HomeDe Nieuwe Alchemiedoor Alan WattsEen essay uit: Dit is Dat en Andere Essays over Zen en de Spirituele Ervaring Alan Watts, Vintage Books 1973. Geschreven in 1960 Naast de steen der wijzen die gewoon metaal in goud zou veranderen, was een van de grote zoektochten, zowel in Europa als in Azië, die naar het levenselixer. In het lichtgelovige enthousiasme voor die zoektocht is meer dan een Chinese keizer gestorven aan de door Taoïstische priesters vervaardigde legendarische brouwsels van fijngemalen jade, thee, ginseng en kostbare metalen. Maar net zoals het werk van het omzetten van lood in goud in veel gevallen symbolisch was voor een spirituele transformatie van de mens, was de door het elixer verleende onsterfelijkheid niet altijd het letterlijk eeuwigdurende leven, maar eigenlijk het overbrengen van het bewustzijn naar een toestand buiten de tijd. De huidige natuurkundigen hebben het probleem van het veranderen van lood in goud opgelost, maar dat procédé is heel wat duurder dan het delven van goud uit de aarde. De afgelopen jaren hebben hedendaagse chemici echter een of twee stoffen vervaardigd, waarvan gesteld kan worden dat ze in bepaalde gevallen een geestestoestand teweegbrengen die opmerkelijke overeenkomsten vertoont met het kosmische bewustzijn. Voor veel mensen zijn dergelijke beweringen uiterst verwarrend. Op de eerste plaats lijkt de mystieke ervaring veel te eenvoudig te zijn, als die gewoon uit een flesje komt en dus beschikbaar is voor mensen die niets hebben gedaan om dat te verdienen, die nooit gevast hebben of aan yoga hebben gedaan. Op de tweede plaats lijkt de uitspraak in te houden dat spiritueel inzicht uiteindelijk gewoon iets is van chemische processen in het lichaam, waarbij het spirituele volledig wordt teruggebracht tot iets stoffelijks. Dat zijn serieuze overwegingen, hoewel je ervan overtuigd kunt zijn dat op den duur zou kunnen blijken dat het probleem berust op een semantische verwarring, wat betreft de definities van “spiritueel” en “materieel.” Er zou echter op gewezen moeten worden dat er niets nieuws of schandelijks schuilt in het idee dat spiritueel inzicht een onverdiend geschenk is van de goddelijke genade, vaak teweeggebracht door materiele of sacramentele middelen als doopwater en brood en wijn van de mis. De priester die dankzij zijn ambt brood en wijn verandert in het lichaam en bloed van Christus, ex opere operato, door het eenvoudig herhalen van de formule van het Laatste Avondmaal, verkeert in een positie die niet fundamenteel anders is dan die van de wetenschapper die, door het bij een experiment herhalen van de juiste formule, een verandering van het brein teweeg zou brengen. De betrekkelijke waarde van de twee handelingen moeten beoordeeld worden naar hun gevolgen. Er waren altijd individuen bij wie de sacramenten van doop en communie niet leken te “pakken,” van wie het leven duidelijk onbekeerd leek te blijven. Op dezelfde manier is geen van die bewustzijnsveranderende chemische stoffen letterlijk een mystieke ervaring in een flesje. Veel mensen die ze innemen ervaren alleen een extatisch gevoel zonder inzicht, of gewoon een onaangename warboel van gewaarworden en verbeelding. Een toestand, vergelijkbaar met een mystieke ervaring, treedt slechts op bij bepaalde individuen en is dan vaak afhankelijk van aanzienlijke concentratie en inspanning om op bepaalde manieren gebruik te maken van die bewustzijnsverandering. Het is hier ook van belang te benadrukken dat de extase slechts een bijkomend verschijnsel is van de mystieke ervaring, waarvan het wezenlijke het best beschreven kan worden als inzicht, het woord dat tegenwoordig in de psychiatrie wordt gebruikt. Van dit soort chemische stoffen zou misschien gezegd kunnen worden dat het op dezelfde manier een hulpmiddel is voor het waarnemen, als de telescoop, microscoop of spectroscoop, behalve dat in dit geval het instrument geen uitwendig voorwerp is, maar een inwendige toestand van het zenuwstelsel. Al die instrumenten zijn betrekkelijk nutteloos, zonder degelijke oefening en voorbereiding, niet alleen bij het hanteren daarvan, maar ook vanwege het bijzondere onderzoeksterrein. Alleen al deze overwegingen zijn bijna voldoende om te laten zien dat het gebruik van dergelijke chemische stoffen het spirituele inzicht niet terugvoert tot slechts een zaak van lichamelijke chemische processen. Daar zou echter aan toegevoegd moeten worden dat, zelfs als wij bepaalde gebeurtenissen kunnen beschrijven als chemische processen, dat niet betekent dat dergelijke gebeurtenissen zuiver chemisch zijn. En scheikundige beschrijving van de spirituele ervaring is ongeveer even zinnig en kent dezelfde beperkingen als een scheikundige beschrijving van een belangrijk schilderij. Het is heel eenvoudig om een chemische analyse te maken van de verf en voor kunstenaars en kenners kan dat ook wel van belang zijn. Het zou ook mogelijk zijn om een scheikundige beschrijving op te stellen van alle processen die in de kunstenaar plaatsvinden terwijl hij schildert. Dat zou echter ongelofelijk ingewikkeld zijn en intussen zouden de chemische processen veel doelmatiger beschreven en overgebracht kunnen worden in een ander dan scheikundig jargon. We zouden kunnen zeggen dat een proces alleen chemisch is als het scheikundig jargon het meest doeltreffende middel is om het te beschrijven. Overeenkomstig daarmee bieden bepaalde chemische stoffen die bekend staan onder de naam psychedelica, mogelijkheden voor het verkrijgen van een mystiek inzicht, op vrijwel dezelfde manier als goedbereide verf en goede penselen de mogelijkheid bieden om iets buitengewoons te schilderen, of een prachtige geconstrueerde piano tot grootse muziek kan voortbrengen. Ze maken het gemakkelijker, maar