Home

Sergej Netchajev

DE REVOLUTIONAIRE CATECHISMUS

Inleiding:

De Revolutionaire Catechismus naast het Thomasevangelie, Etienne de la Boetié en Mark Twain vereist op z’n minst enige toelichting. Onvrede met de bestaande machtstructuren en het onrecht in de wereld doet mensen naar een andere wereld verlangen en zo ontstaat de revolutionair, die altijd als een idealist begint, maar zich uiteindelijk ontpopt tot commissaris of yogi, afhankelijk van het feit of hij tot de conclusie komt dat het doel de middelen heiligt.

Arthur Koestler publiceerde in 1945 een bundel artikelen waarvan het eerste en het laatste als titel had: 'De yogi en de commissaris’. ……. De beide stukken hebben niet de bekendheid gekregen, die zij om hun volmaakte vorm en oorspronkelijke inhoud verdienen. Ik begin met een citaat waarin hij de Indische teruggetrokken levende yogi en de actieve commissaris als twee typen tegenover elkaar plaatst. 'De commissaris gelooft in Verandering van Buitenaf. Hij gelooft dat alle kwalen die de mensheid teisteren, inclusief constipatie en het Oidipous-complex, kunnen en zullen worden genezen door Revolutie, d.w.z. door een radicale reorganisatie van het systeem van goederen produktie en -distributie; dat dit doel het gebruik van alle middelen heiligt, inclusief geweld, list, verraad en vergif; dat logisch redeneren een onfeilbaar kompas is en de wereld een soort groot uurwerk, waarin een heel groot aantal elektronen eenmaal in beweging gezet voor altijd in hun voorspelbare banen zullen draaien; en dat iedereen die in iets anders gelooft een escapist is . . .. …De yogi heeft er geen bezwaar tegen om de wereld een uurwerk te noemen, maar hij is van mening dat ze met dezelfde graad van waarheid een muziekdoos of een visvijver zou kunnen worden genoemd. Hij gelooft dat het Doel waar de wereld naar toegaat onvoorspelbaar is en dat alleen de middelen van belang zijn. Hij verwerpt geweld onder alle omstandigheden. Hij gelooft dat logisch redeneren zijn kompaswaarde geleidelijk aan verliest naarmate de geest meer nadert tot de magnetische pool van de Waarheid of het Absolute, die alleen van belang is. Hij gelooft dat niets kan worden verbeterd door uitwendige organisatie en alles door de individuele poging van binnen uit; en dat al wie in iets anders gelooft een escapist is. Hij gelooft dat de schuld die de woekeraars als een slavernij op de Indiase boeren hebben gelegd niet ongedaan moet worden gemaakt door een financiële wetgeving maar door geestelijke middelen. Hij gelooft dat ieder individu eenzaam is, maar aan het Al-ene is gebonden door een onzichtbare navelstreng; dat zijn scheppende krachten, zijn goedheid, waarachtigheid en nuttigheid alleen kunnen worden gevoed door het levenssap dat hem door deze navelstreng toestroomt en dat zijn enige taak in dit aardse leven is iedere handeling, gevoel of gedachte te vermijden die zou kunnen leiden tot breken van die streng. Deze vermijding moet worden gehandhaafd door een moeilijke en ingewikkelde techniek, het enige soort techniek dat hij aanvaardt.'

…….. In het artikel waaruit ik citeerde gaat het hem er juist om aan te tonen dat beiden, zowel de yogi als de commissaris, in hun eenzijdigheid vastlopen. De commissaris is zelf een verwrongen man. Hij heeft alle contact met zijn diepere onbewuste lagen en de navelstreng die hem verbond met het Absolute doorgesneden. Als het in zijn eigen leven tot een crisis komt, heeft hij geen houvast. En zijn pogingen om de wereld te veranderen, vanaf Spartacus die in 73 voor Chr. de slaven van het Romeinse rijk tot opstand bracht, tot aan de revolutie der Sovjets, zijn tot nu toe mislukt, als men tenminste van de revolutie een ontplooide menselijkheid verwacht. Hoe komt dat? De commissaris zelf zal zeggen: omdat het establishment te machtig is. Koestler antwoordt: omdat een revolutie van buiten af de mensen niet innerlijk verandert en omdat bovendien de revolutionair te weinig scrupuleus is in de keuze van zijn middelen en dus tegenkrachten oproept.

Maar ook de yogi heeft geen succes gehad, zo gaat Koestler verder. Zijn pogingen om de wereld van binnen uit te veranderen, door nl. zich zelf en anderen tot heiligheid te brengen, zijn evenmin geslaagd. De contemplatieve heilige is in zijn benadering van de sociale problematiek vaak een naïeve dilettant. Om sociale structuren te veranderen is deskundigheid, inzicht en berekening nodig.

De conclusie is: noch de heilige, noch de revolutionair kan ons redden, maar alleen een synthese van beiden.

