Home

DE RUSSISCHE SEKTE DER DOECHOBOREN

1886 – 1908

Protestactie Doechoboren, Saskatchewan 1903

Protestactie Doechoboren, Saskatchewan 1903

Proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor in de Letteren aan de Rijksuniversiteit te Leiden, op gezag van de Rector Magnificus Dr. P. Muntendam, Hoogleraar in de Faculteit der Geneeskunde, ten overstaan van een commissie uit de Senaat te verdedigen op woensdag 20 december 1967 te 16 uur

door

PAVEL OPRŠAL

geboren te Lhota u Vsetina, Tsjechoslovakije in 1923

*****

Inleiding bij deze online publicatie:

Pavel Opršal, de schrijver van dit proefschrift, heeft daarnaast nauwelijks enige persoonlijke informatie nagelaten. Op het internet is het Kamerstuk Tweede Kamer 1958-1959 nr. 5307 te vinden dat vermeldt “Pavel Opršal, de Tsjechoslowaakse verzoeker genoemd in artikel 4, onder 7, is in 1923 te Lhota in Tsjechoslowakije geboren. In 1948 kwam verzoeker naar ons land. Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit te Leiden en legde in 1954 het doctoraal examen in de geschiedenis af. Verzoeker is ingeburgerd. Als gemeente-ambtenaar heeft hij regelmatige inkomsten.” In het Nederlands Archievenblad, 1957-1958, Nr. 3, wordt hij verwelkomd als nieuw lid. Hij is dan adjunct-commies aan het archief van de gemeente Dordrecht. Van 1959-1964 is hij wetenschappelijk ambtenaar op het Leeuwarder gemeentearchief, waar hij een inventaris maakt van de Stads Armenkamer 1783-1962. Vanaf 1964 is hij verbonden aan het Instituut voor Slavische talen van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1984 levert hij een bijdrage, Y avait-il des éléments ethniques Baltes en Bohème et en Moravie au Moyen Age? aan het Liber amicorum aangeboden aan André van Holk, hoogleraar Slavische Taal- en Letterkunde ter gelegenheid van diens 60e verjaardag. In 1990 publiceert hij nog De negende-eeuwse Moravische cultuur in Europees verband (Groningen University Press,1990) en nadien ontbreekt elk spoor van hem.

Hij heeft het niet eenvoudig gehad met zijn proefschrift, want hij verzucht: Het schrijven over de Doechoboren stelt aan de zelfbeheersing van een historicus zware eisen, vooral voor de periode na 1900. Hij komt bizarre feiten en handelingen tegen, die een modern, rationalistisch denkend mens ridicuul en absurd toeschijnen. Desondanks kwijt hij zich grondig van zijn taak, over een onderwerp dat met zijn mystieke en anarchistische facetten zo ver af ligt van wetenschappelijk denken en zijn eigen westerse manier van leven. De Doechoboren waren een van de kleine groeperingen, die de moed hadden, sommige radicale denkbeelden ad absurdum door te denken, schrijft hij. Zij verwierpen het geloof in de gekruisigde Christus, in mirakels, de kerkelijke hiërarchie, de sacramenten en ceremoniën in hun kerkelijk-orthodoxe vorm... In elke Doechobor woont God en geeft hem aanwijzingen hoe hij handelen moet. Zijn daden kunnen, mits hij oprecht is, nooit slecht zijn. “Doechobor worden” betekent “heilig worden”, meer dan dat: omdat in hem God woont, is hijzelf God. God is mens, maar ook: mens is God.....Omdat de Doechoboren door de in hen wonende God geleid worden, hebben zij de menselijke instellingen — staat, kerk, wetten, rechtbanken — niet nodig. De Doechoboren beschouwden zich als het uitverkoren volk, dat het Koninkrijk Gods op aarde moest vestigen. Ze verkondigden de terugkeer naar God en de natuur en verwierpen elke vorm van civilisatie. De mens heeft ook geen kleding nodig en kan naakt lopen. Het is geen schande en men zou er geleidelijk aan wennen. Slechts de geestelijke naaktheid is droevig. 

Maar het is natuurlijk niet goed gegaan met de Doechoboren. Deze dissertatie geeft een goed beeld van hoe de eenheid steeds verder verbrokkelde door meningsverschillen, verschillende uitleg van de leerstukken, compromissen en schisma's en ze zwichtten voor de verlokkingen van de “beschaving.” De Doechoboren die naar Canada emigreerden waren nog slechts een zwakke afspiegeling van de oorspronkelijke religieus-pacifistische, christen-anarchistische sekte. Hun geassimileerde nazaten in Canada koesteren nog slechts een geïdealiseerd verleden.

In 1962 schreef de protest-singer-songwriter Malvina Reynolds, later gecovered door Pete Seeger:

There's a new tactic to use, my dear,
If you have a protest no one wants to hear,
Just attend a rally where the big shots meet
Strip to your hide and walk down the street....

Chorus:
Do as the Doukhobors do, honey,
Do as the Doukhobors do.
If public policy gets on your nerves
And no one pays attention to you
Throw away your dresses and your lingerie too,
And do as the Doukhobors do.

******


INHOUDSOPGAVE

I. INLEIDING

II. SAMENVATTING

III. HET OUDE DOECHOBORENDOM t/m. 1886

IV. ONRUST IN DOECHOBORIA NA DE DOOD VAN LUKERIJA VASIL’EVNA
KALMYKOVA

A. Interne twisten in Doechoboria: Zubkov contra Verigin 1887-1893
B. Botsingen met de Russische staat

V. DE HERVORMINGEN VAN VERIGIN

A. De geestelijke achtergronden
B. De invoering van de hervormingen

VI. DE ONDERDRUKKING VAN DE DOECHOBOREN-VASTERS VAN ca. JULI 1895-ca. JANUARI 1898

A. De verbanning van de Achalkalaakse Vasters naar de districten van Dušetsk, Gori, Tionet en Signach van het gouvernement van Tiflis
B. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in de tweede helft van 1895
C. De commissies van onderzoek naar de gebeurtenissen in Doechoboria in de tweede helft van 1895
D. De verbannen Achalkalaakse Doechoboren-vasters van juli 1895-december 1896
E. De Vasters in de gouvernementen van Elizavetpol en Kars van juli 1895-december 1897
F. De Doechoboren in de gevangenissen 1895-1897
G. De Doechoboren-vasters in de disciplinaire bataljons 1895-1897
H. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in 1896
J. P.V. Verigin en de gebeurtenissen in Doechoboria juli 1895- december 1897
K. De Doechoboren-vasters van januari 1897 af t/m. januari 1898

VII. DE EMIGRATIE

A. Voorbereidingen
B. Het verblijf van de Doechoboren-vasters op Cyprus augustus 1898 t/m. maart 1899
C. Diplomatieke voorbereidingen voor de emigratie naar Canada
D. L.A. Sulleržickij en de Kaukasische Doechoboren t/m. 10 december 1898
E. Personen rondom de emigrerende Doechoboren
F. De tocht der Doechoboren over de Atlantische Oceaan en hun aankomst in Canada

VIII. CANADESE DOECHOBORIA 1899-1902

A. De vestiging van de Doechoboren in hun nieuwe woonplaatsen. Hun streven naar onafhankelijkheid
B. De Doechoboren en hun vrienden en helpers in de jaren 1900-1902. De verering van P.V. Verigin
C. De economische groei van Doechoboria in de jaren 1900-1902
D. Botsing met de Canadese regering over de registratie van hofsteden, huwelijken, geboorten en sterfgevallen
E. De Doechoborse afkeer van de beschaving
F. De tocht van de Svobodniki naar Winnipeg
G. De terugkeer van P.V. Verigin uit ballingschap

IX. DOECHOBORIA ONDER DE KRACHTIGE LEIDING VAN P.V. VERIGIN 1903-1908

A. Organisatie van een nieuwe grote commune
Het triumviraat van P.V. Verigin, P.V. Planidin en N.S. Zibarov
B. De bloei van de Doechoborse Commune
C. De Doechoboren-Farmers
D. De Svobodniki
E. P.V. Verigin 1903-1907
F. Scholen en boeken
G. De reis van P.V. Verigin naar Rusland 1906-1907 en zijn zoeken naar een uitweg
H. Nieuwe botsing met de Canadese regering en voorbereidingen voor de emigratie naar Brits- Columbia 1907-1908

X. LIJST VAN AFKORTINGEN

XI. LIJST VAN GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR

XII. NOTEN

XIII. INDEX



I. INLEIDING

Het schrijven over de Doechoborse geschiedenis is moeilijk, omdat men met een haast
ongrijpbaar onderwerp te maken heeft: onbegrensd in ruimte, tijd en ook in de leer. Bovendien: de Doechoboren zelf hebben bijna geen geschreven bronnen: brieven, dagboeken, enz. nagelaten. Hun geloofsbelijdenissen, “psalmen” en brieven werden later door anderen verzameld en op onvolledige wijze uitgegeven. Andere documenten, die betrekking hebben op deze sekte, zijn slechts gedeeltelijk gepubliceerd. En al waren zij alle uitgegeven, dan hadden zij ons naar alle waarschijnlijkheid niet veel verder gebracht. Het ging ten slotte om een betrekkelijk kleine, in het verborgen levende en nooit tot volle groei gekomen groepering, die de gang der geschiedenis niet bepaalde en reeds om die reden weinig aandacht trok. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de brieven van de Doechoboren zelf uit de latere periode, die helaas niet volledig uitgegeven zijn. De onderzoeker moet zich ermee verzoenen, dat een gedeelte van de historische werkelijkheid aan zijn oog onttrokken is.

Er is over de Doechoboren vrij veel geschreven, maar de cognitieve waarde van de meeste van de werken over dit onderwerp is betrekkelijk klein. Dat geldt minder de leer als de handelingen van personen. Vooral met de periode 1840-1880 is het droevig gesteld. Wij tasten hier in het duister.

De meeste beschouwingen over deze sekte uit de negentiende eeuw en later, afkomstig óf van de pen van hun tegenstanders, óf van hun liberale, anarchistische, Tolstojaanse of socialistische vrienden, hebben weliswaar op de Doechoboren de aandacht gevestigd op een wijze, die niet in overeenstemming was met hun werkelijke betekenis, maar anderzijds “het Doechoborse vraagstuk” vaak eerder verduisterd dan opgehelderd. Het was vaak hun bedoeling, iets te bewijzen wat al te voren vaststond. Zij stelden de Doechoboren voor ogen als een ideaal of als een afschrikwekkend voorbeeld dat niet bestond. Vandaar hun betrekkelijke vaagheid, onjuist perspectief en eenzijdigheid. Zij zijn echter bruikbaar, vooral daar, waar ze aan de concrete werkelijkheid aanknopen of belangrijke bronnen aanhalen. Slechts enkele van deze beschouwingen bereiken een wat hoger peil. Een betere bron voor de historicus over “Doechoboria” zijn de 19e-eeuwse reisbeschrijvingen, hoewel ook zij dikwijls vaag en eenzijdig zijn.

Schrijver dezes kon, behalve de documenten, bewaard in het Archief over de Doechoboren op het Internationaal instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, dat overigens beperkt van omvang is, slechts ongeveer drie vijfde van alle werken, artikelen en de over Doechoboren gepubliceerde bronnen lezen. De rest was voor hem onbereikbaar. Dat is geen groot nadeel, omdat het resterende materiaal hoogstwaarschijnlijk geen belangrijke feiten bevat, die het beeld grondig zouden kunnen veranderen. Wel zou er waarschijnlijk meer verduidelijkt kunnen worden.

Het schrijven over de Doechoboren stelt aan de zelfbeheersing van een historicus zware eisen, vooral voor de periode na 1900. Hij komt bizarre feiten en handelingen tegen, die een moderne, rationalistisch denkende mens ridicuul en absurd toeschijnen. Een geschiedschrijver mag echter nooit uitlachen, doch moet voor de handelende personen steeds begrip tonen, hoe zonderling hun gedachten en handelingen dan ook mogen geweest zijn.

De confrontatie van een moderne lezer met de extremistische levensbeschouwing der Doechoboren kan voor de eerste in tweeërlei opzicht nuttig zijn: hij zal genoodzaakt worden over zijn eigen levensbeginselen na te denken en hij zal kennis maken met een radicaal-anarchistische Russische mentaliteit. Wat bij de Doechoboren in de meest extreme vorm voorkwam, was min of meer bij de bredere anarchistische stromingen in Rusland tegen het einde van de 19e eeuw te vinden. De Doechoboren waren een van de kleine groeperingen, die de moed hadden, sommige radicale denkbeelden ad absurdum door te denken.

In dit werk is slechts een gedeelte van de geschiedenis der Doechoboren als onderwerp van studie gekozen: een beperking in ruimte en in tijd en ook door bijzondere aandacht op het ethische aspect.

De gemeenschap der Transkaukasische Doechoboren was van alle Doechoborse groeperingen de meest markante en bekende. Haar keuze ligt dus voor de hand. Evenzo is dit het geval met de keuze van de periode. De jaren 1886 en 1908 als begin- en afsluitingsdatum — en dus als grenspalen — werden niet gekozen, omdat zij scherpe wendingen in de Doechoborse geschiedenis aanduiden, maar eerder, omdat tussen de genoemde jaren de belangstelling van de buitenwereld voor de interne aangelegenheden der Doechoboren groter was dan voordien en daarna. Het overlijden van Lukerija Vasil’evna Kalmykov in 1886 heeft weliswaar een tijdperk van interne twisten ingeleid, maar deze werden al eerder voorbereid en zijn na 1886 slechts voor elke belangstellende zichtbaar geworden. Het jaar 1908 wordt alleen door sterke vermindering van de belangstelling van de buitenstaanders en onder andere ook wel door de migratie naar Brits-Columbia bepaald. De periode 1886-1908 heeft bovendien ondanks haar betwistbare begrenzing, iets bijzonders en eigens: een merkwaardige hervormingsdrang en een zucht naar Vernieuwing. Wij zouden kunnen zeggen: geestelijke en ethische dynamiek. Want de belangstelling van de buitenwereld stond in verband met de gewilde of gedwongen confrontatie van de Doechoborse gemeenschap met haar, op materieel en geestelijk gebied. Het gevolg was: uitwisseling van ideeën en het zich scherper bewust worden van eigen standpunt.

Maar laten wij, voordat wij tot behandeling van ons eigenlijk onderwerp overgaan, onze blikken op de problematiek van het oude Doechoborendom werpen, op de problemen van zijn ontstaan en ontwikkeling en op het Doechoborendom in het algemeen. Het is niet de bedoeling om ze op te lossen, maar om ze op ordelijke wijze weer te geven. Zij zijn, al blijven zij onopgelost, niettemin leerrijk.

Wie zijn de Doechoboren? Men moet bij de bespreking van deze vraag onderscheid maken tussen naam, organisatie en leer. De naam “Doechoboren” is ontstaan al tegen het einde van de 9de eeuw in Bulgarije in verband met de strijd over de herkomst van de Heilige Geest [1]. Men gebruikte hem in de l7de en l8de eeuw in Rusland ter aanduiding van mystieke sekten van allerlei aard en afkomst [2]. Eerst na 1785 heeft de naam zijn definitieve betekenis gekregen, zoals wij hem nu ook gebruiken [3].

De naam Doechoboren kon tweeërlei betekenen: a) strijders voor de geest; b) bestrijders van de geest. De Doechoboren gebruikten hem in de eerste betekenis. De Doechoboren van vóór 1785 droegen naast het incidenteel gebruikte “Doechoboren” ook de namen: Geestelijke Christenen, Ikonoborcen, Ššelniken en Molokanen. [4]

Het plotselinge opduiken van de Doechoboren als specifieke groep in de tweede helft der 18de eeuw staat in verband met de verordening van Katharina II van 1 december 1762, die een zekere mate van vrijheid voor de “Raskolniki” inhield. Zij wilden van deze vrijheid gebruik maken. Maar er waren misschien ook interne twisten binnen het Doechoborendom in het spel [5].

Hun leer is zeker ouder dan hun organisatie. De eerste belijders waren waarschijnlijk eenzame zielen, leiders zonder volgelingen.

De Doechoboren worden, evenals de Molokanen, meestal als een rationalistisch-mystieke sekte aangeduid. Dat is in het algemeen juist, maar moet toegelicht worden. Men moet bij het woord “rationalistisch” niet aan een streng wetenschappelijke denkwijze denken maar aan rationalisme in beperkte zin. De Doechoboren geleken, met hun vrijere houding tegenover de bijbel en de christelijke leer en met het nadruk leggen op de zedelijke waarden, op de Unitarische kerk of de Tolstojanen, maar hun vrienden, die hen als zuivere godsdienstige rationalisten beschouwden, kwamen op den duur bedrogen uit. De Doechoboren verwierpen het geloof in de gekruisigde Christus, in mirakels, de kerkelijke hiërarchie, de sacramenten en ceremoniën in hun kerkelijk-orthodoxe vorm, maar kenden deze toch allegorische en symbolische betekenis toe. Hun leer was gedurende lange jaren, evenals die van het Hellenistische Jodendom, een onbegrijpelijk spinnenweb van symbolen en allegorieën. Dit “rationalisme” was echter niet het voornaamste in hun leer en geloof. Het stond in dienst van de mystiek. Dit begrip zal dadelijk toegelicht worden. Met hun ethiek was het hetzelfde. Hun opvatting was: wij moeten op christelijk-zedelijke wijze handelen, om ons van de knellende banden van deze materiële wereld te bevrijden en om “Geestelijke mensen”, d.i. “Doechoboren” te worden.
Het mystieke element was bij hen de kern van hun godsdienst. Het is een streven naar vernieuwing van eigen geest door vereniging met God. God wordt in de betekenis van “Goddelijke krachten” begrepen. Door goede wil, onderdrukking van kwade verlangens bereikt de Doechobor, dat hij een duurzame woonplaats en tempel van God wordt. Deze God uit zich in hem als geheugen, verstand en wil. De mens moet vooral alle eigenliefde en streven naar roem onderdrukken en zich door de wil van God laten leiden. Het individuele wordt gelijkgesteld met het kwaad. Dus: hij moet het eigen ik prijsgeven. Er klinkt hier indirect de oud-christelijke opvatting: God is alles, de mens is niets! In elke Doechobor woont God en geeft hem aanwijzingen hoe hij handelen moet. Zijn daden kunnen, mits hij oprecht is, nooit slecht zijn. “Doechobor worden” betekent “heilig worden”, meer dan dat: omdat in hem God woont, is hijzelf God. “Bog est’ čelovek”: God is mens, maar ook: mens is God.

Deze “God in mens” moet vereerd worden. Vandaar die vele buigingen voor elkaar op Doechoborse vergaderingen. De onderdrukking van eigen individualiteit leidt niet tot degradatie van menselijke persoonlijkheid, maar tot haar verering en zelfs tot onbeperkt individualisme. Er wordt verondersteld, dat de door God geleide mensen nooit met elkaar in botsing kunnen komen. Eerst later, blijkbaar na slechte ervaringen, komt er nog een leerstelling bij en wel dat de Doechoborse leiders in grotere mate dat de anderen door God verlicht worden en dus gehoorzaamd moeten worden.

Er is iets vaags in de Doechoborse leer over de menselijke ziel. Zij wordt als “beeld Gods”, levende ikona” beschouwd. Een beeld, dat weliswaar beschadigd is en hersteld moet worden, maar toch een beeld Gods. Haar moreel vermogen wordt enerzijds groot genoeg geacht om dit herstel te bereiken, om dan een duurzame woonplaats en tempel van God te worden, maar daarna is haar rol uitgespeeld. De mens wordt door God zelf geleid: wat is de werkelijke waarde van de ziel en hoe is het gesteld met haar verhouding tot God in haar? Doechoboren gaven op deze vraag geen antwoord. Wij zien hier, dat ze geen consequente denkers waren.

Omdat de Doechoboren door de in hen wonende God geleid worden, hebben zij de menselijke instellingen — staat, kerk, wetten, rechtbanken — niet nodig. Zij staan niet vijandig tegenover de laatste, omdat zij een relatieve waarde voor minder verlichte mensen, d.i. de “niet-Doechoboren” hebben. Het is echter onjuist de Doechoboren als democraten, socialisten, communisten of wereldlijke anarchisten te zien. Deze begrippen zijn vreemd aan de oude Doechoborse geestesgesteldheid. Voor zover er verschijnselen als communisme en anarchisme bij hen bestaan, vloeien zij uit hun mystiek voort, of staan ze in dienst van deze.

Daar de mystiek de kern was van hun leer en levensgevoel, hadden ze later een afkeer van boeken en alle wereldse wijsheid.

Er is bij de oude Doechoboren nog een aspect van hun leer, dat later wat op de achtergrond gedrongen wordt, maar toch belangrijk blijft, nl. het speculatieve-theosofische: het is de leer over de val van de menselijke zielen vóór de schepping van deze zichtbare wereld, die als een gevangenis beschouwd moet worden; de leer van de zielsverhuizing; die van de Goddelijke Drie-eenheid als drie eigenschappen van hetzelfde wezen, meestal opgevat als geheugen, verstand en wil en meer dergelijke speculaties.

Dit alles natuurlijk globaal gezien. Er zijn verschillende varianten van deze Doechoborse leer, die nooit scherp en duidelijk geformuleerd werd, die zich steeds in staat van ontwikkeling en beweging bevond en nieuwe leerstellingen overnam. Bovendien: wij zijn over de vorming van hun gemeenschap in de 17e en 18e eeuw zeer gebrekkig onderricht. De gegevens zijn schaars en dit wordt eerst ca 1780 wat beter.

Wat de leer betreft: is er nog het moeilijke vraagstuk van haar originaliteit. Omdat men het moeilijk aanvaarden kon, dat de Doechoborse leer een uit Russische kiem gegroeide plant was, die in het Russische milieu nooit tot volle ontplooiing kon komen, zocht men aanknopingspunten met allerlei buitenlandse heresieën, oude en nieuwe, Byzantijnse, protestantse en mystieke. Sommige historici zagen in de Doechoborse leer niets anders dan een mengsel van geloven, door een lange ontwikkeling gevormd en voor nieuwe invloeden vatbaar. Zij spraken over hun “vloeibare leer”. Men ziet in hun handboeken en artikelen een lange reeks van sekten en godsdienstige denkers, die in één adem als voorvaders van de Doechoboren genoemd worden: een indrukwekkende lijst, waarbij de zelfstandige schepping van de 18e-eeuwse Doechobor geheel en al verloren gaat. Er zijn echter ook schrijvers, die van de Russische geestelijke afkomst der Doechoboren overtuigd zijn [6] of die tenminste voorzichtig blijven. [7] Wat ons bij de meeste van deze werken verbaast, is dit, dat men niet van het bekende naar het onbekende gaat, maar juist omgekeerd. Sommige van de schrijvers hebben nl. slechts oppervlakkige kennis van de sekten, die ze als voorvaders van Doechoboren aanduiden. Laten wij enkele aspecten van de oude Doechoborse geschiedenis, in het kort, nader bekijken

II. SAMENVATTING

In de gemeenschap van de sekte der Doechoboren in Kaukasië, die aldaar sedert ± 1840 op last van de Russische regering woonde, ontstond in de jaren tachtig van de negentiende eeuw een hervormingsbeweging die hen in botsing bracht met de Russische staat. Deze beweging was in hoofdzaak het werk van de Doechoboren zelf; invloeden van buiten waren van secundaire betekenis.
Enkele leidende figuren zagen met leedwezen, hoe groot de afstand tussen de zedelijke idealen en de dagelijkse werkelijkheid was.

Onder hen bevond zich een sterke persoonlijkheid, P.V. Verigin, die al spoedig in deze groep verreweg de belangrijkste plaats ging innemen.

Verigin ontwikkelde een eigen leer, die een mengeling was van oud-Doechoborse leerstukken, eigen gedachten over de terugkeer van de mens naar de Natuur-God en absolute verwerping van de civilisatie, en waarbij verder enkele ideeën ontleend waren aan L.N. Tolstoj en anderen, maar aangepast aan de Doechoborse leer. Daar de ideeën van Tolstoj veel op de Doechoborse leer leken, ontstond de verkeerde indruk, alsof de Doechoborse hervormingsbeweging zijn werk zou zijn.

De in 1887 in de Kaukasische Doechoboria ontstane strijd om de leiding van de sekte had slechts ten dele iets te maken met de hervormingen. De meeste Doechoboren kozen de zijde van P.V. Verigin, omdat hij veel meer een voorstander was van een onafhankelijke houding ten opzichte van de Russische staat dan de groep leiders in Goreloe, en om allerlei andere redenen. Een meer onafhankelijke houding hoefde nog geen vijandschap te betekenen. De leden van de Grotere partij, zoals de volgelingen van P.V. Verigin zich gingen noemen, zagen in de Russische staat aanvankelijk geen vijand, hoewel ze er terughoudend tegenover stonden. Eerst de verbanning van P.V. Verigin en de ongelukkige uitslag van het in 1887-1893 tegen de Kleinere partij gevoerde proces om de “Gemeenschappelijke kas” deden bij de Grotere partij vijandige gevoelens ontstaan jegens de Russische staat. De bittere ervaringen uit deze jaren maakten de geesten binnen de Grotere partij rijp voor de aanvaarding van de door P.V. Verigin beraamde hervormingen.

Deze hervormingen werden in de jaren 1893-1895 doorgevoerd en hielden in: vegetarisme, abstinentie, onthouding van roken, gemeenschap van goederen, verbranding van wapens en weigering van de militaire dienstplicht. Zij waren bedoeld als de eerste stap op de weg naar volmaaktheid en geschiedden in de vorm van een terugkeer tot de oude, inmiddels verbasterde Doechoborse leer. De Grotere partij splitste zich bij de doorvoering van deze hervorming in twee groeperingen, nl. in de Vasters — de voorstanders van de hervormingen, die ca. 4/5 van de leden van de Grotere partij meesleepten, en de Vleeseters — de tegenstanders van de hervormingen, die ca. 1/5 van de leden van de Grotere partij telden. Was de Grotere partij geen hervormingspartij bij uitstek, de Vasters waren het wel.

Maar ook deze hervormingsgezinde Doechoboren waren niet in staat de hervormingen volledig door te voeren. De gemeenschap van goederen bleef in sommige delen van Doechoboria meer ideaal dan werkelijkheid. De Vasters zijn door de hervormingen in botsing gekomen met de plaatselijke organen van de Russische staat, vooral wegens hun weigering van de dienstplicht en de verbranding van wapens. Deze botsing nam scherpe vormen aan, vooral in het district van Achalkalaki, waar de botsingen met de Kleinere partij vóór 1893 het felst waren, waar de leiders der Vasters hun trots niet wisten te bedwingen, evenmin als de plaatselijke Russische autoriteiten zich wisten te beheersen. De Doechoboren van het Achalkalaakse district zijn toen grotendeels verbannen naar de ongezonde noordelijke gewesten van het gouvernement van Tiflis, waar zij bijna zijn omgekomen door honger en ziekten. De Elizavetpolse Vasters en die van Kars werden eveneens vervolgd, hoewel in mindere mate.

De strijd met de Russische staat eindigde voor de Vasters eigenlijk onbeslist. Hun hoop, dat de regering zich uiteindelijk bij hun eisen zou neerleggen, is niet in vervulling gegaan. Een morele winst was, dat ze hun standvastigheid aan de hele wereld konden tonen, omdat de meesten van hen volhardden. De regering stond hun toe naar het buitenland te emigreren.

Dat het met de Vasters niet nog erger afliep was aan de Tolstojanen en Quakers te danken, die diep onder de indruk waren van hun humanitaire ideeën, hun afkeer van bloedvergieten en de in hun gemeenschap heersende broederlijke geest. L.N. Tolstoj, diens leerlingen en de Quakers hebben zich van de hervormingsgezinde Doechoboren een geïdealiseerd beeld gevormd. Zij hielpen de Vasters op allerlei wijze, vooral bij de emigratie naar Cyprus en Canada en bij hun vestiging in het laatste land. De naar Noord-Rusland verbannen Verigin speelde bij de emigratie geen rol en was er aanvankelijk niet mee ingenomen, dat zijn volgelingen Rusland verlieten. Hij verzoende zich echter gauw daarmee en gaf zelfs instructies, hoe zij hun leven in Canada zouden moeten inrichten.

De Vasters ondergingen de emigratie vrij passief. Ook zij verlieten naar alle waarschijnlijkheid Rusland slechts ongaarne, maar verzetten zich er niet tegen, omdat ze geen andere keus hadden. Bovendien hoopten zij, dat ze in Canada een geheel onafhankelijke Doechoboria zouden kunnen oprichten. De Vasters toonden bij de emigratie weinig solidariteit en van coördinatie was geen sprake. De emigratie was vooral het werk van mannen als de Tolstojanen L.A. Sulleržickij en A. Maude. De nauwe betrekkingen tussen de Doechoboren enerzijds en de Tolstojanen anderzijds deden de indruk ontstaan, alsof de invloed van Tolstoj en diens leerlingen onder de Vasters overheersend was. Dit was echter niet het geval. Al heel gauw bleek, dat de Doechoboren sterk aan eigen tradities gehecht waren en dat de invloed van P.V. Verigin doorslaggevend was.

