HomeDE MENSENFABRIEKOSKAR PANIZZA1890...Vaak ben ik helemaal van slag. Om mij heen verbleken de mensen dan tot schaduwbeelden, die als waardeloze poppen op en neer tuimelen. Een nieuw en kleurrijk mensengeslacht, door mijn fantasie tot leven gewekt, stijgt uit de aarde omhoog en staart mij met haar verschrikte ogen aan. ![]() Wie veel te voet heeft rondgereisd, krijgt geleidelijk een zo grote ervaring in het beoordelen van de stand van de zon en de trajecten op zijn wegenkaart, dat hij precies weet wanneer hij in de ene plaats moet vertrekken, om zeker nog voor het vallen van de duisternis het, door hem als nachtlogies bestemde, dorp of stadje te bereiken. Hem vergaat het niet als schrijver dezes, die jaren geleden toen hij pas sinds kort de wandelstok had opgepakt, op een avond door de duisternis werd overvallen en, niet in staat een landkaart of kompas te raadplegen, al twee uur moederziel alleen, moe en hongerig en zonder enige aanspraak en richting over een straatweg gelopen. Het was in het Oostelijke deel van Midden-Duitsland en ik weet waarachtig niet meer in welke provincie, of in de buurt van welke grote stad, wat ook voor de beoordeling van de volgende klucht van geen enkel belang is. - Nadat ik tot het inzicht was gekomen dat blijven staan nergens toe zou leiden, en de vochtigheid van de grond het opslaan van een nachtkwartier op het open veld niet toestond, besloot ik onder het zo veel mogelijk ontzien van mijn krachten zonder te rusten verder te wandelen, al zou het de hele nacht door moeten zijn, omdat ik, bij de bekende bevolkingsdichtheid van Duitsland, vroeg of laat wel ergens op een menselijke nederzetting zou moeten stuiten. Mijn uithoudingsvermogen werd beloond, in zoverre dat ik wat ik zocht ook vond, een nachtkwartier. Of het nachtkwartier als zodanig een succes genoemd kon worden, of dat de schrijver er niet beter aan had gedaan, om in de smerigste plassen op de straatweg te overnachten, mag de welwillende lezer aan het eind van dit verhaal zelf uitmaken, want het onderwerp van de volgende bladzijden zullen uitsluitend de ellendige gebeurtenissen van die ene nacht behelzen. Het was misschien kort voor twaalven `s nachts, toen ik, die bij het lopen steeds het hoofd op de grond gericht hield, plotseling een reusachtig zwart gebouw, maar een paar passen van de straatweg, voor me zag opdoemen; het leek, zover dat in die duisternis te beoordelen was, zeer stevig uit machtige steenblokken opgetrokken, telde meerdere verdiepingen, en had diverse bijgebouwen, wagenloodsen, machinehallen, schoorstenen, kortom duidelijk een uitgestrekt fabrieksterrein. Ik zag geen licht; toch was ik vastbesloten aan te bellen. Een fijn bekiezelde weg voerde van de straatweg naar de ingangspoort. Alleraardigste plantsoenen rechts en links wezen op een zekere welgesteldheid van de eigenaar en bovendien op zijn kunstzinnigheid en liefde voor de natuur. Ik belde aan. Een snerpende toon klonk door het hele gebouw, waarvan de gangen en overlopen, naar uit de echo bleek, enorm uitgestrekt moesten zijn. "Dat zal een aardige consternatie geven!" bedacht ik. Maar tot mijn uiterste verbazing hoorde ik meteen stappen in mijn directe nabijheid. Er werd een deur geopend, een sleutelbos rinkelde; het volgende moment ging de zware, bruingeverfde ingangspoort open en stond voor mij een klein mannetje met een vriendelijk, gladgeschoren gezicht, dat me met een woordeloos gebaar vroeg wat ik wilde. - "Neemt u me niet kwalijk dat ik u zo laat op de avond stoor - zei ik - maar wat is dit voor een gebouw?" - "Een mensenfabriek." - Voor we verder gaan vraag ik de lezer zich door niets, geen vraag, antwoord of opmerking, hoe krankzinnig ook, ervan af te laten houden dit verhaal uit te lezen. Vaak horen, zien of lezen we in het leven veel merkwaardige dingen, zoals bovenstaand antwoord lijkt aan te duiden, zonder daarvan meteen weg te lopen of het boek dicht te slaan. Het belangrijkste is dat men het hoofd erbij houdt, de feiten rustig op zich laat inwerken en het dan probeert te begrijpen. Wat de zaak zelf betreft zou ik willen opmerken dat, als in een samengesteld zelfstandig naamwoord het ene woord tot een nadere aanduiding of verklaring van het andere dient, dat laatste meestal als onderwerp opgevat moet worden, terwijl het eerste het best door een betrekkelijke bijzin ondervangen kan worden. Omdat ik dus geen reden had aan te nemen dat in dit merkwaardige gebouw andere grammaticale regels golden dan in de rest van Duitsland, verstond ik onder "mensenfabriek" een fabriek, waarin mensen gefabriceerd worden. - En dat was dus helemaal juist. - Vanaf nu zal ik de loop van het verhaal niet langer ophouden. Ik stond daar dus, sprakeloos en overdonderd, voor dat kleine mannetje, niet in staat om ook maar iets te bedenken, laat staan iets zinnigs te zeggen, tot de vriendelijke oude heer die, niet in het minst verstoord door mijn aarzeling, mij met een handgebaar uitnodigde binnen te komen. Ik betrad de hal en door mijn gedachten te verzamelen lukte het mij, hem recht in de ogen kijkend, zeer hoffelijk op te merken: "Bedoelt u dat uitsluitend figuurlijk!? - U wilt daar toch niet mee zeggen dat u mensen fabriceert!?" - "Ja, wij