Maar wat is nu precies de tegenstelling waarvan Koestler uitgaat? Hij plaatst tegenover verandering-van-binnen-uit de verandering-van-buiten-af. Wie in dit laatste gelooft, zegt dus: verander de structuren, desnoods met geweld. Want de structuren maken de mensen. Wie dus de structuur verandert, maakt ook nieuwe mensen……..Maar wat bedoelt dan degene die verandering van binnen uit voorstaat? De yogi onthoudt zich van rechtstreekse sociale actie, of hij werkt op de mentaliteit van de mensen en roept op tot bekering, zoals Gandhi, vertrouwend dat bekeerde mensen een nieuwe wereld zullen vormen. De commissaris begint bij de structuren en hoopt te eindigen bij de individuele mensen, de yogi begint bij de individuele mensen en hoopt te eindigen bij de structuren.

De werkwijze van de yogi is de oudste en de meest traditionele, ook in het Westen. Het jonge christendom mikte op nieuwe individuele mensen, niet rechtstreeks op structuurverandering. De heilige beminde God en de mensen en hij was wel vaak sociaal actief, maar hij had weinig inzicht in structuren - hoe zou hij dat kunnen hebben, hij was immers geen wetenschapper - hij dacht nog minder aan het omverwerpen van instituties, maar hij geloofde in de wedergeboorte en de revolutie die door de Geest Gods wordt teweeggebracht in de harten. De contemplatieve monnik vertrouwt dat zijn heilig leven zal uitstralen en zo de wereld zal bevruchten. Beziet men het van de ooghoek der controleerbare sociale efficiency, dan stelt het teleur. En die ervaring is dan ook de oorzaak van de crisis, waarin het contemplatieve leven verkeert.

Maar werkt de commissaris alleen van buiten af? Iedere revolutionaire beweging streeft ernaar niet alleen de structuren, maar ook de mentaliteit te veranderen. In zoverre is Koestlers karakteristiek onvolledig. De nieuwe onbaatzuchtige mens is een steeds terugkerend thema van revolutionaire toespraken. Mao roept niet minder tot bekering op dan Jezus en Paulus deden. Nergens wordt meer gemoraliseerd dan in de communistische landen. Heeft de moderne revolutionair dan al de synthese van de commissaris en de yogi, waarvan KoestIer sprak? Hij wil wel anderen bekeren, maar de gedachte dat hij zelf géén bekering nodig heeft, ligt voor de hand. Immers, hij ziet wat anderen verkeerd doen, waar de structuren falen en hij wil aan het werk. Hij wil wel nadenken over de vraag of zijn middelen effectief zijn, maar niet in hoever hij zelf onbaatzuchtig is. En dat is voor iedereen een pijnlijke vraag. Het actiecomité vergadert geregeld, maar het zal zelden gebeuren dat de activist zich terugtrekt voor gebed of contemplatie. Waarom lukt dat zo slecht? Hij heeft er geen tijd voor, het schept een kritische distantie tegenover de activiteit die hem tot twijfelen zou kunnen brengen èn hij vreest de eenzaamheid met zichzelf. En bovendien kan hij zijn activiteitsdrift rationaliseren door te zeggen dat de kerken in tweeduizend jaar propaganda voor het bidden geen noemenswaardige successen hebben geboekt op maatschappelijk terrein. De nieuwe mens is uitgebleven. ……Koestler zal wel gelijk hebben: als de wereld werkelijk veranderd kan worden, moet dat komen van een synthese: de yogi en de commissaris in één persoon, de activiteit en de contemplatie samen: het wetenschappelijk inzicht in structuurproblemen, cultuurbeïnvloeding, de doelbewuste revolutionaire actie èn de ontwapenende persoonskwaliteiten die uitstralen en waaraan de mensen zich spontaan gewonnen geven. (Uit: Oosterse Renaissance, Han Fortmann, Ambo 1970)

Daarom gelden in ieder geval de eerste 4 artikelen van de Catechismus van Netchajew voor alle revolutionairen, voor Lao Tzu, de Boeddha, Tswang Tze, de schrijvers van de Evangeliën, voor Ghandi, Krishnamurti, Mao, Che Guevara, Volkert van der G., de Unabomber, de Baader Meinhof-groep, de Weatherman Underground, het Lichtend Pad, de Farc, de Anti-globalisten, en alle andere ketters, revolutionairen en ketterse en revolutionaire bewegingen uit verleden en heden. Op het moment dat haat hun drijfveer wordt, heiligt in hun ogen het doel de middelen en komen ze in een heilloze spiraal terecht. En daar geeft de rest van de Catechismus een uitermate verhelderend beeld van. Er is niets nieuws onder de zon!

Het is het dilemma tussen verbeter de wereld en begin bij jezelf of verbeter jezelf en begin bij de wereld.  