De Doechoboren van Verigin voelden zich niet gelukkig in Canada. Dit kwam niet in de eerste plaats door moeilijkheden bij de vestiging, de bouw van hun dorpen, de bevoorrading, en door ziekten enz., hoewel deze ook in grote mate waren, maar door teleurstellingen van principiële aard. Hun droom, een geheel onafhankelijke Doechoboria te mogen vormen, is niet verwerkelijkt. Hun overtuiging een uitverkoren volk te zijn belette hen nuttige raadgevingen op te volgen van vrienden en buitenstaanders en stond een hechte vriendschap met anderen in de weg. De omgeving stond wantrouwend tegenover hen. De poging der Vasters de gemeenschap van goederen in te voeren is al gauw op een mislukking uitgelopen. De daarmee gepaard gaande interne twisten vergiftigden hun leven en de langzame economische vooruitgang kon dat niet goedmaken.

Reeds spoedig bleek, dat de Doechoboren niet alleen principieel tegen militaire dienstplicht waren (wat in Canada waar toen nog geen algemene dienstplicht bestond niet direct tot een conflict leidde), maar tegen juridische regelingen van welke aard ook en dat ze eigenlijk afkerig waren van de hele civilisatie. Zij kregen geschil met de Canadese regering over de registratie van hun hofsteden, van huwelijken, geboorten en sterfgevallen en verzetten zich tegen de leerplicht.

Hun absolute anarchisme wekte verbazing en vervreemdde vele vrienden van hen. Deze verbazing werd nog groter toen er in 1902 in de Canadese Doechoboria de beweging der Svobodniki ontstond op de grondslagen van de radicale ideeën van P.V. Verigin van weleer. De Svobodniki ontwikkelden deze ideeën verder en trachtten ze op een onverschrokken wijze te verwerkelijken. Het zou een van de meest anti-civilisatorische bewegingen worden binnen de christelijke wereld.

De beweging der Svobodniki heeft slechts ca. een derde van alle Canadese Doechoboren meegesleept maar heeft de gehele Doechoboria in diepe beroering gebracht. Zij culmineerde in de zgn. “tocht naar Winnipeg”, die toen de Canadese maatschappij heeft opgeschrikt. De tegenstanders van de Svobodniki werden Normalniki genoemd.

Slechts de komst van P.V. Verigin in december 1902 heeft de Doechoborse gemeenschap voor scheuring — en misschien zelfs voor ondergang gered. Verigin wist alle Doechoboren te verenigen en alle tegenstellingen te verzoenen. Hij stelde ook de Canadese regering tevreden door een soort compromis, waarbij de Doechoboren de registratie van de hofsteden aanvaardden, terwijl de aanneming van de Canadese nationaliteit uitgesteld werd. Verigin won bijna alle Doechoboren voor het idee van een grote Doechoborse commune, waar ze als ware christenen zouden leven. Hij was ongewoon populair. De een vereerde hem, omdat hij een symbool was van de Doechoborse onafhankelijkheid, de ander, omdat hij in hem de incarnatie van Christus zag. Verigin wist iedereen tot hard werken aan te sporen en Doechoboria maakte in de drie volgende jaren een ongekende economische expansie door. De socialistische en communistische groeperingen van toen konden tevreden wezen, omdat de Doechoborse commune in die tijd het grootste communistische experiment was en bovendien een experiment dat geslaagd scheen te zijn.

Toch was het gezag van P.V. Verigin niet absoluut. Hij wist niet te verhinderen, dat er kleinere oppositionele groeperingen bestonden, die tegen het einde van 1905 zouden gaan groeien. Links stonden de Svobodniki, wier aantal in december 1902 danig geslonken was en rechts de Farmers, die de verlokkingen niet konden weerstaan van de Canadese maatschappij en als individuele boeren gingen leven. De betekenis van deze groepjes was groter dan men zou vermoeden. De Svobodniki konden onder bepaalde omstandigheden grotere groepen meeslepen en onder de Farmers bevonden zich de bannelingen uit Jakutsk, de vroegere martelaars, de helden en de trots van Doechoboria.

Toch was zelfs de loyaliteit van de ca. 80% Doechoboren, die de Commune trouw bleven, niet onvoorwaardelijk. Het gezag van Verigin was beperkt door de tradities en door de wispelturigheid van zijn volgelingen. Hij ondervond het bij de invoering van de hervormingen van de godsdienstoefeningen, die op een mislukking uitliep. Dit conservatisme bleek ook bij het verdwijnen van de scholen. Hij kon geen wezenlijk compromis sluiten met de Canadese regering, omdat hem een belangrijk deel der Doechoboren dan in de steek zou laten. Een ander deel van zijn volgelingen voelde zich aangetrokken door de Canadese gebruiken en gewoonten, o.a. de humane omgang met vrouwen.
Daar Verigin gewend was iedereen naar de mond te spreken, is het moeilijk uit te maken naar wie zijn sympathieën eerder uitgingen: naar de Svobodniki of naar de Farmers.

Om een verdere splitsing van de Doechoborse gemeenschap te voorkomen en ook de te verwachten botsingen met de Canadese staat, wilde Verigin een nieuwe emigratie organiseren. Hij heeft echter door onhandige manoeuvres de dreigende botsing met de regering verhaast. Zijn volgelingen wilden niet wijken voor de eisen van de Canadese staat. Zij leden daarom zware economische verliezen, die ze echter nogal rustig aanvaardden, omdat ze wat eigen geld en grond bezaten. Men was uiteindelijk blij een reden te hebben voor de emigratie naar een ideale streek.

De omstandigheden dwongen echter tot haast en men voelde zich gedwongen Brits-Columbia te kiezen in plaats van een meer ideaal land.

Dit deel van Canada scheen hun zekere voordelen te bieden.

Verigin vergiste zich echter, indien hij dacht, dat hij door de emigratie zijn gemeenschap voor externe en interne spanningen kon behoeden. De strijd met de Canadese staat en maatschappij duurde voort.
Dit keer ging het vooral om de scholen. De interne verbrokkeling in Brits-Columbia was aanvankelijk van weinig betekenis, maar zou later toenemen. Er ontstonden nieuwe Farmers en de Svobodniki werden agressiever.

Verigin en zijn medewerkers zijn er slechts ten dele in geslaagd hun idealen te verwerkelijken. Die waren te hoog gespannen en te veeleisend dan dat ze op deze aarde ten volle tot stand gebracht zouden kunnen worden. Ze waren soms moeilijk voor de Doechoboren zelf en onaanvaardbaar voor de naburige bevolking. Deze idealen werden beleden door een groep, die ze met een ongekende energie, moed en taaie volharding trachtte te verwerkelijken.

Dit soort van anarchisme en deze terugkeer tot de Natuur-God waren in wezen humanitair. Slechts een deel van de Svobodniki vertoonde gewelddadige trekken, die later sterker zouden worden. De beweging der Svobodniki liep gevaar, dat zij misdadige elementen zou aantrekken, hoewel men van de Svobodniki van toen moeilijk beweren kon, dat ze misdadigers waren. Zij voerden slechts de ideeën der Doechoboren op volstrekte wijze uit, dwz. tot het absurde toe.

Alles zette zich in Brits-Columbia voort: al die externe en interne botsingen, die nooit eindigende heroïeke, maar ook tragische strijd van de hervormingsgezinde Doechoboren.

III. HET OUDE DOECHOBORENDOM tot en met 1886

Wil men de ware betekenis van de Doechoborse leer en sekte begrijpen, dan moet men deze in het geheel van het Russische godsdienstige leven plaatsen. Wij moeten in de eerste plaats met de almachtige, alles overheersende Orthodoxe kerk beginnen Deze was nauw verbonden met de staat en elk verzet tegen haar betekende landverraad. Tot ca. 1670 was deze verbinding die van gelijkwaardige partners. De kerk maakte in die tijd een zware crisis door, die haar verzwakte en geheel afhankelijk maakte van de staat en haar van vele ijverige en oprechte leden beroofde. Het streven, om de Moscovitische riten in overeenstemming te brengen met de Byzantijnse leidde tot verzet en afscheiding van conservatieve Oud-gelovigen, die zich daarbij niet wilden neerleggen Terwijl de grote meerderheid de Orthodoxe kerk trouw bleef en deze haar eenheid daarna kon bewaren, splitsten zich de Oud-gelovigen in “Popovcy” en “Bezpopovcy.” De eerste richting bewaarde de oude kerkelijke organisatie en priesterwijding, de tweede wees deze af, vervreemdde steeds meer van de Orthodoxe kerk en viel uiteen in een reeks van min of meer anarchistische sekten. Er bestonden immers geen ware kerk en geen ware sacramenten meer! De in het klooster van Vyg ca. 1730 levende Bezpopovische leider S. Denisov leerde: “De kerk bestaat niet uit muren en balken, maar uit geloof en leven” 1 En Eufemius, de stichter van de meest radicale Bezpopvische sekte, de “Stranniki”, de “Pelgrims”, verwierp in de tweede helft van de l8de eeuw niet alleen kerk en staat, maar ook familie en huwelijk evenals elke vorm van eigendom Hij zei “De tsaristische regering is het beest uit de apokalyps.... Vlucht weg uit de omgeving van Babylon!” [2]

Maar in het oude Moskovitische Rusland en dat van de l8de eeuw waren er naast de kerk en de Popovische en Bezpopovische sekten ook andere godsdienstige stromingen, christelijke sekten, die weliswaar weinig leden telden, maar niet verwaarloosd mogen worden. Men verdeelt ze gemakshalve in twee groepen: de rationalistisch-mystieke en de zuiver mystieke.

Tot de eerste behoorden de overigens weinig bekende 14e-eeuwse Strigolniki. De reeks wordt voortgezet door de ca. 1470 door een zekere Zacharios in het gebied van Pskov en Novgorod gestichte sekte der Judaïserenden. Zacharias zag in Jezus van Nazareth geen Verlosser en geen Zoon van God, omdat de echte Messias nog komen moet. Hij erkende de Heilige Drie-eenheid niet en legde grotere nadruk op het Oude Testament dan op het Nieuwe. Hij verwierp eveneens alle sacramenten en de beeldenverering. Maar dit rationalisme ging met belangstelling voor geheime kunsten, magie, astrologie en kabbalistiek gepaard. Bij dat al is onze kennis van deze sekte onvoldoende en wij moeten ons hiermee tevreden stellen [3]. Als geestelijke kinderen van de Judaïserenden werden de latere half-Joodse Subbotniki, d.i. de “vereerders van de Sabbath” beschouwd.

Een rationalistisch mystieke leer verkondigden ook de ca. 1550 levende Matvel S. Baškin en
Fjodor Kosoj. Zij knoopten aan bij de spiritualistische stromingen binnen de Orthodoxe kerk, die o.a. vertegenwoordigd waren door Nil Sorskij.

Baškin predikte de verering van God in geest en waarheid.

F. Kosoj zou geleerd hebben: kerkgebouwen zijn overbodig, want de kerk is de gemeenschap van gelovigen. Het vasten en seksuele onthouding zijn onnodig, want voor een onschuldige ziel is alles zuiver. Priesters zijn eveneens overbodig, op een na: Jezus Christus. Allen, die geestelijke wijsheid bereikt hebben, zijn elkaars gelijken en broeders en zusters. Kosoj was er van overtuigd, dat in het hart van de mens God woont en dat zijn volgelingen Zonen Gods zijn. De mens is tempel Gods. Omdat een ware Christen door het geestelijke Verstand, d.i. dat deeltje van Goddelijke waarheid, dat in hem woont, geleid wordt, zijn alle maatschappelijke instellingen overbodig [4]. In het laatste ziet men typisch enkele trekken der latere Doechoboren.

Tot deze richting behoorde ook Dmitrij Tveritinov, die in de jaren 1700-1714 in Moskou werkzaam was. Hij verkondigde o.a. de leer, dat priesters en monniken overbodig waren en dat slechts Jezus Christus als ware priester vereerd moest worden. Ook alle ceremoniën en sacramenten waren onnodig. Jezus Christus was minder sterk dan God de Vader. God voelt zich aan het in de bijbel geopenbaarde Woord niet gebonden, maar openbaart zich steeds aan trouwe volgelingen. Elke ware christen is een levende tempel Gods.

Taras Maksimov verkondigde de leer van Tveritinov in het gouvernement van Tambov. [5] Tot de zuiver mystieke groep worden de volgende sekten en denkers gerekend: de ca. 1645 ontstane Chlysten, de van hen ca. 1750 afgescheiden Skoptsen, de in 1689 in Moskou werkende en de als Boehmisten aangeduide Duitsers Quirinus Kühlmann en K. Nordermann, verder de beroemde 18e-eeuwse filosoof Grigorij Skovoroda (ca. 1720-1794).

De Chlysten (“geselaars”) werden door Daniel Filipov gesticht.

De laatste beschouwde zich als God-Zebaoth, d.i. God van de hemelse legerscharen, die voor de tweede keer op aarde neerdaalde om menselijke zielen te verlossen. Filipov vatte zijn leer in tien geboden samen. Zijn opvolger noemde zich ca. 1660 Christus, omdat in hem de ziel van Christus woonde. De betekenis van deze chlystische Christussen veranderde naarmate hun aantal groeide.
De Chlysten vonden de bijbel overbodig, hoewel ze hem gebruikten en op eigen wijze interpreteerden. Zij erkenden slechts één boek, het zgn. “Golubinnaja kniga”, “Het boek van de duif”, of van de Heilige Geest. De innerlijke openbaring van de Heilige Geest was tijdelijk van aard en werd door meeslepende gezangen en wilde extatische dansen bereikt: gezangen vol beelden uit de natuur, waarbij men elkaar geselde. Zij organiseerden zich om deze redenen in plaatselijke groepen, elke groep of “schip” geleid door een “stuurman”. Hun eschatologie is onzeker. Hun hemel had zeven verdiepingen, maar men weet niet of ze ook de leer hadden van de zielsverhuizing 6.

De sekte verspreidde zich over heel Rusland. Men hoorde vaak hun liederen zingen, zoals het volgende: “Ej, bij ons aan de Don, is de Verlosser zelf in begeleiding van engelen en aartsengelen thuis. Hij loopt met ons in een heilige kring” [7]. De Chlystische ethiek was streng ascetisch. En toch kwam het bij hun dansen tot woeste orgieën en sexuele uitspattingen. Dat riep ca. 1750 een reactie in het leven en bracht de afscheiding teweeg van de Skoptsen, die onder leiding van Kondratij Selivanov voor hun sekte verplicht castreren invoerden [8].

De werkzaamheid van de wat avontuurlijke figuren Q. Kühlmann en K. Nordermann in 1689 was zeer kortstondig en van weinig betekenis. Zij predikten volgens de weinige en nogal onbetrouwbare berichten de tweede komst van Jezus Christus op deze aarde, de vorming van een ideaal rijk door een uitverkoren volk, genaamd de Jozualieten met gemeenschap van goederen. Zij eindigden hun leven op de brandstapel [9].

Van meer betekenis was de figuur van de grote Oekraïense filosoof Grigorij Skovoroda. Hij kende Duits en las ongetwijfeld de werken van Duitse mystici, o.a. Angelus Silesius en Valentin Weigel. Wij laten hier in het midden hoe sterk hij daardoor beïnvloed was [10]. Skovoroda noemde zich weliswaar Abrahamiet, d.i. lid van een onbetekenende 18e-eeuwse rationalistische Tsjechische sekte, maar wees anderzijds alle sekten wegens hun eigenliefde, hoogmoed en bekrompenheid af. Hij bleef een trouwe zoon van de Orthodoxe kerk, maar op bijzondere wijze. Hij legde nadruk op het innerlijke en geestelijke in de godsdienst, zonder de uiterlijke vormen en sacramenten te verwerpen, aanvaardde de wereldlijke staat met zijn wetten, hoewel hij de goddelijke, in onze harten geschreven wet veel hoger schatte. Hij aanvaardde de maatschappelijke standen. De moraal van Skovoroda was streng ascetisch en somber, wat in tegenspraak scheen te zijn met zijn vriendelijke aard. Hij maakte onderscheid tussen de geestelijke natuur, of God, enerzijds en de materiële natuur anderzijds. God is middelpunt en cirkelomtrek van de wereld tegelijkertijd. Hij is een vonk in onze ziel.

Men moet het kwaad, dat Satan in onze zielen zaaide, overwinnen, d.i. alle begeerten onderdrukken. Skovoroda was vegetariër. Zeer suggestief klonken zijn woorden: het koninkrijk Gods is binnen U! Gij zijt een tempel van de levende God. Zoekt het koninkrijk Gods binnen Uzelf!” [11].

Wij hebben nu de voornaamste geestelijke stromingen geschetst met uitzondering van de Molokanen, over wie straks gesproken zal worden. En nu de vraag: welke plaats moeten wij geven aan de Doechoboren in deze sektarische en over het algemeen opstandige wereld?

Wij weten niet, wanneer en hoe de Doechoborse sekte ontstaan is. Men kan het bij gebrek aan voldoende gegevens alleen maar gissen. Zij ontstond zeker niet uit niets. De Doechoborse beweging heeft zich waarschijnlijk uit een bredere godsdienstige stroming der 17e eeuw afgescheiden, die meestal Geestelijke Christenen genoemd werd, maar ook andere namen droeg, zoals Ikonoborcy, Ščelniki, Doechoboren en later ook Molokanen. Men kan haar leer zo samenvatten: de Geestelijke Christenen maakten een scherp onderscheid tussen de materiële wereld enerzijds en de geestelijke anderzijds. Tot deze materiële wereld behoorde niet alleen de staat met zijn wetten, maar ook de Orthodoxe kerk. Zij lieten dit echter zelden in het openbaar blijken en leefden meestal in het verborgene. Zij wezen alle priesters af, evenals tempels, sacramenten, verering van beelden, ceremoniën, omdat men God in geest en waarheid aanbidden moet. Sommigen van hen spraken van symbolische tempels en sacramenten. Zij eerbiedigden de bijbel, die echter op vrijzinnige wijze uitgelegd werd, maar geloofden ook in een permanente innerlijke openbaring. Het Geestelijke christendom ontstond of in het centrale of in het westelijke Rusland en moet als een reactie tegen het overdreven ritualisme van de Orthodoxe kerk worden beschouwd. Trouwens, een zwakke reactie, omdat het in het begin slechts weinig belijders telde. De laatsten werden door verbanningen of vrijwillige verhuizingen over heel Rusland verspreid en kwamen ook in de toenmalige zuidelijke grensgebieden terecht, waar de voorwaarden voor propaganda en groei vrij gunstig waren. De eerste berichten over Doechoboren in de bredere betekenis van het woord, zoals die op het eiland Oesel, waar een geheimzinnige prediker Semen leefde, in Finland en in Bolšie Prochody in het gouvernement van Charkov, zijn nog onzeker [12].

Eerst in het midden van de 18e eeuw traden de Geestelijke Christenen wat duidelijker naar voren. Zij leefden toen overal in Rusland. De belangrijkste centra waren in de gouvernementen van Charkov, Ekaterinoslav, Voronež en Tambov.

Twee stromingen tekenden zich bij hen af: een gematigde, meer protestants aandoende, die grotere nadruk op de bijbel legde en later de naam Molokanen zou dragen. De tweede richting was radicaal, vond de bijbel minder belangrijk en stelde de permanente innerlijke openbaring hoger. Geen van beide had een algemene en hechte organisatie en geen vormde een gesloten eenheid inzake de leer. Er waren plaatselijke centra. De centra van de radicale richting zijn veel meer bekend dan die van de gematigde vleugel. De in de centrale gebieden van Rusland gebleven Geestelijke Christenen en ook de naar Siberië geëmigreerde groeperingen bewaarden de oorspronkelijke eenvoud van leer, maar de Doechoboren in de zuidelijke gebieden ontwikkelden deze verder en deze groeperingen groeiden steeds meer uit elkaar [13].

Er leefden zoveel Doechoboren op deze “grens” en die drukte dermate haar stempel op hen, dat zij en hun leer als typisch product beschouwd werden van deze Russische grens, met haar vele vrije boeren-odnodvorcy (bezitters van een erf); haar vrijbuiters en vluchtelingen — een grens, die pioniers vormde met verering voor de persoonlijkheid en zucht naar een vrijheid, die begrepen wordt als “los zijn van alle banden”. Deze grens-pioniers waren opstandige mensen, die alle banden met oude tradities verbroken hadden; moedig in hun optreden, gehard, met machtige hartstochten en taaie onverzettelijkheid, koppig en groots in het goede en ook in het kwade. Zij wilden zich bedrinken aan pijn en heroïek. Men hoorde de Doechoboren zingen: “čto ty, mužik, ili kazak? Kazak. Počemu ty kazak? Smeju Božie slovo skazat’, satanu svjazat (Wat ben je, moezjik of kozak? Kozak. En waarom ben je kozak? Ik durf het woord Gods te verkondigen en de satan vast te binden.)’” [14].

Zij vermengden zich daar met niet-Russische volkeren, zoals Mordvinen, čuvašen en Tataren. Vandaar die latere verscheidenheid van Doechoborse typen, vooral bij vrouwen.

De tsaristische regering stond wat verlegen tegenover deze Geestelijke Christenen. Zij waren eigenlijk geen opstandelingen en onderscheidden zich door eerlijkheid, vlijt, broederliefde, discipline en behulpzaamheid. Zij dronken nooit. Zij waren echter geen loyale burgers en hun propaganda kon gevaarlijk zijn voor het Russische rijk. Vandaar die afwisseling van perioden van vervolgingen: 1719-1730, 1760-1770, 1790-1803 — met jaren van relatieve verdraagzaamheid. Maar beschouwen wij nader de voornaamste centra van deze grens-Doechoboren.

De Doechoboren onder de Don-kozakken zetten de oude eenvoudige leer der Geestelijke Christenen voort, daarbij gebruik malende van forse boerse taal. Zij waren echter radicaler in hun afwijzing van staat en kerk. De menselijke ziel was tempel van God, beeld van God, tenminste die van een echte Christen en Doechobor. Zijzelf beschouwden zich als een heilig volk en zeiden het onomwonden in 1792 aan de Peterburgse metropoliet Gabriël [15].

Volkomen gelijk klonk ook de leer van een geheimzinnige weggelopen officier, die in de jaren 1740-1750 in Ochoče in het gouvernement van Charkov woonde en werkzaam was. Hij behoorde waarschijnlijk tot de Doechoborse plaatselijke leiders, al kan men het niet met volle zekerheid zeggen.

Deze Charkovse Doechoboren waren echter in het begin tot compromis geneigd. Zij namen aan de Orthodoxe godsdienstoefeningen deel, hoewel zij alleen in de “innerlijk-geestelijke” kerk geloofden en een systeem van symbolische sacramenten hadden. Dat kon echter niet voorkomen, dat ze in botsing kwamen met de plaatselijke onverdraagzame Orthodoxe priesters. Zij wendden zich in 1767 en 1769, gezamenlijk met de Doechoboren van Ekaterinoslav, Voronež en Tambov, tot de regering in St. Petersburg met een verzoek, hen te beschermen. Hun verwachtingen zijn echter op een bittere teleurstelling uitgelopen. De Doechoboren van Charkov weifelden later in hun houding tegenover de regering, hoewel hen een gevoel van verbittering tegen haar dreef. Zij leerden enerzijds, dat het in hun zielen wonende goddelijke Verstand voldoende was, om hen te leiden, en wezen alle wetten af; anderzijds zeiden sommigen van hen, dat alle tsaren door God gezonden waren: goede als geschenk en slechte als straf. Zij vonden boeken onnodig en waren, in tegenstelling tot de oude Geestelijke Christenen, anti-intellectueel gericht [16].

Een heel ander en belangrijker centrum ontstond in het gouvernement van Ekaterinoslav en was met de buitengewoon sterke persoonlijkheid van Silvan Kolesnikov verbonden. Hij leefde ca. 1750-1775 in de nederzetting Nikolskoe, organiseerde en leidde de plaatselijke Doechoborse gemeenschap. Wij weten niet of hij kozak, boer of koopman was. Het beeld dat wij van hem krijgen is eigenlijk te mooi om waar te zijn: een intelligente man met een edele, zedelijk hoogstaande inborst, van strenge zeden, belezen, vooral in geschriften van Duitse mystici, behulpzaam; een algemeen bemind en gerespecteerd man, een goed redenaar, hoog van postuur. Een geboren leider en organisator. Zijn eigen huis is gebedshuis geworden en hij drukte zijn stempel op hun leer [17]. En deze leer is vastgelegd in de zgn. “Zapiska Kachovskomu” van 1791, d.i. een “memorandum aan Kachovskij”, de gouverneur van Ekaterinoslav.

Men kan de inhoud van dit laatste zo samenvatten:

De Heilige Drie-eenheid is een onbegrijpelijk wezen in drie personen God de Vader, als Licht; God de Zoon als het Leven en de God de Heilige Geest als de Rust. De menselijke ziel is als een beeld van God geschapen. De Heilige Drie-eenheid uit zich in haar als geheugen, verstand en wil. Een deel van de menselijke zielen heeft al vóór de schepping van deze zichtbare wereld gezondigd. Zij hebben, door Satan aangespoord en door eigenliefde geleid, God verraden. Zij zijn voor straf in deze zichtbare wereld gezonden en in lichamen als in gevangenissen opgesloten. De mens is door Adam voor de tweede keer gevallen. Deze zonde is echter niet erfelijk. Vele mensen zondigden en zondigen ook daarna. Deze zichtbare wereld en de daarin levende mensen zijn door en door slecht. In het begin van hun geschiedenis ging alles nog goed. Mensen werden door het Goddelijke Verstand geleid en hadden geen regeringen, wetten en gerechtshoven nodig. Maar er woedde van het begin af strijd tussen het geslacht van Abel enerzijds en dat van Kaïn anderzijds. De zonen van Kaïn behaalden op den duur de overwinning en er dreigde, als gevolg daarvan, een algehele uitroeiing van het menselijke geslacht. Verschillende wijze mannen wisten dat echter door vorming van staten, kerken en wetten te voorkomen. Maar er is nog niet alles verloren. Zelfs de huidige mens is in staat, als hij moeite doet, zijn lichaam te overwinnen en het beschadigde beeld van God te herstellen. Men moet daarbij alle eigenliefde onderdrukken, de goddelijke krachten op zich laten inwerken, zodat God van ons zijn tempel en eeuwige woonplaats maakt. Wij kunnen dit bereiken door de kwade Satan uit de weg te gaan. De mens doorloopt bij zijn wedergeboorte drie stadia: 1) boetedoening; 2) onderwijs-verlichting; 3) vereniging met God in zijn hart.

De herboren mens maakt zich van alle maatschappelijke banden los, verwerpt de staat, de wetten en de kerk. Kolesnikov raadde zijn volgelingen echter, aan de Orthodoxe godsdienstoefeningen deel te nemen, om de schijn te bewaren en om aan de medemensen geen gelegenheid te geven kwaad te doen. Liefde, medelijden, onbaatzuchtigheid en gemeenschapszin worden zeer gewaardeerd. Wie de liefde van Christus niet bezit, is geen Christen. Eigenliefde en elk streven om zich boven de medemensen te verheffen worden veroordeeld. Men kon tussen de regels lezen: elk individualisme is eigenlijk een kwaad. Maar de naïef omslachtige Kolesnikov was niet consequent genoeg. Hij zei ook, dat alle scheppingen van God in deze wereldgevangenis prachtig, zalig en onschuldig waren en tot onze troost en bevrediging geschapen: boomgaarden, bossen, vogels en wilde dieren [18]. Hij opende daardoor de deur tot de vergoddelijking van de natuur bij sommige latere Doechoboren. Zijn moraal is optimistisch. De mens is in staat om goed te worden, al ziet de huidige wereld er somber uit.

Deze verfijnde spiritualistische leer maakte een goede indruk op de geïnteresseerde Russische intelligentsia van de l9de eeuw.

Het vierde beroemde centrum van Doechoboren of beter gezegd Geestelijke Christenen, lag in de gouvernementen van Tambov en Voronež. Hier was de toestand wat gecompliceerder. Ook in deze plaatsen was de beweging met een sterke figuur verbonden, nl. Illarion Pobirochin, een rijke koopman in wol, klein van postuur, beweeglijk, een goede redenaar, godsdienstige dweper en een krachtige persoonlijkheid. Maar hij was minder dominerend dan Kolesnikov. Er verschenen naast hem andere personen op het toneel, o.a. Semen Uklein. De laatste, een gewezen kleermaker en schoonzoon van Pobirochin, zou later organisator van de Molokanen worden. De naam Pobirochin is met interne twisten, kwade geruchten en dramatische wendingen verbonden. Werd Kolesnikov te mooi geschilderd, zijn figuur komt er slecht af. Hij begon als ijverige verkondiger van zijn leer ca. 1760 en is in 1790 naar Siberië verbannen.

Pobirochin was bijna de tijdgenoot van Kolesnikov. Men moet bij Pobirochin, wat de leer betreft, twee perioden onderscheiden: 1) die van ca. 1760-ca.1775; 2) die van ca. 1775-1790. In de eerste was er in de gouvernementen van Tambov en Voronež van Doechoboren nog geen sprake [19]. In de tweede periode wordt de beweging van Geestelijke Christenen in twee of misschien nog meer sekten gesplitst. De Doechoboren en Molokanen traden als twee definitief gescheiden en van elkaar onafhankelijke gemeenschappen naar voren.