maken mensen!" - "Maakt u mensen? Hoe bedoelt u?" riep ik nu uiterst opgewonden uit. Heimelijk kwam echter de gedachte in mij op, dat er met die man en het huis iets niet in orde moest zijn. De oude man leek mijn verbazing niet op te merken of er geen aandacht aan te besteden, maar zei, wijzend op een glazen deur, die wij al verderlopend inmiddels bereikt hadden, "Wilt u alstublieft hier binnengaan!" - "Mensen," - riep ik, - "dat kan niet letterlijk bedoeld zijn, dat is beeldspraak, een stijlbloempje, u kunt toch niet mensen willen maken, zoals men brood maakt!?" - "Inderdaad," - riep het oude mannetje allesbehalve ontstemd en bijna vrolijk uit, zoiets als de toon, waarop de galeriehouder zegt: ja, het beroemde beeld waar u naar vraagt, dat is bij ons, - "inderdaad, ik ben het eens met uw vergelijking, - wij maken mensen zoals men brood maakt." - Wij waren in een met stenen plavuizen betegelde gang gekomen; in de hoeken van de vensters die op de tuin uitkeken, stonden grote houten kwispedoren, gevuld met vlokkig, wit zaagsel; daaruit viel op te maken dat hier overdag veel mensen langskwamen. Alles droeg het karakter van een hygiënische en rationele bedrijfsvoering; de muren waren fris gewit, het schilderwerk eenvoudig, maar keurig. - Ik nam nog een keer de oude man in mij op; hij leek zo nuchter, ijverig en welwillend; zijn leeftijd en waardigheid leken elke neiging tot kuren of dwaze grappen uit te sluiten. Ik krabde me achter mijn oor, alsof zich daar een zeef bevond, die de woorden en hun betekenis verdraaide. - "Mensen!" - zei ik in mijzelf; - "dus" - zei ik toen hardop, - "u maakt mensen; maar waarom? Met welk doel? Toegegeven, u maakt ze; maar waarom mensen maken, als ze kosteloos dagelijks met honderden geboren worden? Wat zijn dat voor soort mensen, die van u? Hoe komt u op dat volslagen monsterachtige idee? Wie bent u? Bent u een in de middeleeuwen hangen gebleven fantast en broedt u op toverspreuken als die van Dr. Faustus, die tegenwoordig al lang vergeten zijn? Waar ben ik in verzeild geraakt? Ben ik te ver naar het Oosten afgedwaald en in een oriëntaalse toverkeuken terechtgekomen? Of bevind ik me in een westers gekkenhuis? Zeg het me! Herhaal uw antwoord! Wat is dit voor gebouw?" - Mijn begeleider leek over mijn vloedgolf opgewonden vragen niet in het minst ontdaan; hij keek rustig voor zich uit naar de grond, alsof hij de nauwgezetheid van het werk van de tegellegger controleerde; een onverschilligheid die mij nog opgewondener en angstiger maakte; en zei vervolgens met enige plechtstatigheid: "U stelt wel heel veel vragen in één adem. Ik zal proberen ze van achter naar voren te beantwoorden. Maar ik wijs u er tegelijkertijd op dat u door te zien en te observeren op onze rondgang meer zult begrijpen en leren kennen, dan ik verklaren en u vragen kan. Dus nogmaals: dit gebouw is een fabriek!" - "En u produceert?" maakte ik zijn zin bijna briesend af - "mensen." - Mensen, ja, mensen, zei de man met een onverstoorbare kalmte. Ik verzonk in een diep gepeins, en mijn begeleider was inschikkelijk genoeg om mij daarin niet te storen. Al die honderd vragen, die een zo opeens gevallen woord als "mensenfabriek" als een sterrenregen oproept, trokken dicht opeen door mijn binnenste, terwijl mijn tong die niet snel genoeg kon bolwerken. Mensen, zei ik tegen mij zelf, goed! Geem gekke gedachte; maar waarom ze produceren en met wat voor hulmiddelen? Mijn begeleider nam mij zachtjes bij de arm en wilde de eerste zaal binnengaan. "Stop! voor we verdergaan, nog één vraag," - riep ik, - "denken uw mensen?" - "Nee," - riep hij meteen op een toon van de meest absolute zekerheid, en niet zonder een vrolijk opgewonden uitdrukking, alsof hij de vraag verwacht had, of blij was die te horen. - "Nee!" - riep hij, - "dat hebben we gelukkig afgeschaft!" - "Daarmee wordt uw uitvinding buitengewoon interessant voor me," - merkte ik op en ging meteen verder: "Ik heb iemand gekend, die móest denken, - die contre coeur, zomaar, uit zichzelf de noodzaak voelde om te denken, - en dan ook nog dingen die niet hij, maar zijn hoofd wilde, - dus niet uit een uitwendige, opvoedkundige noodzaak, maar vanuit een innerlijke prikkel, waarmee hij zich evenzeer moest identificeren, als met zijn gedachten; hij moest contre coeur met zijn gedachten instemmen, ik zeg u: een complicatie.... " - "Ken ik," - viel het opeens levendig geworden mannetje mij in de rede, - "ken ik, weet ik, wij zijn volledig op de hoogte van de behoeften van deze eeuw, wij weten wat onze mensheid mist, wij hebben het nieuwste! .... " - Deze laatste commerciële wending ontnuchterde me weer en maakte me daarnaast korzelig en wantrouwend. - We betraden een grote benedenzaal, van waaruit ons een hete walm tegemoetsloeg. Het geheel was rijkelijk verlicht. In de hoeken stonden meerdere met klei besmeurde, vierkante ovens met kijkgaten. Voordat we het midden van de zaal bereikt hadden, kwam uit het aangrenzende vertrek een arbeider in een stoffig pak met een lantaarn in de hand naar buiten en zei, zonder zich ook maar het minst te verbazen over mijn aanwezigheid, "meneer de directeur, we hebben net de chinezen eruit gehaald." - "Zo" - antwoordde mijn begeleider met