Home
DE RUSSISCHE SEKTE DER DOECHOBOREN
1886 – 1908

Protestactie Doechoboren, Saskatchewan
1903
Proefschrift ter verkrijging van de
graad van Doctor in de Letteren aan de Rijksuniversiteit te Leiden, op
gezag van de Rector Magnificus Dr. P. Muntendam, Hoogleraar in de
Faculteit der Geneeskunde, ten overstaan van een commissie uit de
Senaat te verdedigen op woensdag 20 december 1967 te 16 uur
door
PAVEL OPRŠAL
geboren te Lhota u Vsetina, Tsjechoslovakije in 1923
*****
Inleiding bij deze online publicatie:
Pavel Opršal, de schrijver van dit proefschrift, heeft
daarnaast nauwelijks enige persoonlijke informatie nagelaten. Op het
internet is het Kamerstuk Tweede
Kamer 1958-1959 nr. 5307 te vinden dat
vermeldt “Pavel Opršal, de Tsjechoslowaakse verzoeker genoemd in
artikel 4, onder 7, is in 1923 te Lhota in Tsjechoslowakije geboren. In
1948 kwam verzoeker naar ons land. Hij studeerde aan de
Rijksuniversiteit te Leiden en legde in 1954 het doctoraal examen in de
geschiedenis af. Verzoeker is ingeburgerd. Als gemeente-ambtenaar heeft
hij regelmatige inkomsten.” In het Nederlands Archievenblad,
1957-1958, Nr. 3, wordt hij verwelkomd als nieuw lid. Hij is dan
adjunct-commies aan het archief van de gemeente Dordrecht. Van
1959-1964 is hij wetenschappelijk ambtenaar op het Leeuwarder
gemeentearchief, waar hij een inventaris maakt van de Stads Armenkamer
1783-1962. Vanaf 1964 is hij verbonden aan het Instituut voor Slavische
talen van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1984 levert hij een
bijdrage, Y avait-il des éléments ethniques Baltes
en Bohème et en Moravie au Moyen Age? aan het Liber
amicorum aangeboden aan André van Holk, hoogleraar Slavische
Taal- en Letterkunde ter gelegenheid van diens 60e verjaardag. In 1990
publiceert hij nog De negende-eeuwse Moravische cultuur in
Europees verband (Groningen University Press,1990) en nadien
ontbreekt elk spoor van hem.
Hij heeft het niet eenvoudig gehad met zijn proefschrift, want hij
verzucht: Het schrijven over de Doechoboren stelt aan de
zelfbeheersing van een historicus zware eisen, vooral voor de periode
na 1900. Hij komt bizarre feiten en handelingen tegen, die een modern,
rationalistisch denkend mens ridicuul en absurd toeschijnen. Desondanks
kwijt hij zich grondig van zijn taak, over een onderwerp dat met zijn
mystieke en anarchistische facetten zo ver af ligt van wetenschappelijk
denken en zijn eigen westerse manier van leven. De Doechoboren
waren een van de kleine groeperingen, die de moed hadden, sommige
radicale denkbeelden ad absurdum door te denken, schrijft hij. Zij
verwierpen het geloof in de gekruisigde Christus, in mirakels, de
kerkelijke hiërarchie, de sacramenten en ceremoniën in hun
kerkelijk-orthodoxe vorm... In elke Doechobor woont God en geeft hem
aanwijzingen hoe hij handelen moet. Zijn daden kunnen, mits hij oprecht
is, nooit slecht zijn. “Doechobor worden” betekent
“heilig worden”, meer dan dat: omdat in hem God woont, is
hijzelf God. God is mens, maar ook: mens is God.....Omdat de
Doechoboren door de in hen wonende God geleid worden, hebben zij de
menselijke instellingen — staat, kerk, wetten, rechtbanken
— niet nodig. De Doechoboren beschouwden zich als het
uitverkoren volk, dat het Koninkrijk Gods op aarde moest vestigen. Ze
verkondigden de terugkeer naar God en de natuur en verwierpen elke vorm
van civilisatie. De mens heeft ook geen kleding nodig en kan naakt
lopen. Het is geen schande en men zou er geleidelijk aan wennen.
Slechts de geestelijke naaktheid is droevig.
Maar het is natuurlijk niet goed gegaan met de Doechoboren. Deze
dissertatie geeft een goed beeld van hoe de eenheid steeds verder
verbrokkelde door meningsverschillen, verschillende uitleg van de
leerstukken, compromissen en schisma's en ze zwichtten voor de
verlokkingen van de “beschaving.” De Doechoboren die naar
Canada emigreerden waren nog slechts een zwakke afspiegeling van de
oorspronkelijke religieus-pacifistische, christen-anarchistische sekte.
Hun geassimileerde nazaten in Canada koesteren nog slechts een
geïdealiseerd verleden.
In 1962 schreef de protest-singer-songwriter Malvina Reynolds,
later gecovered door Pete Seeger:
There's a new tactic to use, my dear,
If you have a protest no one wants to hear,
Just attend a rally where the big shots meet
Strip to your hide and walk down the street....
Chorus:
Do as the Doukhobors do, honey,
Do as the Doukhobors do.
If public policy gets on your nerves
And no one pays attention to you
Throw away your dresses and your lingerie too,
And do as the Doukhobors do.
******
INHOUDSOPGAVE
I. INLEIDING
II. SAMENVATTING
III. HET OUDE DOECHOBORENDOM t/m. 1886
IV. ONRUST IN DOECHOBORIA NA DE DOOD VAN LUKERIJA VASIL’EVNA
KALMYKOVA
A. Interne twisten in Doechoboria:
Zubkov contra Verigin
1887-1893
B. Botsingen met de Russische staat
V. DE HERVORMINGEN VAN VERIGIN
A. De geestelijke achtergronden
B. De invoering van de hervormingen
VI. DE ONDERDRUKKING VAN DE DOECHOBOREN-VASTERS VAN ca. JULI
1895-ca.
JANUARI 1898
A. De verbanning van de Achalkalaakse
Vasters naar de districten van
Dušetsk, Gori, Tionet en Signach van het gouvernement van Tiflis
B. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in de tweede helft van 1895
C. De commissies van onderzoek naar de gebeurtenissen in Doechoboria in
de tweede helft van 1895
D. De verbannen Achalkalaakse Doechoboren-vasters van juli
1895-december 1896
E. De Vasters in de gouvernementen van Elizavetpol en Kars van juli
1895-december 1897
F. De Doechoboren in de gevangenissen 1895-1897
G. De Doechoboren-vasters in de disciplinaire bataljons 1895-1897
H. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in 1896
J. P.V. Verigin en de gebeurtenissen in Doechoboria juli 1895- december
1897
K. De Doechoboren-vasters van januari 1897 af t/m. januari 1898
VII. DE EMIGRATIE
A. Voorbereidingen
B. Het verblijf van de Doechoboren-vasters op Cyprus augustus 1898 t/m.
maart 1899
C. Diplomatieke voorbereidingen voor de emigratie naar Canada
D. L.A. Sulleržickij en de Kaukasische Doechoboren t/m. 10 december
1898
E. Personen rondom de emigrerende Doechoboren
F. De tocht der Doechoboren over de Atlantische Oceaan en hun aankomst
in Canada
VIII. CANADESE DOECHOBORIA 1899-1902
A. De vestiging van de Doechoboren in
hun nieuwe woonplaatsen. Hun
streven naar onafhankelijkheid
B. De Doechoboren en hun vrienden en helpers in de jaren 1900-1902. De
verering van P.V. Verigin
C. De economische groei van Doechoboria in de jaren 1900-1902
D. Botsing met de Canadese regering over de registratie van hofsteden,
huwelijken, geboorten en sterfgevallen
E. De Doechoborse afkeer van de beschaving
F. De tocht van de Svobodniki naar Winnipeg
G. De terugkeer van P.V. Verigin uit ballingschap
IX. DOECHOBORIA ONDER DE KRACHTIGE LEIDING VAN P.V. VERIGIN 1903-1908
A. Organisatie van een nieuwe grote
commune
Het triumviraat van P.V. Verigin, P.V. Planidin en N.S. Zibarov
B. De bloei van de Doechoborse Commune
C. De Doechoboren-Farmers
D. De Svobodniki
E. P.V. Verigin 1903-1907
F. Scholen en boeken
G. De reis van P.V. Verigin naar Rusland 1906-1907 en zijn zoeken naar
een uitweg
H. Nieuwe botsing met de Canadese regering en voorbereidingen voor de
emigratie naar Brits- Columbia 1907-1908
X. LIJST VAN AFKORTINGEN
XI. LIJST VAN GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR
XII. NOTEN
XIII. INDEX
I. INLEIDING
Het schrijven over de Doechoborse geschiedenis is moeilijk, omdat
men met een haast
ongrijpbaar onderwerp te maken heeft: onbegrensd in ruimte, tijd en ook
in de leer. Bovendien: de Doechoboren zelf hebben bijna geen geschreven
bronnen: brieven, dagboeken, enz. nagelaten. Hun geloofsbelijdenissen,
“psalmen” en brieven werden later door anderen verzameld en
op onvolledige wijze uitgegeven. Andere documenten, die betrekking
hebben op deze sekte, zijn slechts gedeeltelijk gepubliceerd. En al
waren zij alle uitgegeven, dan hadden zij ons naar alle
waarschijnlijkheid niet veel verder gebracht. Het ging ten slotte om
een betrekkelijk kleine, in het verborgen levende en nooit tot volle
groei gekomen groepering, die de gang der geschiedenis niet bepaalde en
reeds om die reden weinig aandacht trok. Een uitzondering moet gemaakt
worden voor de brieven van de Doechoboren zelf uit de latere periode,
die helaas niet volledig uitgegeven zijn. De onderzoeker moet zich
ermee verzoenen, dat een gedeelte van de historische werkelijkheid aan
zijn oog onttrokken is.
Er is over de Doechoboren vrij veel geschreven, maar de cognitieve
waarde van de meeste van de werken over dit onderwerp is betrekkelijk
klein. Dat geldt minder de leer als de handelingen van personen. Vooral
met de periode 1840-1880 is het droevig gesteld. Wij tasten hier in het
duister.
De meeste beschouwingen over deze sekte uit de negentiende eeuw en
later, afkomstig óf van de pen van hun tegenstanders, óf
van hun liberale, anarchistische, Tolstojaanse of socialistische
vrienden, hebben weliswaar op de Doechoboren de aandacht gevestigd op
een wijze, die niet in overeenstemming was met hun werkelijke
betekenis, maar anderzijds “het Doechoborse vraagstuk” vaak
eerder verduisterd dan opgehelderd. Het was vaak hun bedoeling, iets te
bewijzen wat al te voren vaststond. Zij stelden de Doechoboren voor
ogen als een ideaal of als een afschrikwekkend voorbeeld dat niet
bestond. Vandaar hun betrekkelijke vaagheid, onjuist perspectief en
eenzijdigheid. Zij zijn echter bruikbaar, vooral daar, waar ze aan de
concrete werkelijkheid aanknopen of belangrijke bronnen aanhalen.
Slechts enkele van deze beschouwingen bereiken een wat hoger peil. Een
betere bron voor de historicus over “Doechoboria” zijn de
19e-eeuwse reisbeschrijvingen, hoewel ook zij dikwijls vaag en
eenzijdig zijn.
Schrijver dezes kon, behalve de documenten, bewaard in het Archief over
de Doechoboren op het Internationaal instituut voor Sociale
Geschiedenis te Amsterdam, dat overigens beperkt van omvang is, slechts
ongeveer drie vijfde van alle werken, artikelen en de over Doechoboren
gepubliceerde bronnen lezen. De rest was voor hem onbereikbaar. Dat is
geen groot nadeel, omdat het resterende materiaal hoogstwaarschijnlijk
geen belangrijke feiten bevat, die het beeld grondig zouden kunnen
veranderen. Wel zou er waarschijnlijk meer verduidelijkt kunnen worden.
Het schrijven over de Doechoboren stelt aan de zelfbeheersing van een
historicus zware eisen, vooral voor de periode na 1900. Hij komt
bizarre feiten en handelingen tegen, die een moderne, rationalistisch
denkende mens ridicuul en absurd toeschijnen. Een geschiedschrijver mag
echter nooit uitlachen, doch moet voor de handelende personen steeds
begrip tonen, hoe zonderling hun gedachten en handelingen dan ook mogen
geweest zijn.
De confrontatie van een moderne lezer met de extremistische
levensbeschouwing der Doechoboren kan voor de eerste in tweeërlei
opzicht nuttig zijn: hij zal genoodzaakt worden over zijn eigen
levensbeginselen na te denken en hij zal kennis maken met een
radicaal-anarchistische Russische mentaliteit. Wat bij de
Doechoboren in de meest extreme vorm voorkwam, was min of meer bij de
bredere anarchistische stromingen in Rusland tegen het einde van de 19e
eeuw te vinden. De Doechoboren waren een van de kleine groeperingen,
die de moed hadden, sommige radicale denkbeelden ad absurdum door te
denken.
In dit werk is slechts een gedeelte van de geschiedenis der Doechoboren
als onderwerp van studie gekozen: een beperking in ruimte en in tijd en
ook door bijzondere aandacht op het ethische aspect.
De gemeenschap der Transkaukasische Doechoboren was van alle
Doechoborse groeperingen de meest markante en bekende. Haar keuze ligt
dus voor de hand. Evenzo is dit het geval met de keuze van de periode.
De jaren 1886 en 1908 als begin- en afsluitingsdatum — en dus als
grenspalen — werden niet gekozen, omdat zij scherpe wendingen in
de Doechoborse geschiedenis aanduiden, maar eerder, omdat tussen de
genoemde jaren de belangstelling van de buitenwereld voor de interne
aangelegenheden der Doechoboren groter was dan voordien en daarna. Het
overlijden van Lukerija Vasil’evna Kalmykov in 1886 heeft
weliswaar een tijdperk van interne twisten ingeleid, maar deze werden
al eerder voorbereid en zijn na 1886 slechts voor elke belangstellende
zichtbaar geworden. Het jaar 1908 wordt alleen door sterke vermindering
van de belangstelling van de buitenstaanders en onder andere ook wel
door de migratie naar Brits-Columbia bepaald. De periode 1886-1908
heeft bovendien ondanks haar betwistbare begrenzing, iets bijzonders en
eigens: een merkwaardige hervormingsdrang en een zucht naar
Vernieuwing. Wij zouden kunnen zeggen: geestelijke en ethische
dynamiek. Want de belangstelling van de buitenwereld stond in verband
met de gewilde of gedwongen confrontatie van de Doechoborse gemeenschap
met haar, op materieel en geestelijk gebied. Het gevolg was:
uitwisseling van ideeën en het zich scherper bewust worden van
eigen standpunt.
Maar laten wij, voordat wij tot behandeling van ons eigenlijk onderwerp
overgaan, onze blikken op de problematiek van het oude Doechoborendom
werpen, op de problemen van zijn ontstaan en ontwikkeling en op het
Doechoborendom in het algemeen. Het is niet de bedoeling om ze op te
lossen, maar om ze op ordelijke wijze weer te geven. Zij zijn, al
blijven zij onopgelost, niettemin leerrijk.
Wie zijn de Doechoboren? Men moet bij de bespreking van deze vraag
onderscheid maken tussen naam, organisatie en leer. De naam
“Doechoboren” is ontstaan al tegen het einde van de 9de
eeuw in Bulgarije in verband met de strijd over de herkomst van de
Heilige Geest [1]. Men gebruikte hem in de l7de en l8de eeuw in Rusland
ter aanduiding van mystieke sekten van allerlei aard en afkomst [2].
Eerst na 1785 heeft de naam zijn definitieve betekenis gekregen, zoals
wij hem nu ook gebruiken [3].
De naam Doechoboren kon tweeërlei betekenen: a) strijders voor de
geest; b) bestrijders van de geest. De Doechoboren gebruikten hem in de
eerste betekenis. De Doechoboren van vóór 1785 droegen
naast het incidenteel gebruikte “Doechoboren” ook de namen:
Geestelijke Christenen, Ikonoborcen, Ššelniken en
Molokanen. [4]
Het plotselinge opduiken van de Doechoboren als specifieke groep in de
tweede helft der 18de eeuw staat in verband met de verordening van
Katharina II van 1 december 1762, die een zekere mate van vrijheid voor
de “Raskolniki” inhield. Zij wilden van deze vrijheid
gebruik maken. Maar er waren misschien ook interne twisten binnen het
Doechoborendom in het spel [5].
Hun leer is zeker ouder dan hun organisatie. De eerste belijders waren
waarschijnlijk eenzame zielen, leiders zonder volgelingen.
De Doechoboren worden, evenals de Molokanen, meestal als een
rationalistisch-mystieke sekte aangeduid. Dat is in het algemeen juist,
maar moet toegelicht worden. Men moet bij het woord
“rationalistisch” niet aan een streng wetenschappelijke
denkwijze denken maar aan rationalisme in beperkte zin. De Doechoboren
geleken, met hun vrijere houding tegenover de bijbel en de christelijke
leer en met het nadruk leggen op de zedelijke waarden, op de
Unitarische kerk of de Tolstojanen, maar hun vrienden, die hen als
zuivere godsdienstige rationalisten beschouwden, kwamen op den duur
bedrogen uit. De Doechoboren verwierpen het geloof in de
gekruisigde Christus, in mirakels, de kerkelijke hiërarchie, de
sacramenten en ceremoniën in hun kerkelijk-orthodoxe vorm, maar
kenden deze toch allegorische en symbolische betekenis toe. Hun
leer was gedurende lange jaren, evenals die van het Hellenistische
Jodendom, een onbegrijpelijk spinnenweb van symbolen en
allegorieën. Dit “rationalisme” was echter niet het
voornaamste in hun leer en geloof. Het stond in dienst van de mystiek.
Dit begrip zal dadelijk toegelicht worden. Met hun ethiek was het
hetzelfde. Hun opvatting was: wij moeten op christelijk-zedelijke
wijze handelen, om ons van de knellende banden van deze materiële
wereld te bevrijden en om “Geestelijke mensen”, d.i.
“Doechoboren” te worden.
Het mystieke element was bij hen de kern van hun godsdienst. Het is een
streven naar vernieuwing van eigen geest door vereniging met God. God
wordt in de betekenis van “Goddelijke krachten” begrepen.
Door goede wil, onderdrukking van kwade verlangens bereikt de
Doechobor, dat hij een duurzame woonplaats en tempel van God wordt.
Deze God uit zich in hem als geheugen, verstand en wil. De mens moet
vooral alle eigenliefde en streven naar roem onderdrukken en zich door
de wil van God laten leiden. Het individuele wordt gelijkgesteld met
het kwaad. Dus: hij moet het eigen ik prijsgeven. Er klinkt hier
indirect de oud-christelijke opvatting: God is alles, de mens is niets!
In elke Doechobor woont God en geeft hem aanwijzingen hoe hij
handelen moet. Zijn daden kunnen, mits hij oprecht is, nooit slecht
zijn. “Doechobor worden” betekent “heilig
worden”, meer dan dat: omdat in hem God woont, is hijzelf God.
“Bog est’ čelovek”: God is mens, maar ook: mens is
God.
Deze “God in mens” moet vereerd worden. Vandaar die vele
buigingen voor elkaar op Doechoborse vergaderingen. De
onderdrukking van eigen individualiteit leidt niet tot degradatie van
menselijke persoonlijkheid, maar tot haar verering en zelfs tot
onbeperkt individualisme. Er wordt verondersteld, dat de door God
geleide mensen nooit met elkaar in botsing kunnen komen. Eerst
later, blijkbaar na slechte ervaringen, komt er nog een leerstelling
bij en wel dat de Doechoborse leiders in grotere mate dat de anderen
door God verlicht worden en dus gehoorzaamd moeten worden.
Er is iets vaags in de Doechoborse leer over de menselijke ziel. Zij
wordt als “beeld Gods”, levende ikona” beschouwd. Een
beeld, dat weliswaar beschadigd is en hersteld moet worden, maar toch
een beeld Gods. Haar moreel vermogen wordt enerzijds groot genoeg
geacht om dit herstel te bereiken, om dan een duurzame woonplaats en
tempel van God te worden, maar daarna is haar rol uitgespeeld. De mens
wordt door God zelf geleid: wat is de werkelijke waarde van de ziel en
hoe is het gesteld met haar verhouding tot God in haar? Doechoboren
gaven op deze vraag geen antwoord. Wij zien hier, dat ze geen
consequente denkers waren.
Omdat de Doechoboren door de in hen wonende God geleid worden,
hebben zij de menselijke instellingen — staat, kerk, wetten,
rechtbanken — niet nodig. Zij staan niet vijandig tegenover
de laatste, omdat zij een relatieve waarde voor minder verlichte
mensen, d.i. de “niet-Doechoboren” hebben. Het is echter
onjuist de Doechoboren als democraten, socialisten, communisten of
wereldlijke anarchisten te zien. Deze begrippen zijn vreemd aan de oude
Doechoborse geestesgesteldheid. Voor zover er verschijnselen als
communisme en anarchisme bij hen bestaan, vloeien zij uit hun mystiek
voort, of staan ze in dienst van deze.
Daar de mystiek de kern was van hun leer en levensgevoel, hadden ze
later een afkeer van boeken en alle wereldse wijsheid.
Er is bij de oude Doechoboren nog een aspect van hun leer, dat later
wat op de achtergrond gedrongen wordt, maar toch belangrijk blijft, nl.
het speculatieve-theosofische: het is de leer over de val van de
menselijke zielen vóór de schepping van deze zichtbare
wereld, die als een gevangenis beschouwd moet worden; de leer van de
zielsverhuizing; die van de Goddelijke Drie-eenheid als drie
eigenschappen van hetzelfde wezen, meestal opgevat als geheugen,
verstand en wil en meer dergelijke speculaties.
Dit alles natuurlijk globaal gezien. Er zijn verschillende varianten
van deze Doechoborse leer, die nooit scherp en duidelijk geformuleerd
werd, die zich steeds in staat van ontwikkeling en beweging bevond en
nieuwe leerstellingen overnam. Bovendien: wij zijn over de vorming van
hun gemeenschap in de 17e en 18e eeuw zeer gebrekkig onderricht. De
gegevens zijn schaars en dit wordt eerst ca 1780 wat beter.
Wat de leer betreft: is er nog het moeilijke vraagstuk van haar
originaliteit. Omdat men het moeilijk aanvaarden kon, dat de
Doechoborse leer een uit Russische kiem gegroeide plant was, die in het
Russische milieu nooit tot volle ontplooiing kon komen, zocht men
aanknopingspunten met allerlei buitenlandse heresieën, oude en
nieuwe, Byzantijnse, protestantse en mystieke. Sommige historici zagen
in de Doechoborse leer niets anders dan een mengsel van geloven, door
een lange ontwikkeling gevormd en voor nieuwe invloeden vatbaar. Zij
spraken over hun “vloeibare leer”. Men ziet in hun
handboeken en artikelen een lange reeks van sekten en godsdienstige
denkers, die in één adem als voorvaders van de
Doechoboren genoemd worden: een indrukwekkende lijst, waarbij de
zelfstandige schepping van de 18e-eeuwse Doechobor geheel en al
verloren gaat. Er zijn echter ook schrijvers, die van de Russische
geestelijke afkomst der Doechoboren overtuigd zijn [6] of die tenminste
voorzichtig blijven. [7] Wat ons bij de meeste van deze werken verbaast,
is dit, dat men niet van het bekende naar het onbekende gaat, maar
juist omgekeerd. Sommige van de schrijvers hebben nl. slechts
oppervlakkige kennis van de sekten, die ze als voorvaders van
Doechoboren aanduiden. Laten wij enkele aspecten van de oude
Doechoborse geschiedenis, in het kort, nader bekijken
II. SAMENVATTING
In de gemeenschap van de sekte der Doechoboren in Kaukasië, die
aldaar sedert ± 1840 op last van de Russische regering woonde,
ontstond in de jaren tachtig van de negentiende eeuw een
hervormingsbeweging die hen in botsing bracht met de Russische staat.
Deze beweging was in hoofdzaak het werk van de Doechoboren zelf;
invloeden van buiten waren van secundaire betekenis.
Enkele leidende figuren zagen met leedwezen, hoe groot de afstand
tussen de zedelijke idealen en de dagelijkse werkelijkheid was.
Onder hen bevond zich een sterke persoonlijkheid, P.V. Verigin, die al
spoedig in deze groep verreweg de belangrijkste plaats ging innemen.
Verigin ontwikkelde een eigen leer, die een mengeling was van
oud-Doechoborse leerstukken, eigen gedachten over de terugkeer van
de mens naar de Natuur-God en absolute verwerping van de civilisatie,
en waarbij verder enkele ideeën ontleend waren aan L.N. Tolstoj en
anderen, maar aangepast aan de Doechoborse leer. Daar de ideeën
van Tolstoj veel op de Doechoborse leer leken, ontstond de verkeerde
indruk, alsof de Doechoborse hervormingsbeweging zijn werk zou zijn.
De in 1887 in de Kaukasische Doechoboria ontstane strijd om de leiding
van de sekte had slechts ten dele iets te maken met de hervormingen. De
meeste Doechoboren kozen de zijde van P.V. Verigin, omdat hij veel meer
een voorstander was van een onafhankelijke houding ten opzichte van de
Russische staat dan de groep leiders in Goreloe, en om allerlei andere
redenen. Een meer onafhankelijke houding hoefde nog geen vijandschap te
betekenen. De leden van de Grotere partij, zoals de volgelingen van
P.V. Verigin zich gingen noemen, zagen in de Russische staat
aanvankelijk geen vijand, hoewel ze er terughoudend tegenover stonden.
Eerst de verbanning van P.V. Verigin en de ongelukkige uitslag van het
in 1887-1893 tegen de Kleinere partij gevoerde proces om de
“Gemeenschappelijke kas” deden bij de Grotere partij
vijandige gevoelens ontstaan jegens de Russische staat. De bittere
ervaringen uit deze jaren maakten de geesten binnen de Grotere partij
rijp voor de aanvaarding van de door P.V. Verigin beraamde
hervormingen.
Deze hervormingen werden in de jaren 1893-1895 doorgevoerd en
hielden in: vegetarisme, abstinentie, onthouding van roken, gemeenschap
van goederen, verbranding van wapens en weigering van de militaire
dienstplicht. Zij waren bedoeld als de eerste stap op de weg naar
volmaaktheid en geschiedden in de vorm van een terugkeer tot de oude,
inmiddels verbasterde Doechoborse leer. De Grotere partij
splitste zich bij de doorvoering van deze hervorming in twee
groeperingen, nl. in de Vasters — de voorstanders van de
hervormingen, die ca. 4/5 van de leden van de Grotere partij
meesleepten, en de Vleeseters — de tegenstanders van de
hervormingen, die ca. 1/5 van de leden van de Grotere partij telden.
Was de Grotere partij geen hervormingspartij bij uitstek, de Vasters
waren het wel.
Maar ook deze hervormingsgezinde Doechoboren waren niet in staat de
hervormingen volledig door te voeren. De gemeenschap van goederen bleef
in sommige delen van Doechoboria meer ideaal dan werkelijkheid. De
Vasters zijn door de hervormingen in botsing gekomen met de
plaatselijke organen van de Russische staat, vooral wegens hun
weigering van de dienstplicht en de verbranding van wapens. Deze
botsing nam scherpe vormen aan, vooral in het district van Achalkalaki,
waar de botsingen met de Kleinere partij vóór 1893 het
felst waren, waar de leiders der Vasters hun trots niet wisten te
bedwingen, evenmin als de plaatselijke Russische autoriteiten zich
wisten te beheersen. De Doechoboren van het Achalkalaakse district zijn
toen grotendeels verbannen naar de ongezonde noordelijke gewesten van
het gouvernement van Tiflis, waar zij bijna zijn omgekomen door honger
en ziekten. De Elizavetpolse Vasters en die van Kars werden eveneens
vervolgd, hoewel in mindere mate.
De strijd met de Russische staat eindigde voor de Vasters eigenlijk
onbeslist. Hun hoop, dat de regering zich uiteindelijk bij hun eisen
zou neerleggen, is niet in vervulling gegaan. Een morele winst was, dat
ze hun standvastigheid aan de hele wereld konden tonen, omdat de
meesten van hen volhardden. De regering stond hun toe naar het
buitenland te emigreren.
Dat het met de Vasters niet nog erger afliep was aan de Tolstojanen en
Quakers te danken, die diep onder de indruk waren van hun humanitaire
ideeën, hun afkeer van bloedvergieten en de in hun gemeenschap
heersende broederlijke geest. L.N. Tolstoj, diens leerlingen en de
Quakers hebben zich van de hervormingsgezinde Doechoboren een
geïdealiseerd beeld gevormd. Zij hielpen de Vasters op allerlei
wijze, vooral bij de emigratie naar Cyprus en Canada en bij hun
vestiging in het laatste land. De naar Noord-Rusland verbannen Verigin
speelde bij de emigratie geen rol en was er aanvankelijk niet mee
ingenomen, dat zijn volgelingen Rusland verlieten. Hij verzoende zich
echter gauw daarmee en gaf zelfs instructies, hoe zij hun leven in
Canada zouden moeten inrichten.
De Vasters ondergingen de emigratie vrij passief. Ook zij verlieten
naar alle waarschijnlijkheid Rusland slechts ongaarne, maar verzetten
zich er niet tegen, omdat ze geen andere keus hadden. Bovendien hoopten
zij, dat ze in Canada een geheel onafhankelijke Doechoboria zouden
kunnen oprichten. De Vasters toonden bij de emigratie weinig
solidariteit en van coördinatie was geen sprake. De emigratie was
vooral het werk van mannen als de Tolstojanen L.A. Sulleržickij en A.
Maude. De nauwe betrekkingen tussen de Doechoboren enerzijds en de
Tolstojanen anderzijds deden de indruk ontstaan, alsof de invloed van
Tolstoj en diens leerlingen onder de Vasters overheersend was. Dit was
echter niet het geval. Al heel gauw bleek, dat de Doechoboren sterk aan
eigen tradities gehecht waren en dat de invloed van P.V. Verigin
doorslaggevend was.
De Doechoboren van Verigin voelden zich niet gelukkig in Canada. Dit
kwam niet in de eerste plaats door moeilijkheden bij de vestiging, de
bouw van hun dorpen, de bevoorrading, en door ziekten enz., hoewel deze
ook in grote mate waren, maar door teleurstellingen van
principiële aard. Hun droom, een geheel onafhankelijke Doechoboria
te mogen vormen, is niet verwerkelijkt. Hun overtuiging een uitverkoren
volk te zijn belette hen nuttige raadgevingen op te volgen van vrienden
en buitenstaanders en stond een hechte vriendschap met anderen in de
weg. De omgeving stond wantrouwend tegenover hen. De poging der Vasters
de gemeenschap van goederen in te voeren is al gauw op een mislukking
uitgelopen. De daarmee gepaard gaande interne twisten vergiftigden hun
leven en de langzame economische vooruitgang kon dat niet goedmaken.
Reeds spoedig bleek, dat de Doechoboren niet alleen principieel tegen
militaire dienstplicht waren (wat in Canada waar toen nog geen algemene
dienstplicht bestond niet direct tot een conflict leidde), maar tegen
juridische regelingen van welke aard ook en dat ze eigenlijk afkerig
waren van de hele civilisatie. Zij kregen geschil met de Canadese
regering over de registratie van hun hofsteden, van huwelijken,
geboorten en sterfgevallen en verzetten zich tegen de leerplicht.
Hun absolute anarchisme wekte verbazing en vervreemdde vele
vrienden van hen. Deze verbazing werd nog groter toen er in 1902 in de
Canadese Doechoboria de beweging der Svobodniki ontstond op de
grondslagen van de radicale ideeën van P.V. Verigin van weleer. De
Svobodniki ontwikkelden deze ideeën verder en trachtten ze op een
onverschrokken wijze te verwerkelijken. Het zou een van de meest
anti-civilisatorische bewegingen worden binnen de christelijke wereld.
De beweging der Svobodniki heeft slechts ca. een derde van alle
Canadese Doechoboren meegesleept maar heeft de gehele Doechoboria in
diepe beroering gebracht. Zij culmineerde in de zgn. “tocht naar
Winnipeg”, die toen de Canadese maatschappij heeft opgeschrikt.
De tegenstanders van de Svobodniki werden Normalniki genoemd.
Slechts de komst van P.V. Verigin in december 1902 heeft de Doechoborse
gemeenschap voor scheuring — en misschien zelfs voor ondergang
gered. Verigin wist alle Doechoboren te verenigen en alle
tegenstellingen te verzoenen. Hij stelde ook de Canadese regering
tevreden door een soort compromis, waarbij de Doechoboren de
registratie van de hofsteden aanvaardden, terwijl de aanneming van de
Canadese nationaliteit uitgesteld werd. Verigin won bijna alle
Doechoboren voor het idee van een grote Doechoborse commune, waar ze
als ware christenen zouden leven. Hij was ongewoon populair. De een
vereerde hem, omdat hij een symbool was van de Doechoborse
onafhankelijkheid, de ander, omdat hij in hem de incarnatie van
Christus zag. Verigin wist iedereen tot hard werken aan te sporen en
Doechoboria maakte in de drie volgende jaren een ongekende economische
expansie door. De socialistische en communistische groeperingen van
toen konden tevreden wezen, omdat de Doechoborse commune in die tijd
het grootste communistische experiment was en bovendien een experiment
dat geslaagd scheen te zijn.
Toch was het gezag van P.V. Verigin niet absoluut. Hij wist niet te
verhinderen, dat er kleinere oppositionele groeperingen bestonden, die
tegen het einde van 1905 zouden gaan groeien. Links stonden de
Svobodniki, wier aantal in december 1902 danig geslonken was en rechts
de Farmers, die de verlokkingen niet konden weerstaan van de Canadese
maatschappij en als individuele boeren gingen leven. De betekenis van
deze groepjes was groter dan men zou vermoeden. De Svobodniki konden
onder bepaalde omstandigheden grotere groepen meeslepen en onder de
Farmers bevonden zich de bannelingen uit Jakutsk, de vroegere
martelaars, de helden en de trots van Doechoboria.
Toch was zelfs de loyaliteit van de ca. 80% Doechoboren, die de Commune
trouw bleven, niet onvoorwaardelijk. Het gezag van Verigin was beperkt
door de tradities en door de wispelturigheid van zijn volgelingen. Hij
ondervond het bij de invoering van de hervormingen van de
godsdienstoefeningen, die op een mislukking uitliep. Dit conservatisme
bleek ook bij het verdwijnen van de scholen. Hij kon geen wezenlijk
compromis sluiten met de Canadese regering, omdat hem een belangrijk
deel der Doechoboren dan in de steek zou laten. Een ander deel van zijn
volgelingen voelde zich aangetrokken door de Canadese gebruiken en
gewoonten, o.a. de humane omgang met vrouwen.
Daar Verigin gewend was iedereen naar de mond te spreken, is het
moeilijk uit te maken naar wie zijn sympathieën eerder uitgingen:
naar de Svobodniki of naar de Farmers.
Om een verdere splitsing van de Doechoborse gemeenschap te voorkomen en
ook de te verwachten botsingen met de Canadese staat, wilde Verigin een
nieuwe emigratie organiseren. Hij heeft echter door onhandige
manoeuvres de dreigende botsing met de regering verhaast. Zijn
volgelingen wilden niet wijken voor de eisen van de Canadese staat. Zij
leden daarom zware economische verliezen, die ze echter nogal rustig
aanvaardden, omdat ze wat eigen geld en grond bezaten. Men was
uiteindelijk blij een reden te hebben voor de emigratie naar een ideale
streek.
De omstandigheden dwongen echter tot haast en men voelde zich gedwongen
Brits-Columbia te kiezen in plaats van een meer ideaal land.
Dit deel van Canada scheen hun zekere voordelen te bieden.
Verigin vergiste zich echter, indien hij dacht, dat hij door de
emigratie zijn gemeenschap voor externe en interne spanningen kon
behoeden. De strijd met de Canadese staat en maatschappij duurde voort.
Dit keer ging het vooral om de scholen. De interne verbrokkeling in
Brits-Columbia was aanvankelijk van weinig betekenis, maar zou later
toenemen. Er ontstonden nieuwe Farmers en de Svobodniki werden
agressiever.
Verigin en zijn medewerkers zijn er slechts ten dele in geslaagd hun
idealen te verwerkelijken. Die waren te hoog gespannen en te veeleisend
dan dat ze op deze aarde ten volle tot stand gebracht zouden kunnen
worden. Ze waren soms moeilijk voor de Doechoboren zelf en
onaanvaardbaar voor de naburige bevolking. Deze idealen werden beleden
door een groep, die ze met een ongekende energie, moed en taaie
volharding trachtte te verwerkelijken.
Dit soort van anarchisme en deze terugkeer tot de Natuur-God waren in
wezen humanitair. Slechts een deel van de Svobodniki vertoonde
gewelddadige trekken, die later sterker zouden worden. De beweging der
Svobodniki liep gevaar, dat zij misdadige elementen zou aantrekken,
hoewel men van de Svobodniki van toen moeilijk beweren kon, dat ze
misdadigers waren. Zij voerden slechts de ideeën der Doechoboren
op volstrekte wijze uit, dwz. tot het absurde toe.
Alles zette zich in Brits-Columbia voort: al die externe en interne
botsingen, die nooit eindigende heroïeke, maar ook tragische
strijd van de hervormingsgezinde Doechoboren.
III. HET OUDE DOECHOBORENDOM tot en met 1886
Wil men de ware betekenis van de Doechoborse leer en sekte begrijpen,
dan moet men deze in het geheel van het Russische godsdienstige leven
plaatsen. Wij moeten in de eerste plaats met de almachtige, alles
overheersende Orthodoxe kerk beginnen Deze was nauw verbonden met de
staat en elk verzet tegen haar betekende landverraad. Tot ca. 1670 was
deze verbinding die van gelijkwaardige partners. De kerk maakte in die
tijd een zware crisis door, die haar verzwakte en geheel afhankelijk
maakte van de staat en haar van vele ijverige en oprechte leden
beroofde. Het streven, om de Moscovitische riten in overeenstemming te
brengen met de Byzantijnse leidde tot verzet en afscheiding van
conservatieve Oud-gelovigen, die zich daarbij niet wilden neerleggen
Terwijl de grote meerderheid de Orthodoxe kerk trouw bleef en deze haar
eenheid daarna kon bewaren, splitsten zich de Oud-gelovigen in
“Popovcy” en “Bezpopovcy.” De eerste richting
bewaarde de oude kerkelijke organisatie en priesterwijding, de tweede
wees deze af, vervreemdde steeds meer van de Orthodoxe kerk en viel
uiteen in een reeks van min of meer anarchistische sekten. Er bestonden
immers geen ware kerk en geen ware sacramenten meer! De in het klooster
van Vyg ca. 1730 levende Bezpopovische leider S. Denisov leerde:
“De kerk bestaat niet uit muren en balken, maar uit geloof en
leven” 1 En Eufemius, de stichter van de meest radicale
Bezpopvische sekte, de “Stranniki”, de
“Pelgrims”, verwierp in de tweede helft van de l8de eeuw
niet alleen kerk en staat, maar ook familie en huwelijk evenals elke
vorm van eigendom Hij zei “De tsaristische regering is het beest
uit de apokalyps.... Vlucht weg uit de omgeving van Babylon!” [2]
Maar in het oude Moskovitische Rusland en dat van de l8de eeuw waren er
naast de kerk en de Popovische en Bezpopovische sekten ook andere
godsdienstige stromingen, christelijke sekten, die weliswaar weinig
leden telden, maar niet verwaarloosd mogen worden. Men verdeelt ze
gemakshalve in twee groepen: de rationalistisch-mystieke en de zuiver
mystieke.
Tot de eerste behoorden de overigens weinig bekende 14e-eeuwse
Strigolniki. De reeks wordt voortgezet door de ca. 1470 door een zekere
Zacharios in het gebied van Pskov en Novgorod gestichte sekte der
Judaïserenden. Zacharias zag in Jezus van Nazareth geen Verlosser
en geen Zoon van God, omdat de echte Messias nog komen moet. Hij
erkende de Heilige Drie-eenheid niet en legde grotere nadruk op het
Oude Testament dan op het Nieuwe. Hij verwierp eveneens alle
sacramenten en de beeldenverering. Maar dit rationalisme ging met
belangstelling voor geheime kunsten, magie, astrologie en kabbalistiek
gepaard. Bij dat al is onze kennis van deze sekte onvoldoende en wij
moeten ons hiermee tevreden stellen [3]. Als geestelijke kinderen van
de Judaïserenden werden de latere half-Joodse Subbotniki, d.i. de
“vereerders van de Sabbath” beschouwd.
Een rationalistisch mystieke leer verkondigden ook de ca. 1550 levende
Matvel S. Baškin en
Fjodor Kosoj. Zij knoopten aan bij de spiritualistische stromingen
binnen de Orthodoxe kerk, die o.a. vertegenwoordigd waren door Nil
Sorskij.
Baškin predikte de verering van God in geest en waarheid.
F. Kosoj zou geleerd hebben: kerkgebouwen zijn overbodig, want de
kerk is de gemeenschap van gelovigen. Het vasten en seksuele onthouding
zijn onnodig, want voor een onschuldige ziel is alles zuiver. Priesters
zijn eveneens overbodig, op een na: Jezus Christus. Allen, die
geestelijke wijsheid bereikt hebben, zijn elkaars gelijken en broeders
en zusters. Kosoj was er van overtuigd, dat in het hart van
de mens God woont en dat zijn volgelingen Zonen Gods zijn. De mens is
tempel Gods. Omdat een ware Christen door het geestelijke Verstand,
d.i. dat deeltje van Goddelijke waarheid, dat in hem woont, geleid
wordt, zijn alle maatschappelijke instellingen overbodig [4].
In het laatste ziet men typisch enkele trekken der latere Doechoboren.