verrichten het werk niet helemaal uit zichzelf. De twee chemische stoffen die het vaakst gebruikt worden om een, voor de spirituele ervaring bevorderlijke, bewustzijnsverandering teweeg te brengen, zijn mescaline en lyserginezuurdiethylamide (afgekort bekend als LSD). Het eerste is een synthetische bereiding van de actieve bestanddelen van de peyote-cactus, en het tweede een zuiver synthetische chemische stof uit de indoolgroep, die zelfs werkzaam is in minieme hoeveelheden van vijfentwintig microgram. Over de specifieke effecten van deze chemische stoffen valt nauwelijks iets zinnigs te zeggen en, voor zover op dit moment bekend, lijken ze op het zenuwstelsel in te werken door het verlagen van bepaalde remmende mechanismen, die gewoonlijk een afschermende invloed uitoefenen op het bewustzijn. Er zijn psychiaters die overdreven vasthouden aan het maatschappelijk goedgekeurde idee van de werkelijkheid — de wereld min of meer zoals waargenomen op een kille maandagmorgen — en deze chemische stoffen als hallucinogenen beschouwen, die toxische effecten teweegbrengen van een schizoïed of psychotisch karakter. Ik vrees dat dat psychiatrisch abracadabra is, een soort autoritair gebulder van afkeuring. De stof is ook geen verslavende drug, zoals heroïne of opium en er is nooit aangetoond dat ze een schadelijke uitwerking hebben op mensen die niet anderszins ernstig gestoord zijn. De daardoor teweeggebrachte bewustzijnsveranderingen hallucinaties noemen is de vraag ontwijken, want sommige van de ongewone gevoelde en waargenomen dingen, zijn misschien niet onwerkelijker dan de ongewone vormen die door een microscoop worden waargenomen. We weten het niet. Hun effecten toxisch noemen, wat vergiftig zou kunnen betekenen, tenzij dat woord ook gebruikt kan worden voor de effecten van vitamines of eiwitten, is ook de vraag ontwijken. Een dergelijk taalgebruik is niet waardevrij, en op geen enkele manier wetenschappelijk beschrijvend. Iets meer dan twee jaar geleden (in 1958) werd mij door een psychiatrische onderzoeksgroep gevraagd 100 microgram LSD in te nemen, om te zien of het iets zou teweegbrengen, dat op een mystieke ervaring leek. Dat bleek niet het geval en voor zover ik weet was de reden daarvan dat ik niet had geleerd hoe ik onder invloed daarvan richting kon geven aan mijn onderzoek. In plaats daarvan leek het alsof mijn zintuigen iets caleidoscopisch hadden gekregen (en dat is nog maar een metafoor) waardoor de hele wereld verrukkelijk ingewikkeld geworden was, alsof ik deel uitmaakte van een multidimensionale arabesk. Kleuren werden zo levendig dat bloemen, bladeren en weefsels van binnenuit verlicht leken te zijn. De willekeurige patronen van grassprieten van een gazon leken prachtig gestructureerd, maar zonder enige daadwerkelijke vervorming van de waarneming. Zwarte inkt- of sumi-tekeningen van Chinese en Japanse kunstenaars leken wel drie-dimensionale foto’s en wat gewoonlijk werd afgedaan als niet ter zake doende details van spreken, gedrag, voorkomen en vorm, leek op een bepaalde ondefinieerbare manier uiterst betekenisvol. Toen ik met gesloten ogen naar muziek luisterde, aanschouwde ik de meest fascinerende patronen van dansende juwelen, mozaïeken, netwerken en abstracte figuren. Op zeker moment leek alles lachwekkend grappig, vooral de gebaren en het doen en laten van de mensen die met hun dagelijkse werk doorgingen. Gewone opmerkingen leken te weergalmen met dubbele en vierdubbele betekenissen, en niet alleen het rollenspelende gedrag van de mensen in mijn omgeving werd ongewoon duidelijk, maar ook hun strijdige of complementair aan de openlijke bedoeling, impliciet verborgen houding. Kortom, het afschermende of selecterende instrument dat normaal interpreterend onze ervaringen beoordeelt, was gedeeltelijk buiten werking gesteld, met het gevolg dat ik kennelijk gewoon het gevoel van betekenis of belangrijkheid projecteerde op alles om mij heen. De hele ervaring was zeer onderhoudend en interessant, maar leek als zodanig op geen enkele manier op de mystieke ervaring die ik eerder had gehad. Pas een jaar later nam ik weer LSD in, dit keer op verzoek van een andere onderzoeksgroep. Sindsdien heb het nog vijf keer gedaan, in een dosering van 75 tot 100 microgram. Mijn indruk is dat dergelijke experimenten zeer indringend en de moeite waard zijn, als ik maar mijn uiterste best doe om te letten op veranderingen in waarneming en beoordeling en die zo duidelijk en volledig mogelijk te beschrijven, wat ik doorgaans met behulp van een bandrecorder deed. Het zou klinisch interessant zijn om een doorlopend verslag te geven van elk experiment, maar op dit moment vind ik een filosofische discussie belangrijk over de hoogtepunten en terugkerende thema’s van mijn ervaringen. Psychiaters hebben zich nog niet uitgesproken over de zin van LSD bij therapie, maar op dit moment neig ik sterk naar het idee dat de belangrijkste toepassing op de eerste plaats een hulpmiddel zal blijken te zijn voor de scheppende kunstenaar, denker of wetenschapper en pas op de tweede plaats bij therapieën. Ik zou, tussen haakjes, willen benadrukken dat de menselijke en natuurlijke omgeving waarin die experimenten plaatsvinden van groot belang is, en dat het gebruik in klinieken, met klinische vragen op de proefpersoon afvurende groepen dokters, zeer onwenselijk is. De toezichthoudende arts zou een menselijke houding tentoon moeten spreiden, alle belemmerende wetenschappelijk objectieve en medisch autoritaire dramatiseringen moeten laten vallen en het experiment moeten uitvoeren in een zekere, natuurlijke of artistieke omgeving. Ik heb gezegd dat mij algemene indruk van het eerste experiment was dat het “mechanisme” waarmee wij de gegevens, die wij via onze zintuigen