies
hetzelfde. En dat Kuno zelf, vlees van haar vlees, eindelijk naast haar
stond, wat voor zin had dat eigenlijk? Ze was te welopgevoed om hem een
hand te geven. Ze wendde haar ogen af en zei:
'Hier ben ik. Ik heb een afschuwelijke reis gehad en mijn
geestelijke ontwikkeling is vertraagd. Het is het niet waard, Kuno, het
is het niet waard. Mijn tijd is te kostbaar. Het zonlicht heeft me
bijna geraakt en ik heb de meest onbeschaafde mensen ontmoet. Ik kan
maar een paar minuten blijven. Zeg wat je te zeggen hebt en dan moet ik
weer terug.'
'Ze hebben gedreigd me een Ontheemde te maken,' zei Kuno.
Ze keek hem aan.
'Ze hebben gedreigd me een Ontheemde te maken en zoiets kon ik u
niet via de Machine vertellen.'
Ontheemd zijn betekent de dood. Het slachtoffer wordt aan de
buitenlucht blootgesteld en dat betekent zijn dood.
'Ik ben buiten geweest sinds ik u het laatst heb gesproken. Dat
geweldige is dus gebeurd en ze hebben me opgepakt.'
'Maar waarom zou je niet naar buiten gaan?' riep ze uit. 'Een
bezoek aan het aardoppervlak brengen, is volstrekt wettig en volstrekt
mechanisch. Ik ben laatst nog naar een lezing op zee geweest; geen
enkel bezwaar; je zet gewoon een gasmasker op en haalt een
Uitgaanspasje. Maar ontwikkelde mensen doen zoiets niet en ik heb je
gevraagd het niet te doen, maar wettelijk is er geen bezwaar tegen.'
'Ik heb geen Uitgaanspasje gekregen.'
'Hoe ben je dan naar buiten gekomen?'
'Ik heb een eigen manier gevonden.' Dat zei haar niets en hij moest
het herhalen.
'Een eigen manier?' fluisterde ze. 'Maar dat zou verkeerd zijn.'
'Waarom?' De vraag verontrustte haar buitengewoon.
'U begint de Machine te aanbidden,' zei hij koeltjes.
'U vindt mij een ongelovige omdat ik een eigen manier heb ontdekt.
Dat vond de Commissie ook, toen ze me dreigde een Ontheemde te maken.'
Toen hij dat zei werd ze kwaad. 'Ik aanbid niets!' riep ze uit. 'Ik
ben zeer ontwikkeld. Ik denk niet dat je een ongelovige bent, want
zoiets als godsdienst bestaat niet meer. Alle angst en bijgeloof die
ooit bestonden, zijn door de Machine uitgeroeid. Ik bedoelde alleen dat
je eigen manier zoeken... Trouwens, er helemaal geen manier om buiten
te komen.'
'Dat hebben ze altijd gedacht.'
'Behalve door de kraters, waarvoor je een Uitgaanspasje nodig hebt,
kun je onmogelijk naar buiten. Dat staat in het Boek.'
'Nou, dan heeft het Boek het mis, want ik ben met mijn eigen benen
buiten geweest.'
Kuno was lichamelijk aardig sterk.
In die tijd werd gespierd zijn als een gebrek beschouwd. Alle
kinderen werden na de geboorte onderzocht en elk kind dat ongewenst
sterk beloofde te worden, werd afgemaakt. Mensenvrienden kunnen daar
dan wel tegen in opstand komen, maar het zou niet echt menslievend
geweest zijn een atleet in leven te laten; hij zou toch nooit gelukkig
geweest zijn met de levenswijze waartoe de Machine hem had bestemd; hij
zou gehunkerd hebben naar bomen om in te klimmen, rivieren om in te
zwemmen, weiden en heuvels waarmee hij zijn lichamelijke kracht zou
kunnen meten. De mens moet aangepast zijn aan zijn omgeving, ja toch?
Bij de dageraad van de wereld moesten de zwakken nog te vondeling
gelegd worden op de berg Taygetos 1, in haar avondschemering zullen
onze sterken een zachte dood sterven, opdat de Machine moge voortgaan,
opdat de Machine moge voortgaan, opdat de Machine eeuwig moge
voortgaan.
'U weet dat wij het gevoel voor ruimte kwijt zijn geraakt. Wij
zeggen 'de ruimte is vernietigd', maar wij hebben niet de ruimte
vernietigd, maar het gevoel ervoor. We hebben een deel van onszelf
verloren. Ik besloot het te heroveren en begon dus met het perron van
de spoorweg, buiten mijn kamer, op en neer te lopen. Op en neer, tot ik
moe werd en zodoende heb ik het gevoel voor 'dichtbij' en 'veraf'
teruggekregen. 'Dichtbij' is een plaats die ik te voet snel kan
bereiken, niet een plaats waarheen de trein of het luchtschip mij snel
kan vervoeren. 'Veraf' is een plaats die ik te voet niet snel
kan bereiken; de krater is ver, maar als ik de trein te nemen, ben ik
er in achtendertig seconden. De mens is de maat der dingen. Dat was
mijn eerste les. De voeten van de mens zijn de maatstaf voor afstand,
zijn handen voor zijn eigendomsrecht, zijn lichaam voor alles wat
aantrekkelijk, wenselijk en sterk is. Daarna ben ik verder gegaan; en
toen heb ik u voor het eerst opgeroepen, maar u kwam niet.
'Zoals u weet is deze stad diep onder het aardoppervlak gebouwd en
alleen de kraters rijzen daar bovenuit. Toen ik het perron buiten mijn
eigen kamer afgelopen was, nam ik de lift naar het volgende en liep ook
dat af en zo verder met alle perrons, tot ik het bovenste bereikte,
waarboven de aarde begint. Alle perrons waren precies gelijk en het
enige wat het me opleverde door ze te bezoeken, was dat ik mijn
ruimtegevoel en spieren ontwikkelde. Ik denk dat ik daarmee tevreden
had moeten zijn - het is niet niks - maar onder het lopen en piekeren
bedacht ik dat onze steden waren gebouwd in de tijd toen de mensen nog
de buitenlucht inademden en dat er toen voor de arbeiders
ventilatieschachten waren geweest. Ik kon alleen nog maar aan die
schachten denken. Waren ze vernietigd door de voedsel-, medicijn- en
muziekbuizen die de Machine de laatste tijd heeft ontwikkeld? Of waren
er nog restanten van? Eén ding was zeker. Als ik ze ergens kon
tegenkomen, moest het zijn in de spoortunnels op de bovenste
verdieping. Overal elders was alle ruimte in beslag genomen.
'Ik vertel mijn verhaal nu opgewekt, maar denk niet dat ik niet laf
ben geweest of dat uw antwoorden nooit indruk op me hebben gemaakt.