een haast vaderlijke mildheid, - "zijn de oogspleten goed gelukt?" - "Een beetje glazig!" - vond de arbeider. - "Glazig?" - herhaalde het mannetje verbaasd, maar niet onvriendelijk, - "dat vind ik nou jammer. Laat ze nu maar eerst uitdampen; we zullen wel zien wat we nog met die ogen kunnen doen." - De arbeider verwijderde zich met een instemmend hoofdknik. - "Kennelijk werken ze de hele nacht door," zei ik met een toon van afgrijzen over het zo net gehoorde. - "Het procedé staat geen onderbreking toe!" antwoordde het mannetje. - "U lijkt zich dus niet te beperken tot het namaken van mensen van uw eigen natie of de volkeren van het Avondland! U gaat tot het Verre Oosten!" - "Die zijn op dit moment zeer gevraagd!" - "Gevraagd, zegt u, wat wil dat zeggen? Gevraagd! U kunt daar toch niet mee bedoelen dat uw misdadige product bij de mensen van dat oude gilde goed ontvangen wordt?" - En even later barstte ik opnieuw fel uit: "Vertel me in godsnaam, wat dit allemaal te betekenen heeft. - Bent u niet bang voor de almachtige schepper van het heelal? - Wilt u met Onze-Lieve-Heer concurreren? - Zal dit brutale product niet een parodie blijken? - Hoe moeten nakomelingen van twee dermate verschillende rassen kijken als ze elkaar op straat tegenkomen?! - Zal de tegenstelling niet groter en vooral gruwelijker zijn dan tussen een blanke en een Polynesiër, allebei schepselen Gods?! - Hoe wantrouwend moet iemand van de oude wereld een dergelijk nieuw, kunstmatig geschapen wezen niet tegemoettreden, beruiken en betasten, om het zijn geheime krachten te ontfutselen? - En als het nieuwe ras volgens een bepaald en rijp doordacht plan vervaardigd is, beschikt het misschien over grotere vaardigheden dan wij, en zal het in de strijd om het bestaan de oude aardbewoners de meerdere zijn! - Dat zal een vreselijke botsing geven! - Denkt dat nieuwe ras dan niet, zoals u eerder al zei; handelt het uitsluitend volgens zijn specifieke, ingeprente instinct, dat machinaal tot uiting komt? Hoe kan het dan verantwoordelijk gesteld worden voor de fouten die het maakt?! - Dat is het einde van de moraal, de basis van ons denken en handelen! - Dan moeten er nieuwe wetten gemaakt worden! - Een wederzijdse vernietiging van beide soorten zal onvermijdelijk zijn! - Wat hebt u gedaan!? Waar bent u aan begonnen?! - Wat is uw bedoeling? - een omverwerping van de huidige maatschappelijke orde?" - Mijn begeleider keek me na deze nieuwe vloedgolf van vragen vriendelijke en geruststellend aan en zei na enige tijd: "Het nieuwe ras, - kan ik u verzekeren, - zal zich in de wereld niet doen gelden en niet de strijd aangaan met zijn broeders en zusters van een edelere afkomst. Ze zullen rustig bij u in de zitkamer zitten, onopvallend en bescheiden. En u, de oude mensen, zullen zich bij het opgewekt gadeslaan van deze prachtige en pasgeschapen wezens verrukt en verheven voelen. Daarom kan ik u alleen maar aanraden een paar van deze verfijnde schepsels aan te schaffen." - "Aan te schaffen?" - antwoordde ik - "hoe moet dat dan?" - "We verkopen ze. - Waarom zou die fabriek er anders zijn?! - En waarvan zou die kunnen bestaan, omdat ons geproduceerde ras immers niet werkt, niets verdient en de productie op zich uiterst kostbaar is!" - Ik werd voelbaar gerustgesteld door deze laatste uitspraak en schaamde me bijna voor mijn explosieve vragen van daarnet. - We liepen naar een van de grotere ovens in de hoek. - "Vanzelfsprekend," - zei mijn begeleider, - "is het procedé geheim! - We nemen daarvoor klei, zoals de schepper van het eerste mensenpaar in het paradijs, mengen en behandelen dat, onderwerpen het aan verschillende koude en warme temperaturen, - dat kan ik u allemaal laten zien - maar het eigenlijke kernpunt, het levend maken en vooral het ontwaken van onze mensen, is fabrieksgeheim."- "Ik wil uw duivelse kunsten niet eens kennen," antwoordde ik, "en ik zou willen dat u die ook niet kende," voegde ik daaraan toe; "jaarlijks misschien wel duizenden schepsels in de wereld zetten, alleen maar nietsnutten.... " - "Wat zegt u? kijk nou eens naar deze vormen!" - onderbrak de kleine directeur mij, zonder op mijn laatste opmerking in te gaan. Ik keek door het kijkgat. In een kennelijk vochtigwarme, van de buitenlucht afgesloten, badkamer lag een prachtig meisje, ogenschijnlijk slapend, halfgekleed, gevleid op een kunstmatig gazon, maar dan helemaal wit, alsof ze pas uit vochtige klei was vervaardigd; ze was duidelijk nog niet af; vormen, postuur, gewaad, voetjes, schoenen, de opengewerkte kousen, kantgarnering, allemaal in een verrukkelijke harmonie, en kunstzinnige volmaaktheid. - "Als u nog wat aan te merken hebt," sprak de directeur vanaf het andere kijkgat, waarachter hij had plaatsgenomen, "dan kan het nog; nu is alles nog zacht, kan nog bewerkt worden, is nog rekbaar; als de ogen eenmaal af zijn, verschijnt het rood van de hartslag op haar wangen, ontwaakt ze en dan is het te laat; dan is ze wat ze is, een meisje, vrolijk, nukkig, koket, eigenzinnig, dik, dun, met zwarte of bruine haren, met alle fabrieksfoutjes." Wat me opviel was dat de kleren ogenschijnlijk vast met het lichaam verbonden waren. Ik deelde de directeur mijn twijfel mede, met de opmerking