binnenkrijgen, beoordelen en selecteren maar een paar daarvan deels belangrijk had opgeschort. Daardoor merkte ik dat het bijzondere gevoel, dat wij in verband brengen met “het betekenisvolle,” lukraak op alles geprojecteerd en vervolgens gerationaliseerd werd, op een manier die op een onafhankelijke toeschouwer een lachwekkende indruk zou kunnen maken — tenzij die proefpersoon misschien ongewoon knap zou kunnen rationaliseren. De filosoof kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat ons selecteren van bepaalde zintuiggegevens als belangrijk en andere als onbelangrijk, altijd in verband staat met bepaalde doeleinden — overleven, het zoeken naar bepaalde genietingen, je weg naar een bepaalde bestemming vinden of wat dan ook. Maar bij elk LSD-experiment heb ik gemerkt dat een van de eerste effecten een vérgaande ontspanning was, gepaard met het loslaten van bedoelingen en doeleinden, dat me deed denken aan de Taoïstische uitspraak dat “als een doel wordt gebruikt om doelloosheid te bereiken, de zaak is begrepen.” Ik heb met andere woorden, gezegend met alle tijd van de wereld, het gevoel gehad dat ik vrij was om om mij heen te kijken alsof ik in de eeuwigheid leefde en geen enkel probleem hoefde op te lossen. Juist daarom leken dat drukke en doelbewuste gedoe van de andere mensen op dat moment zo komisch, omdat blijkt dat zij, door zichzelf doelen te stellen die altijd in de toekomst liggen, in het “morgen dat nooit komt,” helemaal niet aan leven toekomen. Als onze selectie van zintuiglijke indrukken dus niet is afgestemd op een speciaal doel, moeten alle omringende details van de wereld even betekenisvol of betekenisloos lijken. Logischerwijs zijn dit twee manieren om hetzelfde te zeggen, maar het overweldigende gevoel van mijn eigen LSD-ervaringen is dat alle aspecten van de wereld eerder betekenisvol dan betekenisloos waren. Dat wil niet zeggen dat ze betekenis krijgen in de zin van aanwijzingen, of dankzij het feit dat ze ergens anders naar verwijzen, maar dat alle dingen op zichzelf staan. Alleen al hun bestaan, of liever gezegd, hun aanwezige structuur, lijkt volmaakt te zijn, een doel of vervulling zonder enige behoefte tot rechtvaardiging. Bloemen bloeien niet om zaden voort te brengen, noch ontkiemen zaden om bloemen voort te brengen. Elk stadium van het proces — zaad, spruit, knop, bloem en vrucht — zou als doel beschouwd kunnen worden. Een kuiken is een manier van het ei om andere eieren voort te brengen. In onze normale ervaring vindt iets dergelijks plaats in muziek en dans, waar de betekenis van het handelen elk moment van het zich ontvouwen inhoudt en niet alleen maar het tijdelijke doel van de uitvoering. Die manier om de alledaagse ervaring vertalen in iets van dezelfde aard als muziek, is het begin en de overheersende onderstroom geweest van al mijn experimenten. Maar LSD schort het selectieproces niet eenvoudig op door het te stoppen. Het zou nauwkeuriger zijn te zeggen dat het de betrekkelijkheid aantoont van onze normale beoordeling van door de zintuigen geleverde gegevens, doordat we andere suggereren. Het stelt het brein in staat zijn zintuiglijke indrukken in nieuwe patronen te rangschikken. Tijdens mijn tweede experiment merkte ik bijvoorbeeld op dat alle terugkomende vormen — bladeren aan een steel, boeken in een boekenkast, verticale raamstijlen in een raam — mij het gevoel gaven dat ik dubbel of zelf nog meervoudig zag, alsof het tweede, derde en vierde blad aan de steel weerspiegelingen waren van het eerste, als het ware waargenomen in verschillende dikten van een vensterruit. Toen ik dat vertelde stak de aanwezige arts zijn vinger op om te zien of die voor mij een dubbel beeld opleverde. Even leek dat het geval te zijn, maar opeens zag ik dat het tweede beeld werd gevormd door een kringel van de sigarenrook die vlakbij zijn vinger opsteeg en waarop mijn bewustzijn de vorm en contouren van een tweede vinger had geprojecteerd. Toen ik mij daarna concentreerde op dat gevoel van verdubbeling of terugkerende beelden, leek het plotseling alsof het hele blikveld een doorzichtige in concentrische cirkels gerimpelde vloeistof was, zoals wanneer een steen in een vijver valt. De normale beelden van de dingen om mij heen werden door dit patroon niet verstoord. Ze bleven even gewoon, maar mijn aandacht richtte zich op de oplichtende delen, lijnen en schaduwen daarop, die het patroon vormden, waarbij de delen die dat niet deden betrekkelijk betekenisloos werden. Zodra ik dat projecteren echter opmerkte en mij bewust werd van details die niet in het patroon pasten, leek het alsof handenvol kiezelsteentjes in de optische ruimte werden geworpen en die deden rimpelen in concentrische cirkels die elkaar in alle richtingen overlapten, zodat elk zichtbaar punt een doorsnijding van cirkels werd. Het gezichtveld leek in feite een korrelige structuur te hebben als een gekopieerde foto, zij het dat de structuur van de korrels niet rechtlijnig maar cirkelvormig was. Op die manier paste elk detail in het patroon en werd het blikveld pointillistisch, als een schilderij van Seurat. Die gewaarwording riep een aantal vragen op. Projecteerde mijn brein op een dwingende manier zijn eigen meetkundige patronen op de wereld en “hallucineerde” het zo een structuur in de dingen die daar feitelijk niet in zit? Of is wat wij de “echte” structuur van de dingen noemen gewoon een aangeleerde projectie of hallucinatie, die wij gemeenschappelijk hebben? Of werd ik mij op een bepaalde manier bewust van de feitelijke structuur van de kegeltjes en staafjes van mijn eigen netvlies, omdat zelfs een hallucinatie op een of andere manier voortkomt uit het zenuwstelsel? Een andere keer keek ik van dichtbij naar een handvol zand en toen ik mij er bewust van