Home

De Mark Twain over wie ze ons op school
nooit iets verteld hebben

door

Helen Scott

Universitair hoofddocent, hoofd Engels vakgebied & Buckham Overseas Program, aan de Universiteit van Vermont
  * B.A. Universiteit van Essex, Engeland
  * Ph.D. Brown-Universiteit
Aandachtsgebied: Post-kolonialisme, Engelstalig Caraïbisch gebied, 20e-eeuwse Britse literatuur, Marxistische theorie.

2000


Uit de International Socialist Review 10, Winter 2000, pag. 61-65.
Van dit tijdschrift is een gedeeltelijk archief en index te vinden op
http://isreview.org/archive.shtml
Gescand en gecorrigeerd door Einde O’Callaghan voor Die Roten.


De Mark Twain die wij op school hebben leren kennen is allesbehalve een inspirerende figuur: Twain, de kinderboekenschrijver van idyllen aan de oever van de rivier; Twain, de verbitterde mensenhater die van leer trok tegen de maatschappij vanwege zijn persoonlijke mislukkingen; Twain, de racist, die opgroeide in een familie van slavenhouders. Het beroemdst is Mark Twain als Vader van de Amerikaanse Literatuur – de opzettelijk door het Amerikaanse literaire establishment van de jaren veertig en vijftig van de 20e eeuw gecreëerde figuur. Deze Twain is een krachtig symbool van de Amerikaanse droom, van de geest van expansie van grenzen en westwaarts – hij is een nationalistische held.

Toch was Twain rond de eeuwwisseling een van de openhartigste critici van de ideologie van de Amerikaanse heersende klasse. Vooral tegen het einde van zijn leven zijn Twains gepubliceerde en niet-gepubliceerde geschriften en toespraken verpletterend anti-racistisch, anti-imperialistisch en revolutionair:

“Men zegt over mij dat ik in mijn voorkeuren een revolutionair ben, van nature, door mijn opvoeding en uit principe. Ik sta altijd aan de kant van de revolutionairen, omdat er nooit een revolutie is geweest, als er geen onderdrukkende en ondragelijke omstandigheden waren om tegen in opstand te komen.” [1]

In het licht van zo’n gedrevenheid is het verschrikkelijk te bedenken hoe scholen en universiteiten erin geslaagd zijn om van Twain zo’n saaie pier te maken! Als wraak zal dit artikel zich richten op de Mark Twain, over wie ze ons op school nooit iets verteld hebben.

Mark Twain werd in 1835 geboren als Samuel Langhorne Clemens in de slavenhoudende staat Missouri. Ooit schreef hij dat slavernij de slaaf ontmenselijkt en monsters maakt van de slavenbezitters. Een groot deel van zijn vroege volwassen periode trok Clemens echter de toonaangevende denkbeelden uit zijn kindertijd niet in twijfel.

Ten gevolge van het jong overlijden van zijn vader moest Sam Clemens zo gauw hij daartoe in staat was, zelf geld verdienen. Zijn eerste betaalde baan was als leerling-drukker. In het midden van de jaren vijftig van de 19e eeuw werkte hij vier jaar lang in verschillende steden aan de Oostkust, onder vreselijke omstandigheden en vrijwel zonder loon.

Clemens sloot zich aan bij de drukkersvakbond en was, waar hij ook naartoe ging, een actief lid. Ook bracht hij zijn avonden door in openbare bibliotheken, waar hij “een wereld vond die hij nooit ontdekt zou hebben op de openbare scholen (in Hannibal).” [2]

Aan het eind van de jaren vijftig keerde hij terug naar het Middenwesten, waar zijn broer Orion, beïnvloed door een groeiend verzet tegen de slavernij, actief was geworden in Abraham Lincolns Republikeinse Partij. Aan de vooravond van de Burgeroorlog werd Orion door Lincoln benoemd tot Secretaris van de regio Nevada.