Door een spoortunnel lopen is verkeerd, niet mechanisch en niet
fatsoenlijk. Ik was niet bang dat ik op een stroomrail zou stappen en
gedood zou worden. Ik was bang voor iets dat veel ongrijpbaarder is -
dat ik iets deed wat niet door de Machine geregeld werd. Toen zei ik
tegen mezelf: 'De mens is de maat der dingen' en ik ging door en na
veel zoeken vond ik een opening.
'De tunnels waren natuurlijk verlicht. Er is overal licht,
kunstlicht; duisternis is de uitzondering. Dus toen ik een zwarte
opening tussen de tegels zag, wist ik dat het een uitzondering was en
was blij. Ik stak mijn arm er in - meer kon ik er aanvankelijk niet in
krijgen - en zwaaide er opgetogen mee in het rond. Ik maakte nog een
tegel los, stak mijn hoofd in het gat en schreeuwde in het donker: 'Ik
kom, ik doe het toch' en mijn stem weergalmde in de eindeloze gangen.
Het was alsof ik de geesten hoorde van de dode arbeiders, die iedere
avond waren teruggekeerd naar het licht van de sterren en hun vrouwen
en alle generaties die in de buitenlucht hadden geleefd, antwoordden
mij: "Je doet het toch, je komt."'
Hij zweeg en, hoe lachwekkend hij ook was, zijn laatste woorden
raakten haar.
Kuno had namelijk onlangs gevraagd vader te mogen worden, maar zijn
verzoek was afgewezen door de Commissie. Hij was nou niet van het slag
dat de Machine in stand wilde houden.
'Toen kwam er een trein voorbij. Hij ging rakelings langs me heen
maar ik duwde mijn hoofd en armen in het gat. Ik had genoeg gedaan voor
die dag, dus kroop ik terug naar het perron, ging met de lift naar
beneden en liet mijn bed komen. O, wat een dromen! En weer vroeg ik u
te komen en weer weigerde u.'
Ze schudde haar hoofd en zei:
'Niet doen. Niet over die verschrikkelijke dingen praten. Ik word
er beroerd van. Je verkwanselt de beschaving.'
'Maar ik had het gevoel voor ruimte teruggekregen en dan kan je
niet meer ophouden. Ik besloot het gat binnen te gaan en de schacht in
te klimmen. En dus begon ik mijn armen te oefenen. Dag in dag uit
maakte ik belachelijke bewegingen, tot mijn spieren pijn deden en toen
kon ik aan mijn handen blijven hangen en minutenlang mijn hoofdkussen
in mijn uitgestrekte arm omhoog houden. Toen liet ik een gasmasker
komen en ging op weg.
'Aanvankelijk ging het gemakkelijk. De metselkalk was hier en daar
vergaan, al gauw had ik meer tegels naar binnen geduwd en in het donker
klom ik er achteraan. De geesten van de doden stelden me op mijn gemak.
Ik weet niet wat ik daarmee bedoel. Ik zeg gewoon wat ik toen voelde.
Voor het eerst had ik het gevoel dat er iemand in opstand was gekomen
tegen de ontaarding en dat, zoals de doden mij op mijn gemak stelden,
ik dat bij de ongeborenen deed. Ik voelde dat de mensheid bestond en
dat ze zonder kleren bestond. Hoe kan ik dat uitleggen? Ze was naakt,
de mensheid leek naakt en al die buizen, knoppen en mechanieken zijn
niet samen met ons ter wereld gekomen, zullen ons niet volgen als wij
eruit verdwijnen en zijn, zo lang wij in de wereld zijn, niet het
allerbelangrijkst. Als ik sterk was geweest, zou ik mijn kleren van me
afgerukt hebben en ontkleed de buitenlucht zijn ingegaan. Maar voor mij
is dat niet weggelegd en misschien ook niet voor mijn generatie. Ik
klom verder met mijn gasmasker, beschermpak en mijn
voedselconcentraatpillen! Beter dat, dan helemaal niets.
'Er was een ladder van een of ander oeroud metaal. Het licht van de
spoorweg viel op de onderste sporten en ik zag dat ze, vanuit het puin
onderin de ventilatiekoker, recht omhoog liep. Bij het bouwen liepen
onze voorouders die ladder misschien wel tienmaal per dag op en neer.
Al klimmend sneden de ruwe randen door mijn handschoenen, zodat mijn
handen bloedden. Het licht was me enigszins behulpzaam geweest, maar
toen kwam de duisternis en, wat nog erger was, de stilte die als een
zwaard mijn oren doorboorde. De Machine gonst! Wist u dat? Haar gonzen
dringt ons bloed binnen en stuurt misschien zelfs onze gedachten. Wie
weet! Ik raakte buiten haar invloedsfeer. Toen dacht ik: 'Deze stilte
betekent dat ik iets verkeerds doe.' Maar in de stilte hoorde ik
stemmen en die gaven mij weer kracht.' Hij lachte. 'Ik had ze nodig.
Meteen daarna stootte ik met mijn hoofd tegen iets aan.'
Ze zuchtte.
'Ik was bij een van die pneumatische afsluiters gekomen, die ons
tegen de buitenlucht beschermen. U zult ze vast vanuit het luchtschip
hebben gezien. Pikdonker, mijn voeten op de sporten van een onzichtbare
ladder en sneeën in mijn handen; ik kan niet verklaren hoe ik dat hele
eind overleefd heb, maar de stemmen stelden mij nog steeds op mijn
gemak en ik tastte naar de grendels. Ik schat dat de afsluiter een
doorsnee van ruim twee meter had. Zover ik kon reiken ging ik er met
mijn hand langs. Hij was helemaal glad. Ik kwam bijna tot aan het
midden. Niet helemaal want mijn arm was te kort. Toen zei een stem:
'Spring. Het is de moeite waard. Het kan dat er een handgreep in het
midden zit en die kun je misschien te pakken krijgen en zo op je eigen
manier bij ons komen. En als er geen handgreep is, zodat je misschien
te pletter valt - is het nog steeds de moeite waard: je zult toch op je
eigen manier bij ons komen.' Dus sprong ik. Er was een handgreep,
en...'
Hij zweeg. Zijn moeder kreeg tranen in de ogen. Zij wist dat hij
verdoemd was. Als hij vandaag niet doodging, zou het morgen vast
gebeuren. Voor zo iemand was geen plaats in de wereld. En bij haar
medelijden voegde zich afkeer. Ze schaamde zich dat ze zo'n zoon had
gebaard, zij die altijd zo fatsoenlijk en rijk aan ideeën was geweest.
Was dit echt de kleine jongen die van haar had geleerd hoe hij zijn
knoppen en schakelaars moest bedienen en de eerste lessen uit het Boek
had gekregen? Ook het haar dat nu zijn bovenlip ontsierde, liet zien
dat hij naar een of ander onbeschaafd mensensoort terugviel. Voor
terugval in de ontwikkeling kent de Machine geen genade.
