Home

De Psychedelische Ervaring – Feit of Fantasie?

door Alan Watts

Dit essay is verschenen in: “LSD, De Bewustzijnverruimende Drug”

David Solomon, Editor, G.P. Putnam's Sons, New York © David Solomon 1964 


Sinds minstens 1550 vóór Christus hebben mensen bij tijd en wijle het idee gehad dat onze normale kijk op de wereld een hallucinatie is — een droom, een hersenspinsel of, om het hindoe-woord te gebruiken dat zowel kunst als illusie betekent, een maya. Als dat zo is betekent dat, dat het leven nooit serieus genomen hoeft te worden. Het is een fantasie, een spel, een drama dat genoten moet worden. Dat geeft ook niet, want op zekere dag (misschien op het moment van het doodgaan) zal de illusie verdwijnen en zal ieder van ons ontwaken met de ontdekking dat hijzelf is wat er is en alles wat er is — de bron en het fundament van het universum, of de ultieme en eeuwige ruimte, waarin dingen en gebeurtenissen komen en gaan.

Dat is niet gewoon een idee dat iemand “bedenkt,” zoals science-fiction of een filosofische theorie. Het is een poging uitdrukking te geven aan een ervaring, waarin het bewustzijn zelf, het basisgevoel van het wezen “Ik,” een opmerkelijke verandering ondergaat. Wij weten niet veel over die ervaringen. Ze zijn betrekkelijk algemeen en komen overal ter wereld voor, zowel bij volwassenen als bij kinderen. Ze kunnen een paar seconden duren en één keer in een leven voorkomen, of herhaaldelijk en een blijvende bewustzijnsverandering teweegbrengen. Ze kunnen met een verbijsterende willekeur neerdalen zowel op mensen die daar nog nooit van gehoord hebben, als op mensen die er jaren aan besteed hebben om ze door middel van een bepaalde discipline te bereiken. Ze zijn beschouwd als een ziekte van het bewustzijn met symptomen die overal hetzelfde zijn, zoals mazelen, maar ook als een visioen van een hogere werkelijkheid, zoals dat ook voorkomt op momenten van een plotseling wetenschappelijk of psychologisch inzicht. Ze kunnen mensen veranderen in monsters en megalomanen, of in heiligen en wijzen. Hoewel er geen betrouwbare manier bestaat om ze teweeg te brengen, kan er wel een bevorderlijke atmosfeer gecreëerd worden door middel van intensieve concentratie, vasten, sensore deprivatie, hyperventilatie, langdurige emotionele stress, grondige ontspanning of het gebruik van bepaalde drugs.

Dit soort ervaringen liggen ten grondslag aan een aantal grote wereldgodsdiensten — met name aan het hindoeïsme, boeddhisme en taoïsme en in veel mindere mate aan het jodendom, christendom en de islam. Uitgedrukt in de leerstellingen van die godsdiensten, beweren ze dat het een verslag is van “de dingen zoals ze zijn” en vragen er daarom om vergeleken te worden met de door natuurkundigen en biologen gegeven beschrijvingen van universum en mens. Ze staan in een zo schril contrast met het gezonde verstand en gaan gepaard met een zodanig hevig gevoel van authenticiteit en echtheid (een gebruikelijke beschrijving luidt: werkelijker dan de werkelijkheid) dat mensen zich altijd hebben afgevraagd of het goddelijke openbaringen zijn of verraderlijk bedrog.

Dit probleem wordt op dit moment des te dringender omdat steeds algemener bekend wordt dat dergelijk ervaringen relatief eenvoudig beschikbaar zijn, door middel van het gebruik van chemische stoffen, zoals de zogenaamde psychedelische drugs — LSD-25, mescaline, psilocybine, hasj en marihuana, om maar een paar bekende te noemen. De werkelijkheidswaarde, van de door deze chemische stoffen teweeggebrachte bewustzijnsvormen, wordt dus een zaak van het grootste belang voor de bewakers van onze geestelijke gezondheid, voor psychiaters en psychologen, filosofen en predikanten, voor elke wetenschappelijke onderzoeker van de aard van het bewustzijn en vooral voor een groot deel van het publiek dat om allerlei redenen nieuwsgierig is en “die ervaring” graag wil meemaken.

Het eigenlijke onderzoek van het vraagstuk stuit meteen al aan het begin op twee hindernissen. De eerste is dat we eigenlijk heel weinig weten over structuur en chemie van de hersenen. We weten onvoldoende over de manieren waarop ze informatie vergaren over de buitenwereld en over zichzelf, om te kunnen weten of deze chemische stoffen ze behulpzaam zijn (zoals lenzen ogen helpen) of alleen maar verwarring stichten. De tweede is dat de aard en het gebruik van deze stoffen omgeven is door een enorme semantische mist, waarvan de dichtheid vergroot wordt door mensen die beter zouden moeten weten. Ik bedoel psychiaters.