dat het voor het arme kind moeilijk zou zijn om, gezien de onveranderlijkheid van haar vormen, geschikte kleren te vinden. - "Ze hoeft geen kleren," antwoordde hij. - "Hoezo, ze moet toch schoon ondergoed aan kunnen trekken!" "Wij scheppen in de scheppingsdaad ondergoed en kleren mee, eens en voor altijd." - "Dat is echt het krankzinnigste wat ik ooit gehoord heb! - Schept u dan aangeklede mensen?" - "Jazeker!" - "En blijven die zo geschapen mensen dan hun hele leven aangekleed?" - "Natuurlijk! Dat is toch gemakkelijker! De kleren maken deel uit van de totale constructie!" - "Denk alleen maar aan het zweten, afgezien van al die andere vragen!" - "Dat hebben we tot een minimum teruggebracht! - Overigens kan ik op dit punt niet verder ingaan, omdat dat de binnenste kern, zogezegd, het geheime levensprincipe raakt." - Wij liepen langzaam bij de oven weg; ik in gedachten verzonken en bijna even verward als altijd. - "Als ik er goed over nadenk," - merkte ik eindelijk op, - "zijn de principes bij uw mensenkweek nog niet zo gek. U rust al uw mensen bij de scheppingsdaad uit met een aantal lichamelijke en geestelijke eigenschappen, en die bij hen dan onveranderlijk aanwezig blijven." - "Natuurlijk," viel het oude mannetje me bijna opgewonden in de rede, en leek ervan te genieten dat ik eindelijk zijn gedachtegang begreep. - "Natuurlijk! In de huidige roerige tijden, bij de onbetrouwbaarheid van de meeste mensen, de grote twijfels, de problemen bij de beroepskeuze, het talmen en dralen, moest ten slotte wel de behoefte ontstaan om mensen te hebben, van wie men weet dat wat voor aanleg ze hebben, naar welk temperament ze overhellen en bij wie aanleg en temperament onwrikbaar hetzelfde blijven. Wij voorzien onze mensen bij de geboorte met een, naar de beste voorbeelden vervaardigde, verzameling geestelijke en lichamelijke eigenschappen, en die blijven onder alle omstandigheden in hen aanwezig. Ik verzeker u, - onder ons gezegd, - dat onze kunstmatig vervaardigde mensen mij liever zijn dan de oude, befaamde mensheid!" - "Maar de vrije wil dan?" wierp ik tegen. - "Die is bij die anderen ook maar een hersenspinsel!" betoogde het mannetje verder. - "Maar die heerlijke illusie die wel te bezitten, dan!" - "Uw verlies heeft mijn soort ook helemaal niet in de gaten!" - "De filosofen, de filosofen," - merkte ik hoofdschuddend op, - "zíj het denken afschaffen? De filosofen zullen het vast niet met uw fabrieksproduct kunnen vinden." - "Zei u dan zelf niet een kwartier geleden, mijn waarde, dat het denken een van de lastigste processen bij het oude soort is?" - "Ja, ja, het is vaak bitter, maar kan zich toch in stand houden!" - "U bent een dromer, een idealist, zonder degelijke koopmansprincipes!" merkte de oude enigszins korzelig op, en liep verder, daarmee aangevend, dat hij liever van dat onderwerp wilde afstappen. - Wij doorliepen enige zalen, waarin het sterk naar kamfer, kruiden en geurstoffen rook, en waar overal rondslingerende, uiterst merkwaardige, instrumenten te kennen gaven dat hier onafgebroken ijverig gewerkt werd. Ik werd vooral verrast door een zorgvuldig afgesloten vitrine, waarin zorgvuldig gevormde lichaamsdelen, zoals harten, oren, vingerkootjes, -een beetje cementachtig, alsof ze uit oermaterie gevormd waren - te zien waren. Daarnaast echter ook, vreemd genoeg, attributen, symbolen, zoals pijlen, kronen, wapens, bliksemschichten en dergelijke. - Nu doemde echter een ander tafereel op: in het vijfde of zesde vertrek na de ovenzaal, werden wij begroet door een vrolijke, schattige kinderschare; het kunnen er acht of negen zijn geweest; allemaal met overmoedig stralende ogen en frisse rode wangen. Ik dacht eerst dat het de kinderen van de directeur waren, maar merkte dat hun gelaatstrekken wat star waren; ook viel me op dat, terwijl er een paar los stonden, anderen op een sokkel zaten, waar omheen cementspuiters te zien waren. "Hier stel ik u dus mijn eigen kinderen voor!" zei mijn begeleider, terwijl hij zich naar mij toekeerde. - "Wat?" - riep ik ontdaan, - "zijn dat uw eigen kinderen?"- "Nou ja!" antwoordde hij ietwat droogjes. - "Uw eigen kinderen, bedoel ik, - door u verwekt?" - vulde ik verbijsterd aan. - "Niet volgens de oude methode, - het is mijn product, maar dat komt precies op hetzelfde neer; deze zijn zelfs mooier!" - "In godsnaam," - antwoordde ik, - "hoe komt u erbij om ook kunstmatige kinderen te maken?" - "Ik ben door de uiterst rampzalige toestand van onze huidige huwelijken op dat idee gebracht." - "Wat? u wilt toch niet onze huidige mensheid met haar voortplanting ter discussie stellen?!" - "Wij willen alleen maar wat verbeteringen aanbrengen!" - "Een paar verbeteringen bij de mensheid aanbrengen?!" - beseft u dan niet het gruwelijke, het ongehoorde, dat ligt opgesloten in de zin, die u zo meedogenloos uitspreekt?" - (Haalt zijn schouders op.) - "Haalt u daarvoor uw schouders op?" - Wilt u dan de zedelijke band tussen ouders en kinderen verbreken?" - "Deze hier worden heel veel verkocht!" antwoordde de oude man met een onverstoorbare kalmte, terwijl hij naar zijn producten wees. - "Welke kant drijft u de mensheid op?" - vervolgde ik hevig ontdaan, - wat zou Hegel daarvan