Tot deze richting behoorde ook Dmitrij Tveritinov, die in de jaren
1700-1714 in Moskou werkzaam was. Hij verkondigde o.a. de leer, dat
priesters en monniken overbodig waren en dat slechts Jezus Christus als
ware priester vereerd moest worden. Ook alle ceremoniën en
sacramenten waren onnodig. Jezus Christus was minder sterk dan God de
Vader. God voelt zich aan het in de bijbel geopenbaarde Woord niet
gebonden, maar openbaart zich steeds aan trouwe volgelingen. Elke ware
christen is een levende tempel Gods.
Taras Maksimov verkondigde de leer van Tveritinov in het gouvernement
van Tambov. [5] Tot de zuiver mystieke groep worden de volgende sekten
en denkers gerekend: de ca. 1645 ontstane Chlysten, de van hen ca. 1750
afgescheiden Skoptsen, de in 1689 in Moskou werkende en de als
Boehmisten aangeduide Duitsers Quirinus Kühlmann en K. Nordermann,
verder de beroemde 18e-eeuwse filosoof Grigorij Skovoroda (ca.
1720-1794).
De Chlysten (“geselaars”) werden door Daniel Filipov
gesticht.
De laatste beschouwde zich als God-Zebaoth, d.i. God van de hemelse
legerscharen, die voor de tweede keer op aarde neerdaalde om menselijke
zielen te verlossen. Filipov vatte zijn leer in tien geboden samen.
Zijn opvolger noemde zich ca. 1660 Christus, omdat in hem de ziel van
Christus woonde. De betekenis van deze chlystische Christussen
veranderde naarmate hun aantal groeide.
De Chlysten vonden de bijbel overbodig, hoewel ze hem gebruikten en op
eigen wijze interpreteerden. Zij erkenden slechts één
boek, het zgn. “Golubinnaja kniga”, “Het boek van de
duif”, of van de Heilige Geest. De innerlijke openbaring van de
Heilige Geest was tijdelijk van aard en werd door meeslepende gezangen
en wilde extatische dansen bereikt: gezangen vol beelden uit de natuur,
waarbij men elkaar geselde. Zij organiseerden zich om deze redenen in
plaatselijke groepen, elke groep of “schip” geleid door een
“stuurman”. Hun eschatologie is onzeker. Hun hemel had
zeven verdiepingen, maar men weet niet of ze ook de leer hadden van de
zielsverhuizing 6.
De sekte verspreidde zich over heel Rusland. Men hoorde vaak hun
liederen zingen, zoals het volgende: “Ej, bij ons aan de Don, is
de Verlosser zelf in begeleiding van engelen en aartsengelen thuis. Hij
loopt met ons in een heilige kring” [7]. De Chlystische ethiek
was streng ascetisch. En toch kwam het bij hun dansen tot woeste
orgieën en sexuele uitspattingen. Dat riep ca. 1750 een reactie in
het leven en bracht de afscheiding teweeg van de Skoptsen, die onder
leiding van Kondratij Selivanov voor hun sekte verplicht castreren
invoerden [8].
De werkzaamheid van de wat avontuurlijke figuren Q. Kühlmann en K.
Nordermann in 1689 was zeer kortstondig en van weinig betekenis. Zij
predikten volgens de weinige en nogal onbetrouwbare berichten de tweede
komst van Jezus Christus op deze aarde, de vorming van een ideaal rijk
door een uitverkoren volk, genaamd de Jozualieten met gemeenschap van
goederen. Zij eindigden hun leven op de brandstapel [9].
Van meer betekenis was de figuur van de grote Oekraïense filosoof
Grigorij Skovoroda. Hij kende Duits en las ongetwijfeld de werken van
Duitse mystici, o.a. Angelus Silesius en Valentin Weigel. Wij laten
hier in het midden hoe sterk hij daardoor beïnvloed was [10].
Skovoroda noemde zich weliswaar Abrahamiet, d.i. lid van een
onbetekenende 18e-eeuwse rationalistische Tsjechische sekte, maar wees
anderzijds alle sekten wegens hun eigenliefde, hoogmoed en
bekrompenheid af. Hij bleef een trouwe zoon van de Orthodoxe kerk, maar
op bijzondere wijze. Hij legde nadruk op het innerlijke en geestelijke
in de godsdienst, zonder de uiterlijke vormen en sacramenten te
verwerpen, aanvaardde de wereldlijke staat met zijn wetten, hoewel hij
de goddelijke, in onze harten geschreven wet veel hoger schatte. Hij
aanvaardde de maatschappelijke standen. De moraal van Skovoroda was
streng ascetisch en somber, wat in tegenspraak scheen te zijn met zijn
vriendelijke aard. Hij maakte onderscheid tussen de geestelijke natuur,
of God, enerzijds en de materiële natuur anderzijds. God is
middelpunt en cirkelomtrek van de wereld tegelijkertijd. Hij is een
vonk in onze ziel.
Men moet het kwaad, dat Satan in onze zielen zaaide, overwinnen, d.i.
alle begeerten onderdrukken. Skovoroda was vegetariër. Zeer
suggestief klonken zijn woorden: het koninkrijk Gods is binnen U!
Gij zijt een tempel van de levende God. Zoekt het koninkrijk Gods
binnen Uzelf!” [11].
Wij hebben nu de voornaamste geestelijke stromingen geschetst met
uitzondering van de Molokanen, over wie straks gesproken zal worden. En
nu de vraag: welke plaats moeten wij geven aan de Doechoboren in deze
sektarische en over het algemeen opstandige wereld?
Wij weten niet, wanneer en hoe de Doechoborse sekte ontstaan is. Men
kan het bij gebrek aan voldoende gegevens alleen maar gissen. Zij
ontstond zeker niet uit niets. De Doechoborse beweging heeft zich
waarschijnlijk uit een bredere godsdienstige stroming der 17e eeuw
afgescheiden, die meestal Geestelijke Christenen genoemd werd, maar ook
andere namen droeg, zoals Ikonoborcy, Ščelniki, Doechoboren en
later ook Molokanen. Men kan haar leer zo samenvatten: de Geestelijke
Christenen maakten een scherp onderscheid tussen de materiële
wereld enerzijds en de geestelijke anderzijds. Tot deze materiële
wereld behoorde niet alleen de staat met zijn wetten, maar ook de
Orthodoxe kerk. Zij lieten dit echter zelden in het openbaar
blijken en leefden meestal in het verborgene. Zij wezen alle priesters
af, evenals tempels, sacramenten, verering van beelden,
ceremoniën, omdat men God in geest en waarheid aanbidden moet.
Sommigen van hen spraken van symbolische tempels en sacramenten. Zij
eerbiedigden de bijbel, die echter op vrijzinnige wijze uitgelegd werd,
maar geloofden ook in een permanente innerlijke openbaring. Het
Geestelijke christendom ontstond of in het centrale of in het
westelijke Rusland en moet als een reactie tegen het overdreven
ritualisme van de Orthodoxe kerk worden beschouwd. Trouwens, een zwakke
reactie, omdat het in het begin slechts weinig belijders telde. De
laatsten werden door verbanningen of vrijwillige verhuizingen over heel
Rusland verspreid en kwamen ook in de toenmalige zuidelijke
grensgebieden terecht, waar de voorwaarden voor propaganda en groei
vrij gunstig waren. De eerste berichten over Doechoboren in de bredere
betekenis van het woord, zoals die op het eiland Oesel, waar een
geheimzinnige prediker Semen leefde, in Finland en in Bolšie
Prochody in het gouvernement van Charkov, zijn nog onzeker [12].
Eerst in het midden van de 18e eeuw traden de Geestelijke Christenen
wat duidelijker naar voren. Zij leefden toen overal in Rusland. De
belangrijkste centra waren in de gouvernementen van Charkov,
Ekaterinoslav, Voronež en Tambov.
Twee stromingen tekenden zich bij hen af: een gematigde, meer
protestants aandoende, die grotere nadruk op de bijbel legde en later
de naam Molokanen zou dragen. De tweede richting was radicaal, vond de
bijbel minder belangrijk en stelde de permanente innerlijke openbaring
hoger. Geen van beide had een algemene en hechte organisatie en geen
vormde een gesloten eenheid inzake de leer. Er waren plaatselijke
centra. De centra van de radicale richting zijn veel meer bekend dan
die van de gematigde vleugel. De in de centrale gebieden van Rusland
gebleven Geestelijke Christenen en ook de naar Siberië
geëmigreerde groeperingen bewaarden de oorspronkelijke eenvoud van
leer, maar de Doechoboren in de zuidelijke gebieden ontwikkelden deze
verder en deze groeperingen groeiden steeds meer uit elkaar [13].
Er leefden zoveel Doechoboren op deze “grens” en die drukte
dermate haar stempel op hen, dat zij en hun leer als typisch product
beschouwd werden van deze Russische grens, met haar vele vrije
boeren-odnodvorcy (bezitters van een erf); haar vrijbuiters en
vluchtelingen — een grens, die pioniers vormde met verering voor
de persoonlijkheid en zucht naar een vrijheid, die begrepen wordt als
“los zijn van alle banden”. Deze grens-pioniers waren
opstandige mensen, die alle banden met oude tradities verbroken hadden;
moedig in hun optreden, gehard, met machtige hartstochten en taaie
onverzettelijkheid, koppig en groots in het goede en ook in het kwade.
Zij wilden zich bedrinken aan pijn en heroïek. Men hoorde de
Doechoboren zingen: “čto ty, mužik, ili kazak? Kazak. Počemu ty
kazak? Smeju Božie slovo skazat’, satanu svjazat (Wat ben je,
moezjik of kozak? Kozak. En waarom ben je kozak? Ik durf het woord Gods
te verkondigen en de satan vast te binden.)’” [14].
Zij vermengden zich daar met niet-Russische volkeren, zoals Mordvinen,
čuvašen en Tataren. Vandaar die latere verscheidenheid van
Doechoborse typen, vooral bij vrouwen.
De tsaristische regering stond wat verlegen tegenover deze Geestelijke
Christenen. Zij waren eigenlijk geen opstandelingen en onderscheidden
zich door eerlijkheid, vlijt, broederliefde, discipline en
behulpzaamheid. Zij dronken nooit. Zij waren echter geen loyale burgers
en hun propaganda kon gevaarlijk zijn voor het Russische rijk. Vandaar
die afwisseling van perioden van vervolgingen: 1719-1730, 1760-1770,
1790-1803 — met jaren van relatieve verdraagzaamheid. Maar
beschouwen wij nader de voornaamste centra van deze grens-Doechoboren.
De Doechoboren onder de Don-kozakken zetten de oude eenvoudige leer der
Geestelijke Christenen voort, daarbij gebruik malende van forse boerse
taal. Zij waren echter radicaler in hun afwijzing van staat en
kerk. De menselijke ziel was tempel van God, beeld van God, tenminste
die van een echte Christen en Doechobor. Zijzelf beschouwden zich als
een heilig volk en zeiden het onomwonden in 1792 aan de
Peterburgse metropoliet Gabriël [15].
Volkomen gelijk klonk ook de leer van een geheimzinnige weggelopen
officier, die in de jaren 1740-1750 in Ochoče in het gouvernement van
Charkov woonde en werkzaam was. Hij behoorde waarschijnlijk tot de
Doechoborse plaatselijke leiders, al kan men het niet met volle
zekerheid zeggen.
Deze Charkovse Doechoboren waren echter in het begin tot compromis
geneigd. Zij namen aan de Orthodoxe godsdienstoefeningen deel, hoewel
zij alleen in de “innerlijk-geestelijke” kerk geloofden en
een systeem van symbolische sacramenten hadden. Dat kon echter niet
voorkomen, dat ze in botsing kwamen met de plaatselijke onverdraagzame
Orthodoxe priesters. Zij wendden zich in 1767 en 1769, gezamenlijk met
de Doechoboren van Ekaterinoslav, Voronež en Tambov, tot de regering in
St. Petersburg met een verzoek, hen te beschermen. Hun verwachtingen
zijn echter op een bittere teleurstelling uitgelopen. De Doechoboren
van Charkov weifelden later in hun houding tegenover de regering,
hoewel hen een gevoel van verbittering tegen haar dreef. Zij leerden
enerzijds, dat het in hun zielen wonende goddelijke Verstand voldoende
was, om hen te leiden, en wezen alle wetten af; anderzijds zeiden
sommigen van hen, dat alle tsaren door God gezonden waren: goede als
geschenk en slechte als straf. Zij vonden boeken onnodig en waren, in
tegenstelling tot de oude Geestelijke Christenen, anti-intellectueel
gericht [16].
Een heel ander en belangrijker centrum ontstond in het gouvernement van
Ekaterinoslav en was met de buitengewoon sterke persoonlijkheid van
Silvan Kolesnikov verbonden. Hij leefde ca. 1750-1775 in de
nederzetting Nikolskoe, organiseerde en leidde de plaatselijke
Doechoborse gemeenschap. Wij weten niet of hij kozak, boer of koopman
was. Het beeld dat wij van hem krijgen is eigenlijk te mooi om waar te
zijn: een intelligente man met een edele, zedelijk hoogstaande inborst,
van strenge zeden, belezen, vooral in geschriften van Duitse mystici,
behulpzaam; een algemeen bemind en gerespecteerd man, een goed
redenaar, hoog van postuur. Een geboren leider en organisator. Zijn
eigen huis is gebedshuis geworden en hij drukte zijn stempel op hun
leer [17]. En deze leer is vastgelegd in de zgn. “Zapiska
Kachovskomu” van 1791, d.i. een “memorandum aan
Kachovskij”, de gouverneur van Ekaterinoslav.
Men kan de inhoud van dit laatste zo samenvatten:
De Heilige Drie-eenheid is een onbegrijpelijk wezen in drie personen
God de Vader, als Licht; God de Zoon als het Leven en de God de Heilige
Geest als de Rust. De menselijke ziel is als een beeld van God
geschapen. De Heilige Drie-eenheid uit zich in haar als geheugen,
verstand en wil. Een deel van de menselijke zielen heeft al
vóór de schepping van deze zichtbare wereld gezondigd.
Zij hebben, door Satan aangespoord en door eigenliefde geleid, God
verraden. Zij zijn voor straf in deze zichtbare wereld gezonden en in
lichamen als in gevangenissen opgesloten. De mens is door Adam voor de
tweede keer gevallen. Deze zonde is echter niet erfelijk. Vele mensen
zondigden en zondigen ook daarna. Deze zichtbare wereld en de daarin
levende mensen zijn door en door slecht. In het begin van hun
geschiedenis ging alles nog goed. Mensen werden door het Goddelijke
Verstand geleid en hadden geen regeringen, wetten en gerechtshoven
nodig. Maar er woedde van het begin af strijd tussen het geslacht van
Abel enerzijds en dat van Kaïn anderzijds. De zonen van Kaïn
behaalden op den duur de overwinning en er dreigde, als gevolg daarvan,
een algehele uitroeiing van het menselijke geslacht. Verschillende
wijze mannen wisten dat echter door vorming van staten, kerken en
wetten te voorkomen. Maar er is nog niet alles verloren. Zelfs de
huidige mens is in staat, als hij moeite doet, zijn lichaam te
overwinnen en het beschadigde beeld van God te herstellen. Men moet
daarbij alle eigenliefde onderdrukken, de goddelijke krachten op zich
laten inwerken, zodat God van ons zijn tempel en eeuwige woonplaats
maakt. Wij kunnen dit bereiken door de kwade Satan uit de weg te
gaan. De mens doorloopt bij zijn wedergeboorte drie stadia: 1)
boetedoening; 2) onderwijs-verlichting; 3) vereniging met God in zijn
hart.
De herboren mens maakt zich van alle maatschappelijke banden los,
verwerpt de staat, de wetten en de kerk. Kolesnikov raadde zijn
volgelingen echter, aan de Orthodoxe godsdienstoefeningen deel te
nemen, om de schijn te bewaren en om aan de medemensen geen gelegenheid
te geven kwaad te doen. Liefde, medelijden, onbaatzuchtigheid en
gemeenschapszin worden zeer gewaardeerd. Wie de liefde van Christus
niet bezit, is geen Christen. Eigenliefde en elk streven om zich boven
de medemensen te verheffen worden veroordeeld. Men kon tussen de regels
lezen: elk individualisme is eigenlijk een kwaad. Maar de naïef
omslachtige Kolesnikov was niet consequent genoeg. Hij zei ook, dat
alle scheppingen van God in deze wereldgevangenis prachtig, zalig en
onschuldig waren en tot onze troost en bevrediging geschapen:
boomgaarden, bossen, vogels en wilde dieren [18]. Hij opende daardoor
de deur tot de vergoddelijking van de natuur bij sommige latere
Doechoboren. Zijn moraal is optimistisch. De mens is in staat om
goed te worden, al ziet de huidige wereld er somber uit.
Deze verfijnde spiritualistische leer maakte een goede indruk op de
geïnteresseerde Russische intelligentsia van de l9de eeuw.
Het vierde beroemde centrum van Doechoboren of beter gezegd Geestelijke
Christenen, lag in de gouvernementen van Tambov en Voronež. Hier was de
toestand wat gecompliceerder. Ook in deze plaatsen was de beweging met
een sterke figuur verbonden, nl. Illarion Pobirochin, een rijke koopman
in wol, klein van postuur, beweeglijk, een goede redenaar,
godsdienstige dweper en een krachtige persoonlijkheid. Maar hij was
minder dominerend dan Kolesnikov. Er verschenen naast hem andere
personen op het toneel, o.a. Semen Uklein. De laatste, een gewezen
kleermaker en schoonzoon van Pobirochin, zou later organisator van de
Molokanen worden. De naam Pobirochin is met interne twisten, kwade
geruchten en dramatische wendingen verbonden. Werd Kolesnikov te mooi
geschilderd, zijn figuur komt er slecht af. Hij begon als ijverige
verkondiger van zijn leer ca. 1760 en is in 1790 naar Siberië
verbannen.
Pobirochin was bijna de tijdgenoot van Kolesnikov. Men moet bij
Pobirochin, wat de leer betreft, twee perioden onderscheiden: 1) die
van ca. 1760-ca.1775; 2) die van ca. 1775-1790. In de eerste was er in
de gouvernementen van Tambov en Voronež van Doechoboren nog geen sprake
[19]. In de tweede periode wordt de beweging van Geestelijke Christenen
in twee of misschien nog meer sekten gesplitst. De Doechoboren en
Molokanen traden als twee definitief gescheiden en van elkaar
onafhankelijke gemeenschappen naar voren.
Pobirochin begon na ca. 1770 de eenvoudige leer van de Geestelijke
Christenen te veranderen. Hij verkondigde, dat God alleen in de zielen
van mensen woont (d.i. goede mensen) en buiten hen geen zelfstandig
bestaan heeft. Hij verwierp de bijbel als bron van openbaring en
verving hem door de zgn. “Životnajo kniga”, d.i. een reeks
van “psalmen”, die mondeling overgeleverd worden; psalmen,
die veel van de bijbel overnamen, maar hem op zelfstandige en
willekeurige wijze verwerkten. Pobirochin heeft het lezen van de
bijbel, evenals van andere boeken verboden. Daarin uitte zich zijn
anti-intellectualisme.
Het wegvallen van de bijbel als autoriteit verhoogde de betekenis van
de permanente innerlijke openbaring. Hij heeft ook de leer over de
zielsverhuizing ingevoerd. De zielen van mensen verhuizen na de dood
van hun lichamen-woonplaatsen in andere lichamen-woonplaatsen. De dood
is slechts verhuizing. Eerst bij het einde van alle tijden, nadat deze
stoffelijke wereld vernietigd en een wereldgericht gehouden zal zijn,
keren de zielen van de goeden tot God terug. Volgens een andere versie
komt er na het wereldgericht slechts de vernietiging van zondaars en de
goeden blijven met Christus op aarde wonen. Deze leer over de terugkeer
tot God is in tegenspraak met de leer over God die slechts in de zielen
van mensen woont. Pobirochin was, evenmin als Kolesnikov, een
consequente denker.
De behoefte aan een sterk gezag en misschien ook het streven van
Pobirochin naar macht leidden tot vergoddelijking van de Doechoborse
leiders. Deze werd met de leer over de zielsverhuizing in verband
gebracht. Jezus van Nazareth was een gewoon mens. In hem leefde
echter een grote hoeveelheid van Christus, d.i. van Goddelijke
Verstand, dat in hem geboren, gekruisigd en herboren is. Zijn ziel is
uit de doden opgestaan, maar zijn lichaam bleef dood. Wat met Jezus van
Nazareth in het groot geschiedde, geschiedt met elke christen in het
klein. Omdat alle Doechoboren op deze wijze zonen van God zijn,
vervaagt de grens tussen het goddelijke enerzijds en het menselijke
anderzijds. Ook de ziel van Jezus Christus met de grote
hoeveelheid van het Goddelijke Verstand verhuist en gaat in lichamen
van Doechoborse leiders wonen. Tot hen behoorde ook I. Pobirochin Hij
was een incarnatie van Christus, verklaarde dit in het openbaar en
eiste van zijn volgelingen goddelijke verering.
Deze stoutmoedige nieuwigheden stieten natuurlijk op een hevig verzet.
Semen Uklein, de schoonzoon van I. Pobirochin, een begaafd man,
organisator en een moedig leider, heeft zich van hem losgemaakt en
organiseerde “in de naam van de heilige bijbel” de
gematigde richting binnen het Geestelijke Christendom tot een
afzonderlijke sekte, die Molokanen genoemd zal worden Hij nam in zijn
gelederen ook de volgelingen van D. Tveritinov, over wie wij al
gesproken hebben (zie blz. 8 ), op [20]. De Molokanen ontwikkelden zich
steeds meer in protestantse richting. Het bleek, dat ze veel talrijker
waren dan de Doechoboren. Terwijl er in de eerste helft van de 19de
eeuw in Rusland honderdduizenden Molokanen waren, leefden er hoogstens
50.000 Doechoboren.
Maar zelfs niet alle Doechoboren volgden Pobirochin bij zijn
nieuwigheden. Wij zien het uit het gesprek van de Tambovse Doechoboren
met de archimandriet van het Aleksander Nevskij-klooster in 1802 en uit
de processen-verbaal van verhoren van 1803. Men bespeurt alleen een
ingewikkelde, soms onbegrijpelijke symboliek: wat is vasten? Vasten is
het verrichten van goede daden. Wat is het kruis? Het kruis is lijden
voor Christus. Uit welke balken wordt de kerk opgebouwd? Haar balken
zijn het zingen van goddelijke psalmen.
Jezus van Nazareth was voor hen een mens, in wie zich het
Goddelijke Verstand op bijzondere wijze geuit had. Hij was een “Levend Evangelie” en gaf
ons geboden, opdat wij niet meer zouden zondigen.
Hij was een voorbeeld van lijden voor de waarheid, overwon de Hel, die
in mensen huist die geen licht kennen en in wier harten kwade geesten
wonen. De ziel van Jezus Christus is uit de doden opgestaan. Zij zeiden
niet te weten, wat met zijn lichaam geschied is. De opstanding van
mensen moet eveneens geestelijk opgevat worden. Ook de Hemel werd
symbolisch uitgelegd, nl. als zeven trappen tot volmaaktheid. Zij waren
een heilig volk, mensen van vernieuwing en zonder zonde, afstammelingen
van drie door koning Nabuchodonozor in de vurige oven geworpen
“Babylonische slaven”. Zij noemden daarbij Hananja, Azarja
en Misael (Dan. II) in plaats van Sadrach, Mesach en Abednego (Dan.
III). De Doechoboren waren afstammelingen van het migrerend
Israëlitisch geslacht.
De kracht van hun geloof lag in hun goede daden. Zij wisten niets te
vertellen over de oorsprong van het kwaad, maar hadden vertrouwen in de
morele krachten van de mens. Sommigen van hen maakten onderscheid
tussen de zgn. “geest” enerzijds en hun ziel anderzijds.
Men ontvangt de laatste op 6 à 14-jarige leeftijd. Zij
verwierpen de tsaristische regering niet, omdat ze relatieve waarde had
voor geestelijk minder ontwikkelden. Voor henzelf waren de staat en
zijn wetten overbodig [21].
Dus: er was bij de Tambovse Doechoboren geen gesloten eenheid in de
leer. I. Pobirochin moest, om de sekte voor uiteenvallen te behoeden,
tot despotisch gezag zijn toevlucht nemen en riep een terroristische
organisatie in het leven. De voortdurende ruzies binnen de Doechoborse
sekte leidden in 1790 tot ingrijpen van de regering en verbanning van
de meest onrustige van haar leiders — met inbegrip van Pobirochin
— naar Siberië [22].
De overige plaatselijke Doechoborse gemeenschappen waren van minder
betekenis. Zij hadden geen leiders van formaat, anders hadden wij van
hen meer gehoord.
Wij hebben vrij uitvoerig de leer van de 18e-eeuwse Doechoboren
besproken, omdat deze in de leer van de latere Doechoboren, hoewel in
een beetje gewijzigde vorm, voortleefde.
Men mag eerst sedert ca. 1780 van de Doechoborse sekte in de specifieke
betekenis van het woord spreken. Maar zelfs in die tijd verkeerde alles
in een “vloeibare” en beweeglijke staat: een sekte die in
staat van wording was.
Laten wij in het kort de invloeden schetsen, die op haar leer inwerkten.
Men heeft getracht de herkomst van de Doechoborse leer en sekte op
verschillende wijze te verklaren en zocht naar allerlei genetische
banden. Sommige historici noemden de middeleeuwse Bogomielen, Patarenen
en Albigenzen als voorvaders van de Doechoboren zonder de samenhang te
kunnen bewijzen en zonder behoorlijke kennis van de voornoemde sekten.
Hetzelfde was met de Judaïserenden, M.S. Baškin en F.
Fosoj, het geval, al kon men sommige van hun ideeën bij de
Geestelijke Christenen en Doechoboren terugvinden. Dat is uit het
voorafgaande al gebleken (zie blz. 7).
De volgelingen van D. Tveritinov sloten zich ca. 1780 bij de verwante
Molokanen aan. [23]
Q. Kühlmonn en K. Nordemann kunnen moeilijk als geestelijke vaders
gelden: zij leefden slechts enkele maanden in Rusland en werkten
uitsluitend bij de in Moskou levende Duitsers. Met Skovoroda is het een
ander geval. Er waren ongetwijfeld overeenkomsten tussen de leer van
deze Oekraïense filosoof enerzijds en de Ekaterinoslavse
Doechoboren anderzijds: in de opvatting dat deze wereld een gevangenis
is, dat de Satan in onze zielen het kwaad zaaide, in het prijsgeven van
eigen wil en eigenliefde en zich laten leiden door God, in de idee van
onze ziel als woonplaats-tempel van God. Een deel daarvan wat Skovoroda
met de Doechoboren gemeenschappelijk had, was gemeengoed van vele
andere geestelijke stromingen, o.a. het verhaal van de in de vurige
oven geworpen drie “Babylonische slaven”. Maar er zijn ook
belangrijke verschillen. Skovoroda geldt als een polyhistor van de
wereldse wetenschappen, zijn geest bleef altijd open voor het leren
kennen van de waarheid en hij was vrij van fanatisme en exclusivisme.
Bovendien: hij erkende de kerk als instelling met de sacramenten en
ceremoniën, evenals de staat met zijn wetten en maatschappelijke
standen. De geestelijke horizon van Skovoroda was veel wijder dan die
van de Doechoboren en wij vinden vrij weinig van zijn beelden en wijze
van redenering bij de Doechoboren. Hij kon moeilijk als geestelijke
vader der Doechoboren gelden. De meeste voornoemde overeenkomsten
hadden betrekking slechts op de Ekaterinoslavse Doechoboren en niet op
de Doechoboren als geheel. Deze overeenkomsten tussen de leer van G.
Skovoroda enerzijds en die van S. Kolesnikov anderzijds kwamen
daardoor, dat ze gedeeltelijk door dezelfde invloeden en ideeën
gevormd worden. Beiden groeiden in dezelfde geestelijke sfeer op en
beiden lazen de geschriften van Duitse mystici en piëtisten. Dus:
hun leer had gemeenschappelijke wortels.
Afgewezen moet worden de mening, dat de Chlysten en Doechoboren met
elkaar genetisch verbonden waren. Wel kan men chlystische invloeden op
I. Pobirochin en zijn volgelingen bespeuren. Hun leer over de
“Životnaja kniga” herinnert aan de chlystische
“Golubinnaja kniga”, evenals hun afkeer van de bijbel en de
boeken in het algemeen. Chlystisch van afkomst was ook de leer over de
Doechoborse leider als incarnatie van Christus en over de hemel met
zeven verdiepingen. Men kan echter moeilijk van een slaafse overname
spreken. Pobirochin gaf aan deze leerstellingen een andere inhoud: de
“Životnaja kniga” is bijv. met haar sombere
“psalmen” iets anders als de vrolijke liederen van de
“Golubinnaja kniga”, vol met beelden uit de natuur. De
Chlystische “Christussen” groeiden na 1750 in aantal,
terwijl er bij de Doechoboren slechts een leider was, in wie de ziel
van Jezus Christus met het Goddelijke Verstand woonde. Pobirochin
vergeestelijkte alles [24].
Men mag ook niet van een Quakerse herkomst der Doechoborse sekte
spreken. De geheimzinnige officier in Ochoe in het gouvernement van
Charkov van ca. 1740-1750, die vaak als Duitse Quaker aangeduid werd,
was het hoogstwaarschijnlijk niet; er zijn daarvoor geen bewijzen aan
te voeren [25]. Duitse Quakerse kolonisten, voor zover aanwezig, zijn
pas in het laatste kwartaal der 18e eeuw in Rusland aangekomen. Engelse
Quakers in 1818 en later wisten over deze Quakerse herkomst van de
Doechoboren niets te vertellen [26].
Er waren weliswaar overeenkomsten in de leer van de Doechoboren
enerzijds en de toenmalige Quakers anderzijds, vooral in de
anarchistische houding tegenover de staat en andere instellingen en in
hun mystieke houding tegenover deze wereld, maar de Quakerse innerlijke
verlichting was iets anders dan de permanente aanwezigheid van God in
de zielen der Doechoboren. Bovendien: de Quakers geloofden in de
Gekruisigde Jezus Christus-Verlosser en respecteerden de bijbel.
Sommige historici zochten ook genetisch verband tussen de oude
Doechoboren enerzijds en de Bezpopovcy, in het bijzonder de Stranniki,
anderzijds zonder bewijzen te kunnen leveren. De laatsten zijn later
ontstaan dan de Geestelijke Christenen en waren, alle schijnbare
overeenkomsten ten spijt, veel wereldser dan het met de Doechoboren het
geval was. Eerst tegen het einde van de l9de eeuw schijnt er contact te
zijn geweest tussen enkele Doechoboren en de Stranniki [27].
Men mag op grond van onze huidige kennis zeggen, dat er geen genetische
banden bestonden tussen de Doechoboren enerzijds en andere sekten
anderzijds, met uitzondering van de Molokanen. Men mag echter van
vreemde invloeden spreken. S. Kolesnikov en I. Pobirochin namen
ideeën van anderen over, maar verwerkten deze op eigen,
zelfstandige wijze en brachten ze in overeenstemming met de geest van
de Geestelijke Christenen.
Wij mogen anderzijds echter niet uit het oog verliezen, dat de
Doechoborse en Molokaanse beweging voortreffelijk pasten in het kader
van sektarische en rationalistische bewegingen van het 18e-eeuwse
Europa.
De geschiedenis van de wording en vorming van de Doechoborse sekte en
haar leer is echter met het einde van de 18e eeuw nog niet afgelopen en
afgesloten. Er ontstond geleidelijk door samenloop van omstandigheden
een nieuw Doechobors centrum, nl. dat in Moločnye Vody.
Het scheen alsof met de troonsbestijging van Aleksander I in 1801 voor
de Doechoboren betere tijden waren aangebroken. De nieuwe tsaar
sympathiseerde met mystici en mystieke bewegingen en wilde voor zijn
onderdanen een goede heerser zijn. De verbannen Doechoboren mochten
naar huis terugkeren, maar vonden hun huizen afgebroken en hun
bezittingen gestolen. Zij kwamen zeer spoedig in botsing met de
plaatselijke geestelijkheid en bevolking, vooral in de Oekraïne.
Twee vrijzinnige senatoren, I. Lopuchin en Neledinskij-Meleckij
adviseerden Aleksander I, om de Doechoboren aan de rivier Molona, ten
noordoosten van de Krim te laten wonen, een gebied dat later
“Moločnye Vody” (Melk-Wateren) genoemd zal worden en dat in
het district Mariopol van het Taurisch gouvernement lag.
Deze emigratie scheen een ideale oplossing te bieden: 1) men kon de
Doechoboren van de haat van de orthodoxe bevolking bevrijden; 2) men
kon deze schadelijke sekte isoleren; 3) men kon op hen gemakkelijk
toezicht houden; 4) de tsaar verwachtte, dat zij op den duur in hun
godsdienstige ijver zouden verslappen en uit dankbaarheid in de schoot
der Orthodoxe kerk zouden terugkeren [28].
Aleksander I heeft het advies gunstig ontvangen en reeds van 1803 af
begon de verhuizing van de Doechoboren naar Moločnye Vody.
Elke familie kreeg vijftien desjatinen land (ca. 16 ha) staatsgrond en
een binnen 20 jaren terug te betalen lening van 100 roebels.
Daar de meeste Doechoboren óf kroonboeren óf staatsboeren
waren, ging de verhuizing nogal gemakkelijk. Zij duurde met kleine
onderbrekingen jarenlang, eigenlijk tot 1825. Kleine en grotere groepen
kwamen aan, afkomstig uit de gouvernementen van Ekaterinoslav, Tambov
en Voronež, maar ook van elders, totdat hun aantal in 1825 ca. 3500
zielen bedroeg, om in 1840 het aantal 4500-5000 te bereiken. Zij
stichtten tenminste zeven dorpen met een middelpunt in Terpenie. Zij
bezaten in 1825 7.900 desjatinen grond, waarvan ze in 1830 3.[113]
desjatinen aan de staat moesten teruggeven.
Wij weten, dat er in 1825 ca. 2300-2500 Doechoboren in
Transkaukasië woonden en tenminste ca. 20.000 in de gouvernementen
van Rjazanj, Tambov, Voronež, Saratov, Astrachan en Orenburg. Daar het
totaal van de overigen op ca. 10.000-12.000 geschat mag worden, vormden
de Doechoboren te Moločnye Vody slechts ca. 10% van alle Doechoboren.
De geestdrift der Doechoboren voor Moločnye Vody was matig. Wantrouwen
tegen de regering en vermoedelijk ook interne twisten binnen de
Doechoborse sekte waren de hoofdoorzaak daarvan. Maar ook de regering
was niet consequent genoeg, weifelde en remde de emigratiebeweging naar
Moločnye Vody. Er bleek nl. al spoedig, dat het aantal der Doechoboren
in Rusland groter was dan men vermoedde en het leek niet raadzaam een
zo grote anarchistische groepering in één gebied bij
elkaar te brengen [29].
De in Moločnye Vody aangekomen Doechoboren werden voor een ongewoon
probleem gesteld: zij werden genoodzaakt een georganiseerde samenleving
te vormen, hetgeen hun als principiële anarchisten zeker moeilijk
viel. Zij waren slechts aan geestelijke leiding gewend. Deze
Doechoboren zijn in hun maatschappijvorming wel geslaagd, echter op een
merkwaardige wijze. Vreemd als het moge lijken, deze kleine Doechoboria
werd spoedig door één man met zijn raadgevers beheerst en
van buiten gezien op dezelfde wijze geregeerd als het Russische rijk,
waarvan zij een miniatuur-uitgave leek te zijn. Deze vergelijking is
natuurlijk uiterlijk, omdat de Russische tsaren geen geestelijke
leiders waren en omdat de geest van deze kleine Doechoboria geheel
anders was.
Het was een gelukkige omstandigheid, dat zich onder de “Tambovse
Doechoboren” een buitengewoon begaafd man en organisator bevond,
die al spoedig de leiding in Moločnye Vody in handen nam, zich een
inspirerende leider betoonde en later de “Doechoborse
Mozes” genoemd werd, nl. Savelij Kapustin. Kapustin was deserteur
van de keizerlijke garde in St. Petersburg, die in het gouvernement van
Tambov toevlucht vond en een van de pretendenten werd voor de opvolging
van Ilarion Pobirochin als leider. Zijn ster is echter eerst in
Moločnye Vody omhoog gegaan. Hij was lang, slank, krachtig, mooi,
innemend in zijn optreden, suggestief, een meeslepende redenaar met een
bewonderenswaardig geheugen en onbetwistbare diplomatieke gaven. Het
leven van de nieuwe Doechoboria concentreerde zich al gauw rondom hem.
Hij wist de uit verschillende gouvernementen afkomstige en tegenover
elkaar enigszins vreemd staande Doechoborse groeperingen tot een nieuw
geheel te versmelten en deze nieuwe Doechoboria voor anarchie te
behoeden. Naast hem stonden nog 28 andere leiders-raadgevers, wier
bevoegdheden nooit bepaald werden en die geheel in Kapustins schaduw
stonden.
Kapustin organiseerde de samenleving van de Doechoboren in Moločnye
Vody aanvankelijk op communistische wijze. Deze poging tot
collectivisme is echter op mislukking uitgelopen en Kapustin zelf heeft
in 1817 het sein tot ontbinding gegeven.
Een andere door hem in het leven geroepen instelling, het
“Sirotskij Dom” (Weeshuis), heeft zich gehandhaafd. Het was
veel meer dan het woord zou doen vermoeden. Dit Weeshuis stond in
Terpenie en was tegelijkertijd gebedshuis, bestuurscentrum, woonplaats
van de leider, plaats waar zich de gemeenschappelijke kas en de
voorraadschuren bevonden en waar ouden van dagen, weeskinderen en
zieken verpleegd en verzorgd werden. Het was ook een soort
opleidingscentrum voor de opgroeiende Doechoborse jeugd en de plaats
waar hun zangverenigingen oefenden [30]. Een centrum dus van op
voorbeeldige wijze georganiseerde sociale en pedagogische zorg.
Origineel was deze instelling vermoedelijk niet, want sommige
instellingen van de Siberische Doechoboren en Molokanen doen aan dit
Weeshuis denken [31].
Het leiderschap van S. Kapustin werd godsdienstig gefundeerd op de door
ons al besproken Christus-leer en de verhuizing van de ziel van Jezus
van Nazareth. Deze ziel, die een groot deel van het Goddelijke Verstand
in zich droeg, woonde, naar zijn zeggen, vóór hem in
Silvan Kolesnikov en was na diens dood naar hem verhuisd. Hij passeerde
daarbij Pobirochin. Kapustin eiste van zijn volgelingen goddelijke
verering. Omdat hij God en heerser tegelijkertijd was, was zijn gezag
onbeperkt. Hij ging nog een stap verder en beweerde, dat de ziel van
Jezus van Nazareth, samen met het Goddelijke Verstand-Christus, in zijn
geslacht erfelijk was, maar dat zij eerst op dertigjarige leeftijd in
de betrokken personen neerdaalde. Omdat Kapustin zijn oudste zoon
Vasilij met de naam van zijn schoonvader Nikofor Kalmykov heeft laten
dopen, sprak men later over de zgn. “dynastie van
Kalmykov”. Hij handelde in de eerste plaats niet uit eigen
belang, maar in dat van de Doechoborse gemeenschap. De
continuïteit van gezag en stabiliteit moesten verzekerd en
gewaarborgd blijven!
De leer van de Doechoboren in Moločnye Vody was in hoofdtrekken een
voortzetting van die van de Tambovse en Voronežse Doechoboren, hoewel
die van de Ekaterinaslavse Doechoboren op de achtergrond bleef
voortleven. Alles werd door een moreel optimisme overheerst en men
hoorde haast niet het woord “zonde”. De Heilige
Drie-eenheid manifesteert zich in onze zielen als geheugen, verstand en
wil. De Pobirochinse leer over “Životnaja kniga” (Het boek
van het leven) wordt verder uitgewerkt. Dit boek bestaat uit vele
“psalmen”. Hun aantal is zo groot, dat een enkel mens niet
alle uit het hoofd kon leren, maar slechts enkele ervan. Dus: elke
Doechobor is verplicht zekere “psalmen” te leren en aan
zijn kinderen door te geven. Hij moet ze op de al vroeg in de
ochtenduren plaatsvindende Doechoborse samenkomsten voorzingen. Zij
waren er van overtuigd, dat deze “psalmen” het levend en
onveranderlijk-betrouwbare woord Gods waren in tegenstelling tot de
bijbel, die door vele overschrijvingen veranderd en door fouten
onbetrouwbaar was. Zij spraken over de laatste als “dode
Letter”. De menselijke ziel is een kracht in God en God is de
kracht in de mens. Het huwelijk was voor hen geen aangelegenheid van
uiterlijke vorm, maar van wederzijdse liefde. Het was geen sacrament en
voltrok zich in aanwezigheid van familieleden en oudere mensen als
getuigen. Zij aten vlees, omdat vegetarisme geen nut brengt voor onze
ziel, maar veroordeelden dronkenschap, weelde, dansen en wereldse
gezangen.
S. Kapustin werkte een heel systeem van godsdienstige oefeningen uit,
die langzamerhand vaste vormen aannamen en uit het voorzingen en
opzeggen van psalmen, buigingen en liefkozingen van geloofsgenoten
onder elkaar bestonden, waarbij een bijzondere kleding gedragen werd.
De Doechoboren in Moločnye Vody vielen op door onderlinge
broederliefde, behulpzaamheid, vlijt, netheid, onthouding van sterke
dranken en een opmerkelijke vrijwillige discipline.
Zij hadden volgens hun buren — Molokanen en Mennonieten —
ook onaangename eigenschappen: geestelijke hoogmoed, isolement en een
zekere neiging tot theatraal optreden. Zij beschouwden zich als
een uitverkoren volk [32].
De door Kapustin genomen maatregelen en in het leven geroepen
instellingen betekenden
ongetwijfeld een concessie aan de eisen van de omliggende
materiële wereld, al trachtte men aan de aanvaarde instellingen en
gebruiken geestelijke inhoud te geven. Men zette daarin “de
lijn” van Pobirochin voort.