Er was een handgreep en ik kreeg hem te pakken. In trance hing ik
boven de duisternis en hoorde het gonzen van de schachten als het
laatste gefluister in een wegstervende droom. Alles waarom ik had
gegeven en alle mensen met wie ik via de buizen had gesproken, leken
oneindig onbelangrijk. Ondertussen draaide de handgreep. Mijn gewicht
had iets in beweging gezet, ik draaide langzaam rond en toen...
Ik kan het niet beschrijven. Ik lag met mijn gezicht naar het
zonlicht. Uit mijn neus en oren stroomde bloed en ik hoorde een
vreselijk gebrul. De afsluiter, met mij eraan vastgeklemd, was gewoon
de aarde uitgeblazen en de lucht die wij hier beneden maken ontsnapte,
door het spongat heen, de buitenlucht erboven in. Als een fontein spoot
het omhoog. Ik kroop ernaar terug - want de bovenlucht doet pijn - en
ademde, als het ware, vanaf de rand de lucht met diepe teugen in. Joost
mag weten waar mijn gasmasker heen was gevlogen, mijn kleren waren
gescheurd. Daar lag ik dan, met mijn mond vlak bij het gat en zoog de
lucht in tot het bloeden ophield. U kunt zich niet voorstellen hoe
eigenaardig het allemaal was. Die uitholling in het gras - daar zal ik
het zo meteen over hebben - met de zon die er in scheen, niet fel maar
door gemarmerde wolken heen - de vredigheid, de achteloosheid, het
gevoel van ruimte en, rakelings langs mijn wang, de brullende fontein
van onze kunstlucht! Even later ontwaarde ik mijn gasmasker; hoog boven
mijn hoofd dobberde het op en neer op de luchtstroom en nog hoger zag
ik een groot aantal luchtschepen. Maar niemand kijkt ooit uit een
luchtschip naar buiten en in ieder geval hadden ze me toch niet kunnen
oppikken. Daar lag ik, aangespoeld. De zon scheen een eindje de
luchtschacht in en onthulde de bovenste sport van de ladder, maar
proberen erbij te komen was hopeloos. Door de ontsnappende luchtstroom
zou ik dan weer omhoog worden gesmeten of er in te pletter vallen. Ik
kon alleen maar op het gras blijven liggen ademhalen en af en toe om me
heen kijken.
'Ik wist dat ik in Wessex was, want ik had geregeld dat ik, vóór
mijn vertrek, een lezing over het onderwerp kon bijwonen. Wessex ligt
boven de kamer waarin wij nu zitten te praten. Het was vroeger een
belangrijke staat. Zijn koningen heersten over de gehele zuidkust, van
het Andredswald tot Cornwall, terwijl de hogergelegen Wansdijk hen in
het noorden beschermde. De spreker had het alleen over de opstand van
Wessex, dus ik weet niet hoelang het een internationale mogendheid is
gebleven, maar aan die wetenschap zou ik trouwens weinig hebben gehad.
Eerlijk gezegd, kon ik op dat moment alleen maar lachen. Daar lag ik
dan, met een pneumatische afsluiter naast me en een gasmasker dobberend
boven mijn hoofd, alle drie gevangen in een met gras begroeide en door
varens omgeven uitholling.'
Hij werd weer ernstig.
'Het was een geluk voor me dat het een uitholling was. De lucht
begon er namelijk in terug te zakken en de holte te vullen, als water
in een kom. Ik kon er omheen kruipen. Even later ging ik staan. Zodra
ik probeerde de helling te beklimmen, ademde ik een luchtmengsel in,
waarin de lucht die pijn doet overheerste. Dat was niet zo erg. Ik was
mijn voedselpillen niet kwijtgeraakt en bleef belachelijk opgewekt en
wat de Machine betreft, die vergat ik helemaal. Nu was mijn enige doel
op de rand te komen, waar de varens groeiden en te zien wat daar
allemaal voorbij lag.
'Ik rende tegen de helling op. De nieuwe lucht was nog te pijnlijk
voor me en, na een vluchtig visioen van iets grijs, rolde ik terug. De
zon werd erg zwak en ik herinnerde me dat ze in de Schorpioen stond -
daarover had ik ook een lezing bijgewoond. Als de zon in de Schorpioen
staat en je in Wessex bent, betekent dat dat je zo snel mogelijk moet
zijn, omdat het anders te donker wordt. (Dit is de eerste nuttige
informatie die ik ooit bij een lezing heb opgedaan en ik verwacht ook
de laatste.) Dat zette me aan tot een verwoede poging om de nieuwe
lucht in te ademen en zo ver als ik durfde uit mijn vijver te komen. De
uitholling vulde zich heel langzaam. Af en toe had ik het idee dat de
fontein minder krachtig spoot. Mijn gasmasker leek dichter bij de grond
te dobberen en het gebrul nam af.'
Hij onderbrak zijn verhaal.
'Ik denk niet dat dit u interesseert. De rest zelfs nog minder. Er
zitten geen ideeën in en ik wou dat ik u niet had lastig gevallen om
naar hier te komen. We zijn te anders, moeder.'
Ze vroeg hem door te gaan.
'Het was avond voordat boven aan de helling was gekomen. Tegen die
tijd was de zon al bijna van de hemel weggeglipt en ik kon niet veel
meer zien. U, die zo-even over het Dak van de Wereld heen gevlogen
bent, zult vast niets willen horen over de heuveltjes die ik toen zag -
lage kleurloze heuvels. Maar voor mij leefden ze en was de begroeiing
een huid, waaronder hun spieren deinden en ik voelde dat die heuvels in
het verleden de mensen met een mateloze kracht moeten hebben
aangetrokken en dat de mensen ze lief hebben gehad. Nu slapen ze -
misschien voor eeuwig. Alleen nog in dromen voelen ze zich één met de
mensheid. Gelukkig de man, gelukkig de vrouw, die de heuvels van Wessex
wekt. Want al slapen ze, nooit zullen ze sterven.'
Hartstochtelijk verhief hij zijn stem.
'Begrijpen jullie dan niet, begrijpen jullie sprekers dan niet, dat
wij het zijn die sterven en dat hier beneden het enige dat echt leeft,
de Machine is? Wij lieten de Machine onze wil gehoorzamen, maar dat
kunnen we nu niet meer. Ze heeft ons ons ruimtegevoel en onze tastzin
ontnomen, ze heeft alle menselijke verhoudingen uitgewist en de liefde
teruggebracht tot een lichamelijke handeling; ze heeft ons lichaam en
onze wil verlamd en nu dwingt ze ons haar te aanbidden. De Machine
ontwikkelt zich - maar dankzij onze leugens. De Machine schrijdt voort
- maar niet naar ons doel. Wij zijn slechts de bloedlichaampjes die
door haar aderen stromen en als ze het zonder ons zou kunnen stellen,
zou ze ons laten sterven. O, ik kan er niets tegen doen - of, toch iets
- de mensen steeds weer vertellen dat ik de heuvels van Wessex heb
gezien, zoals ælfrid ze heeft gezien toen hij de Denen versloeg.