zeggen?! - Weet u niet dat Hegel de hele mensheid, van de oudste tijden tot op heden, bedacht heeft als een onophoudelijke verschijningsvorm van 'de absolute idee,' met een wijze vooruitziende blik zijn berekeningen nog tot het einde van de negentiende eeuw liet doorlopen, en daarmee de mens een veilige weg naar zedelijke en geestelijke vervolmaking bood? - Hoe zou hij reageren op uw misdadige poging om de mensheid door een kunstmatig, van de vrije wil beroofd, geslacht te vervangen?!" - "Wij kunnen onmogelijk rekening houden met de concurrentie!" "Hegel was toch geen concurrent? - Hij was geen fabrikant! - Hij achtte het voldoende om wereld, natuur en mens in hun kernachtigste verschijningsvorm vast te leggen en in een bedacht systeem onder te brengen, zodat alles als het ware noodzakelijkerwijs ontstaan lijkt.... " - Op deze opgeschroefde manier ging ik nog een tijdje door, maar merkte al gauw dat mijn begeleider, volstrekt ongeïnteresseerd in mijn betoog, aan een van de kinderschortjes krabde, waarvan de kleur wat mat was uitgevallen. - "Mijn beste, u ziet hier," - hervatte hij na enige tijd, alsof het voorgaande helemaal niet was gezegd, "een verder ontwikkelingsproces van onze producten; terwijl er vanzelfsprekend ook nog geen sprake is van leven, lijkt toch alles al levendiger, glanzender, bijna pulserend. - Qua vorm is alles hier al voltooid en niet meer te veranderen; blijven ook in dit stadium; deze verrukkelijke kinderlijkheid blijft hen hun hele leven bij; ik heb namelijk veel geleerd van Fröbel. Kijk dit blauwe oog eens. In kinderogen zijn wij bijzonder gerenommeerd." - Ik zweeg op deze godslasterlijke uiteenzettingen. We liepen de zaal uit, die hier overigens niet verder liep. Op de gang kwamen we vervolgens eerst meerdere, met dubbele stalen deuren en bijzonder degelijk, afgegrendelde gewelven tegen, waaruit een hevig borrelen en sissen naar buiten drong. Arbeiders kruisten vaak met z'n tweeën onze weg, in grote haast, met gloeiend voorhoofd, en in een gevouwen laken een zware last dragend, waaruit vaak jammerende kreten ontsnapten. - "Ik verzoek u hier niet te blijven staan," - merkte de oude heer op, terwijl hij mij scherp in het oog hield, - "en niet omkijken; hier is het gedeelte van de fabriek dat continu in bedrijf is, en waar een onvoorzichtig opengelaten deur u zomaar van uw verstand zou kunnen beroven. Laten we liever nog een blik werpen in het magazijn met mijn voltooide mensen!" - Lange tijd liepen we zwijgend naast elkaar verder. Het magazijn bevond zich in een achterafgelegen gebouw. Alle afdelingen van de fabriek waren door overdekte gangen met elkaar verbonden, kennelijk om zo weinig mogelijk afhankelijk te zijn van weersomstandigheden. Overal ademde men een hete, met damp verzadigde plantenlucht in. - Ik kon de kinderen niet uit mijn hoofd zetten. Dat ze kind bleven, daar viel uiteindelijk wel mee te leven. Het was een krankzinnig idee van deze mensenverbeteraars: zoiets als dat men kleine hondjes en jockeys jenever geeft om ze klein te houden. Maar het gebrek aan iedere zedelijke aanleg, het mechanische van hun lachen, de kinderlijke innemendheid, het gemis aan elke opvoedkundige mogelijkheid, kortom, het niet voorhanden zijn van een zedelijke ondergrond, op grond waarvan kinderen vragen: Waarom? Waarvoor? waardoor ze goed van kwaad kunnen onderscheiden, was voor mij als protestant, iets onverdraaglijks. Met de overweging dat aan deze kruideniersmentaliteit van de directeur niet veel te beledigen viel, trok ik zonder er veel doekjes om te winden fel van leer: "Kunt u, meneer de directeur," - begon ik, - "het dan gewoon over uw hart verkrijgen, dat de kinderen die wij in de laatste zaal hebben gezien, zomaar verkommeren?" - "Die verkommeren niet," zei hij heel kalm, "zolang ze maar niet in handen vallen van een ongeschikt dienstmeisje!" - "Dat bedoel ik niet," - antwoordde ik geërgerd, - "ik bedoel, hebt u er niet aan gedacht om in het hart van die arme schepsels een sprankje zedelijkheid aan te brengen? En omdat u toch alles mechanisch en onveranderbaar construeert: waar hebt u bij die kleintjes een zedelijke ondergrond aangebracht? In het hoofd? In de borst?" - "Ach, mijn beste man, dat is niet eenvoudig, bovendien zouden ze niets van die ondergrond merken! Afgezien van het feit dat we al blij zijn dat het ons gelukt is, onze soort uiterlijk zo te vervaardigen, dat ze indruk maken van keurige en fatsoenlijke mensen." - "Keurige en fatsoenlijke mensen!" - herhaalde ik, - "alsof dat het doel is, waarnaar wij streven!" - Moedige en eerlijke mensen, - is dat niet veel meer waard? Ja, weet u, meneer de directeur, als u nu die richting uitgegaan was," - ik sprak heel opgewonden en gebaarde doorlopend met de rechterhand, - "als u met overwegend zedelijke drijfveren begiftigde mensen geschapen had, - hoe moet ik het zeggen? - een moreel ras, dat op grond van een ingeplante, - zij het geconstrueerde, - later uitgeharde drijfveer, alleen moreel zou kunnen handelen; - ja, dan zou ik respect voor u hebben; - een ras, dat overal zijn blinkende, zedelijke schild zou kunnen tonen, en zijn vleselijk ingestelde broeders en zuster steeds als lichtend voorbeeld voor ogen zou staan..." "Dat