Concessies werden ook gedaan in de verhouding tot de staat. De
Doechoboren hadden waardering voor de goede daden van Aleksander I en
baden zelfs voor hem. Desondanks kwamen ze met hem in botsing.
Aleksander I had niet altijd de sterke wil om zijn goed bedoelde
plannen door te zetten. Hij weifelde vooral na 1820. De aan de
Doechoboren vijandig gezinde ambtenaren en orthodoxe priesters kregen
toen de vrije hand. Dezen konden terecht wijzen op het gebrek aan
patriottisme bij de Doechoboren in de jaren 1812-1815. Deze ambtenaren
en priesters tiranniseerden de Doechoboren, zetten hen en hun leiders
in de gevangenis en maakten hun het leven zuur. Kapustin zelf is in
1817 gearresteerd en gevangengezet en is ca. 1820 aan de gevolgen
daarvan overleden.
De tsaar hoopte vergeefs dat de Doechoboren in de schoot der Orthodoxe
kerk zouden terugkeren. Zij konden echter moeilijk hun geestelijke
persoonlijkheid prijsgeven. Hun loyaliteit had grenzen: zij waren
immers in de eerste plaats onderdanen van God. De voornaamste oorzaak
van botsing was de weigering van de Doechoboren militaire dienstplicht
te vervullen, omdat een christen nooit doden mag, noch ook in dienst
staan van de wereldlijke staat. Dit vraagstuk is voor de eerste keer in
die jaren aan het licht getreden. Het ging hier om een principiële
kwestie van de eerste rang en men kon moeilijk verwachten, dat de
Doechoboren zouden wijken. Men verbood hun plaatsvervangers te huren.
De militaire gouverneur van Cherson, Langer, wilde hen daarom naar
Transkaukasië verbannen, maar de tsaar heeft in 1816 zijn voorstel
verworpen.
Ook de Doechoboren droegen echter schuld aan de slechte verstandhouding
en de onzekere vrede. Er begon toen juist een intensieve kolonisatie
van Taurida en in de nabijheid van de Doechoboren kwamen orthodoxe
boeren te wonen. De Doechoboren prikkelden de ambtenaren door
propaganda van hun geloof en het verbergen van deserteurs.
Men kan dus zeggen, dat de verwachtingen van Aleksander I uit de jaren
1802-804 niet zijn vervuld.
De regering van Nicolaas I deed dan ook alles om hun leven in de jaren
1826-1839 moeilijk te maken. De kwaadaardige administratie en politie
hadden een gemakkelijk spel, omdat de Doechoboren hun in de kaart
speelden. Het ging met Doechoboria economisch bergafwaarts na 1830.
Erger dan het economische was echter het morele verval. De zoon en
opvolger van Kapustin, Vasilij Kalmykov, toonde zich een middelmatige
figuur en was aan de drank verslaafd. Hij is al in 1832 gestorven. Zijn
zoon Illarion, was toen slechts zestien jaar oud en moest nog 14 jaar
lang wachten totdat hij “Christus” worden zou. Zijn naam is
in verband gebracht met de invoering van mysteriën voor
ingewijden, gepaard gaande met orgiën en sexuele uitspattingen. De
werkelijke macht ontglipte hem en kwam in handen van dertig raadgevers,
een bestuurscomité en tribunaal tegelijkertijd, met dictatoriale
macht bekleed. Dit college tiranniseerde alle Doechoboren.
Er was zelfs sprake van moorden, waaronder het begraven van levenden.
Het aantal slachtoffers van dit regime varieert bij verschillende
historici tussen 21 en 400. De misstanden waren vermoedelijk niet zo
groot als zij afgeschilderd zijn, maar de tsaristische regering greep
de gelegenheid aan, om hen te bestraffen. Zij werden allemaal —
schuldigen met onschuldigen — bij keizerlijk decreet van 17
februari 1839 naar het district van Achalcychsk (latere Achalkalaki) in
Transkaukasië, in de nabijheid van de nieuwe Russische grens
verbannen. Zij mochten hun roerend goed meenemen en de onroerende
goederen verkopen. Een uitzondering werd slechts gemaakt voor degenen,
die in de schoot der Orthodoxe kerk terugkeerden. De verhuizing werd in
de jaren 1841-1845 uitgevoerd. Er vertrokken in de jaren 1841, 1842,
1843 resp. 800, 800 en 900 Doechoboren. Wij hebben geen cijfers uit de
volgende jaren. De schattingen van het totale aantal der verbannenen
lopen zeer uiteen. Het cijfer varieert tussen 2500 en 12.000. Hun
waarschijnlijke aantal was ca. 4.000. In Moločnye Vody bleven ca.
500-1000 Doechoboren achter.
Er vonden toen ook gedwongen of vrijwillige verhuizingen van Molokanen
en Subbotniki naar de Kaukasus plaats, vooral van de radicale
groeperingen, die met hun “Christussen” en profeten van een
“Beloofde Land” in de Kaukasische dalen of Perzië
droomden. De Doechoboren waren door deze dromen niet bevangen, maar
vreesden de verhuizing niet.
De verbannen Doechoboren kwamen op de Mokrye Gory (Natte Bergen) in het
district van Achalkalaki terecht. Deze verbanning heeft het hun
mogelijk gemaakt, om “grensmensen te blijven [33].
Een nieuwe periode in de Doechoborse geschiedenis begon, vol avontuur,
gevaren en heroïsme.
Toen de Moločanse Doechoboren naar Mokrye Gory vertrokken, was het met
de expansie van hun sekte afgelopen. Zij was langzamerhand in het
defensief gedrongen. Naarmate de 19e eeuw voortschrijdt, verdwijnen de
overige Doechoboren uit ons gezicht en er blijven slechts
Transkaukasische over.
Al vóór 1840 leefden in Transkaukasië duizenden
Doechoboren. Sommigen van hen sloten zich bij de Moločanse groep aan.
De lotgevallen van de overigen zijn onbekend.
Een enorme verandering voltrok zich in de houding van de
Transkaukasische Doechoboren tegenover de omliggende wereld en ook in
de houding van de ambtenaren tegenover hen. Deze, relatief
geïsoleerd levende sektariërs zouden voortaan als welkome
instrumenten van russificatie der overige bevolking beschouwd worden,
als goedmoedige ordelijke kolonisten, die op tijd hun belastingen
betaalden en geen aanleiding gaven tot optreden; vlijtige mieren die
zich in deze onherbergzame streken op een voortreffelijke wijze
aangepast hadden. Het was dus beter, om zich met hun samenleving niet
te veel te bemoeien [34].
Het relatieve isolement der Doechoboren vloeide gedeeltelijk uit hun
geloof voort, een uitverkoren volk te zijn. Zij wisten anderzijds goed,
dat ze geen volmaakte mensen waren. Vandaar de moeite eigen gebreken
voor de ogen van de buitenwereld zorgvuldig te verbergen. Deze houding
was begrijpelijk, omdat ze na 1845 steeds meer terrein verloren en het
was hard nodig om datgene te bewaren, wat zij nog bezaten. Het
isolement was echter ook veroorzaakt door de beperkende maatregelen van
de Russische regering, die hun o.a. verbood in de steden te wonen.
De afsluiting van de Doechoboren, hetzij vrijwillig of gedwongen, kon
nooit volkomen doorgevoerd worden. Zij werden telkens weer door de
omstandigheden van het leven tot contact met andere groepen gedwongen,
van welke aard deze betrekkingen dan ook zijn mochten. Vooral na 1877
brak de isolatie geleidelijk af.
Wij zullen nu zien hoe dit gekomen is.
De naar Transkaukasië verbannen Doechoboren hadden in het begin
twee grote vijanden: een van hen was het koude klimaat van de op ca.
1800 meter boven de zeespiegel gelegen Mokrye Gory. Deze streek was
kaal en onvruchtbaar, met koude winden en slechts de sterksten waren in
staat, om zich aan te passen. De sterfte was in de eerste jaren na hun
aankomst zeker hoog. De Doechoboren hebben deze vijand overmeesterd en
stonden later bekend als een stoer, krachtig, gehard, gezond en schoon
mensenras.
De tweede vijand waren verschillende roversbenden, gedeeltelijk uit de
“Gorcy” (bergvolken) — o.a. Tsjètsjenen,
Tsjerkessen, Lezginen, Kabardijnen en Osseten — gerekruteerd, ten
dele van Tataarse en Turkse afkomst.
In de jaren 1832-1859 woedde een grote opstand van de bergvolken tegen
het Russische bestuur, onder leiding van Šamil. De Doechoboren
hadden in de eerste jaren na hun aankomst zwaar te lijden door de
aanvallen van deze roversbenden, die niet alleen hun vee wegroofden,
maar ook mensen als slaven wegvoerden.
De Doechoboren stonden hier in het begin wat onwennig tegenover, maar
wapenden zich spoedig en brachten aan deze benden zware nederlagen toe.
Er bestond een niet geheel denkbeeldig gevaar, dat de Transkaukasische
Doechoboren zich te veel aan deze harde omstandigheden van het leven
zouden aanpassen, moreel achteruit zouden gaan en hun godsdienstige
beginselen verzaken. Zij zijn aan dit gevaar slechts gedeeltelijk
ontsnapt.
De opstand der bergvolken eindigde in 1859 en er volgde een tijdperk
van pacificatie en vestiging van het Russische gezag met alle
zegeningen, maar ook ellende en gevaren van dien.
Intussen bouwden de Doechoboren hun acht dorpen in het district van
Achalkalaki in het westelijke gedeelte van het gouvernement van Tiflis
aan de grenzen van de gebieden van Kars en Batum. Vier van die dorpen,
waaronder Goreloe, lagen aan de grote weg van Achalkalaki naar
Aleksandropol, de overigen wat ter zijde. Goreloe werd al gauw het hart
van deze kleine Doechoboria. Daar woonden de leiders met hun
medewerkers en persoonlijke garde, “kozakken” genaamd. In
Goreloe stond ook een nieuw, uit twee huizen bestaande “Sirotskij
Dom”, met ongeveer dezelfde bestemming als dat in “Moločnye
Vody”. De naam “Sirotskij Dom” kreeg vier
betekenissen: 1) het bestuurscentrum van Doechoboria; 2) het
gebedshuis; 3) de gemeenschappelijke Doechoborse goederen, deels
bestaande uit landerijen, weideplaatsen, kudden, deels uit giften en
belastingen in geld en natura. Deze goederen dienden als voorraad in
geval van nood, voor het onderhoud van de leiders, die deze kapitalen
naar hun believen beheerden en af en toe ook voor omkoperij; 4) de
letterlijke betekenis van “huis”, boven aangegeven.
De naburige bevolking bestond behalve uit de genoemde bergvolken en
Tataren uit Armeniërs. De betrekkingen van de Doechoboren tot de
laatsten schijnen van vriendschappelijke aard te zijn geweest.
De grond in Mokrye Gory was ongeschikt voor de verbouw van granen, met
uitzondering gerst en haver. Er groeide daar echter een uitstekend gras
en de nieuwe bewoners hebben zich dan ook, blijkbaar met groot succes,
op de veeteelt toegelegd. Zij kregen eerst staats-gronden toegewezen en
huurden gezamenlijk uitgestrekte weiden van de staat, of van anderen
voor een langdurige periode. Later deed ook het privaat bezit zijn
intrede en ging overheersen, zoals wij zullen zien uit de
gebeurtenissen in de jaren 1893-1895.
Maar landbouw en veeteelt waren niet hun enige bronnen van inkomsten.
Zij verdienden ook geld als voerlieden en kooplieden.
Niet alle Doechoboren zijn in het district van Achalkalaki gebleven.
De Russische administratie heeft al spoedig haar strenge houding laten
varen en hun toestemming gegeven om elders in Transkaukasië te
gaan wonen. Er was in deze door oorlogen verwoeste en ontvolkte streken
plaats genoeg. Een groep vond ca. 1855 geschikte woonplaats in
het district van Borčalinsk, oostelijk van Achalkalaki, waar de
levensomstandigheden milder waren. Zij woonden in Baškičet en
omgeving.
Een tweede groep van Doechoboren ging in ongeveer dezelfde tijd in het
gouvernement van Elizavetpol wonen, waar zij in een schilderachtig dal
onder hoge bergketens vier dorpen bouwden met als centrum Slavjanka.
Het landschap aldaar was sprookjesachtig mooi, eeuwenoude wouden,
weelderige vegetatie en vruchtbare grond. Slavjanka is een belangrijk
doorgangscentrum geworden van Tiflis naar Elizavetpol, waar vele
reizigers aankwamen. Wat echter nog belangrijker was: ook een
doorgangscentrum van ideeën. Is het dan te verwonderen, dat de
Doechoborse leiders in Goreloe het vertrek van beide groepen met lede
ogen aanzagen? Er bestond een zeker niet denkbeeldig, gevaar dat zij
van elkaar gingen vervreemden. De leiders legden zich echter bij het
voldongen feit neer, omdat het een economische noodzaak was.
In 1878 vertrok nog een derde groep, die in het op Turkije veroverde
gebied van Kars ging wonen. Deze Doechoboren verhuisden om de volgende
redenen: 1) overbevolking in Mokrye Gory; 2) de grond in Kars was zeer
vruchtbaar; 3) om het Russische gezag te ontvluchten, door zich zo ver
mogelijk van het centrum van Rusland te verwijderen.
Door het vertrek van talrijke geloofsgenoten bleef het aantal in het
district van Achalkalaki wonende Doechoboren vrij constant. Het was
mogelijk om de heersende status quo en de oorspronkelijke eenvoudige
organisatie te handhaven. De feitelijke banden tussen de vier
Doechoborse groeperingen waren vrij los.
De Transkaukasische Doechoboren negeerden zoveel mogelijk de Russische
justitie en administratie. Zij werden gedwongen om het bestuur in hun
dorpen aan de Russische administratie aan te passen en
“staršinas” (dorpshoofden) met hun helpers en een
“opperdorpshoofd” in Goreloe te kiezen.
Deze aanpassing was echter zuiver uiterlijk. Ook hun houding tegenover
de dienstplicht bleef afwijzend. De Doechoboren hielpen weliswaar in
1877 de in het Kaukasische gebied opererende Russische legers met het
vervoer van proviand en zieken, maar hun hulp was door omstandigheden
afgedwongen en niet spontaan geweest. Zij waren immers overtuigd, dat
ze vrije mensen waren, die met uitzondering van betaling van
belastingen, niet met de Russische staat te maken hadden.
De Transkaukasische Doechoboren vielen op door hun blauwe half-kozakse
kleding en hun dialect en maakten naar buiten een uitermate gunstige
indruk: krachtig, vlijtig, zindelijk, intelligent, hartelijk, met
gemeenschapszin, behulpzaamheid en broederlijke liefde. Mensen van
gezonde gezinnen, ontstaan door uit ware liefde gesloten huwelijken,
democraten, socialisten…...
De werkelijkheid was minder mooi. Er kwamen ook hevige twisten voor,
dronkenschap en overmatig gebruik van tabak. Ouders bepaalden vaak de
keuze van de levensgezellen hunner kinderen en op sommige plaatsen
stond het familieleven onder de druk van het bijeenwonen van enkele
gezinnen in een huis. Het sexuele leven van de Doechoborse leiders en
hun lijfwacht was niet onberispelijk. De opvoeding van Doechoborse
kinderen herinnerde veelal aan die in de Orthodoxe familie. Men vond in
de toenmalige Transkaukasische Doechoboria naast intelligente en
geestige woorden en handelingen ook veel bijgeloof, kwakzalverij en
achterlijkheid. Alle latere beweringen ten spijt, zijn zij
vóór 1894 nooit vegetariërs geweest. Behalve het
Sirotskij Dom en gemeenschappelijk gebruik van sommige weiden, was er
van “socialisme” weinig te bespeuren. Ook de democratie was
eerder schijn dan werkelijkheid. Elk dorp had weliswaar een zekere
autonomie en men nam beslissingen op de door alle mannen bezochte
vergaderingen, maar deze democratie bestond alleen, voor zover het hun
leider in Goreloe toeliet. Sommige van de beslissingen waren door hem
geïnspireerd.
De Doechoborse leiders hadden echter anderzijds weinig machtsmiddelen
om hun wil op te leggen, des te minder, daar er geen geschreven
grondwet bestond. Er hing veel van hun moreel gezag en de volgzaamheid
der gewone Doechoboren af. De leiders hadden twee machtige bondgenoten:
1) in het bewustzijn van de Doechoboren, dat ze een afzonderlijk volk
waren en bij elkaar moesten blijven; 2) in de vrees van de laatsten
zich los te maken van de Doechoborse gemeenschap. Maar ook deze
bindende factoren werden geleidelijk zwakker.
De machtsverhoudingen veranderden langzamerhand door het ontstaan van
een bijzondere geestelijke en maatschappelijke aristocratie, de zgn.
“stariki”. Het woord “starik” (oudere man,
ouderling), betekende aanvankelijk elke volwassen man, die aan de
vergaderingen mocht deelnemen, later kreeg het een meer exclusieve
betekenis. Deze ontwikkeling was in 1887 nog niet geheel voltooid.
De Transkaukasische Doechoboren stonden bij dat al op een hoger
geestelijk en economisch peil dan de overige Russische boeren, maar zij
zakten geleidelijk af, zich steeds meer vervreemdend van hun idealen.
De Doechoboren stonden in de jaren 1870-1886 voor onopgeloste
problemen, o.a. dat van het leiderschap en de aanvaarding van de
moderne civilisatie [35].
Wij moeten nu nog wat meer over de Doechoborse leiders zeggen. Ook in
Transkaukasië werden de Doechoboren door het geslacht Kalmykov
geregeerd.
Zij waren er echter niet gelukkig mee: 1) geen van deze Kalmykovs heeft
de voorgeschreven leeftijd van dertig jaar bereikt, om aldus
“Christus” te kunnen worden. De godsdienstige fundering van
hun gezag viel daardoor weg.
Illarion Kalmykov is in 1841 of 1842, 25 of 26 jaar oud, overleden.
Diens eerste zoon Peter stierf in 1864 op de leeftijd van 28 jaar en
zijn echtgenote, Lukerija Vasil’evna, geboren Gubanova, was geen
Kalmykova. Daardoor kreeg hun heerschappij een “werelds”
karakter; 2) geen van hen was een sterke persoonlijkheid en hun moreel
gedrag liet alles te wensen over. Dat had echter geen nadelige gevolgen
voor de Doechoboren. De feitelijke leiding was in handen van andere
mannen en de Doechoborse gemeenschap werkte uit zelfbehoud hard en
hield zo het hoofd boven water en ging zelfs vooruit; 3) de Kalmykovs
waren in godsdienstig opzicht geen scheppende geesten.
Het was wel een gelukkige omstandigheid voor Doechoboria, dat Peter
Kalmykov in 1864 opgevolgd is door zijn buitengewoon mooie en begaafde
vrouw Lukerija Vasil’evna, een dochter van Vasilij Gubanov en
Agrefena Savel’evna. Men kon de Gubanovs tot de krachtigste en
meest vooraanstaande Doechoborse geslachten rekenen.
Lukerija Vasil’evna Kalmykova regeerde over haar geloofsgenoten
22 jaar lang.
Deze periode wordt terecht “het gouden tijdperk van
Doechoboria” genoemd. Zij was een
intelligente vrouw, gevoelig en niet zonder diplomatieke gaven. Zij
wist ongetwijfeld op Doechoboria haar stempel te drukken.
Omdat de “Christus-waarde” bij haar betwistbaar was,
berustte haar gezag op de erfelijke rechten in het geslacht van
Kalmykov.
Er hing veel van haar persoonlijke kwaliteiten af. Zij toonde zich
krachtig en wist zich de harten van allen te veroveren. Haar moreel
gezag was ongetwijfeld groot. Het is echter veel moeilijker uit te
maken, hoe groot haar aandeel bij het dagelijkse bestuur was. Zij kon
lezen noch schrijven en was al om deze redenen op de hulp van anderen
aangewezen. Er woonden toen in Goreloe enkele bekwame mannen, die haar
terzijde stonden: leden van haar eigen familie, de Gubanovs, verder
Aleksej Zubkov, het opperdorpshoofd in Goreloe, Ivan Baturin, de
beheerder van de goederen van het Sirotskij Dom, en anderen, wier namen
verloren zijn gegaan.
Volgens sommigen regeerde zij despotisch, bouwde opnieuw de cultus van
het door God geïnspireerd leiderschap op en de Doechoboren
vereerden haar als een godin — angstvallig en bevend, maar ook
geestdriftig. Anderen schreven echter over de ongehoorzaamheid van de
Doechoboren: dat zij vaak met tranen in de ogen haar geloofsgenoten op
het rechte pad brengen moest.
Het is op grond van de schaarse gegevens moeilijk uit te maken hoe het
precies was, maar het staat vast: 1) dat zij vrij veel bereikt heeft;
2) dat ze, zo niet als godin, dan toch als moeder vereerd werd; 3) dat
de economische welvaart van de Doechoboren in haar tijd groeide. De
waarde van de eigendommen bij het Sirotskij Dom werd, zonder
landerijen, weiden en kudden tussen de 200.000 en 500.000 roebels
geschat.
Zij vertegenwoordigde met haar naaste medewerkers Doechoboria naar
buiten. De betaling van belastingen in het district van Achalkalaki aan
de Russische staat geschiedde door haar. De aldaar wonende Doechoboren
kwamen haast nooit in contact met de Russische ambtenaren. Het is niet
duidelijk hoe het met de Doechoboren in andere gouvernementen geregeld
was.
Lukerija Vasil’evna dwong door haar tactvol, beheerst optreden
respect bij de Russische administratie af en grootvorst Michail
Nikolaevič, de gouverneur-generaal van de Kaukasus, bezocht haar een
enkele keer en werd in Goreloe feestelijk onthaald.
Zij moest moeilijkere problemen oplossen en grotere gevaren omzeilen
dan haar man. Er dreigde in 1877, in verband met het uitbreken van de
oorlog met Turkije, een kritische toestand te ontstaan, omdat de
Russische autoriteiten de medewerking der Doechoboren eisten, wat tegen
hun beginselen indruiste. Zij zond onderhandelaars naar St. Petersburg
en wist te bedingen, dat de Doechoborse bijdrage zich tot de
gezondheidsdienst, het vervoer en de bevoorrading van soldaten
beperkte. Lukerija Vasil'evna behoedde door dat compromis Doechoboria
voor een ramp.
De kennismaking met de Russische officieren en soldaten is niet zonder
gevolgen gebleven. De oorlog van 1877-1878 heeft aan de Doechobor niet
alleen geldelijke winsten, maar ook kiemen van gisting en spanningen
gebracht. De leidende Doechoboren in Goreloe voelden de volle kracht
van de Russische staat. Hun ogen gingen open en hun politieke horizon
werd breder. Er vond bij deze ongewilde ontmoeting een uitwisseling van
gedachten plaats, al was het alleen maar op kleine schaal. Een
voorbeeld daarvan is vorst Chilkov, een van de hoge Russische
officieren, die bijna Doechobor geworden is.
Sommige Doechoboren werden geschokt door al dat bloedvergieten en
menselijk leed. Er waren echter ook “minder verheven”
invloeden: de toeneming van dronkenschap en roken. Lukerija
Vasil’evna bestreed deze ondeugden waar mogelijk, zonder ze
volledig te kunnen uitroeien.
Maar Doechoboria werd bedreigd door nog grotere kwalen: 1) door
spanningen binnen de
Doechoboria zelf. Er waren Doechoboren, die de leiders in Goreloe hun
samenwerking met de Russische autoriteiten verweten. Daarmee gingen
persoonlijke rivaliteiten en jaloezie van verschillende geslachten
gepaard; 2) door het gevaar, verzwolgen te worden door de groeiende
massa van de overige Kaukasische bevolking, die van 3.521.000 in 1873
tot ca. 4.415.000 in 1886 in aantal steeg; 3) door de dreigende
vervreemding van de vier groepen van Doechoboren; 4) door het groeiend
aantal van Doechoboren, die onder de overige bevolking ging wonen. Dit
aantal was weliswaar nog niet groot, maar de beweging was toch
verontrustend.
Het was dan ook hard nodig, alle Transkaukasische Doechoboren vaster
aan elkaar te binden en van de overige wereld af te zonderen [36].
Lukerija Vasil'evna talmde niet. In verband met haar
“centralisatiepolitiek” stonden haar bezoeken aan de
Doechoboren te Elizavetpol en Kars en de opneming in het Sirotskij Dom
van Peter Vasil’evič Verigin.
De laatste was uit Slavjanka in het gouvernement van Elizavetpol
afkomstig. Hij is in 1858 of 1859, in elk geval op 29 juni, in het
genoemde Slavjanka geboren als zesde van de zeven zonen van Vasilij
Lukanovič Verigin en Anastasija Vasil’evna. Men rekende de
Verigins tot de rijkste Doechoborse families met trotse
familietraditie. Zij waren vitaal en dapper, maar deze eigenschappen
gingen met religieuze ernst gepaard. De ouders van P.V. Verigin waren
vriendelijke mensen en streng gelovige Doechoboren, die veel voor
anderen deden en talrijke bezoeken ontvingen. Hoewel niet geheel vrij
van egoïsme op economisch gebied, waren zij vrij populair.
De familie Verigin was met een ander vooraanstaand geslacht verwant,
nl. dat van Vereščagin. Hun verwantschap met de Kalmykovs en
Gubanovs is onzeker.
Over de persoon van Peter Vasil'evič Verigin kan men zeggen dat hij
eigenschappen in zich verenigde, die onverenigbaar schenen. Hij had
enerzijds levenslust, aanleg voor het praktische, liefde tot het
boerenbedrijf en handwerk en hij was behendig en intelligent. Men vond
bij hem anderzijds neiging tot dromerijen, overpeinzingen en
filosoferen. De gesprekken, die hij thuis bij het komen en gaan van
bezoekers hoorde, gaven hem voldoende stof tot nadenken, want het waren
behalve Doechoboren ook mensen van andere geestelijke stromingen. Hij
kreeg op deze wijze een overzicht over alle mogelijke in de Kaukasus
wonende sekten en hun leer. Peter speelde dus op den duur de rol van
een dorpsfilosoof, omgeven door een paar trouwe vrienden en
bewonderaars. Een filosoof, die bovendien buitengewoon knap was van
uiterlijk.
Peter Vasil’evič Verigin was ook een van de weinige Doechoboren,
die konden lezen en schrijven. Hij is in 1878 met Avdotja
Grigor’evna Kotelnikova getrouwd. Het was een huwelijk uit pure
liefde, al waren de rijke Kotelnikovs ook zonder liefde gewenste
huwelijkspartners.
In 1881 is er in zijn leven een grote verandering gekomen. Lukerija
Vasil’evna, toen nauwelijks 40 jaar oud, heeft de 23-jonge Peter
na een van haar bezoeken aan Slavjanka naar Goreloe meegenomen, hem van
zijn jonge vrouw laten scheiden en hem als een achttiende-eeuwse
vorstin tot haar favoriet en minnaar gemaakt. Politieke overwegingen
hebben daarbij, naast persoonlijke gevoelens, een rol gespeeld. Er
heerste bij sommige Doechoboren van Elizavetpol en Kars een gevoel van
onbehagen en ontevredenheid over de naar hun gevoel te ver gaande
samenwerking van hun leiders in Goreloe met de Russische staat. Tot
deze ontevredenen behoorde ook Peter Vasil’evič Verigin en hij
stak zijn gevoelens zeker niet onder stoelen en banken. Daar hij een
begaafde en aantrekkelijke man was, bestond er gevaar van de vorming
van een “fronde”. Het was daarom raadzaam Peter naar
Goreloe mee te nemen, onder toezicht te houden en eventueel “op
te voeden”.
Hij bekleedde daar geen bepaald ambt en was een soort minister zonder
portefeuille. Er zijn geen bewijzen voorhanden voor de latere bewering,
dat Lukerija Vasil'evna Peter als haar opvolger en dus toekomstige
Doechoborse leider wilde opkweken, al is het niet uitgesloten, dat er
ogenblikken waren, dat ze daar aan gedacht heeft en dit ook heeft laten
doorschemeren.
Peter Vasil’evič vervulde zijn “taken” van 1881 af
tot 1886, d.i. tot Lukerija’s dood. Hij en zijn ouders legden
zich bij de toestand uiteindelijk neer. Zij hoopten blijkbaar, dat hij
eens de Doechoborse leider en opvolger van Lukerija Vasil’evna
zou worden.
De intieme betrekkingen van Lukerija Vasil’evna met Peter
Vasil’evič werden zorgvuldig gecamoufleerd, maar de leidende
mannen in Goreloe waren toch op de hoogte en keurden de verhouding af.
De overige inwoners van Goreloe wisten het waarschijnlijk ook. Zij
mochten P.V. Verigin niet. De Doechoboren in andere dorpen, die Peter
met Lukerija vaak samen zagen, schijnen ervan overtuigd te zijn
geweest, dat Peter haar zoon was en tot haar opvolging was voorbestemd
[37].
Het onvrijwillig favoritisme, gepaard gaande met een zekere hoogmoed,
was zeker niet de voornaamste reden, waarom de jonge Verigin in Goreloe
impopulair was. Evenmin zijn drankzucht en ongeregelde leefwijze.
De Doechoboren waren aan dergelijke dingen bij hun leiders allang
gewend en waren bovendien zelf niet veel beter [38].
Wij mogen evenmin de jaloezie wegens zijn aanspraken op leiderschap als
de hoofdoorzaak beschouwen. De leidende mannen in Goreloe, evenals de
inwoners van dat dorp, waren vermoedelijk geprikkeld door Peters
kritiek op hun slappe houding tegenover de Russische staat en door zijn
afkeer van civilisatie. Zij waren veel minder bang voor hun positie als
wel daarvoor, dat Peter Vasil’evič Verigin, wanneer hij er in
slagen zou zich van de leiding in Goreloe meester te maken, door zijn
vreemde ideeën en roekeloos optreden Doechoboria aan de rand van
afgrond zou brengen.
Peter droomde nl. toen al van de terugkeer van de mensen tot de
natuur, tot het paradijs-leven en de goddelijke eenvoud. Zijn
gedachten waren een protest tegen de, de kleine Doechoboria
bedreigende, moderne civilisatie. Het waren ideeën, die weliswaar
potentieel reeds in de oude Doechoborse leer opgesloten lagen, maar die
Peter consequent “ad absurdum” doordacht ongeveer in de
volgende vorm: dieren hebben geen bruggen nodig, omdat zij de
grootste rivieren gemakkelijk overzwemmen. De mens moet bruggen slaan
omdat hij het kinderlijke vertrouwen in de natuur verloren heeft.
De bouw daarvan vergt enorme offers en waar dient het voor? Om
menselijke wezens sneller bij elkaar te brengen, te vernietigen en tot
slaaf te maken. Ook de bouw van ziekenhuizen is overbodig, Men kan de
dood toch niet ontlopen. De mens is immers geen heer, maar slechts gast
op deze aarde. Hij moet niet trachten zich definitief op haar te
vestigen en aldus overbodig werk te verrichten. Is er niet geschreven:
“de mens zal bij brood alleen niet leven”, of
“aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien
noch verzamelen in schuren; en Uw hemelse Vader voedt nochtans
dezelve?” God heeft ons door deze woorden van de slavernij van
het lichamelijke werk bevrijd als een os van het juk. En draagt de
eigenaar eraan schuld, als de os zelf het juk niet afwerpen wil? Moet
hij dan de zweep nemen en hem wegjagen? Hij zou in dat geval geweld
plegen, en, omdat de Here God vrijheid is, kan hij geen gebruik van
geweld maken. Alles hangt van ons af, of wij slaven dan wel vrije
mensen willen zijn. Het is onaangenaam, om slaaf te zijn, maar nog
erger is het, andere mensen tot slaaf te maken. Het doel van het
menselijke leven ligt niet in de strijd tegen de natuur, maar in de
onderwerping aan haar wetten. De mens is niet voor het lichamelijke,
maar voor het geestelijke werk geschapen. Het beste was om geleidelijk
op te houden lichamelijk werk te verrichten en vrede en zegen te gaan
verkondigen, die met onthouding nauw verbonden zijn. Er is brood
genoeg; men moet alleen eigen begeerte beperken. De aarde zou tot haar
oorspronkelijke toestand terugkeren en, met fruitbomen, struiken en
gewassen begroeid, aan de mens genoeg voedsel bieden. Het mensdom zou
het natuurlijke, door Adam en Eva verloren aardse paradijs herwinnen.
Er zijn fruitbomen, die 100 poed (1 poed = 16.4 kg) fruit per jaar
opbrengen. Een dergelijke boom kon op zijn minst tien mensen
onderhouden. Laat dan alle straten en pleinen in de Russische steden
met bossen beplant worden. De mens heeft ook geen kleding nodig en kan
naakt lopen. Het is geen schande en men zou er geleidelijk aan wennen.
Slechts de geestelijke naaktheid is droevig [39].
Deze gedachten zijn weliswaar eerst in 1896 op papier gezet, maar
bestonden in een eenvoudigere vorm reeds vóór 1886. Het
is niet geheel uitgesloten, dat Peter Vasil’evič Verigin zijn
nudisme in Goreloe, met of zonder toestemming van Lukerija
Vasil’evna, bij wijze van proef en in een klein gezelschap, wilde
uitvoeren [40].
Wij mogen rustig aannemen, dat men in Goreloe van zijn ideeën
wist.
Het is dus te begrijpen, dat de wat verburgerlijkte Doechoboren van dit
dorp bij het aanhoren van zijn opvattingen geschrokken zijn. Dat waren
naar alle waarschijnlijkheid de ware redenen, waarom zij niets van hem
moesten hebben.
Maar ook de verhouding van Lukerija Vasil’evna tot Peter
Vasil’evič verkoelde en is op dramatische wijze geëindigd.
De liefde van Peter tot zijn vroegere vrouw bleek sterk te zijn en hij
onderhield in het geheim betrekkingen met haar. Lukerija
Vasil’evna is dit te weten gekomen, heeft zich erg opgewonden, is
ziek geworden en kort daarna, d.i. op 15 december 1886 overleden. Zij
heeft, alle latere beweringen ten spijt, geen opvolger aangewezen [41].
Zij liet haar geliefde Doechoboria in staat van latente gisting achter.
De latere partijen tekenden zich reeds af en de confrontatie met de
steeds meer opdringende moderne staat en maatschappij stond voor de
deur.
De Kalmykovs waren op geestelijk gebied niet creatief geweest. Er
vonden desondanks onder de oppervlakte veranderingen in de Doechoborse
leer plaats, die haar steeds ingewikkelder maakten. P.V. Verigin was
daarbij de enige bij name bekende Doechoborse denker [42].
De Doechoborse leer uitte zich vooral in hun “psalmen”.
Deze ondergingen veranderingen door het weglaten, vergeten of toevoegen
van woorden.
Enkele hiervan werden met hun archaïsche uitdrukkingen door de
ontwikkeling van de taal minder begrijpelijk. Nieuwsgierige reizigers
merkten bovendien in de Doechoborse “psalmen” en
redeneringen tegenstrijdigheden op. De Doechoboren zelf maakten er zich
niet druk over [43].
Men vond in hun leer twee tendenties: 1) een typisch Doechoborse als
voortzetting van de leer in Moločnye Vody; 2) een tweede, die, althans
in zekere mate, aan de Grieks-orthodoxe leer herinnerde.
Men ziet dit tweeslachtige in hun leer over God en Christus. God leeft
zowel in de wereld als in de mens. “God is geest, God is woord,
God is mens....elke rechtgelovige mens mag zich tempel Gods
noemen....Jaagt de Heilige Geest van U niet weg....” [44]. Hier
spreekt vooral de Doechoborse traditie.
Maar men vindt ook de opvatting, dat God een persoonlijk, buiten deze
wereld, hoog in de hemelen wonend wezen is. Zij baden: “Vadertje,
onze Hemelse Heer....neemt ons tot U in de hemel, in Uw hemels
koninkrijk op....Mijn God, geeft mij, o God, een legerstede in Uw
hemelse land....” [45].
Hun leer over Christus is nog gecompliceerder. Ook hier echter de
opvatting van Christus als het Goddelijke Verstand, naast de kerkelijke
leer over de gekruisigde Christus als Verlosser. De levende Christus
ging in het uitverkoren Doechoborse geslacht wonen. Daarom vereerden de
Doechoboren h.i. de levende Christus en de orthodoxen een dode.
Christus heeft zich na zijn overlijden aan de menselijke chaos
onttrokken en zich in de hemel schuil gehouden. Hij ging daarna in de
apostelen en hun opvolgers — de Doechoboren — wonen.
Christus woont van die tijd af voortdurend in dit geslacht, gaat van
één generatie op de volgende over en zo al het tot het
einde der tijden op zichtbare wijze geschieden en daarna op zichtbare.
Bij het einde aller tijden verschijnt Hij op zichtbare wijze om de
zondaars te vonnissen. Na het Laatste Oordeel zullen de zondaars van de
aardbodem verteerd worden en ter helle varen tot de eeuwige pijn. De
rechtvaardigen zullen samen met Christus op de aarde blijven wonen [46].
Men moet onder het begrip “hemel” niets anders verstaan dan
“het ene door God uitverkoren geslacht en niet het
duivelse” [47].
Er was dus een soort aards gerichte christologie en leer van het
Goddelijke wezen. Er bestond gevaar, dat men op den duur God en
Christus met de natuur zou gaan gelijkstellen.
Omgekeerd er is een sterke trek van vergeestelijking: “Wij weten,
dat Christus gekruisigd is, daardoor de hel heeft vernietigd,
overledenen uit de dood heeft opgewekt en aan ons een voorbeeld van
lijden voor de waarheid gegeven heeft. Hij is geestelijk
herrezen....Christus is in de rechtvaardige mensen herrezen....Hij is
een symbool van de vernieuwing van de geestelijke mens...”Zo
staat het in de Doechoborse “psalmen” geschreven”
[48].
Hij is de geest van de Hoogste Wijsheid, waarheid en liefde. Het
oordeel van God bestaat daarin, dat iedereen in zijn binnenste
geoordeeld zal worden [49].
De tweede komst van Christus wordt op een wijze geschilderd, die aan de
Apocalyps herinnert: “Verschrikkelijk zal die dag van de tweede
komst van Christus, de toekomstige rechter, zijn.....Ontelbare engelen
zullen hem bedienen en de bazuinen blazen....de doden zullen uit hun
graven herrijzen....De gehele aarde zal door zijn vuur verbrand worden
[50].
Maar men komt in de “psalmen” ook varianten van bijbelse
teksten tegen, zoals het volgende “Waarin heeft zich de liefde
van God tot ons geuit? Daarin, dat Hij zijn enige Zoon in de wereld
gezonden heeft, opdat wij door hem het leven zouden ontvangen”
(vgl. Joh.3:16) [51]
Of - men komt ideeën tegen, die aan die van het Nieuwe Testament
herinneren: “Betuigt Uw erkentelijkheid aan Christus, God en
Schepper en Uw bruidegom, voor zijn onuitsprekelijke
geschenken....Stralende wolken zullen hen (bedoeld zijn de heiligen en
de Doechoboren) in de hemelse hoogte opheffen....Zij zullen daar samen
met Christus in loffelijke geestelijke lichamen het eeuwige leven
ingaan en het koninkrijk Gods binnentreden....” [52].
Onduidelijk was ook hun leer over Maria, de moeder van Jezus. Zij werd
vaak als gewone vrouw beschouwd, maar soms als “Moeder
Gods”, waarbij Christus in haar nu eens geestelijk, dan wel
lichamelijk geboren is [53].
De Orthodoxe tendentie is hoogstwaarschijnlijk daardoor te verklaren,
dat het Orthodoxe geloof een taai leven had, dat het bewust of half
bewust door hele generaties heen bleef voortleven en later soms weer
tot uiting kwam. De toen in Transkaukasië “de Gekruisigde
Christus” verkondigende Štundisten en Baptisten kunnen
moeilijk op de Doechoborse massa invloed van betekenis hebben gehad.
Zij beïnvloedden slechts enkelingen. [54]
Wij hebben al eerder gesproken over het “Christus zijn” van
de Doechoborse leiders (zie blz.16, 2) en zien nu, dat er vrij weinig
van overgebleven is. Toch heeft zich deze Christus-verering in zekere
mate gehandhaafd, vooral bij de minder ontwikkelde Doechoboren.
Zij waren er immers aan gewend en hadden er, evenals sommige andere
Russische plattelanders, behoefte aan. Een voorbeeld hiervan: Kondratij
Malevanyj, een van de Baptistische predikanten, stond in oktober 1890
in het Oekraïense dorp Tarašča bij Kiev op een verhoogde
plaats en zong met een krachtige stem het volgende lied:
“....Hoort de Goddelijke stem van de in boomgaard zingende. Hij
zingt met een nieuwe stem. Eeuwige lente is in aantocht”. Een
eenvoudige boerin Marfa, wierp zich in staat van verrukking voor zijn
voeten en riep: “Je bent voorzeker Christus, de Verlosser van
deze wereld...“en Malevanyj is tegen wil en dank voor de
aanwezige menigte Christus geworden.”
Ook de Doechoborse leiders moesten vermoedelijk af en toe de rol van
Christus spelen, omdat men het zo wilde [55].
De zedenleer nam bij de Transkaukasische Doechoboren een belangrijkere
plaats in dan in Moločnye Vody. Wat het meest opviel was het veelvuldig
gebruik van het begrip “vrijheid”. Het overheersende morele
optimisme, het zelfvertrouwen en het bewustzijn een uitverkoren volk te
zijn, maakten gedeeltelijk plaats voor meer sombere en bescheiden
opvattingen. Sommige klonken zelfs erg somber: niet alle Doechoborse
mannen zullen verlost worden, maar slechts één van de
duizend Doechoborse mannen en één uit miljoen Doechoborse
vrouwen. Er zijn behalve de zichtbare ook onzichtbare Doechoboren in
alle kerken, wier aantal 77 bedraagt. Er zijn ook Doechoboren, die zich
niet bewust zijn, dat zij Doechoboren zijn [56].