Pobirochin begon na ca. 1770 de eenvoudige leer van de Geestelijke Christenen te veranderen. Hij verkondigde, dat God alleen in de zielen van mensen woont (d.i. goede mensen) en buiten hen geen zelfstandig bestaan heeft. Hij verwierp de bijbel als bron van openbaring en verving hem door de zgn. “Životnajo kniga”, d.i. een reeks van “psalmen”, die mondeling overgeleverd worden; psalmen, die veel van de bijbel overnamen, maar hem op zelfstandige en willekeurige wijze verwerkten. Pobirochin heeft het lezen van de bijbel, evenals van andere boeken verboden. Daarin uitte zich zijn anti-intellectualisme.

Het wegvallen van de bijbel als autoriteit verhoogde de betekenis van de permanente innerlijke openbaring. Hij heeft ook de leer over de zielsverhuizing ingevoerd. De zielen van mensen verhuizen na de dood van hun lichamen-woonplaatsen in andere lichamen-woonplaatsen. De dood is slechts verhuizing. Eerst bij het einde van alle tijden, nadat deze stoffelijke wereld vernietigd en een wereldgericht gehouden zal zijn, keren de zielen van de goeden tot God terug. Volgens een andere versie komt er na het wereldgericht slechts de vernietiging van zondaars en de goeden blijven met Christus op aarde wonen. Deze leer over de terugkeer tot God is in tegenspraak met de leer over God die slechts in de zielen van mensen woont. Pobirochin was, evenmin als Kolesnikov, een consequente denker.

De behoefte aan een sterk gezag en misschien ook het streven van Pobirochin naar macht leidden tot vergoddelijking van de Doechoborse leiders. Deze werd met de leer over de zielsverhuizing in verband gebracht. Jezus van Nazareth was een gewoon mens. In hem leefde echter een grote hoeveelheid van Christus, d.i. van Goddelijke Verstand, dat in hem geboren, gekruisigd en herboren is. Zijn ziel is uit de doden opgestaan, maar zijn lichaam bleef dood. Wat met Jezus van Nazareth in het groot geschiedde, geschiedt met elke christen in het klein. Omdat alle Doechoboren op deze wijze zonen van God zijn, vervaagt de grens tussen het goddelijke enerzijds en het menselijke anderzijds. Ook de ziel van Jezus Christus met de grote hoeveelheid van het Goddelijke Verstand verhuist en gaat in lichamen van Doechoborse leiders wonen. Tot hen behoorde ook I. Pobirochin Hij was een incarnatie van Christus, verklaarde dit in het openbaar en eiste van zijn volgelingen goddelijke verering.

Deze stoutmoedige nieuwigheden stieten natuurlijk op een hevig verzet. Semen Uklein, de schoonzoon van I. Pobirochin, een begaafd man, organisator en een moedig leider, heeft zich van hem losgemaakt en organiseerde “in de naam van de heilige bijbel” de gematigde richting binnen het Geestelijke Christendom tot een afzonderlijke sekte, die Molokanen genoemd zal worden Hij nam in zijn gelederen ook de volgelingen van D. Tveritinov, over wie wij al gesproken hebben (zie blz. 8 ), op [20]. De Molokanen ontwikkelden zich steeds meer in protestantse richting. Het bleek, dat ze veel talrijker waren dan de Doechoboren. Terwijl er in de eerste helft van de 19de eeuw in Rusland honderdduizenden Molokanen waren, leefden er hoogstens 50.000 Doechoboren.

Maar zelfs niet alle Doechoboren volgden Pobirochin bij zijn nieuwigheden. Wij zien het uit het gesprek van de Tambovse Doechoboren met de archimandriet van het Aleksander Nevskij-klooster in 1802 en uit de processen-verbaal van verhoren van 1803. Men bespeurt alleen een ingewikkelde, soms onbegrijpelijke symboliek: wat is vasten? Vasten is het verrichten van goede daden. Wat is het kruis? Het kruis is lijden voor Christus. Uit welke balken wordt de kerk opgebouwd? Haar balken zijn het zingen van goddelijke psalmen.

Jezus van Nazareth was voor hen een mens, in wie zich het Goddelijke Verstand op bijzondere wijze geuit had. Hij was een “Levend Evangelie” en gaf ons geboden, opdat wij niet meer zouden zondigen. Hij was een voorbeeld van lijden voor de waarheid, overwon de Hel, die in mensen huist die geen licht kennen en in wier harten kwade geesten wonen. De ziel van Jezus Christus is uit de doden opgestaan. Zij zeiden niet te weten, wat met zijn lichaam geschied is. De opstanding van mensen moet eveneens geestelijk opgevat worden. Ook de Hemel werd symbolisch uitgelegd, nl. als zeven trappen tot volmaaktheid. Zij waren een heilig volk, mensen van vernieuwing en zonder zonde, afstammelingen van drie door koning Nabuchodonozor in de vurige oven geworpen “Babylonische slaven”. Zij noemden daarbij Hananja, Azarja en Misael (Dan. II) in plaats van Sadrach, Mesach en Abednego (Dan. III). De Doechoboren waren afstammelingen van het migrerend Israëlitisch geslacht.

De kracht van hun geloof lag in hun goede daden. Zij wisten niets te vertellen over de oorsprong van het kwaad, maar hadden vertrouwen in de morele krachten van de mens. Sommigen van hen maakten onderscheid tussen de zgn. “geest” enerzijds en hun ziel anderzijds. Men ontvangt de laatste op 6 à 14-jarige leeftijd. Zij verwierpen de tsaristische regering niet, omdat ze relatieve waarde had voor geestelijk minder ontwikkelden. Voor henzelf waren de staat en zijn wetten overbodig [21].

Dus: er was bij de Tambovse Doechoboren geen gesloten eenheid in de leer. I. Pobirochin moest, om de sekte voor uiteenvallen te behoeden, tot despotisch gezag zijn toevlucht nemen en riep een terroristische organisatie in het leven. De voortdurende ruzies binnen de Doechoborse sekte leidden in 1790 tot ingrijpen van de regering en verbanning van de meest onrustige van haar leiders — met inbegrip van Pobirochin — naar Siberië [22].

De overige plaatselijke Doechoborse gemeenschappen waren van minder betekenis. Zij hadden geen leiders van formaat, anders hadden wij van hen meer gehoord.

Wij hebben vrij uitvoerig de leer van de 18e-eeuwse Doechoboren besproken, omdat deze in de leer van de latere Doechoboren, hoewel in een beetje gewijzigde vorm, voortleefde.

Men mag eerst sedert ca. 1780 van de Doechoborse sekte in de specifieke betekenis van het woord spreken. Maar zelfs in die tijd verkeerde alles in een “vloeibare” en beweeglijke staat: een sekte die in staat van wording was.

Laten wij in het kort de invloeden schetsen, die op haar leer inwerkten.

Men heeft getracht de herkomst van de Doechoborse leer en sekte op verschillende wijze te verklaren en zocht naar allerlei genetische banden. Sommige historici noemden de middeleeuwse Bogomielen, Patarenen en Albigenzen als voorvaders van de Doechoboren zonder de samenhang te kunnen bewijzen en zonder behoorlijke kennis van de voornoemde sekten. Hetzelfde was met de Judaïserenden, M.S. Baškin en F. Fosoj, het geval, al kon men sommige van hun ideeën bij de Geestelijke Christenen en Doechoboren terugvinden. Dat is uit het voorafgaande al gebleken (zie blz. 7).

De volgelingen van D. Tveritinov sloten zich ca. 1780 bij de verwante Molokanen aan. [23]

Q. Kühlmonn en K. Nordemann kunnen moeilijk als geestelijke vaders gelden: zij leefden slechts enkele maanden in Rusland en werkten uitsluitend bij de in Moskou levende Duitsers. Met Skovoroda is het een ander geval. Er waren ongetwijfeld overeenkomsten tussen de leer van deze Oekraïense filosoof enerzijds en de Ekaterinoslavse Doechoboren anderzijds: in de opvatting dat deze wereld een gevangenis is, dat de Satan in onze zielen het kwaad zaaide, in het prijsgeven van eigen wil en eigenliefde en zich laten leiden door God, in de idee van onze ziel als woonplaats-tempel van God. Een deel daarvan wat Skovoroda met de Doechoboren gemeenschappelijk had, was gemeengoed van vele andere geestelijke stromingen, o.a. het verhaal van de in de vurige oven geworpen drie “Babylonische slaven”. Maar er zijn ook belangrijke verschillen. Skovoroda geldt als een polyhistor van de wereldse wetenschappen, zijn geest bleef altijd open voor het leren kennen van de waarheid en hij was vrij van fanatisme en exclusivisme. Bovendien: hij erkende de kerk als instelling met de sacramenten en ceremoniën, evenals de staat met zijn wetten en maatschappelijke standen. De geestelijke horizon van Skovoroda was veel wijder dan die van de Doechoboren en wij vinden vrij weinig van zijn beelden en wijze van redenering bij de Doechoboren. Hij kon moeilijk als geestelijke vader der Doechoboren gelden. De meeste voornoemde overeenkomsten hadden betrekking slechts op de Ekaterinoslavse Doechoboren en niet op de Doechoboren als geheel. Deze overeenkomsten tussen de leer van G. Skovoroda enerzijds en die van S. Kolesnikov anderzijds kwamen daardoor, dat ze gedeeltelijk door dezelfde invloeden en ideeën gevormd worden. Beiden groeiden in dezelfde geestelijke sfeer op en beiden lazen de geschriften van Duitse mystici en piëtisten. Dus: hun leer had gemeenschappelijke wortels.

Afgewezen moet worden de mening, dat de Chlysten en Doechoboren met elkaar genetisch verbonden waren. Wel kan men chlystische invloeden op I. Pobirochin en zijn volgelingen bespeuren. Hun leer over de “Životnaja kniga” herinnert aan de chlystische “Golubinnaja kniga”, evenals hun afkeer van de bijbel en de boeken in het algemeen. Chlystisch van afkomst was ook de leer over de Doechoborse leider als incarnatie van Christus en over de hemel met zeven verdiepingen. Men kan echter moeilijk van een slaafse overname spreken. Pobirochin gaf aan deze leerstellingen een andere inhoud: de “Životnaja kniga” is bijv. met haar sombere “psalmen” iets anders als de vrolijke liederen van de “Golubinnaja kniga”, vol met beelden uit de natuur. De Chlystische “Christussen” groeiden na 1750 in aantal, terwijl er bij de Doechoboren slechts een leider was, in wie de ziel van Jezus Christus met het Goddelijke Verstand woonde. Pobirochin vergeestelijkte alles [24].

Men mag ook niet van een Quakerse herkomst der Doechoborse sekte spreken. De geheimzinnige officier in Ochoe in het gouvernement van Charkov van ca. 1740-1750, die vaak als Duitse Quaker aangeduid werd, was het hoogstwaarschijnlijk niet; er zijn daarvoor geen bewijzen aan te voeren [25]. Duitse Quakerse kolonisten, voor zover aanwezig, zijn pas in het laatste kwartaal der 18e eeuw in Rusland aangekomen. Engelse Quakers in 1818 en later wisten over deze Quakerse herkomst van de Doechoboren niets te vertellen [26].

Er waren weliswaar overeenkomsten in de leer van de Doechoboren enerzijds en de toenmalige Quakers anderzijds, vooral in de anarchistische houding tegenover de staat en andere instellingen en in hun mystieke houding tegenover deze wereld, maar de Quakerse innerlijke verlichting was iets anders dan de permanente aanwezigheid van God in de zielen der Doechoboren. Bovendien: de Quakers geloofden in de Gekruisigde Jezus Christus-Verlosser en respecteerden de bijbel.

Sommige historici zochten ook genetisch verband tussen de oude Doechoboren enerzijds en de Bezpopovcy, in het bijzonder de Stranniki, anderzijds zonder bewijzen te kunnen leveren. De laatsten zijn later ontstaan dan de Geestelijke Christenen en waren, alle schijnbare overeenkomsten ten spijt, veel wereldser dan het met de Doechoboren het geval was. Eerst tegen het einde van de l9de eeuw schijnt er contact te zijn geweest tussen enkele Doechoboren en de Stranniki [27].

Men mag op grond van onze huidige kennis zeggen, dat er geen genetische banden bestonden tussen de Doechoboren enerzijds en andere sekten anderzijds, met uitzondering van de Molokanen. Men mag echter van vreemde invloeden spreken. S. Kolesnikov en I. Pobirochin namen ideeën van anderen over, maar verwerkten deze op eigen, zelfstandige wijze en brachten ze in overeenstemming met de geest van de Geestelijke Christenen.

Wij mogen anderzijds echter niet uit het oog verliezen, dat de Doechoborse en Molokaanse beweging voortreffelijk pasten in het kader van sektarische en rationalistische bewegingen van het 18e-eeuwse Europa.

De geschiedenis van de wording en vorming van de Doechoborse sekte en haar leer is echter met het einde van de 18e eeuw nog niet afgelopen en afgesloten. Er ontstond geleidelijk door samenloop van omstandigheden een nieuw Doechobors centrum, nl. dat in Moločnye Vody.

Het scheen alsof met de troonsbestijging van Aleksander I in 1801 voor de Doechoboren betere tijden waren aangebroken. De nieuwe tsaar sympathiseerde met mystici en mystieke bewegingen en wilde voor zijn onderdanen een goede heerser zijn. De verbannen Doechoboren mochten naar huis terugkeren, maar vonden hun huizen afgebroken en hun bezittingen gestolen. Zij kwamen zeer spoedig in botsing met de plaatselijke geestelijkheid en bevolking, vooral in de Oekraïne. Twee vrijzinnige senatoren, I. Lopuchin en Neledinskij-Meleckij adviseerden Aleksander I, om de Doechoboren aan de rivier Molona, ten noordoosten van de Krim te laten wonen, een gebied dat later “Moločnye Vody” (Melk-Wateren) genoemd zal worden en dat in het district Mariopol van het Taurisch gouvernement lag.

Deze emigratie scheen een ideale oplossing te bieden: 1) men kon de Doechoboren van de haat van de orthodoxe bevolking bevrijden; 2) men kon deze schadelijke sekte isoleren; 3) men kon op hen gemakkelijk toezicht houden; 4) de tsaar verwachtte, dat zij op den duur in hun godsdienstige ijver zouden verslappen en uit dankbaarheid in de schoot der Orthodoxe kerk zouden terugkeren [28].
Aleksander I heeft het advies gunstig ontvangen en reeds van 1803 af begon de verhuizing van de Doechoboren naar Moločnye Vody.

Elke familie kreeg vijftien desjatinen land (ca. 16 ha) staatsgrond en een binnen 20 jaren terug te betalen lening van 100 roebels.

Daar de meeste Doechoboren óf kroonboeren óf staatsboeren waren, ging de verhuizing nogal gemakkelijk. Zij duurde met kleine onderbrekingen jarenlang, eigenlijk tot 1825. Kleine en grotere groepen kwamen aan, afkomstig uit de gouvernementen van Ekaterinoslav, Tambov en Voronež, maar ook van elders, totdat hun aantal in 1825 ca. 3500 zielen bedroeg, om in 1840 het aantal 4500-5000 te bereiken. Zij stichtten tenminste zeven dorpen met een middelpunt in Terpenie. Zij bezaten in 1825 7.900 desjatinen grond, waarvan ze in 1830 3.[113] desjatinen aan de staat moesten teruggeven.

Wij weten, dat er in 1825 ca. 2300-2500 Doechoboren in Transkaukasië woonden en tenminste ca. 20.000 in de gouvernementen van Rjazanj, Tambov, Voronež, Saratov, Astrachan en Orenburg. Daar het totaal van de overigen op ca. 10.000-12.000 geschat mag worden, vormden de Doechoboren te Moločnye Vody slechts ca. 10% van alle Doechoboren. De geestdrift der Doechoboren voor Moločnye Vody was matig. Wantrouwen tegen de regering en vermoedelijk ook interne twisten binnen de Doechoborse sekte waren de hoofdoorzaak daarvan. Maar ook de regering was niet consequent genoeg, weifelde en remde de emigratiebeweging naar Moločnye Vody. Er bleek nl. al spoedig, dat het aantal der Doechoboren in Rusland groter was dan men vermoedde en het leek niet raadzaam een zo grote anarchistische groepering in één gebied bij elkaar te brengen [29].

De in Moločnye Vody aangekomen Doechoboren werden voor een ongewoon probleem gesteld: zij werden genoodzaakt een georganiseerde samenleving te vormen, hetgeen hun als principiële anarchisten zeker moeilijk viel. Zij waren slechts aan geestelijke leiding gewend. Deze Doechoboren zijn in hun maatschappijvorming wel geslaagd, echter op een merkwaardige wijze. Vreemd als het moge lijken, deze kleine Doechoboria werd spoedig door één man met zijn raadgevers beheerst en van buiten gezien op dezelfde wijze geregeerd als het Russische rijk, waarvan zij een miniatuur-uitgave leek te zijn. Deze vergelijking is natuurlijk uiterlijk, omdat de Russische tsaren geen geestelijke leiders waren en omdat de geest van deze kleine Doechoboria geheel anders was.

Het was een gelukkige omstandigheid, dat zich onder de “Tambovse Doechoboren” een buitengewoon begaafd man en organisator bevond, die al spoedig de leiding in Moločnye Vody in handen nam, zich een inspirerende leider betoonde en later de “Doechoborse Mozes” genoemd werd, nl. Savelij Kapustin. Kapustin was deserteur van de keizerlijke garde in St. Petersburg, die in het gouvernement van Tambov toevlucht vond en een van de pretendenten werd voor de opvolging van Ilarion Pobirochin als leider. Zijn ster is echter eerst in Moločnye Vody omhoog gegaan. Hij was lang, slank, krachtig, mooi, innemend in zijn optreden, suggestief, een meeslepende redenaar met een bewonderenswaardig geheugen en onbetwistbare diplomatieke gaven. Het leven van de nieuwe Doechoboria concentreerde zich al gauw rondom hem. Hij wist de uit verschillende gouvernementen afkomstige en tegenover elkaar enigszins vreemd staande Doechoborse groeperingen tot een nieuw geheel te versmelten en deze nieuwe Doechoboria voor anarchie te behoeden. Naast hem stonden nog 28 andere leiders-raadgevers, wier bevoegdheden nooit bepaald werden en die geheel in Kapustins schaduw stonden.

Kapustin organiseerde de samenleving van de Doechoboren in Moločnye Vody aanvankelijk op communistische wijze. Deze poging tot collectivisme is echter op mislukking uitgelopen en Kapustin zelf heeft in 1817 het sein tot ontbinding gegeven.

Een andere door hem in het leven geroepen instelling, het “Sirotskij Dom” (Weeshuis), heeft zich gehandhaafd. Het was veel meer dan het woord zou doen vermoeden. Dit Weeshuis stond in Terpenie en was tegelijkertijd gebedshuis, bestuurscentrum, woonplaats van de leider, plaats waar zich de gemeenschappelijke kas en de voorraadschuren bevonden en waar ouden van dagen, weeskinderen en zieken verpleegd en verzorgd werden. Het was ook een soort opleidingscentrum voor de opgroeiende Doechoborse jeugd en de plaats waar hun zangverenigingen oefenden [30]. Een centrum dus van op voorbeeldige wijze georganiseerde sociale en pedagogische zorg. Origineel was deze instelling vermoedelijk niet, want sommige instellingen van de Siberische Doechoboren en Molokanen doen aan dit Weeshuis denken [31].

Het leiderschap van S. Kapustin werd godsdienstig gefundeerd op de door ons al besproken Christus-leer en de verhuizing van de ziel van Jezus van Nazareth. Deze ziel, die een groot deel van het Goddelijke Verstand in zich droeg, woonde, naar zijn zeggen, vóór hem in Silvan Kolesnikov en was na diens dood naar hem verhuisd. Hij passeerde daarbij Pobirochin. Kapustin eiste van zijn volgelingen goddelijke verering. Omdat hij God en heerser tegelijkertijd was, was zijn gezag onbeperkt. Hij ging nog een stap verder en beweerde, dat de ziel van Jezus van Nazareth, samen met het Goddelijke Verstand-Christus, in zijn geslacht erfelijk was, maar dat zij eerst op dertigjarige leeftijd in de betrokken personen neerdaalde. Omdat Kapustin zijn oudste zoon Vasilij met de naam van zijn schoonvader Nikofor Kalmykov heeft laten dopen, sprak men later over de zgn. “dynastie van Kalmykov”. Hij handelde in de eerste plaats niet uit eigen belang, maar in dat van de Doechoborse gemeenschap. De continuïteit van gezag en stabiliteit moesten verzekerd en gewaarborgd blijven!

De leer van de Doechoboren in Moločnye Vody was in hoofdtrekken een voortzetting van die van de Tambovse en Voronežse Doechoboren, hoewel die van de Ekaterinaslavse Doechoboren op de achtergrond bleef voortleven. Alles werd door een moreel optimisme overheerst en men hoorde haast niet het woord “zonde”. De Heilige Drie-eenheid manifesteert zich in onze zielen als geheugen, verstand en wil. De Pobirochinse leer over “Životnaja kniga” (Het boek van het leven) wordt verder uitgewerkt. Dit boek bestaat uit vele “psalmen”. Hun aantal is zo groot, dat een enkel mens niet alle uit het hoofd kon leren, maar slechts enkele ervan. Dus: elke Doechobor is verplicht zekere “psalmen” te leren en aan zijn kinderen door te geven. Hij moet ze op de al vroeg in de ochtenduren plaatsvindende Doechoborse samenkomsten voorzingen. Zij waren er van overtuigd, dat deze “psalmen” het levend en onveranderlijk-betrouwbare woord Gods waren in tegenstelling tot de bijbel, die door vele overschrijvingen veranderd en door fouten onbetrouwbaar was. Zij spraken over de laatste als “dode Letter”. De menselijke ziel is een kracht in God en God is de kracht in de mens. Het huwelijk was voor hen geen aangelegenheid van uiterlijke vorm, maar van wederzijdse liefde. Het was geen sacrament en voltrok zich in aanwezigheid van familieleden en oudere mensen als getuigen. Zij aten vlees, omdat vegetarisme geen nut brengt voor onze ziel, maar veroordeelden dronkenschap, weelde, dansen en wereldse gezangen.

S. Kapustin werkte een heel systeem van godsdienstige oefeningen uit, die langzamerhand vaste vormen aannamen en uit het voorzingen en opzeggen van psalmen, buigingen en liefkozingen van geloofsgenoten onder elkaar bestonden, waarbij een bijzondere kleding gedragen werd.

De Doechoboren in Moločnye Vody vielen op door onderlinge broederliefde, behulpzaamheid, vlijt, netheid, onthouding van sterke dranken en een opmerkelijke vrijwillige discipline.

Zij hadden volgens hun buren — Molokanen en Mennonieten — ook onaangename eigenschappen: geestelijke hoogmoed, isolement en een zekere neiging tot theatraal optreden. Zij beschouwden zich als een uitverkoren volk [32].

De door Kapustin genomen maatregelen en in het leven geroepen instellingen betekenden
ongetwijfeld een concessie aan de eisen van de omliggende materiële wereld, al trachtte men aan de aanvaarde instellingen en gebruiken geestelijke inhoud te geven. Men zette daarin “de lijn” van Pobirochin voort.

Concessies werden ook gedaan in de verhouding tot de staat. De Doechoboren hadden waardering voor de goede daden van Aleksander I en baden zelfs voor hem. Desondanks kwamen ze met hem in botsing. Aleksander I had niet altijd de sterke wil om zijn goed bedoelde plannen door te zetten. Hij weifelde vooral na 1820. De aan de Doechoboren vijandig gezinde ambtenaren en orthodoxe priesters kregen toen de vrije hand. Dezen konden terecht wijzen op het gebrek aan patriottisme bij de Doechoboren in de jaren 1812-1815. Deze ambtenaren en priesters tiranniseerden de Doechoboren, zetten hen en hun leiders in de gevangenis en maakten hun het leven zuur. Kapustin zelf is in 1817 gearresteerd en gevangengezet en is ca. 1820 aan de gevolgen daarvan overleden.

De tsaar hoopte vergeefs dat de Doechoboren in de schoot der Orthodoxe kerk zouden terugkeren. Zij konden echter moeilijk hun geestelijke persoonlijkheid prijsgeven. Hun loyaliteit had grenzen: zij waren immers in de eerste plaats onderdanen van God. De voornaamste oorzaak van botsing was de weigering van de Doechoboren militaire dienstplicht te vervullen, omdat een christen nooit doden mag, noch ook in dienst staan van de wereldlijke staat. Dit vraagstuk is voor de eerste keer in die jaren aan het licht getreden. Het ging hier om een principiële kwestie van de eerste rang en men kon moeilijk verwachten, dat de Doechoboren zouden wijken. Men verbood hun plaatsvervangers te huren. De militaire gouverneur van Cherson, Langer, wilde hen daarom naar Transkaukasië verbannen, maar de tsaar heeft in 1816 zijn voorstel verworpen.

Ook de Doechoboren droegen echter schuld aan de slechte verstandhouding en de onzekere vrede. Er begon toen juist een intensieve kolonisatie van Taurida en in de nabijheid van de Doechoboren kwamen orthodoxe boeren te wonen. De Doechoboren prikkelden de ambtenaren door propaganda van hun geloof en het verbergen van deserteurs.

Men kan dus zeggen, dat de verwachtingen van Aleksander I uit de jaren 1802-804 niet zijn vervuld.
De regering van Nicolaas I deed dan ook alles om hun leven in de jaren 1826-1839 moeilijk te maken. De kwaadaardige administratie en politie hadden een gemakkelijk spel, omdat de Doechoboren hun in de kaart speelden. Het ging met Doechoboria economisch bergafwaarts na 1830. Erger dan het economische was echter het morele verval. De zoon en opvolger van Kapustin, Vasilij Kalmykov, toonde zich een middelmatige figuur en was aan de drank verslaafd. Hij is al in 1832 gestorven. Zijn zoon Illarion, was toen slechts zestien jaar oud en moest nog 14 jaar lang wachten totdat hij “Christus” worden zou. Zijn naam is in verband gebracht met de invoering van mysteriën voor ingewijden, gepaard gaande met orgiën en sexuele uitspattingen. De werkelijke macht ontglipte hem en kwam in handen van dertig raadgevers, een bestuurscomité en tribunaal tegelijkertijd, met dictatoriale macht bekleed. Dit college tiranniseerde alle Doechoboren.

Er was zelfs sprake van moorden, waaronder het begraven van levenden. Het aantal slachtoffers van dit regime varieert bij verschillende historici tussen 21 en 400. De misstanden waren vermoedelijk niet zo groot als zij afgeschilderd zijn, maar de tsaristische regering greep de gelegenheid aan, om hen te bestraffen. Zij werden allemaal — schuldigen met onschuldigen — bij keizerlijk decreet van 17 februari 1839 naar het district van Achalcychsk (latere Achalkalaki) in Transkaukasië, in de nabijheid van de nieuwe Russische grens verbannen. Zij mochten hun roerend goed meenemen en de onroerende goederen verkopen. Een uitzondering werd slechts gemaakt voor degenen, die in de schoot der Orthodoxe kerk terugkeerden. De verhuizing werd in de jaren 1841-1845 uitgevoerd. Er vertrokken in de jaren 1841, 1842, 1843 resp. 800, 800 en 900 Doechoboren. Wij hebben geen cijfers uit de volgende jaren. De schattingen van het totale aantal der verbannenen lopen zeer uiteen. Het cijfer varieert tussen 2500 en 12.000. Hun waarschijnlijke aantal was ca. 4.000. In Moločnye Vody bleven ca. 500-1000 Doechoboren achter.

Er vonden toen ook gedwongen of vrijwillige verhuizingen van Molokanen en Subbotniki naar de Kaukasus plaats, vooral van de radicale groeperingen, die met hun “Christussen” en profeten van een “Beloofde Land” in de Kaukasische dalen of Perzië droomden. De Doechoboren waren door deze dromen niet bevangen, maar vreesden de verhuizing niet.

De verbannen Doechoboren kwamen op de Mokrye Gory (Natte Bergen) in het district van Achalkalaki terecht. Deze verbanning heeft het hun mogelijk gemaakt, om “grensmensen te blijven [33].
Een nieuwe periode in de Doechoborse geschiedenis begon, vol avontuur, gevaren en heroïsme.

Toen de Moločanse Doechoboren naar Mokrye Gory vertrokken, was het met de expansie van hun sekte afgelopen. Zij was langzamerhand in het defensief gedrongen. Naarmate de 19e eeuw voortschrijdt, verdwijnen de overige Doechoboren uit ons gezicht en er blijven slechts Transkaukasische over.

Al vóór 1840 leefden in Transkaukasië duizenden Doechoboren. Sommigen van hen sloten zich bij de Moločanse groep aan. De lotgevallen van de overigen zijn onbekend.