zou absoluut onverkoopbaar zijn!" - "Dat maakt niet uit; dan zou de regering ze op staatskosten op moeten kopen, net zoals ze prachtige schilderijen aanschaft en voor het publiek tentoonstelt, om ze na te maken. - Bedenk eens wat voor vooruitgang dat zou betekenen voor de ethische ontwikkeling van onze mensheid, waarvan de moraal op het moment zo verwaarloosd is!" - "U bent een idealist!" merkte de oude heer kortaf op, "daarin kan ik niet met u meegaan; ik neem de wereld zoals die is; wij waren al gelukkig dat we mensen, zoals ze tegenwoordig rondlopen, nagemaakt hadden. Ik verzeker u dat het geen eenvoudige opgave was; - wij hebben heel wat afgetobd en er veel geld ingestoken!" - Deze commerciële wending bracht mij weer tot zwijgen. Ik was mij bewust van de enorme kloof die ons scheidde. Deze speculant wilde met zijn mensen vooral geld verdienen. Al het andere was voor hem bijzaak. - Lange tijd liepen we zwijgend verder. - "Eén ding begrijp ik niet," - hernam ik na enige tijd weer, - "als u mensen wil maken, moet u toch nauwkeurig op de hoogte zijn van de anatomie en psychologie. - Prometheus maakte mensen uit een soort oermodder, maar pas Pallas Athene blies hen leven in. Wat hebt u, dat u het zonder goddelijke hulp kunt stellen?" - "Door de schei- en natuurkunde kunnen we tegenwoordig een hoop overslaan!" - "Goed, wij zijn tegenwoordig op de hoogte van de natuurwetten in een mate, die verbazingwekkend is; maar hoe moeten die toegepast worden in een menselijk lichaam, waar toch hele andere voorwaarden gelden, dan in de ongeorganiseerde natuur? Neem alleen al de grote hoeveelheid gevoelens, die in een mensenborst zitten, hoe...?" - "Die maken we allemaal na!" bracht het weer opgewonden mannetje daar tegenin. - "Maar hoe?" antwoordde ik, - "Hoe construeert u bijvoorbeeld esthetische gewaarwordingen? - volgens Herbart, of Lotze?"- "Zijn dat Hamburgers? - Of is dat een Berlijnse firma?" - "Dat zijn geen Hamburgers en ook geen Berlijners," - zei ik boos, - "dat zijn Duitse filosofen, die de grondslagen der psychologie voor altijd hebben vastgesteld, zonder welke bij de mens gevoelens onmogelijk zijn!" - "Beste man, u stelt zich dat mensenmaken echt veel te moeilijk voor!" - antwoordde de oude heer ietwat bedeesd. - "Te moeilijk?" - riep ik, door deze laag-bij-de-grondse wending half van mijn stuk gebracht, en bleef midden in de gang stilstaan, waardoor ik mijn begeleider dwong, tegenover mij te blijven staan, - "natuurlijk, als u als kostbaarste bezit van de mens, zijn denken en gevoelens ziet!" - Zat er op de kinderen die u gezien hebt, soms een gipsen kop?" - vroeg de oude heer nu op een korzelige toon. - "Nee, ik moet toegeven dat ze me verrast hebben door hun levensechtheid, door hun frisheid, maar..." - "Wat 'maar'? U mag niet vergeten dat voor een wijziging van de productie ook andere productieomstandigheden maatgevend zijn! Wat uw heren Lebert en Kotze, of hoe ze ook mogen heten, die ik aanvankelijk voor concurrerende firma's hield, in hun boeken hebben geschreven, kan dan wel gelden voor het oude mensengeslacht, maar niet voor mijn fabrieks-soort!" - Deze tegenwerping was, afgezien van het belasteren van mijn lievelingsfilosofen, volkomen juist. Ik begon na te denken. Langzaam en bedachtzaam vervolgden wij onze weg. Rechts van ons suisden en snorden allerlei machines en was gesis te horen. - "Maar," hervatte ik na enige tijd weer, "zonder tot uw fabrieksgeheimen te willen doordringen, u moet toch een bepaalde methode hebben om uw mensen innerlijke gebeurtenissen tot uitdrukking te laten brengen?" - "We leggen ze vast!" - "Vast?" - "Ja, vast!" - "Wat betekent dat, vast?" - "Wij probeerden het met een bepaald soort gevoelens, waardoor de mens wordt beheerst, dat steeds in dezelfde richting, in dezelfde strekking, in dezelfde nuances optreedt, zodat het lastige heen en weer bewegen van wensen en ambities, die besluiteloosheid, vermeden wordt.... " - "Maar m'n rare fabrikant, de bekoring van het mensenleven schuilt juist in het feit, dat onze wilsimpuls het resultaat is van tegenstrijdige motieven en neigingen, vandaag zus, morgen zo, en het gadeslaan van dat gevecht door het 'ik', dat noemen we nou leven.... " - "Heeft echter wel een grote hoeveelheid onaangenaamheden ten gevolge! Op het afnemen van enthousiasme volgt weerzin, op het ophouden van genieten onverschilligheid, daarna haat.... " - "Goed, maar juist die afwisseling.... " - "Die afwisseling is de basis van onze huidige onevenwichtigheid; wij moeten weer evenwicht zien te krijgen!" - "Maar zo kweekt u een slaafs geslacht, dat de naam mens niet waard is!" - "Maar wel zeer geliefd!" zei de oude heer heel kortaf en nam een snuifje. - "Geliefd? Bij wie dan?"