Wat we echt en wetenschappelijk weten over psychedelische stoffen is dat ze bepaalde veranderingen teweegbrengen in de zintuiglijke waarneming, emotioneel niveau en stemming, ik-gevoel, interpretatie van door de zintuigen geleverde gegevens en van het gevoel van tijd en ruimte. De aard van deze veranderingen hangt af van drie variabelen: de chemische stof zelf (soort en dosering), de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene, en de sociale en esthetische omgeving tijdens het experiment. Hun fysiologische bijwerkingen zijn minimaal, hoewel er aandoeningen bestaan (b.v. leverziekten) waarbij sommigen schadelijk kunnen zijn. Er is geen sprake van fysiologische gewoontevorming op dezelfde manier als bij alcohol en tabak, hoewel sommige individuen om andere redenen (“neurotische”) daar afhankelijk van kunnen worden. Hun uitwerking is niet eenvoudig voorspelbaar omdat die zeer sterk afhankelijk is van niet te voorziene factoren als omgeving en de houding en verwachtingen van zowel begeleider als betrokkene. De (gigantische) wetenschappelijke literatuur over het onderwerp geeft aan dat het merendeel van de mensen aangename en een kleine minderheid onaangename maar wel leerzame en bruikbare reacties ervaren, terwijl een heel kleine minderheid psychotische reacties vertoont die uren tot maanden kunnen duren. Het is nooit met zekerheid aangetoond dat ze rechtstreeks tot suïcide hebben geleid. (Ik heb het dan met name over LSD-25, mescaline, het van de paddestoelen afgeleide psilocybine en de verschillende vormen van cannabis, zoals hasj en marihuana.)

Wat we wel zeker weten houdt dus in dat deze chemische stoffen voorzichtig gebruikt moeten worden. Maar dat geldt ook voor antibiotica, whisky, ammonia, auto, keukenmes, elektriciteit en lucifers. Geen enkel leven dat de moeite waard is kan zonder risico’s zijn, ondanks het huidige Amerikaanse bijgeloof dat het tegenovergestelde beweert — zoals dat het invoeren van wetten mensen ervan kan weerhouden immoreel te zijn of dat technologische krachten volmaakt veilig gemaakt kunnen worden. De vraag is dus of de, met het gebruik van deze chemische stoffen gepaarde gaande, risico’s de moeite waard zijn en volgens mij zou of iets de moeite waard is, niet alleen maar beoordeeld moeten wat betreft de als nuttig bekend staande kant of het therapeutische effect, maar ook wat betreft de gewoon plezierige kant. (Ik heb verslaving aan muziek in precies dezelfde bewoordingen horen beschrijven als verslaving aan drugs.) Als zal blijken dat psychedelica een betrouwbare manier bieden om de “binnenwereld” van de mens te verkennen, de verborgen kanten van zijn geest en brein, zouden we ongetwijfeld moeten toegeven dat nieuwe kennis over dit diepstgelegen grensgebied zeer ernstige risico’s waard zouden kunnen zijn. Psychosen en dwangmatige waanideeën zijn in wezen niet gevaarlijker dan de Indianen en bergketens die de eerste kolonisten van het Amerikaanse Westen in de weg stonden.

Psychiaters vragen zich vaak af waarom collega’s in een ander vakgebied en specialisten op een andere wetenschappelijk terrein hen niet helemaal serieus nemen. Een tekenende reden zou gevonden kunnen worden in de haast waarmee zij het karakter en de effecten van die chemische stoffen definiëren op een manier die doorgaans bevooroordeeld is, en die alleen maar neerkomt op dure woorden met een autoritaire ondertoon. De desbetreffende chemische stoffen worden gewoonlijk gerangschikt onder de “hallucinogenen” of “psychotomimetica.” Het eerste woord betekent dat ze aanleiding geven tot hallucinaties en het tweede dat hun uitwerking lijkt op bepaalde vormen van psychose of krankzinnigheid, of die nabootsen. Ze geven slechts zelden de indruk van gebeurtenissen in de buitenwereld die niet echt plaatsvinden (d.w.z. hallucinaties) en de al tien jaar bestaande opvatting dat ze “klassieke psychosen” teweegbrengen zoals schizofrenie, is al lang verlaten door mensen die nog steeds actief met onderzoek bezig zijn. Maar zelfs als die bevindingen betwist zouden moeten worden, zijn “hallucinatie” en “psychose” beladen woorden: ze zijn benamingen voor gestoorde psychische toestanden, terwijl een zuiver wetenschappelijk woordgebruik alleen zou zeggen dat die chemische stoffen andere en ongewone psychische toestanden teweegbrengen.