Tot die tijd doorliep Clemens een rampzalige opleiding tot loods op een rivierboot. In een hoofdstuk van Leven op de Mississipi beschrijft hij de ontwikkeling van de closed-shop-vakbond (vert.: verplicht lidmaatschap van de bond) en de voordelen die dat opleverde voor alle arbeiders op de rivierboten. Dat hoofdstuk werd herdrukt en van 1880 tot 1890 gelezen in alle vakbondslokalen. [3]

Rond het zijn vijfentwintigste was hij een welgestelde rivierbootloods geworden. Zijn loopbaan werd echter onderbroken door de Burgeroorlog. Tientallen jaren later zei Twain echter dat “Lincolns proclamatie….niet alleen de zwarte slaven had bevrijd, maar ook de blanken,” [4] Clemens bleef bij het uitbreken van de Burgeroorlog “neutraal,” zelfs toen de troepen hun stellingen innamen aan beide oevers van de Mississippi. Op het dieptepunt van zijn leven sloot Clemens zich aan bij een militie aan de kant van het Zuiden, die gevormd was door zijn oude vrienden uit Hannibal. Na drie weken deserteerde hij en sloot zich in 1861 aan bij zijn broer Nevada.

Na een paar wilde jaren waarin hij zijn geluk beproefde (en mislukte) met het zoeken naar zilver, meestal op de pof leefde en zich inliet met non-conformistische bohemiens, werd Clemens journalist. Hoewel Clemens nog steeds veel gangbare vooroordelen koesterde, ging hij in Nevada en vervolgens in Californië over tot een uitgesproken vorm van maatschappelijke satire, waarin hij opkwam voor de vertrapten en de machthebbers belachelijk maakte.

Hij schreef een reeks artikelen waarin hij protesteerde tegen de discriminatie van Chinese immigranten en ruchtbaarheid gaf aan de bruutheid van de politie in San Francisco. “Ik heb op alle mogelijke laaghartige en laffe manieren Chinezen zien misbruiken en mishandelen op grond van het verzinsel van minderwaardigheid,” schreef hij in 1868, “maar ik heb nooit gezien dat bij de rechtbank een Chinees genoegdoening werd gedaan voor het hem aangedane onrecht.” [5] Nadat hij het met twee maten meten van justitie had veroordeeld, wees hij erop dat de misdaden van de rijken ongestraft blijven, terwijl de politie de armen molesteert voor de misdaad dat ze arm zijn – Clemens was zelf slachtoffer van pesterijen door de politie.

In 1865 zei hij tegen zijn diepreligieuze broer Orion dat “er wel een God is voor de rijken, maar geen voor de armen,” wat het begin markeerde van zijn consequente scepsis jegens de religie. [6]

Clemens werd een gevierde spreker en nam als schrijver en spreker de naam “Mark Twain” aan – een naam, ontleend aan de roep van de loods van de rivierboten op de Mississippi, “merkteken, twee” om aan te geven dat er 12 voet water onder boot was en het dus veilig was om te passeren.

Hij keerde terug naar de Oostkust en huwde Olivia Langdon, dochter uit een rijke maar vrijzinnige familie, actieve voorvechters van de afschaffing van de slavernij. Door die familie kwam Clemens in aanraking met socialisten, principiële atheïsten en voorvechters voor vrouwenrechten en maatschappelijke gelijkheid. Hij raakte bevriend met mensen als Harriet Beecher Stowe, Frederick Douglass en de utopische socialist William Dean Howells.

De daaropvolgende twee decennia verwierf Twain roem en fortuin door middel van zijn schrijven en voordrachtentournees. Een aantal van zijn meest bekende werken werden geschreven tussen 1870 en 1890, waaronder De lotgevallen van Tom Sawyer (1876) en De lotgevallen van Huckleberry Finn (1885). Beide boeken werden tussen 1940 en 1960 door de literaire gevestigde orde uitgeroepen tot “literaire klassiekers,” maar waren aanvankelijk veroordeeld door diezelfde literaire elite. Het bestuur van de bibliotheek van Concord noemde Huckleberry Finn “rotzooi, alleen geschikt voor achterbuurten.” [7]

Onderwerp en stijl van Huckleberry Finn en Tom Sawyer werden “grof” en “banaal” gevonden. Beide boeken verhalen de lotgevallen van arme jongens in de rauwe stadjes langs de Mississippi. Ze verwerpen de moraliserende toon van de Zondagschoolverhalen uit die tijd en zijn grotendeels geschreven in dialect, op een vrijzinnige manier doorspekt met vloeken en bargoens. In een periode waarin stappen naar rassengelijkheid gesaboteerd werden, werd Huckleberry Finn gehaat door de elite, omdat de blanke hoofdpersoon, Huck, samen ontsnapt met een weggelopen slaaf, Jim, en dikke vrienden worden.