werd dat ik dat niet heel scherp kon krijgen, besefte ik hoe mijn ogen het beeld in elk detail en samenhang uiteenrafelden — en dat was ongetwijfeld het waarnemen van een structuur of vervorming door de ogen zelf. De algemene indruk van die optische gewaarwordingen is dat de ogen, zonder het normale gezichtsveld te verliezen, microscopen geworden zijn en dat de structuur van het blikveld oneindig rijk en ingewikkeld is. Ik weet niet of dat eigenlijk een gewaarworden is van de veelheid van zenuwuiteinden in het netvlies, en of dat ook het geval is bij vingers, omdat datzelfde korrelige gevoel in de tastzin optreedt. Maar het gevolg van het gevoel dat dit zo is of misschien zo is, is als het ware om de zintuigen op zichzelf terug te werpen en op die manier te beseffen dat het zien van de buitenwereld ook het zien van de ogen is. Ik werd me met andere woorden duidelijk bewust van het feit dat wat ik vormen, kleuren en structuren in de buitenwereld noem, ook toestanden van mijn zenuwstelsel zijn, dat wil zeggen, van mij. Als ik die ken, ken ik ook mijzelf. Maar het merkwaardige aspect van deze duidelijke gewaarwording van mijn eigen zintuigen was, dat ik die niet leek te onderzoeken alsof het dingen waren van buitenaf of van een afstand. Ik kan alleen maar zeggen dat het gewaarworden van weefsel of structuur in de zintuigen gewaarworden van het gewaarworden leek te zijn, van mijzelf vanuit mijzelf. Daaruit volgde dat de afstand of de scheiding tussen mijzelf en mijn zintuigen aan de ene kant en de buitenwereld aan de andere kant, leek te verdwijnen. Ik was niet langer een afzonderlijke toeschouwer, een homunculus in mijn eigen hoofd, die gewaarwordingen had. Ik was de gewaarwordingen zelf, zozeer dat er niets van mijzelf, het toeschouwende ego, was overgebleven, behalve de reeks gewaarwordingen — niet aan mij, maar die gewoon gebeurden — die moment na moment, de een na de ander plaats vonden. Zelf de gewaarwordingen worden, anders dan ze hebben, brengt een uiterst verbijsterend gevoel teweeg van vrijheid en ongebondenheid. Het houdt namelijk in dat het ervaren niet iets is waarin iemand gevangen of door rondgesold wordt of iets waartegen hij moet vechten. De gebruikelijke tweedeling tussen object en subject, kenner en gekende, voeler en gevoel, verandert in een tegenstelling: de kenner en het gekende worden tegenpolen, manieren of stadia van een enkele gebeurende gebeurtenis, niet voor mij of vanuit mij, maar uit zichzelf. Degene die ervaart en de ervaring worden een enkel, steeds veranderend zelfvormend proces, elk moment volmaakt en voltooid in zijn ontvouwen, en oneindig ingewikkeld en subtiel. Het is niet alsof je kijkt naar een kringelende arabesk van rookpatronen in de lucht, of van in water gedruppelde inkt, of van een dansende slang die elk deel van zijn lijf tegelijkertijd lijkt te bewegen, maar alsof je dat bent. Dat kan dan wel een “door drugs teweeggebrachte hallucinatie” zijn, maar het komt precies overeen met wat Dewey en Bentley de transactionele verhouding tussen organisme en zijn omgeving noemen. Dat wil zeggen dat al onze handelingen en ervaringen tegelijkertijd samen voortkomen uit het organisme en de omgeving. Ogen kunnen licht zien vanwege de zon, maar de zon is licht vanwege de ogen. Gehypnotiseerd door de maatschappelijke aanpassing, voelen wij ons doorgaans volledig afgescheiden van onze stoffelijke omgeving, waar we eerder tegenoverstaan dan dat wij daar deel van uitmaken. Toch ontkennen en filteren wij op die manier onze volstrekte afhankelijkheid van de natuurlijke wereld weg. Wij zijn daar evenzeer in belichaamd als onze eigen cellen en moleculen in ons zijn belichaamd. Ons veronachtzamen en onderdrukken van dat onderlinge verband maakt het voor alle milieuwetenschappen bijzonder dringend noodzakelijk om de interactie te bestuderen tussen organismen en hun omgeving en ons te waarschuwen voor ondoordachte bemoeienissen met natuurlijke evenwichten. Het gevoel dat gebeurtenissen uit zichzelf plaatsvinden, dat niets ze doet gebeuren en dat ze niet ergens om gebeuren, is altijd het belangrijkste element geweest van mijn ervaringen met LSD. Het is mogelijk dat de chemische stof mij gewoon een duidelijk besef gaf van mijn eigen filosofie, maar er zijn momenten geweest waarop de ervaring tot veranderingen van mijn eerdere denken leidde. [1] Maar net zoals het gevoel van de subject-object-tegenstelling bevestigd wordt door de transactionele psychologie van Dewey en Bentley, is het gevoel dat gebeurtenissen “uit zichzelf” gebeuren precies wat je van een geheel uit proces bestaande wereld zou verwachten waar te nemen. De wetenschapstaal wordt steeds meer een procestaal — eerder een beschrijving van gebeurtenissen, activiteiten en vormen, dan van dingen en substanties. De aldus beschreven wereld is eerder een wereld van handelingen, dan van een handelend iets, eerder van werkwoorden dan van zelfstandige naamwoorden, wat ingaat tegen het algemeen aanvaarde idee dat een activiteit het gedrag van iets is, van een bepaald vast “stoffelijk” geheel. Maar het algemeen aanvaarde idee dat activiteit altijd het gevolg is van een handelend iets is zo diepgeworteld, zo nauw verbonden met ons gevoel van orde en zekerheid, dat de wereld anders zien ernstig verstorend kan werken. Zonder handelend iets of iemand lijken activiteiten nergens vandaan te komen, geen enkele betrouwbare oorsprong te hebben en op het eerste oog kan die spontaniteit zeer verontrustend zijn. Tijdens een experiment leek het dat, wanneer ik ook maar mijn (metaforische) voet ergens op vaste grond probeerde te zetten, die grond uiteenviel in een lege ruimte. Ik kon geen vaste basis vinden van waaruit ik kon handelen: mijn wil was een bevlieging en mijn verleden, als