'Dus de zon ging onder. Ik vergat te zeggen dat tussen mijn heuvel
en de andere heuvels een mistbank hing, die de kleur van paarlemoer
had.'
Voor de tweede keer onderbrak hij zijn verhaal.
'Ga door,' zei zijn moeder vermoeid.
Hij schudde zijn hoofd.
'Ga door. Niets wat je zegt kan me nog van streek maken. Niets
raakt me meer.'
'Ik had u de rest ook willen vertellen, maar ik kan het niet; ik
weet dat ik het niet kan, vaarwel.'
Besluiteloos stond Vashti op. Al haar zenuwen tintelden van zijn
godslasterlijke woorden. Maar ze was ook nieuwsgierig.
'Dat is niet eerlijk,' zei ze klagerig. 'Je hebt me van het andere
eind van de wereld laten komen om je verhaal aan te horen en nu wil ik
het ook horen. Vertel me - zo beknopt mogelijk, want dit is een
rampzalige tijdverspilling - vertel me hoe je naar de beschaving bent
teruggekeerd.'
'O - dat!' zei hij, opspringend. 'U zou graag iets over de
beschaving willen horen. Goed. Had ik u al verteld waar mijn gasmasker
was gevallen?'
'Nee - maar nu begrijp ik alles. Je zette je gasmasker op en het
lukte je over het aardoppervlak naar een krater te lopen en daar werd
je gedrag aan de Centrale Commissie gemeld.'
'Helemaal niet.'
Hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd alsof hij iets wilde
wegvegen dat grote indruk op hem gemaakt had. Toen kreeg hij weer de
smaak te pakken en vervolgde hij zijn verhaal.
'Tegen zonsondergang viel mijn gasmasker op de grond. Ik had toch
al gezegd dat de fontein zwakker leek te worden, ja toch?'
'Ja.'
'Tegen zonsondergang liet ze het gasmasker vallen. Zoals ik al zei,
was ik de Machine helemaal vergeten en lette niet erg op de tijd, omdat
ik druk was met andere dingen. Ik had mijn vijver vol lucht, waarin ik
kopje onder kon gaan als de buitenlucht te scherp werd en die
waarschijnlijk nog dagenlang zou blijven bestaan, als er tenminste geen
wind zou opsteken en de kunstlucht zou verwaaien. Pas toen het te laat
was realiseerde ik me wat het betekende dat de ontsnappende luchtstroom
ophield. Ziet u - het gat in de schacht was gerepareerd; het
Reparatietoestel; het Reparatietoestel zat achter me aan.
'Ik kreeg nog een waarschuwing, maar die sloeg ik in de wind. De
nachtelijke hemel was helderder dan ze overdag was geweest en de maan,
die ongeveer een halve hemelbreedte achter de zon aan kwam, scheen af
en toe heel helder in de kom. Ik zat op mijn gebruikelijke plekje - op
de grens tussen de twee luchtlagen - toen ik dacht iets donkers over de
bodem van de kom te zien bewegen en weer in de luchtschacht verdwijnen.
In mijn domheid rende ik de helling af. Ik boog me over de rand en
luisterde en toen dacht ik dat ik in de diepte een flauw krassend
geluid hoorde.
'Op dat moment - maar het was te laat - raakte ik in paniek. Ik
besloot mijn gasmasker op te zetten en regelrecht de kom uit te lopen.
Maar mijn gasmasker was weg. Ik wist precies waar het gevallen was -
tussen de afsluiter en de opening - en ik kon zelfs de indruk voelen
die het in het gras had achtergelaten. Het was weg en ik begreep dat er
iets vreselijks aan de hand was en ik beter naar de andere lucht kon
vluchten, en, als ik toch dood moest, dat beter kon gebeuren als ik in
de richting van de wolk rende, die de kleur van een parel had gehad.
Het kwam er niet van. Uit de schacht - het is afschuwelijk. Een worm,
een lange witte worm, kwam uit de schacht gekropen en gleed over het
door de maan verlichte gras.
'Ik gilde. Ik deed alles wat ik niet had moeten doen; ik trapte op
het beest in plaats ervan weg te vluchten en opeens kronkelde het zich
om mijn enkel. We worstelden. De worm liet mij door de hele uitholling
rond rennen, maar kroop ondertussen tegen mijn been omhoog. 'Help!'
schreeuwde ik. (Dit stuk is te gruwelijk. Het behoort bij het gedeelte
dat u toch niet wilt weten.) 'Help!' schreeuwde ik. (Waarom kunnen we
niet in stilte lijden?) 'Help!' schreeuwde ik. Toen werden mijn voeten
samen omwonden, ik viel, werd weggesleurd bij de dierbare varens en de
levende heuvels, voorbij de grote metalen afsluiter (dit gedeelte kan
ik u vertellen) en ik bedacht opeens dat die mij opnieuw in veiligheid
zou kunnen brengen, als ik de handgreep maar weer te pakken kon
krijgen. Maar die was ook omwikkeld. O, de hele kom zat vol van die
dingen. Ze doorzochten haar in alle richtingen, stroopten haar helemaal
leeg en de witte snuiten van anderen loerden uit het gat, klaar om te
hulp te schieten als het nodig mocht zijn.
Alles wat ze te pakken konden krijgen, namen ze mee - struikgewas,
bossen varens, alles en met zijn allen gingen we ineengestrengeld naar
beneden, naar de hel. Het laatste wat ik zag, voordat de afsluiter zich
achter ons sloot, waren een aantal sterren en ik had het gevoel dat er
zich een mens zoals ik aan de hemel bevond. Ik vocht, ik vocht tot het
uiterste en pas toen mijn hoofd tegen de ladder beukte, raakte ik
buiten bewustzijn. In deze kamer kwam ik weer bij. De wormen waren
verdwenen. Ik was omgeven door kunstlucht, kunstlicht en kunstrust en
mijn vrienden riepen mij op via hun spreekbuizen, om te vragen of ik de
laatste tijd nog nieuwe ideeën had gekregen.'
Hier eindigde zijn verhaal. Het was onbespreekbaar en Vashti
draaide zich om om te vertrekken.
'Dat betekent Ontheemd worden,' zei ze rustig.
'Ik wou dat het waar was,' antwoordde Kuno.
'De Machine is heel genadig geweest.'
'Ik heb liever Gods genade.'
'Bedoel je met die bijgelovige opmerking dat je denkt in de
buitenlucht te kunnen leven?'
'Ja.'
'Heb je in de buurt van de kraters de knekels gezien van de mensen
die na de Grote Opstand buitengesloten zijn?'
'Ja.'
'Ze werden daar achtergelaten en zijn omgekomen, om ons tot lering
te strekken. Een paar kropen weg, maar die stierven ook - niemand die
daar aan twijfelt. En zo gaat het ook met de Ontheemden van onze eigen
tijd. Het aardoppervlak verdraagt geen leven meer.'