Vervolgens is Huckleberry Finn veroordeeld wegens zijn racisme. Het boek bevat uitspraken die tegenwoordig een racistische gevoelswaarde hebben, wat door de critici van de gevestigde orde “witgewassen” of genegeerd werd. Zelfs mensen als Frederick Douglass gebruikten echter dezelfde taal, als zij probeerden het leven onder slavernij “realistisch” weer te geven. Daarnaast ondergraaft het verhaal de logica van de slavernij in die mate, dat “de autoriteiten het publiceren van de wantoestanden van de slavernij en de beschrijvingen van de negerpersonages ‘afschuwelijk subversief’ vonden.” [8] Elke anti-racist zou op de hoogte moeten zijn van deze feiten en in deze context moet het boek opgevat worden.

Vereenzelviging met de onderdrukten

Twains antwoord op zijn critici vertelt ons meer over degene die hij zou worden. Rond 1889 vereenzelvigde Twain zich met “de machtige massa van de onontwikkelden” en “niet met de dunne bovenlaag van de mensheid.” [9]

Mark Twain was een tegenstrijdige figuur. Hij bleef zich identificeren met de armen en onderdrukten en werd steeds kritischer over het maatschappelijke systeem, maar leidde ook een leven dat onherkenbaar was voor de gewone Amerikaan. Hij stopte het grootste gedeelte van het enorme vermogen van hem zelf en dat van zijn vrouw in rampzalige beleggingsprojecten, waaronder in een nieuwe letterzetmachine, waarvan hij overtuigd was dat die hem multimiljonair zou maken. (Het project werd uiteindelijk afgeblazen.) Hij werd weggevaagd door de financiële crisis van de jaren tachtig en negentig, en bracht het laatste decennium van de eeuw door met reizen door Europa, waarbij hij zich herstelde van zijn financiële verliezen door middel van zijn altijd geliefde voordrachtentournees. In de jaren negentig maakte hij ook een reeks persoonlijke tragedies en sterfgevallen mee in de familie. Op zeker moment stond hij op de rand van een faillissement, maar werd daarvoor behoed door een excentrieke miljonair, een industrieel.

Sommige critici hebben betoogd dat Twains vertrouwen in dergelijke rijke sponsors zijn onafhankelijkheid ondergroef en afbreuk deed aan zijn maatschappijkritiek. Twain geeft zijn eigen ironische beschrijving weer van de grenzen van de vrije meningsuiting in Pudd’nhead Wilson’s New Calendar: “In ons land hebben we die drie onbeschrijfelijk kostbare zaken: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van geweten en de behoedzaamheid om van beiden geen gebruik te maken.” [10] Het is juist dat Twain er soms voor koos iets niet te doen of te zeggen, uit angst zijn sponsors of groepen van zijn lezerspubliek te kwetsen.

Ondanks zulke duidelijke momenten van compromissen werd Twain echter in de laatste twintig jaar van zijn leven – hij stierf in 1910 – een uitgesproken anti-imperialist en anti-kapitalist. Dat tijdperk was er een van uitersten. De voltooiing van de Amerikaanse Revolutie en het einde van de slavernij bracht de belofte van gelijkheid en democratie voor allen. Maar diezelfde periode zag ook de opkomst en consolidering van het monopolistische kapitalisme, grimmig racisme en de kloof tussen rijk en arm die even groot was als overal elders in Europa.

De eeuwwisseling was getuige van de groei van de arbeidsbeweging en de Amerikaanse socialistische partij. Twain verdedigde openlijk de vakbonden, met name de Knights of Labor (vert.: een geheime vakbond). Twain merkte dat de kleine heersende minderheid eeuwenlang geschamperd had over het idee van een bedreiging van onderaf, maar dat de Knights of Labor – en meer in het algemeen de georganiseerde arbeid – hoop boden op een verandering van het hele systeem:

“Als alle metselaars, alle machinisten, alle mijnwerkers, smeden, drukkers, opperlieden, stuwadoors, huisschilders, remmers, machinisten, conducteurs, fabrieksarbeiders, paardentrambestuurders, en alle winkelmeisjes, en alle naaisters, alle telegrafisten; kortom al die ontelbare ploeteraars, in wie de werkelijkheid sluimert van dat iets dat je Macht noemt …. als die in opstand komen, mag je dat schouwspel elke oorstrelende misleidende naam geven, maar het feit blijft dat er dan een Natie in opstand is gekomen.” [11]

Twains talent voor humor, satire en verhalen vertellen en zijn haat tegen onderdrukking en ongelijkheid, stelde hem in staat de tegenstrijdigheden van het tijdperk samen te vatten en een visioen te bieden van een betere wereld.