Het is bijna een standaardgrap dat de psychiatrie denigrerende of “kleinerende” woorden heeft voor elke menselijke emotie, zoals “eufoor” voor gelukkig, “gefixeerd” voor belangstellend, en “dwangmatig” voor vastberaden. De discussie over psychedelische chemische stoffen, zowel in de wetenschappelijke literatuur als in de publieke pers, wordt overstemd door het soort de-vraag-ontwijkend taalgebruik, dat beweert onpartijdig en gezaghebbend te zijn. Meteen al vanaf het begin roept het in dat verband gebruikte woord “drug” het maatschappelijk laakbare beeld op van mensen die “gedrogeerd” zijn of “onder de drugs” zitten — met glazige ogen, onvast ter been, of nietsnuttend wrakhout van de maatschappij, los van de werkelijkheid in een duivels paradijs met bizarre of wellustige dromen. Het beeld van de opiumkit van Fu Manchu, met gillende zenuwlijers aan het eind van hun Latijn.

Het is dus heel normaal om de werking van psychedelica “toxisch” (d.w.z. vergiftig) te noemen, en de teweeggebrachte zintuiglijke en emotionele veranderingen “stoornissen,” “waanideeën,” “dissociaties” en “regressies,” of een “verliezen van de ego-structuur” en een “verstoord lichaamsbeeld.” Dat is de taal van de pathologie. Als dat zonder nadere aanduiding gebruikt wordt, betekent dat dat een zodanig veranderd bewustzijn ziek is. Als de schrijver — in de context van een wetenschappelijk artikel — vermeldt, “de proefpersonen hadden religieuze extatische gevoelens, en sommigen beschreven dat ze het gevoel hadden dat ze één waren met God,” en hij laat het daar bij, houdt dat op dezelfde manier duidelijk in dat ze gek geworden waren. Jezelf God voelen betekent namelijk in onze eigen cultuur vrijwel per definitie krankzinnigheid. Als iemand in de hindoe-cultuur echter zegt, “ik heb net ontdekt dat ik God ben,” zeggen ze, “gefeliciteerd! Je hebt het eindelijk begrepen.” Het is duidelijk dat het woord God in beide culturen niet hetzelfde betekent. Toch schudden psychiaters dergelijke uiterst denigrerende uitspraken zonder gewetensbezwaren uit hun mouw en zijn zo vrij om hun diagnostisch psychopathologiejargon te gebruiken voor bepaalde bewustzijnstoestanden, terwijl zij nooit de moeite hebben genomen om die zelf te ervaren. Zij denken namelijk dat zij over die toestanden precieze informatie kunnen krijgen van proefpersonen, die niet geoefend zijn in wetenschappelijke beschrijvingen, omdat zij bang zijn dat, als zijzelf met nieuw soort bewustzijn kennismaken, dat hun wetenschappelijk objectiviteit zou kunnen schaden. Dat is pure scholastiek, vergelijkbaar met toen de theologen tegen Galileo zeiden, “wij zullen niet door uw telescoop kijken omdat wij al weten hoe het universum in elkaar zit. Als uw telescoop ons iets anders zou laten zien, zou het een instrument van de duivel zijn.”

Op dezelfde manier geven zoveel beoefenaars van de niet exacte wetenschappen (d.w.z. psychologie, antropologie en sociologie) zeer duidelijk te kennen dat ze al weten wat de werkelijkheid is en daarom wat gezondheid is. Voor deze arme ploeteraars is de werkelijkheid de wereld van onpartijdigheid: het is het terugbrengen van het stoffelijke universum tot de meest banale en schrale denkbare begrippen, overeenkomstig de grote Westerse mythe dat de hele natuur buiten de menselijke huid een stom en gevoelloos mechaniek is. Er bestaat een soort “officiële psychiatrie” van leger, rijkspsychiatrische inrichting en van wat in Californië een “correctional facility” (d.w.z., gevangenis) wordt genoemd, die deze verarmde werkelijkheid op een vreemd hartstochtelijke manier verdedigt.

Om tot een doeltreffende beoordeling te komen van deze chemische stoffen en de door hen teweeggebrachte veranderingen in bewustzijn en waarneming, moeten we beginnen met een zeer gedetailleerde en nauwkeurige beschrijving van wat ze doen, zowel vanuit het standpunt van de gebruiker als dat van de onbevooroordeelde waarnemer, ondanks het feit dat het bij dit soort experimenten verrassend duidelijk wordt dat de waarnemer niet onzijdig kan zijn en dat dit soort “objectieve” houding zelf een van de bepalende factoren van de uitkomst is. De fysicus weet best dat een proces observeren, het proces veranderen betekent. Maar het belang van het zorgvuldige beschrijven is dat het ons zou kunnen helpen bij het begrijpen van het soort of niveau van werkelijkheid, waarin deze bewustzijnsveranderingen plaatsvinden.