een oorzakelijk bepalende kracht, was gewoon verdwenen. Er was nog maar alleen het geheel van gebeurtenissen, het gebeuren. Even voelde ik mijn verloren in een leegte, angstig, zonder ondergrond, en tot en met onzeker. Ik raakte echter als snel gewend aan dat gevoel, hoe vreemd het ook was. Er was gewoon een patroon van activiteiten, een proces en dat was tegelijkertijd het universum en ikzelf, en daarbuiten was niets om op te vertrouwen of te wantrouwen. Het idee om ergens op te vertrouwen of te wantrouwen leek betekenisloos, net zoals een vinger zijn eigen top niet kan aanraken. Bij nader inzien leek er niets onredelijks in te zitten om de wereld op die manier te zien. Het handelend iets achter elke activiteit is de activiteit zelf. Als je kunt zeggen dat een mat mat, kun je ook zeggen dat een poes poest. In feite hoeven we ons helemaal niet af te vragen wat er “poest,” zoals we ons ook niet hoeven af te vragen wat de grondstof is waaruit de wereld gevormd is — want er bestaat geen manier om die grondstof te beschrijven in termen van vorm, structuur, orde en activiteit. De wereld wordt niet gevormd alsof het inerte klei is, die reageert op de handen van de pottenbakker; de wereld is vorm, of beter, vorming, want bij nader onderzoek blijkt elke substantie een hecht samengevlochten patroon te zijn. Het afgesproken idee dat elk patroon of elke vorm gemaakt zou moeten zijn uit een bepaald basismateriaal dat op zichzelf vormloos is, is gebaseerd op een oppervlakkige analogie tussen natuurlijke vorming en vervaardiging, alsof sterren en rotsen uit iets gemaakt zouden zijn, op de manier waarop een timmerman tafels uit hout maakt. Dus het handelend iets achter de handeling is gewoon de voorafgaande of duurzamere toestand van dezelfde handeling: als een man rent hebben we een “mannend rennend” iets, naast en boven een gewoon “mannend” iets. Bovendien is het een nogal knullige afspraak om te zeggen dat huidige gebeurtenissen teweeg worden gebracht of veroorzaakt worden door voorbije gebeurtenissen, omdat we in feite spreken over vroegere en latere stadia van dezelfde gebeurtenis. We kunnen in de loop van een gebeurtenis regelmatigheden in ritme en patroon vaststellen en zo de toekomstige vorm voorspellen, maar de voorbije toestanden kunnen niet de huidige en toekomstige toestanden “voortduwen,” alsof het een rij rechtopstaande dominostenen zijn, waarbij het tikken tegen de eerste alle andere op hun beurt doet omvallen. De omgevallen dominostenen blijven liggen waar ze omvallen, maar voorbije gebeurtenissen verdwijnen in het heden, wat slechts een andere manier is om te zeggen dat de wereld een zelfbewegend patroon is dat, als de opeenvolgende toestanden weer voor de geest gehaald kunnen worden, een bepaalde orde blijkt te vertonen. Haar beweging, haar energie, komt uit haarzelf voort in het nu, niet vanuit het verleden, dat daar in het geheugen gewoon achtervalt, als het kielzog bij een schip. Als we vragen naar het “waarom” van dit bewegende patroon, proberen we die vraag doorgaans te beantwoorden in termen van de oorspronkelijke, voorbije drijfveer of van zijn toekomstige doel. Lang geleden had ik me al gerealiseerd dat, als er dan al een oorzaak bestaat voor het bestaan van de wereld, die gezocht moet worden in het heden, zoals de oorzaak van het kielzog gezocht moet worden in de motor van het bewegende schip. Ik heb al verteld dat LSD mij bijzonder bewust maakt van het muzikale of dansachtige karakter van de wereld, doordat het mijn aandacht laat rusten op het stromen van het moment en dat als haar hoogtepunt laat zien. Toch heb ik ook kunnen zien dat dit punt ook zijn dalen kent, dat het heden opwelt vanuit zichzelf met een energie die iets veel rijkers is dan alleen maar uitbundigheid. Een van die experimenten werd ‘s avonds laat uitgevoerd. Ongeveer vijf tot zes uur na het begin moest de dokter naar huis en ik werd alleen in de tuin achtergelaten. Dit stadium van het experiment, nadat bepaalde meer ongewone en bizarre zintuiglijke effecten verdwenen zijn, is voor mij altijd het meest lonend wat betreft inzicht. De tuin bestond uit een grasveld omgeven door struiken en hoge bomen —pijnbomen en eucalyptussen — en aan een kant werd het omsloten door licht dat vanaf het huis kwam. Toen ik op het grasveld stond merkte ik dat de stukken waar het gras schaars was of afgewisseld werd door onkruid, niet langer lelijke plekken waren. Willekeurig verspreid, leken zij een geordend patroon te vormen, waardoor het hele veld een fluwelen damasten weefsel werd en de ruige plekken de stukken waren waar de pool van het fluweel was doorgesneden. Uit pure vreugde begon ik te dansen op het betoverde tapijt en door de dunne zolen van mijn mocassins heen kon ik voelen dat de grond onder mijn voeten tot leven kwam, waardoor ik op een zodanige manier verbonden werd met aarde, bomen en lucht dat het leek alsof ik één lichaam met mijn hele omgeving werd. Ik keek omhoog en zag dat de sterren gekleurd waren met hetzelfde rood, groen en blauw dat je in iriserend glas aantreft en daarlangs bewoog het licht van een straaljager die aanstalten maakte om voor eeuwig langs de hemel te schuiven. Tegelijkertijd leken bomen, struiken en bloemen levende juwelen, van binnenuit lichtgevend als ingewikkeld structuren van jade, albast of koraal en toch ademend en stromend met hetzelfde leven dat in mij was. Elke plant werd een soort muzikale uiting, een spel van variaties op eenzelfde thema dat herhaald werd vanuit de hoofdtakken, door de stengels en twijgen naar de bladeren, de aders in de bladeren en naar het fijne capillaire netwerk tussen de aderen. Steeds een nieuwe groeiuitbarsting vanuit een middelpunt, die het basispatroon herhaalde of versterkte met een steeds grotere