Dat herinnert aan de zgn. onzichtbare kerk. Dit besef ondermijnde het
exclusivisme van de Transkaukasische Doechoboren. De ervaring had hun
blijkbaar geleerd, dat niet alles wat Doechobors was, goed was en dat
er bijv. onder de Armeniërs goede mensen te vinden waren.
Hoogmoed werd als de grootste zonde beschouwd en men praatte vaker over
zonde dan vroeger. Het is echter niet geheel duidelijk of zij zich ook
de vraag stelden, of er behalve de gewone menselijke gebreken en de
verleidingen van het vlees ook een kosmisch kwaad bestaat. Wij zijn
geneigd te antwoorden: neen. Het begrip “duivel”, voor
zover het bij hen voorkomt, kan gemakkelijk als hoogmoed,
kwaadaardigheid en dgl. opgevat worden. Maar in sommige van hun
“psalmen” klinkt weer een andere toon, die ons uit het
orthodoxe geloof goed bekend is [57].
Zij stelden zich vermoedelijk nooit de vraag, of men deze wereld blij
moet aanvaarden dan wel haar als onaangename gevangenis beschouwen. Hoe
het ook zij: een Doechobor moet goede daden verrichten, want een geloof
zonder daden is dood. Hij moet een dorstige te drinken, een hongerige
te eten geven, gevangenen en zieken bezoeken....Er werd weliswaar
weinig over de naastenliefde gesproken, maar hun zedenleer was sterk
humanitair [58].
Hun rationele redeneringen dreigden evenwel door mechanisch,
gedachteloos gebruik tot starre formules te verworden. Er waren echter
ook irrationele visioenen, zoals het volgende:
“Ik sta op een been en onze steen is Christus. Ik zie boven mijn
hoofd....een krans die op een regenboog gelijkt en deze krans is de
eeuwige roem; ik ben in een glans en gewaad gekleed, omgord door een
gouden gordel....” [59].
Deze irrationele trekken werden sterker zonder echter de overhand te
krijgen.
Een apart probleem vormen de zgn. “Gadanija”, waarvan de
zin ons onbekend is. Dit Doechoborse woord is moeilijk te vertalen,
misschien betekende het “raadsels” of
“speculaties”. Laten wij enkele ervan aanhalen:
“God bestaat sinds de eeuwigheid, maar de Alwijsheid bestond er
a1 voor Hem; God bevindt zich op de berg Sion en deze berg is het
geloof. Er was een tijd, toen het Woord een toevlucht bij God vond en
God bij het Woord (in den beginne was het woord)....De duivel vluchtte
voor het vuur. Jezus Christus voerde uit Egypte 40.000 mensen weg; de
heffing van belastingen is in die tijd begonnen, toen Petrus, het bevel
van Christus opvolgend, de in de ingewanden van een vis gevonden
“stater” aan de ontvanger van belastingen overhandigd
heeft....” [60].
Dus: ook in Transkaukasië was de Doechoborse scheppende fantasie
aan het werk en men kan moeilijk van verstarring spreken. Deze
beweeglijkheid van de Doechoborse leer betekend geen stijging omhoog.
De Doechoboren hadden een afkeer van alle uiterlijke vormen,
voorschriften en wetten. Zij waren immers geestelijke mensen en
onderdanen van God en haalden graag de woorden van de apostel Paulus
aan: “Ik zal mijn wetten in hun verstand geven en in hun harten
zal ik die inschrijven” (Hebr. VIII:10).
Zij konden deze vormen op den duur toch niet missen en schiepen in
plaats van de oude nieuwe. Indien zij consequent gebleven waren, dan
was er geen plaats voor deze, want de godsdienstoefeningen zouden dan
alleen in hun zielen, die tempels van God waren, plaatsvinden. Alle
andere handelingen zouden dan spontaan en zonder voorschriften en
bevelen geschieden, want zij werden door God zelf geleid. Een door God
geleid en volmaakt mens doet nooit kwaad. Het was echter onmogelijk om
consequent te blijven, aangezien geen enkele menselijke samenleving
zonder regels kan leven. Reeds hun “psalmen” waren
eigenlijk een concessie aan het uiterlijke. Het voorzingen en
voorzeggen van “psalmen” en gebeden op hun bijeenkomsten
werd steeds ingewikkelder. Deze godsdienstoefeningen begonnen al erg
vroeg in de ochtenduren. Iedereen zei bij het binnengaan:
“Geloofd zij God, die zich heerlijk gemaakt heeft”. Alle
aanwezigen antwoordden: “Zijn naam is groot op de hele
aarde”. De mannen zaten rechts van de ingang op de banken en de
vrouwen links. Elke Doechobor zong eerst afzonderlijk en daarna zongen
allen gezamenlijk, wat met onderling kussen en twee of drie buigingen
voor elkaar gepaard ging: “buiging voor de mens als levend beeld
van God”. Ook bij de sluiting van huwelijken en begrafenissen
deden de ceremoniën hun intrede [61].
De Transkaukasische Doechoboren hebben van hun leer nooit een sluitend
en consequent doordacht systeem gemaakt. Er bleven tegenspraken en
onopgeloste vraagstukken over en het was dan ook niet te verwonderen,
dat ze daarover met nieuwsgierige vreemdelingen slechts ongaarne
spraken.
De Doechoborse leiders in Transkaukasië wilden de wereldlijke
wetten gehoorzamen, voor zover ze niet in tegenspraak waren met de wet
van God. Zij begrepen, dat ze wat in hun wijn moesten doen. Het was
echter de vraag: hoeveel water? Velen van hun geloofsgenoten waren
minder soepel en tegemoetkomend dan zij. Zij vreesden terecht de
confrontatie met de zich steeds meer opdringende buitenwereld en wilden
hun zwakheden niet blootleggen. Een dergelijke beweeglijke bodem kon
onder bepaalde omstandigheden een ideale broedplaats van nieuwe
ideeën en sekten worden.
Het overlijden van Lukerija Vasil’evna Kalmykova heeft al die
verborgen spanningen geleidelijk zichtbaar gemaakt en de geesten in
beweging gebracht.
IV. ONRUST IN DOECHOBORIA NA DE DOOD VAN LUKERIJA VASIL’EVNA
KALMYKOVA 1887-1895
A. Interne twisten in Doechoboria: Zubkov contra Verigin
1887-1893
Wij zijn nu tot ons eigenlijk onderwerp gekomen. Zoals reeds werd
opgemerkt: er bestaat geen scherpe scheiding tussen de gebeurtenissen
van vóór 1887 enerzijds en die van na 1887 anderzijds. De
latere botsingen tekenden zich al vóór 1887 af. Zij zijn
na 1887 alleen voor iedereen zichtbaar geworden. Er is echter verschil
in omvang: wat v66r een aangelegenheid van kleine groepen was, breidde
zich daarna over heel Doechoboria uit.
Men moet bij deze twisten drie elementen van elkaar onderscheiden:
1) de strijd om het leiderschap over Doechoboria; 2) de rol van Peter
Vasil’evič Verigin en zijn volgelingen daarin; 3) de strijd om
het Sirotskij dom en de daartoe behorende gemeenschappelijke
eigendommen. Alle drie hangen weliswaar nauw samen en zijn van elkaar
haast niet te scheiden, maar het is toch raadzaam, zich het onderscheid
bewust te maken, anders is het immers niet mogelijk zich over het
gebeurde een duidelijk beeld te vormen.
Het weggaan van de algemeen beminde, maar niet altijd gehoorzaamde
Lukerija Vasil'evna heeft de meeste Doechoboren in opwinding gebracht.
Wat zou er nu met hen geschieden? Volgens Rybin werd er overal geweend
en omarmden de mensen elkaar op straat. Er vonden vergaderingen plaats,
waar zij God smeekten, om hun een opvolger aan te wijzen 1.
De Doechoborse leiders in Goreloe en elders huilden zeker wat minder.
Zij hadden immers de handen vol om haar opvolging te regelen en een
uitweg te zoeken uit een ongewone toestand, waarbij de toekomst van de
hele Doechoborse gemeenschap op het spel stond. Lukerija liet nl. geen
testamentaire beschikking na en er was bij de bekende Doechoborse
afkeer van uiterlijke vormen en geschreven regels juridisch niets
vastgelegd. Het ging niet alleen om het leiderschap, maar ook om het
daarmee samenhangende beheer over de bij het Sirotskij dom behorende
gemeenschappelijke eigendommen, die uit geld, landerijen, weiden en vee
bestonden.
Laten wij voorlopig bij het leiderschap blijven. Er was reeds toen een
groep mensen, die Peter Vasil’evič Verigin als opvolger van
Lukerija Vasil’evna wenste. Deze was echter in de ogen van de
leiders in Goreloe een “persona non grata”. Aleksej Zubkov,
Ivan Baturin, Michal en Ignatij Gubanov, die tijdens Lukerija’s
leven belangrijke posten bekleedden en grote invloed op de gang van
zaken uitoefenden, wilden voor die “zonderling en avonturier uit
Slavjanka” niet wijken. Het lag voor de hand, dat zij hem zo gauw
mogelijk uit het Sirotskij dom en ook uit Goreloe, zouden verwijderen.
Dat hebben zij ook gedaan. Wij weten niet of het direct op 17december
1886, bij de begrafenis van Lukerija Vasil’evna geschiedde, maar
in elk geval was het kort na haar overlijden. Hij verzette zich niet
hiertegen en is naar Slavjanka vertrokken.2 Malov heeft daarover een
afwijkende mening, maar deze moet verworpen worden 3. Het is niet aan
te nemen, dat de tegenstanders van Verigin hem tot 26 januari 1887, de
dag van de verkiezing van de nieuwe leider, in Goreloe lieten wonen en
van de gunstige gelegenheid geen gebruik maakten.
Aleksej Zubkov voelde zich daarna veilig en bracht gedurende de maand
januari bezoeken aan de Doechoborse nederzettingen. Hij verzocht de
dorpshoofden aldaar, om een verklaring te ondertekenen, dat de bij het
Sirotskij dom behorende bezittingen gemeenschappelijke Doechoborse
eigendommen waren. Zubkov vreesde blijkbaar, dat Russische instanties
bij gebrek aan juridische regelingen deze goederen aan de Gubanovs als
rechtmatige erfgenamen zouden toewijzen 4. Wij weten niet precies, wat
door zijn hoofd speelde. Wilde hijzelf opvolger van Lukerija
Vasil’evna worden? Er is geen bewijs voor de veronderstelling,
dat hij toen al Michail Gubanov als opvolger van Lukerija wenste,
gelijk Malov beweert 5.
Zubkov wilde waarschijnlijk de zaak der opvolging op de algemene
vergadering van 26 januari 1887 met de overige Doechoborse leiders,
dwz. ook die van Elizavetpol en Kors, overleggen. Zubkov nam tegen P.V.
Verigin na diens verwijdering uit Goreloe geen andere maatregelen.
Wat deed intussen Verigin? Hij heeft zich bij de beslissing van de
leiders van Goreloe neergelegd. Er is moeilijk achter te komen, of hij
deze terugtrekking oprecht bedoelde dan wel of het alleen was:
“reculer pour mieux sauter”.
Zijn volgelingen en vrienden waren vermoedelijk minder soepel. Zij
verkondigden overal, dat Lukerija Vasil’evna Peter V. Verigin
mondeling als haar opvolger aangewezen had 6.
Doechoboria heeft op 26 januari 1887 een herdenkingsfeest ter ere van
de overleden leidster gevierd en bij die gelegenheid vond de verkiezing
van een nieuwe leider plaats. Op deze vergadering is Peter V. Verigin
door de grote meerderheid der aanwezigen gekozen 7. Men schreef
later ook over erkenning en een soort kroning, in plaats van een
verkiezing, maar dat is niet juist, zoals wij straks zullen zien.
Hoewel er slechts een gedeelte van de Doechoboren aanwezig was, mogen
wij aannemen, dat zij de “openbare mening” van Doechoboria
goed vertegenwoordigden. De meeste aanwezigen hadden waarschijnlijk
geen vaste voorstelling van wat er moest geschieden. De bewering
echter, dat ze zich lieten meeslepen door enkele ijverige vrienden van
Verigin, zoals I.F. Machortov, gewezen soldaat en lijfwacht van de
Doechoborse leiders, die bekend stond als gezworen vijand van de
Gubanovs, is slechts ten dele juist 8. Verigin zelf was ongetwijfeld
een imponerende figuur, alleen al door zijn optreden. Hij was vaak in
de nabijheid van de overleden leidster gezien en men was ervan
overtuigd, dat hij als leider en opvolger aangewezen was. Hij stond
bovendien als een man van morele integriteit en als godsdienstige
ijveraar aangeschreven, al wist men van zijn ideeën weinig af. Hij
imponeerde door zijn streng afwijzende houding tegenover de Russische
staat. De meeste Doechoboren voelden zich niet al te gelukkig met de
verzoenlijke houding van de mannen van de Goreloe, die vaak Russische
ambtenaren als gasten ontvingen. Jaloezie van de plaatselijke leiders,
vooral die van Elizavetpol en Kars, speelde zeker ook een rol. Was het
niet raadzaam om de verdachte hegemonie van Goreloe te breken? Men
verlangde na zoveel jaren naar verandering. Sommige Doechoborse leiders
hadden geen vertrouwen in het financieel beheer van de
leiders in Goreloe 9.
De bewoners van Goreloe schaarden zich echter achter hun oude leiders
en wilden de nieuw gekozene niet aanvaarden. Zij kwamen meer in contact
met de Russische ambtenaren en hadden beter inzicht in politieke
aangelegenheden [10]. Toch heeft deze geografische scheiding slechts
een beperkte betekenis: de volgelingen van Zubkov waren in grotere of
kleinere groepjes over heel Doechoboria verspreid en Verigin had
daarentegen ook enkele bewonderaars in Goreloe. De scheiding liep soms
door families heen en kinderen maakten ruzie met hun ouders en mannen
met hun vrouwen.
De familie Konkin in Slavjanka was er een voorbeeld van. Terwijl Ivan
E. Konkin een van de trouwste volgelingen van P.V. Verigin was, was
zijn vader E. Konkin een felle tegenstander van de laatste [11]. Deze
strijd was geen sociale aangelegenheid, omdat er geen verschil bestond
in rijkdom of maatschappelijke rang tussen de ene partij en de andere.
De leidende Doechoboren van beide partijen waren welvarende boeren [12].
Zubkov was door de verkiezing van Verigin onaangenaam getroffen: hij
had teveel op zijn populariteit en verdiensten gerekend en het bleek
nu, dat dit een illusie was. Malov beweert, dat hij de politie
waarschuwde, die plotseling op het toneel verscheen en Verigin
arresteerde. Hij spreekt zich echter op een andere bladzijde tegen en
zegt, dat de Russische administratie met de verkiezing van Verigin
tevreden was en dat Zubkov tot omkoperij zijn toevlucht moest nemen, om
de arrestatie van zijn tegenstander te bereiken [13]. Hoe is dit met het
voorgaande te rijmen? Malov laat hier blijkbaar, om een eenvoudig en
overzichtelijk beeld te krijgen, verschillende gebeurtenissen
samenvallen. De door hem vermelde arrestatie vond inderdaad later
plaats en stond in verband met andere gebeurtenissen.
Wat deden nu de mannen van de “Grotere partij”, zoals zich
de meerderheid ging noemen, na 26 januari 1887? Wij zullen niet ver van
de waarheid zijn als wij beweren, dat zij de teugels onmiddellijk in
eigen handen wilden nemen. Zij kozen kort na 26 januari 1887 Dimitrij
Ležebokov en Nikolaj Cybulkin als vervangers van resp. Zubkov en
Baturin. De ter beschikking staande bronnen zijn weliswaar niet geheel
duidelijk of suggereren, dat deze verkiezing later geschied is, maar er
is geen reden om aan te nemen, dat ze daarmee getalmd zouden hebben. De
oude leiders wilden zich echter niet laten verdrijven. De leden van de
Grotere partij waren door het verzet van Zubkov en Baturin geprikkeld:
het kwam in Doechoboria nooit voor, dat een minderheid zich tegen de
wil van meerderheid verzette.
Toch mag men in die tijd nog van geen vijandschap spreken. De leiders
van de Grotere partij hoopten blijkbaar, dat zij door diplomatieke
middelen erin zouden slagen, de oude leiders tot aftreden te bewegen en
de Kleinere partij tot gehoorzaamheid. [14] Dat bleek niet gemakkelijk
te zijn.
Peter Vasil’evič Verigin was geen ruziemaker. Toen hij de felle
tegenstand van Zubkov en diens partijgangers zag, heeft hij Goreloe
verlaten en is naar Slavjanka teruggekeerd. Hij streefde niet naar
persoonlijke macht en was niet op prestige gesteld. Hij was niet aan
het Sirotskij dom gehecht.
Het ging hem in de eerste plaats om de verwerkelijking van zijn
godsdienstige idealen. Wij hebben weliswaar geen bewijzen van zijn
verzoenlijke houding uit die tijd zelf, maar wij mogen het afleiden uit
zijn latere houding en gedrag. Misschien dacht hij toen al aan de
emigratie van zijn volgelingen uit het district van Achalkalaki naar de
vruchtbare streken van het gouvernement van Elizavetpol, de Kleinere
partij aan haar lot overlatend. Hij heeft deze plannen eerst in 1895
vermeld [15].
Maar zijn partijgangers dachten er anders over. Voor hen was het een
kwestie van prestige. Zij waren immers niet alleen Doechoboren, maar
ook trotse kinderen van de Russische grens. Voor hen betreffende het
Sirotskij dom zoiets als tempel van Jeruzalem. Verigin heeft zich,
blijkbaar op hun aandrang, in begeleiding van zijn gewapende lijfwacht
van “kozakken” naar Goreloe begeven, om zijn rechten op te
eisen. Men mag aan deze gewapende begeleiding geen grote betekenis
toekennen, omdat zij nodig was wegens talrijke roversbenden. Zubkov en
de Gubanovs zijn echter geschrokken, wat begrijpelijk is wegens de
gespannen toestand in Doechoboria [16].
Zubkov schoof inmiddels Michail Gubanov, de broer van Lukerija
Vasil’evna als haar opvolger naar voren. Zijn tegenstanders zagen
in Gubanov een zwakkeling en veronderstelden, dat Zubkov in zijn naam
wilde regeren. Maar Michail, hoewel hij geen sterke persoonlijkheid
was, mag niet als zwakkeling gezien worden. Hij behoorde tot die
middelmatige figuren, die niet tot de verbeelding spreken. Men verweet
hem later dronkenschap, maar de berispers waren, wat dat betreft, niet
beter dat hij. Hij moest het echter tegen de zo innemende figuur van
P.V. Verigin af leggen [17].
Zubkov was door de “tocht van Verigin naar Goreloe”
verrast. Hij was niet van plan om voor zijn tegenstander te wijken,
omdat hij vreesde dat deze Doechoboria tot aan de rand van de afgrond
zou brengen. Hij heeft om deze reden de weg gekozen, die hij als de
minste van twee kwaden beschouwde en heeft het hoofd van het
Achalkalaakse district gewaarschuwd, dat er in Doechoboria in verband
met de aanstaande verdeling van de nalatenschap van wijlen Lukerija
Vasil’evna Kalmykova onlusten uitgebroken waren, die de openbare
orde en veiligheid bedreigden en hij verzocht maatregelen te treffen.
Misschien heeft Zubkov er nog aan toegevoegd, dat Verigin zich voor
profeet en Christus uitgaf. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat hij toen
reeds tot omkoperij zijn toevlucht genomen en aan het districtshoofd
vorst Sumbatov 10.000 roebels betaald heeft, omdat de laatste nogal
onwennig tegen de leider van de Grotere partij optrad. Sumbatov greep
in ieder geval onmiddellijk in, omdat het zijn taak was overal orde te
handhaven en opstanden te onderdrukken, liet Verigin arresteren, maar
had geen groot vertrouwen in Zubkov. De Russische ambtenaren waren aan
onrust in de Kaukasus gewend. Wat hen echter verwonderde was de
omstandigheid, dat deze waarschuwing van Doechoborse zijde afkomstig
was.
Dat was voor de Russische administratie en justitie iets ongehoords. De
stap van Zubkov betekende voor de meeste Doechoboren een vernedering en
werkte als een schok. Hij veranderde weliswaar weinig aan de reeds
bestaande, min of meer gevormde partijverhoudingen, maar verscherpte
het conflict [18].
Zubkov was, niettegenstaande zijn eerzucht en gewoonte om te bevelen,
vóór 1887 een geëerde en zelfs populaire figuur. Hij
stond overal bekend als een begaafd, eerlijk en onbuigzaam mens, steeds
vastberaden en energiek, maar ook behoedzaam. Zubkov ontving tijdens
zijn ambtsperiode van de zijde van de Russische dignitarissen vele
onderscheidingen, maar droeg ze nooit. Hij is zijn traditioneel
Doechobors geloof steeds trouw gebleven [19].
Het moet voor een dergelijk man dan ook buitengewoon moeilijk en
pijnlijk geweest zijn, om de genoemde beslissing te nemen. Zijn afkeer
van en vrees voor Verigin verdrongen echter alle andere overwegingen.
De Russische politie heeft onmiddellijk ingegrepen en Verigin
gearresteerd.
Men moet deze gevangenneming in de tweede helft van februari plaatsen,
waarschijnlijk omstreeks de 2Oste van deze maand. Olchovskoj noemde de
26 februari, maar dat kan door de datum van de verkiezing (26 januari)
beïnvloed zijn [20].
Wij weten niet waar Verigin gearresteerd is, maar het zal wel Goreloe
geweest zijn, omdat bewakers in het nabijliggende Bogdanovka moesten
overnachten. Merkwaardig genoeg: drie van zijn volgelingen mochten hem
begeleiden. Het waren: Ivan Ivin, Aleksej Vorovev en Peter Machortov.
Deze drie zullen nog later ter sprake komen.
De Russische politie wist met Verigin eigenlijk geen raad. De
districtsfunctionarissen hebben hem naar een hogere instantie in Tiflis
gestuurd. Maar ook deze laatste vond Verigin niet gevaarlijk genoeg en
heeft hem vrijgelaten op belofte, dat hij naar Slavjanka zou terugkeren
en daar blijven wonen. Zij was echter van plan om toezicht op hem uit
te oefenen. Verigin is spoedig, ca. 5 maart, naar zijn geboorteplaats
vertrokken [21].
De bewering van een van de redacteuren van de “Polnoe sobranie
sočinenij L.N. Tolstago”, dat P.V. Verigin onmiddellijk na zijn
arrestatie van februari 1887 naar Šenkursk in het gouvernement
van Archangelsk verbannen is, is geheel onjuist [22], omdat P.V.
Verigin
nog enkele maanden na februari van dat jaar in de Kaukasus handelend
optrad en daar vertoefde (zie blz. 33-35).
Het was te verwachten, dat zijn volgelingen, die zich door zijn
arrestatie beledigd voelden, hem direct na zijn terugkeer in Slavjanka
zouden bezoeken en met hem over de nieuwe toestand overleg zouden
plegen. Dat is ook werkelijk gebeurd en deze bezoeken groeiden uit tot
een vergadering van de Grotere partij. Dat geschiedde ongewild, zonder
organisatie vooraf. Wat is er in Slavjanka nu eigenlijk geschied? Eerst
echter een paar andere vragen.
Hoe stond het met de volgelingen van P.V. Verigin? De in januari en
februari geleidelijk gevormde partij, de Grotere partij genoemd,
waarbij zich ca. 15.000, d.i. ongeveer drie kwart van alle
Transkaukasische Doechoboren aangesloten hadden, leek eerder op een
conglomeraat van verschillende groeperingen, die om allerlei redenen
verandering nastreefden. Zij hadden enkele gemeenschappelijke
beginselen, o.a. een geheel onafhankelijke en negatieve houding
tegenover de staat en aanvaardden P.V. Verigin als leider omdat hij de
belichaming van deze houding was. De Grotere partij moet onderscheiden
worden van de eigenlijke groepering rondom Verigin, die uit zijn
vrienden en verwanten bestond en die, hoewel niet allen in gelijke
mate, met zijn godsdienstige ideeën vertrouwd waren.
De Kleinere partij van Zubkov en de Gubanovs, die ca. 5.000 volgelingen
telde, was zeker veel compacter, alleen al omdat zij de bestaande
toestand wilde behouden.
In de Grotere partij was de persoonlijkheid van Verigin eigenlijk de
voornaamste band. Over hem waren in Doechoboria in 1887 allerlei
geruchten in omloop: dat hij zoon was van Peter Kalmykov en de met
Vasilij L. Verigin getrouwde Anastasija Vasil'evna, of dat hij zoon was
van Peter Kalmykov en Lukerija Vasil’evna. De laatste zou zich
voor de geboorte van Peter Vasil’evič naar Slavjanka hebben
begeven, aan hem in het huis van de Verigins het leven hebben
geschonken en hem door deze familie hebben laten opvoeden.
Bij de geboorte van P.V. Verigin viel een sterrenregen en een wijze
grijsaard zou gezegd hebben:
“Er wordt nu voor U Peter Verigin geboren. Hij zal de herdersstaf
voor de hele wereld worden” [23]. Men zocht kennelijk naar een
uiteraard fictieve legitimiteit. Daar de aanwijzing van Peter
Vasil’evič Verigin door Lukerija Vasil’evna als haar
opvolger verzonnen was, moesten zijn volgelingen andere middelen
zoeken, om zijn aanspraken op het leiderschap te staven. De in
Slavjanka aanwezige Doechoborse ouderlingen namen een van de genoemde
legenden als officiële versie aan, nl. dat Peter Vasil’evič
Verigin de zoon was van Peter Kolmykov en Lukerija Vasil’evna en
dat de Verigins slechts zijn opvoeders waren. Peter Vasil’evič en
zijn ouders verzetten zich niet tegen deze leugen, omdat het hun hielp
een stuk verleden te verhullen en hun doel te bereiken. De in en bij
het huis van Verigin in Slavjanka verzamelde Doechoboren legden de eed
af in de handen van P.V. Verigin en bewezen hem groot eerbetoon. De
achterdochtige Elizavetpolse politie bespiedde hem en keek toe of hij
zich werkelijk voor profeet uitgaf, zoals Zubkov berichtte.
Toen de aanwezige spionnen opmerkten, dat de Doechoboren Verigin op een
bijzondere wijze vereerden, werden zij achterdochtig en waarschuwden de
politie.
Deze laatste arresteerde Verigin en enkele van zijn naaste vrienden
opnieuw en bracht hen naar Elizavetpol over. De namen van de in
Slavjanka aanwezige Doechoboren werden op speciale lijsten opgeschreven
en de leden van de Grotere partij noemden zich gedurende enkele maanden
“de opgeschreven Doechoboren” [24].
Men zou deze tweede arrestatie gemakkelijk met de eerste kunnen
verwarren, als het niet bekend was, dat de vergadering in Slavjanka na
de eerste arrestatie heeft plaatsgevonden.
De gearresteerde Verigin en zijn medewerkers werden echter spoedig
wederom op vrije voeten gesteld, omdat ze eigenlijk geen strafbaar feit
gepleegd hadden [25]. Het is hoogstwaarschijnlijk onjuist te beweren,
gelijk Olchovskoj doet, dat de autoriteiten aan Verigin toestemming
gegeven hebben, om naar Goreloe te gaan en zijn vrienden daar te
bezoeken. Zij hebben het hem vermoedelijk verboden, omdat ze eventuele
onlusten wilden voorkomen [26].
Grotere moeilijkheden zijn verbonden met de bepaling van de datum van
de vergadering van de Grotere partij, die in Orlovka in het
Achalkalaakse district gehouden is en waarbij tot de volgende stap
besloten werd: F. Perepelkin, F. Rybin en I. Argatov werden gekozen, om
in alle Doechoborse nederzettingen handtekeningen te verzamelen voor
een verklaring, dat de bij het Sirotskij dom behorende goederen
gemeenschappelijke Doechoborse eigendommen waren en dat de Gubanovs
geen recht hadden, ze te erven. De voornoemde drie afgevaardigden
hebben opdracht gekregen om deze verklaring aan de Russische
autoriteiten te overhandigen. Merkwaardig genoeg: zij deden hetzelfde
wat Zubkov vóór 26 januari had gedaan (zie blz. 29).
Deze actie moet echter gezien worden als antwoord op de houding en het
optreden van de leiders van de Kleinere partij, waarover wij het straks
zullen hebben (zie blz. 35). Zubkov en zijn volgelingen wilden nu
echter geen handtekeningen geven. De kwestie van het leiderschap is
daarbij niet ter sprake gekomen en de hele actie is waarschijnlijk
buiten Verigin om gegaan, die als “geestelijke mens” voor
de materiële goederen minder belangstelling toonde. Men zal deze
gebeurtenissen in april 1887 moeten plaatsen [27].
Verigin trok zich van de wensen van de autoriteiten niets aan en is
plotseling in Goreloe verschenen. Zubkov en de beide Gubanovs, Ignatij
en Michail, zijn kennelijk geschrokken en hebben de Russische
autoriteiten in Achalkalaki met aandrang gevraagd, om hem uit deze
nederzetting te verwijderen. Ook de meeste inwoners van Goreloe hebben
met veel tranen de Russische ambtenaren gebeden, om deze
“usurpator” weg te sturen; dat gebeurde natuurlijk, om de
argumenten van hun leiders kracht bij te zetten.
Het is best mogelijk, dat Zubkov en de Gubanovs bij deze gelegenheid
tot omkoperij hun toevlucht genomen hebben [28].
Verigin verdween overigens zeer gauw uit het gezicht en wij weten niet,
wat hij in de naastvolgende weken deed. Hij is volgens Olchovskoj eerst
op 31 juni 1887 gearresteerd 29. Deze datum moet een drukfout zijn; er
zal wel moeten gelezen worden “21 juni”. Dan zou zijn
arrestatie plaatsgevonden hebben een dag na de arrestaties in Goreloe,
waarover wij het straks zullen hebben (zie blz. 37). Het feit, dat hij
in Achalkalaki gearresteerd is, d.i. niet ver van Goreloe, steunt dit
vermoeden.
De Russische ambtenaren zaten met de Doechoborse kwestie wat verlegen
en waren aanvankelijk niet geneigd zich met interne Doechoborse twisten
in te laten. Indien zij uiteindelijk toch tot de arrestatie van P.V.
Verigin overgingen, dan was het in de hoop, dat daardoor de voornaamste
oorzaak van die botsingen van het toneel zou verdwijnen en dat
Doechoboria tot rust zou komen. De Doechoboren golden als brave mensen
en zo moest het ook blijven. Hoewel men in beginsel neutraal wilde
blijven, gingen de sympathieën van de Russische ambtenaren eerder
naar de conservatieve Doechoboren van het type van Zubkov uit, vooral
omdat men de status quo wilde handhaven.
Men hield niet van revolutionairen van welke aard ook en Verigin maakte
een “revolutionaire” indruk, hoewel hij zich rustig
gedroeg. Zijn negatieve houding tegenover de staat was bekend. Vandaar
zijn arrestatie en die van zijn partijgangers. De Russische ambtenaren
hadden tegen de Grotere partij slechts zachte en halfzachte maatregelen
genomen. Zij wensten, dat Verigin zich in Slavjanka zou vestigen en
zijn aanspraken op de leiding zou prijsgeven. Eerst de dramatische
gebeurtenissen in mei en juni, waarover wij straks gaan spreken, toen
geen van beide partijen wilde wijken, dwongen hen tot scherpere
maatregels.
Men liet de schijnbare neutraliteit varen en koos de zijde van de
Kleinere partij.
Wij zouden ons vergissen, indien wij dachten, dat alleen Verigin en
zijn volgelingen het initiatief in handen hadden. Ook Zubkov was in
staat om te handelen en energiek te optreden. Het is ons al bekend, dat
hij Michail Gubanov naar voren schoof (zie blz. 31). Zubkov heeft
verder de door hemzelf opgestelde verklaring over het
gemeenschappelijke eigendom van de bij het Sirotskij dom behorende
goederen van vóór 26 januari (zie blz. 29) met alle
verzamelde handtekeningen en zegels, vernietigd. Zijn afschuw van
Verigin was daarbij doorslaggevend. Was hij van plan zichzelf van het
gemeenschappelijke eigendom meester te maken of wenste hij het aan de
Gubanovs als hun geërfd particulier eigendom toe te wijzen, zoals
vaak beweerd is? [30]. De ons ter beschikking staande bronnen zijn op
dit punt zeer tegenstrijdig. Wij zullen trachten de beweegredenen van
Zubkov te begrijpen.
Zubkov was zeker geen ideale figuur. Hij had naast onbetwistbare
kwaliteiten ook fouten. Hij leerde echter tijdens zijn langdurige
loopbaan politicus te zijn en politiek is immers de “kunst van
het mogelijke”. Zijn bedoelingen waren zeker niet alleen
egoïstisch. Het welzijn van Doechoboria lag ook hem aan het hart,
want zijn belangen groeiden in die jaren met die van de Doechoborse
gemeenschap samen. Hij streefde een redelijke, draaglijke oplossing van
de Doechoborse problemen na, die de interne stabiliteit van zijn
geliefde Doechoboria zou verzekeren en die in overeenstemming was met
de Russische wetten. Het was niet raadzaam om haar toekomst in handen
te geven van een “avonturier” als Verigin scheen te zijn.
Zubkov wilde Michail Gubanov hoofd en leider van Doechoboria maken. Hij
gaf blijkbaar de hoop op, om zelf opvolger te worden. De door hem
voorgestelde oplossing was in overeenstemming met het opvolgingsrecht
in het geslacht van Kalmykov, dat bij gebrek aan directe nakomelingen
op de Gubanovs overgegaan was. Over het “Christus zijn” van
Michail Gubanov werd hoogstwaarschijnlijk niet gesproken. Zubkov had
zeer ernstige redenen voor een dergelijke oplossing. Zij hing nauw
samen met de kwestie van de bij het Sirotskij dom behorende
gemeenschappelijke eigendommen. De laatste bestonden, zoals ons al
bekend is, uit 200.000-500.000 roebels in geld (daarvan stond een
gedeelte op een bank in Tiflis), twee huizen en twee desjatinen grond
in Goreloe (1 desjatina = 1,092 ha) met ca. 100 koeien en 100 paarden,
verder in elke nederzetting gemeenschappelijke weiden en landerijen (in
Troickoe 400 desjatinen weide met 2500 schapen, in Efremovka 100
desjatinen grond) [31]. Het verschil in schatting van de geldsom hoeft
niet te verbazen. De informaties zijn afkomstig van niet goed
ingelichte personen en wij hebben geen middelen, ze op hun waarheid te
toetsen. Wel mag men de hogere schatting de waarschijnlijkste achten.
De zeer lange duur van het proces over deze goederen, waarover wij het
straks zullen hebben, wordt daardoor begrijpelijk. Omdat elke
Doechoborse leider over deze eigendommen naar zijn eigen believen
beschikken mocht en omdat ze op naam van Lukerija Vasil’evna
Kalmykova stonden, beschouwde de Russische administratie de laatste als
hun eigenares. Michail en Ignatij Gubanov resp. haar broer en oom,
konden, naar de letter van de wet, op deze eigendommen als rechtmatige
erfgenamen aanspraken doen gelden. Zij hebben het dan ook gedaan, maar
niet vóór 26 januari 1887 en niet zonder medewerking van
Aleksej Zubkov. Waren zij werkelijk van plan de Doechoborse gemeenschap
te bestelen? Beslist niet. Was dit wel het geval, dan hadden de
Doechoboren der Kleinere partij dit nooit aanvaard. Zij hadden immers
bij een dergelijke regeling alleen maar te verliezen!
De Gubanovs wilden met Zubkov allereerst een wettelijke fictie scheppen
waarbij deze eigendommen de jure door de Gubanovs geërfd, de facto
gemeenschappelijk Doechobors eigendom zouden blijven. Deze regeling had
bovendien andere voordelen. De Russische autoriteiten waren tegen
gemeenschappelijk eigendom bij de godsdienstige sekten gekant en konden
gemakkelijk op het idee komen, het in beslag te nemen. De gekozen
oplossing bood de mogelijkheid dit gevaar te voorkomen. Dat
veronderstelde echter goede wil en zelfbeheersing van de zijde van de
Gubanovs. Dat het hier niet om diefstal ging, bewijst ook de opmerking
van Vasilij Pozdnjakov, een felle tegenstander van Zubkov, dat de
laatste onderhandelde “....over de aanstelling van Gubanov als
beheerder van het gemeenschappelijke eigendom” [32]. De bedoeling
was dus dat hij slechts beheerder, geen eigenaar zou zijn.
Daarentegen is het argument, dat de Gubanovs later deze eigendommen
werkelijk als gemeenschappelijk Doechobors eigendom hebben beheerd
zwak, omdat deze goederen, zoals wij zullen zien, bij het gevoerde
proces verloren zijn gegaan [33]. Er was toen niets meer te beheren!
Maar Zubkov had nog een ander doel: hij wilde een dergelijke oplossing
ook als pressiemiddel gebruiken, om de Doechoboren der Grotere partij
te dwingen zich bij hem aan te sluiten en zich van Verigin los te maken.
Hij zei tot zijn tegenstanders: “Indien jullie je bij mij
aansluiten, dan blijven de genoemde eigendommen gemeenschappelijk,
zoals het vroeger het geval was” [34].
De Doechoboren der Grotere partij weigerden echter voor dergelijke
pressie te wijken en zij vertrouwden de leiders in Goreloe ook niet.
Het is interessant te mogen constateren, dat uit de overigens schaarse
berichten over de Kleinere partij blijkt, dat later in Goreloe naast
Zubkov Ivan Baturin, de beheerder van het Sirotskij dom, meer op de
voorgrond trad dan de veelgenoemde Gubanovs. Wij hebben over Baturin
slechts een niet al te vleiend getuigenis van Russisch-orthodoxe zijde:
“Hij zorgde er steeds voor, dat de Russische ambtenaren
inschikkelijk bleven. Hij was zwaarlijvig, begaafd, trots, sluw,
voorzichtig, onvermoeibaar ook in wreedheid, opdringerig en hardnekkig
tot trouweloosheid toe bij het nastreven van een bepaald of vastgesteld
doel. Dus: een echte Doechobor” [35].
Er stak zeker een stuk waarheid in deze uitspraak, hoewel zij wat
overdreven is. In het aangehaalde getuigenis spreekt blijkbaar ook de
teleurstelling over de te magere resultaten van het werk van de
orthodoxe missionarissen bij de Doechoboren van de Kleinere partij mee
[36]. Het is opmerkelijk, dat de Doechoboren der Grotere partij en de
met hen bevriende Tolstojanen over Baturin niets wisten te vertellen en
zich steeds tot vermelding van zijn naam beperkten.
De Grotere partij was blijkbaar vastbesloten haar wil door te zetten en
Zubkov en Baturin door de al eerder gekozen D. Ležebokov en N. Cybulkin
te vervangen (zie blz. 31). Dit is hoogstwaarschijnlijk op een van de
vergaderingen in mei besloten [37]. De volgelingen van Verigin hadden
haast, omdat de leiders der Kleinere partij de Russische instanties
verzocht hadden, de goederen bij het Sirotskij dom aan de Gubanovs als
wettige erfgenamen van wijlen Lukerija Vasil’evna Kalmykova toe
te wijzen. De Kleinere partij op haar beurt is tot deze actie gedreven
door de genoemde actie van de Grotere partij, die de handtekeningen en
zegels verzamelde (zie blz. 33-34). De handelswijze van de volgelingen
van Zubkov heeft weer de dramatische gebeurtenissen van juni, waarover
wij het straks zullen hebben, uitgelokt. Daar beide tegenstanders
koppig en onverzettelijk waren, volgden de gebeurtenissen elkaar snel
op. De weifelende houding van de Russische instanties heeft de
Doechoboren der Grotere partij eveneens tot een krachtige actie
verleid. Was het niet raadzaam om uiteindelijk de knoop door te hakken
en de Russische ambtenaren voor een voldongen feit te stellen? De
laatsten zouden het hoogstwaarschijnlijk aanvaarden en voortaan de
Grotere partij als de legitieme vertegenwoordiging der sekte
respecteren.
Een menigte van de Doechoboren der Grotere partij heeft zich naar
Goreloe begeven, om Baturin en Zubkov af te zetten en door Cybulkin en
Ležebokov te vervangen. Hun hoofden waren naar alle waarschijnlijkheid
verhit, omdat ze ervan overtuigd waren, dat de leiders in Goreloe de
Doechoborse gemeenschap wilde bestelen. Men moet deze actie tussen
17-19 juni plaatsen, omdat er al op 20 juni arrestaties gevolgd zijn.
De koppige en sluwe Baturin heeft zich blijkbaar krachtig verdedigd.
Wij weten niet of het tot handgemeen kwam, maar wij mogen aannemen, dat
er onvriendelijke woorden gevallen zijn. Zubkov heeft snel gereageerd:
hij heeft de districtspolitieambtenaar in Achalkalaki gewaarschuwd en
gealarmeerd door het bericht, dat er in Doechoboria opstand uitgebroken
was en hem om hulp gevraagd. De laatste heeft gauw zijn besluit en er
zijn reeds op 20 juni in Goreloe vijftig soldaten aangekomen, om het
Sirotskij dom te beschermen. Op dezelfde dag zijn dertig vooraanstaande
Doechoboren der Grotere partij gearresteerd. Verigin bevond zich niet
onder hen. De meesten van hen zijn al gauw weer op vrije voeten
gesteld, maar Dimitrij Ležebokov, Nikolaj Cybulkin en Ivan F. Machortov
zijn naar het hoge Noorden verbannen [38].
Wij zeiden ai (zie blz. 34), dat P.V. Verigin hoogstwaarschijnlijk op
21 juni in Achalkalaki gearresteerd is [39]. Wij weten niet in hoeverre
hij aan de gebeurtenissen in Goreloe deelnam. De tegen hem genomen
maatregelen waren halfslachtig. Men heeft hem naar Tiflis overgebracht
en liet hem daar vrij rondlopen. Hij woonde bij een Doechoborse vrouw,
die met een orthodoxe onderwijzer gehuwd was. Maar er hebben enkele
gebeurtenissen plaatsgevonden, die tot verscherping van de maatregelen
tegen hem geleid hebben, nl. tot zijn opsluiting in de gevangenis van
Tiflis en zijn verbanning naar het Hoge Noorden.