Sergej Netchajev

DE REVOLUTIONAIRE CATECHISMUS

De plichten van de revolutionair ten opzichte van zichzelf

1. De revolutionair is een door het noodlot veroordeelde mens. Hij heeft geen persoonlijke belangen, geen maatschappelijke betrekkingen, geen gevoelens, geen geestelijke banden, geen bezit en geen naam. Alles in hem wordt uitsluitend in beslag genomen door de gedachte aan de revolutie en door de hartstocht daarvoor.

2. De revolutionair weet, dat hij in het diepste van zijn wezen, niet alleen in woorden, maar ook in daden, alle banden heeft verscheurd, die hem aan de maatschappelijke orde en de beschaafde wereld met al haar wetten, haar morele opvattingen en gewoonten en met al haar algemeen aanvaarde gebruiken, ketent. Hij is de onverzoenlijke vijand van de wereld, en als hij zich daar voorlopig aan aanpast, is het slechts om haar sneller te vernietigen.

3. De revolutionair veracht alle leerstelsels en wijst de wereldse wetenschappen af, die hij aan toekomstige generaties overlaat. Hij kent slechts één wetenschap: de wetenschap van de vernietiging. Om die reden, maar uitsluitend om die reden, zal hij zich aan de studie van de mechanica, fysica, scheikunde en wellicht ook de geneeskunde wijden. Maar dag en nacht houdt hij zich intensief met de uitsluitend wezenlijke wetenschap bezig: met de mens, met zijn beslissende kenmerken en zijn levensomstandigheden en alle uitingen van het huidige maatschappelijke systeem. Het doel is steeds hetzelfde: de meeste zekere en snelle methode, om dit totaal verrotte systeem te vernietigen.

4. De revolutionair veracht de openbare mening. Hij veracht en haat de bestaande maatschappelijke morele wet in al zijn uitingen. Voor hem is de moraal datgene, wat aan de overwinning van de revolutie bijdraagt. Amoreel en misdadig is hij ten opzichte van alles, wat dit in de weg staat.

5. De revolutionair is een mens, die zich aan zijn taak heeft overgegeven, meedogenloos ten opzichte van de staat en de ontwikkelde klassen; van hen kan hij dus geen genade verwachten. Tussen hem en hen bestaat, openlijk verklaard of in het geheim, een niets ontziende oorlog op leven en dood. Hij moet wennen aan marteling.

6. Tiranniek ten opzichte van zichzelf, moet hij ook tiranniek ten opzichte van anderen zijn. Hij moet alle zachtzinnige, verzwakkende gevoelens van verwantschap, liefde, vriendschap, dankbaarheid en zelfs van eer in zichzelf onderdrukken en moet de ijskoude, doelgerichte hartstocht voor de revolutie ruimte geven. Voor hem geldt slechts één vreugde, één troost, één loon en één bevrediging – het slagen van de revolutie. Dag en nacht mag hij maar één gedachte, één doel voor ogen hebben – de meedogenloze vernietiging. Terwijl hij onvermoeibaar en koudbloedig dit doel nastreeft, moet hij bereid zijn, om zichzelf te vernietigen en met zijn eigen handen alles te vernietigen, wat de revolutie in de weg staat.

7. Het wezen van de ware revolutionair sluit elk sentimenteel gedoe uit, alle romantische gevoelens, elke verliefdheid en elke verrukking. De revolutionaire hartstocht, die op elk moment van de dag in praktijk wordt gebracht, totdat hij gewoonte wordt, moet met koele berekening worden ingezet. Te allen tijde en op alle plaatsen mag de revolutionair bijvoorbeeld niet zijn persoonlijke drijfveren volgen, maar uitsluitend de drijfveren, die de zaak van de revolutie dienen.

De houding van de revolutionair tot zijn kameraden.

8. De revolutionair kan geen vriendschap of band hebben, behalve met degenen, die door hun handelen hebben bewezen, dat zij zich, net als hij, aan de revolutie hebben gewijd. De mate van vriendschap, de gehechtheid en verplichting tegenover een dergelijke kameraad, wordt uitsluitend en alleen bepaald, door de mate van zijn bruikbaarheid voor de zaak van de totale revolutionaire vernietiging.

9. Het is overbodig om over solidariteit onder revolutionairen te spreken. Daar berust de hele kracht van de revolutionaire arbeid op. Kameraden, die dezelfde revolutionaire hartstocht en hetzelfde revolutionaire besef bezitten, moeten voor zover mogelijk alle belangrijke aangelegenheden met elkaar overleggen, om vervolgens tot eenstemmige besluiten te komen. Heeft men eenmaal tot een bepaald plan besloten, dan moet de revolutionair helemaal alleen op zichzelf vertrouwen. Bij de uitvoering van vernietigingsacties moet iedereen afzonderlijk te werk gaan en bij niemand anders om raad en hulp vragen, tenzij het voor de uitvoering van het plan noodzakelijk is.