ingewikkeldheid en vreugde en uiteindelijk uitjubelend in een bloem. Uit mijn beschrijving kan het lijken dat de tuin een duidelijk exotische sfeer kreeg, zoals de tuinen met kostbare stenen uit de Arabische Nachten, of de taferelen op Perzische miniaturen. Ik werd daar toen door getroffen en begon me af te vragen hoe het toch komt dat de gloedvol weergegeven landschappen van die miniaturen zo exotisch lijken, zoals ook zoveel Chinese en Japanse schilderingen. Gaven de kunstenaars weer wat zij ook onder invloed van drugs hadden gezien? Ik was voldoende op de hoogte van het leven en de technieken van de schilders uit het Verre Oosten om dat te betwijfelen. Ik vroeg me ook af of wat ik zag “gedrogeerd” was. Met andere woorden, was de uitwerking van de LSD op mijn zenuwstelsel dat er aan mijn zintuigen een soort chemisch scherm werd toegevoegd, dat alles wat ik zag vervormde tot een bovennatuurlijke bevalligheid? Of was het effect daarvan meer het verwijderen van bepaalde gebruikelijke en normale belemmeringen van brein en zintuigen, waardoor wij in staat zijn de dingen te zien zoals ze zich aan ons voor zouden doen als wij niet zo chronisch onderdrukt werden? Er is maar weinig bekend over de neurologische effecten van LSD, maar wat erover bekend is geeft aanleiding tot de laatste mogelijkheid. Als dat zo is, is het mogelijk dat de kunstvormen van andere culturen exotisch lijken — dat wil zeggen, ongewoon betoverend — omdat wij dan de wereld zien door de ogen van de kunstenaars bij wie de onderdrukking niet dezelfde is als de onze. Het kan zijn dat de blokkades in hun zicht op de wereld niet samenvallen met die van ons, zodat wij in hun weergave van het leven gebieden zien die wij gewoonlijk negeren. Ik neig tot een dergelijke oplossing omdat er niet alleen momenten zijn geweest waarop ik de wereld in haar magische aspecten heb aanschouwd zonder hulp van LSD, maar ook waarop ik innerlijk uitermate ontspannen was en mijn zintuigen onbewaakt open stonden voor hun omgeving. Toen ik dus voelde dat ik niet was gedrogeerd maar in een ongewone mate open stond voor de werkelijkheid, probeerde ik de betekenis, het innerlijke karakter te doorgronden van het danspatroon waar zowel ikzelf als de tuin en de hele koepel van de nacht met haar gekleurde sterren deel van uitmaakten. Opeens werd het me duidelijk dat één groot liefdesspel was, waarbij liefde alles betekent wat het woord maar kan betekenen, een spectrum dat reikte van het rood van het erotische genot, via het groen van de menselijke genegenheid, tot het violet van de goddelijke liefde, van Freuds libido tot Dante’s “liefde die de zon en andere sterren beweegt.” Al die vele kleuren kwamen voort uit een enkel wit licht, en wat nog belangrijker was, die ene bron was geen liefde zoals wij die gewoonlijk opvatten: het was ook intelligentie, niet alleen Eros en Agapè, maar ook Logos. Ik kon zien dat de ingewikkelde structuur van zowel planten als van mij eigen zenuwstelsel, als symfonieën met een vertakkende ingewikkeldheid, niet alleen een uiting was van intelligentie — alsof zaken als intelligentie en liefde op zichzelf substanties of vormloze krachten waren. Het was eerder dat het patroon op een of andere manier op zich intelligentie en liefde is, ondanks al zijn uiterlijke stompzinnige en wrede vervormingen. Er bestaat waarschijnlijk geen manier om een objectieve bevestiging te vinden voor dergelijke inzichten. De wereld is liefde voor iemand die haar als zodanig bejegent, zelfs als die hem kwelt en vernietigt, en tijdens bewustzijnstoestanden waarin geen wezenlijke scheiding bestaat tussen ego en wereld, kan lijden niet gevoeld worden als een kwaad dat iemand door een ander wordt aangedaan. Volgens dezelfde logica zou het kunnen lijken dat er zonder scheiding tussen het zelf en de ander geen liefde kan bestaan. Dat zou juist zijn als individualiteit en universaliteit uiterlijk tegenstrijdig zouden zijn, elkaar wederzijds zouden uitsluiten, als met andere woorden de onafscheidelijkheid van het zelf en de ander betekent dat alle individuele verschillen gewoon onwerkelijk zouden zijn. Maar in de door mijn beschreven een geheel vormende, of non-dualistische kijk op de wereld, is dat niet zo. Individuele verschillen geven uitdrukking aan de eenheid, zoals takken, bladeren en bloemen dezelfde plant vormen en de liefde tussen de lidmaten de verwerkelijking is van hun wezenlijke onderlinge afhankelijkheid. Ik heb LSD nog niet kunnen gebruiken in omstandigheden met hevige fysieke of morele pijn, en daarom zal het onderzoek onder invloed van LSD van het probleem van het kwaad nogal oppervlakkig lijken. Tijdens deze experimenten heb ik mij maar een keer heel angstig gevoeld, maar ik ken verschillende gevallen waarin LSD aanleiding heeft gegeven tot uiterst verontrustende en onaangename psychische toestanden. Meer dan eens heb onder invloed van LSD een dergelijk toestand proberen uit te lokken door te kijken naar gewoonlijk suggestieve afbeeldingen van “eng spul”— spinnenkaken en de weerhaken en stekels van gevaarlijke vissen en insecten. Die riepen echter alleen maar gevoel van schoonheid en uitbundigheid op, door de afwezigheid van onze gebruikelijke projectie van het kwaad in deze schepsels, zodat hun vernietigingsinstrumenten niet verderfelijker leken dan de tanden van een prachtige vrouw. In een ander geval keek ik langdurig naar een kleurenreproductie van Jan van Eijcks Laatste Oordeel, dat ongetwijfeld een van de meest huiveringwekkende voortbrengsels is van de menselijke verbeelding. Het tafereel van de hel wordt gedomineerd door de gedaante van de Dood, een skelet onder welks vleermuisachtige vleugels een krioelende massa schreeuwende lichamen ligt, waaraan slangen knagen die als rupsen in fruit in