Dat ze plaats vinden staat buiten kijf. De voor gesloten ogen verschijnende dansende, caleidoscopische arabesken zijn ongetwijfeld het waarnemen van een bepaalde werkelijkheid, maar misschien niet in de stoffelijke wereld buiten de huid. Zijn het dan opnieuw gerangschikte herinneringen? Structuren in het zenuwstelsel? Archetypen van het collectieve bewustzijn? Elektronische patronen die ook zo vaak op het TV-scherm dansen? Wat zijn die varenachtige structuren die ook zo vaak gezien worden — de oneindigheid van tak op tak op tak, of soortgelijke vormen? Zijn ze een glimp van een soort analytisch proces in de hersenen, vergelijkbaar met het bedradingspatroon in een computer? We weten het echt niet, maar hoe meer zorgvuldige waarnemers woordelijke beschrijvingen en visuele beelden van deze verschijnselen kunnen vastleggen, hoe waarschijnlijker het is dat neurologen of natuurkundigen of zelfs wiskundigen meer kunnen blootleggen van de daarmee corresponderende fysische processen. Het probleem is dat deze beelden niet slechts verbeelding zijn, alsof er ooit iets “slechts” verbeelding is! De menselijke geest bedenkt helemaal niet gewoon eigenzinnig uiterst zinloze beelden uit het niets. Elk beeld vertelt ons iets over de geest, het brein of het organisme waarin het wordt aangetroffen.

De werking van psychedelica wisselt zo sterk van persoon tot persoon en van situatie tot situatie, dat vrijwel onmogelijk met enige zekerheid valt te zeggen of ze bepaalde en steeds dezelfde bewustzijnsveranderingen teweegbrengen. Ik zou niet zover willen gaan te beweren dat de chemische effecten onbeduidend zijn en niet meer dan een heldere spiegel verschaffen om fantasieën en onbewuste karaktertrekken van de bewuste individuen te weerkaatsen. Er bestaan namelijk bepaalde manieren van verandering die zovaak voorkomen dat ze als kenmerkend voor psychedelica beschouwd kunnen worden: het gevoel dat de tijd vertraagt of stopt en de wijziging van “ego-grenzen” — dat wil zeggen, van iemands eigen identiteitsgevoel.

Het gevoel dat de tijd haar tempo heeft vertraagd zou, tot op zekere hoogte, het resultaat kunnen zijn van het gewoon terzijde schuiven van het beste gedeelte van de dag om het eigen bewustzijn gade te kunnen slaan, en te kijken naar boeiende veranderingen van gewone dingen, zoals het weerkaatste zonlicht op de grond, de structuur van hout, het weefsel van linnen of het geluid van stemmen in de straat. Bij mijn eigen ervaring is er nooit sprake geweest van vervorming van waarnemingen, zoals je die bijvoorbeeld ziet als je naar jezelf kijkt in een lachspiegel. Het is eerder zo dat elke waarneming — om een metafoor te gebruiken — meer weergalmt. Het lijkt alsof de chemische stof het bewustzijn alle zintuigen een klankbord verschaft, of iets dergelijks, zodat zien, voelen, smaak, reuk en verbeelding versterkt worden, zoals de stem van iemand die in een badkuip zingt.

Soms begint de verandering van de grenzen van het ego juist vanuit dat resoneren van de zintuigen. Het versterken en “dieper worden” van kleur, geluid en weefsel verlenen hen een opmerkelijke doorzichtigheid. Je lijkt je dat meer dan ooit te ervaren als elektronisch en lichtgevend trillen. Als dit gevoel groeit blijkt dat deze trillingen doorlopen in je eigen bewustzijn en dat de buitenwereld zich op een merkwaardige manier in je brein bevindt. Verder lijkt het overrompelend duidelijk dat binnen en buiten elkaar niet uitsluiten en in feite niet van elkaar gescheiden zijn. Ze gaan samen; ze sluiten elkaar in, zoals voor- en achterkant, zodat ze in tweeën splijten. Net zoals de polen van een magneet dus de uiteinden van een enkel iets zijn, lijkt het alsof binnen en buiten, subject en object, zelf en wereld, willekeurig en onwillekeurig, de polen zijn van een enkel proces, mijn echte en tot dan toe onbekende zelf. Dat nieuwe zelf bevindt zich niet op een bepaalde plek. Het is niet zoiets als de traditionele ziel, die het lichaam gebruikt als een tijdelijke verblijfplaats. Vragen waar het zelf is, is als vragen waar het universum is. Dingen in de ruimte hebben een “waar,” maar het iets dat de ruimte is hoeft niet ergens te zijn. Het is gewoon wat er is, gewoon heel fundamenteel het zijnde!