10. Alle revolutionairen moeten revolutionairen van de tweede of derde graad onder zich hebben – dat wil zeggen, revolutionairen die niet volledig zijn ingewijd. De revolutionair moet hen als een deel van het gemeenschappelijke revolutionaire kapitaal beschouwen, dat hem ter beschikking staat. Dat kapitaal moet vanzelfsprekend zo zuinig mogelijk worden uitgegeven, om het grootst mogelijke voordeel te behalen. De ware revolutionair moet zichzelf als kapitaal beschouwen, dat aan de overwinning van de revolutie is gewijd; toch mag hij zonder de eensgezinde instemming van alle volledig ingewijde kameraden niet persoonlijk en alleen over dit kapitaal beschikken.

11. Als een kameraad in gevaar verkeert en de vraag rijst of hij al dan niet moet worden gered, mag de beslissing niet op grond van het gevoel worden geveld, maar uitsluitend en alleen vanuit het oogpunt van het belang van de zaak van de revolutie. Daarom is het noodzakelijk, dat het nut van de kameraad tegen de inzet van de voor zijn redding noodzakelijke revolutionaire krachten wordt afgewogen, en de beslissing moet dienovereenkomstig worden genomen.

De houding van de revolutionair tot de maatschappij

12. Het nieuwe lid kan, nadat het zijn loyaliteit niet door woorden, maar door daden heeft bewezen, slechts op grond van een eensgezinde overeenstemming van alle medeleden in de groep worden opgenomen.

13. De revolutionair dringt de wereld van de staat, de geprivilegieerde klasse van de zogenaamde beschaving binnen en leeft in deze wereld uitsluitend met het doel, haar snelle en totale vernietiging te bewerkstelligen. Hij is geen revolutionair, als hij ook maar de geringste sympathie voor deze wereld opbrengt. Hij moet niet schromen om een positie, een plaats of een mens in deze wereld te vernietigen. Hij moet alles in de wereld met dezelfde haat haten. Des te erger voor hem, als hij een of andere band met ouders, vrienden of geliefde heeft; laat hij zich door deze banden aan het wankelen brengen, dan is hij geen revolutionair meer.

14. Met het doel van de onverzoenlijke revolutie voor ogen, zal de revolutionair vaak binnen de maatschappij leven, hij moet het zelfs, terwijl hij doet alsof hij een heel ander iemand is, dan hij werkelijk is, want hij moet overal binnendringen, in de hogere en middenklassen, in de bedrijven, de kerken en paleizen van de aristocratie, en in de wereld van de bureaucratie, de litteratuur en het leger, en ook in de derde stand en het winterpaleis van de Tsaar.

15. Dit smerige maatschappelijke systeem is in verschillende categorieën op te delen. De eerst categorie omvat degenen, die onmiddellijk ter dood moeten worden veroordeeld. Kameraden moeten een lijst opstellen van de mensen, die naar gelang de zwaarte van hun misdrijf moeten worden veroordeeld; en de executies moeten volgens de geplande volgorde worden uitgevoerd.

16. Zodra er een lijst is opgesteld van de mensen die zijn veroordeeld en de volgorde van de executies is vastgesteld, moet geen enkel persoonlijk gevoel zwichten voor de verontwaardiging en het is tevens onnodig om rekening te houden met de haat, die door deze lieden onder de kameraden of onder het volk wordt opgewekt. Haat en het gevoel van verontwaardiging kunnen zelfs in zoverre nuttig zijn, als ze de massa tot opstand aanzetten. Men mag zich bij alles slechts door het desbetreffende nut van deze executies voor de zaak van de revolutie laten leiden. In de eerste plaats moeten degenen, die bijzonder vijandig ten opzichte van de revolutionaire organisatie staan, worden vernietigd; hun plotselinge, gewelddadige dood zal bij de regering de grootste paniek aanrichten en omdat men haar meest bekwame en daadkrachtige aanhangers heeft omgebracht, haar van iedere wil tot handelen zal beroven.

17. Tot de tweede categorie behoren degenen, die voorlopig worden ontzien, met de bedoeling dat zij door een reeks ongehoorde daden het volk tot de onvermijdelijke opstand aanzetten.

18. De derde categorie bestaat uit een groot aantal bruten op hoge posities, die zich noch door bekwaamheid, noch door inspanning hebben onderscheiden, omdat zij zich dankzij hun status, hun rijkdom, hun invloed, en hun macht van hun hoge posities kunnen genieten. Deze personen moeten op elke mogelijke wijze worden uitgebuit; men moet hen in onze zaak verwikkelen en betrekken, hun smerige geheimen moeten worden achterhaald, en men moet hen in slaven veranderen. Hun macht, hun invloed en hun relaties, hun rijkdom en hun daadkracht zullen bij al onze ondernemingen een onuitputtelijke schat en een waardevolle steun vormen.

19. De vierde categorie omvat eerzuchtige ambtenaren en vrijzinnigen van de meest verschillende schakeringen. De revolutionair moet de schijn wekken, alsof hij hen blindelings volgt, terwijl hij tegelijkertijd achter hun geheimen probeert te komen, totdat zij zich volledig in zijn macht bevinden. Zij moeten zichzelf zo compromitteren, dat er voor hen geen uitweg meer bestaat, en dan kan men van hun diensten gebruik maken, om chaos in de staat aan te richten.