Een enorme verandering voltrok zich in de houding van de Transkaukasische Doechoboren tegenover de omliggende wereld en ook in de houding van de ambtenaren tegenover hen. Deze, relatief geïsoleerd levende sektariërs zouden voortaan als welkome instrumenten van russificatie der overige bevolking beschouwd worden, als goedmoedige ordelijke kolonisten, die op tijd hun belastingen betaalden en geen aanleiding gaven tot optreden; vlijtige mieren die zich in deze onherbergzame streken op een voortreffelijke wijze aangepast hadden. Het was dus beter, om zich met hun samenleving niet te veel te bemoeien [34].

Het relatieve isolement der Doechoboren vloeide gedeeltelijk uit hun geloof voort, een uitverkoren volk te zijn. Zij wisten anderzijds goed, dat ze geen volmaakte mensen waren. Vandaar de moeite eigen gebreken voor de ogen van de buitenwereld zorgvuldig te verbergen. Deze houding was begrijpelijk, omdat ze na 1845 steeds meer terrein verloren en het was hard nodig om datgene te bewaren, wat zij nog bezaten. Het isolement was echter ook veroorzaakt door de beperkende maatregelen van de Russische regering, die hun o.a. verbood in de steden te wonen.

De afsluiting van de Doechoboren, hetzij vrijwillig of gedwongen, kon nooit volkomen doorgevoerd worden. Zij werden telkens weer door de omstandigheden van het leven tot contact met andere groepen gedwongen, van welke aard deze betrekkingen dan ook zijn mochten. Vooral na 1877 brak de isolatie geleidelijk af.

Wij zullen nu zien hoe dit gekomen is.

De naar Transkaukasië verbannen Doechoboren hadden in het begin twee grote vijanden: een van hen was het koude klimaat van de op ca. 1800 meter boven de zeespiegel gelegen Mokrye Gory. Deze streek was kaal en onvruchtbaar, met koude winden en slechts de sterksten waren in staat, om zich aan te passen. De sterfte was in de eerste jaren na hun aankomst zeker hoog. De Doechoboren hebben deze vijand overmeesterd en stonden later bekend als een stoer, krachtig, gehard, gezond en schoon mensenras.

De tweede vijand waren verschillende roversbenden, gedeeltelijk uit de “Gorcy” (bergvolken) — o.a. Tsjètsjenen, Tsjerkessen, Lezginen, Kabardijnen en Osseten — gerekruteerd, ten dele van Tataarse en Turkse afkomst.

In de jaren 1832-1859 woedde een grote opstand van de bergvolken tegen het Russische bestuur, onder leiding van Šamil. De Doechoboren hadden in de eerste jaren na hun aankomst zwaar te lijden door de aanvallen van deze roversbenden, die niet alleen hun vee wegroofden, maar ook mensen als slaven wegvoerden.

De Doechoboren stonden hier in het begin wat onwennig tegenover, maar wapenden zich spoedig en brachten aan deze benden zware nederlagen toe. Er bestond een niet geheel denkbeeldig gevaar, dat de Transkaukasische Doechoboren zich te veel aan deze harde omstandigheden van het leven zouden aanpassen, moreel achteruit zouden gaan en hun godsdienstige beginselen verzaken. Zij zijn aan dit gevaar slechts gedeeltelijk ontsnapt.

De opstand der bergvolken eindigde in 1859 en er volgde een tijdperk van pacificatie en vestiging van het Russische gezag met alle zegeningen, maar ook ellende en gevaren van dien.

Intussen bouwden de Doechoboren hun acht dorpen in het district van Achalkalaki in het westelijke gedeelte van het gouvernement van Tiflis aan de grenzen van de gebieden van Kars en Batum. Vier van die dorpen, waaronder Goreloe, lagen aan de grote weg van Achalkalaki naar Aleksandropol, de overigen wat ter zijde. Goreloe werd al gauw het hart van deze kleine Doechoboria. Daar woonden de leiders met hun medewerkers en persoonlijke garde, “kozakken” genaamd. In Goreloe stond ook een nieuw, uit twee huizen bestaande “Sirotskij Dom”, met ongeveer dezelfde bestemming als dat in “Moločnye Vody”. De naam “Sirotskij Dom” kreeg vier betekenissen: 1) het bestuurscentrum van Doechoboria; 2) het gebedshuis; 3) de gemeenschappelijke Doechoborse goederen, deels bestaande uit landerijen, weideplaatsen, kudden, deels uit giften en belastingen in geld en natura. Deze goederen dienden als voorraad in geval van nood, voor het onderhoud van de leiders, die deze kapitalen naar hun believen beheerden en af en toe ook voor omkoperij; 4) de letterlijke betekenis van “huis”, boven aangegeven.

De naburige bevolking bestond behalve uit de genoemde bergvolken en Tataren uit Armeniërs. De betrekkingen van de Doechoboren tot de laatsten schijnen van vriendschappelijke aard te zijn geweest.
De grond in Mokrye Gory was ongeschikt voor de verbouw van granen, met uitzondering gerst en haver. Er groeide daar echter een uitstekend gras en de nieuwe bewoners hebben zich dan ook, blijkbaar met groot succes, op de veeteelt toegelegd. Zij kregen eerst staats-gronden toegewezen en huurden gezamenlijk uitgestrekte weiden van de staat, of van anderen voor een langdurige periode. Later deed ook het privaat bezit zijn intrede en ging overheersen, zoals wij zullen zien uit de gebeurtenissen in de jaren 1893-1895.

Maar landbouw en veeteelt waren niet hun enige bronnen van inkomsten. Zij verdienden ook geld als voerlieden en kooplieden.

Niet alle Doechoboren zijn in het district van Achalkalaki gebleven.

De Russische administratie heeft al spoedig haar strenge houding laten varen en hun toestemming gegeven om elders in Transkaukasië te gaan wonen. Er was in deze door oorlogen verwoeste en ontvolkte streken plaats genoeg. Een groep vond ca. 1855 geschikte woonplaats in het district van Borčalinsk, oostelijk van Achalkalaki, waar de levensomstandigheden milder waren. Zij woonden in Baškičet en omgeving.

Een tweede groep van Doechoboren ging in ongeveer dezelfde tijd in het gouvernement van Elizavetpol wonen, waar zij in een schilderachtig dal onder hoge bergketens vier dorpen bouwden met als centrum Slavjanka. Het landschap aldaar was sprookjesachtig mooi, eeuwenoude wouden, weelderige vegetatie en vruchtbare grond. Slavjanka is een belangrijk doorgangscentrum geworden van Tiflis naar Elizavetpol, waar vele reizigers aankwamen. Wat echter nog belangrijker was: ook een doorgangscentrum van ideeën. Is het dan te verwonderen, dat de Doechoborse leiders in Goreloe het vertrek van beide groepen met lede ogen aanzagen? Er bestond een zeker niet denkbeeldig, gevaar dat zij van elkaar gingen vervreemden. De leiders legden zich echter bij het voldongen feit neer, omdat het een economische noodzaak was.

In 1878 vertrok nog een derde groep, die in het op Turkije veroverde gebied van Kars ging wonen. Deze Doechoboren verhuisden om de volgende redenen: 1) overbevolking in Mokrye Gory; 2) de grond in Kars was zeer vruchtbaar; 3) om het Russische gezag te ontvluchten, door zich zo ver mogelijk van het centrum van Rusland te verwijderen.

Door het vertrek van talrijke geloofsgenoten bleef het aantal in het district van Achalkalaki wonende Doechoboren vrij constant. Het was mogelijk om de heersende status quo en de oorspronkelijke eenvoudige organisatie te handhaven. De feitelijke banden tussen de vier Doechoborse groeperingen waren vrij los.

De Transkaukasische Doechoboren negeerden zoveel mogelijk de Russische justitie en administratie. Zij werden gedwongen om het bestuur in hun dorpen aan de Russische administratie aan te passen en “staršinas” (dorpshoofden) met hun helpers en een “opperdorpshoofd” in Goreloe te kiezen.

Deze aanpassing was echter zuiver uiterlijk. Ook hun houding tegenover de dienstplicht bleef afwijzend. De Doechoboren hielpen weliswaar in 1877 de in het Kaukasische gebied opererende Russische legers met het vervoer van proviand en zieken, maar hun hulp was door omstandigheden afgedwongen en niet spontaan geweest. Zij waren immers overtuigd, dat ze vrije mensen waren, die met uitzondering van betaling van belastingen, niet met de Russische staat te maken hadden.

De Transkaukasische Doechoboren vielen op door hun blauwe half-kozakse kleding en hun dialect en maakten naar buiten een uitermate gunstige indruk: krachtig, vlijtig, zindelijk, intelligent, hartelijk, met gemeenschapszin, behulpzaamheid en broederlijke liefde. Mensen van gezonde gezinnen, ontstaan door uit ware liefde gesloten huwelijken, democraten, socialisten…...

De werkelijkheid was minder mooi. Er kwamen ook hevige twisten voor, dronkenschap en overmatig gebruik van tabak. Ouders bepaalden vaak de keuze van de levensgezellen hunner kinderen en op sommige plaatsen stond het familieleven onder de druk van het bijeenwonen van enkele gezinnen in een huis. Het sexuele leven van de Doechoborse leiders en hun lijfwacht was niet onberispelijk. De opvoeding van Doechoborse kinderen herinnerde veelal aan die in de Orthodoxe familie. Men vond in de toenmalige Transkaukasische Doechoboria naast intelligente en geestige woorden en handelingen ook veel bijgeloof, kwakzalverij en achterlijkheid. Alle latere beweringen ten spijt, zijn zij vóór 1894 nooit vegetariërs geweest. Behalve het Sirotskij Dom en gemeenschappelijk gebruik van sommige weiden, was er van “socialisme” weinig te bespeuren. Ook de democratie was eerder schijn dan werkelijkheid. Elk dorp had weliswaar een zekere autonomie en men nam beslissingen op de door alle mannen bezochte vergaderingen, maar deze democratie bestond alleen, voor zover het hun leider in Goreloe toeliet. Sommige van de beslissingen waren door hem geïnspireerd.

De Doechoborse leiders hadden echter anderzijds weinig machtsmiddelen om hun wil op te leggen, des te minder, daar er geen geschreven grondwet bestond. Er hing veel van hun moreel gezag en de volgzaamheid der gewone Doechoboren af. De leiders hadden twee machtige bondgenoten: 1) in het bewustzijn van de Doechoboren, dat ze een afzonderlijk volk waren en bij elkaar moesten blijven; 2) in de vrees van de laatsten zich los te maken van de Doechoborse gemeenschap. Maar ook deze bindende factoren werden geleidelijk zwakker.

De machtsverhoudingen veranderden langzamerhand door het ontstaan van een bijzondere geestelijke en maatschappelijke aristocratie, de zgn. “stariki”. Het woord “starik” (oudere man, ouderling), betekende aanvankelijk elke volwassen man, die aan de vergaderingen mocht deelnemen, later kreeg het een meer exclusieve betekenis. Deze ontwikkeling was in 1887 nog niet geheel voltooid.

De Transkaukasische Doechoboren stonden bij dat al op een hoger geestelijk en economisch peil dan de overige Russische boeren, maar zij zakten geleidelijk af, zich steeds meer vervreemdend van hun idealen. De Doechoboren stonden in de jaren 1870-1886 voor onopgeloste problemen, o.a. dat van het leiderschap en de aanvaarding van de moderne civilisatie [35].

Wij moeten nu nog wat meer over de Doechoborse leiders zeggen. Ook in Transkaukasië werden de Doechoboren door het geslacht Kalmykov geregeerd.

Zij waren er echter niet gelukkig mee: 1) geen van deze Kalmykovs heeft de voorgeschreven leeftijd van dertig jaar bereikt, om aldus “Christus” te kunnen worden. De godsdienstige fundering van hun gezag viel daardoor weg.

Illarion Kalmykov is in 1841 of 1842, 25 of 26 jaar oud, overleden. Diens eerste zoon Peter stierf in 1864 op de leeftijd van 28 jaar en zijn echtgenote, Lukerija Vasil’evna, geboren Gubanova, was geen Kalmykova. Daardoor kreeg hun heerschappij een “werelds” karakter; 2) geen van hen was een sterke persoonlijkheid en hun moreel gedrag liet alles te wensen over. Dat had echter geen nadelige gevolgen voor de Doechoboren. De feitelijke leiding was in handen van andere mannen en de Doechoborse gemeenschap werkte uit zelfbehoud hard en hield zo het hoofd boven water en ging zelfs vooruit; 3) de Kalmykovs waren in godsdienstig opzicht geen scheppende geesten.

Het was wel een gelukkige omstandigheid voor Doechoboria, dat Peter Kalmykov in 1864 opgevolgd is door zijn buitengewoon mooie en begaafde vrouw Lukerija Vasil’evna, een dochter van Vasilij Gubanov en Agrefena Savel’evna. Men kon de Gubanovs tot de krachtigste en meest vooraanstaande Doechoborse geslachten rekenen.

Lukerija Vasil’evna Kalmykova regeerde over haar geloofsgenoten 22 jaar lang.

Deze periode wordt terecht “het gouden tijdperk van Doechoboria” genoemd. Zij was een intelligente vrouw, gevoelig en niet zonder diplomatieke gaven. Zij wist ongetwijfeld op Doechoboria haar stempel te drukken.

Omdat de “Christus-waarde” bij haar betwistbaar was, berustte haar gezag op de erfelijke rechten in het geslacht van Kalmykov.

Er hing veel van haar persoonlijke kwaliteiten af. Zij toonde zich krachtig en wist zich de harten van allen te veroveren. Haar moreel gezag was ongetwijfeld groot. Het is echter veel moeilijker uit te maken, hoe groot haar aandeel bij het dagelijkse bestuur was. Zij kon lezen noch schrijven en was al om deze redenen op de hulp van anderen aangewezen. Er woonden toen in Goreloe enkele bekwame mannen, die haar terzijde stonden: leden van haar eigen familie, de Gubanovs, verder Aleksej Zubkov, het opperdorpshoofd in Goreloe, Ivan Baturin, de beheerder van de goederen van het Sirotskij Dom, en anderen, wier namen verloren zijn gegaan.

Volgens sommigen regeerde zij despotisch, bouwde opnieuw de cultus van het door God geïnspireerd leiderschap op en de Doechoboren vereerden haar als een godin — angstvallig en bevend, maar ook geestdriftig. Anderen schreven echter over de ongehoorzaamheid van de Doechoboren: dat zij vaak met tranen in de ogen haar geloofsgenoten op het rechte pad brengen moest.

Het is op grond van de schaarse gegevens moeilijk uit te maken hoe het precies was, maar het staat vast: 1) dat zij vrij veel bereikt heeft; 2) dat ze, zo niet als godin, dan toch als moeder vereerd werd; 3) dat de economische welvaart van de Doechoboren in haar tijd groeide. De waarde van de eigendommen bij het Sirotskij Dom werd, zonder landerijen, weiden en kudden tussen de 200.000 en 500.000 roebels geschat.

Zij vertegenwoordigde met haar naaste medewerkers Doechoboria naar buiten. De betaling van belastingen in het district van Achalkalaki aan de Russische staat geschiedde door haar. De aldaar wonende Doechoboren kwamen haast nooit in contact met de Russische ambtenaren. Het is niet duidelijk hoe het met de Doechoboren in andere gouvernementen geregeld was.

Lukerija Vasil’evna dwong door haar tactvol, beheerst optreden respect bij de Russische administratie af en grootvorst Michail Nikolaevič, de gouverneur-generaal van de Kaukasus, bezocht haar een enkele keer en werd in Goreloe feestelijk onthaald.

Zij moest moeilijkere problemen oplossen en grotere gevaren omzeilen dan haar man. Er dreigde in 1877, in verband met het uitbreken van de oorlog met Turkije, een kritische toestand te ontstaan, omdat de Russische autoriteiten de medewerking der Doechoboren eisten, wat tegen hun beginselen indruiste. Zij zond onderhandelaars naar St. Petersburg en wist te bedingen, dat de Doechoborse bijdrage zich tot de gezondheidsdienst, het vervoer en de bevoorrading van soldaten beperkte. Lukerija Vasil'evna behoedde door dat compromis Doechoboria voor een ramp.

De kennismaking met de Russische officieren en soldaten is niet zonder gevolgen gebleven. De oorlog van 1877-1878 heeft aan de Doechobor niet alleen geldelijke winsten, maar ook kiemen van gisting en spanningen gebracht. De leidende Doechoboren in Goreloe voelden de volle kracht van de Russische staat. Hun ogen gingen open en hun politieke horizon werd breder. Er vond bij deze ongewilde ontmoeting een uitwisseling van gedachten plaats, al was het alleen maar op kleine schaal. Een voorbeeld daarvan is vorst Chilkov, een van de hoge Russische officieren, die bijna Doechobor geworden is.

Sommige Doechoboren werden geschokt door al dat bloedvergieten en menselijk leed. Er waren echter ook “minder verheven” invloeden: de toeneming van dronkenschap en roken. Lukerija Vasil’evna bestreed deze ondeugden waar mogelijk, zonder ze volledig te kunnen uitroeien.

Maar Doechoboria werd bedreigd door nog grotere kwalen: 1) door spanningen binnen de
Doechoboria zelf. Er waren Doechoboren, die de leiders in Goreloe hun samenwerking met de Russische autoriteiten verweten. Daarmee gingen persoonlijke rivaliteiten en jaloezie van verschillende geslachten gepaard; 2) door het gevaar, verzwolgen te worden door de groeiende massa van de overige Kaukasische bevolking, die van 3.521.000 in 1873 tot ca. 4.415.000 in 1886 in aantal steeg; 3) door de dreigende vervreemding van de vier groepen van Doechoboren; 4) door het groeiend aantal van Doechoboren, die onder de overige bevolking ging wonen. Dit aantal was weliswaar nog niet groot, maar de beweging was toch verontrustend.

Het was dan ook hard nodig, alle Transkaukasische Doechoboren vaster aan elkaar te binden en van de overige wereld af te zonderen [36]. Lukerija Vasil'evna talmde niet. In verband met haar “centralisatiepolitiek” stonden haar bezoeken aan de Doechoboren te Elizavetpol en Kars en de opneming in het Sirotskij Dom van Peter Vasil’evič Verigin.

De laatste was uit Slavjanka in het gouvernement van Elizavetpol afkomstig. Hij is in 1858 of 1859, in elk geval op 29 juni, in het genoemde Slavjanka geboren als zesde van de zeven zonen van Vasilij Lukanovič Verigin en Anastasija Vasil’evna. Men rekende de Verigins tot de rijkste Doechoborse families met trotse familietraditie. Zij waren vitaal en dapper, maar deze eigenschappen gingen met religieuze ernst gepaard. De ouders van P.V. Verigin waren vriendelijke mensen en streng gelovige Doechoboren, die veel voor anderen deden en talrijke bezoeken ontvingen. Hoewel niet geheel vrij van egoïsme op economisch gebied, waren zij vrij populair.

De familie Verigin was met een ander vooraanstaand geslacht verwant, nl. dat van Vereščagin. Hun verwantschap met de Kalmykovs en Gubanovs is onzeker.

Over de persoon van Peter Vasil'evič Verigin kan men zeggen dat hij eigenschappen in zich verenigde, die onverenigbaar schenen. Hij had enerzijds levenslust, aanleg voor het praktische, liefde tot het boerenbedrijf en handwerk en hij was behendig en intelligent. Men vond bij hem anderzijds neiging tot dromerijen, overpeinzingen en filosoferen. De gesprekken, die hij thuis bij het komen en gaan van bezoekers hoorde, gaven hem voldoende stof tot nadenken, want het waren behalve Doechoboren ook mensen van andere geestelijke stromingen. Hij kreeg op deze wijze een overzicht over alle mogelijke in de Kaukasus wonende sekten en hun leer. Peter speelde dus op den duur de rol van een dorpsfilosoof, omgeven door een paar trouwe vrienden en bewonderaars. Een filosoof, die bovendien buitengewoon knap was van uiterlijk.

Peter Vasil’evič Verigin was ook een van de weinige Doechoboren, die konden lezen en schrijven. Hij is in 1878 met Avdotja Grigor’evna Kotelnikova getrouwd. Het was een huwelijk uit pure liefde, al waren de rijke Kotelnikovs ook zonder liefde gewenste huwelijkspartners.

In 1881 is er in zijn leven een grote verandering gekomen. Lukerija Vasil’evna, toen nauwelijks 40 jaar oud, heeft de 23-jonge Peter na een van haar bezoeken aan Slavjanka naar Goreloe meegenomen, hem van zijn jonge vrouw laten scheiden en hem als een achttiende-eeuwse vorstin tot haar favoriet en minnaar gemaakt. Politieke overwegingen hebben daarbij, naast persoonlijke gevoelens, een rol gespeeld. Er heerste bij sommige Doechoboren van Elizavetpol en Kars een gevoel van onbehagen en ontevredenheid over de naar hun gevoel te ver gaande samenwerking van hun leiders in Goreloe met de Russische staat. Tot deze ontevredenen behoorde ook Peter Vasil’evič Verigin en hij stak zijn gevoelens zeker niet onder stoelen en banken. Daar hij een begaafde en aantrekkelijke man was, bestond er gevaar van de vorming van een “fronde”. Het was daarom raadzaam Peter naar Goreloe mee te nemen, onder toezicht te houden en eventueel “op te voeden”.

Hij bekleedde daar geen bepaald ambt en was een soort minister zonder portefeuille. Er zijn geen bewijzen voorhanden voor de latere bewering, dat Lukerija Vasil'evna Peter als haar opvolger en dus toekomstige Doechoborse leider wilde opkweken, al is het niet uitgesloten, dat er ogenblikken waren, dat ze daar aan gedacht heeft en dit ook heeft laten doorschemeren.

Peter Vasil’evič vervulde zijn “taken” van 1881 af tot 1886, d.i. tot Lukerija’s dood. Hij en zijn ouders legden zich bij de toestand uiteindelijk neer. Zij hoopten blijkbaar, dat hij eens de Doechoborse leider en opvolger van Lukerija Vasil’evna zou worden.

De intieme betrekkingen van Lukerija Vasil’evna met Peter Vasil’evič werden zorgvuldig gecamoufleerd, maar de leidende mannen in Goreloe waren toch op de hoogte en keurden de verhouding af. De overige inwoners van Goreloe wisten het waarschijnlijk ook. Zij mochten P.V. Verigin niet. De Doechoboren in andere dorpen, die Peter met Lukerija vaak samen zagen, schijnen ervan overtuigd te zijn geweest, dat Peter haar zoon was en tot haar opvolging was voorbestemd [37].

Het onvrijwillig favoritisme, gepaard gaande met een zekere hoogmoed, was zeker niet de voornaamste reden, waarom de jonge Verigin in Goreloe impopulair was. Evenmin zijn drankzucht en ongeregelde leefwijze.

De Doechoboren waren aan dergelijke dingen bij hun leiders allang gewend en waren bovendien zelf niet veel beter [38].

Wij mogen evenmin de jaloezie wegens zijn aanspraken op leiderschap als de hoofdoorzaak beschouwen. De leidende mannen in Goreloe, evenals de inwoners van dat dorp, waren vermoedelijk geprikkeld door Peters kritiek op hun slappe houding tegenover de Russische staat en door zijn afkeer van civilisatie. Zij waren veel minder bang voor hun positie als wel daarvoor, dat Peter Vasil’evič Verigin, wanneer hij er in slagen zou zich van de leiding in Goreloe meester te maken, door zijn vreemde ideeën en roekeloos optreden Doechoboria aan de rand van afgrond zou brengen.

Peter droomde nl. toen al van de terugkeer van de mensen tot de natuur, tot het paradijs-leven en de goddelijke eenvoud. Zijn gedachten waren een protest tegen de, de kleine Doechoboria bedreigende, moderne civilisatie. Het waren ideeën, die weliswaar potentieel reeds in de oude Doechoborse leer opgesloten lagen, maar die Peter consequent “ad absurdum” doordacht ongeveer in de volgende vorm: dieren hebben geen bruggen nodig, omdat zij de grootste rivieren gemakkelijk overzwemmen. De mens moet bruggen slaan omdat hij het kinderlijke vertrouwen in de natuur verloren heeft.

De bouw daarvan vergt enorme offers en waar dient het voor? Om menselijke wezens sneller bij elkaar te brengen, te vernietigen en tot slaaf te maken. Ook de bouw van ziekenhuizen is overbodig, Men kan de dood toch niet ontlopen. De mens is immers geen heer, maar slechts gast op deze aarde. Hij moet niet trachten zich definitief op haar te vestigen en aldus overbodig werk te verrichten. Is er niet geschreven: “de mens zal bij brood alleen niet leven”, of “aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien noch verzamelen in schuren; en Uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve?” God heeft ons door deze woorden van de slavernij van het lichamelijke werk bevrijd als een os van het juk. En draagt de eigenaar eraan schuld, als de os zelf het juk niet afwerpen wil? Moet hij dan de zweep nemen en hem wegjagen? Hij zou in dat geval geweld plegen, en, omdat de Here God vrijheid is, kan hij geen gebruik van geweld maken. Alles hangt van ons af, of wij slaven dan wel vrije mensen willen zijn. Het is onaangenaam, om slaaf te zijn, maar nog erger is het, andere mensen tot slaaf te maken. Het doel van het menselijke leven ligt niet in de strijd tegen de natuur, maar in de onderwerping aan haar wetten. De mens is niet voor het lichamelijke, maar voor het geestelijke werk geschapen. Het beste was om geleidelijk op te houden lichamelijk werk te verrichten en vrede en zegen te gaan verkondigen, die met onthouding nauw verbonden zijn. Er is brood genoeg; men moet alleen eigen begeerte beperken. De aarde zou tot haar oorspronkelijke toestand terugkeren en, met fruitbomen, struiken en gewassen begroeid, aan de mens genoeg voedsel bieden. Het mensdom zou het natuurlijke, door Adam en Eva verloren aardse paradijs herwinnen. Er zijn fruitbomen, die 100 poed (1 poed = 16.4 kg) fruit per jaar opbrengen. Een dergelijke boom kon op zijn minst tien mensen onderhouden. Laat dan alle straten en pleinen in de Russische steden met bossen beplant worden. De mens heeft ook geen kleding nodig en kan naakt lopen. Het is geen schande en men zou er geleidelijk aan wennen. Slechts de geestelijke naaktheid is droevig [39].

Deze gedachten zijn weliswaar eerst in 1896 op papier gezet, maar bestonden in een eenvoudigere vorm reeds vóór 1886. Het is niet geheel uitgesloten, dat Peter Vasil’evič Verigin zijn nudisme in Goreloe, met of zonder toestemming van Lukerija Vasil’evna, bij wijze van proef en in een klein gezelschap, wilde uitvoeren [40].

Wij mogen rustig aannemen, dat men in Goreloe van zijn ideeën wist.

Het is dus te begrijpen, dat de wat verburgerlijkte Doechoboren van dit dorp bij het aanhoren van zijn opvattingen geschrokken zijn. Dat waren naar alle waarschijnlijkheid de ware redenen, waarom zij niets van hem moesten hebben.

Maar ook de verhouding van Lukerija Vasil’evna tot Peter Vasil’evič verkoelde en is op dramatische wijze geëindigd. De liefde van Peter tot zijn vroegere vrouw bleek sterk te zijn en hij onderhield in het geheim betrekkingen met haar. Lukerija Vasil’evna is dit te weten gekomen, heeft zich erg opgewonden, is ziek geworden en kort daarna, d.i. op 15 december 1886 overleden. Zij heeft, alle latere beweringen ten spijt, geen opvolger aangewezen [41].

Zij liet haar geliefde Doechoboria in staat van latente gisting achter. De latere partijen tekenden zich reeds af en de confrontatie met de steeds meer opdringende moderne staat en maatschappij stond voor de deur.

De Kalmykovs waren op geestelijk gebied niet creatief geweest. Er vonden desondanks onder de oppervlakte veranderingen in de Doechoborse leer plaats, die haar steeds ingewikkelder maakten. P.V. Verigin was daarbij de enige bij name bekende Doechoborse denker [42].

De Doechoborse leer uitte zich vooral in hun “psalmen”. Deze ondergingen veranderingen door het weglaten, vergeten of toevoegen van woorden.

Enkele hiervan werden met hun archaïsche uitdrukkingen door de ontwikkeling van de taal minder begrijpelijk. Nieuwsgierige reizigers merkten bovendien in de Doechoborse “psalmen” en redeneringen tegenstrijdigheden op. De Doechoboren zelf maakten er zich niet druk over [43].

Men vond in hun leer twee tendenties: 1) een typisch Doechoborse als voortzetting van de leer in Moločnye Vody; 2) een tweede, die, althans in zekere mate, aan de Grieks-orthodoxe leer herinnerde.

Men ziet dit tweeslachtige in hun leer over God en Christus. God leeft zowel in de wereld als in de mens. “God is geest, God is woord, God is mens....elke rechtgelovige mens mag zich tempel Gods noemen....Jaagt de Heilige Geest van U niet weg....” [44]. Hier spreekt vooral de Doechoborse traditie.

Maar men vindt ook de opvatting, dat God een persoonlijk, buiten deze wereld, hoog in de hemelen wonend wezen is. Zij baden: “Vadertje, onze Hemelse Heer....neemt ons tot U in de hemel, in Uw hemels koninkrijk op....Mijn God, geeft mij, o God, een legerstede in Uw hemelse land....” [45].