Het is dus heel voor de hand liggend dat een naïef iemand zou kunnen uitroepen, “Ik heb net ontdekt dat ik God ben!” Het zal echter duidelijk zijn dat, als je tijdens zo’n ervaring kritisch bij je positieven blijft, ieder ander in dezelfde bewustzijnstoestand ook God is. Het is dan ook duidelijk dat de “God” in kwestie niet de God van de gewone theologie is, de Meestertechnicus die de boel in de gaten houdt, schept en alles in het universum begrijpt. Als dat zo zou zijn, zou iemand in deze toestand op alle vragen een juist antwoord kunnen geven. Hij zou de hoogte van de Mount Whitney op de millimeter kennen. Aan de andere kant zou dit gewaarworden van een dieper en universeel zelf precies overeenkomen met die andere soort God, die door de mystici het “goddelijke fundament” genoemd is, een soort superintelligente en superbewuste ruimte, die de hele kosmos omvat, zoals een spiegel beelden…maar die analogie gaat niet helemaal op, omdat het iets enorms suggereert: wij kunnen geen beeld vormen van iets onmetelijks.

Iedereen die een volstrekt onbekend terrein betreedt, zal wat hij ziet aanvankelijk verkeerd begrijpen en interpreteren, wat ook duidelijk blijkt uit de eerste indrukken die bezoekers opdoen in vreemde landen, waarin het cultuurpatroon radicaal anders is dan hun eigen land. Toen Europeanen een beschrijving gaven van hun eerste indrukken van China, maakten ze de daken van de huizen overdreven golvend en lieten de ogen van de inwoners minstens 45 graden afwijken van de horizontale stand. De Japanners zagen juist alle Europeanen als roodharige kobolden met diepliggende ogen en enorm lange neuzen. Maar de vreemde dingen in onbekende culturen stellen niets voor vergeleken met die van je eigen innerlijke activiteiten. Wat is het dat bij het ervaren van een helderblauwe lucht doet denken aan oogzenuwen? En wat zit er in het geluid van een menselijke stem op de radio dat doet denken aan een samenstel van buizen en transistors? Ik stel die vraag omdat het duidelijk is dat elke chemisch teweeggebrachte verandering van het zenuwstelsel de aandacht van dat systeem op zichzelf moet richten. Doorgaans ben ik mij er niet van bewust dat het zien van de blauwe hemel een toestand van ogen en hersenen is, maar als ik bewegende vlekken zie die geen vogels en ook geen vliegende schotels zijn, weet ik dat ze iets ongewoons zijn van het optische systeem zelf. Met andere woorden, dankzij dat ongewone kan ik mij bewust worden van een van de instrumenten van het bewustzijn. Maar dat is een heel onbekend terrein.

Normaal gesproken blijven wij ons volstrekt onbewust van het feit dat het hele gezichtsveld, met zijn grote veelheid aan kleuren en vormen, een toestand in ons hoofd is. Binnen een geheel biologisch organisme kunnen alleen ogen en zenuwstelsel de deeltjes en/of golven van de stoffelijke wereld vertalen in licht, kleur en vorm, net zoals alleen het trommelvel een bewegende hand “boem!” kan laten doen. Psychedelica brengen subtiele veranderingen in het waarnemen teweeg, waardoor het zenuwstelsel zich bewust wordt van zichzelf en het individu zich er plotseling en ongewoon bewust van wordt dat de buitenwereld een toestand van zijn eigen lichaam is. Hij kan zelfs zover gaan dat hij het gevoel heeft dat hij enerzijds niet zo goed weet wat andere mensen en dingen doen en anderzijds wat zijn eigen wil is. Het bijzondere gevoel, of “prikkel,” dat gepaard gaat met gedachten en handelingen die normaal vrijwillig worden gevonden, kan dan opgehangen worden aan wat doorgaans als onvrijwillig wordt beoordeeld. (Op dezelfde manier komen déjà vu- of “is-dat-niet-al-eerder-gebeurd”-ervaringen, waarnemingen van het hier en nu, over met de prikkel of het signaal dat doorgaans opgehangen wordt aan herinneringen.)

Onder dergelijke omstandigheden zou de naïeve waarnemer deze indrukken wel eens zo letterlijk kunnen nemen, dat hij het gevoel heeft dat het universum en zijn eigen lichaam in feite een en hetzelfde zijn, dat hij alles wat er gebeurt zelf wil en dat hij inderdaad de God van de gewone theologie is. Als dat allemaal zo zou zijn, zouden psychedelica ongetwijfeld afgedaan kunnen worden als hallucinogenen. Wij zouden dan tot de conclusie kunnen komen dat ze alleen maar de “bedrading” van het zenuwstelsel zo van de wijs brengen, dat het de signalen van de wil of het “ik-doe-dat” verwart met boodschappen uit de buitenwereld.