Toen hij bij de Doechoborse vrouw woonde, kwamen vele Doechoboren van
de Grotere partij bij hem op bezoek, om op demonstratieve wijze hun
aanhankelijkheid aan hem te betuigen. Hij had door zijn innemend
optreden, zijn zachtmoedigheid, gepaard gaande met energie en
intelligentie, en door zijn atletisch en wel gevormd lichaam grote
aantrekkingskracht op mensen. De bedoeling was blijkbaar, op de
Russische ambtenaren morele pressie uit te oefenen om Verigin vrij te
laten. De Doechoboren van de Grotere partij hadden ook leiding nodig en
moesten met hem overleg plegen, wat ze verder moesten doen. Verigin
heeft toen een poging gewaagd om te vluchten. Hij is echter vrij
spoedig gepakt, in de gevangenis van Tiflis opgesloten en op 29 juli
1887 naar Šenkursk in het gouvernement van Archangelsk
verbannen. Er is niet achter te komen welke bedoelingen en plannen
Verigin had bij zijn vlucht uit Tiflis.
Het is onwaarschijnlijk, dat hij geweld wilde gebruiken om zijn doel te
bereiken. Wij zijn eerder geneigd aan te nemen, dat hij zijn
volgelingen wilde matigen. De verontwaardiging der Doechoboren der
Grotere partij wegens zijn verbanning was zeker groot. Olchovskoj gaat
echter te ver, indien hij beweert, dat ze toen op het punt stonden om
gewapenderhand in opstand te komen tegen de Russische staat. De
verbittering van de Doechoboren van de Grotere partij was toen eerder
gericht tegen de Doechoboren van de Kleinere partij: dezen hadden
immers de Doechoborse eenheid doorbroken door de wil der meerderheid
niet te gehoorzamen [40].
In ongeveer dezelfde tijd als de actie in Goreloe zijn ook de
Doechoborse acties in andere Doechoborse nederzettingen van het
Achalkalaakse district begonnen, vooral in Troickoe en Bogdanovka, waar
zich gemeenschappelijke weiden en landerijen bevonden en waar twee
krachtige dorpshoofden J.R. Kanygin en N. Pozdnjakov aan het hoofd
stonden. Wij zullen over deze twee mannen later meer horen. De
Doechoboren der Grotere partij, die daar sterk in de meerderheid waren,
hebben al het vee van de Gubanovs van de gemeenschappelijke weiden
weggejaagd, wat aanleiding tot een botsing werd. De politieambtenaar
van Achalkalaki heeft daarom naar elke Doechoborse nederzetting van
zijn district een afdeling soldaten gezonden, die daar enkele weken
lang op kosten van de inwoners moesten leven. Zij hebben daar als in
een veroverd gebied huis gehouden.
De inwoners waren verplicht aan hen gratis vee, granen en andere
goederen te leveren, waartegen zij zich als trotste, van de
rechtvaardigheid van eigen zaak vast overtuigde Doechoboren hevig
verzet hebben. Deze haast provocerende houding van de inwoners, vooral
in Troickoe, gaf de soldaten voortdurend aanleiding tot slaan en
hardvochtige maatregelen. Het verzet van de Doechoborse dorpshoofden
heeft tot hun vervanging door gouvernementele ambtenaren geleid. De
Doechoboren waren verplicht, om voor hun onderhoud te zorgen, wat zij
niet wilden doen. Er volgden nieuwe represailles. Deze ambtenaren
regeerden niet overal even lang, van anderhalf tot vijf jaren: in elke
nederzetting waren de toestanden anders. Het scheen alsof deze zuiver
interne Doechoborse kwestie zou gaan uitgroeien tot een botsing van de
Doechoboren van de Grotere partij met de Russische regering. Zover is
het echter voorlopig nog niet gekomen. De volgelingen van Verigin zijn
uiteindelijk tegen het einde van augustus op dit front tot rust
gekomen, omdat zij ervan overtuigd waren, dat ze op andere wijze hun
doel beter konden bereiken. Zij gingen met hun tegenstanders van de
Kleinere partij procederen over het bezit van de eigendommen bij het
Sirotskij dom. De kwestie van het leiderschap raakte op de achtergrond.
De Doechoboren van de Grotere partij zijn in juli tot nog een andere
stap overgegaan: zij hebben twee afgevaardigden gekozen, met wie wij al
eerder kennis gemaakt hebben, nl. Ignatij Argatov en Fedor Rybin, en
dezen naar St. Petersburg gezonden, om aan de ministers aldaar hun
standpunt uiteen te zetten: dat de bij het Sirotskij dom behorende
bezittingen gemeenschappelijk eigendom waren en dat ze niet tegen de
Russische wetten gekant waren. Deze afgezanten moesten waarschijnlijk
ook op de omkooppraktijken en roofzucht van Zubkov en de Gubanovs en
ook van enkele Russische ambtenaren wijzen. Misschien was hun bedoeling
om ook de vrijlating van Verigin te bewerkstelligen, al wordt er
daarover nergens gesproken. Hun actie is echter weldra op een
mislukking uitgelopen. Zij zijn nl. op het idee gekomen, om onderweg
met de Russische instanties in Tiflis contact op te nemen en hen van
hun actie op de hoogte te stellen. De ambtenaren in Tiflis hebben hen
weldra na hun aankomst in hun stad gearresteerd en naar het
gouvernement van Archangelsk verbannen. De afgevaardigden bereikten St.
Petersburg derhalve niet. De Kaukasische ambtenaren konden natuurlijk
niet dulden, dat iemand hen bij hun superieuren in de hoofdstad zou
aanklagen [41]. Deze arrestatie vond ca. 20 juli 1887 plaats.
De gewaagdheid van de poging der beide afgevaardigden bewijst hun
bravoure als “grens-mensen”. Het idee op zichzelf, om naar
St. Petersburg te gaan, was niet zo dwaas. De Doechoboren waren daar
een bijna vergeten groep en men liet hen aan de plaatselijke
Kaukasische ambtenaren over. Dit opnieuw opwekken van de belangstelling
in de hoofdstad kon echter voor de Transkaukasische Doechoboren op den
duur nieuwe gevaren met zich meebrengen. In de hitte van de strijd
dacht niemand daaraan.
In juli gingen beide Doechoborse partijen advocaten huren en over de
gemeenschappelijke goederen een proces voeren. Men kon bij de
welbekende Doechoborse onverzettelijkheid verwachten, dat het erg lang
zou duren en zo is het ook geweest. Het proces heeft tot het voorjaar
1893 geduurd, bijna zes jaar lang dus. Wij weten opmerkelijk weinig
over het verloop, maar dat wat wij weten, is voldoende om ons daarvan
een voorstelling te maken. Het is niet nodig om dit proces in alle
details te beschrijven. Het lijkt, oppervlakkig bezien, een zuiver
materiële aangelegenheid, maar morele en psychologische factoren
hebben daarbij toch de voornaamste rol gespeeld. De leiders van de
Kleinere partij vochten als leeuwen, omdat zij tot elke prijs wilden
voorkomen, dat de “avonturier” Verigin met de zijnen zich
in Goreloe zouden nestelen. Zij stonden naar de letter van de wet:
immers, de tot het Sirotskij dom behorende eigendommen waren op de naam
van Lukerija Vasil’evna Kalmykova, geboren Gubanova,
geregistreerd en Michail en Ignatij Gubanov waren haar erfgenamen.
Hun tegenstanders stonden moreel sterk, maar juridisch zwak. Iedereen
wist, dat de voornoemde goederen gemeenschappelijk Doechobors eigendom
waren.
Zelfs de gehaaide en gevreesde orthodoxe missionaris Skvorcov erkende
het onomwonden. Er waren echter geen schriftelijke bewijzen voorhanden,
om hun argumenten te staven. Zij waren gedwongen tot andere middelen
hun toevlucht te nemen: verzamelen van handtekeningen van
vooraanstaande Doechoboren uit 21 Doechoborse nederzettingen, bezegelde
verklaringen van dorpshoofden of gewezen dorpshoofden, van Tataarse
“mullahs” (een soort rechters) en orthodoxe priesters. Er
werden verder 7 à 10 getuigen uit de naburige Armeense en
Tataarse nederzettingen gehoord. De Doechoboren van de Grotere partij
hebben eenmaal zelfs grootvorst Michail Nikolaevič, die in de jaren
1862-1881 gouverneur-generaal van de Kaukasus was, om steun gevraagd.
De betwiste goederen zijn zes maal in andere handen overgegaan: nu
waren ze in handen van de Grotere partij, dan weer in die van de
Kleinere. Wij weten niet, in hoeverre de Doechoborse berichten juist
zijn, dat de vorst Sumbatov, het hoofd van de Russische administratie
in Achalkalaki, door dit proces “rijk” geworden is. De
daarbij betrokken advocaten zijn het zeker wel. Het verslond grote
sommen geld en er is van de eigendommen, de muren van twee gebouwen in
Goreloe daargelaten, eigenlijk niets overgebleven. De letter van de wet
heeft, zoals men verwachten kon, uiteindelijk gezegevierd en de
Doechoboren van de Grotere partij hebben het verloren [42].
De Doechoboren van de Grotere partij voerden dit proces tegen de wil en
wens van P.V. Verigin. Het is best mogelijk, dat er al
vóór zijn verbanning op dit punt geschillen bestonden
tussen hem enerzijds en zijn partijgangers anderzijds. Misschien waren
die talrijke bezoeken en beraadslagingen in Tiflis in de laatste dagen
van juni en begin juli pogingen, om tot overeenstemming te komen. Hij
schreef op 6 maart 1888 uit Šenkurks aan zijn volgelingen:
“...Wat de eigendommen bij het Sirotskij dom betreft: mijn beste
vrienden, ik was van het begin af er tegen de zaak aanhangig te maken
bij een wereldlijk gerechtshof.. ..Wacht het einde van dit rechtsgeding
af en begin niets nieuws meer. Laat voorlopig hen heersen, die een
dergelijke heiligschennis gedurfd hebben. O God, ik geef toe, het is
niet het eerste geval bij de Doechoboren, maar ik heb het vaste geloof
dat het door hen verzamelde zilver en goud hun tot verderf zal zijn. .
.” [43]. Verigin was ongetwijfeld minder aan Goreloe gehecht dan
zijn partijgangers in het Achalkalaakse district. Voor de laatsten was
het Sirotskij dom een soort heiligdom, een nieuw Jeruzalem. Verigins
geloof was niet aan een plaats of gebied gebonden. Het ging hem in de
eerste plaats om het verwerkelijken van zekere godsdienstige idealen en
in verband daarmee om geestelijke leiding.
Hij was bovendien bang voor bloedvergieten en waarschuwde zijn
geloofsgenoten: “...God, onze Heer en genadige Vader, zal U
gedachten en verlangens zenden, opdat Gij zonder morren die weg
inslaat, waarvan de poort met doornige wilde rozen bezaaid is, en
indien Gij U sterk en krachtig genoeg voelt en in U de hoop leeft, dan
moge U God meer en meer liefde en geduld schenken; God behoede en
bescherme U voor die bekoorlijke en bedrieglijke poort, waarvan de weg
zo breed en gemakkelijk is, omdat, mijn beste vrienden, het einde van
deze weg ellende en afgrond is met eeuwigdurende en eindeloze
martelingen....en hoe verschrikkelijk en ontzettend het ook is, wat er
gebeurd is, laat de wil van onze Hemelse Vader geschieden....ik ben
bang en bevreesd voor Uw zwakke en wankelende geest. ..“ [43].
Het feit, dat het proces tot het voorjaar 1893 geduurd heeft, is een
bewijs, dat zij zijn vermaningen niet gehoorzaamden en zodoende ook
zonder geestelijke leiding bleven [44]. Verigin wilde een andere weg
inslaan dan zijn volgelingen deden; hij ried hun immers aan om het
proces te beëindigen en de betwiste goederen aan de Kleinere
partij over te laten. Hij begreep vermoedelijk goed de psychologische
bezwaren die zijn tegenstanders en vijanden tegen hem hadden en dat het
hier in wezen niet om materiële belangen ging. Verigin wist ook
goed, dat het moeilijk zou zijn het proces te winnen en dat een
definitieve breuk tussen beide Doechoborse partijen onvermijdelijk was.
In zijn hoofd rijpten toen al plannen voor emigratie van zijn
volgelingen in het Achalkalaakse district naar andere streken, waar zij
hun leven op naar zijn gevoel christelijke grondslagen zouden kunnen
opbouwen en in vrede leven. Een dergelijke emigratie was niets nieuws
in de Doechoborse geschiedenis. De vraag was slechts: waarheen?
Verigins dromen hadden in die jaren geen praktische betekenis.
Een rapport van Šervašidze, de toenmalige gouverneur van
Tiflis, leert ons een en ander over de gang van zaken. Volgens hem
eisten de Doechoboren der Grotere partij niet alleen de teruggave van
de bij het Sirotskij dom behorende eigendommen, maar ook: 1) vrijlating
van Verigin uit de ballingschap; 2) dat de Russische instanties de
Doechoboren der Kleinere partij ertoe zouden dwingen om het leiderschap
van Verigin te aanvaarden, waarbij de laatsten in geval van verzet
zouden moeten gedwongen worden naar een andere streek te verhuizen; 3)
dat men de genoemde gemeenschappelijke eigendommen aan Verigin zou
overhandigen. Zij zouden de emigratie van hun tegenstanders
financieren; 4) dat de Russische autoriteiten hen rustig lieten leven.
Zij wilden graag belastingen betalen en ook andere verplichtingen
vervullen; 5) in het geval, dat deze autoriteiten aan hun verlangens
niet wilden tegemoetkomen, vroegen zij om toestemming om zelf te mogen
emigreren [45].
Dat wat Šervašidze beweert, is ongetwijfeld grotendeels
juist, maar moet in 1893 geplaatst worden. Verigin was steeds,
gehoorzaamd of niet, de leider en het symbool van de Grotere partij.
Zijn werkelijke invloed was echter slechts na het proces voelbaar. Dat
is uit punt 5 te bespeuren.
Men moet in 1893 ook het “bevel” van Verigin plaatsen, met
de leden van de Kleinere partij, die men “Chaldeeërs”
ging noemen, alle banden te verbreken. De ter beschikking staande
gegevens laten ons niet toe om te beslissen, of het werkelijk een bevel
van Verigin was dan wel of men het in zijn naam uitvoerde. Het mag
echter gezegd worden, dat deze maatregel uitstekend paste in zijn
plannen tot emigratie en consequente isolatie van de twee Doechoborse
partijen van elkaar. De Doechoboren schrokken zelfs niet voor de
ontbinding van huwelijken terug, als de echtgenoten tot verschillende
partijen behoorden. De onderlinge haat tussen de twee Doechoborse
groepen was zo groot, dat dit geredelijk uitgevoerd kon worden [46].
Wij weten niet in hoeverre deze scheiding tussen beide partijen overal
uitgevoerd is. Zij was hoogstwaarschijnlijk gebrekkig in het
gouvernement van Elizavetpol en vrij volledig in het district van
Achalkalaki, waar zich de Doechoborse gemeenschap administratief in
tweeën heeft gescheiden: één in Goreloe en andere
met een residentie in Spasskoe, waartoe de meerderheid der Doechoboren
van Spasskoe, Orlovka, Bogdanovka, Efremovka, Tambovka, Radionovka en
Troickoe behoorde. Goreloe bestond nagenoeg geheel uit de leden van de
Kleinere partij. De breuk tussen de twee partijen was tegen het einde
van 1893 volledig [46].
De Doechoboren van de Grotere partij hebben daarna nog een stap verder
in de richting van de consolidatie gedaan: zij hebben een nieuw
gemeenschappelijk kapitaal ter waarde van 100,000 roebel bij elkaar
gebracht en vier beheerders gekozen. Dezen hebben het geld aan een bank
te Tiflis in bewaring gegeven. Dit alles is vermoedelijk op aanraden
van Verigin geschied, maar beantwoordde aan de behoeften van de
Doechoboren van de Grotere partij [47].
De twisten in Doechoboria na het overlijden van Lukerija
Vasil’evna Kalmykova waren geen familieruzie en geen zuiver
materiële aangelegenheid, zoals het, oppervlakkig bekeken,
schijnen zou. Ideologische en psychologische factoren waren hier van de
grootste betekenis. Alles draaide om het aanvaarden of afwijzen van de
persoon van P.V. Verigin en sommige van zijn beginselen. Materiële
aangelegenheden waren daarbij van ondergeschikte betekenis.
Doechoboria, dat zijn vastigheid verloren had, zocht vergeefs naar een
nieuw evenwicht. Daar de strijdende partijen niet geneigd waren tot
compromis, was dit evenwicht moeilijk te bereiken.
De Kleinere partij vormde een gesloten en vrij compacte groep, gericht
op het bewaren van de status quo en van het oude Doechoborse geloof.
Hun tegenstanders bestonden uit verschillende groeperingen, die echter
twee doeleinden gemeenschappelijk nastreefden: 1) de verkiezing van
P.V. Verigin als leider van hun sekte. Dus: verandering van de status
quo; 2) een onafhankelijkere houding tegenover de Russische staat dan
de leiders in Goreloe innamen.
De Doechoborse overtuiging, een uitverkoren volk te zijn (hoewel in die
tijd wat verzwakt) en daarnaast de eigenschappen van hardnekkigheid en
taaie onverzettelijkheid, typisch voor de Russische grensbewoners,
deden dit conflict zulke felle vormen aannemen.
De invloed van Verigin op de gang van zaken in de jaren 1888-1892 was
verminderd, hoewel hij steeds als leider van de Grotere partij werd
erkend en symbool van de Doechoborse onafhankelijkheid was. Verigin en
zijn bewonderaars, die binnen de Grotere partij een afzonderlijke
groepering vormden, streefden hun eigen doeleinden na. Verigins invloed
werd eerst voelbaar tegen het einde van het proces in 1893 en zijn
feitelijk gezag groeide daarna gestadig.
De interne twisten in Doechoboria hebben tot inmenging van de Russische
autoriteiten geleid. De laatsten stonden in het begin wat onwennig en
verlegen tegenover deze zaak, omdat zij gewend waren aan de Doechoboren
als vredelievende en rustige mensen. Zij kozen al gauw de zijde van de
Kleinere partij, omdat ze respect hadden voor de leiders in Goreloe en
uit ingeboren afkeer van veranderingen. De psychologische fouten van de
Grotere partij, het ongeduld van haar leiders en haar zwakke juridische
positie, vergemakkelijkten hun keuze. Zij identificeerden zich echter
in het begin niet geheel met de belangen van de Kleinere partij. Dit
blijkt uit de halfslachtigheid van de eerste maatregelen tegen de
leiders van de Grotere partij en daardoor was het proces ook mogelijk.
In de loop der jaren kwamen de belangen van de Russische administratie
steeds meer overeen met die van de Kleinere partij. Deze houding deed
op haar beurt bij de Grotere partij een latente vijandschap tegen de
wereldlijke macht en haar organen ontwaken, die later tot openlijke
uitbarsting kwam; een vijandschap, die zoals wij reeds weten, bij de
oudere Doechoboren nooit in deze vorm aanwezig was geweest. De eenmaal
in het leven geroepen ressentimenten, waren niet meer te bedwingen.
B. Botsingen met de Russische staat
In deze paragraaf zullen slechts die botsingen beschreven worden, die
geen uitvloeisel van Verigins hervormingsplannen waren en die door de
latere stormachtige conflicten in vergetelheid zijn geraakt. Er moet
echter aan toegevoegd worden: tussen beide soorten van botsingen is
moeilijk een precieze grens te trekken, vooral omdat wij in sommige
gevallen de beweegredenen van de handelende personen niet kennen. Hoe
dit zij, ook deze botsingen waren van grote betekenis: zij hebben
immers, evenals het vermelde proces, de Doechoboren der Grotere partij
tot bezinning op hun geloof en beginselen gebracht en hun geesten voor
de hervormingen van Verigin rijp gemaakt.
Of hij dan al gehoorzaamd werd of niet, de verbanning van Verigin
betekende een pijnlijke belediging voor de Grotere partij. Haar
voormannen deden in 1893 en misschien reeds voordien pogingen om zijn
vrijlating te bewerkstelligen. Zij spaarden moeite noch geld om met hem
voortdurend in contact te blijven. Dat was echter een dure
aangelegenheid, omdat men voor de door Russische ambtenaren uitgereikte
paspoorten grote sommen betalen moest. Zij zonden ook aan Verigin, die
afwisselend in Šenkursk en Kola woonde, aanzienlijke bedragen.
Daardoor is het te verklaren, dat hij in een betrekkelijke welstand
leefde en zelfs veel aan weldadigheid kon doen. Het sturen van
afgezanten en geld was een demonstratie van onafhankelijkheid en
aanhankelijkheid aan hun leider. Zij wilden hem op deze wijze eren,
zoals de orthodoxe Russen het hun wereldse tsaar deden [48] . Dat gaf
aanleiding tot wilde verhalen bij de buren der Doechoboren over zijn
werkelijke gezag en invloed. Men vertelde o.a. dat Verigin in Kola op
een troon zat met een stralenkrans rondom zijn hoofd: rechts van hem
zat de Russische gezant en aan de linkerzijde de Chinese; dat hij een
menigte duivels uit de hel had ontboden, om de inwoners van Goreloe te
vernietigen [49]. Dit alles, om de Doechoboren belachelijk te maken.
Verigins ballingschap was in elk geval een voortdurende bron van
verbittering tegen de Russische staat.
De reeds vermelde aanstelling van gouvernementele dorpshoofden was een
andere bron van onrust en verbittering voor de Doechoboren van de
Grotere partij. Zij protesteerden, maar vergeefs. Het was, bij hun
aangeboren trots en lange traditie van verzet, niet te verwachten, dat
zij voor de eisen der Russische instanties zouden buigen. Zij wezen
alle betalingen van salarissen aan de Russische ambtenaren prompt van
de hand: zij waren immers geen Russen, maar Doechoboren. Het Russische
bestuur moest tot gewelddadige maatregelen overgaan, alleen al omdat
het een slechte invloed op de naburige bevolking vreesde die toch al in
onrust verkeerde. In verschillende delen van Kaukasus braken in de
jaren 1891-894 ten gevolge van hongersnood onder de boerenbevolking
onlusten uit, die door het leger onderdrukt moesten worden [50].
Er werden soldaten ontboden, die in de Doechoborse nederzettingen op
kosten van de inwoners moesten leven en de orde handhaven. Zij namen
paarden, koeien en allerlei goederen in beslag en verkochten ze voor
een derde of vierde van hun werkelijke prijs, om aan geld te komen. Het
taaie Doechoborse verzet leidde tot kleine gewelddaden, die weer op hun
beurt de haat van de slachtoffers deden oplaaien. De zomermaanden van
1887 en de jaren 1893-1894 waren vol van deze botsingen. Dit verzet van
Doechoboren nam af en toe uitdagende vormen aan. Russische ambtenaren
arresteerden groepjes van 5-30 Doechoboren en lieten hen tegen een
bepaalde afkoopsom vrij. Op deze wijze werd geld bijeengebracht voor
het onderhoud van de gouvernementele dorpshoofden [51]. De Doechoboren
der Grotere partij waren geen geboren diplomaten. Hun rechtlijnig
denken verhinderde hun, conflicten te voorkomen of concessies te doen.
De Russische ambtenaren en soldaten waren aan een dergelijke trotse
houding bij een Russische bevolkingsgroep niet gewend.
Men kon zich afvragen, in hoeverre Verigin dit roekeloos en provocerend
optreden van zijn volgelingen goedkeurde. De ons ter beschikking
staande bronnen geven geen uitsluitsel, zodat we alleen maar kunnen
gissen. Waarschijnlijk lag het bij Verigin zo: hij keurde hun
principieel afwijzende houding tegenover de Russische staat goed, maar
keurde de provocerende vorm van optreden af. Hij was voorstander van
vreedzame oplossingen en een deemoedige houding. Hij schreef op 14
oktober 1894 aan zijn broer Ivan: “Het geeft niets, ook al zullen
zij met de arrestaties doorgaan; het voornaamste is, dat het voor de
waarheid en ter ere van de Heer God geschiedt. Ik bid U, en dat is
hoofdzaak, wees in elk geval en in alle levensomstandigheden deemoedig
en zachtmoedig en God zal U in het overige helpen” [52].
Voor het juiste begrip van het conflict moet men bedenken, dat
Doechoborse samenleving in die jaren in grotere mate dan voorheen werd
geconfronteerd met de moderne staat, die enerzijds in het leven van
zijn onderdanen in grotere mate doordrong, maar hen anderzijds ook weer
beveiligde .
Er waren nieuwe reglementen nodig, om rampen als bijv. epidemieën
en hongersnood te voorkomen Sommige radicale Doechoborse groeperingen
waren niet in staat, om dat te begrijpen. Vandaar een reeks van
botsingen, die Doechoboria in spanning hielden. Hun verzet was van
principiële aard en zij waren weinig geneigd om naar de argumenten
der ambtenaren te luisteren, hoe logisch en verstandig die ook mochten
zijn. Voor hen was alles wat van de staat uitging slecht.
In 1892 is in Kaukasië een cholera-epidemie uitgebroken en
Russische instanties hebben
maatregelen getroffen, om de bevolking te beschermen. De in het
district Borčalinsk levende Doechoboren kochten carbolzuur :en
medicamenten en volgden de voorschriften der Russische ambtenaren op,
maar hun broeders in het district van Achalkalaki (d.i. die van de
Grotere partij) wezen ze af, zeggende, dat hun “geestelijke
carbolzuur” voldoende was. Het zelfde geschiedde bij de
uitvoering van de verordening over verplichte waterclosetten [53].
Een ander twistpunt was het voorschrift tot oprichting van
boerenvoorraadschuren voor het geval van hongersnood. De Doechoboren
aanvaardden het aanvankelijk, maar de leden van de Grotere partij wezen
het in de jaren 1893-1895 af, omdat het een inmenging in Doechoborse
interne aangelegenheden betekende. Zij hadden immers hun eigen
instelling voor geval van nood. De twisten daarover sleepten zich
jarenlang voort en de Russische ambtenaren lieten tenslotte de
Doechoboren van de Grotere partij hun gang gaan [54].
Er ontstond in dezelfde tijd een ander conflict tussen de Doechoboren
der Grotere partij enerzijds en de Russische staat anderzijds, nl. over
de registratie van geboorten, huwelijken en sterfgevallen. Deze was
hard nodig wegens de invoering van de algemene militaire dienstplicht,
maar ook vanwege de steeds sterkere toename van de bevolking in het
Kaukasusgebied, die op een betere wijze georganiseerd en dus ook
geregistreerd moest worden. Er woonden in 1897 in dit gebied al negen
miljoen inwoners, waarvan drie miljoen Russen [55].
De Doechoboren hadden deze registratie vanouds afgewezen en wel om twee
redenen: 1) principieel-godsdienstige. Zij wilden niet gebonden worden
aan de wereldlijke maatschappij; 2) wegens hun historische ervaring:
elke registratie en bevolkingstelling in de l7de en l8de eeuw betekende
voor de Russische boerenbevolking verslechtering van haar positie. Was
het dan niet raadzaam, om de boze Russische staat op een afstand te
houden? Er is over deze “registratiestrijd” weinig bekend
en wij weten niet, hoe hij afgelopen is. Het is alleen bekend, dat
daarbij een zekere Vasilij Popov een grote rol speelde en dat de
Doechoboren jaarlijks statistische gegevens over de toename van hun
bevolking aan de Russische ambtenaren overhandigden 56 en dus inzake de
registratie waarschijnlijk hun zin hebben gekregen. Zij streden met
hand en tand tegen alle nivellerende pogingen van de wereldlijke staat,
om hun historische persoonlijkheid aan te tasten. Zij wilden zichzelf
blijven. De daardoor betaalde prijs was echter vrij hoog: jaren van
haast onafgebroken spanningen, gevaren en martelingen. Dat bleef niet
zonder invloed op hun zenuwen. Indien wij hun latere geestesgesteldheid
willen begrijpen, dan boeten wij deze spanningen in overweging nemen.
Zij hebben de Doechoboren langzamerhand rijp gemaakt voor het
aanvaarden van de radicalere ideeën van P.V. Verigin. Beledigd
door zijn verbanning, door de aanstelling van gouvernementele
dorpshoofden, de voor hun gevoel onbegrijpelijke uitslag van het
proces, waren zij vastbesloten zich aan de “oude”
Doechoborse beginselen vast te klampen; beginselen, waaraan zij in de
laatste decennia niet altijd trouw waren gebleven. Verigin van zijn
kant wilde hun radicalisme in andere banen leiden en voor de
verwerkelijking van zijn idealen gebruiken. Nu was voor hem het
ogenblik aangebroken, om zijn geestelijke kracht en invloed op de proef
te stellen. Maar het aanvaarden van de ideeën van Verigin heeft de
Doechoboren van de Grotere partij in nog zwaardere conflicten gebracht
en nog grotere gevaren doen lopen.
V. DE HERVORMINGEN VAN P.V. VERIGIN
A. De geestelijke achtergronden
In de jaren 1893-1895 werden in de Doechoborse Grotere partij
hervormingen ingevoerd, die het zich onthouden van alcoholische dranken
en roken, verder het vegetarisme en de invoering van gemeenschap van
goederen inhielden.
Wil men de werkelijke waarde van deze hervormingen begrijpen, dan mag
men niet uit het oog verliezen: a) dat ze indirect en ten dele ook
direct samenhingen met andere godsdienstige en geestelijke stromingen
van die tijd; b) dat ze nauw verbonden waren met de persoonlijkheid van
P.V. Verigin.
De tweede helft van de l9de eeuw was, vooral na 1880, getuige van de
vernieuwing van het godsdienstige en geestelijke leven in alle lagen
van de Russische bevolking. Deze vernieuwing en herleving vond ook
binnen de Orthodoxe kerk plaats, het obscurantisme van K. Pobedonoscev,
de almachtige procureur van de Heilige Synode (1880-1905), ten spijt.
Maar deze vernieuwing en herleving was nog groter buiten deze kerk.
Oude sekten splitsten zich en er ontstonden nieuwe. In het zuiden en
zuidwesten van Rusland verbreidden zich het zgn. Štundisme, d.i.
een Russische vorm van het Baptisme en ook het echte Baptisme werd zo
sterk, dat het de orthodoxe priesters met bezorgdheid vervulde. De
Orthodoxe kerk en de Russische politie gingen deze sekten in de jaren
80 hard vervolgen en maakten ook speciale liederen om de bevolking te
waarschuwen, zoals het volgende: “. . Laat dat kerkelijke onweer
losbarsten en de kerkelijke vervloekingen worden uitgesproken; slaat
door een eeuwige ban het verdoemde geslacht der
Štundisten!” [1]
De Štundisten en Baptisten vormden een bedreiging voor de
gemeenten van de Molokanen aan de beneden-Wolga, die door deze
gevaarlijke concurrentie uit hun slaap werden gewekt.
L.N. Tolstoj begon na 1880 zijn leer te verkondigen over christelijke
liefde, evangelische eenvoud, zedelijke vervolmaking en oprichting van
het koninkrijk Gods op deze aarde, d.i. in onze harten.
Naast hem ontplooiden een drukke bedrijvigheid de mystisch gestemde
“Bogočeloveki,” (Godsmensen) en de protestants aandoende
volgelingen van P.A. Paškov.
Behalve deze grotere stromingen ontstonden talrijke kleine
rationalistische, mystieke en anarchistische sekten, o.a. de Sjutaevcy,
Adventisten, Jegovisten, Beguny (Lopers), Pryguny (Springers),
Malevancy, Novyj Israĭl en de volgelingen van Sil'vestr Muž, om enkele
te noemen.
Wij zullen op de leer van sommige van hen later terugkomen in verband
met de geestelijke ontwikkeling van L.N. Tolstoj en P.V. Verigin. Hier
alleen een algemene karakterisering: in hun leer waren scheppende
ideeën met destructieve verenigd. Zij keurden niet alleen de staat
en de kerk, maar ook civilisatie en cultuur af. Zij vereerden de
natuur, het natuurlijke en het elementaire. Zij waren vaak voorstanders
van gemeenschap van goederen en wezen het individualisme af. Zij waren
ethisch gericht en zagen de bron van het kwaad in de mens, maar niet in
de wereld. Zij waren humanitair, soms vegetariërs en asexueel
gestemd. Zij vluchtten bij de bevolkingstelling van 1897 de bossen in,
om aan de greep van de Antichrist te ontkomen 2.
Wij tasten, wat het aantal van deze sektariërs betreft, in het
duister. De schattingen lopen (de Oud-gelovigen inbegrepen) uiteen van
ca. 2 tot ca. 25 miljoen. Ook het tweede cijfer is
waarschijnlijk aan de lage kant 3.
De met religieuze opwinding gevulde Russische lucht waaide naar de
Kaukasus over, waarheen vele Baptisten en Tolstojanen verbannen werden.
De Baptistische missionarissen, in het bijzonder E.N. Ivanov en T.O.
Christunov verweten al vóór 1887 de Doechoboren hun
drankzucht, afkeer van scholen en hun geringschatting van de bijbel 4.
Van de Tolstojanen waren vorst D.A. Chilkov, de landedelman A.M.
Bodjanskij en verschillende leden van de familie Dudčenko de meest
bekende. Over hen zal later gesproken worden.
Maar de Doechoboren bleven over het algemeen doof voor hun argumenten.
Wil dit zeggen, dat de latere hervormingsbeweging niet samenhing met de
andere godsdienstige en geestelijke bewegingen van haar tijd? Geenszins
De genoemde Baptisten en Tolstojanen hadden enig beperkt succes in
Doechoboria: bij enkele intelligente en fijngevoelige Doechoboren en
vooral bij P.V. Verigin zelf. Dit was van grote betekenis, want deze
geestelijke elite verwerkte de invloeden van buiten in de eigen geest
en gaf ze door aan de massa. Deze was zich van vreemde invloeden niet
bewust. Er moet echter aan toegevoegd worden, dat deze invloeden zeer
beperkt bleven.
Vooral de houding van P.V. Verigin is in dit verband belangrijk Wat
deed hij intussen in beide verbanningsoorden in het gouvernement van
Archangelsk, nl. Šenkursk en Kola, in de jaren 1887-1894? Wij
weten daarover een en ander. Het is echter de vraag, in hoeverre de
berichten, die ons ter beschikking staan, betrouwbaar zijn. Het staat
wel vast, dat hij in een betrekkelijke welvaart leefde.
Hij kreeg van zijn geloofsgenoten geld genoeg (zie blz. 41-42) Zijn
trouwe volgelingen, zijn broer Vasilij V. Verigin, zijn zwager Ivan E.
Konkin, verder A. Vorovev, Vasilij I. Obedkov, Ivan Ivin en Ivan
Ponomarev, bezochten hem vaak, hoewel dit met grote gevaren en uitgaven
verbonden was. Wij zullen deze namen nog later tegenkomen. De
plaatselijke bevolking beschouwde Verigin als een verbannen Kaukasische
vorst, nodigde hem uit om feest te vieren of om samen op jacht te gaan
Toch zouden wij ons vergissen, indien wij dachten, dat hij geheel
opging in dit wereldse leven. Hij twistte met politieke bannelingen,
las af en toe boeken en tijdschriften, voor zover ze voorhanden waren
en in zijn smaak vielen. Wij weten niet, wat hij allemaal gelezen heeft
Dat is van minder belang dan de kwestie, hoe diep hij door deze lectuur
beïnvloed was. Verigin peinsde veel over godsdienstige
vraagstukken. In zijn hart was hij een diep-ernstig man 5.
Hij was bezorgd over het geestelijke leven van zijn volgelingen, wat
uit zijn brief van 6 maart 1888 blijkt: “Ik ben bang en bevreesd
voor Uw zwakke en wankelende geest en het is niet uitgesloten, dat
menigeen van U op dezelfde wijze zal handelen als de vrouw van Lot. het
is best mogelijk, dat iemand van U door de geest van twijfel aan het
wankelen is gebracht. Ik zeg U nog eens, dat er in de kudde van de
Hemelse Vader geen schapen mogen zijn, die zich alleen als schapen
voordoen. Er mag niets bestaan wat de krachten te boven gaat en
iedereen moet naar zijn goeddunken zijn weg kiezen...” 6. Wij
zouden misschien te ver gaan, indien wij zouden beweren, dat hij reeds
toen aan de uitvoering van zijn hervormingsplannen dacht, al wijst de
laatste zin in deze richting. Verigin was echter in elk geval
voorstander van oprechtheid in het geloof en keurde aanstellerij en
dwang af.
Daar de invloed van Verigin op de Doechoboren later zeer groot was, is
zijn geestelijke ontwikkeling de sleutel tot het begrijpen van het
moderne Doechoborendom, Het is niet altijd gemakkelijk te zeggen,
wanneer in hem een of andere gedachte voor de eerste keer opkwam. Hij
was enerzijds een vernieuwer, maar liet anderzijds de oude Doechoborse
leerstellingen voortbestaan.
Traditioneel klonken vele van Verigins uitspraken, zoals de volgende:
“Men moet onze Heer God alleen sterk en vurig liefhebben en in
hem geloven, omdat hij, om ons te verlossen, de buik van een maagd niet
verafschuwd heeft en geleden heeft voor ons die in de nabijheid van de
stad Jeruzalem leven, denkend aan Onze Heer Jezus Christus en op Zijn
komst op aarde wachten met zijn heiligen. [7]
Uw broeder in Christus, de Heer en God.... Moge U de Heer verlossen met
eeuwige verlossing....Onze Heer Jezus Christus en de Heilige
Maagd....De Here God en Zijn ziel leven in ons, d.i. in zijn knechten,
door de wederopstanding van Jezus Christus. Hij is ons als een
voorbeeld gezonden. Jezus Christus was de tweede Adam, om het
menselijke geslacht te doen herboren worden....Vergeefs zal alle
menselijke moeite zijn, indien de mensen het voorbeeld van Christus de
Verlosser niet volgen... Het is nodig, dat Christus in ons herboren
wordt...Verlos ons, Heer, door eeuwige verlossing, in dit leven en ook
in het volgende....Moge U de vrede en zaligheid van de Heer Jezus
Christus gegeven worden en Uw lot door de bescherming van de Heilige
Moeder Gods verlicht worden....Hij, de genadige....Heer Jezus Christus
heeft de mens met God verenigd....” [8].
Het aangehaalde is weliswaar fragmentarisch en gezien de gewoonte der
Doechoboren alles overdrachtelijk en symbolisch uit te leggen, ontgaat
ons de juiste betekenis ervan. Wij moeten ons daarom tevreden stellen
met het constateren, dat dit traditioneel-orthodoxe aspect van zijn
leer schijnt te hebben bestaan. Verigin bestreed overigens nooit de
oude Doechoborse leerstellingen.
Hij had ook eigen denkbeelden over God en de wereld, waarmee wij al
kennis hebben gemaakt (zie blz. 24). Hij bracht ze in elementaire vorm
naar het hoge Noorden en ontwikkelde ze verder. Men kan de
hoofdgedachten van zijn eigen leer zo samenvatten: 1) God wordt met de
natuur geïdentificeerd. De mens moet vertrouwen hebben in de
natuur en zorgeloos leven; 2) de terugkeer van de mens tot de natuur,
tot de grootste eenvoud van het paradijsleven, de verwerping van de
civilisatie en de cultuur en de invoering van het nudisme; 3) een
christen moet volkomen vrij zijn; 4) de verwerping van het lichamelijke
werk. De mens is voor het geestelijke werk geschapen; 5) de mens is
geen heer, maar gast op deze aarde. Later kwam er nog bij het idee van
de doelmatigheid van deze wereld, waarin ook het kwaad zijn plaats
aangewezen krijgt en Verigin sprak toen over de wetten van de natuur,
die wij moeten gehoorzamen.
Verigins afkeer van civilisatie en zijn verlangen, naar het paradijs
terug te keren, hadden psychologische achtergronden. Hij hield veel van
fruitbomen, die hem in de tijd van bloei of oogst aan het paradijs
deden denken. Na de onderdrukking van de opstand van Šamil,
sedert 1860, werden hele streken ontvolkt en vele boomgaarden
verwilderden of gingen te gronde. De Groot-russische kolonisten, die de
Bergvolken of Tataren moesten vervangen en die niet van fruitbomen
hielden, velden vele fruitbomen en ploegden de grond om. Voor de toen
jeugdige P.V. Verigin was dat naar alle waarschijnlijkheid een schok.
Was deze woestenij en vernietiging van het schone de geroemde
civilisatie? [9].
De meeste leerstellingen van P.V. Verigin hadden hun wortels in de oude
Doechoborse leer of waren geheel zelfstandig gevormd; enkele van hen
waren naar alle waarschijnlijkheid van Prygunse herkomst. Wij zeggen
het met een voorbehoud, omdat de leer van de Prygunen en de met hen
verwante Obščie (de Gemeenschappelijken) nog niet voldoende is
onderzocht en er op dit terrein enige verwarring heerst. Van Prygunse
herkomst waren waarschijnlijk de ideeën van de volstrekte vrijheid
van de christenmens, de overbodigheid van het lichamelijke werk, het
vegetarisme en misschien ook het nudisme, het niet gebruiken van suiker
en het niet drinken van thee. Deze Prygunen hadden echter ook
gedachten, die voor Verigin onaanvaardbaar waren: zij hielden de bijbel
in ere en zonden graag hun kinderen naar de “wereldse
scholen”. Verigin kende in elk geval de bij Šemacha en
Lenkoran in Transkaukasië levende Prygunen en ook hun leider
Michail G. Rudometkin, die ca. 1865 als “tsaar” gekroond is
en onder de naam “Komar” (Mug) bekend stond [10].
Er kon echter van een slaafse overname geen sprake zijn. Verigin
vergeestelijkte de nogal ruwe bouwstoffen, die hij van de Prygunen
ontving.