20. Tot de vijfde categorie behoren de dogmatici, de samenzweerders en revolutionairen, die op papier of in hun eigen kliek een goed figuur slaan. Zij moeten er voortdurend toe worden aangezet, om compromitterende verklaringen af te leggen: het resultaat zal zijn, dat het merendeel van hen wordt vernietigd, terwijl een kleiner aantal zich tot echte revolutionairen zal ontwikkelen.

21. De zesde categorie is bijzonder belangrijk: de vrouwen. Die zijn in drie groepen te verdelen. Op de eerste plaats die frivole, gedachteloze, saaie vrouwen, waar wij gebruik van zullen maken, zoals van de derde en vierde categorie mannen. Op de tweede plaats vrouwen, die hartstochtelijk, bekwaam en vol toewijding zijn, maar die niet tot ons behoren, omdat zij nog geen koel, streng en revolutionair besef hebben ontwikkeld; men moet van hen gebruik maken, zoals van mannen van de vijfde categorie. En tenslotte zijn er vrouwen, die volledig aan onze kant staan, dat wil zeggen, die zich geheel aan de zaak wijden en met ons programma in zijn geheel hebben ingestemd. Wij moeten deze vrouwen als onze meest waardevolle schat beschouwen; zonder hun steun zullen wij niet slagen.

De houding van de groep tegenover het volk

22. De groep heeft geen ander doel dan de volledige bevrijding en volledige geluk van de massa, dat wil zeggen van de mensen, die van handenarbeid leven. In de overtuiging, dat hun emancipatie en het waarborgen van hun geluk slechts ten gevolge van een allesvernietigende volksopstand kan worden teweeggebracht, zal de groep al haar middelen en heel haar kracht erop richten om de nood en het lijden van het volk te vergroten en te versterken, totdat uiteindelijk zijn geduld is uitgeput en het tot een algemene opstand wordt gedreven.

23. Onder revolutie verstaat de groep niet een zich ordelijk voltrekkende opstand volgens het klassieke westerse voorbeeld, een opstand, die net voor de aanval op het eigendomsrecht en de traditionele maatschappelijke orde van de zogenaamde beschaving en moraal halt houdt. Tot nu toe heeft een dergelijke revolutie zich steeds beperkt tot het ten val brengen van een politiek systeem, om het door een ander systeem te vervangen, waarbij zij de poging ondernam, om een zogenaamde revolutionaire staat te vestigen. De enige vorm van een revolutie, die het volk ten goede komt, is de revolutie, die de totale staat tot aan de wortel vernietigt en alle tradities en instituties van de staat en de klassen in Rusland uitroeit.

24. Met dit doel voor ogen wijst de groep daarom af, om het volk welke nieuwe organisatie dan ook van bovenaf op te leggen. Elke toekomstige organisatie zal ongetwijfeld, door de activiteit en het leven van het volk zelf, ingang vinden; maar dat is een zaak, waar de toekomstige generaties over moeten beslissen. Onze taak is de vreselijke, totale, universele en meedogenloze vernietiging.

25. Daarom moeten wij, terwijl wij steeds dichter bij het volk komen, vooral met de elementen uit de massa heulen, die vanaf de stichting van het Moskouse rijk nooit hebben opgehouden, en niet alleen maar in woorden, maar ook in daden, tegen alles te protesteren, wat direct of indirect met de staat was verbonden: tegen de adel, de bureaucratie, de geestelijkheid, de kooplieden en de parasitaire herenboeren. Wij moeten ons aansluiten bij de avontuurlijke groepen bandieten, die de enige echte revolutionairen van Rusland zijn.

26. Het volk tot een unieke onoverwinnelijke en allesvernietigende macht samensmeden – dat is het doel van onze samenzwering en dat is onze taak.

Sergej Netchajev (ca. 1870)


Bakoenin aan Netchajev over de rol van geheime revolutionaire gezelschappen

2 juni 1870



Deze tekst is gepubliceerd door de Spunk-press. De oorspronkelijke bron is de brief van 2 juni 1870 aan Netchajev (gepubliceerd als pamflet onder de titel “Bakoenin over Geweld” door de Anarchistic Switchboard, New York – het origineel bevindt zich in het Herzen-archief). Netchajev was een jonge Russische revolutionair, die op het eind van de zestiger jaren van de 19e eeuw een tijdlang in Zwitserland een hechte verhouding met Bakoenin had. Er zijn aanwijzingen dat zij wellicht minnaars zijn geweest. In ieder geval was Netchajev de schrijver van de “Catechismus van de Revolutionair”, een eigenmachtige handleiding voor de oprichting van geheime genootschappen. Er zijn mensen die hebben geopperd dat Bakoenin ook was betrokken bij het opstellen daarvan, maar zoals de uitspraken hieronder laten zien, had hij over dit vraagstuk volstrekt andere ideeën dan Netchajev.