Mark Twain – anti-imperialist

Toen de industrie van de V.S. zich aan het eind van de negentiende eeuw in een duizelingwekkend tempo uitbreidde, maakte Amerika gebruik van zijn toenemende macht om zijn Europese rivalen uit te dagen en markten en gebieden in het buitenland te veroveren. In dat proces schond het het recht op onafhankelijkheid en zelfbeschikking van andere mensen – juist de waarden die vastgelegd waren in de Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet. De eerste inspanningen om een wereldrijk te vestigen richtten zich op het loswrikken van Cuba, Puerto Rico en de Filippijnen uit de machtssfeer van Spanje, tijdens de Spaans-Amerikaanse Oorlog van 1898. De oorlog werd voorgesteld als een die onderworpen volkeren zou bevrijden van het Spaanse juk, en dat bracht Twain aanvankelijk in verwarring. Maar hij ging al snel overstag. In de ogen van Twain en vele anderen in die tijd, schond Amerika’s imperialistische expansie de verwachting dat Amerika anders zou zijn dan de koloniale machten van Europa. Twain verduidelijkte in 1900 hoe hij van het prijzen van de “Amerikaanse adelaar” kwam tot het veroordelen daarvan:

“(Ik was doorgaans) een fervente imperialist. Ik wilde dat de Amerikaanse adelaar schreeuwend de Grote Oceaan overvloog…Waarom zou hij zijn vleugels niet uitspreiden over de Filippijnen, vroeg ik mij af? ….Ik zei tegen mijzelf: daar is een volk dat drie eeuwen geleden heeft. Wij kunnen hen net zo vrij maken als onszelf, hen een regering en land geven voor henzelf, in de Pacific een miniatuur van de Amerikaanse Grondwet in gang zetten en een splinternieuwe republiek opstarten, die haar plaats kan innemen onder de vrije landen van de wereld. Het leek mij een grote taak die wij op ons hadden genomen. Maar sindsdien heb ik wat verder nagedacht en zorgvuldig het Verdrag van Parijs [dat eindigde met de Spaans-Amerikaanse Oorlog] gelezen en heb gezien dat het niet onze bedoeling is om het Filippijnse volk te bevrijden, maar te onderwerpen. Wij zijn daar naartoe gegaan om te veroveren, niet te bevrijden. Volgens mij zou het ons genoegen en plicht moeten zijn om die mensen vrij te maken, en hen op hun eigen manier met hun eigen binnenlandse problemen om te laten gaan. En dus ben ik een anti-imperialist. Ik verzet mij ertegen dat de adelaar zijn klauwen in enig ander land zet.” [12]

In 1897 publiceerde Twain Langs de Evenaar, waarin hij uiting geeft aan zijn afkeer en veroordeling van elk soort imperialisme. Hij schreef ook veel pamfletten, die gepubliceerd werden door de Anti-imperialistische Bond, die door Twain gesteund werd na zijn terugkeer uit Europa in 1900. De Bond, die tienduizenden leden had, was georganiseerd rond het verzet tegen de slachtpartijen door de V.S. op de Filippijnen. In De Verovering van de Filippijnen, beschrijft Twain de moordpartij op 600 Moro’s (een Filippijnse stam) die zich, slechts bewapend met messen en knuppels, verschanst hadden in een uitgedoofde vulkaankrater, waar ze door Amerikaanse troepen vanaf de rand werden doodgeschoten. De president noemde dat een “prachtig wapenfeit van de troepen.” Twain zegt daar het volgende over:

“De vijand telde 600 man – waaronder vrouwen en kinderen – en wij maakten hen volledig af, en lieten niet eens een baby leven die om zijn dode moeder kon huilen. Dit is ontegenzeggelijk de grootste overwinning, ooit behaald door christelijke soldaten van de Verenigde Staten.” [13]

Een later verslag onthulde dat het dodental zelfs nog hoger lag en Twain vervolgt:

“Voorpaginanieuws: Dodental is nu 900. Ik was tot nu toe nog nooit zo trots op de vlag.” [14]

Twain schreef en sprak begeesterd tegen de Europese koloniale overheersing, die hij vaak vergeleek met de slavernij op de plantages. Hij zei over Cecile Rhodes, het meesterbrein achter het Britse kolonialisme:

“Hij plundert en rooft, moordt en onderwerpt…en oogst daar massaal applaus voor van rasechte christenen. Ik bewonder hem, ik geef dat volmondig toe. En als zijn tijd gekomen is zal ik als aandenken een stuk touw kopen.” [15]

Een van Twains meest sardonische schimpscheuten was gereserveerd voor Koning Leopold II van België. Als alleenheerser over de “Vrijstaat Congo” – een enorm grondgebied dat hij verwierf onder het mom van een humanitaire missie om de slavernij in Afrika af te schaffen – maakt Koning Leopold gebruik van moord, verminking en uithongering om de lokale bevolking te dwingen ivoor en rubber in te zamelen, die in die tijd met enorme winsten verkocht werden. Geschat wordt dat in de Congo zes tot tien miljoen Afrikanen bezweken onder de handen van Leopolds beulen.

E.D. Morel, de leider van het Britse Comité ter Hervorming van de Congo, vroeg in 1904 Twain een stuk te schrijven over Koning Leopolds onderneming. Het resultaat, Koning Leopold in Gesprek met Zichzelf, kon geen “legitieme” uitgever vinden. Twain gaf het aan de Amerikaanse tak van het Comité ter Hervorming van de Congo, die haar organisatie voornamelijk stoelde op de populariteit en opbrengsten van Twains schitterende overzichtje.

In het Gesprek met Zichzelf beklaagt Leopold zich erover dat, ondanks het feit dat hij miljoenen heeft uitgegeven om elke onthulling van zijn wreedheden te voorkomen, bemoeizuchtige zendelingen, journalisten en actievoerders hem blijven verraden:

“Ze hebben rondgebazuind dat ik twintig jaar lang de staat Congo heb geregeerd... dat ik me meester heb gemaakt van de Staat en haar in mijn greep gehouden heb als mijn persoonlijke eigendom, waarbij ik al die enorme inkomsten als mijn eigen “buit” beschouwde — van mij, alleen van mij — haar miljoenen inwoners als mijn eigen bezit opgeëist en beschouwd heb, mijn lijfeigenen, mijn slaven; hun werk is van mij, met of zonder loon; het voedsel dat zij produceren is niet van hen, maar van mij; de rubber, het ivoor en alle andere bodemschatten, van mij — alleen van mij — voor mij verzameld door vrouwen en kleine kinderen, onder bedreiging van zweep en kogel, vuur, honger, verminking en strop. Die etters! — ik heb het al gezegd, niets maar dan ook niets hebben ze verzwegen!” [16]

Kolonel Henry J. Kowalsky, advocaat te San Francisco, rechtskundig adviseur en tevens een persoonlijke vriend van Koning Leopold, een tussenpersoon van de Belgische regering in de V.S., klaagde erover dat ten gevolge van Twains pamflet er zich in de Verenigde Staten een sterke anti-Leopold-beweging ontwikkelde.

Voor onze ogen wordt door Twain het imperialisme uit de doeken gedaan, niet alleen als overheersing van de zwakken en armen door de machtigen en rijken, maar ook als een onbarmhartig krachtmeting tussen de grootmachten. In To a Person Sitting in Darkness (1891) noemt Twain imperialisme “het Spel” en hij bedenkt dat degene die in het donker zit (de koloniale “wilde” hunkerend naar “beschaving”) wel eens naar de deelname van Amerika aan dat spel zou kunnen kijken en dan zeggen:

“Het is maar een van die beschaafde Mogendheden, met in haar ene hand de vredesbanier en in de andere hand haar mand met oorlogsbuit en een slagersmes. Is onze enige redding dan dat wij de beschaving aanvaarden en onszelf tot haar niveau vernederen?” [17]

Een van Twains krachtigste stukken tegen de gewelddadigheid van de imperialistische oorlog is Het Oorlogsgebed. Het toneel is een bijeenkomst in een kerk, vóór de oorlog, om te bidden voor het succes van de Amerikaanse troepen. Een boodschapper van God daalt neer en dringt erop aan de onuitgesproken gedeelten van die gebeden te verwoorden:

“O Heer, onze God, help ons hun soldaten met onze granaten in bloederige stukken te rijten; help ons hun stralend velden te overdekken met de bleke gedaanten van hun patriottische doden; help ons het gedonder van de geweren te overstemmen met de kreten van hun gewonden…help ons het hart van hun onschuldige weduwen te pijnigen met vergeefs verdriet; help ons hen dakloos te maken met hun kleine kinderen, zodat zij zonder vrienden in lompen, hongerend en dorstig rondzwerven door de woestenij van hun ontvolkte land….” [18]

In de jaren zestig werd Het Oorlogsgebed herdrukt in de vorm van een pamflet door actievoerders tegen de Vietnamoorlog.