'Belachelijk.'
'Varens en wat gras kunnen misschien overleven, maar alle hogere
levensvormen zijn verdwenen. Heeft een luchtschip ze ooit gezien?'
'Nee.'
'Heeft een spreker ze ooit behandeld?'
'Nee.'
'Waarom ben je dan zo koppig?'
'Omdat ik ze heb gezien,' barstte hij uit.
'Wat gezien?'
'Omdat ik haar in de schemering heb gezien - omdat ze mij te hulp
kwam toen ik riep - omdat zij ook door de wormen werd omstrengeld en
meer geluk had dan ik, toen één ervan haar keel doorboorde.'
Hij was gek. Vashti vertrok en, tijdens de beproevingen die
volgden, kreeg ze zijn gezicht nooit weer te zien.
III
De Ontheemden
Gedurende de jaren die volgden op Kuno's escapade, vonden twee
belangrijke ontwikkelingen plaats in de Machine. Op het aardoppervlak
waren ze revolutionair geweest, maar in beide gevallen was de
menselijke geest al eerder voorbereid en gaf alleen uiting aan
neigingen die al latent aanwezig waren. De eerste ontwikkeling was de
afschaffing van het gasmasker.
Vooruitstrevende denkers, zoals Vashti, hadden een bezoek aan het
aardoppervlak altijd al onzin gevonden. Luchtschepen waren misschien
nodig, maar wat schoot je ermee op om louter uit nieuwsgierigheid naar
buiten te gaan en een paar kilometer in een aards motorvoertuig rond te
rijden? Het was een banale gewoonte en misschien zelfs wat
onfatsoenlijk, het leverde geen ideeën op en had niets te maken met
gewoonten die er echt toe deden. Gasmaskers werden dus afgeschaft en
daarmee natuurlijk de aardse motoren en behalve door een klein aantal
sprekers die erover klaagden dat hen de toegang tot het onderwerp van
hun lezingen belet werd, werd de ontwikkeling gelaten aanvaard. Mensen
die nog steeds wilden weten hoe de aarde er uitzag, moesten maar naar
een grammofoon luisteren of op een cinematofoot kijken. En zelfs de
sprekers legden zich erbij neer toen ze merkten dat een lezing over de
zee niet minder prikkelend was, als ze werd samengesteld uit lezingen,
die al eerder over hetzelfde onderwerp waren gehouden. 'Hoed je voor
ideeën uit de eerste hand!' riep één van de meest vooruitstrevenden
onder hen uit. 'Ideeën uit de eerste hand bestaan in feite niet. Ze
zijn slechts door het leven en angst teweeggebrachte fysieke indrukken
en wie zou op zulke grove fundamenten een filosofie kunnen bouwen?
Jullie ideeën moeten uit de tweede hand komen en zo mogelijk uit de
tiende hand, want pas dan zullen ze ver genoeg verwijderd zijn van dat
storende element - rechtstreekse waarneming. Leer niets van mijn
onderwerp - de Franse Revolutie. Leer in plaats daarvan wat ik denk dat
Enicharmon dacht dat Urizen dacht dat Gutch dacht dat Ho-Yung dacht dat
Chi-Bo-Sing dacht dat Lafcadio Hearn dacht dat Carlyle dacht dat
Mirabeau zei over de Franse Revolutie.
Door middel van deze tien grote geesten zullen het bloed dat in
Parijs werd vergoten en de ruiten die in Versailles sneuvelden, worden
gezuiverd tot een idee dat jullie in je dagelijks leven het nuttigst
zullen kunnen gebruiken. Maar weet dat de tussenpersonen met zijn velen
en uiteenlopend zijn, want in de geschiedenis bestaat de ene autoriteit
om de andere op te heffen. Urizen moest het scepticisme van Ho-Yung en
Enicharmon opheffen, ikzelf de onstuimigheid van Gutch. Jullie, die
naar mij luisteren, verkeren in een betere positie om over de Franse
Revolutie te oordelen dan ik. Jullie afstammelingen in een nog betere
positie dan jullie, want zij zullen leren wat jullie denken dat ik denk
en zo zal er opnieuw een tussenpersoon toegevoegd worden aan de keten.
En ooit' - zijn stem verhief zich - 'zal er een generatie komen die
boven de feiten staat, boven de indrukken, een absoluut kleurloze
generatie, een generatie die even vrij als een engel is van de smet van
de persoonlijkheid, die de Franse Revolutie niet zal zien zoals die
heeft plaatsgevonden, ook niet zoals ze dat graag gewild hadden, maar
zoals die zich in de tijd van de Machine zou hebben voorgedaan.'
Deze lezing werd beloond met een geweldig applaus, dat slechts
uiting gaf aan een, in de geest van de mensen al latent aanwezig,
gevoel - een gevoel dat aardse feiten genegeerd moesten worden en dat
de afschaffing van het gasmasker een uitgesproken verdienste was. Er
werd zelfs voorgesteld ook de luchtschepen af te schaffen. Maar dat
gebeurde niet, omdat de luchtschepen al op een of andere manier het
systeem van de Machine binnengedrongen waren. Maar jaar na jaar werden
ze steeds minder gebruikt en door bedachtzame mensen minder ter sprake
gebracht.
De tweede grote ontwikkeling was het herinvoeren van de godsdienst.
Ook dat is verwoord in de beroemde lezing. Niemand kon zich
vergissen in de eerbiedige toon waarop de hoogdravende redevoering werd
besloten en die in ieders hart weerklank vond. Zij, die lange tijd in
stilte het Boek hadden vereerd, begonnen nu te praten. Ze beschreven
het vreemde, vredige gevoel dat over hen kwam wanneer ze het Boek van
de Machine aanraakten, het genoegen dat het gaf bepaalde getallen die
er in stonden te herhalen, hoe weinig betekenis die getallen ook hadden
als je ze hoorde, de verrukking bij het aanraken van een knop, hoe
onbelangrijk dat ook was, of het rinkelen van een elektrische bel, hoe
overbodig dat ook was.
'De Machine,' riepen ze uit, 'voedt ons, kleedt ons en verschaft
ons onderdak; via haar praten we met elkaar, via haar zien we elkaar,
in haar bestaan we. De Machine is de vriend van nieuwe ideeën en de
vijand van bijgeloof; de Machine is almachtig, eeuwig; gezegend de
Machine.' En het duurde niet lang of deze redevoering werd afgedrukt op
de eerste bladzijde van het Boek en in de volgende uitgaven groeide het
ritueel aan tot een ingewikkeld systeem van hulde en gebed. Het woord
'godsdienst' werd angstvallig vermeden en in theorie was de Machine nog
steeds de schepping en het werktuig van de mens. Maar in werkelijkheid
werd ze door iedereen, met uitzondering van enkele gedegenereerde
lieden, als een godheid aanbeden. Maar niet eenstemmig. De ene gelovige
was vooral onder de indruk van de blauwe optische platen, waarmee hij
andere gelovigen kon zien; een andere van het reparatietoestel, dat
door de zondige Kuno met wormen was vergeleken; weer een andere van de
liften en nog een andere van het Boek. En ieder bad tot het een of het
ander en vroeg om voorspraak bij de Machine als geheel. Vervolging -
dat bestond ook. Dat kwam niet openlijk tot uiting, om redenen die
straks zullen blijken. Maar het was latent aanwezig en iedereen die
niet het minimum, bekend als 'niet-confessioneel Mechanisme',
aanvaardde, liep het gevaar een Ontheemde te worden, wat, zoals we
weten, de dood betekent.