In het paradijs van Verigin is geen plaats voor de heilige luiheid: het
lichamelijke werk wordt door het geestelijke vervangen.
P.V. Verigin bleef enige tijd afkerig van het drinken van thee. Een
medegevangene in de gevangenis van Moskou schreef op 5 december 1894 in
zijn dagboek: “Ik heb thee gezet en hem uitgenodigd om met ons te
komen drinken. Verigin heeft het afgewezen zeggende, dat hij hem al
lang niet meer drinkt, omdat hij thee als schadelijk voor hem
beschouwt...” [11].
Dit wordt ook door de orthodoxe missionaris V. Skvorcov bevestigd, die
door de Transkaukasische Molokaan T.S. Charitinov vrij goed ingelicht
was [12] Wij vinden Verigins opvatting over voeding en drank
weergegeven
in de door hem aan zijn geloofsgenoten geschreven geloofsbelijdenis:
“lz oščbich vzgljadov Obščiny Vsemirnago
Bratstva” (Uit de algemene opvattingen van de Gemeenschap der
Universele Broederschap), van 2 september 1896, waarvan art. 9 luidt:
“De hoofdgrondslag van het menselijke bestaan vormt de energie
van de gedachte of het verstand. Als stoffelijke voeding dienen: lucht,
water, fruit en groente” [13].
Dus: niet alleen geen bedwelmende dranken, niet roken en geen vlees,
maar ook geen melk, geen thee en geen brood, want “men kan
zeggen, dat granen voor de voeding van de vogels bestemd zijn...”
[14].
Wij komen op enkele van deze dingen nog terug bij de bespreking van de
Invloed van L.N. Tolstoj en diens leerlingen.
Over de mate van de Tolstojaanse invloed op de Doechoboren van de
Grotere partij is vroeger veel gestreden. De Orthodoxe en ook andere
“historici” beschouwden de volgelingen van P.V. Verigin als
Tolstojanen [15]. De Tolstojaanse “historici” waren, wat
het
invloedvraagstuk betreft, meestal van andere mening, hoewel zij later
wel de invloed van hun leermeester op P.V. Verigin en diens partij
toegaven.
Zij waren ervan overtuigd, dat juist omgekeerd deze Doechoboren Tolstoj
beïnvloedden. De Tolstojaan A. Maude worstelde met dit probleem
[16].
Drie omstandigheden mogen daarbij niet over het hoofd gezien worden: 1)
dat de leer van Tolstoj nooit is vastgelegd en in de loop van jaren
veranderingen onderging, hoewel de voornaamste gedachten dezelfde
bleven; 2) dat de leer van L.N. Tolstoj in zekere mate op de
Doechoborse leek; 3) dat het niet Tolstoj zelf was, die het eerst met
de Doechoboren in aanraking kwam, maar zijn naar Transkaukasië
verbannen of aldaar wonende leerlingen en volgelingen.
De verwantschap in de leer kwam gedeeltelijk daardoor, dat L.N. Tolstoj
in zekere mate door de mystiek gestemde Bogočeloveki (Godsmensen), de
met de Doechoboren verwante Molokanen en door Vasilij K. Sjutaev
gevormd werd. De laatste, een intelligente boer uit het gouvernement
van Tver, rationalist, anarchist en mysticus, sterkte Tolstoj in zijn
opvattingen, die toen nog vaag, half onbewust, aan het groeien waren.
Met zijn eenvoudig optreden werd Sjutaev voor Tolstoj het voorbeeld van
een Russische boer en een ideale christen. De Molokanen werden
mettertijd minder aantrekkelijk, omdat ze te veel aan de bijbel
vasthielden. Tolstoj nam uit de leer van al die genoemde richtingen
slechts over datgene wat hem aansprak en bij hem weerklank vond.
Wij vinden bij Tolstoj ca 1890 de volgende gedachten: God is een
onpersoonlijk, onbegrensd wezen Hij is, of beter gezegd, Hij
manifesteert zich aan ons als geest, rede en liefde. Hij woont in ons,
ja onze ziel is een deeltje van God.
Jezus van Nazareth was een mens. De kern van de christelijke leer vormt
de Bergrede en de uit deze voortvloeiende humanitaire beginselen. Wij
moeten streven naar de oprichting van het koninkrijk Gods op deze
aarde, d.i. allereerst in onze zielen. Eerst moeten de mensen goed
zijn, dan zal de wereld vanzelf veranderen. De inhoud is belangrijk,
niet de vorm. Tolstoj verwierp de staat en de kerk met hun wetten en
alle instellingen, omdat ze alleen maar geweld meebrengen en het geweld
dienen. Hij was een christelijke anarchist en pacifist Wij moeten geen
weerstand bieden aan het kwaad; een christen moet andere mensen meer
liefhebben dan zichzelf; men moet streven naar zedelijke vervolmaking
en een zo groot mogelijke evangelische eenvoud. Als een van de
“boetedoende edellieden” ging Tolstoj de Russische boer
idealiseren en was hierin een voortzetter en leerling van de Narodniki.
Maar de Jasnopoljaanse wijze wilde consequent zijn en ging als een boer
leven. Hij was zelfs van plan uit zijn huis weg te trekken, om niet als
een uitbuiter te moeten leven. Zijn overgevoelig geweten en eerbied
voor het leven leidden tot vegetarisme, want men mag geen levend wezen
doden. De mens moet scheppen en niet vernielen. Zijn brieven zijn vol
van de woorden “liefde” en “vervolmaking”. De
moraal van Tolstoj was in wezen somber en ascetisch.
Het ligt voor de hand, dat hij het drinken van bedwelmende dranken en
het roken veroordeelde. Hij koesterde wantrouwen jegens de wereldse
kunsten en wetenschappen. De enige ware wetenschap was: hoe men als een
christen leven moet. De rest leidt tot hoogmoed, schept afstand tussen
de mensen onderling en maakt het hun moeilijk elkaar te begrijpen. De
seksualiteit is een kwaad en moet tot een minimum beperkt worden. Het
einddoel moet zijn: een geleidelijke vernietiging van dit aardse leven
en de verheffing van de mensen tot engelen. De leer van Tolstoj was op
dit punt echter vaag en hij sprak op andere plaatsen over de oprichting
van het koninkrijk Gods op deze aarde. Tolstoj trachtte nooit de
geheimen van God te ontraadselen. Bij hem viel de nadruk niet op de
eschatologie, maar op de zedenleer. Wij moeten de wil van God
gehoorzamen, d.w.z. onze naasten zo liefhebben als onszelf en liefde
tot God koesteren.
De leer van Tolstoj geleek op de Doechoborse, vooral in de negatie van
de kerk, kerkelijke leer en de wereldlijke instellingen, maar ook
inzake hun houding tegenover de moderne civilisatie.
Er is al gezegd, dat de Doechoboren eerder met de leerlingen van
Tolstoj in aanraking kwamen dan met hem zelf. Laten wij nu op deze
leerlingen onze aandacht vestigen. Wij verstaan onder het begrip
“leerlingen van Tolstoj” al die mensen, die zijn
levensbeschouwing en zedenleer min of meer overnamen en naar de eisen
hiervan trachtten te leven. Wij zeiden: min of meer. Tolstoj heeft zijn
leer nooit vastgelegd of scherp geformuleerd, hij verzette zich tegen
de vorming van een sekte en lang niet alle bewonderaars namen zijn
gehele leer over. Men mag ook spreken van een soort
“half-Tolstojanen”. Tot dezen behoorden ook vorst D.A.
Chilkov en AM. Bodjanskij, die in verband met de Doechoboren vaak
genoemd werden. Over deze beiden moet nog iets naders gezegd worden.
D.A. Chilkov heeft de Doechoboren voor de eerste keer in 1878 gezien en
kwam diep onder de. indruk van hun leer. Hij werd vooral geboeid door
de redeneringen van de inwoners van Troickoe, dat de mens een levende
ikoon was en om deze reden niet geslagen mocht worden [17]. Hij is
mettertijd een soort Tolstojaan geworden en is in januari 1892 wegens
zijn christelijk anarchisme en bescherming van de Štundisten,
naar Baškičet in Transkaukasië verbannen. Baškičet
was een Doechoborse nederzetting in het district van Borcalinsk van het
gouvernement van Tiflis. De inwoners ontvingen hem koel en hielden hem
op een afstand. Hij slaagde er niet in om er achter te komen, wat zij
precies geloofden. Chilkov klaagde daarover later aan Aylmer Maude [18].
De aandacht van Chilkov werd gauw afgeleid door andere sekten, vooral
de Štundisten en hij werd veel te veel in beslag genomen door de
tegenslagen in zijn persoonlijk leven dan dat hij zich steeds met de
Doechoboren kon bezighouden. Chilkov stond weliswaar vijandig tegenover
kerk en staat, maar aanvaardde graag de moderne civilisatie. Hij was
minder ascetisch dan zijn leermeester, was wat wereldser en had meer
begrip voor de praktische noden van het leven. Hij neigde sterk tot een
soort christelijk communisme. Hij was afkerig van een geforceerd en
onnodig martelaarschap [18].
Zijn invloed op de Doechoboren was naar alle waarschijnlijkheid zeer
beperkt en lag eerder op het gebied van het materiële leven dan op
het geestelijke. Toch mag men ook dit laatste niet geheel uitsluiten.
Chilkov verspreidde onder de Doechoboren de geschriften en
tijdschriften van de Tolstojanen, vooral van de uitgeverij
“Posrednik”. Daar er toen slechts weinige Doechoboren
konden lezen en zij de gedachten van buitenstaanders wantrouwden, was
het effect van deze actie niet bijzonder groot. Van grotere betekenis
waren zijn discussies met hen, waarin hij hen aanspoorde tot
gemeenschap van goederen, zich te bezinnen op hun levensbeginselen en
de dagelijkse praktijk en tot het corrigeren van de moeilijk
begrijpelijke “psalmen.” Hoewel de met hem discuterende
Doechoboren hem niet in alles volgden, ontstond er bij hen het gevoel,
dat er in hun leven iets moest veranderen, om Doechoboria uit zijn
lethargie op te wekken en het morele peil omhoog te brengen. Wij zullen
niet ver van de waarheid zijn als wij beweren, dat zelfs de aanvaarding
van deze beperkte invloed slechts met de goedkeuring van P.V. Verigin
geschiedde. De laatste was de opperste autoriteit in zaken van geloof,
een positie, die hem niemand van de hervormingsgezinde Doechoboren
betwistte.
Ongeveer hetzelfde als van Chilkov mag van A.M. Bodjanski gezegd
worden. Deze Tolstojaan en boetvaardige edelman uit het gouvernement
van Charkov is in september 1892 voor de tijd van vijf jaar naar
Transkaukasië verbannen.
Hij woonde eveneens in het district van Boralinsk en was slechts een
half-Tolstojaan. Bodjanskij droomde van gemeenschap van goederen en
vrouwen, maar was anderzijds een goede technische raadgever. Hij wist
de sympathie van de Doechoboren te winnen, verzamelde hun psalmen en
schreef ze op 19 . Hij had eveneens een afkeer van onnodig
martelaarschap en ascetisme. Toen de Doechoboren in 1895 in botsing
kwamen met de Russische staat, vond hij hun vervolging en leed onnodig
en zocht naar een redelijke oplossing door emigratie. Tolstoj wees zijn
plannen af; een christen mag nooit het leed ontvluchten en het juk
afschudden, dat God op zijn schouders heeft gelegd. Alles wordt door
leed en in leed geboren, het koninkrijk Gods niet uitgezonderd.
Vervolgingen stellen de echtheid en zuiverheid van ons geloof op de
proef en maken aanstellerij onmogelijk [20] .
Men kan moeilijk beweren, dat Bodjanskij de Doechoboren van de Grotere
partij tot botsingen met de Russische regering aangespoord zou hebben.
Hij had een zekere mate van invloed op hen, maar deze was van beperkte
betekenis.
Wij weten niet hoe groot de invloed van de familie Dudčenko op de
Doechoboren was. Deze familie behoorde tot de echte Tolstojanen en
schijnt geliefd te zijn geweest bij de Doechoboren [21]. Wij zullen
echter niet ver van de waarheid zijn, als wij haar directe invloed niet
al te hoog aanslaan. De Doechoborse trots verzette zich tegen het
volgen van vreemde voorbeelden. Er was echter een indirecte invloed. De
Doechoboren voelden, dat ze hun morele superioriteit verloren hadden en
dat hervormingen noodzakelijk waren.
De overige Russische Tolstojanen in de Kaukasus leefden opgesloten in
hun communes in Nalčik, Lysaja Goro, Kutaîs en Elizavetpol,
streefden naar een ideale samenleving, maakten ruzie onder elkaar en
hadden geen tijd voor de Doechoboren over [22].
De betrekkingen van de Georgische Tolstojanen tot de Doechoboren
begonnen eerst in de zomer van het jaar 1895. Dit betekent, dat de
voornaamste representanten van deze, E.P. Nakašidze en Ilja
Nakašidze, geen invloed hadden op het ontstaan van de
hervormingsbeweging onder de Doechoboren [23].
In het algemeen mag gezegd worden, dat de invloed van de in
Transkaukasië wonende Tolstojanen op de Doechoboren zeer beperkt
was en eerder indirect. Enkele consciëntieuze Doechoboren gingen
behoefte voelen aan een ingrijpende vernieuwing, opdat de Doechoboren
dat zouden worden, wat ze meenden te zijn: een uitverkoren volk en
zonen van God. Hun invloed op de rest van de leden van de Grotere
partij zou klein zijn geweest, als Verigin hen niet door zijn
autoriteit had gesteund. Maar er moet gezegd worden: niet zij, maar
P.V. Verigin was belangrijk.
De directe invloed, voor zover die bestond, ging via de verbannen
opperste leider. Daarom is het belangrijk te weten, in hoeverre hij
door L.N. Tolstoj beïnvloed was. Hij wist in zijn verbanningsoord
zeker over de uitgaven van “Posrednik” [24]. Het is echter
moeilijk na te gaan wat hij gelezen had en wat op hem enige indruk
gemaakt had. Daar Tolstoj zijn ideeën eerst na 1890 scherper
formuleerde, mag men zijn invloed op Verigin eerst in 1892-1893
verwachten. Deze ontkende dat hij toen Tolstoj gelezen had. Wij zien
echter uit sommige van zijn brieven, dat hij in die jaren met de
ideeën van Tolstoj wel kennis heeft gemaakt [25]. Hij schrijft
weliswaar op 3 november 1895 aan I.M. Tregubov: “... Zend mij,
indien mogelijk, “Het koninkrijk Gods is binnen U” toe,
maar ik wou eigenlijk het gehele werk van Lev Nikolajevič bestellen,
omdat ik het nog niet gelezen heb. .” en op 4 januari 1896 aan
N.T. Izumčenko:
“. .Ik heb zijn werken nog niet gelezen. Ik weet alleen van horen
zeggen, dat hij het bestaansrecht van de hedendaagse civilisatie
ontkent..” [26], maar het is haast ondenkbaar, dat Verigin in
1892-1893 over Tolstoj niets gehoord zou hebben. Hij kon van hem horen
bij de gesprekken met de politieke en godsdienstige bannelingen. Het
drong echter niet diep genoeg in hem door en hij was zich daarvan
slechts half bewust. Maar er was nog een reden, waarom hij dat
ontkende: het beviel hem niet dat vele lezers de gedachten van Tolstoj
op slaafse wijze overnamen, voor vruchten van eigen denken uitgaven,
zonder daaraan iets nieuws en eigens toe te voegen. Zijn Doechoborse
trots stond hem niet toe, om als een papegaai Tolstoj na te praten.
Verigin las echter het “Koninkrijk Gods is binnen U”,
evenals Tolstoj’s andere belangrijke werken hoogstwaarschijnlijk
eerst na 1895. Het lezen van de werken van Tolstoj betekende echter nog
niet, dat Verigin door de laatste beïnvloed was. We moeten dit nog
wat preciezer nagaan.
Wij zouden ons zeker vergissen, indien wij dachten, dat de gehele
Doechoborse hervormingsbeweging aan de invloed van Tolstoj op Verigin
toegeschreven moet worden. Deze beantwoordde aan de innerlijke
behoeften en noden van een klein deel van de leden der Grotere partij.
Zij werden in hun voornemen alleen maar gesterkt door de Tolstojaanse
propaganda en ideeën, die overigens met die der Doechoboren in
sommige opzichten sterk verwant waren. Verigin was echter een
middelpunt en belichaming van dit streven naar hervormingen, als
geestelijke raadgever.
P.V. Verigin begon in 1893 met zijn hervormingen. Deze hielden in:
onthouding van alcoholische dranken en van het roken, verder
vegetarisme, gemeenschap van goederen en weigering van de militaire
dienstplicht. Het waren oude Doechoboren beginselen, op het vegetarisme
na. Verigin stelde ook dit laatste als oud-Doechobors voor, omdat de
Doechoboren van toen vreemde invloeden zeer ongaarne aanvaardden. De
vernieuwing geschiedde onder de leus van terugkeer tot de oude
Doechoborse beginselen, die door de moderne Doechoboren verlaten waren.
Daar Verigin de voornaamste geschriften van Tolstoj eerst na 1895 las,
konden zijn principes moeilijk van Tolstojaanse herkomst zijn, hoewel
men ze ook in de leer van Tolstoj vinden kan. Het vegetarisme, de
gemeenschap van goederen, het zich onthouden van roken en drinken, kon
Verigin gemakkelijk bij andere sekten en geestelijke bewegingen vinden,
bijv. bij de Prygunen en Chlysten. Daarvoor had hij L.N. Tolstoj niet
nodig.
De geschriften van Tolstoj werden eerst in latere jaren van betekenis
voor de Doechoborse beweging. Zij sterkten de Doechoboren bij hun
hervormingen en hun strijd. Het was voor de hervormingsgezinde
Doechoboren prettig een beweging te vinden van verwante zielen, die,
naar het leek, dezelfde doelen nastreefden. Conclusie: de ideeën
van de hervormingsgezinde Doechoboren waren niet van Tolstojaanse
herkomst. Zij waren of van oud-Doechoborse oorsprong of kwamen van
andere sekten. De Tolstojanen beïnvloedden de Doechoboren
vóór 1895 indirect: zij waren een stimulans, een
uitdaging. Wij moeten ook in het oog houden dat de gemeenschap van
goederen, het vegetarisme, de onthouding van roken en drinken en de
weigering van de militaire dienstplicht niet slechts bij de Tolstojanen
en de Doechoboren te vinden waren, maar dat men ze bij allerlei
godsdienstige en geestelijke stromingen van het toenmalige Rusland
aantrof. Het lijkt alsof hun herleving en invoering in Doechoboria een
deel was van een machtige, geheel Rusland omvattende beweging. Toch is
de onderlinge samenhang tussen de verschillende stromingen moeilijk te
bewijzen.
Het feit, dat de voornaamste ideeën van P.V. Verigin en de
hervormingsgezinde Doechoboren niet van Tolstojaanse herkomst waren,
betekent geenszins, dat de eersten niet later in zekere mate door L.N.
Tolstoj en diens volgelingen beïnvloed zijn.
L.N. Tolstoj wist al vóór 1894 van de Doechoboren een en
ander af. Zijn leerlingen en kennissen schreven hem over deze
merkwaardige sekte, meestal in gunstige zin, maar hij schonk daaraan
geen overdreven aandacht. De ervaringen met de Molokanen en V.K.
Sjutaev hadden hem geleerd voorzichtig te zijn bij de beoordeling van
de sekten. Zij schenen soms anders te zijn dan ze in de werkelijkheid
waren [27]. Tolstoj maakte eerst tegen het einde van 1894 nader kennis
met de Doechoboren. P.V. Verigin is in 1894 uit Šenkursk naar
Obdorsk in Noordwest-Siberië achter de poolcirkel overgeplaatst en
vertoefde van 4 t/m. 9 december van dat jaar in de Moskouse centrale
gevangenis. Daar heeft hij kennis gemaakt met volbloed Tolstojanen,
zoals de anonieme schrijver van het dagboek “Iz tjurmy”
(Uit de gevangenis), die hoogstwaarschijnlijk de voornaam Nikolaj
droeg, verder met Nikolaj T. Izjumčenko, Evgenij I. Popov en een zekere
A.S.D. (waarschijnlijk Aleksej Semenovič Dudčenko) [28].
Popov was de meest intelligente van alle leerlingen van Tolstoj, hoewel
hij zich niet op de voorgrond stelde. Izjumčenko gold als een martelaar
en held. Hij is naar Berezovo, niet ver van Obdorsk, verbannen en
Doechoboren, die Verigin gingen bezoeken, brachten vaak eerst bij hem
een bezoek. P.V. Verigin heeft in Moskou met de genoemde Tolstojanen
een vriendschap gesloten, die jarenlang duurde. Hij raakte steeds beter
vertrouwd met de ideeën van Tolstoj. Evgenij I. Popov waarschuwde
zijn leermeester, dat Verigin in Moskou vertoefde en wilde een
ontmoeting van beide mannen organiseren. Hij is er niet in geslaagd,
daar de Doechoborse leider al op 9 december uit Moskou moest
vertrekken. Tolstoj was erg benieuwd, omdat hij over de toen reeds op
gang zijnde Doechoborse hervormingen had gehoord. Hij, Popov en P.I.
Birjukov hebben op de genoemde dag in het hotel “St.
Petersburg” met andere Doechoboren gesproken: met Vasilij, een
broer van P.V. Verigin, Vasilij G. Vereščagin en Vasilij I.
Obedkov, drie naar Doechoborse. maatstaven krachtige figuren en
voorstanders van geestelijke vernieuwing. Tolstoj en zijn leerlingen
kwamen direct onder de indruk en bekoring van hun mooie statige
lichamen en hun diplomatiek en vriendelijk optreden. Hij had de indruk,
alsof deze, zich bescheiden en waardig gedragen mannen tot een ander
ras behoorden. Hij en zijn leerlingen begonnen met de Doechoboren over
hun leerstellingen te spreken. Zij antwoordden op de meeste vragen van
L.N. Tolstoj over de oorsprongen van geweld, eigendom, vegetarisme,
kerk, instemmend met zijn opvattingen. Zij praatten met elkaar ongeveer
een uur: lang genoeg voor een algemene oriëntatie en kort genoeg
om een illusie te doen ontstaan, dat de Doechoboren eigenlijk
Tolstojanen waren. Het was natuurlijk in een uur tijds niet mogelijk om
in details te treden. Vasilij V. Verigin vroeg om Tolstojaanse
geschriften [29]. Hij keerde samen met Vasilij G. Vereščagin
naar de Kaukasus terug en V.I. Obedkov vertrok in de richting van
Siberië om met P.V. Verigin contact op te nemen [30].
De door Tolstoj aan Vasilij V. Verigin geschonken geschriften, in
het bijzonder “Het koninkrijk Gods is binnen U” bleven,
gelijk wij zullen zien, niet zonder invloed op sommige Doechoborse
leiders en dit vond zijn weerklank in enkele Doechoborse psalmen [30].
P.V. Verigin is in maart 1895 in Obdorsk aangekomen [31]. Hij las o.a.
de werken van Nekrasov, Lučickij, in de tijdschriften “Novoe
Slovo”, “Russkie”- en “Moskovskie
Vedomosti”, “Nedela”, maar ook kleine Tolstojaanse
geschriften zoals “O kompromise” (Over het compromis),
“Fedon”, “Na cholere” (Over de cholera),
“Bogu ili mamone” (Aan God of aan Mammon) en zeker ook
enkele van de voornaamste werken van L.N. Tolstoj, al weten wij niet,
welke hem bereikten en welke door de censoren tegengehouden en in
beslag genomen zijn [32].
P.V. Verigin las in Obdorsk de geschriften van Tolstoj, anders dan
voordien, met een grotere aandacht. Daarom zijn eerst in die tijd
Tolstojaanse invloeden op zijn leer merkbaar, al blijft het de vraag,
hoe groot deze invloed was. Wij moeten nu enige aandacht aan de
ideeën van P.V. Verigin in deze tijd besteden.
Tolstojaanse invloed is merkbaar in Verigins leer over God: hij spreekt
over het ideaal van de liefde zelf, die belichaamd was in Jezus
Christus. Indien wij naar de wil van Onze Heer en Vader, onze God,
leven, leeft Hij in ons en doet ons herleven [33]. Wie sprak meer over
het vervullen van de wil van God en over de liefde dan Tolstoj? Wij
zoeken vergeefs naar dergelijke formuleringen in oude Doechoborse
psalmen.
Tolstojaans klinken ook andere uitspraken van P.V. Verigin: “Wij
stellen ons God als een Onbegrensde Liefde voor. Door de kracht van
deze onbegrensde, alomvattende liefde wordt al het zijnde in stand
gehouden. Het kwaad vernietigd, de liefde is scheppend....Wij verstaan
het zo, dat wij, als wij liefde verwerven, God in ons hart
verwerven....Doordat wij liefde hebben, verwerkelijken wij de liefde
tot God....Wij erkennen de Waarheid als God [34]. Dat klinkt bijna zo als
de woorden van Tolstoj in zijn werk “O smysle žizni” (Over
de zin van het leven), hoewel Verigin andere woorden gebruikt [35].
Betekent het, dat Verigin, gelijk Tolstoj deed, de menselijke ziel als
deel van God beschouwt? [36]. Slechts één uitspraak later
in Canada wijst in deze richting [37]. Verigin spreekt nooit van deeltjes
van God, die naar elkaar streven, gelijk het Tolstoj doet.
Er is overigens een verschil tussen de opvattingen van God bij Tolstoj
enerzijds en die van Verigin anderzijds. Tolstoj zegt nooit wat God is,
maar ziet in de Liefde en Waarheid twee uitingen van Zijn aanwezigheid.
Voor hem is niet belangrijk wat God is, maar wat Hij wil [38] . Verigin
vat God op als Liefde en het Leven zelf. In zijn “Algemene
opvattingen” van 2 september 1896 staat geschreven: “De
leden van onze gemeenschap verstaan onder het begrip God: de kracht der
liefde en van het leven, de oorsprong van al het bestaande....In elk
afzonderlijk ding is leven, d.w.z. God, in het bijzonder in de
mens....” [39].
Deze opvatting is verwant met de oud-Doechoborse opvatting van God, nl.
als goddelijke krachten. Verigin nam blijkbaar de opvattingen van
Tolstoj in zekere mate over, maar paste ze aan de Doechoborse leer aan.
Beide denkers waren niet metafysisch noch ontologisch, maar ethisch
gericht. En juist op dit gebied zijn verschillen te merken. Verigin
stond lang niet zo negatief tegenover het aardse leven en het huwelijk
als Tolstoj.
De Doechoborse leider schreef: “Ons lichaam is ons niet gegeven,
om er strijd mee te voeren of opdat het onze ziel in verleiding brengen
zou. Ons lichaam is de kleding van onze ziel en wij moeten de Schepper
er dankbaar voor zijn, dat Hij aan ons een dergelijke bedekking
geschonken heeft. En werkelijk, indien de mens zichzelf niet kunstmatig
door schoonheidsmiddelen, kleding en vele andere dingen misvormt, is
hij in zekere mate zelfs mooi. De grofste wijze van misvorming en
bederf is de dronkenschap....Het voornaamste is, dat de geest over het
lichaam heerst en niet omgekeerd....Het lichaam is ons tot vreugde en
niet voor de strijd gegeven....De mensheid heeft deze aan haar door God
geschonken vreugde in de loop van de tijd verloren. Christus heeft haar
doen herleven....Wij moeten ook ons lichaam liefhebben en vervolmaken,
maar niet zozeer, dat wij daarvan de grondslag van ons leven maken. Het
is nodig om het bestaan van ons lichaam te verzekeren voor het leven
van de geest.... Maar wij gebruiken onze geest in dienst van het
lichamelijke leven.” [30]. Hier is een zelfstandige denker aan
woord en men kan hier geen invloed van Tolstoj bespeuren, met
uitzondering van het begrip “vervolmaking”. Verigin sprak
veel over de vervolmaking, in het bijzonder de geestelijke en volgde
daarin ongetwijfeld het voorbeeld van Tolstoj [41]. Maar deze
overeenstemming was alleen maar een schijn. Terwijl Tolstoj onder dit
begrip een geleidelijke losmaking van deze wereld verstond, gepaard
gaande met de toename van liefde en toenadering van alle levende wezens
tot elkaar, streefde Verigin naar een geleidelijke terugkeer tot het
oorspronkelijke aardse paradijs en de Natuur-God [42]. Deze terugkeer
tot de vrijheid gaat bij hem gepaard met een geleidelijke bevrijding van de
zonde. Verigin ziet de bevrijding als bevrijding van slechte gewoontes
[43].
Het kwaad was voor Verigin, anders dan bij Tolstoj, een noodzakelijk
deel van deze wereld, die doelmatig ingericht is. “Het kwaad is
een proef, of wij werkelijk goed willen zijn” [44]. Wij zeiden
al, dat Verigin de zedelijke vervolmaking zag in een gedeeltelijke
terugkeer van de mens tot de eenvoud van de natuur. Hij verwierp,
evenals Tolstoj, de moderne wetenschap, kunst, cultuur en civilisatie,
maar was daarbij veel consequenter dan de laatste. De Doechoborse
leider verwierp niet alleen de fabrieken en ziekenhuizen, maar ook
scholen, boeken en al wat geschreven was. Tolstoj kon moeilijk Verigins
afkeer van boeken en geletterdheid aanvaarden. Zij twistten daarover in
hun brieven, die ze in 1895-1896 wisselden. Verigin verzachtte later
zijn standpunt enigszins, maar bleef altijd dubbelzinnig [45].
Verigin hoorde, dat Tolstoj zijn laarzen zelf vervaardigde en schreef
op 4 januari 1896 aan N.T. Izjumčenko: “....Daarvoor, om laarzen
te naaien, zijn priemen nodig en priemen worden, zoals bekend, in
fabrieken vervaardigd, en bijgevolg is het niet mogelijk ertsmijnen te
sluiten, waar mensen afgebeuld worden. Indien L.N. Tolstoj echter denkt
de laarzen consequent door “lapti” (d.i. en soort uit
boombast gemaakt schoeisel) te vervangen, moet dan de mensheid niet van
deze “lapti” in de richting van de volmaaktheid nog verder
gaan....?” [46]. Ja, men moet eigenlijk naakt lopen [47] .
Tolstoj werkte lichamelijk, omdat het nut van het geestelijke werk
altijd betwistbaar is en hij wilde nuttig zijn, zijn brood verdienen en
niemand uitbuiten. Verigin wilde het lichamelijke werk afschaffen, zich
wat het voedsel betreft aan de natuur toevertrouwen, omdat de mens voor
het geestelijke werk bestemd is. Hij zei echter nooit, wat hij onder
het begrip “geestelijk werk” precies verstond. De mens
moet, volgens Verigin, nooit tegen de natuur strijden, maar zich aan
haar wetten onderwerpen [48].
P.V. Verigin was natuurlijk een absolute anarchist [49]. Hij is juist
door dit consequent anarchisme in Doechoboria populair geworden. De
Doechoborse leider kon moeilijk respect hebben voor een staat, die in
de tijd van hongersnood graan uitvoerde. Verigin drukte zich echter
meestal gematigd uit. Tolstoj was ook een christelijke anarchist, maar
durfde niet alle consequenties uit zijn beginselen te trekken, gelijk
de Doechoborse leider deed. Volgens Tolstoj moest de afschaffing van de
staat en opheffing van alle instellingen geleidelijk geschieden. Hij
was echter niet altijd consequent wat dit betreft en wankelde tussen
een radicale en gematigde houding. Vooral in “Het koninkrijk Gods
is binnen U” nam hij een radicaal standpunt in en beweerde daar,
dat een compromis tussen een christen en de staat onmogelijk is 49a,
waardoor de Doechoboren zich later gesterkt voelden. Verigin zette het
oude Doechoborse negativisme voort.
Wij moeten hier nog eens op het probleem terugkomen (zie blz.16, 51)
van de invoering van de gemeenschap van goederen. Wij zeiden al, dat
dit een terugkeer was tot de oude Doechoborse beginselen en dat, als er
van invloeden van buiten sprake zijn kon, de Kaukasische sekten in
aanmerking komen en niet L.N. Tolstoj en diens volgelingen. Maar er is
ook een ander reden, om de invloed van Tolstoj op dit gebied van de
hand te wijzen. Zijn (d.i. Tolstoj’s) leerlingen waren
grotendeels voorstanders van de gemeenschap van goederen, meegesleept
door de algemene stemming onder de Russische progressieve
intelligentsia. L.N. Tolstoj zelf weifelde echter op dit punt. De
maatschappelijke vorm was onbelangrijk voor hem en slechts een
tijdelijk verschijnsel. Anderzijds had hij een afschuw van het
particulier eigendom en bepleitte hij de invoering van de plannen van
de Amerikaanse econoom Henry George, waarbij alle eigendom in handen
zou komen van de staat en elke burger het recht zou hebben een klein
deel ervan te beheren tegen vruchtgebruik [50]. Maar laten wij tot
Verigin terugkeren.
Verigin is tot de invoering van de gemeenschap van goederen overgegaan,
om de Doechoboren nader tot elkaar te brengen en hen te leren als
broeders te leven en om hen van de buitenwereld of te sluiten. De
Doechoboren zijn in de meest kritieke ogenblikken van hun bestaan
steeds tot gemeenschap van goederen overgegaan.
Het was te verwachten, dat ook de leden van de Grotere partij het
zouden doen, met het oog op de te verwachten botsingen met de regering
en de voorgenomen emigratie.
Men merkt daarentegen de invloed van Tolstoj in de nieuwe, tegen het
einde van 1895 of begin van 1896 ontstane “psalm”
“Vozljublennyj bratec” (Beminde Broeder), waarin enkele
zinnen uit Tolstoj's werk “Het koninkrijk Gods is binnen U”
zijn opgenomen, en waarin over de onderwerping aan de wil van God veel
gesproken wordt. Men schreef deze “psalm” aan P.V. Verigin
toe en sprak over plagiaat. Geen van beide beweringen was juist.
Verigin las het genoemde werk eerst in 1896 en de aangeduide zinnen
zijn op zelfstandige wijze verwerkt. De genoemde “psalm”
was waarschijnlijk een schepping van zijn medewerkers, die Moskou met
Tolstoj spraken en het genoemde werk naar de Kaukasus meebrachten [51].
Verigin had met Tolstoj gemeenschappelijk het vegetarisme. Het
vegetarisme van P.V. Verigin was in het Hoge Noorden, waar geen
graangewassen en groente groeiden en waar bijna uitsluitend van vlees
leefde, op een zware proef gesteld. En toch hield hij het vol, hoewel
het hem veel geld kostte [52]. Verigin toonde zich daarbij een
beginselvaste man.
Hij ging nog een stapje verder en hield ook op, melk te drinken, omdat
men in Siberië voor de melkwinning kalveren van hun moeders wegnam
en slachtte [53]. Hij ging dus verder dan Tolstoj. De invloed van Tolstoj
op de hervormingsgezinde Doechoboren en P.V. Verigin zelf was eerst in
1895 te bespeuren. Hij was niet de oorzaak van de hervormingen van
1893-1895, die aan de interne behoeften der Doechoboren beantwoordden.
Deze invloed was weliswaar reëel genoeg, maar zijn betekenis mag
anderzijds niet overdreven
worden. Er was geen sprake van een slaafse overname. Zoals reeds gezegd
is: P.V. Verigin en zijn medewerkers namen van L.N. Tolstoj en diens
leerlingen een en ander over, maar pasten het aan de oude Doechoborse
leer aan, en wat Verigin betreft, aan zijn paradijs-leer. Hoewel
Verigins levensovertuiging niet somber was en het niet zijn bedoeling
was het lichaam te pijnigen, leidden zijn humanitaire beginselen toch
tot streng ascetisme en ontberingen.
Laten wij nu onze aandacht vestigen op enkele aspecten van de leer van
P.V. Verigin, die met Tolstoj niets te maken hadden.
De leider van de Grotere partij kwam in zijn ballingschap in aanraking
ook met andere geestelijke stromingen dan de reeds genoemde en dit
weerspiegelde zich, althans tijdelijk, ook in zijn leer. Termen als
ontwikkeling, absolute waarheid en atoom worden door hem gebruikt:
“....de absolute waarheid bestaat, maar zij is levend en
bijgevolg aan de invloeden van de tijdgeest onderworpen en
veranderlijk: wij kunnen dit proces van verandering als kleine atomen
niet waarnemen....de mens moet zich in zijn persoonlijk leven, zoals
het met een atoom het geval is, aan de algemene harmonie van het heelal
onderwerpen....” [54].
Verigin moest ook tegenover het Darwinisme stelling nemen. Het viel hem
moeilijk zijn beginsel te verdedigen, dat de Natuur werkelijk zo goed
zou zijn.
Waarom eten de dieren elkaar op? Hij loste dit probleem op door te
wijzen op de doelmatigheid van de natuur. De zieke dieren worden
daardoor opgeruimd en steken de gezonde niet aan en de vervolgingen
dwingen de gezonde dieren tot een grotere vitaliteit. Hij voelde, dat
deze verklaring niet voldoende was en verzuchtte geresigneerd:
“De positie van de wilde dieren is niet benijdenswaardig, maar
God heeft het eenmaal zo gewild.” [55]. Verigins geloof in de
doelmatigheid van de natuur was zo sterk, dat het zelfs door een onder
de rendieren uitgebroken epidemie niet aan het wankelen is gebracht
[56].
P.V. Verigin was weliswaar een beginselvast man, maar geen man, die op
zijn eigen prestige gesteld was. Hij stelde aan N.T. Izjumčenko voor,
om samen aan de tsaar een smeekschrift te schrijven, dat hij hen naar
warmere streken zou overplaatsen: “. . zij zullen een deemoedig
hoofd niet slaan en neersabelen....” [57]. Maar Verigin wilde zich
niet echt vernederen en schreef in 1896 aan zijn geloofsgenoten, die in
verband met de kroning van de nieuwe tsaar de amnestie voor hun
verbannen leider verwachtten: “En waarom spreekt U over genade?
Ik heb al lang genade van de Here God” [58].
Er zijn te weinig gegevens om zich een duidelijk beeld te kunnen
vormen, hoe P.V. Verigin zich zijn leiderschap voorstelde. Hij
beschouwde zich hoogstwaarschijnlijk niet als een incarnatie van
Christus, maar als iemand, die op deze aarde van Godswege een
belangrijke taak heeft te vervullen. En hij offerde voor deze taak zijn
hele leven op. Hij gedroeg zich jegens zijn naaste medewerkers meestal
zeer democratisch en vriendschappelijk, maar kon ook zeer streng
tegenover hen optreden als ze zijn plannen doorkruisten [59].
Gelijk reeds gezegd: de hervormingen in Doechoboria in 1893-1895 waren
geen vruchten van de invloeden van buiten, maar sproten voort uit de
noden en behoeften van sommige consciëntieuze Doechoboren, die met
lede ogen aanzagen, hoe de Doechoborse gemeenschap steeds meer
verwereldlijkte en moreel afzakte. Zij werden in hun streven naar
hervormingen gesterkt door soortgelijke stromingen buiten de
Doechoborse gemeenschap, die eveneens vernieuwing en zedelijke
vervolmaking nastreefden. Zij namen uit hun leer vroeg of laat een en
ander over en pasten het aan de Doechoborse leer aan. De voornaamste
ideeën waren en bleven oer-Doechobors. Deze soortgelijke
stromingen werkten eerder als een stimulans en uitdaging ook voor die
Doechoboren, die tot dusverre onverschillig bleven.
P.V. Verigin nam onder de hervormingsgezinde Doechoboren verreweg de
belangrijkste plaats in. Hoewel hij een scheppende geest was, loste hij
de oude tegenspraken in de Doechoborse leer niet op, maar voegde
daaraan nieuwe leerstellingen toe en maakte het geheel nog
ingewikkelder. Verreweg de meeste Doechoboren van zijn partij wisten
naar alle waarschijnlijkheid van zijn meest gewaagde paradijs-dromen
niets af. Hij verried ze alleen aan ingewijden.
Zelfs de in 1893-1895 voorgestelde en doorgevoerde hervormingen zouden
in de Grotere partij waarschijnlijk minder weerklank gevonden hebben,
als de geesten door de botsingen van 1887-1893 niet verbitterd en
daardoor rijp waren gemaakt.
De voorwaarden voor de uitvoering van deze hervormingen, die zeker
slechts als de eerste stap op de weg naar volmaaktheid gedacht waren,
schenen in 1893 wel gunstig te zijn. Verigin had ernstige redenen om
haast te maken. Hij wilde het gevoel van verbittering en
neerslachtigheid bij zijn partijgangers overwinnen en hun gekwetste
trots in goede banen leiden en hen tot heroïsche daden op
geestelijk gebied aansporen. Op deze wijze kon men een betere isolatie
van de buitenwereld bereiken, hoewel deze waarschijnlijk niet het
hoofddoel was. Laten wij zien, hoe de plannen tot uitvoering kwamen.
B. De invoering van de hervormingen 1893-1895
Achteraf bekeken, lijken de Doechoborse hervormingen bijna uitsluitend
het werk te zijn geweest van P.V. Verigin. De laatste zou ze echter
nooit ondernomen hebben, als hij niet op de medewerking van enkele hem
toegewijde mannen had kunnen rekenen. Onder hen vielen vooral Ivan E.
Konkin, Vasilij Obedkov, Vasilij G. Vereščagin, Ivan Ivin, Ivan
Ponomarev en Vasilij V. Verigin op. De beschikbare bronnen zijn te
schaars om de werkelijke bijdrage en het aandeel van deze mannen te
schatten. Zij gingen eerst alles met P.V. Verigin overleggen, voordat
ze handelend optraden. Hun beraadslagingen duurden soms maandenlang,
alleen reeds vanwege de grote afstand tussen de plaatsen van verbanning
en de Kaukasus. Deze medewerking neemt echter niet weg, dat de invloed
en het gezag van Verigin toen zeer groot en doorslaggevend waren. Het
initiatief moest dan ook van hem uitgaan. Hij was de enige man met
voldoende gezag om de Doechoborse gemeenschap als geheel mee te slepen.