"Om te beginnen, ben ik een andere mening toegedaan, omdat ik niet het nut, of zelfs de mogelijkheid van welke revolutie dan ook erken, behalve een spontane of een sociale revolutie van het volk. Ik ben er vast van overtuigd, dat elke andere revolutie oneerlijk en schadelijk is, en de dood van de vrijheid en het volk betekent. Het verdoemt het tot nieuwe armoede en nieuwe slavernij….[Hij merkt vervolgens op dat de zeer uitgebreide macht van de staat en zijn militaire/politie-apparaat] de staat met zo’n enorme macht heeft bewapend, dat alle niet door het volk beraamde geheime samenzweringen en aanslagen, verrassingsaanvallen en staatsgrepen – daar ongetwijfeld tegen te pletter lopen. Die macht kan uitsluitend worden overwonnen door een spontane revolutie van het volk.

"Het enige doel van een geheim genootschap moet dus niet bestaan uit het in het leven roepen van een kunstmatige macht buiten het volk, maar het opwekken, verenigen en organiseren van de spontane kracht van het volk; daarom bevindt het enige mogelijke en enige echte leger zich niet buiten het volk, maar is het volk zelf. Het is onmogelijk om het volk kunstmatig in opstand te laten komen. De revoluties van het volk ontstaan uit de loop van de gebeurtenissen….Er zijn historische tijdperken waarin revoluties gewoonweg onmogelijk zijn; er zijn andere tijdperken waarin zij onvermijdelijk zijn….Ik blijf erbij dat een sociale revolutie van het volk overal in Europa onvermijdelijk is. Zal die weldra uitbreken en waar eerst?....Niemand kan het voorspellen. Misschien zal het binnen een jaar oplaaien, of zelfs eerder, of misschien over tien of twintig jaar. Dat maakt niet uit, en de mensen die de revolutie oprecht zullen dienen, zullen dat niet voor hun eigen plezier doen. Alle geheime genootschappen die de revolutie echt willen dienen, moeten op de eerste plaats elke zenuwachtigheid en elk ongeduld laten varen…”

"Als men het volk als een revolutionair leger beschouwt, dan is dat onze Generale Staf, en is dat het kostbare materiaal voor een geheim genootschap. Maar deze wereld moet echt worden georganiseerd en gemoraliseerd, terwijl jouw systeem dat verknoeit en verraders van het systeem en uitbuiters van het volk oplevert….Neem willekeurig honderd mensen uit deze wereld en plaats ze in een positie waarin zij in staat zijn om het volk uit te buiten en te onderdrukken – je kunt er zeker van zijn dat zij het zullen uitbuiten en onderdrukken. Daaruit volgt dat er weinig oorspronkelijke deugd in hen schuilt. Men moet gebruik maken van hun armzalige toestand, die hen deugdzaam ondanks henzelf maakt en, door voortdurende propaganda en de kracht van de organisatie, die deugd opwekken, vormen, in hen bekrachtigen en hartstochtelijk in hen bewust maken. Terwijl jij [Netchajev] het tegenovergestelde doet: in navolging van het Jezuïtische systeem vermoordt jij bij hen systematisch elk eigen menselijk gevoel…oefent hen in liegen, achterdocht, spioneren en beschuldigen …”Laten wij op de eerste plaats de betekenis en het doel van deze [geheime] organisatie nader definiëren. Zoals ik hierboven diverse malen heb opgemerkt, zou die organisatie volgens mijn systeem geen revolutionair leger in moet stellen – wij zouden maar één revolutionair leger moeten hebben: het volk – de organisatie zou slechts de staf van dat leger moeten zijn, een organisator van de macht van het volk, niet van zijn eigen macht….Een revolutionair idee is revolutionair, van wezenlijk belang, werkelijk en waarachtig, niet alleen omdat het uitdrukking geeft aan en slechts in zoverre als het de intuïtie van het volk vertegenwoordigt, zoals die uit de geschiedenis voortvloeit. Het volk je eigen ideeën willen opdringen – die vreemd aan zijn intuïtie zijn – houdt het verlangen in om het onderdanig aan een nieuwe staat te maken…De organisatie moet in alle oprechtheid het idee aanvaarden dat zij een dienaar en helper, maar nooit een bevelhebber van het volk is, onder geen enkele voorwendsel zijn leider, zelfs niet onder het voorwendsel van het welzijn van het volk. “De organisatie wordt met een enorme taak geconfronteerd: niet alleen door propaganda het succes van de revolutie van het volk en de eenmaking van de macht van het volk voorbereiden; niet alleen, door de kracht van deze revolutie de hele bestaande economische, maatschappelijke en politieke orde totaal vernietigen; maar bovendien ….het, na de overwinning van het volk, voor het establishment onmogelijk maken om hoe dan ook macht over het volk uit te oefenen – zelfs de meest revolutionaire, zelfs jouw macht – omdat elke macht, hoe die zich ook noemt, onvermijdelijk het volk aan een oude slavernij in een nieuw jasje zou onderwerpen. Daarom moet onze organisatie sterk en daadkrachtig zijn, om de eerste overwinning van het volk te overleven en – dit is allesbehalve eenvoudig – de organisatie moet zo diep van haar principes zijn doordrenkt, dat men mag hopen dat zij zelfs midden in de revolutie haar gedachten, karakter of richting niet zal veranderen.