Deze twee grote ontwikkelingen aan de Centrale Commissie
toeschrijven zou van een beperkte blik op de beschaving getuigen. De
Centrale Commissie kondigde weliswaar de ontwikkelingen aan, maar was
daar evenmin verantwoordelijk voor, als de koningen van het
imperialistisch tijdperk voor de oorlog. Ze bezweek veeleer voor een
onbedwingbare druk, waarvan niemand wist waar die vandaan kwam en die,
als er aan toegegeven werd, door een nieuwe, even onbedwingbare druk
werd gevolgd. Het is verleidelijk een dergelijke gang van zaken
'vooruitgang' te noemen. Niemand durfde toe te geven dat de Machine uit
de hand liep. Jaar in jaar uit hadden de mensen haar met toenemende
doeltreffendheid en afnemend verstand gediend. Hoe beter iemand zijn
eigen plichten jegens haar kende, des te minder begreep hij van de
plichten van zijn naaste en in de hele wereld was er niemand die het
monster helemaal kende. De meesterbreinen waren gestorven. Maar ze
hadden wel voor alles instructies nagelaten en van hun opvolgers had
ieder zich van een deel van die instructies meester gemaakt. Maar in
haar verlangen naar comfort had Mensheid haar hand overspeeld. Ze was
te ver gegaan in het uitbuiten van de rijkdommen van de natuur.
Lijdzaam en zelfvoldaan raakte ze in verval en vooruitgang was
vooruitgang van de Machine gaan betekenen.
Wat Vashti betreft, haar leven verliep verder vredig tot de
uiteindelijke ramp. Ze maakte haar kamer donker en sliep; ze werd
wakker en maakte haar kamer weer licht. Ze hield lezingen en woonde
lezingen bij. Ze wisselde ideeën uit met haar talloze vrienden en
geloofde dat ze daar spiritueler van werd. Af en toe werd een van haar
vrienden Euthanasie verleend. Die verliet dan zijn of haar kamer voor
een soort Ontheemd zijn dat elk menselijk bevattingsvermogen te boven
gaat. Vashti trok zich er niet veel van aan. Na een niet geslaagde
lezing, vroeg ze zelf wel eens om Euthanasie. Maar het sterftecijfer
mocht het geboortecijfer niet overschrijden en tot nu toe had de
Machine haar dat ontzegd.
De moeilijkheden begonnen onopvallend, lang voordat ze zich ervan
bewust was.
Tot haar verrassing ontving ze op een dag een bericht van haar
zoon. Omdat ze niets met elkaar gemeen hadden, hadden ze nooit contact.
Ze had wel van anderen gehoord dat hij nog leefde en van het noordelijk
halfrond, waar hij zich zo schandelijk had gedragen, naar het zuidelijk
halfrond was overgeplaatst, naar een kamer niet ver van die van haar.
'Wil hij dat ik hem bezoek?' dacht ze. 'Nooit meer, nooit. Ik heb
trouwens geen tijd.' Nee, het was nu een andere soort krankzinnigheid.
Hij weigerde zijn gezicht op het blauwe bord zichtbaar te maken en
zei plechtig vanuit de duisternis: 'De Machine stopt.'
'Wat zeg je?'
'De Machine gaat stoppen, ik weet het, ik ken de tekenen.'
Ze barstte in lachen uit. Hij hoorde het en werd kwaad en daarmee
eindigde het gesprek.
'Kun je je iets bespottelijkers voorstellen?' riep ze tegen een
vriendin. 'Iemand die mijn zoon was gelooft dat de Machine gaat
stoppen. Het zou vloeken zijn, als het niet krankzinnig was.'
'De Machine, stoppen?' antwoordde de vriendin. 'Wat betekent dat?
Die woorden zeggen mij niets.'
'Mij ook niet.'
'Hij bedoelt toch niet, neem ik aan, de moeilijkheden die er
onlangs met de muziek zijn geweest?'
'O, nee, natuurlijk niet. Laten we het over die muziek hebben.'
'Heb je een klacht ingediend bij de autoriteiten?'
'Ja, en ze zeggen dat het gerepareerd moet worden en verwezen me
naar de Commissie voor het Reparatietoestel. Ik heb me beklaagd over
die eigenaardige, zuchtende geluiden die de symfonieën van de
Brisbaneschool vervormen. Het klinkt alsof iemand pijn heeft. De
Commissie voor het Reparatietoestel zegt dat het binnenkort verholpen
zal worden.'
Vaag verontrust, hervatte ze haar leven. In de eerste plaats
ergerde zij zich aan het mankement in de muziek. In de tweede plaats
kon ze Kuno's woorden niet vergeten. Als hij had geweten dat de muziek
slecht onderhouden werd - dat kon hij niet weten, want hij had de pest
aan muziek - als hij had geweten dat er iets mis mee was, zou 'De
Machine stopt' precies de venijnige opmerking zijn geweest die hij zou
hebben gemaakt. Hij had het natuurlijk maar op goed geluk gezegd, maar
de samenloop van omstandigheden stoorde haar en ze wendde zich een
enigszins geërgerd tot de Commissie voor het Reparatietoestel.
Ze antwoordde, zoals eerder, dat de fout zeer binnenkort hersteld
zou worden.
'Binnenkort? Meteen!' antwoordde ze. 'Waarom zou ik me moeten
storen aan onvolmaakte muziek? Alles wordt altijd meteen in orde
gemaakt. Als u het niet meteen repareert, zal ik mijn beklag doen bij
de Centrale Commissie.
'Persoonlijke klachten worden door de Centrale Commissie niet in
ontvangst genomen,' antwoordde de Commissie voor het Reparatietoestel.
'Bij wie moet ik me dan beklagen?'
'Bij ons.'
'Dat doe ik dan bij deze.'
'Uw klacht zal op haar beurt doorgestuurd worden.'
'Hebben anderen ook al geklaagd?'
Deze vraag was niet mechanisch en de Commissie voor het
Reparatietoestel weigerde haar te beantwoorden.
"Vreselijk!' riep ze tegen een andere vriendin.
'Er is nog nooit zo'n ongelukkige vrouw geweest als ik. Nu kan ik
mijn muziek nooit meer vertrouwen. Steeds als ik haar oproep is ze weer
beroerder.'