Hun leer over Christus is nog gecompliceerder. Ook hier echter de opvatting van Christus als het Goddelijke Verstand, naast de kerkelijke leer over de gekruisigde Christus als Verlosser. De levende Christus ging in het uitverkoren Doechoborse geslacht wonen. Daarom vereerden de Doechoboren h.i. de levende Christus en de orthodoxen een dode. Christus heeft zich na zijn overlijden aan de menselijke chaos onttrokken en zich in de hemel schuil gehouden. Hij ging daarna in de apostelen en hun opvolgers — de Doechoboren — wonen. Christus woont van die tijd af voortdurend in dit geslacht, gaat van één generatie op de volgende over en zo al het tot het einde der tijden op zichtbare wijze geschieden en daarna op zichtbare. Bij het einde aller tijden verschijnt Hij op zichtbare wijze om de zondaars te vonnissen. Na het Laatste Oordeel zullen de zondaars van de aardbodem verteerd worden en ter helle varen tot de eeuwige pijn. De rechtvaardigen zullen samen met Christus op de aarde blijven wonen [46].

Men moet onder het begrip “hemel” niets anders verstaan dan “het ene door God uitverkoren geslacht en niet het duivelse” [47].

Er was dus een soort aards gerichte christologie en leer van het Goddelijke wezen. Er bestond gevaar, dat men op den duur God en Christus met de natuur zou gaan gelijkstellen.

Omgekeerd er is een sterke trek van vergeestelijking: “Wij weten, dat Christus gekruisigd is, daardoor de hel heeft vernietigd, overledenen uit de dood heeft opgewekt en aan ons een voorbeeld van lijden voor de waarheid gegeven heeft. Hij is geestelijk herrezen....Christus is in de rechtvaardige mensen herrezen....Hij is een symbool van de vernieuwing van de geestelijke mens...”Zo staat het in de Doechoborse “psalmen” geschreven” [48].

Hij is de geest van de Hoogste Wijsheid, waarheid en liefde. Het oordeel van God bestaat daarin, dat iedereen in zijn binnenste geoordeeld zal worden [49].

De tweede komst van Christus wordt op een wijze geschilderd, die aan de Apocalyps herinnert: “Verschrikkelijk zal die dag van de tweede komst van Christus, de toekomstige rechter, zijn.....Ontelbare engelen zullen hem bedienen en de bazuinen blazen....de doden zullen uit hun graven herrijzen....De gehele aarde zal door zijn vuur verbrand worden [50].

Maar men komt in de “psalmen” ook varianten van bijbelse teksten tegen, zoals het volgende “Waarin heeft zich de liefde van God tot ons geuit? Daarin, dat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij door hem het leven zouden ontvangen” (vgl. Joh.3:16) [51]

Of - men komt ideeën tegen, die aan die van het Nieuwe Testament herinneren: “Betuigt Uw erkentelijkheid aan Christus, God en Schepper en Uw bruidegom, voor zijn onuitsprekelijke geschenken....Stralende wolken zullen hen (bedoeld zijn de heiligen en de Doechoboren) in de hemelse hoogte opheffen....Zij zullen daar samen met Christus in loffelijke geestelijke lichamen het eeuwige leven ingaan en het koninkrijk Gods binnentreden....” [52].

Onduidelijk was ook hun leer over Maria, de moeder van Jezus. Zij werd vaak als gewone vrouw beschouwd, maar soms als “Moeder Gods”, waarbij Christus in haar nu eens geestelijk, dan wel lichamelijk geboren is [53].

De Orthodoxe tendentie is hoogstwaarschijnlijk daardoor te verklaren, dat het Orthodoxe geloof een taai leven had, dat het bewust of half bewust door hele generaties heen bleef voortleven en later soms weer tot uiting kwam. De toen in Transkaukasië “de Gekruisigde Christus” verkondigende Štundisten en Baptisten kunnen moeilijk op de Doechoborse massa invloed van betekenis hebben gehad. Zij beïnvloedden slechts enkelingen. [54]

Wij hebben al eerder gesproken over het “Christus zijn” van de Doechoborse leiders (zie blz.16, 2) en zien nu, dat er vrij weinig van overgebleven is. Toch heeft zich deze Christus-verering in zekere mate gehandhaafd, vooral bij de minder ontwikkelde Doechoboren.

Zij waren er immers aan gewend en hadden er, evenals sommige andere Russische plattelanders, behoefte aan. Een voorbeeld hiervan: Kondratij Malevanyj, een van de Baptistische predikanten, stond in oktober 1890 in het Oekraïense dorp Tarašča bij Kiev op een verhoogde plaats en zong met een krachtige stem het volgende lied:

“....Hoort de Goddelijke stem van de in boomgaard zingende. Hij zingt met een nieuwe stem. Eeuwige lente is in aantocht”. Een eenvoudige boerin Marfa, wierp zich in staat van verrukking voor zijn voeten en riep: “Je bent voorzeker Christus, de Verlosser van deze wereld...“en Malevanyj is tegen wil en dank voor de aanwezige menigte Christus geworden.”

Ook de Doechoborse leiders moesten vermoedelijk af en toe de rol van Christus spelen, omdat men het zo wilde [55].

De zedenleer nam bij de Transkaukasische Doechoboren een belangrijkere plaats in dan in Moločnye Vody. Wat het meest opviel was het veelvuldig gebruik van het begrip “vrijheid”. Het overheersende morele optimisme, het zelfvertrouwen en het bewustzijn een uitverkoren volk te zijn, maakten gedeeltelijk plaats voor meer sombere en bescheiden opvattingen. Sommige klonken zelfs erg somber: niet alle Doechoborse mannen zullen verlost worden, maar slechts één van de duizend Doechoborse mannen en één uit miljoen Doechoborse vrouwen. Er zijn behalve de zichtbare ook onzichtbare Doechoboren in alle kerken, wier aantal 77 bedraagt. Er zijn ook Doechoboren, die zich niet bewust zijn, dat zij Doechoboren zijn [56].

Dat herinnert aan de zgn. onzichtbare kerk. Dit besef ondermijnde het exclusivisme van de Transkaukasische Doechoboren. De ervaring had hun blijkbaar geleerd, dat niet alles wat Doechobors was, goed was en dat er bijv. onder de Armeniërs goede mensen te vinden waren.

Hoogmoed werd als de grootste zonde beschouwd en men praatte vaker over zonde dan vroeger. Het is echter niet geheel duidelijk of zij zich ook de vraag stelden, of er behalve de gewone menselijke gebreken en de verleidingen van het vlees ook een kosmisch kwaad bestaat. Wij zijn geneigd te antwoorden: neen. Het begrip “duivel”, voor zover het bij hen voorkomt, kan gemakkelijk als hoogmoed, kwaadaardigheid en dgl. opgevat worden. Maar in sommige van hun “psalmen” klinkt weer een andere toon, die ons uit het orthodoxe geloof goed bekend is [57].

Zij stelden zich vermoedelijk nooit de vraag, of men deze wereld blij moet aanvaarden dan wel haar als onaangename gevangenis beschouwen. Hoe het ook zij: een Doechobor moet goede daden verrichten, want een geloof zonder daden is dood. Hij moet een dorstige te drinken, een hongerige te eten geven, gevangenen en zieken bezoeken....Er werd weliswaar weinig over de naastenliefde gesproken, maar hun zedenleer was sterk humanitair [58].

Hun rationele redeneringen dreigden evenwel door mechanisch, gedachteloos gebruik tot starre formules te verworden. Er waren echter ook irrationele visioenen, zoals het volgende:

“Ik sta op een been en onze steen is Christus. Ik zie boven mijn hoofd....een krans die op een regenboog gelijkt en deze krans is de eeuwige roem; ik ben in een glans en gewaad gekleed, omgord door een gouden gordel....” [59].

Deze irrationele trekken werden sterker zonder echter de overhand te krijgen.

Een apart probleem vormen de zgn. “Gadanija”, waarvan de zin ons onbekend is. Dit Doechoborse woord is moeilijk te vertalen, misschien betekende het “raadsels” of “speculaties”. Laten wij enkele ervan aanhalen:

“God bestaat sinds de eeuwigheid, maar de Alwijsheid bestond er a1 voor Hem; God bevindt zich op de berg Sion en deze berg is het geloof. Er was een tijd, toen het Woord een toevlucht bij God vond en God bij het Woord (in den beginne was het woord)....De duivel vluchtte voor het vuur. Jezus Christus voerde uit Egypte 40.000 mensen weg; de heffing van belastingen is in die tijd begonnen, toen Petrus, het bevel van Christus opvolgend, de in de ingewanden van een vis gevonden “stater” aan de ontvanger van belastingen overhandigd heeft....” [60].

Dus: ook in Transkaukasië was de Doechoborse scheppende fantasie aan het werk en men kan moeilijk van verstarring spreken. Deze beweeglijkheid van de Doechoborse leer betekend geen stijging omhoog.

De Doechoboren hadden een afkeer van alle uiterlijke vormen, voorschriften en wetten. Zij waren immers geestelijke mensen en onderdanen van God en haalden graag de woorden van de apostel Paulus aan: “Ik zal mijn wetten in hun verstand geven en in hun harten zal ik die inschrijven” (Hebr. VIII:10).

Zij konden deze vormen op den duur toch niet missen en schiepen in plaats van de oude nieuwe. Indien zij consequent gebleven waren, dan was er geen plaats voor deze, want de godsdienstoefeningen zouden dan alleen in hun zielen, die tempels van God waren, plaatsvinden. Alle andere handelingen zouden dan spontaan en zonder voorschriften en bevelen geschieden, want zij werden door God zelf geleid. Een door God geleid en volmaakt mens doet nooit kwaad. Het was echter onmogelijk om consequent te blijven, aangezien geen enkele menselijke samenleving zonder regels kan leven. Reeds hun “psalmen” waren eigenlijk een concessie aan het uiterlijke. Het voorzingen en voorzeggen van “psalmen” en gebeden op hun bijeenkomsten werd steeds ingewikkelder. Deze godsdienstoefeningen begonnen al erg vroeg in de ochtenduren. Iedereen zei bij het binnengaan: “Geloofd zij God, die zich heerlijk gemaakt heeft”. Alle aanwezigen antwoordden: “Zijn naam is groot op de hele aarde”. De mannen zaten rechts van de ingang op de banken en de vrouwen links. Elke Doechobor zong eerst afzonderlijk en daarna zongen allen gezamenlijk, wat met onderling kussen en twee of drie buigingen voor elkaar gepaard ging: “buiging voor de mens als levend beeld van God”. Ook bij de sluiting van huwelijken en begrafenissen deden de ceremoniën hun intrede [61].

De Transkaukasische Doechoboren hebben van hun leer nooit een sluitend en consequent doordacht systeem gemaakt. Er bleven tegenspraken en onopgeloste vraagstukken over en het was dan ook niet te verwonderen, dat ze daarover met nieuwsgierige vreemdelingen slechts ongaarne spraken.

De Doechoborse leiders in Transkaukasië wilden de wereldlijke wetten gehoorzamen, voor zover ze niet in tegenspraak waren met de wet van God. Zij begrepen, dat ze wat in hun wijn moesten doen. Het was echter de vraag: hoeveel water? Velen van hun geloofsgenoten waren minder soepel en tegemoetkomend dan zij. Zij vreesden terecht de confrontatie met de zich steeds meer opdringende buitenwereld en wilden hun zwakheden niet blootleggen. Een dergelijke beweeglijke bodem kon onder bepaalde omstandigheden een ideale broedplaats van nieuwe ideeën en sekten worden.
Het overlijden van Lukerija Vasil’evna Kalmykova heeft al die verborgen spanningen geleidelijk zichtbaar gemaakt en de geesten in beweging gebracht.

IV. ONRUST IN DOECHOBORIA NA DE DOOD VAN LUKERIJA VASIL’EVNA KALMYKOVA 1887-1895

A. Interne twisten in Doechoboria: Zubkov contra Verigin 1887-1893

Wij zijn nu tot ons eigenlijk onderwerp gekomen. Zoals reeds werd opgemerkt: er bestaat geen scherpe scheiding tussen de gebeurtenissen van vóór 1887 enerzijds en die van na 1887 anderzijds. De latere botsingen tekenden zich al vóór 1887 af. Zij zijn na 1887 alleen voor iedereen zichtbaar geworden. Er is echter verschil in omvang: wat v66r een aangelegenheid van kleine groepen was, breidde zich daarna over heel Doechoboria uit.

Men moet bij deze twisten drie elementen van elkaar onderscheiden:

1) de strijd om het leiderschap over Doechoboria; 2) de rol van Peter Vasil’evič Verigin en zijn volgelingen daarin; 3) de strijd om het Sirotskij dom en de daartoe behorende gemeenschappelijke eigendommen. Alle drie hangen weliswaar nauw samen en zijn van elkaar haast niet te scheiden, maar het is toch raadzaam, zich het onderscheid bewust te maken, anders is het immers niet mogelijk zich over het gebeurde een duidelijk beeld te vormen.

Het weggaan van de algemeen beminde, maar niet altijd gehoorzaamde Lukerija Vasil'evna heeft de meeste Doechoboren in opwinding gebracht. Wat zou er nu met hen geschieden? Volgens Rybin werd er overal geweend en omarmden de mensen elkaar op straat. Er vonden vergaderingen plaats, waar zij God smeekten, om hun een opvolger aan te wijzen 1.

De Doechoborse leiders in Goreloe en elders huilden zeker wat minder.

Zij hadden immers de handen vol om haar opvolging te regelen en een uitweg te zoeken uit een ongewone toestand, waarbij de toekomst van de hele Doechoborse gemeenschap op het spel stond. Lukerija liet nl. geen testamentaire beschikking na en er was bij de bekende Doechoborse afkeer van uiterlijke vormen en geschreven regels juridisch niets vastgelegd. Het ging niet alleen om het leiderschap, maar ook om het daarmee samenhangende beheer over de bij het Sirotskij dom behorende gemeenschappelijke eigendommen, die uit geld, landerijen, weiden en vee bestonden.

Laten wij voorlopig bij het leiderschap blijven. Er was reeds toen een groep mensen, die Peter Vasil’evič Verigin als opvolger van Lukerija Vasil’evna wenste. Deze was echter in de ogen van de leiders in Goreloe een “persona non grata”. Aleksej Zubkov, Ivan Baturin, Michal en Ignatij Gubanov, die tijdens Lukerija’s leven belangrijke posten bekleedden en grote invloed op de gang van zaken uitoefenden, wilden voor die “zonderling en avonturier uit Slavjanka” niet wijken. Het lag voor de hand, dat zij hem zo gauw mogelijk uit het Sirotskij dom en ook uit Goreloe, zouden verwijderen. Dat hebben zij ook gedaan. Wij weten niet of het direct op 17december 1886, bij de begrafenis van Lukerija Vasil’evna geschiedde, maar in elk geval was het kort na haar overlijden. Hij verzette zich niet hiertegen en is naar Slavjanka vertrokken.2 Malov heeft daarover een afwijkende mening, maar deze moet verworpen worden 3. Het is niet aan te nemen, dat de tegenstanders van Verigin hem tot 26 januari 1887, de dag van de verkiezing van de nieuwe leider, in Goreloe lieten wonen en van de gunstige gelegenheid geen gebruik maakten.

Aleksej Zubkov voelde zich daarna veilig en bracht gedurende de maand januari bezoeken aan de Doechoborse nederzettingen. Hij verzocht de dorpshoofden aldaar, om een verklaring te ondertekenen, dat de bij het Sirotskij dom behorende bezittingen gemeenschappelijke Doechoborse eigendommen waren. Zubkov vreesde blijkbaar, dat Russische instanties bij gebrek aan juridische regelingen deze goederen aan de Gubanovs als rechtmatige erfgenamen zouden toewijzen 4. Wij weten niet precies, wat door zijn hoofd speelde. Wilde hijzelf opvolger van Lukerija Vasil’evna worden? Er is geen bewijs voor de veronderstelling, dat hij toen al Michail Gubanov als opvolger van Lukerija wenste, gelijk Malov beweert 5.

Zubkov wilde waarschijnlijk de zaak der opvolging op de algemene vergadering van 26 januari 1887 met de overige Doechoborse leiders, dwz. ook die van Elizavetpol en Kors, overleggen. Zubkov nam tegen P.V. Verigin na diens verwijdering uit Goreloe geen andere maatregelen.

Wat deed intussen Verigin? Hij heeft zich bij de beslissing van de leiders van Goreloe neergelegd. Er is moeilijk achter te komen, of hij deze terugtrekking oprecht bedoelde dan wel of het alleen was: “reculer pour mieux sauter”.

Zijn volgelingen en vrienden waren vermoedelijk minder soepel. Zij verkondigden overal, dat Lukerija Vasil’evna Peter V. Verigin mondeling als haar opvolger aangewezen had 6.

Doechoboria heeft op 26 januari 1887 een herdenkingsfeest ter ere van de overleden leidster gevierd en bij die gelegenheid vond de verkiezing van een nieuwe leider plaats. Op deze vergadering is Peter V. Verigin door de grote meerderheid der aanwezigen gekozen 7. Men schreef later ook over erkenning en een soort kroning, in plaats van een verkiezing, maar dat is niet juist, zoals wij straks zullen zien. Hoewel er slechts een gedeelte van de Doechoboren aanwezig was, mogen wij aannemen, dat zij de “openbare mening” van Doechoboria goed vertegenwoordigden. De meeste aanwezigen hadden waarschijnlijk geen vaste voorstelling van wat er moest geschieden. De bewering echter, dat ze zich lieten meeslepen door enkele ijverige vrienden van Verigin, zoals I.F. Machortov, gewezen soldaat en lijfwacht van de Doechoborse leiders, die bekend stond als gezworen vijand van de Gubanovs, is slechts ten dele juist 8. Verigin zelf was ongetwijfeld een imponerende figuur, alleen al door zijn optreden. Hij was vaak in de nabijheid van de overleden leidster gezien en men was ervan overtuigd, dat hij als leider en opvolger aangewezen was. Hij stond bovendien als een man van morele integriteit en als godsdienstige ijveraar aangeschreven, al wist men van zijn ideeën weinig af. Hij imponeerde door zijn streng afwijzende houding tegenover de Russische staat. De meeste Doechoboren voelden zich niet al te gelukkig met de verzoenlijke houding van de mannen van de Goreloe, die vaak Russische ambtenaren als gasten ontvingen. Jaloezie van de plaatselijke leiders, vooral die van Elizavetpol en Kars, speelde zeker ook een rol. Was het niet raadzaam om de verdachte hegemonie van Goreloe te breken? Men verlangde na zoveel jaren naar verandering. Sommige Doechoborse leiders hadden geen vertrouwen in het financieel beheer van de leiders in Goreloe 9.

De bewoners van Goreloe schaarden zich echter achter hun oude leiders en wilden de nieuw gekozene niet aanvaarden. Zij kwamen meer in contact met de Russische ambtenaren en hadden beter inzicht in politieke aangelegenheden [10]. Toch heeft deze geografische scheiding slechts een beperkte betekenis: de volgelingen van Zubkov waren in grotere of kleinere groepjes over heel Doechoboria verspreid en Verigin had daarentegen ook enkele bewonderaars in Goreloe. De scheiding liep soms door families heen en kinderen maakten ruzie met hun ouders en mannen met hun vrouwen.

De familie Konkin in Slavjanka was er een voorbeeld van. Terwijl Ivan E. Konkin een van de trouwste volgelingen van P.V. Verigin was, was zijn vader E. Konkin een felle tegenstander van de laatste [11]. Deze strijd was geen sociale aangelegenheid, omdat er geen verschil bestond in rijkdom of maatschappelijke rang tussen de ene partij en de andere.

De leidende Doechoboren van beide partijen waren welvarende boeren [12].

Zubkov was door de verkiezing van Verigin onaangenaam getroffen: hij had teveel op zijn populariteit en verdiensten gerekend en het bleek nu, dat dit een illusie was. Malov beweert, dat hij de politie waarschuwde, die plotseling op het toneel verscheen en Verigin arresteerde. Hij spreekt zich echter op een andere bladzijde tegen en zegt, dat de Russische administratie met de verkiezing van Verigin tevreden was en dat Zubkov tot omkoperij zijn toevlucht moest nemen, om de arrestatie van zijn tegenstander te bereiken [13]. Hoe is dit met het voorgaande te rijmen? Malov laat hier blijkbaar, om een eenvoudig en overzichtelijk beeld te krijgen, verschillende gebeurtenissen samenvallen. De door hem vermelde arrestatie vond inderdaad later plaats en stond in verband met andere gebeurtenissen.

Wat deden nu de mannen van de “Grotere partij”, zoals zich de meerderheid ging noemen, na 26 januari 1887? Wij zullen niet ver van de waarheid zijn als wij beweren, dat zij de teugels onmiddellijk in eigen handen wilden nemen. Zij kozen kort na 26 januari 1887 Dimitrij Ležebokov en Nikolaj Cybulkin als vervangers van resp. Zubkov en Baturin. De ter beschikking staande bronnen zijn weliswaar niet geheel duidelijk of suggereren, dat deze verkiezing later geschied is, maar er is geen reden om aan te nemen, dat ze daarmee getalmd zouden hebben. De oude leiders wilden zich echter niet laten verdrijven. De leden van de Grotere partij waren door het verzet van Zubkov en Baturin geprikkeld: het kwam in Doechoboria nooit voor, dat een minderheid zich tegen de wil van meerderheid verzette.

Toch mag men in die tijd nog van geen vijandschap spreken. De leiders van de Grotere partij hoopten blijkbaar, dat zij door diplomatieke middelen erin zouden slagen, de oude leiders tot aftreden te bewegen en de Kleinere partij tot gehoorzaamheid. [14] Dat bleek niet gemakkelijk te zijn.

Peter Vasil’evič Verigin was geen ruziemaker. Toen hij de felle tegenstand van Zubkov en diens partijgangers zag, heeft hij Goreloe verlaten en is naar Slavjanka teruggekeerd. Hij streefde niet naar persoonlijke macht en was niet op prestige gesteld. Hij was niet aan het Sirotskij dom gehecht.
Het ging hem in de eerste plaats om de verwerkelijking van zijn godsdienstige idealen. Wij hebben weliswaar geen bewijzen van zijn verzoenlijke houding uit die tijd zelf, maar wij mogen het afleiden uit zijn latere houding en gedrag. Misschien dacht hij toen al aan de emigratie van zijn volgelingen uit het district van Achalkalaki naar de vruchtbare streken van het gouvernement van Elizavetpol, de Kleinere partij aan haar lot overlatend. Hij heeft deze plannen eerst in 1895 vermeld [15].

Maar zijn partijgangers dachten er anders over. Voor hen was het een kwestie van prestige. Zij waren immers niet alleen Doechoboren, maar ook trotse kinderen van de Russische grens. Voor hen betreffende het Sirotskij dom zoiets als tempel van Jeruzalem. Verigin heeft zich, blijkbaar op hun aandrang, in begeleiding van zijn gewapende lijfwacht van “kozakken” naar Goreloe begeven, om zijn rechten op te eisen. Men mag aan deze gewapende begeleiding geen grote betekenis toekennen, omdat zij nodig was wegens talrijke roversbenden. Zubkov en de Gubanovs zijn echter geschrokken, wat begrijpelijk is wegens de gespannen toestand in Doechoboria [16].

Zubkov schoof inmiddels Michail Gubanov, de broer van Lukerija Vasil’evna als haar opvolger naar voren. Zijn tegenstanders zagen in Gubanov een zwakkeling en veronderstelden, dat Zubkov in zijn naam wilde regeren. Maar Michail, hoewel hij geen sterke persoonlijkheid was, mag niet als zwakkeling gezien worden. Hij behoorde tot die middelmatige figuren, die niet tot de verbeelding spreken. Men verweet hem later dronkenschap, maar de berispers waren, wat dat betreft, niet beter dat hij. Hij moest het echter tegen de zo innemende figuur van P.V. Verigin af leggen [17].

Zubkov was door de “tocht van Verigin naar Goreloe” verrast. Hij was niet van plan om voor zijn tegenstander te wijken, omdat hij vreesde dat deze Doechoboria tot aan de rand van de afgrond zou brengen. Hij heeft om deze reden de weg gekozen, die hij als de minste van twee kwaden beschouwde en heeft het hoofd van het Achalkalaakse district gewaarschuwd, dat er in Doechoboria in verband met de aanstaande verdeling van de nalatenschap van wijlen Lukerija Vasil’evna Kalmykova onlusten uitgebroken waren, die de openbare orde en veiligheid bedreigden en hij verzocht maatregelen te treffen. Misschien heeft Zubkov er nog aan toegevoegd, dat Verigin zich voor profeet en Christus uitgaf. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat hij toen reeds tot omkoperij zijn toevlucht genomen en aan het districtshoofd vorst Sumbatov 10.000 roebels betaald heeft, omdat de laatste nogal onwennig tegen de leider van de Grotere partij optrad. Sumbatov greep in ieder geval onmiddellijk in, omdat het zijn taak was overal orde te handhaven en opstanden te onderdrukken, liet Verigin arresteren, maar had geen groot vertrouwen in Zubkov. De Russische ambtenaren waren aan onrust in de Kaukasus gewend. Wat hen echter verwonderde was de omstandigheid, dat deze waarschuwing van Doechoborse zijde afkomstig was.

Dat was voor de Russische administratie en justitie iets ongehoords. De stap van Zubkov betekende voor de meeste Doechoboren een vernedering en werkte als een schok. Hij veranderde weliswaar weinig aan de reeds bestaande, min of meer gevormde partijverhoudingen, maar verscherpte het conflict [18].

Zubkov was, niettegenstaande zijn eerzucht en gewoonte om te bevelen, vóór 1887 een geëerde en zelfs populaire figuur. Hij stond overal bekend als een begaafd, eerlijk en onbuigzaam mens, steeds vastberaden en energiek, maar ook behoedzaam. Zubkov ontving tijdens zijn ambtsperiode van de zijde van de Russische dignitarissen vele onderscheidingen, maar droeg ze nooit. Hij is zijn traditioneel Doechobors geloof steeds trouw gebleven [19].

Het moet voor een dergelijk man dan ook buitengewoon moeilijk en pijnlijk geweest zijn, om de genoemde beslissing te nemen. Zijn afkeer van en vrees voor Verigin verdrongen echter alle andere overwegingen.

De Russische politie heeft onmiddellijk ingegrepen en Verigin gearresteerd.

Men moet deze gevangenneming in de tweede helft van februari plaatsen, waarschijnlijk omstreeks de 2Oste van deze maand. Olchovskoj noemde de 26 februari, maar dat kan door de datum van de verkiezing (26 januari) beïnvloed zijn [20].

Wij weten niet waar Verigin gearresteerd is, maar het zal wel Goreloe geweest zijn, omdat bewakers in het nabijliggende Bogdanovka moesten overnachten. Merkwaardig genoeg: drie van zijn volgelingen mochten hem begeleiden. Het waren: Ivan Ivin, Aleksej Vorovev en Peter Machortov. Deze drie zullen nog later ter sprake komen.

De Russische politie wist met Verigin eigenlijk geen raad. De districtsfunctionarissen hebben hem naar een hogere instantie in Tiflis gestuurd. Maar ook deze laatste vond Verigin niet gevaarlijk genoeg en heeft hem vrijgelaten op belofte, dat hij naar Slavjanka zou terugkeren en daar blijven wonen. Zij was echter van plan om toezicht op hem uit te oefenen. Verigin is spoedig, ca. 5 maart, naar zijn geboorteplaats vertrokken [21].

De bewering van een van de redacteuren van de “Polnoe sobranie sočinenij L.N. Tolstago”, dat P.V. Verigin onmiddellijk na zijn arrestatie van februari 1887 naar Šenkursk in het gouvernement van Archangelsk verbannen is, is geheel onjuist [22], omdat P.V. Verigin nog enkele maanden na februari van dat jaar in de Kaukasus handelend optrad en daar vertoefde (zie blz. 33-35).

Het was te verwachten, dat zijn volgelingen, die zich door zijn arrestatie beledigd voelden, hem direct na zijn terugkeer in Slavjanka zouden bezoeken en met hem over de nieuwe toestand overleg zouden plegen. Dat is ook werkelijk gebeurd en deze bezoeken groeiden uit tot een vergadering van de Grotere partij. Dat geschiedde ongewild, zonder organisatie vooraf. Wat is er in Slavjanka nu eigenlijk geschied? Eerst echter een paar andere vragen.

Hoe stond het met de volgelingen van P.V. Verigin? De in januari en februari geleidelijk gevormde partij, de Grotere partij genoemd, waarbij zich ca. 15.000, d.i. ongeveer drie kwart van alle Transkaukasische Doechoboren aangesloten hadden, leek eerder op een conglomeraat van verschillende groeperingen, die om allerlei redenen verandering nastreefden. Zij hadden enkele gemeenschappelijke beginselen, o.a. een geheel onafhankelijke en negatieve houding tegenover de staat en aanvaardden P.V. Verigin als leider omdat hij de belichaming van deze houding was. De Grotere partij moet onderscheiden worden van de eigenlijke groepering rondom Verigin, die uit zijn vrienden en verwanten bestond en die, hoewel niet allen in gelijke mate, met zijn godsdienstige ideeën vertrouwd waren.