Toch kan het probleem niet zo eenvoudig terzijde geschoven worden. Stel je voor dat een bioloog een zeer gedetailleerde en nauwkeurige beschrijving wil maken van het gedrag van een bepaald organisme, bijvoorbeeld een zeevogel die voedsel zoekt op het strand. Hij zal het gedrag van die vogel niet kunnen beschrijven, zonder dat ook te doen van het gedrag van het water, de zeepieren of schelpdieren die de vogel eet, de seizoensveranderingen van het tij, de temperatuur en het weer, die allemaal te maken hebben met het gedrag van de vogel. Hij kan niet het gedrag beschrijven van het organisme zonder ook een beschrijving te geven van het gedrag van zijn omgeving. Gewoonlijk schrijven wij dat toe aan het feit dat organismen altijd reageren op dingen die in hun omgeving gebeuren en dat zij zelfs door hun omgeving bepaald worden bij alles wat ze doen. Maar dat is doen alsof dingen een verzameling zijn van volstrekt van elkaar gescheiden biljartballen, die tegen elkaar klotsen. Tegenwoordig zijn wetenschappers echter steeds meer geneigd om over het gedrag van het organisme en het gedrag van de omgeving te praten als het gedrag van een enkel “veld,” dat nogal onbeholpen het “organisme/milieu” wordt genoemd. In plaats van te spreken over acties en reacties tussen verschillende dingen en gebeurtenissen, praat hij liever over transacties. In de transactie van kopen en verkopen, is er geen sprake van kopen tenzij er tegelijkertijd verkocht wordt en visa versa. De relatie van het organisme tot zijn omgeving wordt ook als een transactie beschouwd, omdat ontdekt is dat levende schepsels alleen kunnen bestaan in een evenwichtige relatie met elkaar. De huidige toestand van deze planeet “gaat samen” met het bestaan van menselijke wezens, net zoals verkopen samengaat met kopen. In een radicaal andere omgeving kan de mens alleen overleven door een heel ander soort wezen te worden.

De implicaties van deze organisme/omgeving-relatie zijn nogal verrassend, want wat er echt wordt gezegd is het volgende: wat we beschrijven is niet een organisme in zijn omgeving; ze vormen samen een enkel veld of proces, omdat het eenvoudiger en handiger om wat organisme en omgeving doen als een enkel “gedrag” te beschouwen. Vervang nu “het geheel wat we beschrijven” door het idee van het zelf. Ikzelf ben niet alleen wat zich tot mijn huid uitstrekt. Ikzelf (het organisme) ben wat mijn hele omgevingsveld (het universum) doet. Het is dus gewoon een afspraak, een manier, een willekeurig maatschappelijke regel, om het zelf te begrenzen tot een bepaald binnen de huid aanwezig beslissings- en energiecentrum. Dat is niet meer dan de regel van een gegeven maatschappelijk spel van politieagenten en rovers, met andere woorden, wie zullen we prijzen en belonen en wie zullen we de schuld geven en straffen? Om dit spel te spelen doen we alsof de oorsprong van ons handelen iets binnen ieders huid is. Maar alleen dankzij een diepgewortelde gewoonte kunnen we nauwelijks beseffen, dat wij het gevoel kunnen hebben dat wij zelf het gehele patroon zijn van de op deze manier hier in beeld en tot uitdrukking gebrachte kosmos en dat wij onszelf ook zo kunnen omschrijven. Dat zou dan een beschrijving zijn van onze identiteit die overeenkomt met de wetenschappelijke beschrijving van de mens en andere organismen. Dat zou ook verwijzen naar het gevoel dat de buitenwereld doorloopt in, en een geheel vormt met, ons eigen lichaam — een gevoel waaraan zeer grote behoefte bestaat in een beschaving waarin mensen hun omgeving vernietigen door middel van onjuist toegepaste technologie. Dat is de technologie waarmee de mens de natuur verovert, alsof de buitenwereld een vijand is en niet juist zijn bakermat waarin hij wordt voortgebracht en in stand gehouden wordt. Dat is de technologie van woestenijen, luchtvervuiling, vergiftigde rivieren, chemische kuikens, pseudo-groenten, schuimrubberen brood, en de totale Los Angelisatie van de mens.

Maar hoe kan dat diepgewortelde gevoel een eilandje te vormen dan overwonnen worden? Hoe kan de mens van de twintigste eeuw een gevoel van zijn bestaan krijgen dat overeenstemt met de kennis van de twintigste eeuw? We moeten heel nodig gaan beseffen dat we geen vreemdelingen en aliens in het stoffelijke universum zijn. Wij zijn hier helemaal niet neergezet door een goddelijke gril of mechanische gelukstreffer vanuit een of ander ander universum. Wij zijn niet zoals vogels neergestreken op een dorre tak; wij zijn uit deze wereld voortgekomen zoals bladeren en vruchten uit een boom. Ons universum “menst” zoals een rozenstruik “roost.” Wij leven in een wereld waarin mensen met elkaar verbonden zijn door middel van een enorm communicatienetwerk en waarin de wetenschap ons theoretisch bewust gemaakt heeft van onze wederzijdse afhankelijkheid van het hele domein van de organische en anorganische natuur. Maar ons ego-gevoel, de manier waarop wij een eigen identiteit bezitten, past meer bij mensen die in een versterkt kasteel leven.