Mark Twains revolutionaire sympathieën.

Hoewel Twain de imperialistische oorlog hekelde, was hij geen pacifist – hij steunde geweld voor de zaak van de vrede. Zijn revolutionaire sympathieën komen deels voort uit zijn waardering voor de resultaten van eerdere revoluties, het meest duidelijk de Amerikaanse Revolutie en de Burgeroorlog. Zoals hij overdacht in een brief uit 1890:

“Mijn voorrecht om deze bloederige zinnen op te kunnen schrijven was voor mij gekocht tegen de prijs van stromen bloed uitgestort op vele slagvelden, in vele landen, maar ik heb niet het onbeduidendste recht of voorrecht dat mij toebedeeld is als resultaat van overreding, opwekking tot hervorming of welke soort methode of werkwijze dan ook.” [19]

Twain haatte alle vormen van monarchie en ondemocratische bewind. De hoofdpersoon in zijn roman uit 1889 A Connecticut Yankee in King Arthur’s Court, merkt op, nadat hij beschreven heeft dat de boeren en ambachtslieden de “Natie” vormen:

“Als je hen eruit zou halen…..zouden er wat restantjes achterblijven, wat afval in de vorm van een koning, adel en gegoede burgers; nietsnutten, niet-productief, voornamelijk bezig met de kunst van verkwisting en vernietiging en op geen enkele manier van nut of waarde in enige rationeel ingerichte wereld.” [20]

Twain roemde de Franse Revolutie, maar in de loop van zijn leven veranderde hij zijn visie:

“Toen ik in 1871 Carlyle’s De Franse Revolutie had gelezen, was ik een Girondijn; elke keer dat ik het sindsdien heb gelezen, heb ik het anders gelezen – heeft het mij beïnvloed en veranderd, langzaam maar zeker, mijn leven en omgeving….en nu leg ik het boek weer een keer neer en begrijp dat ik een Sansculotte ben! – En geen kleurloze, karakterloze Sansculotte, maar een Marat.” [21]

De katalysator voor zijn radicalisering was wat hij zag als de omvorming van Amerika van een Republiek in een Monarchie – een monarchie, niet bestuurd door een koning of koningin, maar door bankiers, ondernemingen en hun hielenlikkende politici, allemaal gedreven door “geldhonger.” [22]

Het verbaast niet dat Twain niet alleen revoluties uit het verleden verdedigde, maar ook die uit zijn eigen tijd. Hij kwam op voor de Russische revolutie van 1905 en was vreselijk teleurgesteld toen die de kop in werd gedrukt:

“Rusland was goed op weg om zich te bevrijden van een krankzinnige en onverdraaglijke slavernij; ik hoopte dat er geen vrede zou komen voordat de Russische vrijheid in veiligheid was…. Er was nog maar een enkel gevecht nodig om de komende ketenen van miljarden en miljarden ongeboren Russen te verbreken, en ik had gewild dat dat gevochten was….” [23]

In een reactie op Russische hervormers, die bang waren voor een revolutie, vroeg Twain:

“Wat is de Tsaar van Rusland anders dan slechts een brandend huis te midden van een stad van tachtig miljoen inwoners? Toch zijn alle bevrijdingsgroeperingen, in plaats van hem te blussen, samen met de zijnen en zijn systeem, allemaal angstvallig bezig hem alleen maar een beetje af te koelen en te beschermen.

In mijn ogen is dat onlogisch – in feite krankzinnig. Stel je voor dat die Russische maniak, met zijn stenen hart en van bloed druipende kaken vrij in je huis had rondlopen, en dat hij jacht zou maken op de hulpeloze vrouwen en kleine kinderen – die van jou. Wat zou je met hem doen, in het geval je een geweer zou hebben? Welnu, hij loopt vrij rond in je huis, in Rusland. En met je geweer in je hand, blijf je manieren bedenken om hem te ‘veranderen.’