"Wat zou die richting dan moeten zijn? Wat zou het belangrijkste doel en taak van de organisatie moeten zijn? Het volk helpen met het verwerven van het recht op zelfbeschikking, op basis van een volledige en begrijpelijke menselijke vrijheid, zonder enige tussenkomst van zelfs een tijdelijke of voorbijgaande macht…

"Wij zijn onverzoenlijke tegenstanders van elke staatsmacht, zelfs al zou het een ultrarevolutionaire macht zijn. Wij zijn vijanden van elk openlijk erkende dictatuur; wij zijn social-revolutionaire anarchisten. Maar zul je vragen, als wij anarchisten zijn, met welk recht willen wij en met welke methode kunnen wij dan het volk beïnvloeden? Als wij elke macht verwerpen, met behulp van welke macht of liever met behulp van welke kracht kunnen wij dan de richting van de revolutie van het volk sturen? Een onzichtbare kracht – door niemand opgemerkt, door niemand opgelegd – waardoor de collectieve dictatuur van onze organisatie des te machtiger zal zijn, naar mate hij onzichtbaar en onopgemerkt blijft, en naar mate hij zonder enige officiële wettigheid en betekenis is.”

"Stel je voor…een geheime organisatie, waarvan de leden in kleine groepen over het hele grondgebied van het rijk zijn verspreid, maar die toch hecht verenigd is: bezield door een gemeenschappelijk ideaal…een organisatie die overal optreedt volgens een gemeenschappelijk plan. Deze kleine groepen, door niemand als zodanig opgemerkt, bezitten geen officieel erkende macht, maar zij zijn krachtig in hun ideaal, dat juist aan het wezen van de aard, de verlangens en behoeften van het volk uitdrukking geeft…Tot slot zijn zij krachtig in hun saamhorigheidsgevoel, dat alle onopvallende groepen in een organisch geheel verbindt….deze groepen zullen in staat zijn om de volksbeweging te leiden zonder voor zichzelf op privileges, eer of macht uit te zijn, met minachting voor alle eerzuchtige mensen die onderling verdeeld zijn en met elkaar vechten en die beweging naar de grootst mogelijke verwerkelijking van het socio-economische ideaal te leiden en naar de organisatie van de meest volledige vrijheid voor het volk. Dit is wat ik de collectieve dictatuur van de geheime organisatie noem.

"Deze dictatuur is vrij van elk eigenbelang, ijdelheid en eerzucht, omdat hij anoniem is, onzichtbaar en geen voordeel, eer of openlijke waardering biedt aan een lid van de groep of aan de groepen zelf. Hij vormt geen bedreiging voor de vrijheid van het volk, omdat het vrij is van elke officiële hoedanigheid…”

"Jij wilde, en wil nog steeds je eigen onbaatzuchtige wreedheid, je eigen werkelijk extreme fanatisme, tot een regel voor het dagelijkse leven maken…Zweer je systeem af en jij zult een waardevol mens worden; als jij dat echter niet wil afzweren, zul je ongetwijfeld een schadelijke en uiterst vernietigende tegenstander worden, niet van de staat, maar van de zaak van de vrijheid….”

M. Bakoenin aan Ogarow

2 November 1872. Locarno.

Oude Vriend!

Het ongehoorde is dus gebeurd. De republiek heeft de ongelukkige Netchajev uitgeleverd. Wat het meest treurige is, is de omstandigheid, dat de regering ongetwijfeld het proces tegen Netchajev weer zal heropenen en dat het nieuwe offers zal kosten. Overigens fluistert een innerlijke stem mij in, dat dat bij Netchajev, die reddeloos is verloren, en dat ongetwijfeld weet, diep in zijn verwarde en afgestompte hart, dat toch allesbehalve smakeloos is, zijn hele oorspronkelijke energie en standvastigheid weer wakker zal roepen. Hij zal als held ten onder gaan en heeft dit keer niets en niemand verraden. Daar ben ik van overtuigd, en wij zullen spoedig zien of ik gelijk heb. Ik weet niet hoe jij daarover denkt, maar ik vind het heel jammer voor hem. Niemand heeft mij zoveel kwaad berokkend en ook nog met opzet, dan hij, en toch vind ik het jammer voor hem. Hij was iemand met een zeldzame energie, en toen wij hem leerde kennen, woedde in hem het felle vuur van liefde voor ons arme en in de steek gelaten volk. De historische nood van ons volk deed hem echt verdriet. Destijds was hij nog louter van buiten vuil, maar van binnen zuiver. De neiging om te heersen, zijn duistere trots, die dankzij zijn onwetendheid bij hem op de meest ongelukkige manier met de methode van het zogenaamde Machiavellisme en het Jezuïtisme samenvielen, trokken hem uiteindelijk volledig het moeras in. Op het laatst werd hij een dwaas. Stel je voor, ongeveer twee of drie weken vóór zijn arrestatie lieten wij hem door onze bekenden waarschuwen – omdat noch ik, noch een van mijn vrienden hem wilden ontmoeten – dat hij snel uit Zürich moest vertrekken, omdat men hem zocht. Maar hij wilde dat niet geloven en zei: “Het zijn de Bakoenisten die mij uit Zürich wegjagen”, en voegde daaraan toe: “We leven niet meer in 1870; ik heb nu mensen, die contacten met de bondsregering van Bern hebben, vrienden, die mij zouden hebben gewaarschuwd, als er een dergelijk gevaar dreigde.” — en nu is hij verloren.