Volgens mij is het zeer wel mogelijk dat de psychedelica (eerder als medicijn dan als voedsel) ons zouden kunnen helpen om een nieuw identiteitsgevoel “teweeg te brengen,” door een eerste zetje te geven om ons uit de gewoonte te krijgen het “Ik” te beperken tot een vaag middelpunt binnen de huid; dat zij ons er bewust maken van dat onze hele kennis van de buitenwereld een toestand van ons eigen lichaam is en niet louter een technische en onbetekenende ontdekking. Dat is het tegenovergestelde van het feit dat ons lichaam een functie of gedrag van de hele buitenwereld is. Dit — op het eerste oog — merkwaardige en mystieke gevoel van “eenzijn met de kosmos” is objectief bevestigd. De subjectieve ervaring van de mysticus van eenzijn met “het Al” komt overeen met de objectieve beschrijving van de wetenschapper van organisme/milieu als een verenigd veld.

Onze gebruikelijke fout (in de afgelopen drieduizend jaar van de geschiedenis van de mensheid) om geen aandacht te schenken aan de onafscheidelijkheid van de dingen en aan ons besef van ons eigen fundamentele eenzijn met de buitenwereld, is het gevolg van het feit dat wij ons gespecialiseerd hebben in een speciaal soort bewustzijn. Wij hebben namelijk onze cultuur en beschaving grotendeels gebaseerd op gerichte aandacht, op het gebruik maken van de geest als schijnwerper in plaats van strijklicht en daarmee de wereld te analyseren in afzonderlijke stukjes. Op school wordt gerichte aandacht er bij ons ingeramd; het is essentieel voor lezen schrijven en rekenen: het is de basis van elk zorgvuldig denken en gedetailleerd beschrijven, van elke zeer artistieke techniek en intellectuele discipline. Maar de prijs die we betalen voor deze kijk op de wereld, in scherpe details en stukje voor stukje, is dat we het zicht verliezen op de verbanden en eenheid tussen die stukjes. Bovendien heeft een vorm van aandacht die stukje bij beetje naar de wereld kijkt, geen tijd om alle mogelijke stukjes te bekijken; die moet geprogrammeerd (of bevooroordeeld) worden om alleen maar naar belangrijke stukjes te kijken, naar dingen en gebeurtenissen die van belang zijn voor bepaalde van tevoren gekozen doeleinden — overleven, maatschappelijke of economische vooruitgang en andere vastgestelde doeleinden, die de mogelijkheid uitsluiten om open te staan voor verrassingen en genietingen die juist zo bijzonder zijn omdat ze komen, zonder dat ernaar gezocht is.

In mijn eigen, door vele anderen gedeelde, ervaring, verbreden psychedelica die aandacht. Zij maken van de schijnwerper van het bewustzijn een strijklicht, dat niet alleen genegeerde verbanden en eenheden blootlegt, maar ook onopgemerkte details aan het licht brengt — details die normaal genegeerd worden omdat ze onbelangrijk zijn, of omdat ze niet passen bij een bepaald vooroordeel of met hoe iets zou moeten zijn. (De fijnste haartjes op een gezicht en de vlekkerigheid van de huidskleur worden bijvoorbeeld op een prachtige manier zichtbaar.) Er zijn dus goede redenen om te geloven dat psychedelica het tegenovergestelde zijn van hallucinogenen, omdat zij de selectiviteit van de zintuigen vergroten en het bewustzijn blootstellen aan gebeurtenissen, die verder liggen dan degene waarvan gevonden wordt dat ze aandacht verdienen.

Deze nietgeprogrammeerde manier van aandacht, van kijken naar dingen zonder daarnaar op zoek te zijn, onthult keer op keer de ongelofelijke schoonheid van de alledaagse wereld. Onder invloed van geprogrammeerde aandacht, vertoont onze kijk op de wereld de neiging om wat stoffig en kleurloos te zijn. Dat is om dezelfde reden als waarom staren naar dingen ze wazig maakt en proberen het uiterste uit een bepaald vermaak te halen het iets teleurstellends geeft. Intense schoonheid en intens plezier zijn altijd ongemotiveerd en worden alleen onthuld aan zintuigen die niet op zoek zijn en moeite doen. Onze zenuwen zijn namelijk geen spieren; ze dwingen, vermindert hun doeltreffendheid.