Als we bedenken dat zelfs de meest aanspreekbare Engelse vorst nooit een ontvreemd publiek recht heeft teruggegeven, tot het moment dat het hem afhandig gemaakt werd met bloedig geweld, is het dan redelijk te veronderstellen dat met zachtaardige methoden in Rusland rechten verworven kunnen worden?”[24]

Evenals Frederick Douglass zag Twain dat er “zonder strijd geen vooruitgang is.” In zijn toespraak, Ridders der Arbeid – De Nieuwe Dynastie, vroeg Twain zich af:

“Wie zijn de onderdrukkers? Maar weinigen: de Koning, de kapitalist en een handvol andere opzichters en toezichthouders. Wie zijn de verdrukten? De rest: de volkeren der aarde, de waardevolle mensen, de arbeiders, degenen die het brood bereiden dat wordt gegeten door de mensen zonder eelt op de handen en de leeglopers.” [25]

Dit is een stem die herinnerd en geprezen moet worden: anti-imperialistisch en revolutionair – dat is de Twain van onze overlevering. Als Twain nu zou leven, zou hij de imperialisten verguizen die Kosovo opdelen en de Irakezen en Serven doden in naam van de vrijheid. Hij zou over Bill Clinton zeggen, ‘Als zijn tijd zal komen, zal ik als aandenken een stuk van het touw kopen!’

De literaire gevestigde orde – de huidige equivalent van degenen die Twain minachtend afwezen – heeft hem voor zichzelf opgeëist. Het is aan ons om die andere Twain in leven te houden en te strijden voor de wereld die hij voor ogen had. Zoals Twain in 1902 voorstelde, “Laten we de politieagenten die wapenstokken en pistolen dragen afschaffen, en brigades dichters inzetten, tot de tanden gewapend met gedichten over Lente en Liefde.” [26]

Noten

[1]. Maxwell Geismar, uitg., Mark Twain and the Three Rs: Race, Religion, Revolution and Related Matters (Indianapolis: Bobs-Merrill, 1973), pag. 159.
[2]. Philip S. Foner, Mark Twain: Social Critic (New York: International Publishers, 1958), pag. 13.
[3]. Geciteerd in Foner, pag. 98.
[4]. Foner, pag. 200.
[5]. Geismar, pag. 98.
[6]. Andrew Jay Hoffman, Inventing Mark Twain: The Lives of Samuel Langhorne Clemens (New York: William Morrow, 1997), pag. 45.
[7]. Justin Kaplan, Mr. Clemens and Mark Twain: A Biography (New York: Simon and Schuster, 1966), pag. 269.
[8]. Foner, pag. 209.
[9]. Geciteerd in Kaplan, pag. 169.
[10]. Frederick Anderson, uitg., A Pen Warmed Up in Hell: Mark Twain in Protest (New York: Harper, 1972), pag. 5.
[11]. Anderson, pag. 170.
[12]. Anderson, pag. 9.
[13]. Anderson, pag. 22.
[14]. Anderson, p.23.
[15]. Anderson, pag. 89.
[16]. Mark Twain, Collected Tales, Sketches, Speeches, & Essays 1891-1910 (New York: The Library of America, 1992), pag. 663.
[17]. Twain, Collected Tales, pag.13.
[18]. Anderson, pag.110-11.
[19]. Geismar, pag.157.
[20]. Mark Twain, A Connecticut Yankee in King Arthur’s Court (New York: Penguin, 1986), pag. 125.
[21]. Anderson, pag. 8. De Girondijnen bestonden uit kooplieden en handelaren uit de hogere burgerij, bevonden zich op de rechtervleugel van de revolutie en waren niet bereid de revolutionaire oorlog te beëindigen. De Sansculotten behoorden tot de lagere burgerij, stonden vijandig tegenover grootkapitaal en landeigenaren en werden geassocieerd met “het gepeupel.” Marat was een van de populairste Jacobijnse leiders. Aangewezen om de revolutie te voltooien en te verdedigen, is Marat beroemd om zijn onafgebroken verzoeken om bloed en koppen. Het feit dat hij vermoord werd door een Girondijn, wakkerde de radicalisering en mobilisering aan van de Sansculotten tegen de contrarevolutionaire krachten.
[22]. Zie vooral The American Plutocracy II, The Coming American Monarchy and Dictatorship, allemaal opnieuw gepubliceerd in Geismar, Mark Twain and the Three Rs.
[23]. Anderson, pag. 11.
[24]. Geismar, pag. 169.
[25]. Foner, pag. 169.
[26]. Deze opmerking staat niet in de gedrukte versie van ditartikel.

Naar boven