De Kleinere partij van Zubkov en de Gubanovs, die ca. 5.000 volgelingen telde, was zeker veel compacter, alleen al omdat zij de bestaande toestand wilde behouden.

In de Grotere partij was de persoonlijkheid van Verigin eigenlijk de voornaamste band. Over hem waren in Doechoboria in 1887 allerlei geruchten in omloop: dat hij zoon was van Peter Kalmykov en de met Vasilij L. Verigin getrouwde Anastasija Vasil'evna, of dat hij zoon was van Peter Kalmykov en Lukerija Vasil’evna. De laatste zou zich voor de geboorte van Peter Vasil’evič naar Slavjanka hebben begeven, aan hem in het huis van de Verigins het leven hebben geschonken en hem door deze familie hebben laten opvoeden.

Bij de geboorte van P.V. Verigin viel een sterrenregen en een wijze grijsaard zou gezegd hebben:
“Er wordt nu voor U Peter Verigin geboren. Hij zal de herdersstaf voor de hele wereld worden” [23]. Men zocht kennelijk naar een uiteraard fictieve legitimiteit. Daar de aanwijzing van Peter Vasil’evič Verigin door Lukerija Vasil’evna als haar opvolger verzonnen was, moesten zijn volgelingen andere middelen zoeken, om zijn aanspraken op het leiderschap te staven. De in Slavjanka aanwezige Doechoborse ouderlingen namen een van de genoemde legenden als officiële versie aan, nl. dat Peter Vasil’evič Verigin de zoon was van Peter Kolmykov en Lukerija Vasil’evna en dat de Verigins slechts zijn opvoeders waren. Peter Vasil’evič en zijn ouders verzetten zich niet tegen deze leugen, omdat het hun hielp een stuk verleden te verhullen en hun doel te bereiken. De in en bij het huis van Verigin in Slavjanka verzamelde Doechoboren legden de eed af in de handen van P.V. Verigin en bewezen hem groot eerbetoon. De achterdochtige Elizavetpolse politie bespiedde hem en keek toe of hij zich werkelijk voor profeet uitgaf, zoals Zubkov berichtte.

Toen de aanwezige spionnen opmerkten, dat de Doechoboren Verigin op een bijzondere wijze vereerden, werden zij achterdochtig en waarschuwden de politie.

Deze laatste arresteerde Verigin en enkele van zijn naaste vrienden opnieuw en bracht hen naar Elizavetpol over. De namen van de in Slavjanka aanwezige Doechoboren werden op speciale lijsten opgeschreven en de leden van de Grotere partij noemden zich gedurende enkele maanden “de opgeschreven Doechoboren” [24].

Men zou deze tweede arrestatie gemakkelijk met de eerste kunnen verwarren, als het niet bekend was, dat de vergadering in Slavjanka na de eerste arrestatie heeft plaatsgevonden.

De gearresteerde Verigin en zijn medewerkers werden echter spoedig wederom op vrije voeten gesteld, omdat ze eigenlijk geen strafbaar feit gepleegd hadden [25]. Het is hoogstwaarschijnlijk onjuist te beweren, gelijk Olchovskoj doet, dat de autoriteiten aan Verigin toestemming gegeven hebben, om naar Goreloe te gaan en zijn vrienden daar te bezoeken. Zij hebben het hem vermoedelijk verboden, omdat ze eventuele onlusten wilden voorkomen [26].

Grotere moeilijkheden zijn verbonden met de bepaling van de datum van de vergadering van de Grotere partij, die in Orlovka in het Achalkalaakse district gehouden is en waarbij tot de volgende stap besloten werd: F. Perepelkin, F. Rybin en I. Argatov werden gekozen, om in alle Doechoborse nederzettingen handtekeningen te verzamelen voor een verklaring, dat de bij het Sirotskij dom behorende goederen gemeenschappelijke Doechoborse eigendommen waren en dat de Gubanovs geen recht hadden, ze te erven. De voornoemde drie afgevaardigden hebben opdracht gekregen om deze verklaring aan de Russische autoriteiten te overhandigen. Merkwaardig genoeg: zij deden hetzelfde wat Zubkov vóór 26 januari had gedaan (zie blz. 29).

Deze actie moet echter gezien worden als antwoord op de houding en het optreden van de leiders van de Kleinere partij, waarover wij het straks zullen hebben (zie blz. 35). Zubkov en zijn volgelingen wilden nu echter geen handtekeningen geven. De kwestie van het leiderschap is daarbij niet ter sprake gekomen en de hele actie is waarschijnlijk buiten Verigin om gegaan, die als “geestelijke mens” voor de materiële goederen minder belangstelling toonde. Men zal deze gebeurtenissen in april 1887 moeten plaatsen [27].

Verigin trok zich van de wensen van de autoriteiten niets aan en is plotseling in Goreloe verschenen. Zubkov en de beide Gubanovs, Ignatij en Michail, zijn kennelijk geschrokken en hebben de Russische autoriteiten in Achalkalaki met aandrang gevraagd, om hem uit deze nederzetting te verwijderen. Ook de meeste inwoners van Goreloe hebben met veel tranen de Russische ambtenaren gebeden, om deze “usurpator” weg te sturen; dat gebeurde natuurlijk, om de argumenten van hun leiders kracht bij te zetten.

Het is best mogelijk, dat Zubkov en de Gubanovs bij deze gelegenheid tot omkoperij hun toevlucht genomen hebben [28].

Verigin verdween overigens zeer gauw uit het gezicht en wij weten niet, wat hij in de naastvolgende weken deed. Hij is volgens Olchovskoj eerst op 31 juni 1887 gearresteerd 29. Deze datum moet een drukfout zijn; er zal wel moeten gelezen worden “21 juni”. Dan zou zijn arrestatie plaatsgevonden hebben een dag na de arrestaties in Goreloe, waarover wij het straks zullen hebben (zie blz. 37). Het feit, dat hij in Achalkalaki gearresteerd is, d.i. niet ver van Goreloe, steunt dit vermoeden.

De Russische ambtenaren zaten met de Doechoborse kwestie wat verlegen en waren aanvankelijk niet geneigd zich met interne Doechoborse twisten in te laten. Indien zij uiteindelijk toch tot de arrestatie van P.V. Verigin overgingen, dan was het in de hoop, dat daardoor de voornaamste oorzaak van die botsingen van het toneel zou verdwijnen en dat Doechoboria tot rust zou komen. De Doechoboren golden als brave mensen en zo moest het ook blijven. Hoewel men in beginsel neutraal wilde blijven, gingen de sympathieën van de Russische ambtenaren eerder naar de conservatieve Doechoboren van het type van Zubkov uit, vooral omdat men de status quo wilde handhaven.

Men hield niet van revolutionairen van welke aard ook en Verigin maakte een “revolutionaire” indruk, hoewel hij zich rustig gedroeg. Zijn negatieve houding tegenover de staat was bekend. Vandaar zijn arrestatie en die van zijn partijgangers. De Russische ambtenaren hadden tegen de Grotere partij slechts zachte en halfzachte maatregelen genomen. Zij wensten, dat Verigin zich in Slavjanka zou vestigen en zijn aanspraken op de leiding zou prijsgeven. Eerst de dramatische gebeurtenissen in mei en juni, waarover wij straks gaan spreken, toen geen van beide partijen wilde wijken, dwongen hen tot scherpere maatregels.

Men liet de schijnbare neutraliteit varen en koos de zijde van de Kleinere partij.

Wij zouden ons vergissen, indien wij dachten, dat alleen Verigin en zijn volgelingen het initiatief in handen hadden. Ook Zubkov was in staat om te handelen en energiek te optreden. Het is ons al bekend, dat hij Michail Gubanov naar voren schoof (zie blz. 31). Zubkov heeft verder de door hemzelf opgestelde verklaring over het gemeenschappelijke eigendom van de bij het Sirotskij dom behorende goederen van vóór 26 januari (zie blz. 29) met alle verzamelde handtekeningen en zegels, vernietigd. Zijn afschuw van Verigin was daarbij doorslaggevend. Was hij van plan zichzelf van het gemeenschappelijke eigendom meester te maken of wenste hij het aan de Gubanovs als hun geërfd particulier eigendom toe te wijzen, zoals vaak beweerd is? [30]. De ons ter beschikking staande bronnen zijn op dit punt zeer tegenstrijdig. Wij zullen trachten de beweegredenen van Zubkov te begrijpen.

Zubkov was zeker geen ideale figuur. Hij had naast onbetwistbare kwaliteiten ook fouten. Hij leerde echter tijdens zijn langdurige loopbaan politicus te zijn en politiek is immers de “kunst van het mogelijke”. Zijn bedoelingen waren zeker niet alleen egoïstisch. Het welzijn van Doechoboria lag ook hem aan het hart, want zijn belangen groeiden in die jaren met die van de Doechoborse gemeenschap samen. Hij streefde een redelijke, draaglijke oplossing van de Doechoborse problemen na, die de interne stabiliteit van zijn geliefde Doechoboria zou verzekeren en die in overeenstemming was met de Russische wetten. Het was niet raadzaam om haar toekomst in handen te geven van een “avonturier” als Verigin scheen te zijn. Zubkov wilde Michail Gubanov hoofd en leider van Doechoboria maken. Hij gaf blijkbaar de hoop op, om zelf opvolger te worden. De door hem voorgestelde oplossing was in overeenstemming met het opvolgingsrecht in het geslacht van Kalmykov, dat bij gebrek aan directe nakomelingen op de Gubanovs overgegaan was. Over het “Christus zijn” van Michail Gubanov werd hoogstwaarschijnlijk niet gesproken. Zubkov had zeer ernstige redenen voor een dergelijke oplossing. Zij hing nauw samen met de kwestie van de bij het Sirotskij dom behorende gemeenschappelijke eigendommen. De laatste bestonden, zoals ons al bekend is, uit 200.000-500.000 roebels in geld (daarvan stond een gedeelte op een bank in Tiflis), twee huizen en twee desjatinen grond in Goreloe (1 desjatina = 1,092 ha) met ca. 100 koeien en 100 paarden, verder in elke nederzetting gemeenschappelijke weiden en landerijen (in Troickoe 400 desjatinen weide met 2500 schapen, in Efremovka 100 desjatinen grond) [31]. Het verschil in schatting van de geldsom hoeft niet te verbazen. De informaties zijn afkomstig van niet goed ingelichte personen en wij hebben geen middelen, ze op hun waarheid te toetsen. Wel mag men de hogere schatting de waarschijnlijkste achten. De zeer lange duur van het proces over deze goederen, waarover wij het straks zullen hebben, wordt daardoor begrijpelijk. Omdat elke Doechoborse leider over deze eigendommen naar zijn eigen believen beschikken mocht en omdat ze op naam van Lukerija Vasil’evna Kalmykova stonden, beschouwde de Russische administratie de laatste als hun eigenares. Michail en Ignatij Gubanov resp. haar broer en oom, konden, naar de letter van de wet, op deze eigendommen als rechtmatige erfgenamen aanspraken doen gelden. Zij hebben het dan ook gedaan, maar niet vóór 26 januari 1887 en niet zonder medewerking van Aleksej Zubkov. Waren zij werkelijk van plan de Doechoborse gemeenschap te bestelen? Beslist niet. Was dit wel het geval, dan hadden de Doechoboren der Kleinere partij dit nooit aanvaard. Zij hadden immers bij een dergelijke regeling alleen maar te verliezen!

De Gubanovs wilden met Zubkov allereerst een wettelijke fictie scheppen waarbij deze eigendommen de jure door de Gubanovs geërfd, de facto gemeenschappelijk Doechobors eigendom zouden blijven. Deze regeling had bovendien andere voordelen. De Russische autoriteiten waren tegen gemeenschappelijk eigendom bij de godsdienstige sekten gekant en konden gemakkelijk op het idee komen, het in beslag te nemen. De gekozen oplossing bood de mogelijkheid dit gevaar te voorkomen. Dat veronderstelde echter goede wil en zelfbeheersing van de zijde van de Gubanovs. Dat het hier niet om diefstal ging, bewijst ook de opmerking van Vasilij Pozdnjakov, een felle tegenstander van Zubkov, dat de laatste onderhandelde “....over de aanstelling van Gubanov als beheerder van het gemeenschappelijke eigendom” [32]. De bedoeling was dus dat hij slechts beheerder, geen eigenaar zou zijn.

Daarentegen is het argument, dat de Gubanovs later deze eigendommen werkelijk als gemeenschappelijk Doechobors eigendom hebben beheerd zwak, omdat deze goederen, zoals wij zullen zien, bij het gevoerde proces verloren zijn gegaan [33]. Er was toen niets meer te beheren!

Maar Zubkov had nog een ander doel: hij wilde een dergelijke oplossing ook als pressiemiddel gebruiken, om de Doechoboren der Grotere partij te dwingen zich bij hem aan te sluiten en zich van Verigin los te maken.

Hij zei tot zijn tegenstanders: “Indien jullie je bij mij aansluiten, dan blijven de genoemde eigendommen gemeenschappelijk, zoals het vroeger het geval was” [34].

De Doechoboren der Grotere partij weigerden echter voor dergelijke pressie te wijken en zij vertrouwden de leiders in Goreloe ook niet.

Het is interessant te mogen constateren, dat uit de overigens schaarse berichten over de Kleinere partij blijkt, dat later in Goreloe naast Zubkov Ivan Baturin, de beheerder van het Sirotskij dom, meer op de voorgrond trad dan de veelgenoemde Gubanovs. Wij hebben over Baturin slechts een niet al te vleiend getuigenis van Russisch-orthodoxe zijde: “Hij zorgde er steeds voor, dat de Russische ambtenaren inschikkelijk bleven. Hij was zwaarlijvig, begaafd, trots, sluw, voorzichtig, onvermoeibaar ook in wreedheid, opdringerig en hardnekkig tot trouweloosheid toe bij het nastreven van een bepaald of vastgesteld doel. Dus: een echte Doechobor” [35].

Er stak zeker een stuk waarheid in deze uitspraak, hoewel zij wat overdreven is. In het aangehaalde getuigenis spreekt blijkbaar ook de teleurstelling over de te magere resultaten van het werk van de orthodoxe missionarissen bij de Doechoboren van de Kleinere partij mee [36]. Het is opmerkelijk, dat de Doechoboren der Grotere partij en de met hen bevriende Tolstojanen over Baturin niets wisten te vertellen en zich steeds tot vermelding van zijn naam beperkten.

De Grotere partij was blijkbaar vastbesloten haar wil door te zetten en Zubkov en Baturin door de al eerder gekozen D. Ležebokov en N. Cybulkin te vervangen (zie blz. 31). Dit is hoogstwaarschijnlijk op een van de vergaderingen in mei besloten [37]. De volgelingen van Verigin hadden haast, omdat de leiders der Kleinere partij de Russische instanties verzocht hadden, de goederen bij het Sirotskij dom aan de Gubanovs als wettige erfgenamen van wijlen Lukerija Vasil’evna Kalmykova toe te wijzen. De Kleinere partij op haar beurt is tot deze actie gedreven door de genoemde actie van de Grotere partij, die de handtekeningen en zegels verzamelde (zie blz. 33-34). De handelswijze van de volgelingen van Zubkov heeft weer de dramatische gebeurtenissen van juni, waarover wij het straks zullen hebben, uitgelokt. Daar beide tegenstanders koppig en onverzettelijk waren, volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. De weifelende houding van de Russische instanties heeft de Doechoboren der Grotere partij eveneens tot een krachtige actie verleid. Was het niet raadzaam om uiteindelijk de knoop door te hakken en de Russische ambtenaren voor een voldongen feit te stellen? De laatsten zouden het hoogstwaarschijnlijk aanvaarden en voortaan de Grotere partij als de legitieme vertegenwoordiging der sekte respecteren.

Een menigte van de Doechoboren der Grotere partij heeft zich naar Goreloe begeven, om Baturin en Zubkov af te zetten en door Cybulkin en Ležebokov te vervangen. Hun hoofden waren naar alle waarschijnlijkheid verhit, omdat ze ervan overtuigd waren, dat de leiders in Goreloe de Doechoborse gemeenschap wilde bestelen. Men moet deze actie tussen 17-19 juni plaatsen, omdat er al op 20 juni arrestaties gevolgd zijn. De koppige en sluwe Baturin heeft zich blijkbaar krachtig verdedigd. Wij weten niet of het tot handgemeen kwam, maar wij mogen aannemen, dat er onvriendelijke woorden gevallen zijn. Zubkov heeft snel gereageerd: hij heeft de districtspolitieambtenaar in Achalkalaki gewaarschuwd en gealarmeerd door het bericht, dat er in Doechoboria opstand uitgebroken was en hem om hulp gevraagd. De laatste heeft gauw zijn besluit en er zijn reeds op 20 juni in Goreloe vijftig soldaten aangekomen, om het Sirotskij dom te beschermen. Op dezelfde dag zijn dertig vooraanstaande Doechoboren der Grotere partij gearresteerd. Verigin bevond zich niet onder hen. De meesten van hen zijn al gauw weer op vrije voeten gesteld, maar Dimitrij Ležebokov, Nikolaj Cybulkin en Ivan F. Machortov zijn naar het hoge Noorden verbannen [38].

Wij zeiden ai (zie blz. 34), dat P.V. Verigin hoogstwaarschijnlijk op 21 juni in Achalkalaki gearresteerd is [39]. Wij weten niet in hoeverre hij aan de gebeurtenissen in Goreloe deelnam. De tegen hem genomen maatregelen waren halfslachtig. Men heeft hem naar Tiflis overgebracht en liet hem daar vrij rondlopen. Hij woonde bij een Doechoborse vrouw, die met een orthodoxe onderwijzer gehuwd was. Maar er hebben enkele gebeurtenissen plaatsgevonden, die tot verscherping van de maatregelen tegen hem geleid hebben, nl. tot zijn opsluiting in de gevangenis van Tiflis en zijn verbanning naar het Hoge Noorden.

Toen hij bij de Doechoborse vrouw woonde, kwamen vele Doechoboren van de Grotere partij bij hem op bezoek, om op demonstratieve wijze hun aanhankelijkheid aan hem te betuigen. Hij had door zijn innemend optreden, zijn zachtmoedigheid, gepaard gaande met energie en intelligentie, en door zijn atletisch en wel gevormd lichaam grote aantrekkingskracht op mensen. De bedoeling was blijkbaar, op de Russische ambtenaren morele pressie uit te oefenen om Verigin vrij te laten. De Doechoboren van de Grotere partij hadden ook leiding nodig en moesten met hem overleg plegen, wat ze verder moesten doen. Verigin heeft toen een poging gewaagd om te vluchten. Hij is echter vrij spoedig gepakt, in de gevangenis van Tiflis opgesloten en op 29 juli 1887 naar Šenkursk in het gouvernement van Archangelsk verbannen. Er is niet achter te komen welke bedoelingen en plannen Verigin had bij zijn vlucht uit Tiflis.

Het is onwaarschijnlijk, dat hij geweld wilde gebruiken om zijn doel te bereiken. Wij zijn eerder geneigd aan te nemen, dat hij zijn volgelingen wilde matigen. De verontwaardiging der Doechoboren der Grotere partij wegens zijn verbanning was zeker groot. Olchovskoj gaat echter te ver, indien hij beweert, dat ze toen op het punt stonden om gewapenderhand in opstand te komen tegen de Russische staat. De verbittering van de Doechoboren van de Grotere partij was toen eerder gericht tegen de Doechoboren van de Kleinere partij: dezen hadden immers de Doechoborse eenheid doorbroken door de wil der meerderheid niet te gehoorzamen [40].

In ongeveer dezelfde tijd als de actie in Goreloe zijn ook de Doechoborse acties in andere Doechoborse nederzettingen van het Achalkalaakse district begonnen, vooral in Troickoe en Bogdanovka, waar zich gemeenschappelijke weiden en landerijen bevonden en waar twee krachtige dorpshoofden J.R. Kanygin en N. Pozdnjakov aan het hoofd stonden. Wij zullen over deze twee mannen later meer horen. De Doechoboren der Grotere partij, die daar sterk in de meerderheid waren, hebben al het vee van de Gubanovs van de gemeenschappelijke weiden weggejaagd, wat aanleiding tot een botsing werd. De politieambtenaar van Achalkalaki heeft daarom naar elke Doechoborse nederzetting van zijn district een afdeling soldaten gezonden, die daar enkele weken lang op kosten van de inwoners moesten leven. Zij hebben daar als in een veroverd gebied huis gehouden.

De inwoners waren verplicht aan hen gratis vee, granen en andere goederen te leveren, waartegen zij zich als trotste, van de rechtvaardigheid van eigen zaak vast overtuigde Doechoboren hevig verzet hebben. Deze haast provocerende houding van de inwoners, vooral in Troickoe, gaf de soldaten voortdurend aanleiding tot slaan en hardvochtige maatregelen. Het verzet van de Doechoborse dorpshoofden heeft tot hun vervanging door gouvernementele ambtenaren geleid. De Doechoboren waren verplicht, om voor hun onderhoud te zorgen, wat zij niet wilden doen. Er volgden nieuwe represailles. Deze ambtenaren regeerden niet overal even lang, van anderhalf tot vijf jaren: in elke nederzetting waren de toestanden anders. Het scheen alsof deze zuiver interne Doechoborse kwestie zou gaan uitgroeien tot een botsing van de Doechoboren van de Grotere partij met de Russische regering. Zover is het echter voorlopig nog niet gekomen. De volgelingen van Verigin zijn uiteindelijk tegen het einde van augustus op dit front tot rust gekomen, omdat zij ervan overtuigd waren, dat ze op andere wijze hun doel beter konden bereiken. Zij gingen met hun tegenstanders van de Kleinere partij procederen over het bezit van de eigendommen bij het Sirotskij dom. De kwestie van het leiderschap raakte op de achtergrond. De Doechoboren van de Grotere partij zijn in juli tot nog een andere stap overgegaan: zij hebben twee afgevaardigden gekozen, met wie wij al eerder kennis gemaakt hebben, nl. Ignatij Argatov en Fedor Rybin, en dezen naar St. Petersburg gezonden, om aan de ministers aldaar hun standpunt uiteen te zetten: dat de bij het Sirotskij dom behorende bezittingen gemeenschappelijk eigendom waren en dat ze niet tegen de Russische wetten gekant waren. Deze afgezanten moesten waarschijnlijk ook op de omkooppraktijken en roofzucht van Zubkov en de Gubanovs en ook van enkele Russische ambtenaren wijzen. Misschien was hun bedoeling om ook de vrijlating van Verigin te bewerkstelligen, al wordt er daarover nergens gesproken. Hun actie is echter weldra op een mislukking uitgelopen. Zij zijn nl. op het idee gekomen, om onderweg met de Russische instanties in Tiflis contact op te nemen en hen van hun actie op de hoogte te stellen. De ambtenaren in Tiflis hebben hen weldra na hun aankomst in hun stad gearresteerd en naar het gouvernement van Archangelsk verbannen. De afgevaardigden bereikten St. Petersburg derhalve niet. De Kaukasische ambtenaren konden natuurlijk niet dulden, dat iemand hen bij hun superieuren in de hoofdstad zou aanklagen [41]. Deze arrestatie vond ca. 20 juli 1887 plaats.

De gewaagdheid van de poging der beide afgevaardigden bewijst hun bravoure als “grens-mensen”. Het idee op zichzelf, om naar St. Petersburg te gaan, was niet zo dwaas. De Doechoboren waren daar een bijna vergeten groep en men liet hen aan de plaatselijke Kaukasische ambtenaren over. Dit opnieuw opwekken van de belangstelling in de hoofdstad kon echter voor de Transkaukasische Doechoboren op den duur nieuwe gevaren met zich meebrengen. In de hitte van de strijd dacht niemand daaraan.

In juli gingen beide Doechoborse partijen advocaten huren en over de gemeenschappelijke goederen een proces voeren. Men kon bij de welbekende Doechoborse onverzettelijkheid verwachten, dat het erg lang zou duren en zo is het ook geweest. Het proces heeft tot het voorjaar 1893 geduurd, bijna zes jaar lang dus. Wij weten opmerkelijk weinig over het verloop, maar dat wat wij weten, is voldoende om ons daarvan een voorstelling te maken. Het is niet nodig om dit proces in alle details te beschrijven. Het lijkt, oppervlakkig bezien, een zuiver materiële aangelegenheid, maar morele en psychologische factoren hebben daarbij toch de voornaamste rol gespeeld. De leiders van de Kleinere partij vochten als leeuwen, omdat zij tot elke prijs wilden voorkomen, dat de “avonturier” Verigin met de zijnen zich in Goreloe zouden nestelen. Zij stonden naar de letter van de wet: immers, de tot het Sirotskij dom behorende eigendommen waren op de naam van Lukerija Vasil’evna Kalmykova, geboren Gubanova, geregistreerd en Michail en Ignatij Gubanov waren haar erfgenamen.

Hun tegenstanders stonden moreel sterk, maar juridisch zwak. Iedereen wist, dat de voornoemde goederen gemeenschappelijk Doechobors eigendom waren.

Zelfs de gehaaide en gevreesde orthodoxe missionaris Skvorcov erkende het onomwonden. Er waren echter geen schriftelijke bewijzen voorhanden, om hun argumenten te staven. Zij waren gedwongen tot andere middelen hun toevlucht te nemen: verzamelen van handtekeningen van vooraanstaande Doechoboren uit 21 Doechoborse nederzettingen, bezegelde verklaringen van dorpshoofden of gewezen dorpshoofden, van Tataarse “mullahs” (een soort rechters) en orthodoxe priesters. Er werden verder 7 à 10 getuigen uit de naburige Armeense en Tataarse nederzettingen gehoord. De Doechoboren van de Grotere partij hebben eenmaal zelfs grootvorst Michail Nikolaevič, die in de jaren 1862-1881 gouverneur-generaal van de Kaukasus was, om steun gevraagd. De betwiste goederen zijn zes maal in andere handen overgegaan: nu waren ze in handen van de Grotere partij, dan weer in die van de Kleinere. Wij weten niet, in hoeverre de Doechoborse berichten juist zijn, dat de vorst Sumbatov, het hoofd van de Russische administratie in Achalkalaki, door dit proces “rijk” geworden is. De daarbij betrokken advocaten zijn het zeker wel. Het verslond grote sommen geld en er is van de eigendommen, de muren van twee gebouwen in Goreloe daargelaten, eigenlijk niets overgebleven. De letter van de wet heeft, zoals men verwachten kon, uiteindelijk gezegevierd en de Doechoboren van de Grotere partij hebben het verloren [42].

De Doechoboren van de Grotere partij voerden dit proces tegen de wil en wens van P.V. Verigin. Het is best mogelijk, dat er al vóór zijn verbanning op dit punt geschillen bestonden tussen hem enerzijds en zijn partijgangers anderzijds. Misschien waren die talrijke bezoeken en beraadslagingen in Tiflis in de laatste dagen van juni en begin juli pogingen, om tot overeenstemming te komen. Hij schreef op 6 maart 1888 uit Šenkurks aan zijn volgelingen: “...Wat de eigendommen bij het Sirotskij dom betreft: mijn beste vrienden, ik was van het begin af er tegen de zaak aanhangig te maken bij een wereldlijk gerechtshof.. ..Wacht het einde van dit rechtsgeding af en begin niets nieuws meer. Laat voorlopig hen heersen, die een dergelijke heiligschennis gedurfd hebben. O God, ik geef toe, het is niet het eerste geval bij de Doechoboren, maar ik heb het vaste geloof dat het door hen verzamelde zilver en goud hun tot verderf zal zijn. . .” [43]. Verigin was ongetwijfeld minder aan Goreloe gehecht dan zijn partijgangers in het Achalkalaakse district. Voor de laatsten was het Sirotskij dom een soort heiligdom, een nieuw Jeruzalem. Verigins geloof was niet aan een plaats of gebied gebonden. Het ging hem in de eerste plaats om het verwerkelijken van zekere godsdienstige idealen en in verband daarmee om geestelijke leiding.

Hij was bovendien bang voor bloedvergieten en waarschuwde zijn geloofsgenoten: “...God, onze Heer en genadige Vader, zal U gedachten en verlangens zenden, opdat Gij zonder morren die weg inslaat, waarvan de poort met doornige wilde rozen bezaaid is, en indien Gij U sterk en krachtig genoeg voelt en in U de hoop leeft, dan moge U God meer en meer liefde en geduld schenken; God behoede en bescherme U voor die bekoorlijke en bedrieglijke poort, waarvan de weg zo breed en gemakkelijk is, omdat, mijn beste vrienden, het einde van deze weg ellende en afgrond is met eeuwigdurende en eindeloze martelingen....en hoe verschrikkelijk en ontzettend het ook is, wat er gebeurd is, laat de wil van onze Hemelse Vader geschieden....ik ben bang en bevreesd voor Uw zwakke en wankelende geest. ..“ [43].