De Doechoboren van de Grotere partij bevonden zich toen in een staat
van morele malaise en verbittering. Zij hadden twee vijanden, die ze
haatten: de Doechoboren van de Kleinere partij en de Russische staat.
P.V. Verigin was bezorgd over deze haat: hij wist heel goed dat, als de
Russische grensbewoners, — en de Doechoboren behoorden tot hen
—, beginnen te haten, er geen einde aan komt. Er waren alle
redenen om met de hervormingen haast te maken.
Op zijn initiatief riepen zijn medewerkers in de Doechoborse dorpen
vergaderingen bijeen en hielden de Doechoboren voor, dat ze onrecht,
onwaarheid en onoprechtheid niet alleen bij de regering en de Kleinere
partij moesten zoeken, maar ook bij zichzelf. Was het niet verkeerd
geweest om de eigen zaak bij het wereldlijke gerechtshof aanhangig te
maken en drie jaar lang de tegenstanders te haten? Was het verstandig,
om terwille van aardse bezittingen aan eigen ziel schade toe te
brengen? Stap na stap lukte het Verigin aldus zijn volgelingen althans
gedeeltelijk, te overtuigen dat de verlossing van hun vernederende
staat niet in het verslaan van hun tegenstanders en in trotse gebaren
tegenover de Russische staat lag, maar in de terugkeer tot hun oude
beginselen, die ze verraden hadden, d.i. de oorspronkelijke zuivere
leer [60].
P.V. Verigin heeft in september 1893 een rondschrijven opgesteld,
gericht aan de Doechoboren van de Grotere partij en gaf daardoor het
sein, met de hervormingen te beginnen. Zijn medewerkers lazen dit
rondschrijven in alle Doechoborse dorpen voor. Hij nam grote
risico’s, maar zijn daad was geen vrucht van koele diplomatieke
berekening. Hij streefde juist naar het ideale, niet naar het
mogelijke.
Verigin was er van overtuigd, dat God zelf het zo wilde. Wij kennen de
inhoud van dit rondschrijven, dank zij N.I. Dudčenko, die bij het
voorlezen daarvan tegen het einde van oktober 1893 in Baškičet
aanwezig was.
Verigins toon was die van suggestieve tederheid, hoewel vermanend. Hij
liet zijn geloofsgenoten weten, dat ze te veel tijd met ruzies met de
Kleinere partij verloren en dat mag een Doechobor beslist niet doen.
Zij moesten goed daarover nadenken, wat een Doechobor betaamt te doen
en wat ze in hun “psalmen” konden vinden. Deze
“psalmen” nu zeggen, dat een Doechobor nooit als soldaat
mag dienen en op bevel van de overheid mensen doden en onderdrukken.
Huwelijken, geboorten en overlijden mogen niet met drinkgelagen en
smulpartijen gepaard gaan en men mag niet voor een bruid koopgeld
betalen zoals een stuk vee. Bijna alle Doechoboren, oude en jonge,
mannen en vrouwen, roken. Dat is schadelijk voor het lichaam en brengt
niet veel nut voor de ziel. Alle Doechoboren eten vlees en vis. Men
moet echter, om vlees te kunnen eten, een levend wezen doden en voor
elk dier is zijn leven evenzo dierbaar als voor de mens. Een Doechobor
mag nooit de rijkdom najagen....“En er is nog veel meer in het
leven van de Doechoboren, wat niet in overeenstemming is met de
leer.” Verigin smeekt zijn broeders en zusters daarover na te
denken; “misschien kan men daarin een en ander veranderen, iets
helemaal laten varen en in plaats van het prijsgegevene iets anders
aanvaarden, dat meer passend is voor een mens, die zich Doechobor
noemt. Iedereen heeft andere krachten en andere gebreken en iedereen
kan misschien in zijn leven iets verbeteren en dichter tot de
Doechoborse leer komen en aldus waard zijn, zich Doechobor te noemen.
Vele noemen zich alleen daarom Doechoboren, omdat zij een blauwe pet
dragen [61].
Het verslag van Dudčenko was ongetwijfeld betrouwbaar, vooral omdat men
daarin de ware geest van Verigin bespeuren kan en omdat hij geen reden
had, om te liegen, iets te verdraaien of te verbergen. Er is hem
waarschijnlijk een en ander ontgaan, omdat men niet alles onthouden
kan.
Uit het aangehaalde rondschrijven blijkt verder:
a) dat Verigin nog meer hervormingen in het vooruitzicht stelde;
b) dat hij bij de invoering van zijn hervormingen niemand wilde dwingen
ze te aanvaarden;
c) dat hij oprechtheid en waarachtigheid in het geloof eiste.
Het was te verwachten, dat de weigering van de dienstplicht tot zware
vervolgingen van de zijde van de regering en tot verhoren zou leiden.
Daarom componeerde P V. Verigin, samen met zijn medewerkers, een reeks
van nieuwe responsieve “psalmen” (d.i. met vragen en
antwoorden), die hun geloofsgenoten in de lange winteravonden uit het
hoofd moesten leren en bij het verhoord worden opzeggen.
De ouderlingen (d.i. de voorname Doechoboren, een soort geestelijke en
maatschappelijke elite) bevalen de jonge mensen aan, ongehuwd te
blijven en gehuwden de echtelijke samenleving te verbreken. Kleine
kinderen zouden hun toestand bij de vervolgingen bemoeilijken.
De vooraanstaande Doechoboren namen de voorstellen van P.V. Verigin
aan, met dien verstande echter, dat men eerst wilde proberen, of het
zou gaan [61].
Doechoboria was van november 1893 af in rep en roer. Overal werden
vergaderingen gehouden. Wij hebben bijna geen berichten over de gang
van de invoering van de hervormingen in het gouvernement van
Elizavetpol en het gebied van Kars. Het is ons alleen bekend, dat het
in Slavjanka, de geboorteplaats van Verigin, nogal warm toeging. Bijna
de helft van de leden van de Grotere partij verzette zich tegen de
invoering van hervormingen. Ook de berichten over het verloop van de
hervormingsbeweging in het gouvernement Tiflis zijn vrij schaars en wij
weten niet, of de aangevoerde voorbeelden van de invoering in Orlovka
en Bogdanovka typerend waren. Toch kan men de hoofdlijnen van het
proces wel zien. De Doechoboren der Grotere partij konden niet alle
hervormingen ineens invoeren. Men probeerde het eerst met abstinentie
en ophouden met roken, omdat dat het gemakkelijkst was.
De Doechoboren van het district van Borčalinsk, ca. 800 in aantal,
hielden het niet vol en keerden no twee of drie maanden tot hun oude
leefwijze terug. Zij waren geen fanatici van nature, erkenden hun eigen
zwakheid en kregen onaangenaamheden met hun Achalkalaakse broeders
[62].
De aanvaarding van abstinentie en het ophouden met roken verliepen bij
de Achalkalaakse Doechoboren vrij rustig, hoewel het ook sommige
leiders moeite kostte, zichzelf te overwinnen [63].
Anders was het met het vegetarisme het geval. Het duurde maandenlang
voordat de inwoners van de Doechoborse dorpen in het district van
Achalkalaki dit aanvaardden; in Troickoe eerst op 8 november 1894.
Velen waren er tegen en zeiden, dat men in hun district onmogelijk
zonder gebruik van vlees leven kon.
Nog dramatischer verliep de invoering van de gemeenschap van goederen.
Er waren naar alle waarschijnlijkheid dorpen, waar deze slaagde, maar
het proces van verwerkelijking werd onderbroken door latere
gebeurtenissen en nooit voltooid. De gemeenschap van goederen bleef
voorlopig zeker meer ideaal dan werkelijkheid [64].
Men kon deze hervormingen in de tijd van één jaar
onmogelijk doorvoeren. Dit blijkt daaruit, dat toen in 1895 de
Achalkalaakse Doechoboren verbannen werden, zij hun privaat bezit
gingen verkopen [65]. Wij zullen hierop nog terugkomen in verband met
de emigratie.
Al geschiedde de invoering van de hervormingen dus niet zonder
moeilijkheden, over het geheel werd Verigins streven toch wel met
succes bekroond.
De voortdurende twisten die ermee verbonden waren bleven echter niet
onopgemerkt door de Russische autoriteiten. De Doechoboren van de
Grotere partij splitsten zich namelijk in twee nieuwe partijen: a) de
voorstanders van de hervormingen, genoemd “Postniki” (d.i.
Vasters); b) de tegenstanders van de hervormingen, geheten
“Mjasniki” (d.i. Vleeseters). De Vleeseters telden in heel
Doechoboria ca. 3000 zielen, waarvan ca. 800 in het district van
Borčalinsk. De meerderheid van de resterende Vleeseters woonde
waarschijnlijk in het gouvernement van Elizavetpol. Wij weten al, dat
ze in Slavjanka talrijk waren (zie blz. 57). Deze Vleeseters bestonden
uit allerlei groepen: mensen, die voordien slechts uit jaloezie op de
hegemonie van Goreloe Verigin hadden gevolgd en nu door zijn
ideeën afgeschrikt waren, maar ook mensen, die de hervormingen
geprobeerd hadden en het niet konden volhouden. De in Orlovka wonende
Aleksej Vorovev, een in technisch opzicht begaafde, maar weinig belezen
Doechobor, die geen veranderingen in leefwijze wenste, omdat de
Doechoboren volgens hem reeds volmaakt waren, werd als leider van de
Vleeseters beschouwd, hoewel hij als zodanig, voor zover wij weten,
nooit was gekozen. Hij en zijn vrienden verklaarden in januari 1895 aan
de Russische ambtenaren, dat ze een afzonderlijke partij vormden en dat
ze met P.V. Verigin en de Doechoboren-vasters niets meer te maken
hadden. Dit betekende echter niet, dat de Vleeseters jegens de
Russische autoriteiten echt onderdanig wilden zijn. Hun daad was een
daad van zelfbehoud. Zij erkenden hun eigen zwakte en de onmogelijkheid
de Russische wetten te trotseren. Er heerste zeker veel verwarring in
hun partij [66].
De Vasters telden in heel Doechoboria ca.12.000 zielen. In het district
van Achalkalaki woonden 785 gezinnen der Vasters. Daarvan: in
Bogdanovka 100, in Spasskoe 1.40, in Efremovka 100, in Orlovka 150, in
Troickoe 120, in Radionovka 115 en in Tambovka 60 [67]. Als wij voor
elk Doechobors gezin 7 leden gaan rekenen, krijgen wij ca. 5.500
Vasters in het Achalkalaakse district en ca. 6.500 elders in
Doechoboria.
Ten tijde van de invoering der hervormingen vielen enkele van Verigins
bekwame medewerkers weg. Het grootste verlies was dat van Ivan E.
Konkin, die in 1894 is gearresteerd en naar Mezen in het gouvernement
van Archangelsk verbannen [68].
Verigin was ondanks het betrekkelijke succes van zijn hervormingen
niet tevreden. De meeste leden van de Grotere partij bleven hem
weliswaar trouw, maar hij kon enkele onaangename verschijnselen
waarnemen: a) de hervormingen bleven in sommige opzichten onvoltooid en
waren bij sommige van zijn partijgangers meer schijn dan werkelijkheid:
sommige Doechoboren volgden hem alleen om de eenheid van de Grotere
partij te bewaren; b) de oude botsingen met de Russische staat en de
leden van de Kleinere partij hielden niet op; c) er bestond naar zijn
gevoel veel te veel dwang en onverdraagzaamheid binnen zijn partij; d)
de hervorming ademde een andere geest dan hij gewenst achtte; de meeste
van zijn volgelingen lieten de christelijke deugden als deemoed en
zachtmoedigheid varen en wilden door de hervormingen slechts hun
onafhankelijkheid, hun anders-zijn, hun morele superioriteit,
eensgezindheid en toewijding aan hem voor de ogen van de hele wereld
tonen.
Dat gold in het bijzonder voor de Doechoboren van het Achalkalaakse
district P.V. Verigin beraamde daarom hun emigratie naar het
gouvernement van Elizavetpol, waar de voorwaarden voor het vegetarisme
veel gunstiger waren. Hij schreef op 30 mei 1895 uit Obdorsk aan zijn
volgelingen in het gouvernement van Tiflis: “...Ik heb in het
begin van de winter (d.i. ca. december 1894) aan de broeders in
Elizavetpol (d.i. de Vasters in Elizavetpol) over de verhuizing
geschreven en het is, naar mijn mening, mogelijk om ook daar te wonen;
te meer, omdat de grond daar vruchtbaar is en geschikt voor het kweken
van groente. Daar groeit alles. Wij zouden dan een kleine nederzetting
vormen en als er vrede en eendracht zou heersen, dan zouden wij ter ere
Gods leven. Wat echter de verlossing der zielen betreft, die hangt niet
van een woonplaats of van de mensen af, maar van ons zelf. . . Let niet
op de grove fouten van anderen, maar gaat uzelf vervolmaken, indien gij
de waarheid begrijpt. Zo niet, wendt u met een deemoedig hart tot de
Heer God. . . Uw hart mag niet naar tweedracht streven, omdat God
wenst, dat, indien de mensen ertoe in staat waren, de hele wereld
één grote familie zou zijn. Men kan het bereiken van het
koninkrijk Gods met het bestijgen van een hoog reikende ladder
vergelijken, waarvan het beklimmen geheel aan de wil van de mensen
overgelaten wordt; aan sommigen lukt het, als ze dat willen en met de
zegen van God, tot de grootste hoogte op te stijgen, anderen weer
blijven in het midden, de derden blijven zelfs op de grond staan. Mijn
broedertjes en zustertjes, men moet niet alleen de mensen zien, die
omhoog streven....Op de aarde is alles door God geschapen en bijgevolg
mag men in deze wereld niets haten, behalve slechte daden. [69].
De Doechoboren van het Achalkalaakse district maakten al in juni 1895
voorbereidingen voor de verhuizing naar Elizavetpol. Zij verkochten
overbodig vee, brachten hun wagens in orde, kochten viltlaarzen met
leren zolen en bevoorraadden zich met wapens [70]. Daar hen de brief
van Verigin van 30 mei 1895 onmogelijk zo snel kon bereiken, moeten wij
aannemen, dat er al vóór die tijd brieven van Verigin
aangekomen waren, betrekking hebbende op dit onderwerp. De uitvoering
van de plannen is echter door bepaalde gebeurtenissen doorkruist.
Hiervan was P.V. Verigin zelf, tegen eigen wil in, de oorzaak.
Hij had, zoals we zagen (zie blz. 51 ) op 5 en 6 december 1894 in de
Moskouse gevangenis met zijn medewerkers, die hem kwamen bezoeken, nl.
Vasilij V. Verigin, Vasilij G. Vereščagin en Vasilij I. Obedkov
beraadslaagd en daar besloten zij gezamenlijk de Doechoboren van de
eigen partij aan te raden om op het pad der hervormingen nog een stukje
verder te gaan en de volgende besluiten te nemen: a) de Vasters zouden
voortaan geen eed meer afleggen. Bedoeld was waarschijnlijk de eed van
trouw aan de nieuwe tsaar en die bij ambtelijke handelingen, daar de
Doechoboren van de eed in militaire dienst vrijgesteld waren [71]; b)
dat men militaire dienst zou weigeren, militaire belastingen niet meer zou
betalen, geen lagere ambten zou vervullen en het gebruik van wapens
consequent zou afzweren. Alle in het bezit van Doechoboren zijnde
wapens moeten op 28 juni 1895, d.i. een dag voor de verjaardag van P.V.
Verigin, op feestelijke en plechtige wijze verbrand worden, in elk van
de drie gouvernementen afzonderlijk. Later werd deze beslissing van 6
december 1894 “blagaja vest’” (d.i. blijde boodschap)
genoemd [72]. Het tweede punt had twee aspecten: 1) een humanitair. Wie
niet doden wil (en een christen mag niet doden), moet ook alle wapens
weggooien [73]; 2) een anarchistisch aspect, zich uitend in verzet tegen
de staat. Deze aspecten waren in de Doechoborse beweging innig met
elkaar verbonden.
Na de terugkeer van Vasilij V. Verigin en Vasilij G. Vereščagin
in de Kaukasus, namen de Vasters de nieuwe voorstellen onmiddellijk
aan, terwijl de Vleeseters ze afwezen. De breuk tussen beide partijen
is toen definitief geworden.
Er volgde een reeks van botsingen: de Vasters wilden geen eed afleggen
aan de nieuwe tsaar en geen militaire belastingen betalen. Men weigerde
de functie van burgemeester te aanvaarden en liet eigenmachtig
arrestanten vrij [74].
De berichten hierover moeten echter kritisch bekeken worden: er
geschiedde toen minder dan later is beweerd.
De meest opzienbarende en ongetwijfeld echte gebeurtenis van
vóór juni 1895 was de weigering van de Doechoborse
soldaten in de garnizoenen in Elizavetpol, Achalkalaki, Olty, Kars,
Diližan, Tiflis en Manglis, om verder te dienen. Daar het overal
ongeveer in dezelfde tijd geschiedde, mag men van een
gecoördineerde actie spreken.
Het begon in het Aslandse reservebataljon in Elizavetpol op de eerste
Paasdag, 2 april 1895 (oude stijl). De aldaar dienende elf Doechoboren
waren als sektariërs niet verplicht, om aan de
godsdienstoefeningen in de kerk deel te nemen, maar moesten op de grote
parade, die hierna plaatsvond, wel aanwezig zijn. Hier stuiten wij op
tegenspraak in de bronnen: er wordt enerzijds verteld, dat Matvej
Lebedev, die als onderofficier diende, aan de overige tien Doechoboren
tevoren een wenk gegeven had, dat ze in de kazerne moesten blijven en
de dienst voortaan weigeren, anderzijds wordt beweerd, dat eerst alleen
Matvej Lebedev dienst weigerde, gearresteerd en verhoord is en dat de
overigen pas na hun terugkeer van de parade of van de wacht, zijn
voorbeeld volgden. Het is bij gebrek aan betrouwbaar materiaal moeilijk
uit te maken, hoe het precies verliep. Het staat echter vast, dat alle
elf op 2 april de dienst geweigerd hebben en op dezelfde dag
gearresteerd zijn [75]. Er volgden talrijke verhoren; bij sommige werden
zelfs dreigementen van doodschieten geuit. De dienstweigeraars zijn
daarna naar Tiflis overgebracht, waar ze, samen met P. Malov, een
dienstweigeraar uit een andere plaats, op 1 juni 1895, voor het
militaire rayongerecht terecht stonden. Alle elf zijn volgens art. 110
van de militaire reglementen, boek XII en par. 2 van de militaire
gerechtelijke reglementen veroordeeld: Matvej Lebedev tot drie, de
overigen tot twee jaar dienst in het disciplinaire bataljon [76].
De Russische autoriteiten zijn er niet in geslaagd, de Doechoboren van
hun ongelijk te overtuigen. Wij hebben weliswaar slechts eenzijdige
verslagen van Tolstojanen, die neiging hadden de Doechoboren te
idealiseren en vermoedelijk weglieten wat hun niet beviel, maar de
onwrikbare houding van de opstandige Doechoboren staat wel vast. Hun
voornaamste ideeën waren: zij waren onderdanen van God en niet van
de Russische tsaar. Zij wijden aan de laatste slechts belastingen
betalen. Zij leefden op de grond, die eigendom is van God. Zij mochten
als christenen niemand doden, maar moesten aan iedereen de volste
vrijheid gunnen [77].
Ook in Achalkalaki, Olty en Kars weigerden enkele Doechoboren de
militaire dienst en werden gearresteerd. Ook daar werden zij met
doodschieten bedreigd [78]. P.V. Verigin is van deze arrestaties op de
hoogte gesteld [79].
Ook twee van zijn vooraanstaande medewerkers, nl. zijn broer Vasilij en
Vasilij G. Vereščagin, zijn in verband daarmee gearresteerd.
Beiden woonden in het gebied van Kars. Zij werden in de gevangenis van
Metech opgesloten en later naar Siberië verbannen. V.G.
Vereščagin was een moreel integere en bekwame figuur. Hij stond
ook bij de Russische autoriteiten hoog aangeschreven. Vasilij V.
Verigin was intelligent, maar — naar het schijnt — niet
zonder eigenliefde [80].
Beide gearresteerden werden door Michail Androsov en Ivan Obrosimov
vervangen, die tot dusverre op de achtergrond waren gebleven. Beide
vervangers blonken uit door moed en geestdrift en waren eerlijke
lieden. Androsov lijkt wat kinderlijk en niet zonder zucht naar
avontuur. Obrosimo was een bezielende figuur en vermoedelijk
één van de scheppers van de nieuwe “psalmen”.
Zijn verlangen naar innige beleving van de godsdienst bracht hem nader
tot P.V. Verigin.
Ook over Vasilij I. Obedkov en Ivan Ivin is geschreven, dat ze
gearresteerd zijn, maar zij duiken later telkens weer op [81].
De houding van deze Doechoboren werd bepaald door hun beginselen, die
ze trouw wilden blijven. De Vasters hadden echter nog een andere reden,
om de Russische autoriteiten dwars te zitten: zij hadden in 1894
gehoopt, dat hun leider P.V. Verigin in verband met de troonsbestijging
van de nieuwe tsaar en de te verwachten amnestie, begenadigd en
vrijgelaten zou worden. Hun hoop vervloog echter snel en liet alleen
bittere gevoelens na.
Wij hebben haast geen berichten over, wat de Russische autoriteiten van
dit Doechoborse optreden dachten. Men mag echter aannemen, dat ze
onaangenaam verrast waren. Zij zagen de onrust in Doechoboria in de
jaren 1893-1894 en lieten daarom P.V. Verigin niet vrij. Zij
verwachtten echter niet, dat de Doechoboren zover zouden durven te gaan
als ze deden. Dezen immers hadden sinds de invoering van de algemene
dienstplicht in 1887 in dit opzicht hun plichten tegenover de staat
goed vervuld. De autoriteiten waren naar alle waarschijnlijk niet
zozeer bevreesd voor de opstandigheid van de Doechoboren zelf, die
weinig talrijk waren, als wel daarvoor, dat andere groeperingen hun
voorbeeld zouden volgen. De militaire autoriteiten in
Transkaukasië namen daarom strenge maatregelen tegen de
rebellerende Vasters, om dit gevaar te voorkomen. Zij handelden in
overeenstemming met de bestaande wetten en er was, legaal gezien, tegen
hun optreden niets in te brengen. Opstanden kwamen in Kaukasië
vrij vaak voor en de ervaring was dat men alleen door krachtdadig
ingrijpen gezag en rust kon herstellen. Dat de Doechoboren mogelijk
door edele gedachten bezield waren, was van weinig betekenis; de
Russische autoriteiten begrepen hen niet. De Russische ambtenaren waren
nu eenmaal dienaren van de staat. De standpunten van beide partijen
lagen dus te ver uit elkaar, om tot een overeenstemming te kunnen
komen.
De volgelingen van Verigin maakten het de Russische autoriteiten door
hun consequent anarchisme ook wel bijzonder moeilijk. Zij lieten zich
geheel door hun gevoelens meeslepen, door hun absolute morele
maatschappelijke idealen en door hun afschuw van de Russische staat.
Zij dachten er niet over na, welke gevolgen hun optreden kon hebben en
werden overmoedig en zelfs uitdagend. De vasters overschatten hun
kracht en uithoudingsvermogen. Sommigen van hen waren zeker blij, dat
zij, evenals hun voorouders in centraal en noordelijk Rusland, de rol
van helden konden spelen. Dit vermetel gedrag viel iedereen op en het
was duidelijk, dat het zeer gauw tot nieuwe en nog grotere botsingen
met de staat moest leiden.
In mei of in de eerste helft van juni 1895 weigerden de Achalkalaakse
vasters een bewapende begeleiding te geven voor de reis van de
gouverneur van Tiflis, vorst Šervašidze. Zij zijn (13 in
aantal) later gearresteerd en opgesloten in de gevangenis in TifIis Wij
hebben aanwijzingen, dat de laatsten dezelfde personen waren, die door
Šervašidze op 24 of 25 juni uitgenodigd zijn om hem uit
te leggen, waarom ze zo opstandig waren. Er waren toen twee Doechoboren
uit elke nederzetting, d.i. 14 personen. Šervašidze sprak
later van 24, maar dat kon een schrijf- of drukfout zijn geweest. Als
bewijs voor deze veronderstelling kan dienen het feit, dat in beide
groepen dezelfde namen worden genoemd, o.a. Danilo Rjazancev en Nikolaj
Pozdnjakov. De arrestatie zou dan ca. 28 juni plaatsgevonden hebben
[82].
Wij komen op deze kwestie straks terug.
De weigering van de Doechoboren stond in verband met de voorgenomen
verhuizing en de verbranding van wapens.
Wat deze verbranding betreft: zij moest in de nacht van 18 op 29 juni
plaatsvinden en zo is het ook geschied. De Doechoboren-vasters van Kars
maakten voorbereidingen op verschillende plaatsen, om de politie te
misleiden. Alles verliep daar rustig en eerst op 29 juni is een
gerechtelijk ambtenaar in begeleiding van bereden politie aangekomen;
hij nam de overblijfselen van de verbrande wapens mee. Dienstplichtige
vasters, ca. 60 in aantal, gaven spoedig daarna hun militaire papieren
aan de Russische autoriteiten terug en vijftien van hen werden
gearresteerd. Enkele dagen later volgde de arrestatie van kleinere
groepjes van Vasters [83].
Ook in het gouvernement van Elizavetpol verliep de verbranding van
wapens rustig. Al 14 dagen tevoren liepen er wilde geruchten over de
plannen van de Doechoboren-vasters. Men beweerde o.a. dat ze zichzelf
wilden verbranden. Men kon bij hen een koortsachtige bedrijvigheid
waarnemen. Tegen de avond van 28 juni kwamen in Slavjanka de Vasters
aan. Er waren ongeveer duizend deelnemers. De verbranding is om negen
uur begonnen, nadat de Doechoboren alle wapens op een brandstapel
gelegd hadden, Zij zongen daarbij hun “psalmen”. De spoedig
aangekomen politie trachtte aan de vertoning een eind te maken, echter
vergeefs. De dienstplichtige Vasters hebben ook hier op 29 juni hun
militaire documenten aan de Russische autoriteiten teruggegeven. Dertig
of veertig van hen werden gearresteerd [84]. Deze aantallen van
gearresteerden in beide gouvernementen zullen later groeien, maar toch
was het verloop van de verbranding vrij rustig. Dit was aan de
Doechoborse leiders aldaar te danken, die hoewel vastberaden om eigen
beginselen te verdedigen, elke overbodige botsing of uitdaging uit de
weg wilden gaan, maar ook aan het verstandig en beheerst optreden der
Russische ambtenaren in deze gouvernementen, die slechts de grootste
heethoofden en leiders arresteerden en de Doechoboren-vasters van hun
leiding beroofden. Men kon zich echter afvragen: waarom deze
geheimzinnigheid van de zijde van de Vasters?
De verbranding van eigen wapens was toch geen opstand? De Vasters waren
natuurlijk bevreesd, dat de politie deze verbranding zou verhinderen.
De Russische autoriteiten wisten niet, waarover het ging, en bovendien
moesten de Doechoboren af en toe de taak van gendarmerie waarnemen. De
genoemde Doechoboren-vasters waren niet gearresteerd, omdat zij hun
wapens verbrandden, maar omdat zij hun militaire documenten teruggaven.
Dat was wel een daad van verzet.
De strijd van de Russische autoriteiten van het gouvernement van Kars
en Elizavetpol enerzijds en de Doechoboren-vasters aldaar anderzijds,
was een strijd van beginselen en ideeën. Weliswaar een tragische
strijd, omdat de partijen elkaar niet begrepen en misschien ook niet
konden begrijpen, maar in elk geval een strijd op hoog niveau. Er waren
geen persoonlijke ressentimenten in spel.
Anders lagen de zaken in het gouvernement van Tiflis. Daar verliep de
verbranding van wapens op een dramatische wijze, omdat daar de
omstandigheden anders waren. De verbittering tussen de Doechoborse
partijen was daar sterker dan elders en de plaatselijke Russische
autoriteiten waren minder evenwichtig. Het gezonde verstand is daar
geheel door het gevoel verdrongen.
De plaats van verbranding was de zgn. “Peščera”
(d.i. “de grot”) ca. drie km van Orlovka gelegen op een
uitgehouwen plaats in de steile helling van een berg.
Beneden gaapte een afgrond. Men bereikte deze uitermate romantische
plaats door een brede weg.
De Achalkalaakse Vasters hadden al enkele dagen voorbereidingen
gemaakt. Zij stapelden eerst sprokkelhout en kolen op, legden er hun
wapens op, en begoten ze met petroleum. Er waren ouderwetse geweren,
dolken, maar ook kostbare wapens met zilveren handvatten. Om aan deze
gebeurtenis nog meer luister bij te zetten, kochten ze nieuwe wapens in
de omgeving op, wat zeker niet onopgemerkt bleef. Volgens de
Doechoborse berichten was de brandstapel ruim 4 m hoog en ca. 55 m
breed, hetgeen overdreven lijkt. Sommige Doechoboren legden op de
brandstapel geladen geweren. Wij weten niet of dit met opzet geschiedde
dan wel uit onvoorzichtigheid. Wij willen graag het tweede geloven,
maar ook de eerste mogelijkheid is niet geheel uitgesloten. De
“Peščera” lag niet ver van Goreloe en sommige
Vasters wilden hun vijanden zeker graag aan het schrikken brengen.
De verbranding geschiedde weliswaar met het idee om voorgoed al het
geweld af te zweren en de toekomstige onderlinge betrekkingen tussen de
mensen op de grondslagen van naastenliefde op de bouwen en vele
Achalkalaakse Doechoboren vatten het ook zo op, maar dat betekent nog
niet, dat alle Vasters in dit gebied in dezelfde mate door deze
gedachten bezield waren. Zij wilden eveneens de aandacht trekken van de
naburige bevolking en haar bewondering oogsten. Omdat men het district
van Achalkalaki toch wilde verlaten en zich elders gaan vestigen, was
men minder voorzichtig, dan anders het geval zou zijn geweest.
Er is moeilijk achter te komen hoe groot het aantal deelnemers was. Het
varieerde naar alle waarschijnlijkheid tussen 1500 en 2000 personen.
Het was een komen en gaan en niemand telde de aanwezigen [85].
Er waren bij de verbranding van 28 juni geen Russische ambtenaren
aanwezig.
Alles geschiedde op de meest plechtige wijze. De brandstapel is
aangestoken en heeft tot diep in de nacht gebrand. Men kon de rode
gloed ver in de omgeving zien en in de nachtelijke stilte weerklonk het
luide gekraak en de schoten van de geladen geweren. Het waren juist
deze schoten, die de bewoners van de omliggende dorpen, Goreloe
inbegrepen, deden opschrikken en hen uit hun huizen naar buiten lokten,
om te gaan kijken, wat er eigenlijk aan de hand was. En zo kregen de
verzamelde Vasters weldra toeschouwers. De meeste van hen waren
Armeniërs, maar kwamen ook enkele Doechoboren van de Kleinere
partij aan en de Vasters gingen, zoals gewoonlijk, met hen redetwisten
en ruzie maken.
Toen de brandstapel uitgebrand was, begonnen eindeloze
godsdienstoefeningen, die tot diep in de nacht duurden. Daarna gingen
de Doechoboren-vasters uit de nabijliggende dorpen naar huis, maar die
uit de verder afgelegen streken en nederzettingen bleven ter plaatse en
zetten de godsdienstoefeningen nog enige tijd voort. Er was nl.
besloten, om op 29 juni ‘s avonds de metalen gedeelten van de
wapens tot één stuk metaal te doen samensmelten. De hele
dag van 29 juni is op rustige wijze verlopen [86].
Tegen de avond van deze dag kwamen de Vasters op dezelfde plaats weer
bijeen. Toen de metalen resten van wapens tot één stuk
samengesmolten waren, werden enkele “psalmen” gezongen. De
Vasters uit de nabij liggende dorpen gingen daarna weer naar huis en de
overigen bleven bij de “Peščera”. Men had nl.
afgesproken, dat men op 30 juni tot twaalf (d.i. tot de middag)
godsdienstoefeningen zou houden. Men kan zich afvragen, waarom. Wat was
de zin van deze herhaalde verlengingen? Misschien wilden ze op een
bijzondere wijze de naamdag van P.V. Verigin (29 juni) vieren. De
festiviteiten zouden dan precies drie dagen duren. Zij voelden zich
gekwetst, dat de regering hem enkele maanden tevoren niet vrijgelaten
had en wilden nu op indrukwekkende wijze hun aanhankelijkheid aan hem
betuigen en aanhankelijkheid aan P.V. Verigin betekende ook
aanhankelijkheid aan zijn ideeën. Zij riskeerden daarbij een
botsing met de achterdochtige Russische autoriteiten, die het optreden
der Vasters eigenlijk niet begrepen. De Vasters waren echter niet bang
voor een dergelijke botsing en sommigen van hen verlangden er
waarschijnlijk naar.
De Doechoboren-vasters zijn dus in de vroege ochtenduren van 30 juni
weer bij “Peščera” bijeengekomen, dit maal ten
getale van ca. 2500 zielen [87].
Wat deden de Russische autoriteiten en de Doechoboren van de Kleinere
partij in die tijd? De leden van de Kleinere partij, die zagen dat hun
tegenstanders wapens verzamelden en met volgeladen wagens langs Goreloe
trokken, waren bevreesd, dat de Doechoboren-vasters op 29 juni een
aanval op Goreloe wilden ondernemen, deze plaats verwoesten en daarna
met hun wagens Rusland verlaten. Het onderling wantrouwen tussen de
Doechoborse partijen was toen blijkbaar al zo groot, dat men bij elkaar
de ergste bedoelingen veronderstelde. De leden van de Kleinere partij
waarschuwden in hun bezorgdheid op ca. 17-20 juni de chef van het
Achalkalaakse district. De laatste waarschuwde op zijn beurt op ca. 20
juni de gouverneur in Tiflis en verzocht om zending van drie
compagnieën infanterie en 300 kozakken. De gouverneur van Tiflis,
vorst Šervašidze, vermoedde dat er iets aan de hand was,
omdat de Doechoboren hem kort tevoren wagens, paarden en gewapende
begeleiding geweigerd hadden. Wij weten al, dat hij hun leiders
uitgenodigd heeft, om hem uit te leggen, waarom ze zo opstandig waren
(zie blz. 61). Deze uitnodiging stond niet alleen in verband met de
weigering van paarden en gewapende begeleiding, maar ook met het
alarmerend bericht dat hij van de chef van het Achalkalaakse district
ontvangen had. Šervašidze wilde, voordat hij tot ernstige
stappen overging, de toestand zowel met de chef van het Achalkalaakse
district als met de leidende Doechoboren van de drie Doechoborse
partijen bespreken. Hij ging eerst met de chef van het Achalkalaakse
district spreken. Het gesprek zou in Godoljar plaatsgevonden hebben. De
datum is niet bekend, maar het was vermoedelijk tussen 25-27 juni [88].
In Godoljar hoorde Šervašidze “hoe ernstig de
toestand eigenlijk was” en gaf hij bevel om naar de Doechoborse
nederzettingen en ter bescherming van Goreloe twee
“Sotnja’s” (d.i. 200) kozakken uit Ardagan en 300
soldaten van het infanterie-regiment in Alexandropol te zenden. Sommige
Doechoboren vertelden later, dat de gouverneur eerst probeerde een
inheemse militie uit Armeniërs en Tataren te organiseren en tegen
hen te zenden, wat op een mislukking uitliep. Dit verhaal lijkt
onwaarschijnlijk en is vermoedelijk verzonnen om te bewijzen, hoe
populair de Doechoboren-vasters bij de naburige bevolking waren [89].
Šervašidze vertrok daarna naar Achalkalaki, waar hij
besprekingen voerde met de afgevaardigden van verschillende Doechoborse
partijen. Hij was toen blijkbaar er van overtuigd, dat de Doechoboren
van de Kleinere partij gelijk hadden. Anders had hij met het zenden van
troepen nog gewacht. Hij voelde zich overigens verplicht orde te
handhaven. Het gesprek met de afgevaardigden van de Doechoborse
partijen vond vermoedelijk ca. 27-28 juni plaats.
De Doechoboren van de Kleinere partij gedroegen zich bij de
audiëntie als trouwe onderdanen van de Russische tsaar. Zij
nodigden Šervašidze uit om naar Goreloe te komen en hij
heeft hun uitnodiging aanvaard. Ook de Vleeseters waren erg onderdanig.
Zij werden door de gebeurtenissen eigenlijk overrompeld en wisten niet
wat ze moesten doen. De afgevaardigden van de Vasters gedroegen zich
trots en uitdagend. De bewering, dat ze met geweld gebracht moesten
worden, zal wel onjuist zijn. Zij zullen eerder blij zijn geweest, dat
ze zich konden uitspreken. Zij waren reeds beu van al die nederigheid
en wilden niet meer onderdanig zijn aan mensen, die naar hun
opvattingen de representanten waren van bruut geweld en het kwaad. Zij
legden aan de gouverneur hun anarchistische beginselen uit en
verklaarden, dat ze geen heidens bestuur erkenden, omdat het op
leugens, bedrog en geweld opgebouwd was. Zij waren geen Russische
onderdanen, maar die van God. Zij hadden hun eigen wetten en waren
alleen bereid aan de Russische tsaar belastingen te betalen. De
gouverneur voelde zeker aan, dat ze blij waren deze trotse woorden te
mogen uitspreken. Uit hun mond sprak de in de afgelopen jaren gekwetste
eigenliefde.
Šervašidze was een afstammeling van de trotse en
strijdlustige vorsten van de Kaukasische streek genaamd Abchazië.
Hij was weliswaar geen sadist, maar eiste onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid. Wilden zijn onderdanen dat niet doen, dan was hij
onverbiddelijk en tot alles in staat. Deze houding was in de
Kaukasische verhoudingen ten dele gerechtvaardigd; zeker ten opzichte
van de onrustige bergvolken, die slechts door krachtig optreden en
harde maatregelen in bedwang gehouden konden worden. Men kon echter van
de fiere Vasters een dergelijke blinde gehoorzaamheid moeilijk
verwachten. Hun opstandigheid was van een heel andere aard dan die van
de overige Kaukasiërs. Šervašidze werd door de
antwoorden van de Vasters woedend. Hij liet hen arresteren en naar de
gevangenis in Tiflis overbrengen [90]. Het scheen hem toe, dat zijn
besluit om troepen naar Doechoborse nederzettingen te zenden, juist
was. Waren de Vasters geen oproerlingen?
Hij is spoedig daarna naar Goreloe vertrokken. De weg leidde over
Bogdanovka en Orlovka. Het was op 29 juni, dat hij deze nederzettingen
passeerde. In Bogdanovka stonden al kozakken te wachten en hij zag in
deze twee dorpen geen enkele Vaster op straat. Hij is in Goreloe met
vreugde en gejuich ontvangen. De inwoners zongen “psalmen”.
Een afdeling van soldaten moest dit dorp beschermen. De stemming van
Šervašidze, die aanvankelijk goed was, ging echter
geleidelijk veranderen. Hij voelde zich niet meer op zijn gemak. De
geruchten over een aanval van de Doechoboren-vasters op Goreloe schenen
steeds minder geloofwaardig te zijn. Men zag alleen enkele Vasters met
hun wagens heen en weer rijden. Men kon moeilijk van een opstand
spreken. Šervašidze vreesde, dat hij zich belachelijk zou
maken bij de Russische ambtenaren in Tiflis en bij zijn superieuren in
Vladikavkaz en St. Petersburg en dat het hem zijn positie zou kosten.
Ook de aangekomene en door snelle overhaaste mars vermoeide soldaten
voelden zich onwennig en geprikkeld. Slechts de kozakken in Bogdanovka
met hun commandant Praga voelden zich blijkbaar op hun gemak en gingen
flink drinken [91].
Šervašidze wist eigenlijk niet wat hij moest doen. De
Vasters en de Doechoboren van de Kleinere partij hadden hem, zonder dat
zij dat wisten, in een lastige situatie gemanoeuvreerd. Hij wilde de
impasse doorbreken en nodigde op 30 juni ‘s ochtends alle
Doechoborse partijen naar Bogdanovka uit, om de toestand te bespreken.
Het is ons niet bekend, waarom hij juist Bogdanovka gekozen heeft. Hij
zond ijlboden naar alle Doechoborse nederzettingen en nodigde ook de
Vasters uit. Hij heeft eveneens een ijlbode naar de Doechoboren bij
“Peščera” gezonden. Hij wist toen al over hun
samenkomst. Wij weten niet, wanneer precies hij over de feestvierders
van “Peščera” op de hoogte is gesteld.
Hoogstwaarschijnlijk eerst na zijn aankomst in Goreloe; anders had hij
ook naar “Peščera” troepen gezonden De ijlboden
vonden in de nederzettingen slechts de thuisblijvers, die aan de
godsdienstoefeningen bij “Peščera” niet deelnamen.
Sommigen van hen gehoorzaamden en gingen naar Bogdanovka, maar de
meesten bleven thuis [92].
De bij “Peščera” verzamelde Doechoboren-vasters
hielden erg lange godsdienstoefeningen. De ijlbode is daar tegen negen
uur ‘s ochtends aangekomen en heeft het bevel van de gouverneur
overgebracht, d.i. dat zij zich onmiddellijk naar Bogdanovka moesten
begeven, om met hem te spreken. De Doechoborse ouderlingen antwoordden
echter: “Wij zijn nu aan het bidden en zullen niet eerder
vertrekken voordat ons gebed geëindigd is. Eerst moet het ene werk
gedaan worden en dan komt het tweede. Als de gouverneur met ons wil
spreken, laat hem naar ons komen. Wij zijn duizenden en hij is
één persoon”.
De ijlbode vertrok zonder iets te zeggen. Na een of anderhalf uur
is een tweede ijlbode gekomen en heeft ongeveer hetzelfde antwoord
gekregen. De gouverneur wilde blijkbaar niet wachten, omdat de Vasters
naar zijn gevoel onbeleefd waren.