- "Bij onze klanten!" - "O, hebt u dan vaste afnemers voor uw gebroed?" - "Gebroed? Mijnheer, u gaat te ver!" - "Nou ja, voor uw soort dan?" - "Zeker! Wie zou anders de kosten van de fabricage dragen?! Nog onlangs hebben wij gravin Tschitschikoff een kist gestuurd met..." "Kist? Verpakt u dan uw mensen als stukgoed?" - "O, ons soort is ongevaarlijk en gedwee; ze willen alleen maar een bepaalde ruimte; die moet altijd even groot zijn voor het uitvoeren van hun vastgestelde, hen toegedeelde gebaren; al het andere maakt hen niets uit; - Per spoor moet natuurlijk voorzichtig gebruikt worden; we versturen ook alleen maar met op rekening en voor risico van de ontvanger." - "O," - antwoordde ik verontrust, - "waarom laat u vrije schepselen Gods niet.... " - "Alstublieft, mijnheer," onderbrak mijn begeleider mij enigszins vinnig, "het zijn mijn schepsels!" - Het begon me te duizelen; dit contrast tussen twee mensensoorten, dit meedogenloos-duivels optreden van een doortrapte speculant; het te verwachten gevecht, als hij zijn machinale mensen als honden tegen het oude, maar misschien niet zo behendige, godgelijke geslacht zou loslaten; en dan die man, die daar dan bij staat en snuift; dat tafereel, dat ik bij mijzelf uittekende, benam mij de adem; ik drukte mijn handen tegen mijn voorhoofd en begon te tollen. "Waar ben ik terechtgekomen?" riep ik bijna in een aanval van vertwijfeling, "weg uit dit vreselijke gebouw, dit moordhol, deze dood van alle schoons en edels!" en stormde blindelings vooruit, niet wetend waar naartoe. - "Stop, mijn beste," riep de kleine directeur, hijgend achter mij aan lopend, "let op, hier staat mijn Chineesje!..." - Ik draaide me om. Tegen de muur stond een sidderend, glazig schepsel, overstelpend rijk gekleed, met knipperende, spleetvormige oogjes, en stak opeens de rode spitse tong uit en weer naar binnen. "Hoe komt die daar?" vroeg ik enigszins ontnuchterd. - "Ze komt er net uit." - "Uit China?" - "Uit de oven!" - "O, is die niet echt?" - Ja natuurlijk, dat wil zeggen, het is mijn product; prachtig gelukt!" - Ik was wat rustiger geworden; de aanval was voorbij; maar ik besloot mij niet meer tot een discussie te laten verleiden. - "Hier zijn we bij de ingang van onze tentoonstellingsruimte met onze kant-en-klare mensen!" zei het oude mannetje en opende de vleugeldeur naar een grote zaal. We gingen naar binnen. - Hier was een stralend gezelschap bijeengebracht; heren en dames uit alle standen; deels zittend, staand, of rustend op gemakkelijke kussens; de gezichten waren lichtjes gelakt, sommige sloegen vermoeid hun ogen op; ze zaten allemaal opgesloten in glazen vitrines; veel zaten in groepen bij elkaar en leken met elkaar te praten; anderen lachten; verschillende maakten grappen en sprongen rond; maar het was alsof de gebaren op een bepaald moment verstard waren en de beweging bevroren; treurnis, onuitsprekelijke treurnis lag, ondanks alle levendige mimiek, op aller gezicht; een levensmoe geslacht, dat zich niet kon bewegen, zoals het zou willen, maar op de moersleutel wachtte, die het opdraaide. Alle menselijke bewegingen, complimenten, gemoedsaandoeningen, onwillekeurige situaties bij ontmoetingen, houdingen enz. waren uiterst nauwkeurig nageaapt. Alle klederdrachten, alle mode, alle opsmuk, alle symbolen waren vertegenwoordigd. - "De meesten bevinden zich hier in een op een slaap gelijkende toestand, "merkte mijn gids op, "als er een bestelling wordt gedaan, wordt alles nog even opgefrist en nagekeken!" - Ik gaf geen antwoord, vastbesloten mij nergens meer mee te bemoeien. - Zwijgend liep ik door deze koude en verstarde rijen; bijna zelf treurig geworden over het vreugdeloze bestaan dat een, tot een schijnbestaan gedwongen, mensengeslacht hier leidde, - tot ik plotseling aan het einde van de zaal voor een jong, beeldschoon meisje bleef staan. Ik had haar eerst voor een werkster aangezien, die in deze zaal moest afstoffen. Ze had een mandje in haar hand, afgedekt met een blauwe doek en daarop een sleutelbos; daaronder stak een sierlijk haakwerkje naar buiten; haar houding, haar kleding, gaven blijk van fatsoen en elegantie: een gebloemde korte jurk, waarvan een plooi toevallig een beetje uitstak en de witte zoom van de onderrok liet zien; stralendwitte kousen, die in lichte, zwarte schoenen met gespen staken; een opengewerkt kanten schortje; een mutsje met rozenstrikjes;- twee prachtige blauwe ogen, die tot dan toe in de verte hadden gestaard, richtten zich plotseling op mij, toen ik voor haar bleef staan: "Wat ben je een prachtig kind," fluisterde ik zachtjes voor me uit, "van jou zou ik kunnen houden, voor jou zou ik alles opofferen, bij jou zou ik het doen en laten vergeten van het echte en het nagemaakte mensengeslacht, waar ik allebei een hekel aan heb. - En jij," ging ik verder, "zou jij mijn liefde kunnen beantwoorden...?" Op dat moment sloeg zij de rijkbewimperde oogleden neer, en op beide wangen verscheen een duidelijke, bijna felle roodheid. Ik schrok en deinsde terug; achter mij stond de directeur, die zachtjes naderbijgeslopen was, met een mopperend gezicht. - "Wat bent U een walgelijke fabrikant," schreeuwde ik, "zelfs het schaamrood hebt u gestolen, de teerste en zuiverste van alle menselijke gevoelens, om het mensengeslacht van Onze-Lieve-Heer na te kunnen apen!" en stormde, overmand door walging, ervan door. Ik voelde dat mijn eerdere aanval weer begon op te komen. - "Het is alleen maar cochenille!" riep het kleine, schrale mannetje, hijgend achter mij aanrennend, "het is echt alleen maar cochenille!" Bij de uitgang rende ik bijna een tweede Chinees omver, net zo een als bij de ingang stond. Onstuitbaar rende ik alle gangen