Het feit, dat het proces tot het voorjaar 1893 geduurd heeft, is een bewijs, dat zij zijn vermaningen niet gehoorzaamden en zodoende ook zonder geestelijke leiding bleven [44]. Verigin wilde een andere weg inslaan dan zijn volgelingen deden; hij ried hun immers aan om het proces te beëindigen en de betwiste goederen aan de Kleinere partij over te laten. Hij begreep vermoedelijk goed de psychologische bezwaren die zijn tegenstanders en vijanden tegen hem hadden en dat het hier in wezen niet om materiële belangen ging. Verigin wist ook goed, dat het moeilijk zou zijn het proces te winnen en dat een definitieve breuk tussen beide Doechoborse partijen onvermijdelijk was. In zijn hoofd rijpten toen al plannen voor emigratie van zijn volgelingen in het Achalkalaakse district naar andere streken, waar zij hun leven op naar zijn gevoel christelijke grondslagen zouden kunnen opbouwen en in vrede leven. Een dergelijke emigratie was niets nieuws in de Doechoborse geschiedenis. De vraag was slechts: waarheen? Verigins dromen hadden in die jaren geen praktische betekenis.

Een rapport van Šervašidze, de toenmalige gouverneur van Tiflis, leert ons een en ander over de gang van zaken. Volgens hem eisten de Doechoboren der Grotere partij niet alleen de teruggave van de bij het Sirotskij dom behorende eigendommen, maar ook: 1) vrijlating van Verigin uit de ballingschap; 2) dat de Russische instanties de Doechoboren der Kleinere partij ertoe zouden dwingen om het leiderschap van Verigin te aanvaarden, waarbij de laatsten in geval van verzet zouden moeten gedwongen worden naar een andere streek te verhuizen; 3) dat men de genoemde gemeenschappelijke eigendommen aan Verigin zou overhandigen. Zij zouden de emigratie van hun tegenstanders financieren; 4) dat de Russische autoriteiten hen rustig lieten leven. Zij wilden graag belastingen betalen en ook andere verplichtingen vervullen; 5) in het geval, dat deze autoriteiten aan hun verlangens niet wilden tegemoetkomen, vroegen zij om toestemming om zelf te mogen emigreren [45].

Dat wat Šervašidze beweert, is ongetwijfeld grotendeels juist, maar moet in 1893 geplaatst worden. Verigin was steeds, gehoorzaamd of niet, de leider en het symbool van de Grotere partij. Zijn werkelijke invloed was echter slechts na het proces voelbaar. Dat is uit punt 5 te bespeuren.

Men moet in 1893 ook het “bevel” van Verigin plaatsen, met de leden van de Kleinere partij, die men “Chaldeeërs” ging noemen, alle banden te verbreken. De ter beschikking staande gegevens laten ons niet toe om te beslissen, of het werkelijk een bevel van Verigin was dan wel of men het in zijn naam uitvoerde. Het mag echter gezegd worden, dat deze maatregel uitstekend paste in zijn plannen tot emigratie en consequente isolatie van de twee Doechoborse partijen van elkaar. De Doechoboren schrokken zelfs niet voor de ontbinding van huwelijken terug, als de echtgenoten tot verschillende partijen behoorden. De onderlinge haat tussen de twee Doechoborse groepen was zo groot, dat dit geredelijk uitgevoerd kon worden [46].

Wij weten niet in hoeverre deze scheiding tussen beide partijen overal uitgevoerd is. Zij was hoogstwaarschijnlijk gebrekkig in het gouvernement van Elizavetpol en vrij volledig in het district van Achalkalaki, waar zich de Doechoborse gemeenschap administratief in tweeën heeft gescheiden: één in Goreloe en andere met een residentie in Spasskoe, waartoe de meerderheid der Doechoboren van Spasskoe, Orlovka, Bogdanovka, Efremovka, Tambovka, Radionovka en Troickoe behoorde. Goreloe bestond nagenoeg geheel uit de leden van de Kleinere partij. De breuk tussen de twee partijen was tegen het einde van 1893 volledig [46].

De Doechoboren van de Grotere partij hebben daarna nog een stap verder in de richting van de consolidatie gedaan: zij hebben een nieuw gemeenschappelijk kapitaal ter waarde van 100,000 roebel bij elkaar gebracht en vier beheerders gekozen. Dezen hebben het geld aan een bank te Tiflis in bewaring gegeven. Dit alles is vermoedelijk op aanraden van Verigin geschied, maar beantwoordde aan de behoeften van de Doechoboren van de Grotere partij [47].

De twisten in Doechoboria na het overlijden van Lukerija Vasil’evna Kalmykova waren geen familieruzie en geen zuiver materiële aangelegenheid, zoals het, oppervlakkig bekeken, schijnen zou. Ideologische en psychologische factoren waren hier van de grootste betekenis. Alles draaide om het aanvaarden of afwijzen van de persoon van P.V. Verigin en sommige van zijn beginselen. Materiële aangelegenheden waren daarbij van ondergeschikte betekenis. Doechoboria, dat zijn vastigheid verloren had, zocht vergeefs naar een nieuw evenwicht. Daar de strijdende partijen niet geneigd waren tot compromis, was dit evenwicht moeilijk te bereiken.

De Kleinere partij vormde een gesloten en vrij compacte groep, gericht op het bewaren van de status quo en van het oude Doechoborse geloof. Hun tegenstanders bestonden uit verschillende groeperingen, die echter twee doeleinden gemeenschappelijk nastreefden: 1) de verkiezing van P.V. Verigin als leider van hun sekte. Dus: verandering van de status quo; 2) een onafhankelijkere houding tegenover de Russische staat dan de leiders in Goreloe innamen.

De Doechoborse overtuiging, een uitverkoren volk te zijn (hoewel in die tijd wat verzwakt) en daarnaast de eigenschappen van hardnekkigheid en taaie onverzettelijkheid, typisch voor de Russische grensbewoners, deden dit conflict zulke felle vormen aannemen.

De invloed van Verigin op de gang van zaken in de jaren 1888-1892 was verminderd, hoewel hij steeds als leider van de Grotere partij werd erkend en symbool van de Doechoborse onafhankelijkheid was. Verigin en zijn bewonderaars, die binnen de Grotere partij een afzonderlijke groepering vormden, streefden hun eigen doeleinden na. Verigins invloed werd eerst voelbaar tegen het einde van het proces in 1893 en zijn feitelijk gezag groeide daarna gestadig.

De interne twisten in Doechoboria hebben tot inmenging van de Russische autoriteiten geleid. De laatsten stonden in het begin wat onwennig en verlegen tegenover deze zaak, omdat zij gewend waren aan de Doechoboren als vredelievende en rustige mensen. Zij kozen al gauw de zijde van de Kleinere partij, omdat ze respect hadden voor de leiders in Goreloe en uit ingeboren afkeer van veranderingen. De psychologische fouten van de Grotere partij, het ongeduld van haar leiders en haar zwakke juridische positie, vergemakkelijkten hun keuze. Zij identificeerden zich echter in het begin niet geheel met de belangen van de Kleinere partij. Dit blijkt uit de halfslachtigheid van de eerste maatregelen tegen de leiders van de Grotere partij en daardoor was het proces ook mogelijk. In de loop der jaren kwamen de belangen van de Russische administratie steeds meer overeen met die van de Kleinere partij. Deze houding deed op haar beurt bij de Grotere partij een latente vijandschap tegen de wereldlijke macht en haar organen ontwaken, die later tot openlijke uitbarsting kwam; een vijandschap, die zoals wij reeds weten, bij de oudere Doechoboren nooit in deze vorm aanwezig was geweest. De eenmaal in het leven geroepen ressentimenten, waren niet meer te bedwingen.

B. Botsingen met de Russische staat

In deze paragraaf zullen slechts die botsingen beschreven worden, die geen uitvloeisel van Verigins hervormingsplannen waren en die door de latere stormachtige conflicten in vergetelheid zijn geraakt. Er moet echter aan toegevoegd worden: tussen beide soorten van botsingen is moeilijk een precieze grens te trekken, vooral omdat wij in sommige gevallen de beweegredenen van de handelende personen niet kennen. Hoe dit zij, ook deze botsingen waren van grote betekenis: zij hebben immers, evenals het vermelde proces, de Doechoboren der Grotere partij tot bezinning op hun geloof en beginselen gebracht en hun geesten voor de hervormingen van Verigin rijp gemaakt.

Of hij dan al gehoorzaamd werd of niet, de verbanning van Verigin betekende een pijnlijke belediging voor de Grotere partij. Haar voormannen deden in 1893 en misschien reeds voordien pogingen om zijn vrijlating te bewerkstelligen. Zij spaarden moeite noch geld om met hem voortdurend in contact te blijven. Dat was echter een dure aangelegenheid, omdat men voor de door Russische ambtenaren uitgereikte paspoorten grote sommen betalen moest. Zij zonden ook aan Verigin, die afwisselend in Šenkursk en Kola woonde, aanzienlijke bedragen. Daardoor is het te verklaren, dat hij in een betrekkelijke welstand leefde en zelfs veel aan weldadigheid kon doen. Het sturen van afgezanten en geld was een demonstratie van onafhankelijkheid en aanhankelijkheid aan hun leider. Zij wilden hem op deze wijze eren, zoals de orthodoxe Russen het hun wereldse tsaar deden [48] . Dat gaf aanleiding tot wilde verhalen bij de buren der Doechoboren over zijn werkelijke gezag en invloed. Men vertelde o.a. dat Verigin in Kola op een troon zat met een stralenkrans rondom zijn hoofd: rechts van hem zat de Russische gezant en aan de linkerzijde de Chinese; dat hij een menigte duivels uit de hel had ontboden, om de inwoners van Goreloe te vernietigen [49]. Dit alles, om de Doechoboren belachelijk te maken.

Verigins ballingschap was in elk geval een voortdurende bron van verbittering tegen de Russische staat.

De reeds vermelde aanstelling van gouvernementele dorpshoofden was een andere bron van onrust en verbittering voor de Doechoboren van de Grotere partij. Zij protesteerden, maar vergeefs. Het was, bij hun aangeboren trots en lange traditie van verzet, niet te verwachten, dat zij voor de eisen der Russische instanties zouden buigen. Zij wezen alle betalingen van salarissen aan de Russische ambtenaren prompt van de hand: zij waren immers geen Russen, maar Doechoboren. Het Russische bestuur moest tot gewelddadige maatregelen overgaan, alleen al omdat het een slechte invloed op de naburige bevolking vreesde die toch al in onrust verkeerde. In verschillende delen van Kaukasus braken in de jaren 1891-894 ten gevolge van hongersnood onder de boerenbevolking onlusten uit, die door het leger onderdrukt moesten worden [50].

Er werden soldaten ontboden, die in de Doechoborse nederzettingen op kosten van de inwoners moesten leven en de orde handhaven. Zij namen paarden, koeien en allerlei goederen in beslag en verkochten ze voor een derde of vierde van hun werkelijke prijs, om aan geld te komen. Het taaie Doechoborse verzet leidde tot kleine gewelddaden, die weer op hun beurt de haat van de slachtoffers deden oplaaien. De zomermaanden van 1887 en de jaren 1893-1894 waren vol van deze botsingen. Dit verzet van Doechoboren nam af en toe uitdagende vormen aan. Russische ambtenaren arresteerden groepjes van 5-30 Doechoboren en lieten hen tegen een bepaalde afkoopsom vrij. Op deze wijze werd geld bijeengebracht voor het onderhoud van de gouvernementele dorpshoofden [51]. De Doechoboren der Grotere partij waren geen geboren diplomaten. Hun rechtlijnig denken verhinderde hun, conflicten te voorkomen of concessies te doen. De Russische ambtenaren en soldaten waren aan een dergelijke trotse houding bij een Russische bevolkingsgroep niet gewend.

Men kon zich afvragen, in hoeverre Verigin dit roekeloos en provocerend optreden van zijn volgelingen goedkeurde. De ons ter beschikking staande bronnen geven geen uitsluitsel, zodat we alleen maar kunnen gissen. Waarschijnlijk lag het bij Verigin zo: hij keurde hun principieel afwijzende houding tegenover de Russische staat goed, maar keurde de provocerende vorm van optreden af. Hij was voorstander van vreedzame oplossingen en een deemoedige houding. Hij schreef op 14 oktober 1894 aan zijn broer Ivan: “Het geeft niets, ook al zullen zij met de arrestaties doorgaan; het voornaamste is, dat het voor de waarheid en ter ere van de Heer God geschiedt. Ik bid U, en dat is hoofdzaak, wees in elk geval en in alle levensomstandigheden deemoedig en zachtmoedig en God zal U in het overige helpen” [52].

Voor het juiste begrip van het conflict moet men bedenken, dat Doechoborse samenleving in die jaren in grotere mate dan voorheen werd geconfronteerd met de moderne staat, die enerzijds in het leven van zijn onderdanen in grotere mate doordrong, maar hen anderzijds ook weer beveiligde .

Er waren nieuwe reglementen nodig, om rampen als bijv. epidemieën en hongersnood te voorkomen Sommige radicale Doechoborse groeperingen waren niet in staat, om dat te begrijpen. Vandaar een reeks van botsingen, die Doechoboria in spanning hielden. Hun verzet was van principiële aard en zij waren weinig geneigd om naar de argumenten der ambtenaren te luisteren, hoe logisch en verstandig die ook mochten zijn. Voor hen was alles wat van de staat uitging slecht.

In 1892 is in Kaukasië een cholera-epidemie uitgebroken en Russische instanties hebben
maatregelen getroffen, om de bevolking te beschermen. De in het district Borčalinsk levende Doechoboren kochten carbolzuur :en medicamenten en volgden de voorschriften der Russische ambtenaren op, maar hun broeders in het district van Achalkalaki (d.i. die van de Grotere partij) wezen ze af, zeggende, dat hun “geestelijke carbolzuur” voldoende was. Het zelfde geschiedde bij de uitvoering van de verordening over verplichte waterclosetten [53].

Een ander twistpunt was het voorschrift tot oprichting van boerenvoorraadschuren voor het geval van hongersnood. De Doechoboren aanvaardden het aanvankelijk, maar de leden van de Grotere partij wezen het in de jaren 1893-1895 af, omdat het een inmenging in Doechoborse interne aangelegenheden betekende. Zij hadden immers hun eigen instelling voor geval van nood. De twisten daarover sleepten zich jarenlang voort en de Russische ambtenaren lieten tenslotte de Doechoboren van de Grotere partij hun gang gaan [54].

Er ontstond in dezelfde tijd een ander conflict tussen de Doechoboren der Grotere partij enerzijds en de Russische staat anderzijds, nl. over de registratie van geboorten, huwelijken en sterfgevallen. Deze was hard nodig wegens de invoering van de algemene militaire dienstplicht, maar ook vanwege de steeds sterkere toename van de bevolking in het Kaukasusgebied, die op een betere wijze georganiseerd en dus ook geregistreerd moest worden. Er woonden in 1897 in dit gebied al negen miljoen inwoners, waarvan drie miljoen Russen [55].

De Doechoboren hadden deze registratie vanouds afgewezen en wel om twee redenen: 1) principieel-godsdienstige. Zij wilden niet gebonden worden aan de wereldlijke maatschappij; 2) wegens hun historische ervaring: elke registratie en bevolkingstelling in de l7de en l8de eeuw betekende voor de Russische boerenbevolking verslechtering van haar positie. Was het dan niet raadzaam, om de boze Russische staat op een afstand te houden? Er is over deze “registratiestrijd” weinig bekend en wij weten niet, hoe hij afgelopen is. Het is alleen bekend, dat daarbij een zekere Vasilij Popov een grote rol speelde en dat de Doechoboren jaarlijks statistische gegevens over de toename van hun bevolking aan de Russische ambtenaren overhandigden 56 en dus inzake de registratie waarschijnlijk hun zin hebben gekregen. Zij streden met hand en tand tegen alle nivellerende pogingen van de wereldlijke staat, om hun historische persoonlijkheid aan te tasten. Zij wilden zichzelf blijven. De daardoor betaalde prijs was echter vrij hoog: jaren van haast onafgebroken spanningen, gevaren en martelingen. Dat bleef niet zonder invloed op hun zenuwen. Indien wij hun latere geestesgesteldheid willen begrijpen, dan boeten wij deze spanningen in overweging nemen. Zij hebben de Doechoboren langzamerhand rijp gemaakt voor het aanvaarden van de radicalere ideeën van P.V. Verigin. Beledigd door zijn verbanning, door de aanstelling van gouvernementele dorpshoofden, de voor hun gevoel onbegrijpelijke uitslag van het proces, waren zij vastbesloten zich aan de “oude” Doechoborse beginselen vast te klampen; beginselen, waaraan zij in de laatste decennia niet altijd trouw waren gebleven. Verigin van zijn kant wilde hun radicalisme in andere banen leiden en voor de verwerkelijking van zijn idealen gebruiken. Nu was voor hem het ogenblik aangebroken, om zijn geestelijke kracht en invloed op de proef te stellen. Maar het aanvaarden van de ideeën van Verigin heeft de Doechoboren van de Grotere partij in nog zwaardere conflicten gebracht en nog grotere gevaren doen lopen.

V. DE HERVORMINGEN VAN P.V. VERIGIN

A. De geestelijke achtergronden

In de jaren 1893-1895 werden in de Doechoborse Grotere partij hervormingen ingevoerd, die het zich onthouden van alcoholische dranken en roken, verder het vegetarisme en de invoering van gemeenschap van goederen inhielden.

Wil men de werkelijke waarde van deze hervormingen begrijpen, dan mag men niet uit het oog verliezen: a) dat ze indirect en ten dele ook direct samenhingen met andere godsdienstige en geestelijke stromingen van die tijd; b) dat ze nauw verbonden waren met de persoonlijkheid van P.V. Verigin.

De tweede helft van de l9de eeuw was, vooral na 1880, getuige van de vernieuwing van het godsdienstige en geestelijke leven in alle lagen van de Russische bevolking. Deze vernieuwing en herleving vond ook binnen de Orthodoxe kerk plaats, het obscurantisme van K. Pobedonoscev, de almachtige procureur van de Heilige Synode (1880-1905), ten spijt. Maar deze vernieuwing en herleving was nog groter buiten deze kerk. Oude sekten splitsten zich en er ontstonden nieuwe. In het zuiden en zuidwesten van Rusland verbreidden zich het zgn. Štundisme, d.i. een Russische vorm van het Baptisme en ook het echte Baptisme werd zo sterk, dat het de orthodoxe priesters met bezorgdheid vervulde. De Orthodoxe kerk en de Russische politie gingen deze sekten in de jaren 80 hard vervolgen en maakten ook speciale liederen om de bevolking te waarschuwen, zoals het volgende: “. . Laat dat kerkelijke onweer losbarsten en de kerkelijke vervloekingen worden uitgesproken; slaat door een eeuwige ban het verdoemde geslacht der Štundisten!” [1]

De Štundisten en Baptisten vormden een bedreiging voor de gemeenten van de Molokanen aan de beneden-Wolga, die door deze gevaarlijke concurrentie uit hun slaap werden gewekt.

L.N. Tolstoj begon na 1880 zijn leer te verkondigen over christelijke liefde, evangelische eenvoud, zedelijke vervolmaking en oprichting van het koninkrijk Gods op deze aarde, d.i. in onze harten.

Naast hem ontplooiden een drukke bedrijvigheid de mystisch gestemde “Bogočeloveki,” (Godsmensen) en de protestants aandoende volgelingen van P.A. Paškov.

Behalve deze grotere stromingen ontstonden talrijke kleine rationalistische, mystieke en anarchistische sekten, o.a. de Sjutaevcy, Adventisten, Jegovisten, Beguny (Lopers), Pryguny (Springers), Malevancy, Novyj Israĭl en de volgelingen van Sil'vestr Muž, om enkele te noemen.

Wij zullen op de leer van sommige van hen later terugkomen in verband met de geestelijke ontwikkeling van L.N. Tolstoj en P.V. Verigin. Hier alleen een algemene karakterisering: in hun leer waren scheppende ideeën met destructieve verenigd. Zij keurden niet alleen de staat en de kerk, maar ook civilisatie en cultuur af. Zij vereerden de natuur, het natuurlijke en het elementaire. Zij waren vaak voorstanders van gemeenschap van goederen en wezen het individualisme af. Zij waren ethisch gericht en zagen de bron van het kwaad in de mens, maar niet in de wereld. Zij waren humanitair, soms vegetariërs en asexueel gestemd. Zij vluchtten bij de bevolkingstelling van 1897 de bossen in, om aan de greep van de Antichrist te ontkomen 2.

Wij tasten, wat het aantal van deze sektariërs betreft, in het duister. De schattingen lopen (de Oud-gelovigen inbegrepen) uiteen van ca. 2 tot ca. 25 miljoen. Ook het tweede cijfer is waarschijnlijk aan de lage kant 3.

De met religieuze opwinding gevulde Russische lucht waaide naar de Kaukasus over, waarheen vele Baptisten en Tolstojanen verbannen werden. De Baptistische missionarissen, in het bijzonder E.N. Ivanov en T.O. Christunov verweten al vóór 1887 de Doechoboren hun drankzucht, afkeer van scholen en hun geringschatting van de bijbel 4. Van de Tolstojanen waren vorst D.A. Chilkov, de landedelman A.M. Bodjanskij en verschillende leden van de familie Dudčenko de meest bekende. Over hen zal later gesproken worden.

Maar de Doechoboren bleven over het algemeen doof voor hun argumenten. Wil dit zeggen, dat de latere hervormingsbeweging niet samenhing met de andere godsdienstige en geestelijke bewegingen van haar tijd? Geenszins De genoemde Baptisten en Tolstojanen hadden enig beperkt succes in Doechoboria: bij enkele intelligente en fijngevoelige Doechoboren en vooral bij P.V. Verigin zelf. Dit was van grote betekenis, want deze geestelijke elite verwerkte de invloeden van buiten in de eigen geest en gaf ze door aan de massa. Deze was zich van vreemde invloeden niet bewust. Er moet echter aan toegevoegd worden, dat deze invloeden zeer beperkt bleven.

Vooral de houding van P.V. Verigin is in dit verband belangrijk Wat deed hij intussen in beide verbanningsoorden in het gouvernement van Archangelsk, nl. Šenkursk en Kola, in de jaren 1887-1894? Wij weten daarover een en ander. Het is echter de vraag, in hoeverre de berichten, die ons ter beschikking staan, betrouwbaar zijn. Het staat wel vast, dat hij in een betrekkelijke welvaart leefde.
Hij kreeg van zijn geloofsgenoten geld genoeg (zie blz. 41-42) Zijn trouwe volgelingen, zijn broer Vasilij V. Verigin, zijn zwager Ivan E. Konkin, verder A. Vorovev, Vasilij I. Obedkov, Ivan Ivin en Ivan Ponomarev, bezochten hem vaak, hoewel dit met grote gevaren en uitgaven verbonden was. Wij zullen deze namen nog later tegenkomen. De plaatselijke bevolking beschouwde Verigin als een verbannen Kaukasische vorst, nodigde hem uit om feest te vieren of om samen op jacht te gaan Toch zouden wij ons vergissen, indien wij dachten, dat hij geheel opging in dit wereldse leven. Hij twistte met politieke bannelingen, las af en toe boeken en tijdschriften, voor zover ze voorhanden waren en in zijn smaak vielen. Wij weten niet, wat hij allemaal gelezen heeft Dat is van minder belang dan de kwestie, hoe diep hij door deze lectuur beïnvloed was. Verigin peinsde veel over godsdienstige vraagstukken. In zijn hart was hij een diep-ernstig man 5.

Hij was bezorgd over het geestelijke leven van zijn volgelingen, wat uit zijn brief van 6 maart 1888 blijkt: “Ik ben bang en bevreesd voor Uw zwakke en wankelende geest en het is niet uitgesloten, dat menigeen van U op dezelfde wijze zal handelen als de vrouw van Lot. het is best mogelijk, dat iemand van U door de geest van twijfel aan het wankelen is gebracht. Ik zeg U nog eens, dat er in de kudde van de Hemelse Vader geen schapen mogen zijn, die zich alleen als schapen voordoen. Er mag niets bestaan wat de krachten te boven gaat en iedereen moet naar zijn goeddunken zijn weg kiezen...” 6. Wij zouden misschien te ver gaan, indien wij zouden beweren, dat hij reeds toen aan de uitvoering van zijn hervormingsplannen dacht, al wijst de laatste zin in deze richting. Verigin was echter in elk geval voorstander van oprechtheid in het geloof en keurde aanstellerij en dwang af.

Daar de invloed van Verigin op de Doechoboren later zeer groot was, is zijn geestelijke ontwikkeling de sleutel tot het begrijpen van het moderne Doechoborendom, Het is niet altijd gemakkelijk te zeggen, wanneer in hem een of andere gedachte voor de eerste keer opkwam. Hij was enerzijds een vernieuwer, maar liet anderzijds de oude Doechoborse leerstellingen voortbestaan.

Traditioneel klonken vele van Verigins uitspraken, zoals de volgende:
“Men moet onze Heer God alleen sterk en vurig liefhebben en in hem geloven, omdat hij, om ons te verlossen, de buik van een maagd niet verafschuwd heeft en geleden heeft voor ons die in de nabijheid van de stad Jeruzalem leven, denkend aan Onze Heer Jezus Christus en op Zijn komst op aarde wachten met zijn heiligen. [7]

Uw broeder in Christus, de Heer en God.... Moge U de Heer verlossen met eeuwige verlossing....Onze Heer Jezus Christus en de Heilige Maagd....De Here God en Zijn ziel leven in ons, d.i. in zijn knechten, door de wederopstanding van Jezus Christus. Hij is ons als een voorbeeld gezonden. Jezus Christus was de tweede Adam, om het menselijke geslacht te doen herboren worden....Vergeefs zal alle menselijke moeite zijn, indien de mensen het voorbeeld van Christus de Verlosser niet volgen... Het is nodig, dat Christus in ons herboren wordt...Verlos ons, Heer, door eeuwige verlossing, in dit leven en ook in het volgende....Moge U de vrede en zaligheid van de Heer Jezus Christus gegeven worden en Uw lot door de bescherming van de Heilige Moeder Gods verlicht worden....Hij, de genadige....Heer Jezus Christus heeft de mens met God verenigd....” [8].

Het aangehaalde is weliswaar fragmentarisch en gezien de gewoonte der Doechoboren alles overdrachtelijk en symbolisch uit te leggen, ontgaat ons de juiste betekenis ervan. Wij moeten ons daarom tevreden stellen met het constateren, dat dit traditioneel-orthodoxe aspect van zijn leer schijnt te hebben bestaan. Verigin bestreed overigens nooit de oude Doechoborse leerstellingen.

Hij had ook eigen denkbeelden over God en de wereld, waarmee wij al kennis hebben gemaakt (zie blz. 24). Hij bracht ze in elementaire vorm naar het hoge Noorden en ontwikkelde ze verder. Men kan de hoofdgedachten van zijn eigen leer zo samenvatten: 1) God wordt met de natuur geïdentificeerd. De mens moet vertrouwen hebben in de natuur en zorgeloos leven; 2) de terugkeer van de mens tot de natuur, tot de grootste eenvoud van het paradijsleven, de verwerping van de civilisatie en de cultuur en de invoering van het nudisme; 3) een christen moet volkomen vrij zijn; 4) de verwerping van het lichamelijke werk. De mens is voor het geestelijke werk geschapen; 5) de mens is geen heer, maar gast op deze aarde. Later kwam er nog bij het idee van de doelmatigheid van deze wereld, waarin ook het kwaad zijn plaats aangewezen krijgt en Verigin sprak toen over de wetten van de natuur, die wij moeten gehoorzamen.

Verigins afkeer van civilisatie en zijn verlangen, naar het paradijs terug te keren, hadden psychologische achtergronden. Hij hield veel van fruitbomen, die hem in de tijd van bloei of oogst aan het paradijs deden denken. Na de onderdrukking van de opstand van Šamil, sedert 1860, werden hele streken ontvolkt en vele boomgaarden verwilderden of gingen te gronde. De Groot-russische kolonisten, die de Bergvolken of Tataren moesten vervangen en die niet van fruitbomen hielden, velden vele fruitbomen en ploegden de grond om. Voor de toen jeugdige P.V. Verigin was dat naar alle waarschijnlijkheid een schok. Was deze woestenij en vernietiging van het schone de geroemde civilisatie? [9].

De meeste leerstellingen van P.V. Verigin hadden hun wortels in de oude Doechoborse leer of waren geheel zelfstandig gevormd; enkele van hen waren naar alle waarschijnlijkheid van Prygunse herkomst. Wij zeggen het met een voorbehoud, omdat de leer van de Prygunen en de met hen verwante Obščie (de Gemeenschappelijken) nog niet voldoende is onderzocht en er op dit terrein enige verwarring heerst. Van Prygunse herkomst waren waarschijnlijk de ideeën van de volstrekte vrijheid van de christenmens, de overbodigheid van het lichamelijke werk, het vegetarisme en misschien ook het nudisme, het niet gebruiken van suiker en het niet drinken van thee. Deze Prygunen hadden echter ook gedachten, die voor Verigin onaanvaardbaar waren: zij hielden de bijbel in ere en zonden graag hun kinderen naar de “wereldse scholen”. Verigin kende in elk geval de bij Šemacha en Lenkoran in Transkaukasië levende Prygunen en ook hun leider Michail G. Rudometkin, die ca. 1865 als “tsaar” gekroond is en onder de naam “Komar” (Mug) bekend stond [10].