hen binnendringen. Een van de merkwaardige effecten van LSD is dat het in onbeweeglijke beelden de illusie van beweging teweegbrengt, zodat hier het schilderij tot leven kwam en de hele warboel van ledematen en slangen voor mijn ogen in beweging kwam. [2] Normaal zou een dergelijke aanblik afgrijselijk zijn geweest, maar nu bekeek ik het met een intense en verwarde belangstelling, tot de gedachte in me opkwam, "Demon est deus inversus— de Duivel is de omgekeerde God — dus laat ik de afbeelding ook maar omkeren.” Dat deed ik en daarop barstte ik in lachen uit omdat het opeens duidelijk werd dat het tafereel een loos drama was, een soort spirituele vogelverschrikker, bedoeld om een bepaald mysterie te behoeden voor godslastering door de onwetende. De gekwelde uitdrukkingen van de verdoemden leek heel duidelijk “opgelegd,” en wat het doodshoofd betreft, de grote schedel in het midden van het schilderij, die werd gewoon wat een schedel is — een lege huls— en waarom dan dat afgrijzen als er niets inzit? Ik zag natuurlijk kerkelijke hellen zoals ze werkelijk zijn. Aan de ene kant betekenen ze de arrogantie dat het maatschappelijke gezag absoluut onontkoombaar is omdat er een post-mortem-politie is die elke misdadiger in de kraag zal vatten. Aan de andere kant zijn het “verboden toegang”-borden die onoprechte en onvolwassen lieden moeten ontmoedigen inzichten te verwerven die ze zouden kunnen misbruiken. Een baby wordt in de box gestopt om te verhinderen aan de lucifers te komen of van de trap te vallen en hoewel de bedoeling van de box is de baby op te sluiten, zijn ouders natuurlijk trots als het kind sterk genoeg wordt om eruit te klimmen. Op dezelfde manier kan iemand alleen echte morele handelingen uitvoeren als hij niet langer gedreven wordt door angst voor de hel, als hij toegroeit naar eenworden met het Goede dat voorbij goed en kwaad ligt, met andere woorden, dus iemand die niet handelt omdat hij dol is op beloningen of bang is voor straf. Dat is nou juist de wereld als die opgevat wordt als een zelfbewegend handelen, die een verleden achterlaat in plaats van gedreven te worden door een verleden. Bovendien was het besef van de loze dreiging van het doodshoofd ongetwijfeld een herkennen van het feit dat de angst voor de dood, anders dan de angst om dood te gaan, een van meest ongefundeerde hersenspinsels is die ons lastig vallen. Omdat het volstrekt onmogelijk is je eigen persoonlijke er-niet-meer-zijn voor te stellen, vullen wij die leegte in ons hoofd met beelden van levend begraven worden in een eeuwigdurende duisternis. Als de dood gewoon het ophouden van een bewustzijnsstroom is, is het zeker niet iets om bang voor te zijn. Tegelijkertijd besef ik dat er wat ogenschijnlijk bewijsmateriaal bestaat voor het voortbestaan na de dood, in de vorm van een paar buitengewoon onverklaarbare mediamieke contacten met en herinneringen aan eerdere levens. Die schrijf ik heel voorzichtig toe aan communicatienetwerken en onderlinge verbanden in het patroon van het leven, die subtieler zijn dan wij doorgaans waarnemen. Als vormen zichzelf namelijk herhalen, als de structuur van zich vertakkende bomen terugkomen in het patroon van waterstromen in de woestijn, zou het niet zo vreemd zijn als een zo ingewikkeld patroon als het menselijke zenuwstelsel vormen zou herhalen die in het bewustzijn opkomen als echte herinneringen uit het verre verleden. Ik heb het gevoel, en dat is natuurlijk niet meer dan een mening, dat wij de dood overstijgen, niet als individuele geheugensystemen, maar slechts in zoverre onze echte identiteit het totale proces van de wereld is, dus anders dan het duidelijk afzonderlijke organisme. Zoals ik al heb gezegd wordt dat gevoel van zelf het hele proces te zijn, vaak ervaren met LSD en voor mij is dat vaak voortgekomen uit een sterk gevoel van wederkerigheid van tegendelen. Lijn en vlak, feit en denkbeeld, vast lichaam en ruimte, figuur en achtergrond, subject en object, blijken onderling even afhankelijk van elkaar als verwisselbaar te zijn. Het ene moment lijken er bijvoorbeeld geen lijnen te bestaan in de natuur: er zijn alleen grenzen van vlakken, grenzen die uiteindelijk de vlakken zelf zijn. Maar het volgende moment ontdek je, als je zorgvuldig naar het weefsel van die vlakken kijkt, dat het niets anders is dan een dicht netwerk van lijnen in een patroon. Als ik naar de vorm van een boom tegen de lucht keek, voelde ik het ene moment dat de contouren tot de in de ruimte uitspattende boom “behoorden,” maar het volgende moment voelde ik dat dezelfde vorm de contouren van de lucht waren, van de in de boom imploderende ruimte. Elke ruk wordt gevoeld als een duw en elke duw als een ruk, zoals bij het met de hand ronddraaien van de rand van een wiel. Duw je dan of trek je? Het gevoel dat vormen ook eigenschappen zijn van de ruimte waarin zij zich uitbreiden is allesbehalve denkbeeldig als je de aard van magnetische velden in overweging neemt, of bijvoorbeeld de beweging van in water gedruppelde rondwervelende inkt. De voorstellingen van het begripsmatige denken zijn zo onbeholpen dat we geneigd zijn om maar aan één aspect van een verband tegelijk te denken. Wij wisselen tussen het zien van een bepaalde vorm als een eigenschap van de figuur of als een eigenschap van de achtergrond, zoals in het Gestalt-beeld van twee zwarte silhouetten, die een elkaar gaan kussen. De witte ruimte ertussen ziet eruit als een kelk, maar het is vreselijk moeilijk om de kussende gezichten en de kelk tegelijkertijd te zien. Toch lijkt het dat je met LSD deze gelijktijdigheid heel duidelijk kunt voelen en je zo bewust kunt worden van de wederkerigheid van je eigen vorm en handelen, met die van de omringende wereld. Beiden lijken elkaar op hetzelfde moment