'Ik heb ook problemen,' antwoordde de vriendin. 'Mijn ideeën worden
soms onderbroken door een licht knarsend geluid.'
'Hoe komt dat?'
'Ik weet niet of het in mijn hoofd of in de wand zit.'
'Dien in ieder geval een klacht in.'
'Dat heb ik al gedaan en mijn klacht zal op haar beurt doorgestuurd
worden naar de Centrale Commissie.'
De tijd verstreek en ze stoorden zich niet langer aan de
mankementen. Ze waren niet verholpen, maar de menselijke netwerken
waren die laatste tijd zo gewillig geworden, dat ze zich bereidwillig
aanpasten aan elke gril van de Machine. De zucht op de hoogtepunten van
de Brisbane-symfonie stoorde Vashti niet langer; ze aanvaardde die als
een deel van de melodie. Het knarsend geluid, in haar hoofd of de wand,
hinderde haar vriendin niet meer. En zo ging het ook met het
beschimmelde kunstfruit, met het badwater dat begon te stinken, met de
gebrekkige rijmpjes die de dichtmachine intussen uitbraakte.
Aanvankelijk werd er fel over geklaagd en daarna legden ze zich er bij
neer en vergaten het. Ongehinderd ging het van kwaad tot erger.
Anders was het met het mankement aan het slaaptoestel. Dat was een
veel ernstigere blokkering. Op een dag weigerden over de hele wereld -
op Sumatra, in Wessex en in de ontelbare steden van Koerland en
Brazilië - de bedden te voorschijn te komen, toen ze door hun vermoeide
eigenaars werden opgeroepen. De Commissie die hiervoor verantwoordelijk
was, werd overstelpt met klachten die ze, zoals gebruikelijk naar de
Commissie voor het Reparatietoestel doorverwees, die op haar beurt
verzekerde dat de klachten aan de Centrale Commissie zouden worden
doorgestuurd. Maar de onvrede nam toe, want de mensheid was nog
onvoldoende aangepast om het zonder slaap te kunnen stellen.
'Iemand bemoeit zich met de Machine...' begonnen ze.
'Iemand probeert zichzelf koning te maken, om het persoonlijk
element weer in te voeren.'
'Straf die man, maak hem een Ontheemde.'
'Help! Wreek de Machine! Wreek de Machine!'
'Oorlog! Maak die man af!'
Maar nu trad de Commissie voor het Reparatietoestel naar voren en
bracht met welgekozen woorden de paniek tot bedaren. Ze gaf toe dat het
Reparatietoestel zelf gerepareerd moest worden.
Het resultaat van deze openhartige bekentenis was
bewonderenswaardig.
'Natuurlijk,' zei een bekende spreker - die van de Franse
Revolutie, die elke nieuwe achteruitgang prachtig verdoezelde -
'natuurlijk zullen we nu geen druk zetten achter onze klachten. Het
Reparatietoestel heeft ons in het verleden altijd zo goed behandeld,
dat we allemaal meevoelen en geduldig het herstel zullen afwachten. Te
zijner tijd is zal het zijn taken weer hervatten. Laten we het zolang
zonder onze bedden, onze voedselpillen en andere onbeduidende behoeften
doen. Ik weet zeker dat dat de wens van de Machine is.' Op duizenden
mijlen afstand applaudisseerden zijn toehoorders. De Machine verbond
hen nog steeds met elkaar. Op de bodem van de zeeën en door de voet van
de bergen, liepen de kabels waardoor ze elkaar zagen en hoorden, de
reusachtige ogen en oren die hun erfdeel waren en het gonzen van al die
activiteiten omkleedde hun gedachten met één enkel kleed van
onderdanigheid. Alleen de oude mensen en de zieken bleven ondankbaar,
want het gerucht ging dat ook de Euthanasie buiten gebruik was en dat
de pijn weer onder de mensen was verschenen.
Lezen werd moeilijk. Er drong iets kwalijks de atmosfeer binnen
waardoor het licht zwakker werd. Vashti kon nauwelijks meer de andere
kant van haar kamer zien. Ook de lucht was bedorven. Luid werden de
klachten, ontoereikend de oplossingen, heroïsch de stem van de spreker
als hij uitriep: 'Houd moed! Houd moed! Het geeft niet, als de Machine
maar blijft werken! Voor haar zijn licht en donker één!' En hoewel het
na enige tijd wat beter ging, kwam de oude glans niet meer terug en
kwam de mensheid de schemering die zij ingegaan was, niet meer te
boven. Hysterisch werd er gesproken over 'maatregelen' en 'tijdelijke
dictatuur' en de inwoners van Sumatra werd verzocht zich alvast op de
hoogte te stellen van de werking van de krachtcentrale, die zich in
Frankrijk bevond. Maar merendeels heerste er paniek en wijdden de
mensen hun krachten aan het aanbidden van hun Boek, het tastbare bewijs
van de almacht van de Machine. De angst wisselde - af en toe staken
hoopvolle geruchten de kop op - het Reparatietoestel was bijna
gerepareerd - de vijanden van de Machine waren ten onder gegaan - en er
ontstonden geleidelijk nieuwe 'zenuwcentra' die het werk nog
schitterender zouden doen dan tevoren. Maar zonder de geringste
waarschuwing, zonder een voorafgaand teken van zwakte, bezweek op een
dag wereldwijd het hele communicatiesysteem en eindigde de wereld die
zij kenden.
Vashti hield op dat moment een lezing en haar eerdere opmerkingen
waren door applaus onderbroken. Toen ze verder ging zwegen haar
toehoorders en aan het eind klonk er geen enkel geluid. Enigszins
ontstemd riep ze een vriend op, een waarderingsdeskundige. Geen geluid;
de vriend sliep natuurlijk. En zo ging het ook bij de volgende vriend
waarmee ze contact probeerde te krijgen en zo ook met nog een volgende,
totdat ze zich opeens Kuno's raadselachtige woorden herinnerde: 'De
Machine stopt.'
De woorden zeiden haar nog steeds niets. Als de Eeuwigheid zou
stoppen, zou die natuurlijk binnen de kortste keren weer in gang gezet
worden.
Er was bijvoorbeeld nog steeds een beetje licht en lucht - de
atmosfeer was een paar uur eerder beter geworden. Het Boek was er nog
en zolang het Boek er was, was alles veilig.
Toen klapte ze in elkaar, want met het staken van alle activiteiten
deed zich onverwacht iets vreselijks voor - stilte. Nooit had ze stilte
gekend en nu die inviel was het haar haast fataal - voor vele duizenden
mensen betekende het een acute dood. Sinds haar geboorte was ze altijd
omgeven geweest door het ononderbroken gegons. Voor het oor was het wat
kunstlucht voor de longen was en nu schoten er folterende pijnscheuten
door haar hoofd. Nauwelijks beseffend wat ze deed, strompelde ze naar
voren en drukte op de afwijkende knop, de knop waardoor de deur van
haar cel werd geopend.