door, voorbij de bruisende en dampende zalen. De directeur kon me met moeite bijhouden. Alles was nog verlicht, maar toch was te zien dat de ochtend al begon aan te breken. Al snel was ik gedwongen langzamer te gaan lopen. "Wilt u dan niets kopen?" hoorde ik uit de verte de stem van de oude heer roepen. "Wilt u niet een paar van mijn mensen meenemen?" "Nee," antwoordde ik woedend, "ik wil weg uit dit gebouw, ik wil niets meer met uw misdadige product te maken hebben!" Bij de ingang van het gebouw, in de grote hal, kwamen we elkaar weer tegen - "Eén mark," babbelde het kleine directeurtje, "één mark, - een mark, - als een opgedraaide automaat de hele tijd voor zich uit, - één mark kost het bezoek aan de fabriek!" Ik trok mijn buidel en betaalde. - "Nog één vraag voor we afscheid nemen," zei ik, "behoort u, meneer de directeur, tot het natuurlijk verwekte mensengeslacht, of tot dat krijtachtige, stokstijve, beschilderde kunstras?" - "Dat klopt," begon hij en scheen uit te willen halen voor een lange uiteenzetting, "ik heb mij zeer ingeleefd in mijn fabriekssoort, - maar om uw vraag.... " - "Nee!" schreeuwde ik, "ik wil het niet meer horen!" en stortte me de deur uit, naar buiten. - een koude frisse ochtendwind sloeg me tegemoet. Ik was uitgeput door die doorwaakte nacht, maar meer door wat ik beleefd had. De zon was nog niet opgekomen, maar het leek een prachtige dag te worden. Ik haastte me om uit deze gruwelijke omgeving weg te komen. - Ik had ook honger en geen flauw idee hoever het volgende dorp verwijderd zou kunnen zijn. Toen ik de grintweg achter me had gelaten en weer op de straatweg was, draaide ik me nog één keer om, om dit merkwaardige gebouw gade te slaan. Ik viel bijna om van schrik: op de begane grond en de hele eerste verdieping stonden honderden van die witte, prachtige mensen met hun verrukkelijke glazige ogen en gelige vingers, dichtopeen achter de ramen naar me te kijken, en leken me uit te lachen. Ik wendde mijn gezicht af en haastte me om bij dit naargeestige gebouw weg te komen. - Maar zoals het gaat, ballen levendige en angstaanjagende indrukken zich vaak tot iets levends samen, en worden gesprekken, handelingen en geluiden. En zo had ik het gevoel alsof ik, terwijl ik rustig verderliep, het volgende gesprek van dat glazige gezelschap op de eerste verdieping mij hoorde volgen: "Kijk, daar gaat hij. Kijk, dat is er een van dat merkwaardige soort, die bloed in zijn lijf heeft en denkt. Kijk hem daar lopen, hoe hij zich beweegt, hoe hij verschillende houdingen kan aannemen; kijk alleen maar naar zijn gezicht, hoe het verandert. Nu lacht hij, nu wordt hij weer ernstig. Die merkwaardige wezens lijken wel van rubber, ze kunnen elke houding aannemen, en ook van binnen allerlei gevoelens ervaren; dan verandert hun gezicht en trekt en schokt, en wordt paars-rood en krijtwit; kijk alleen maar hoe hij loopt, hoe die wollen beenkokers, die eigenlijk gewoon overtrekken zijn, om die rampzalige beweging te verbergen, heen en weer fladderen; een kostelijk ras! Moet je weten hoe ze vaak de straat oplopen en naar elkaar knipogen, vervolgens opeens blijven staan, door een grote doorzichtige schijf heenkijken en boektitels lezen; hoe ze dan opeens verstijven, hun ogen laten uitpuilen en door hun hele uiterlijk verraden dat er een vreselijke verandering binnenin hen optreedt; hun hoofd begint dan te denken en het rode sap in hun lichaam wordt zo snel als de wind door een buizensysteem gejaagd; ze moeten dan denken wat hun hoofd wil, voelen wat hen door een rode rubberbal in hun borst wordt voorgeschreven, en zich bewegen zoals die beiden dat willen; hoe ze dan springen en schokken en hun nek verdraaien en over en weer schieten, de borst opzetten en snuiven en dan weer kniebuigingen maken,- het is allemaal zo potsierlijk..." - Ik rende zo hard ik kon, ik vond het griezelig; ondanks de koude ochtendwind vielen de zweerdruppels als parels van mijn voorhoofd. De zon moest al opgegaan zijn. In de verte doemde een zonovergoten burcht op en kort daarop zag ik, na een bocht in de weg, een vriendelijk stadje met kerken en tuinen voor mij liggen. Ik had het gevoel alsof ik van een gruwelijk uitstapje naar het schimmenrijk naar de wereld terugkeerde, die ik met al haar kommer en kwel van verrukking aan mij hart zou hebben kunnen drukken. En ik was nauwelijks honderd stappen verder, toen ik een nijvere boer, met een hark op de rug, mij tegemoet zag komen. Ik zag meteen dat het een mens was als ik; door natuurlijke verwekking ontstaan; dat was er geen van het kunstmatige soort, want hij nam af en toe de pijp uit zijn mond, trok aan zijn hoed, keek naar de lucht, boog tegen de wind en was eigenlijk een en al natuurlijke beweging. - "Mijn beste vriend," zei ik, toen wij naderbij kwamen, "kunt u mij misschien vertellen, wat dat daar achter voor een gebouw is, amper honderd schreden van de straatweg af?" - "Ach Jaizus!" riep de man, waarin ik meteen een vertegenwoordiger ontdekte van de beminnelijkste volksstam van de Duitsers, een Saks, "main beste meneertje, dat kan ik joe wel vertellen, - dat is ie dan, de beroemde Koninklijke Saksische Porseleinfabriek vanMeißen!" - ![]() Koninklijke Saksische Porseleinfabriek |