te vormen en te bepalen, explosie en implosie die in een volmaakte harmonie plaatsvinden en zo het gevoel geven dat iemands feitelijk zelf beiden is. Dit innerlijke eenzijn wordt gevoeld met elk niveau van de omgeving — de stoffelijke wereld van sterren en ruimte, rotsen en planten, de sociale wereld van menselijke wezens en de ideeënwereld van kunst en literatuur, muziek en communicatie. Het zijn allemaal gebieden of velden die, uiterst nauw met elkaar verbonden, wederkerig werkzaam zijn met je eigen bestaan en gedrag, zodat de “oorsprong” van het handelen in beide tegelijk ligt, doordat zij beiden samensmelten in een enkele daad. Dat is ongetwijfeld de reden dat, als LSD samen met een kleine groep mensen wordt ingenomen, dat een intense eucharistische ervaring kan teweegbrengen, waarbij de groepsleden een uiterst warme en intieme vriendschapsband ervaren. Alles bij elkaar heb ik het gevoel dat mijn experimenten met deze verbazingwekkende chemische stof zeer de moeite waard, creatief en stimulerend zijn geweest en vooral een aanwijzing dat “er meer in hemel en aarde is, dan waarover in jouw filosofie gedroomd wordt.”(Hamlet) Ik heb maar een enkele keer een angstig gevoel gehad, het gevoel dat ik dicht tegen waanzin aanzat, en zelfs toen was het inzicht dat ik daardoor kreeg echt de moeite waard. Toch was dat voldoende om mijzelf ervan te overtuigen dat lukraak gebruik van deze alchemie bijzonder gevaarlijk zou kunnen zijn en ik me afvroeg wie er in deze maatschappij deskundig genoeg is om op het gebruik daarvan toe te zien. Dat geldt duidelijk zelfs nog meer voor natuurwetenschappelijke krachten zoals atoomenergie, maar als iets eenmaal bekend is bestaat er echt geen manier meer om het achter slot en grendel te krijgen. Op dit moment, in 1960, is LSD in de greep van de farmacologen en een paar onderzoeksgroepen van psychiaters en hoewel er gewetensloze en onomwonden psychotische psychiaters zijn, lijkt mij dat een veel betrouwbaardere manier van controle, dan de door de politie en het Narcoticabureau uitgeoefende — wat helemaal geen controle is maar een ondoelmatige onderdrukking, waarbij de feitelijke controle wordt overgedragen aan de georganiseerde misdaad. Over het geheel genomen vinden wij het verantwoord om gebruik te maken van gevaarlijke krachten als we kunnen aantonen dat er een betrekkelijke geringe kans op ongelukken bestaat. Het leven zo regelen dat het volstrekt veilig en zeker is, is gewoon niet waard om te leven, omdat het een definitief opheffen van de vrijheid betekent. Met dit volstrekt rationele gokprincipe vergoelijken we het reizen per vliegtuig en auto, elektrische toepassingen in huis en alle andere gevaarlijke bij de beschaving behorende instrumenten. Tot nu toe is de lijst van calamiteiten bij het gebruik van LSD uiterst kort en er bestaat helemaal geen bewijs voor dat er sprake is van gewoontevorming of dat het lichamelijke schade aanricht. Het is natuurlijk wel mogelijk om fysiek afhankelijk te worden van prikkels die een verlangen opwekken dat niet in een fysiologische jargon beschreven kan worden. Zelf ben ik geen toonbeeld van uitzonderlijke wilskracht, maar ik merk dat ik niet de neiging heb om LSD op dezelfde manier te gebruiken als tabak, wijn of sterke drank. Integendeel zelfs. De ervaring is namelijk altijd zo vruchtbaar dat ik het gevoel heb dat ik dat eerst een paar maanden moet laten verteren, voordat ik er opnieuw aan begin. Bovendien merk ik dat ik er heel instinctief een afkeer van heb om het te gebruiken zonder hetzelfde gevoel van bereidheid en toewijding waarmee iemand een sacrament benadert en ook dat de ervaring alleen de moeite waard is, als ik mijn kritische en intellectuele vermogens alert kan houden. Over het algemeen vindt men dat er een vergaande strijdigheid bestaat tussen intuïtie en verstand, dichtkunst en logica, spiritualiteit en rationaliteit. Het meest indrukwekkende van de LSD-ervaringen was voor mij dat die officieel met elkaar strijdige domeinen elkaar juist leken aan te vullen en te bevruchten en daardoor een manier van leven aan de hand deden, waarin de mens niet langer een belichaamde paradox is van engel en dier, van een het instinct bevechtend verstand, maar een prachtig met elkaar samenvallen, waarin Eros en Logos één zijn. NOTEN [1] Ik heb vaak benadrukt, zoals in “De weg van Zen,” dat de “echte” wereld eerder concreet dan abstract is en dat de door het brein op de natuur geprojecteerde begripsmatige ordenings- en indelingspatronen en die van de logica, op een of andere manier minder echt zijn. In meerdere gevallen heeft LSD echter doen vermoeden dat feit en voorstelling, concreet en abstract fundamenteel identiek zijn. Uiteindelijk maken onze hersenen en de patronen daarin zelf deel uit van het concrete, stoffelijke universum en zijn onze abstracties dus evenzeer natuurlijke vormen als de structuur van kristallen of varens. [2] Met behulp van de schaal van een zee-egel kon ik achteraf iets ontdekken over de oorzaak van dit effect. Alle kleine uitsteeksels op de schaal leken te wiebelen, niet alleen als je ernaar keek, maar ook als je eraan voelde. Toen ik dat verschijnsel van nabij bekeek, realiseerde ik me dat, als ik mijn ogen over schaal heen bewoog, zij de intensiteit van de kleuren veranderden, overeenkomstig de toename of afname van diepte van de schaduw. Dat gebeurde niet als ik mijn ogen stilhield. Het bewegen of ogenschijnlijke bewegen van de schaduw zal vaak het idee geven dat het voorwerp, dat die schaduw werpt, beweegt, in dit geval de uitsteeksels van de schaal. Bij het schilderij van van Eijck vond er ook een verandering plaats, een lichter of donkerder worden van de door de schilder aangebrachte schaduwen en gaf dus dezelfde illusie van beweging. |