Nu scharnierde de deur gewoon vanzelf open. Die was niet verbonden
met de op zijn laatste benen lopende krachtcentrale, ver weg in
Frankrijk. Omdat hij open ging, wekte dat bij Vashti een ongegronde
hoop op, want ze dacht dat de Machine gerepareerd was. Eenmaal open,
zag ze de schemerige tunnel die in bochten ver weg naar de vrijheid
leidde. Eén blik, en ze deinsde terug. Want de tunnel was volgepakt met
mensen - zij was bijna de laatste in die stad die in paniek geraakt
was.
Mensen boezemden haar altijd al afkeer in en dit waren nachtmerries
uit haar kwaadste dromen. Mensen kropen rond, mensen gilden, jammerden,
snakten naar adem, raakten elkaar aan, verdwenen in het donker en
werden af en toe van het perron op de stroomrail geduwd. Sommigen
stonden te vechten rond de elektrische bellen, in een poging de treinen
op te roepen, wat niet meer kon.
Anderen riepen om euthanasie of gasmaskers, of vervloekten de
Machine. Weer anderen stonden, net als zij, angstig in de deuropening
van hun cel, te twijfelen of ze binnen moesten blijven of vertrekken.
En onder al dat tumult heerste stilte - stilte, de stem van de aarde en
de verdwenen generaties.
Nee - dit was erger dan eenzaamheid. Ze deed de deur weer dicht en
ging zitten, in afwachting van het einde. De teloorgang zette door,
vergezeld van een verschrikkelijk gekraak en gerommel. De kleppen die
het Medisch Toestel tegenhielden waren blijkbaar verzwakt, want het
scheurde los en bleef onheilspellend aan het plafond bungelen. De vloer
rees en daalde en wierp haar uit haar stoel. Een buis kronkelde als een
slang naar haar toe. En eindelijk naderde de laatste gruwel - het licht
begon af te nemen en ze wist dat de lange periode van de beschaving op
zijn eind liep.
Ze tolde rond, bad om hiervan gered te worden, kuste het Boek en
drukte knop na knop in. Het tumult buiten nam toe en drong zelfs door
de wand heen. Langzaam dimde de verlichting van haar cel, de metalen
schakelaars weerkaatsten amper nog licht. Eerst kon ze de leesstandaard
niet meer zien en daarna het Boek, hoewel ze het in haar hand hield.
Het licht volgde het wegvluchtend geluid, de lucht volgde het licht en
de oorspronkelijke leegte kwam weer terug in de holte, waaruit ze zo
lang was geweerd. Zols de aanhangers van een vroegere godsdienst bleef
Vashti rondrennen, gillend, biddend en met bloedende handen knoppen
indrukkend. Zo opende ze haar gevangenis en ontsnapte - ontsnapte in
haar hoofd, althans, dat gevoel heb ik, nu mijn overpeinzing ten einde
loopt. Dat ze lijfelijk ontsnapte - dat kan er bij mij niet in.
Toevallig raakte ze de knop aan die de deur opende en de vlaag bedorven
lucht tegen haar huid en het luid bonzende gefluister in haar oren,
vertelden haar dat ze weer oog in oog stond met de tunnel en dat enorme
perron waarop ze mensen met elkaar had zien vechten. Nu vochten ze niet
meer. Alleen het gefluister was gebleven en het zachte, klaaglijk
gekreun. Met honderden stierven ze daarbuiten in het donker.
Ze barstte in tranen uit.
Tranen antwoordden haar.
Ze weenden om de mensheid, die twee, niet om zichzelf. Ze konden
het niet aan, dat dit het einde moest zijn. Voordat de stilte alom was,
had hun hart zich geopend en wisten ze wat er belangrijk was geweest op
aarde. De mens, de bloem van alle vlees, de edelste van alle zichtbare
schepselen, de mens die ooit door God naar zijn evenbeeld was gemaakt
en zijn kracht had weerspiegeld in de sterren, de prachtige, naakte
mens was stervende, verstrikt in het kleed dat hij zelf had geweven.
Eeuw na eeuw had hij gezwoegd en dit was zijn loon. Het kleed had
aanvankelijk werkelijk hemels geleken, doorweven met de kleuren der
beschaving, genaaid met de draden der zelfverloochening. Een hemels was
het geweest zo lang het een kleed was en niet meer, zo lang de mens het
vrijwillig kon afwerpen en kon leven naar zijn eigen kern, zijn ziel en
de even goddelijke kern, zijn lichaam. De zonde tegen het lichaam -
daarom weenden ze hoofdzakelijk; het eeuwenlange onrecht tegen spieren
en zenuwen en die vijf zintuigen, het enige waardoor wij kunnen
begrijpen - die werd verbloemd met praatjes over evolutie, totdat het
lichaam een bleke pap was, de verblijfplaats van even kleurloze ideeën,
de laatste voze oprispingen van een geest die naar de sterren had
gereikt.
'Waar ben je?' snikte ze.
Zijn stem in het donker zei: 'Hier.'
'Is er nog hoop, Kuno?'
'Voor ons niet.'
'Waar ben je?'
Ze kroop over de lichamen van de doden naar hem toe. Zijn bloed
gutste over haar handen.
'Vlugger,' hijgde hij, 'Ik ga dood - maar we raken elkaar aan, we
praten, niet via de Machine.' Hij kuste haar.
'We zijn tot onszelf teruggekeerd. We sterven, maar we hebben het
leven heroverd, zoals het was in Wessex, toen ælfrid de Denen versloeg.
Nu weten we wat zij daarbuiten weten, zij die woonden in de wolk, die
de kleur van paarlemoer heeft.'
'Maar Kuno, is het waar? Zijn er nog mensen op het aardoppervlak?
Is deze - deze tunnel, deze vergiftigde duisternis - dan niet echt het
einde?'
Hij antwoorde: 'Ik heb ze gezien, ze gesproken, ze liefgehad. Ze
verbergen zich in de mist en de varens tot onze beschaving eindigt.
Vandaag zijn zij de Ontheemden - morgen...'
'O, morgen - een of andere dwaas zal de Machine weer op gang
brengen, morgen.'
'Nooit meer,' zei Kuno, 'nooit. De mensheid heeft haar les
geleerd.'
Bij zijn laatste woorden zakte de hele stad als een honingraat
ineen. Een luchtschip was een krater binnengevlogen en tegen de
puinhopen van een aanlegsteiger aan gebotst. Het stortte neer en
ontplofte en doorkliefde in zijn val, met zijn metalen vleugels,
galerij na galerij. Even vingen ze een glimp op van het land van de
doden en, voordat ze zich bij hen voegden, een flard van een smetteloze
hemel.
Noot:
[1] Taygetos: In de Oudheid werden Spartaanse baby's met
lichamelijke gebreken op deze berg achtergelaten
Naar boven>
|