De godsdienstoefeningen duurden nog enige tijd voort. Sommige verslagen
spreken nog van een derde ijlbode. Dat is wel mogelijk, hoewel niet
zeker. Sommige Vasters werden onrustig en wilden naar Bogdanovka gaan.
Zij voelden blijkbaar, dat het niet raadzaam was, om de zaak op de
spits te drijven. De morele pressie van de zijde van de meerderheid was
echter zo sterk, dat ze ter plaatse bleven. Er waren overigens al
kozakken in zicht, die de weg versperden en er bleef hun niets anders
over dan te blijven. Dus: men ging met de godsdienstoefeningen door
[93].
Wij willen niet zo ver gaan en beweren, dat de godsdienstoefeningen bij
“Peščera” georganiseerd waren om de botsing met de
Russische staat uit te lokken. De Vasters deden echter geen moeite om
een dergelijke botsing te voorkomen. Velen van hen waren blijkbaar
blij, dat ze gelegenheid hadden, om hun onafhankelijkheid van de
Russische staat te tonen. Hun onverschrokken houding is daardoor te
verklaren, dat ze zich door een hoger beginsel gedragen wisten. Zij
waren immers de onderdanen van God en wilden niet meer door Russische
autoriteiten vernederd worden. God zou zijn kinderen zeker niet in de
steek laten!
Šervašidze zond een afdeling kozakken onder leiding van
Praga, om de Doechoboren met geweld naar Bogdanovka te brengen. Het is
niet geheel duidelijk of hij bij deze gelegenheid ook de derde ijlbode
zond, dan wel of Praga zelf de Vasters voor de laatste keer moest
waarschuwen. Als er echter een dergelijke waarschuwing was, dan hebben
de Vasters die niet gehoord. De kozakken, die om ca. twaalf uur in de
middag bij “Peščera” aankwamen en hun commandant
Praga, waren geen mensen, om te onderhandelen. Al gauw begonnen zij de
Vasters te omsingelen en op hun paarden gezeten met zwepen af te
ranselen, onder hoera-geroep. Ze sloegen zo lang totdat er
verschillende Vasters half dood waren.
Mogelijk zijn de vier doden onder de Doechoboren reeds toen gevallen,
misschien ook later. Praga riep vervolgens: “allemaal naar de
gouverneur” Sommige Doechoborse ouderlingen begonnen met hem te
redetwisten: “Waarom heb je dat niet eerder gezegd, onze
godsdienst-oefeningen waren al bijna geëindigd”. Praga
schreeuwde: “Mond houden!” De uitdagende houding van de
Doechoboren kwetste zijn prestige en hij beval zijn kozakken, een
tweede aanval te ondernemen.
Er vloeide opnieuw bloed. Sommige kozakken kregen medelijden met de
Doechoboren, trachtten de bevelen van Praga te saboteren en moesten
zelf daarvoor boeten. Daarna hield de afranseling op en de menigte
moest naar Bogdanovka vertrekken. Praga wilde de Doechoborse vrouwen
van de mannen scheiden, maar de Doechoboren verzetten zich hiertegen.
Een nieuwe ruzie ontstond over de vraag, wie de paarden bij de
Doechoborse wagens moest mennen. Een derde afranseling volgde. De
Vasters legden zich tenslotte bij de bevelen van Praga neer en de
menigte zette zich in beweging. De Doechoboren begonnen enkele van hun
sombere “psalmen” te zingen, o.a. een “psalm”,
die later een soort nationaal lied van de Vasters geworden is:
“Terwille van U, o Heer, ga ik de nauwe poort liefhebben;
terwille van U, o Heer, laat ik mijn vader en moeder in de steek;
terwille van U, o Heer, zal ik mijn broer en zuster verlaten; terwille
van U, o Heer, zal ik mijn geslacht en ras verzaken; terwille van U, o
Heer, zeg ik mijn leven en welzijn vaarwel; terwille van U, o Heer,
wandel ik in angst voor vervolgingen, . . . terwille van U, o Heer,
leef ik zonder dak boven mijn hoofd.” Praga heeft zijn kozakken
bevolen om ordinaire liederen te gaan zingen, wat dezen blijkbaar met
groot plezier deden. Daar de Doechoboren met het zingen van hun psalmen
niet ophielden, ontstond er een hels kabaal, want beiden probeerden
elkaar te overschreeuwen. Daarna hield het zingen op [94].
Enkele van de Doechoboren, zoals Nikolaj Ziborov, Nikolaj Pozdnjakov en
Ivan Iljasov gingen met Praga twistgesprekken voeren en probeerden van
hem een Doechobor te maken. Maar hij zei: “Ik ken geen goddelijke
wetten, alleen die van de gekroonde tsaar. Als een generaal, gouverneur
en minister het wenst, dan laat ik alles varen en ga”. Hij werd
ineens woedend en liet hen weg jagen [95].
De Vasters waren weliswaar, hoewel niet allen in gelijke mate,
afgeranseld, maar niet gebroken. Zij beschouwden zich als de helden van
de dag en wisten van geen wijken. Praga was eveneens koppig en men kon
van hem als trouwe dienaar van de tsaar en man zonder gecompliceerde
gevoelens moeilijk begrip en medelijden verwachten.
Toen kwam Bogdanovka in zicht. Van achteren naderde uit Goreloe de
koets van Šervašidze, die eveneens naar Bogdonovka ging.
Praga beval de Doechoboren hun pet af te nemen, maar dezen weigerden.
De gouverneur moest hen eerst groeten. Voor God zijn alle mensen
gelijk. Er volgde een nieuwe en degelijke afranseling [96].
Šervašidze heeft Bogdanovka eerder bereikt dan de
“feestvierders van “Peščera”. Hij heeft daar
de thuisblijvers aangetroffen. Er speelden zich hier ook
verschrikkelijke tonelen af. Wij weten niet hoe het precies kwam, maar
men kan de ware toedracht wel in hoofdtrekken reconstrueren.
Šervašidze nam eerst contact op met de Doechoboren der
andere partijen en vroeg daarna de daar aanwezige Vasters, of ze zich
als Russische burgers beschouwden: Wilt U de regering gehoorzamen: ja
of neen? De Vasters antwoordden: “Het hangt er van af wat de
regering van ons wenst. Wij zullen in geen geval op haar bevel mensen
doden”. Fjodor M. Šljapov is naar voren getreden en heeft
aan de gouverneur zijn militaire documenten teruggegeven. De tot
dusverre rustig gebleven Šervašidze werd razend en sloeg
hem met een stok op zijn hoofd. Toen verklaarden ook andere
Doechoboren, dat ze niet meer wilden dienen en gaven hun militaire
documenten terug. Hun aantal bedroeg 60. Dit hoge cijfer doet
vermoeden, dat de inmiddels aangekomene “feestvierders van
Peščera” zich bij de thuisblijvers gevoegd hadden, al zijn
de bronnen op dit punt niet geheel duidelijk. De woedende
Šervašidze wilde zich met niets minder als
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid tevreden stellen. Hij gaf volgens
sommige verslaggevers de kozakken bevel, op de uitdagende Vasters te
schieten. Sommige Vasters vielen op hun knieën en baden God om
hulp. Naar Rybin vertelt heeft de door de staat aangestelde
burgemeester van Bogdanovka, Kospinskij, Šervašidze
gewaarschuwd, dat hij volgens de wetten geen recht had dat te doen.
Šervašidze zag in, dat hij zich door woede te ver liet
meeslepen. Hij herriep zijn besluit en veranderde het in een
afranselingscommando. Daarna beval hij Praga de orde te handhaven en
vertrok. Zijn geweten was naar alle waarschijnlijkheid rustig, omdat
hij bewijzen had, dat de Doechoboren-vasters opstandig waren. De
genoemde verslagen, die dreiging met doodschieten vermelden, worden
indirect gesteund door het rapport van Šervašidze zelf,
die over Doechoboren vertelt die hun armen omhoog tot de hemel geheven
hebben [97].
De Vasters mochten al spoedig naar huis terugkeren. Enkele van hen
gingen via Goreloe. Sommige inwoners van deze nederzetting huilden bij
het zien van hun met bloed besmeerde gezichten. Anderen lachten hen uit
[98].
De botsing tussen Šervašidze enerzijds en de
Achalkalaakse Vasters anderzijds, was niet toevallig, maar een logische
culminatie van een jarenlange spanning en verborgen vijandschap. Beide
partijen verlangden, bewust of onbewust, naar een dergelijke botsing.
Bij de Vasters moet er nog aan toegevoegd worden: niet allen in gelijke
mate. Tot deze uitbarsting droegen bij: de vrees van de Doechoboren van
de Kleinere partij voor een aanval op Goreloe, de overhaaste
maatregelen van Šervašidze en de onverstandige houding
van de Vasters, die niets deden om een botsing te voorkomen.
Grondfactor was natuurlijk dat Šervašidze enerzijds en de
Vasters anderzijds twee totaal verschillende standpunten innamen, die
niet te verzoenen waren. De Vasters waren daarbij halsstarrig. Van de
deemoedige en verzoenlijke, ofschoon eveneens beginselvaste geest van
P.V. Verigin was bij hen weinig te vinden. De gebeurtenissen hadden een
andere loop genomen dan Verigin had gehoopt.
Šervašidze liet het bestuur over de Doechoborse dorpen
voorlopig aan de chef van het Achalkalaakse district over. Er heerste
de facto een staat van beleg. De Vasters mochten hun dorpen niet
verlaten zonder de toestemming van het leger. In elke Doechoborse
nederzetting lag een afdeling van vijftig of meer soldaten of kozakken.
Deze huisden daar als in een veroverd gebied, beschouwden alle
Doechoborse bezittingen als oorlogsbuit, ranselden af en verkrachtten
de Doechoboren en bestolen hen voortdurend. De toestand schijnt
bijzonder erg te zijn geweest in Bogdanovka, Orlovka en Spasskoe, waar
de kozakken regeerden [99].
Het moet ook gezegd worden, dat de onbuigzame Vasters daartoe al te
vaak aanleiding gaven. Zij verlieten zonder toestemming hun dorpen en
hun ouderlingen hielden zelfs vergaderingen. Vasilij Rjazancev, Andrej
Plotnikov en Nikolaj Zibarov gingen naar Achalkalaki om zich daar bij
de commandant van de landwacht over het gedrag der kozakken te
beklagen. Logisch en consequent was dit bij deze extreme anarchisten
niet. Zij hebben hun plan maar ten dele kunnen uitvoeren. Alle drie
zijn gezond in Achalkalaki aangekomen. Hun tijd verliep echter in
gesprekken met de nieuwsgierige bevolking, waarbij zij niet nalieten
hun heldenmoed te tonen en voor hun eigen zaak propaganda te maken.
Ondertussen kwam echter de aankondiging van de verbanning der
Achalkalaakse Vasters naar de noordelijke ongezonde districten van het
gouvernement van Tiflis, te weten Dušvetsk, Gori, Tionet en
Signach. N. Zibarov behoorde tot de eerste groep, die over drie dagen
vertrekken moest. Alle drie zijn toen haastig uit Achalkalaki naar huis
teruggekeerd [100].
Daar de Doechoboren-vasters binnen de tijd van drie weken moesten
vertrekken en hun woonplaatsen verlaten, vond er weinig verandering in
de samenstelling van de bezettingstroepen plaats. Vermoedelijk zijn
enkele kozakken door gewone militairen vervangen, hoewel ook dit niet
vaststaat. De gewone militairen waren wat menselijker. De latere
beweringen van de Tolstojanen, dat de Russische soldaten door Lezginse
militie vervangen zijn, zijn een verzinsel.
Men wilde vermoedelijk bewijzen, dat de Russische soldaten naar het
gevoel van autoriteiten voor de Doechoboren te zacht waren [101].
De Achalkalaakse Doechoboren-vasters konden, als ze daarover nagedacht
hadden, met de afloop van de gebeurtenissen moeilijk tevreden zijn. Zij
oogstten voor hun heldhaftige houding weinig bewondering en niemand
volgde hun voorbeeld na. Het beetje nieuwsgierigheid en medelijden bij
hun vrienden en buren kon moeilijk een gevoel van voldoening geven. Er
was weinig hoop, dat de Russische autoriteiten hun eisen zouden
aanvaarden. De slimme Šervašidze begreep hun plannen en
koos voor hun verbanning geen aangename en ver afgelegen streek, maar
de dichtbevolkte districten in het noorden van zijn gouvernement, waar
een geheel anders geaarde bevolking vreemd tegenover hun zou staan en
waar hen de inheemse kwajongens konden bespotten en bestelen. Ook lag
het in de bedoeling dat de Doechoboren van de Kleinere partij hun
vernedering zouden zien. Smaad dus, in plaats van prestige!
Maar de Vasters voelden het in die dagen niet zo. Zij hoopten op de
hulp van God, in het bewustzijn, dat ze voor Zijn zaak streden. Anderen
verwachtten blijkbaar, dat de regering zich op den duur bij hun eisen
en verlangens zou neerleggen. Allen waren blij, dat ze deze moedige rol
konden spelen en dat ze in het bewustzijn van hun nakomelingen als
helden zullen voortleven. Bovendien: het was aangenaam en bevrijdend,
oprecht te mogen zijn en zijn ware gezindheid te tonen. Het in de
afgelopen 15 jaren aangewende “doen alsof” had zwaar op hen
gedrukt, vooral in de Kaukasische omgeving, die voor een goed deel, zo
niet actief dan toch in het verborgen of potentieel opstandig was.
Wij zeiden al, dat P.V. Verigin met de afloop van de verbranding in het
Achalkalaakse district moeilijk tevreden kon zijn. Er was te weinig
christelijke liefde, deemoed en zachtmoedigheid getoond. Deze deugden
hadden plaats gemaakt voor een overdreven zucht naar heldendaden en
martelaarschap. De gevolgen daarvan waren vreselijk: verbanning,
verarming en gevaar van hongersnood.
Er waren ook enkele winstpunten: een grotere solidariteit binnen de
gemeenschap der Vasters, gegroeid zelfbewustzijn, een buitengewone moed
en vastberadenheid. Men kon zich echter afvragen hoe de Vasters de te
verwachten beproevingen zouden doorstaan.
VI. DE ONDERDRUKKING VAN DE DOECHOBOREN-VASTERS VAN ca. JULI 1895 -
ca.
JANUARI 1898
A. De verbanning van de Achalkalaakse Vasters naar de districten
van Dušetsk, Gori, Tionet en Signach van het gouvernement van
Tiflis
Šervašidze ging na zijn terugkeer naar Tiflis ca. 2 juli
onmiddellijk aan het werk en wist het klaar te spelen, dat de
Achalkalaakse Vasters naar de hierboven vermelde districten van zijn
gouvernement verbannen zijn. De zaak ging verrassend snel. Op 7 of 8
juli al vertrok de eerste groep van 35 gezinnen. De Vasters hebben
slechts drie dagen bedenktijd gekregen. Hier staan wij voor een
raadsel: Šervašidze kon zijn plannen niet uitvoeren
zonder de goedkeuring van zijn superieur in Vladikavkaz,
gouverneur-generaal graaf Šeremetev. Dat kon in de korte tijd
van 2-3 dagen moeilijk geschieden. Men krijgt onwillekeurig de indruk,
dat Šervašidze al vóór de verbranding van
de wapens van zijn superieur volmachten gekregen had om nodige
maatregelen te treffen en dat alles al tevoren afgesproken was. Graaf
Šeremetev zou dan eerst achteraf zijn toestemming geven en de
daad van Šervašidze goedkeuren.
Het plan van Šervašidze hield in: alle Vasters van hun
bezittingen te beroven, behalve een klein gedeelte, dat ze mochten
meenemen, hen in kleine groepjes van 2-5 gezinnen onder de inheemse
bevolking te verspreiden, aan hen geen stuk grond geven en evenmin
gelegenheid om geld te verdienen. Zij mochten de hun toegewezen dorpen
niet verlaten. De inheemse burgemeesters en ambtenaren kregen, wat dat
betreft, strenge instructies. De verbannenen kwamen te wonen onder een
vreemde bevolking met totaal andere zeden. Šervašidze
lette niet op het harde klimaat. Hij wilde de Doechoboren-vasters naar
alle waarschijnlijkheid niet vernietigen, alleen maar danig vernederen.
Hij was er van overtuigd, dat ze, van hun goederen en
bestaansmogelijkheden beroofd, zich aan de regering zouden onderwerpen.
De gouverneur van Tiflis onderschatte echter de Doechoborse
onverzettelijkheid en hun weerstandsvermogen. De verhuizing moest
binnen drie weken geschieden. Het aantal der verbannen Vasters bedroeg
ruim 4.000 zielen, d.i. ca. 460-480 gezinnen, als wij in aanmerking
nemen, dat de Doechoborse gezinnen groot waren.
Daar wij weten, dat er in het district van Achalkalaki 785 gezinnen van
Vasters woonden, betekent dit, dat er slechts 60-70% van alle
Achalkalaakse Vasters verbannen werden 1. Wij komen daarop straks terug.
De Doechoboren-vasters ontvingen het bericht over hun verbanning over
het algemeen geestdriftig. Deze verhuizing was een welkome uitkomst uit
hun geestelijke malaise. Zij waren alleen teleurgesteld, dat ze in het
gouvernement van Tiflis: moesten blijven wonen. Het was zeker moeilijk
om van hun boerderijen en landerijen afstand te moeten doen, maar zij
hoopten, dat de regering op den duur voor hun onverschrokken en
vastberaden houding zou wijken en hun een redelijke compensatie zou
geven. Bovendien voelden zij zich als strijders voor een rechtvaardige
zaak en hadden geen spijt van hun daden. Elk verbannen gezin mocht een
wagen volgeladen met goederen, twee paarden en wat geld meenemen. De
Doechoboren-vasters waren bang, dat hun overige goederen in handen
zouden vallen van de leden van de Kleinere partij. Zij verkochten
daarom hun vee en gereedschappen voor spotprijzen of gaven ze gratis
aan bevriende Armeniërs of Tataren. Soldaten poogden hierbij
vergeefs de laatsten weg te jagen. De commandant van de soldaten
probeerde nog de Vasters te overreden, zich aan de regering te
onderwerpen 2. Wij hebben al er op gewezen, dat er 30-40% van de
Achalkalaakse Vasters thuis bleven. Wij weten niet of het mensen waren
die zich door de commandant lieten overreden, dan wel of het besluit
van Šervašidze op hen geen betrekking had, omdat ze aan
de godsdienstoefeningen bij Peščera niet deelgenomen hadden.
Wat de uitvoering van het besluit betreft: wij hebben slechts berichten
over de tocht van de eerste groep van 35 gezinnen, waarin zich de meest
radicale families, o.a. die der Plotnikovs, Serstovtovs, Pozdnjakovs,
enz. bevonden. Toen hun wagens door Goreloe trokken, kwam het hele dorp
te voorschijn en begeleidde hen met tranen in ogen; het leek alsof er
een kentering aan de gang was in het denken en voelen van de Kleinere
partij! 3.
De wagens werden in Orlovka en Bogdanovka opgehouden en door de
kozakken doorzocht. Er bevonden zich ongeduldige jeugdige
verstekelingen in, die vreesden, dat hun de gelegenheid om de held te
spelen, zou ontgaan. Men liet ze echter meegaan. De tocht duurde in
totaal enkele dagen lang. De Vasters maakten overal propaganda voor hun
zaak en hebben in Burzom toevallig ook de zoon van de grootvorst
Michail Nikolaevič, de vroegere gouverneur-generaal van de Kaukasus,
ontmoet. Deze ontmoeting bleef waarschijnlijk niet zonder gevolgen 4
(zie blz. 75 ).
Begeleid door sporadische uitingen van medelijden bereikten hun wagens
uiteindelijk de dorpen van hun bestemming. De verhuizing van de
Achalkalaakse Vasters was in ongeveer drie weken tijd voltooid. Er
begon een nieuw leven voor hen.
Hoe groot was hun teleurstelling, toen ze vernamen, dat de dreigementen
van de autoriteiten ernstig bedoeld waren! Verspreid over Georgische,
Ossetische of Lezginse dorpen hadden zij geen bewegingsvrijheid en
moesten in de eerste weken in hun wagens slapen. De hygiëne in die
half-barbaarse dorpen liet alles te wensen over. De zindelijke
Doechoboren hadden veel van insecten te lijden. De inheemse bevolking
keek verbaasd naar deze indringers en vond hen belachelijk.
Men spotte met hun blauwe pakken en petten, buigingen en gezangen.
Inheemse kwajongens gingen al gauw de Doechoboren bestelen en op
allerlei wijzen plagen 5.
De toestand zag er niet rooskleurig uit, maar nog ergere dingen stonden
hun te wachten. Bleef het grootste gedeelte van de Kaukasische
bevolking onverschillig voor hun heldendaden en leed, de Vasters vonden
zeer gauw weerklank en bewondering bij de Russische Tolstojanen en
revolutionairen, die hun zaak op grootste wijze zouden gaan
populariseren en onverwachte bondgenoten zouden worden.
B. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in de tweede helft van
1895
Reeds tegen het einde van juli 1895 verschenen in de Russische kranten
berichten over de verbanning der Doechoboren-vasters. Zij drongen ook
tot de pers van de Russische emigranten door en buitenlanders kwamen
dus ook een en ander te weten. Wij moeten overigens niet denken, dat de
Doechoboren vóór 1895 aan het buitenland geheel onbekend
waren. Engelse Quakers en Tolstojanen, die in de jaren 1892-1894 om een
of andere reden Rusland bezochten, brachten ook een bezoek aan de
Doechoborse nederzettingen in de Kaukasus. Vooral Slavjanka kwam
daarbij in aanmerking. Dat alles had echter weinig te betekenen: de
Doechoboren van toen vertrouwden deze nieuwsgierige buitenlanders niet
en verborgen hun problemen zorgvuldig voor hen 6.
Eerst de Russische Tolstojanen hebben van een plaatselijke
aangelegenheid een Russisch probleem, ja zelfs een wereldprobleem
gemaakt.
L.N. Tolstoj en zijn naaste medewerkers wisten al over de botsingen van
de Doechoboren-vasters met de Russische regering van vóór
juni 1895. Zij bewonderden hen en hadden belangstelling voor hen. Van
groot belang was het echter niet. Eerst de berichten over de
gebeurtenissen van juni brachten de gemoederen echt in beweging. L.N.
Tolstoj heeft hierover drie brieven ontvangen: van D.A. Chilkov van 14
juli 1895, van de Molokaan F.A. Želtov van ca. 5 augustus en van M.V.
Alechin van 30 augustus 1895 7. Wij hebben geen van deze brieven kunnen
raadplegen. De twee latere brieven waren blijkbaar een welkome
correctie op die van D.A. Chilkov, al is ons hun inhoud geheel
onbekend. De inhoud van de brief van D.A. Chilkov is ons wel enigszins
bekend, nl. uit de klad-aantekeningen van Tolstoj voor een artikel, dat
hij in een van de Engelse kranten wilde plaatsen, wat tenslotte niet
doorging, omdat Tolstoj de gegevens van Chilkov niet vertrouwde. Zij
waren volgens hem overdreven, onnauwkeurig en op cynisch spottende
wijze geschreven, wat in zulke gevallen niet betaamt 8. Chilkov was een
van die mensen, die zich door gevoelens laten meeslepen en weinig
letten op de details van de gebeurtenissen. Tolstoj wilde
waarschijnlijk aanvankelijk niet geloven, dat de gebeurtenissen in
Doechoboria een zo grote omvang hadden aangenomen. Ook had hij de
neiging de Doechoboren te idealiseren en in hen goed geletterde en
sterke mensen te zien. Het feit, dat ze pacifisten waren en dat ze door
de verbranding van hun wapens de staat uitgedaagd hadden vervulde hem
met geestdrift. Zijn artikel over hen, dat hij eerst op 5 augustus na
zes overschrijvingen voltooide, bleef zoals gezegd ongepubliceerd. Het
laat zijn innerlijke strijd zien. Zijn liefde voor de waarheid bracht
hem er toe, zich in te houden 9. Hij had ook ervaring met andere
sektariërs en dit maande hem tot voorzichtigheid. Hij heeft zijn
trouwe leerling P.I. Birjukov naar de Kaukasus gezonden, om de ware
stand van zaken te onderzoeken en gegevens te verzamelen. Deze is op 4
augustus vertrokken en op 8 september 1895 teruggekeerd [10].
Birjukov reisde per trein naar Tiflis en vandaar naar Evlach en met een
wagen naar Nucha. Hij voerde talrijke gesprekken met de in het district
van Signach levende verbannen Vasters en kwam diep onder de indruk van
hun leer, leefwijze en leed. Hij knoopte betrekkingen aan met sommige
Doechoborse leiders zoals Vasilij Potapov en I.I. Chudjakov. Dat leidde
later tot een haast ononderbroken briefwisseling. De meeste van deze
brieven zijn nooit gepubliceerd. Birjukov heeft ook met de bij Gori
wonende Nikolaj Zibarov gesproken. De laatste negeerde alle reglementen
en verliet de plaats van zijn verbanning, om zijn geloofsgenoten in
andere plaatsen te troosten [11].
Birjukov was de ware schepper van het ideale beeld van de
Doechoboren-vasters, dat jarenlang de Tolstojanen en niet Tolstojanen
heeft geboeid en bezield. De Vasters, aangenaam verrast door de
belangstelling van buiten, werkten aan de schepping van dit beeld mee.
Birjukov nam hun visie op de gebeurtenissen van de laatste jaren over.
Tolstoj, die een zwak had voor de Doechoboren, nam op zijn beurt dit
beeld van Birjukov gaarne over. Het is echter best mogelijk, dat
Tolstoj dit beeld een beetje gewijzigd heeft. Hij ried zijn naaste
medewerkers vermoedelijk aan om enkele, naar zijn gevoel minder
belangrijke dingen, o.a. de details over de twisten van
vóór 1893, weg te laten, om het belangrijkste en
voornaamste beter te doen uitkomen. De liefde van Tolstoj voor de
Doechoboren uitte zich in die tijd herhaaldelijk. Hoe opgewonden was
hij toen hij het valse gerucht hoorde, dat V.V. Verigin en V. G.
Vereščagin terechtgesteld zouden worden! [12].
Waar kwam die liefde van de Tolstojanen voor de Doechoboren vandaan?
Birjukov kwam ongetwijfeld onder de indruk van de oprechte beleving van
hun geloof en was als het ware meegesleept door hun vaste overtuiging,
dat ze voor Gods zaak streden. Ook de verwantschap in de leer was
daarbij van betekenis. Maar er is nog een ander reden aan te voeren.
De Tolstojanen bereikten in de praktijk magere resultaten. Hun beweging
had martelaars en helden nodig. Er leefden enkele Tolstojaanse
heiligen, zoals J.N. Drožžin, N.T. Izjumčenko en V. Olchovik, maar de
verhalen over hen waren eenzijdig en soms overdreven en iedereen wist
het. Bovendien liepen er heel wat ontgoochelden uit mislukte
Tolstojaanse communes rond [13].
En nu kwam Birjukov met het verlossende bericht over de onwrikbare en
standvastige houding der Vasters in Transkaukasië, die al die
moeilijke problemen, waarmee zijzelf geworsteld hadden, opgelost
hadden: een gemeenschap van duizenden zielen, die de gemeenschap van
goederen ingevoerd had en een eigen leven organiseerde op de grondslag
van de ware christelijke liefde. Mensen, die daarvoor als een
“collectieve Christus” lijden moesten! Was er elders in de
wereld een zo mooi, krachtig, vredelievend en geestelijk sterk volk als
de Doechoboren? Wat gaf het, dat ze grotendeels ongeletterd waren?
Stond er niet geschreven: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en
der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen
hebt en Hebt dezelve den kinderkens geopenbaard” (Math. 11:25)?
Engelse Tolstojanen drukten dit aldus uit: “But, while the rulers
and the priests and the learned have been delicately touching the
fringe of this question, the Doukhobors, a community of seven thousand
Russian peasants, appear to have radically solved it for themselves, by
deciding that they will not learn to kilI their fellowmen....They are
persecuted and martyred simply because they are too good to be
understood by the mass of their fellowmen....” [14].
P.I. Birjukov heeft de glorificatie ingeluid door zijn artikel over de
vervolgingen der Doechoboren in de Londense “Times” van 23
oktober 1895. L.N. Tolstoj schreef slechts de inleiding, waarin hij
o.a. zei: “Het wezenlijke van dit verhaal is betrouwbaar en
geloofwaardig, nl. het feit, dat de Doechoboren op verschillende
plaatsen op wrede wijze meermalen mishandeld zijn, dat velen van hen in
gevangenissen zitten en dat meer dan 450 gezinnen uit hun woonplaatsen
verdreven en volkomen geruïneerd zijn....” [15]. Men kan
zich afvragen, waarom hij het artikel niet zelf geschreven heeft. Las hij
intussen de vermelde brieven van Želtov en Aljechin en vertrouwde hij
de zeker oprechte en idealistisch ingestelde, maar wat goedgelovige
Birjukov niet geheel? Deze verklaring zal niet de juiste zijn. Hij
corrigeerde waarschijnlijk zelf het artikel van Birjukov. Zijn
handelwijze was een soort diplomatie. Hij wilde meer plaats krijgen in
de “Times”, vooral voor zijn vurige geloofsbelijdenis. Want
hij schreef o.a.:
“De tijd is aangebroken, dat alle gewelddadige maatschappelijke
vormen vernietigd zullen worden en vervangen door christelijke. De
vervolgingen zullen voortgezet worden, maar zij kunnen het door de
Doechoboren ontstoken vuur niet meer uitdoven. Het zal telkens weer en
feller oplaaien. Het groeit als een lawine aan. Dit conflict tussen de
Doechoboren enerzijds en de staat anderzijds is tragisch, omdat de
laatste niets anders kan doen dan geweld gebruiken. Als de Doechoboren
de vervolgingen niet uithouden en zich overgeven, dan zal hun strijd
door een andere groep voortgezet worden, totdat het koninkrijk Gods op
deze aarde gevestigd is, d.i. totdat alle staten en regeringen
vernietigd zijn” [16].
Tolstoj wilde door de publicatie in de “Times”
tegelijkertijd de Doechoboren helpen en propaganda maken voor eigen
ideeën, waarbij opgemerkt dient te worden, dat hij werkelijk
geloofde, wat hij verkondigde. Hij was er vast van overtuigd, dat de
Doechoborse beweging in de wereld een kettingreactie tot stand zou
brengen, die het hele mensdom in de richting van het Koninkrijk Gods
zou voeren. Tolstoj geloofde niet in een compromis.
De redactie van de “Times” distantieerde zich van de
idealen van Tolstoj. Zij was van mening, dat de Doechoboren weliswaar
oprechte fanatici waren, maar dat ze anderzijds hun straf ten dele
verdiend hadden, omdat ze geen plichten tegenover de staat wilden
vervullen. Zij veroordeelde alleen de overdreven strengheid der
Russische autoriteiten.
Behalve de “Times” publiceerde de “Manchester
Guardian”, de “Contemporary Review” en de
“Newcastle Leader” lange artikelen over de onderdrukking
van de Doechoboren-vasters. [17] Indien Tolstoj verwachtte, dat hij door
zijn artikel heel Engeland en de overige beschaafde wereld in beroering
zou brengen, kwam hij bedrogen uit. De liberale en vooruitstrevende
kringen lazen de gebeurtenissen in Doechoboria weliswaar met
belangstelling en sympathiseerden met de Doechoboren zoals met alle
onderdrukten. Zij deden echter niets om hun te helpen. Men was eenmaal
aan spectaculaire en kwade berichten uit Rusland gewend en er waren
zoveel andere dringende problemen in de wereld, die hun aandacht
trokken. Slechts de persoonlijkheid van de grote schrijver maakte het
mogelijk, dat men aan de Doechoboren enige aandacht schonk. Geheel
vruchteloos was Tolstojs moeite in deze richting echter niet. Hij
mobiliseerde kleine groepjes van pacifisten, anarchisten en Quakers,
die weliswaar gering in aantal waren, maar groot in hun elan en
toekomstdromen. Tolstoj had daarentegen een vrij groot succes in
Rusland zelf: 1) hij populariseerde de Doechoborse kwestie bij de
vooruitstrevende Russische intelligentsia en de belangstelling van de
laatste voor de vervolgingen van de Vasters zou lang aanhouden; 2) hij
heeft de Russische regering in verlegenheid gebracht. Deze is door
morele pressie gedwongen, om iets te doen en de slechte indruk uit te
wissen.
De Doechoboren-vasters wisten van het artikel van P.I. Birjukov,
vermoedelijk door Ilja P. Nakašidze, een Georgische Tolstojaan
en diens zuster Elena. Beiden sloten met de Vasters in juli 1895
vriendschap. De laatsten waren blij, dat hun aangelegenheid voor een
wereldforum besproken werd 18.
Tolstoj en zijn leerlingen in en rondom Moskou waren ingenomen met de
beweging van de Doechoboren-vasters en beschouwden hun leed als iets
heiligs. Chilkov en Bodjanskij, die ter plaatse waren en de
gebeurtenissen van naderbij konden waarnemen, hadden een realistischer
kijk op de zaak. Zij vroegen zich af, of de Doechoboren-vasters niet
een last op eigen schouders gelegd hadden, die ze niet in staat waren
te dragen. Bodjanskij zag jonge Doechoborse vrouwen, die onder de
bekoring kwamen van jonge Georgiërs en met hen trouwden. Hij
stelde Tolstoj voor, om de Vasters naar een ander land te laten
emigreren, waar ze in een beter milieu naar hun eigen beginselen zouden
kunnen leven. L.N. Tolstoj was daardoor geprikkeld. De vervolgingen
waren nodig.
Alles wordt in leed en door leed geboren, het Koninkrijk Gods niet
uitgezonderd. Hij verheugde zich over de vervolgingen, omdat ze bij
vele mensen medelijden opwekten en nobele gevoelens in het leven
riepen. Indien de Vasters niet volhielden en bezweken, dan was dit een
bewijs, dat hun geloof niet oprecht was en zou er niets zijn om te
betreuren 19. Tolstoj had de Vasters nodig als voorbeeld voor anderen.
Het is opmerkenswaard, dat juist de twee genoemde sceptici al in het
begin van 1896 door de Russische regering wegens hun opstokerij uit de
Kaukasus naar de Baltische gewesten zijn overgeplaatst: Chilkov naar
Weissenstein en Bodjanskij naar Riga 19.
Ook P.V. Verigin had weinig vertrouwen in het uithoudingsvermogen van
zijn partijgangers en stelde op 8 januari 1896 aan de met hem bevriende
scherpzinnige Tolstojaan Evgenij I. Popov voor, naar de Kaukasus te
gaan en in zijn naam de Doechoborse beweging aldaar te leiden.
Merkwaardig genoeg valt dit samen met het vertrek van Chilkov en
Bodjanskij.
De Doechoborse leider was verontrust over de gewelddadige tendenties in
de Doechoborse beweging: “Het voornaamste, waarover ik mij zorgen
maak is de vraag, of ze wel zoveel mogelijk zachtmoedig en deemoedig
zullen blijven, wat onontbeerlijk is om het Koninkrijk Gods binnen te
gaan. Ik denk dat zij, nadat men hun materieel bestaan vernietigd
heeft, zeer voorzichtig moeten zijn. . Ik beschouw reeds al het
gemopper en de onrust als een grote dwaling en nalatigheid van de
ziel” [20].
Misschien zag Verigin de toestand wat te zwart in, hetgeen moralisten
wel meer plegen te doen. Maar, welk een vertrouwen in een man als
Popov, die niet tot de Doechoborse sekte behoorde, als wij bedenken,
dat de Doechoboren steeds een vrij gesloten gemeenschap vormden! Popov
wist niet, of hij het hem gedane aanbod moest aanvaarden en vroeg
Tolstoj om raad.
Tolstoj gaf hem geen direct antwoord, maar liet hem voelen, dat hij
zijn reis naar Doechoboria graag zou zien. Popov had volgens hem de
vereiste eigenschappen zoals ernst en kritische zin. Tolstoj verwachtte
van zo’n reis geen groot succes, integendeel! Hij had het gevoel,
dat de Tolstojanen en de Doechoboren voor elkaar verborgen, wat hen
scheidde. Popov zou bij de Vasters dingen waarnemen, die niet in
overeenstemming waren met het beeld dat de Tolstojanen van hen hadden.
Het kon niet anders: men kon niet verwachten, dat in een weinig
ontwikkelde gemeenschap, die zich door haar leiders liet bekeren, elk
lid op een even hoog moreel peil zou staan. De voorstellingen van de
Tolstojanen over de Doechoboren, die op leugens en zelfbedrog
berustten, moesten vernietigd worden [21].
Tolstojs liefde tot waarheid was blijkbaar sterker dan zijn neiging om
de Doechoboren te idealiseren. Hij kon in die tijd uit enkele berichten
uit Kaukasië opmaken, dat de werkelijkheid over de Vasters iets
minder mooi was dan hij en zijn leerlingen zich aanvankelijk hadden
voorgesteld en dat er in hun beweging ook wereldse ressentimenten een
rol speelden. Dat nam echter niet weg, dat er in Transkaukasië
duizenden mensen leefden, die elk gebruik van geweld afgezworen hadden
en bereid waren voor de verwerkelijking van hun christelijke idealen de
grootste offers te brengen. Zeker, zij zouden hun doel waarschijnlijk
niet bereiken.
Toch was in hun streven iets groots en zij zouden een stralend
voorbeeld worden voor de rest van de wereld. Daarom bleef Tolstoj van
de Doechoboren houden, al was het een kritische liefde.
Wij moeten thans bezien, wat er met de Doechoboren-vasters verder
gebeurde.
C. De commissies van onderzoek naar de gebeurtenissen in
Doechoboria in de tweede helft van 1895
Het artikel van Birjukov in de “Times” is niet onopgemerkt
gebleven. De Russische regering en waarschijnlijk de tsaar zelf, die
zich bij hun handelingen zelden door humanitaire overwegingen lieten
leiden, hebben een onderzoek naar de gebeurtenissen in Doechoboria
laten instellen. Zij wilden daardoor alle critici de wind uit de zeilen
nemen. Het artikel van Birjukov was vermoedelijk niet de enige oorzaak
daarvan: wij hebben weliswaar geen directe bewijzen, maar er zijn
aanwijzingen, dat ook de vroegere gouverneur-generaal van de Kaukasus,
grootvorst Michail Nikolaevič, (zie blz. 71), er op aandrong en
misschien ook de vijanden van Šervašidze, die deze
laatste in diskrediet trachtten te brengen. De regering heeft drie
commissies van onderzoek ingesteld: a) één door
Šervašidze zelf, om hem in de gelegenheid te stellen zich
te verdedigen; b) de tweede, geleid door de beruchte orthodoxe
missionaris V. Skvorcov; c) een derde geleid door generaal Surovcev en
kolonel Grebenščikov.
Šervašidze heeft alleen zijn ervaringen en belevenissen
opgeschreven. Hij verzweeg alles wat hem tot nadeel strekken kon. Hij
wees op de onlusten in Doechoboria na 1886, op de uitdagende houding
der Doechoboren, op hun anarchistische geestesgesteldheid, hun mateloze
verering van P.V. Verigin, hun bijgeloof. Šervašidze
toonde in zijn aan zijn superieur in Vladikavkaz gerichte verslag van 4
oktober 1895 geen begrip voor de Doechoboren-vasters en nam bijna
uitsluitend de visie van hun tegenstanders over. Wij vinden daarin
niets over de zware afranselingen van de Vasters of over de bedreiging
met doodschieten. Hij overdreef de “uitspattingen” der
Vasters [22].
De leider van de tweede commissie, V. Skvorcov, was een beweeglijke
man, niet groot van postuur, met zware baard en scherpe tong. De
Vasters konden van deze harde vervolger van de Russische sekten, zelfs
van de rustige en verburgerlijkte Molokanen in het Volga-gebied,
moeilijk iets goeds verwachten. Zij hebben het hem echter gemakkelijk
gemaakt. Toen hij in de tweede helft van november 1895 de Doechoborse
nederzettingen bezocht, ontvingen hem de Vasters op koele en uitdagende
wijze. Zij zetten hem hun opvattingen uiteen.
Zij wezen de heerschappij van de Russische tsaar als gezalfde Gods af
en erkenden slechts die van de Hemelse tsaar, ook de Witte tsaar
genoemd. De wereldse regering is op de onderdrukking van het volk
gegrondvest en elke overheid is een georganiseerde roverij. Zij
erkenden geen wetten, omdat deze overbodig waren. De Turkse sultan,
Perzische sjah enz. hadden voor hen dezelfde waarde als de Russische
tsaar. Zij hoorden, dat er in Rusland een tsaar heerste, maar zij
wisten niet hoe hij heette en het interesseerde hen ook niet. Wie
wilden Christus doden? Herodes en Pilatus! En zo kruisigen de huidige
heersers de waarheid, de gerechtigheid en ook hen. Oorlog was voor hen
moord en elke eigendom diefstal. Iedereen moet slechts zoveel grond
bebouwen, als hij voor zijn onderhoud nodig heeft. Ambtenaren en boeren
waren voor hen gelijkwaardig. Laten zij beiden de ploeg ter hand nemen.
Dit was een antwoord van gekwetste zielen, die zich aan hun beginselen
vastklampten. Het moge dan ook onredelijk schijnen, het was te
begrijpen in een staat, die zeer weinig begrip toonde voor de noden en
behoeften van de bevolking. Het had geen zin compromissen te maken met
mensen als Skvorcov, die zelf geen compromissen sloot of toeliet.
Skvorcov was door de houding van de Vasters enigszins geprikkeld, maar
niet verbaasd. Hij voelde, dat achter hun hervormingen de sterke geest
van P.V. Verigin zat. Hij heeft zijn gesprekken met de
Doechoboren-vasters in zijn verslag verwerkt en raadde de regering aan,
om eerst P.V. Verigin voor zich te winnen. De rest van de
Doechoboren-vasters zou, naar zijn mening, hun leider wel blindelings
volgen [23].
Naar boven
Pagina 2
Home
|