Wat moeten we tot slot met de, zowel door psychedelica als door vele vormen van mystieke ervaring geleverde, sterke indruk dat de wereld op een of andere manier een illusie is? Een probleem hierbij is dat het woord “illusie” doorgaans een ongunstige betekenis heeft, het negatieve van alles wat echt, serieus, belangrijk, de moeite waard en waardevol is. Komt dat omdat moralisten en metafysici meestal een karakter hebben dat iets lichtvoetigs mist? Etymologisch heeft het woord illusie te maken met het Latijnse woord ludere, spelen, en wordt dus op dezelfde manier onderscheiden van de werkelijkheid als het toneelstuk van het “echte leven.” In de hindoe-filosofie wordt de wereld gezien als een toneelstuk waarin alle rollen — elk individu, dier, bloem, steen en ster — rollen of maskers van het ene opperste Zelf zijn, dat voor eeuwig en altijd de leela of verstoppertje met zichzelf speelt, zichzelf in die eindeloze tijdcycli niet meer herinnert als het Vele, maar wel als het Ene, zoiets als een kind dat op een lange zomerse namiddag steentjes in een vijver gooit. Daarom is het plotselinge ontwaken van de mystieke ervaring het ene Zelf, dat zichzelf herinnert als het fundament van het ogenschijnlijk individuele en afgescheiden organisme.

Dus het maya van de Hindoe, of de wereld als illusie, is niet noodzakelijkerwijs iets slechts. Maya is een ingewikkeld woord dat wijst op kunst, bekwaamheid, behendigheid en vernuft van het opperste Zelf bij het uitoefenen van zijn speelse, magische en creatieve macht. De macht van een zo grootse kunstenaar dat hij in de luren wordt gelegd door zijn eigen voorstelling. De zichzelf verbazende Godheid, die het spoor bijster raakt in een doolhof.

Een van de bekende afbeeldingen van maya is een door een ronddraaiende toorts teweeggebrachte ogenschijnlijk ononderbroken cirkel van vuur en van de door de gonzende opeenvolging van Asana, of atomaire momenten continuïteit van tijd en bewegende gebeurtenissen. Natuurkundigen gebruiken dezelfde metaforen als ze proberen te verklaren hoe trillende “golfdeeltjes” de illusie van vaste stof geven. De ondoordringbaarheid van graniet, zeggen ze, is net zoiets als de ogenschijnlijk massieve schijf, teweeggebracht door de bladen van een elektrische ventilator: eenzelfde razendsnelle beweging als de minieme cirkelvormige bewegingen van het licht, die onze vingers vormen. Fysica en optica kunnen ook veel zeggen over het feit dat de hele werkelijkheid, het hele bestaan iets is van verband en transactie. Bekijk de formule:

Afbeedling van de formule

waarin a de zon is, b vocht in de atmosfeer en c een waarnemer, die alledrie tegelijkertijd in een bepaalde driehoekige relatie tot elkaar staan. Haal een van de factoren, a, b of c weg of rangschik ze in een andere positie dan de juiste driehoeksverhouding, en het verschijnsel “regenboog” is weg. Met andere woorden, het feitelijke bestaan van de regenboog hangt evenzeer af van wezens met ogen als van zon en vocht in de atmosfeer. Het gezonde verstand aanvaardt dit wel als het gaat over doorzichtige dingen als regenbogen, die terugwijken als wij ze proberen te grijpen. Maar het heeft een groot probleem met het aanvaarden van het feit dat compacte dingen zoals flatgebouwen en fundamentele zaken zoals tijd en ruimte op precies dezelfde manier bestaan — alleen in relatie tot bepaalde, als organismen met als zenuwstelsels, bekende structuren.

Ons probleem met het voor onszelf accepteren van een zo belangrijke factor in het daadwerkelijke scheppen of manifesteren van de wereld komt natuurlijk voort uit dit volstrekt gewend zijn aan het gevoel dat wij vreemdelingen zijn in het universum — dat het menselijke bewustzijn een toevalstreffer van de natuur is, dat de wereld een uitwendig object is dat wij het hoofd moeten bieden, dat de immense afmetingen ervan ons terugbrengt tot iets meelijwekkend onbelangrijks, of dat de geologische en astronomische structuren op een bepaalde manier werkelijker (hard en massief?) zijn dan organismen. Maar dat zijn in wezen mythische beelden uit de negentiende en twintigste eeuw — ideeën die, voor even, uiterst aannemelijk leken, vooral omdat ze een onaantastbare, nuchtere en realistische indruk maakten, een tegenwoordig modieuze houding voor de wetenschapper. Ondanks het achterlopen van het gezonde verstand van zelfs het ontwikkelde publiek bij de geavanceerde wetenschappelijke ideeën, is de mythologie van de mens als een, in een geestloos mechaniek gevangen, trieste toevalstreffer, af aan het kalven. Misschien zal het eind van deze eeuw ons ten slotte helemaal thuis in onze eigen wereld aantreffen, even vrolijk zwemmend in de relativiteitsoceaan als dolfijnen in het water.

Naar boven