Nou, oude vriend, hier een verzoek aan jou. Jij weet, dat Marx, Utin en hun hele Duits-Joodse groep, tegen mij een vuil en lasterlijk proces hebben aangespannen. Ik heb bewijzen nodig, dat ik geen dief ben. Daarom stuur ik je het concept van een verklaring, dat ik je vraag te ondertekenen. Omdat jij een classicus, een stilist bent, zal mijn stijl jou wellicht niet bevallen. Ik let niet op de stijl, verander die maar zoveel je wilt en ik plooi mij daarin naar jouw strenge smaak. Maar ik geloof niet, dat jij iets van de inhoud van de bewuste verklaring zult willen veranderen of dat nodig zult vinden, omdat de inhoud daarvan, zoals je zelf weet, strikt aan de meest zuivere waarheid voldoet. De waarheid kan namelijk niet worden veranderd.

Ik vind het niet nodig om op onze oude vriendschap terug te komen, om jou een dergelijke verklaring te laten opstellen en te ondertekenen. Daarvoor is jouw gevoel voor rechtvaardigheid voldoende, en de vriendschap zullen wij dus voor meer aangename zaken bewaren.

Jouw M. Bakoenin.

Mijn adres is nog steeds hetzelfde: Canton du Tessin, Locarno, Monsieur M. Bakounine.


ONTWERP VAN DE VERKLARING

Hiermee verklaar ik, dat ik persoonlijk en rechtstreeks aan Netchajev het Fonds van Bachmetjev heb overhandigd, met de bedoeling dat hij dat aan het Russische Comité zou overhandigen, dat volgens de verzekering van Netchajev in Rusland bestond en waar Netchajev de vertrouwensman in het buitenland van was, zoals hij zelf beweerd en waarover hij mij schriftelijke bewijzen overlegde.

Bakoenin had op geen enkele manier het recht om over het Fonds van Bachmetjev te beschikken. Dat recht behoorde uitsluitend aan Herzen en mij toe, en na zijn dood uisluitend aan mij. Daarom was Bakoenin niet aanwezig bij de overdracht van het fonds aan Netchajev, wat in de aanwezigheid van Natalja Alexandrowna Herzen plaatsvond. Ik beging daarbij de volgende fout: omdat ik vrijwel onvoorwaardelijk op de revolutionaire eerlijkheid van Netchajev vertrouwde, liet ik mij dus door hem geen ontvangstbewijs geven. Maar toen later, tengevolge van de mij bereikte feiten, mijn gunstig oordeel over Netchajev aan het wankelen werd gebracht en ik in aanwezigheid van Bakoenin, O-ov, Rossi en Semjon Serebrennikov een ontvangstbewijs van Netchajev eiste, gaf hij weliswaar volkomen toe, dat hij het Fonds van Bachmetschev van mij had gekregen, maar weigerde mij een ontvangstbewijs te geven, onder het voorwendsel, dat het niet de gewoonte van het Russische Comité was, om ontvangstbewijzen te verstrekken. Dat was van de kant van Netchajev uiterst gewetenloos en het overtuigde mij definitief van zijn morele bankroet.

Wat het aandeel van Bakoenin in deze zaak betreft, het volgende:

Na de dood van Herzen, probeerde hij mij te overreden om aan Netchajev, als vertrouwenspersoon van het Russische Comité, als de enige vertegenwoordiger van de Russische revolutionaire zaak, het hele Fonds van Bachmetschev over te dragen. Het was overigens niet moeilijk mij daartoe te overreden, omdat ik, net als Bakoenin, in het bestaan en het oprechte karakter van dat Comité geloofde en omdat wij beiden Netchajev als de hoofdvertegenwoordiger daarvan in het buitenland beschouwden.

Deze waarheidsgetrouwe verklaring bevestig ik door mijn ondertekening.

Nikolai Ogarjow

- Uit: Michail Bakoenin, Gott und der Staat und andere Schriften. Reinbek bei Hamburg 1969 (rororo Klassiker 240-242)

Naar boven