Er kon echter van een slaafse overname geen sprake zijn. Verigin vergeestelijkte de nogal ruwe bouwstoffen, die hij van de Prygunen ontving.

In het paradijs van Verigin is geen plaats voor de heilige luiheid: het lichamelijke werk wordt door het geestelijke vervangen.

P.V. Verigin bleef enige tijd afkerig van het drinken van thee. Een medegevangene in de gevangenis van Moskou schreef op 5 december 1894 in zijn dagboek: “Ik heb thee gezet en hem uitgenodigd om met ons te komen drinken. Verigin heeft het afgewezen zeggende, dat hij hem al lang niet meer drinkt, omdat hij thee als schadelijk voor hem beschouwt...” [11].

Dit wordt ook door de orthodoxe missionaris V. Skvorcov bevestigd, die door de Transkaukasische Molokaan T.S. Charitinov vrij goed ingelicht was [12] Wij vinden Verigins opvatting over voeding en drank weergegeven in de door hem aan zijn geloofsgenoten geschreven geloofsbelijdenis: “lz oščbich vzgljadov Obščiny Vsemirnago Bratstva” (Uit de algemene opvattingen van de Gemeenschap der Universele Broederschap), van 2 september 1896, waarvan art. 9 luidt:

“De hoofdgrondslag van het menselijke bestaan vormt de energie van de gedachte of het verstand. Als stoffelijke voeding dienen: lucht, water, fruit en groente” [13].

Dus: niet alleen geen bedwelmende dranken, niet roken en geen vlees, maar ook geen melk, geen thee en geen brood, want “men kan zeggen, dat granen voor de voeding van de vogels bestemd zijn...” [14].

Wij komen op enkele van deze dingen nog terug bij de bespreking van de Invloed van L.N. Tolstoj en diens leerlingen.

Over de mate van de Tolstojaanse invloed op de Doechoboren van de Grotere partij is vroeger veel gestreden. De Orthodoxe en ook andere “historici” beschouwden de volgelingen van P.V. Verigin als Tolstojanen [15]. De Tolstojaanse “historici” waren, wat het invloedvraagstuk betreft, meestal van andere mening, hoewel zij later wel de invloed van hun leermeester op P.V. Verigin en diens partij toegaven.

Zij waren ervan overtuigd, dat juist omgekeerd deze Doechoboren Tolstoj beïnvloedden. De Tolstojaan A. Maude worstelde met dit probleem [16].

Drie omstandigheden mogen daarbij niet over het hoofd gezien worden: 1) dat de leer van Tolstoj nooit is vastgelegd en in de loop van jaren veranderingen onderging, hoewel de voornaamste gedachten dezelfde bleven; 2) dat de leer van L.N. Tolstoj in zekere mate op de Doechoborse leek; 3) dat het niet Tolstoj zelf was, die het eerst met de Doechoboren in aanraking kwam, maar zijn naar Transkaukasië verbannen of aldaar wonende leerlingen en volgelingen.

De verwantschap in de leer kwam gedeeltelijk daardoor, dat L.N. Tolstoj in zekere mate door de mystiek gestemde Bogočeloveki (Godsmensen), de met de Doechoboren verwante Molokanen en door Vasilij K. Sjutaev gevormd werd. De laatste, een intelligente boer uit het gouvernement van Tver, rationalist, anarchist en mysticus, sterkte Tolstoj in zijn opvattingen, die toen nog vaag, half onbewust, aan het groeien waren. Met zijn eenvoudig optreden werd Sjutaev voor Tolstoj het voorbeeld van een Russische boer en een ideale christen. De Molokanen werden mettertijd minder aantrekkelijk, omdat ze te veel aan de bijbel vasthielden. Tolstoj nam uit de leer van al die genoemde richtingen slechts over datgene wat hem aansprak en bij hem weerklank vond.

Wij vinden bij Tolstoj ca 1890 de volgende gedachten: God is een onpersoonlijk, onbegrensd wezen Hij is, of beter gezegd, Hij manifesteert zich aan ons als geest, rede en liefde. Hij woont in ons, ja onze ziel is een deeltje van God.

Jezus van Nazareth was een mens. De kern van de christelijke leer vormt de Bergrede en de uit deze voortvloeiende humanitaire beginselen. Wij moeten streven naar de oprichting van het koninkrijk Gods op deze aarde, d.i. allereerst in onze zielen. Eerst moeten de mensen goed zijn, dan zal de wereld vanzelf veranderen. De inhoud is belangrijk, niet de vorm. Tolstoj verwierp de staat en de kerk met hun wetten en alle instellingen, omdat ze alleen maar geweld meebrengen en het geweld dienen. Hij was een christelijke anarchist en pacifist Wij moeten geen weerstand bieden aan het kwaad; een christen moet andere mensen meer liefhebben dan zichzelf; men moet streven naar zedelijke vervolmaking en een zo groot mogelijke evangelische eenvoud. Als een van de “boetedoende edellieden” ging Tolstoj de Russische boer idealiseren en was hierin een voortzetter en leerling van de Narodniki. Maar de Jasnopoljaanse wijze wilde consequent zijn en ging als een boer leven. Hij was zelfs van plan uit zijn huis weg te trekken, om niet als een uitbuiter te moeten leven. Zijn overgevoelig geweten en eerbied voor het leven leidden tot vegetarisme, want men mag geen levend wezen doden. De mens moet scheppen en niet vernielen. Zijn brieven zijn vol van de woorden “liefde” en “vervolmaking”. De moraal van Tolstoj was in wezen somber en ascetisch.

Het ligt voor de hand, dat hij het drinken van bedwelmende dranken en het roken veroordeelde. Hij koesterde wantrouwen jegens de wereldse kunsten en wetenschappen. De enige ware wetenschap was: hoe men als een christen leven moet. De rest leidt tot hoogmoed, schept afstand tussen de mensen onderling en maakt het hun moeilijk elkaar te begrijpen. De seksualiteit is een kwaad en moet tot een minimum beperkt worden. Het einddoel moet zijn: een geleidelijke vernietiging van dit aardse leven en de verheffing van de mensen tot engelen. De leer van Tolstoj was op dit punt echter vaag en hij sprak op andere plaatsen over de oprichting van het koninkrijk Gods op deze aarde. Tolstoj trachtte nooit de geheimen van God te ontraadselen. Bij hem viel de nadruk niet op de eschatologie, maar op de zedenleer. Wij moeten de wil van God gehoorzamen, d.w.z. onze naasten zo liefhebben als onszelf en liefde tot God koesteren.

De leer van Tolstoj geleek op de Doechoborse, vooral in de negatie van de kerk, kerkelijke leer en de wereldlijke instellingen, maar ook inzake hun houding tegenover de moderne civilisatie.

Er is al gezegd, dat de Doechoboren eerder met de leerlingen van Tolstoj in aanraking kwamen dan met hem zelf. Laten wij nu op deze leerlingen onze aandacht vestigen. Wij verstaan onder het begrip “leerlingen van Tolstoj” al die mensen, die zijn levensbeschouwing en zedenleer min of meer overnamen en naar de eisen hiervan trachtten te leven. Wij zeiden: min of meer. Tolstoj heeft zijn leer nooit vastgelegd of scherp geformuleerd, hij verzette zich tegen de vorming van een sekte en lang niet alle bewonderaars namen zijn gehele leer over. Men mag ook spreken van een soort “half-Tolstojanen”. Tot dezen behoorden ook vorst D.A. Chilkov en AM. Bodjanskij, die in verband met de Doechoboren vaak genoemd werden. Over deze beiden moet nog iets naders gezegd worden.

D.A. Chilkov heeft de Doechoboren voor de eerste keer in 1878 gezien en kwam diep onder de. indruk van hun leer. Hij werd vooral geboeid door de redeneringen van de inwoners van Troickoe, dat de mens een levende ikoon was en om deze reden niet geslagen mocht worden [17]. Hij is mettertijd een soort Tolstojaan geworden en is in januari 1892 wegens zijn christelijk anarchisme en bescherming van de Štundisten, naar Baškičet in Transkaukasië verbannen. Baškičet was een Doechoborse nederzetting in het district van Borcalinsk van het gouvernement van Tiflis. De inwoners ontvingen hem koel en hielden hem op een afstand. Hij slaagde er niet in om er achter te komen, wat zij precies geloofden. Chilkov klaagde daarover later aan Aylmer Maude [18].

De aandacht van Chilkov werd gauw afgeleid door andere sekten, vooral de Štundisten en hij werd veel te veel in beslag genomen door de tegenslagen in zijn persoonlijk leven dan dat hij zich steeds met de Doechoboren kon bezighouden. Chilkov stond weliswaar vijandig tegenover kerk en staat, maar aanvaardde graag de moderne civilisatie. Hij was minder ascetisch dan zijn leermeester, was wat wereldser en had meer begrip voor de praktische noden van het leven. Hij neigde sterk tot een soort christelijk communisme. Hij was afkerig van een geforceerd en onnodig martelaarschap [18].

Zijn invloed op de Doechoboren was naar alle waarschijnlijkheid zeer beperkt en lag eerder op het gebied van het materiële leven dan op het geestelijke. Toch mag men ook dit laatste niet geheel uitsluiten. Chilkov verspreidde onder de Doechoboren de geschriften en tijdschriften van de Tolstojanen, vooral van de uitgeverij “Posrednik”. Daar er toen slechts weinige Doechoboren konden lezen en zij de gedachten van buitenstaanders wantrouwden, was het effect van deze actie niet bijzonder groot. Van grotere betekenis waren zijn discussies met hen, waarin hij hen aanspoorde tot gemeenschap van goederen, zich te bezinnen op hun levensbeginselen en de dagelijkse praktijk en tot het corrigeren van de moeilijk begrijpelijke “psalmen.” Hoewel de met hem discuterende Doechoboren hem niet in alles volgden, ontstond er bij hen het gevoel, dat er in hun leven iets moest veranderen, om Doechoboria uit zijn lethargie op te wekken en het morele peil omhoog te brengen. Wij zullen niet ver van de waarheid zijn als wij beweren, dat zelfs de aanvaarding van deze beperkte invloed slechts met de goedkeuring van P.V. Verigin geschiedde. De laatste was de opperste autoriteit in zaken van geloof, een positie, die hem niemand van de hervormingsgezinde Doechoboren betwistte.
Ongeveer hetzelfde als van Chilkov mag van A.M. Bodjanski gezegd worden. Deze Tolstojaan en boetvaardige edelman uit het gouvernement van Charkov is in september 1892 voor de tijd van vijf jaar naar Transkaukasië verbannen.

Hij woonde eveneens in het district van Boralinsk en was slechts een half-Tolstojaan. Bodjanskij droomde van gemeenschap van goederen en vrouwen, maar was anderzijds een goede technische raadgever. Hij wist de sympathie van de Doechoboren te winnen, verzamelde hun psalmen en schreef ze op 19 . Hij had eveneens een afkeer van onnodig martelaarschap en ascetisme. Toen de Doechoboren in 1895 in botsing kwamen met de Russische staat, vond hij hun vervolging en leed onnodig en zocht naar een redelijke oplossing door emigratie. Tolstoj wees zijn plannen af; een christen mag nooit het leed ontvluchten en het juk afschudden, dat God op zijn schouders heeft gelegd. Alles wordt door leed en in leed geboren, het koninkrijk Gods niet uitgezonderd. Vervolgingen stellen de echtheid en zuiverheid van ons geloof op de proef en maken aanstellerij onmogelijk [20] .

Men kan moeilijk beweren, dat Bodjanskij de Doechoboren van de Grotere partij tot botsingen met de Russische regering aangespoord zou hebben. Hij had een zekere mate van invloed op hen, maar deze was van beperkte betekenis.

Wij weten niet hoe groot de invloed van de familie Dudčenko op de Doechoboren was. Deze familie behoorde tot de echte Tolstojanen en schijnt geliefd te zijn geweest bij de Doechoboren [21]. Wij zullen echter niet ver van de waarheid zijn, als wij haar directe invloed niet al te hoog aanslaan. De Doechoborse trots verzette zich tegen het volgen van vreemde voorbeelden. Er was echter een indirecte invloed. De Doechoboren voelden, dat ze hun morele superioriteit verloren hadden en dat hervormingen noodzakelijk waren.

De overige Russische Tolstojanen in de Kaukasus leefden opgesloten in hun communes in Nalčik, Lysaja Goro, Kutaîs en Elizavetpol, streefden naar een ideale samenleving, maakten ruzie onder elkaar en hadden geen tijd voor de Doechoboren over [22].

De betrekkingen van de Georgische Tolstojanen tot de Doechoboren begonnen eerst in de zomer van het jaar 1895. Dit betekent, dat de voornaamste representanten van deze, E.P. Nakašidze en Ilja Nakašidze, geen invloed hadden op het ontstaan van de hervormingsbeweging onder de Doechoboren [23].

In het algemeen mag gezegd worden, dat de invloed van de in Transkaukasië wonende Tolstojanen op de Doechoboren zeer beperkt was en eerder indirect. Enkele consciëntieuze Doechoboren gingen behoefte voelen aan een ingrijpende vernieuwing, opdat de Doechoboren dat zouden worden, wat ze meenden te zijn: een uitverkoren volk en zonen van God. Hun invloed op de rest van de leden van de Grotere partij zou klein zijn geweest, als Verigin hen niet door zijn autoriteit had gesteund. Maar er moet gezegd worden: niet zij, maar P.V. Verigin was belangrijk.

De directe invloed, voor zover die bestond, ging via de verbannen opperste leider. Daarom is het belangrijk te weten, in hoeverre hij door L.N. Tolstoj beïnvloed was. Hij wist in zijn verbanningsoord zeker over de uitgaven van “Posrednik” [24]. Het is echter moeilijk na te gaan wat hij gelezen had en wat op hem enige indruk gemaakt had. Daar Tolstoj zijn ideeën eerst na 1890 scherper formuleerde, mag men zijn invloed op Verigin eerst in 1892-1893 verwachten. Deze ontkende dat hij toen Tolstoj gelezen had. Wij zien echter uit sommige van zijn brieven, dat hij in die jaren met de ideeën van Tolstoj wel kennis heeft gemaakt [25]. Hij schrijft weliswaar op 3 november 1895 aan I.M. Tregubov: “... Zend mij, indien mogelijk, “Het koninkrijk Gods is binnen U” toe, maar ik wou eigenlijk het gehele werk van Lev Nikolajevič bestellen, omdat ik het nog niet gelezen heb. .” en op 4 januari 1896 aan N.T. Izumčenko:

“. .Ik heb zijn werken nog niet gelezen. Ik weet alleen van horen zeggen, dat hij het bestaansrecht van de hedendaagse civilisatie ontkent..” [26], maar het is haast ondenkbaar, dat Verigin in 1892-1893 over Tolstoj niets gehoord zou hebben. Hij kon van hem horen bij de gesprekken met de politieke en godsdienstige bannelingen. Het drong echter niet diep genoeg in hem door en hij was zich daarvan slechts half bewust. Maar er was nog een reden, waarom hij dat ontkende: het beviel hem niet dat vele lezers de gedachten van Tolstoj op slaafse wijze overnamen, voor vruchten van eigen denken uitgaven, zonder daaraan iets nieuws en eigens toe te voegen. Zijn Doechoborse trots stond hem niet toe, om als een papegaai Tolstoj na te praten.

Verigin las echter het “Koninkrijk Gods is binnen U”, evenals Tolstoj’s andere belangrijke werken hoogstwaarschijnlijk eerst na 1895. Het lezen van de werken van Tolstoj betekende echter nog niet, dat Verigin door de laatste beïnvloed was. We moeten dit nog wat preciezer nagaan.

Wij zouden ons zeker vergissen, indien wij dachten, dat de gehele Doechoborse hervormingsbeweging aan de invloed van Tolstoj op Verigin toegeschreven moet worden. Deze beantwoordde aan de innerlijke behoeften en noden van een klein deel van de leden der Grotere partij. Zij werden in hun voornemen alleen maar gesterkt door de Tolstojaanse propaganda en ideeën, die overigens met die der Doechoboren in sommige opzichten sterk verwant waren. Verigin was echter een middelpunt en belichaming van dit streven naar hervormingen, als geestelijke raadgever.

P.V. Verigin begon in 1893 met zijn hervormingen. Deze hielden in: onthouding van alcoholische dranken en van het roken, verder vegetarisme, gemeenschap van goederen en weigering van de militaire dienstplicht. Het waren oude Doechoboren beginselen, op het vegetarisme na. Verigin stelde ook dit laatste als oud-Doechobors voor, omdat de Doechoboren van toen vreemde invloeden zeer ongaarne aanvaardden. De vernieuwing geschiedde onder de leus van terugkeer tot de oude Doechoborse beginselen, die door de moderne Doechoboren verlaten waren.

Daar Verigin de voornaamste geschriften van Tolstoj eerst na 1895 las, konden zijn principes moeilijk van Tolstojaanse herkomst zijn, hoewel men ze ook in de leer van Tolstoj vinden kan. Het vegetarisme, de gemeenschap van goederen, het zich onthouden van roken en drinken, kon Verigin gemakkelijk bij andere sekten en geestelijke bewegingen vinden, bijv. bij de Prygunen en Chlysten. Daarvoor had hij L.N. Tolstoj niet nodig.

De geschriften van Tolstoj werden eerst in latere jaren van betekenis voor de Doechoborse beweging. Zij sterkten de Doechoboren bij hun hervormingen en hun strijd. Het was voor de hervormingsgezinde Doechoboren prettig een beweging te vinden van verwante zielen, die, naar het leek, dezelfde doelen nastreefden. Conclusie: de ideeën van de hervormingsgezinde Doechoboren waren niet van Tolstojaanse herkomst. Zij waren of van oud-Doechoborse oorsprong of kwamen van andere sekten. De Tolstojanen beïnvloedden de Doechoboren vóór 1895 indirect: zij waren een stimulans, een uitdaging. Wij moeten ook in het oog houden dat de gemeenschap van goederen, het vegetarisme, de onthouding van roken en drinken en de weigering van de militaire dienstplicht niet slechts bij de Tolstojanen en de Doechoboren te vinden waren, maar dat men ze bij allerlei godsdienstige en geestelijke stromingen van het toenmalige Rusland aantrof. Het lijkt alsof hun herleving en invoering in Doechoboria een deel was van een machtige, geheel Rusland omvattende beweging. Toch is de onderlinge samenhang tussen de verschillende stromingen moeilijk te bewijzen.

Het feit, dat de voornaamste ideeën van P.V. Verigin en de hervormingsgezinde Doechoboren niet van Tolstojaanse herkomst waren, betekent geenszins, dat de eersten niet later in zekere mate door L.N. Tolstoj en diens volgelingen beïnvloed zijn.

L.N. Tolstoj wist al vóór 1894 van de Doechoboren een en ander af. Zijn leerlingen en kennissen schreven hem over deze merkwaardige sekte, meestal in gunstige zin, maar hij schonk daaraan geen overdreven aandacht. De ervaringen met de Molokanen en V.K. Sjutaev hadden hem geleerd voorzichtig te zijn bij de beoordeling van de sekten. Zij schenen soms anders te zijn dan ze in de werkelijkheid waren [27]. Tolstoj maakte eerst tegen het einde van 1894 nader kennis met de Doechoboren. P.V. Verigin is in 1894 uit Šenkursk naar Obdorsk in Noordwest-Siberië achter de poolcirkel overgeplaatst en vertoefde van 4 t/m. 9 december van dat jaar in de Moskouse centrale gevangenis. Daar heeft hij kennis gemaakt met volbloed Tolstojanen, zoals de anonieme schrijver van het dagboek “Iz tjurmy” (Uit de gevangenis), die hoogstwaarschijnlijk de voornaam Nikolaj droeg, verder met Nikolaj T. Izjumčenko, Evgenij I. Popov en een zekere A.S.D. (waarschijnlijk Aleksej Semenovič Dudčenko) [28].

Popov was de meest intelligente van alle leerlingen van Tolstoj, hoewel hij zich niet op de voorgrond stelde. Izjumčenko gold als een martelaar en held. Hij is naar Berezovo, niet ver van Obdorsk, verbannen en Doechoboren, die Verigin gingen bezoeken, brachten vaak eerst bij hem een bezoek. P.V. Verigin heeft in Moskou met de genoemde Tolstojanen een vriendschap gesloten, die jarenlang duurde. Hij raakte steeds beter vertrouwd met de ideeën van Tolstoj. Evgenij I. Popov waarschuwde zijn leermeester, dat Verigin in Moskou vertoefde en wilde een ontmoeting van beide mannen organiseren. Hij is er niet in geslaagd, daar de Doechoborse leider al op 9 december uit Moskou moest vertrekken. Tolstoj was erg benieuwd, omdat hij over de toen reeds op gang zijnde Doechoborse hervormingen had gehoord. Hij, Popov en P.I. Birjukov hebben op de genoemde dag in het hotel “St. Petersburg” met andere Doechoboren gesproken: met Vasilij, een broer van P.V. Verigin, Vasilij G. Vereščagin en Vasilij I. Obedkov, drie naar Doechoborse. maatstaven krachtige figuren en voorstanders van geestelijke vernieuwing. Tolstoj en zijn leerlingen kwamen direct onder de indruk en bekoring van hun mooie statige lichamen en hun diplomatiek en vriendelijk optreden. Hij had de indruk, alsof deze, zich bescheiden en waardig gedragen mannen tot een ander ras behoorden. Hij en zijn leerlingen begonnen met de Doechoboren over hun leerstellingen te spreken. Zij antwoordden op de meeste vragen van L.N. Tolstoj over de oorsprongen van geweld, eigendom, vegetarisme, kerk, instemmend met zijn opvattingen. Zij praatten met elkaar ongeveer een uur: lang genoeg voor een algemene oriëntatie en kort genoeg om een illusie te doen ontstaan, dat de Doechoboren eigenlijk Tolstojanen waren. Het was natuurlijk in een uur tijds niet mogelijk om in details te treden. Vasilij V. Verigin vroeg om Tolstojaanse geschriften [29]. Hij keerde samen met Vasilij G. Vereščagin naar de Kaukasus terug en V.I. Obedkov vertrok in de richting van Siberië om met P.V. Verigin contact op te nemen [30].

De door Tolstoj aan Vasilij V. Verigin geschonken geschriften, in het bijzonder “Het koninkrijk Gods is binnen U” bleven, gelijk wij zullen zien, niet zonder invloed op sommige Doechoborse leiders en dit vond zijn weerklank in enkele Doechoborse psalmen [30].

P.V. Verigin is in maart 1895 in Obdorsk aangekomen [31]. Hij las o.a. de werken van Nekrasov, Lučickij, in de tijdschriften “Novoe Slovo”, “Russkie”- en “Moskovskie Vedomosti”, “Nedela”, maar ook kleine Tolstojaanse geschriften zoals “O kompromise” (Over het compromis), “Fedon”, “Na cholere” (Over de cholera), “Bogu ili mamone” (Aan God of aan Mammon) en zeker ook enkele van de voornaamste werken van L.N. Tolstoj, al weten wij niet, welke hem bereikten en welke door de censoren tegengehouden en in beslag genomen zijn [32].

P.V. Verigin las in Obdorsk de geschriften van Tolstoj, anders dan voordien, met een grotere aandacht. Daarom zijn eerst in die tijd Tolstojaanse invloeden op zijn leer merkbaar, al blijft het de vraag, hoe groot deze invloed was. Wij moeten nu enige aandacht aan de ideeën van P.V. Verigin in deze tijd besteden.

Tolstojaanse invloed is merkbaar in Verigins leer over God: hij spreekt over het ideaal van de liefde zelf, die belichaamd was in Jezus Christus. Indien wij naar de wil van Onze Heer en Vader, onze God, leven, leeft Hij in ons en doet ons herleven [33]. Wie sprak meer over het vervullen van de wil van God en over de liefde dan Tolstoj? Wij zoeken vergeefs naar dergelijke formuleringen in oude Doechoborse psalmen.

Tolstojaans klinken ook andere uitspraken van P.V. Verigin: “Wij stellen ons God als een Onbegrensde Liefde voor. Door de kracht van deze onbegrensde, alomvattende liefde wordt al het zijnde in stand gehouden. Het kwaad vernietigd, de liefde is scheppend....Wij verstaan het zo, dat wij, als wij liefde verwerven, God in ons hart verwerven....Doordat wij liefde hebben, verwerkelijken wij de liefde tot God....Wij erkennen de Waarheid als God [34]. Dat klinkt bijna zo als de woorden van Tolstoj in zijn werk “O smysle žizni” (Over de zin van het leven), hoewel Verigin andere woorden gebruikt [35].

Betekent het, dat Verigin, gelijk Tolstoj deed, de menselijke ziel als deel van God beschouwt? [36]. Slechts één uitspraak later in Canada wijst in deze richting [37]. Verigin spreekt nooit van deeltjes van God, die naar elkaar streven, gelijk het Tolstoj doet.

Er is overigens een verschil tussen de opvattingen van God bij Tolstoj enerzijds en die van Verigin anderzijds. Tolstoj zegt nooit wat God is, maar ziet in de Liefde en Waarheid twee uitingen van Zijn aanwezigheid. Voor hem is niet belangrijk wat God is, maar wat Hij wil [38] . Verigin vat God op als Liefde en het Leven zelf. In zijn “Algemene opvattingen” van 2 september 1896 staat geschreven: “De leden van onze gemeenschap verstaan onder het begrip God: de kracht der liefde en van het leven, de oorsprong van al het bestaande....In elk afzonderlijk ding is leven, d.w.z. God, in het bijzonder in de mens....” [39].

Deze opvatting is verwant met de oud-Doechoborse opvatting van God, nl. als goddelijke krachten. Verigin nam blijkbaar de opvattingen van Tolstoj in zekere mate over, maar paste ze aan de Doechoborse leer aan.

Beide denkers waren niet metafysisch noch ontologisch, maar ethisch gericht. En juist op dit gebied zijn verschillen te merken. Verigin stond lang niet zo negatief tegenover het aardse leven en het huwelijk als Tolstoj.

De Doechoborse leider schreef: “Ons lichaam is ons niet gegeven, om er strijd mee te voeren of opdat het onze ziel in verleiding brengen zou. Ons lichaam is de kleding van onze ziel en wij moeten de Schepper er dankbaar voor zijn, dat Hij aan ons een dergelijke bedekking geschonken heeft. En werkelijk, indien de mens zichzelf niet kunstmatig door schoonheidsmiddelen, kleding en vele andere dingen misvormt, is hij in zekere mate zelfs mooi. De grofste wijze van misvorming en bederf is de dronkenschap....Het voornaamste is, dat de geest over het lichaam heerst en niet omgekeerd....Het lichaam is ons tot vreugde en niet voor de strijd gegeven....De mensheid heeft deze aan haar door God geschonken vreugde in de loop van de tijd verloren. Christus heeft haar doen herleven....Wij moeten ook ons lichaam liefhebben en vervolmaken, maar niet zozeer, dat wij daarvan de grondslag van ons leven maken. Het is nodig om het bestaan van ons lichaam te verzekeren voor het leven van de geest.... Maar wij gebruiken onze geest in dienst van het lichamelijke leven.” [30]. Hier is een zelfstandige denker aan woord en men kan hier geen invloed van Tolstoj bespeuren, met uitzondering van het begrip “vervolmaking”. Verigin sprak veel over de vervolmaking, in het bijzonder de geestelijke en volgde daarin ongetwijfeld het voorbeeld van Tolstoj [41]. Maar deze overeenstemming was alleen maar een schijn. Terwijl Tolstoj onder dit begrip een geleidelijke losmaking van deze wereld verstond, gepaard gaande met de toename van liefde en toenadering van alle levende wezens tot elkaar, streefde Verigin naar een geleidelijke terugkeer tot het oorspronkelijke aardse paradijs en de Natuur-God [42]. Deze terugkeer tot de vrijheid gaat bij hem gepaard met een geleidelijke bevrijding van de zonde. Verigin ziet de bevrijding als bevrijding van slechte gewoontes [43].

Het kwaad was voor Verigin, anders dan bij Tolstoj, een noodzakelijk deel van deze wereld, die doelmatig ingericht is. “Het kwaad is een proef, of wij werkelijk goed willen zijn” [44]. Wij zeiden al, dat Verigin de zedelijke vervolmaking zag in een gedeeltelijke terugkeer van de mens tot de eenvoud van de natuur. Hij verwierp, evenals Tolstoj, de moderne wetenschap, kunst, cultuur en civilisatie, maar was daarbij veel consequenter dan de laatste. De Doechoborse leider verwierp niet alleen de fabrieken en ziekenhuizen, maar ook scholen, boeken en al wat geschreven was. Tolstoj kon moeilijk Verigins afkeer van boeken en geletterdheid aanvaarden. Zij twistten daarover in hun brieven, die ze in 1895-1896 wisselden. Verigin verzachtte later zijn standpunt enigszins, maar bleef altijd dubbelzinnig [45].

Verigin hoorde, dat Tolstoj zijn laarzen zelf vervaardigde en schreef op 4 januari 1896 aan N.T. Izjumčenko: “....Daarvoor, om laarzen te naaien, zijn priemen nodig en priemen worden, zoals bekend, in fabrieken vervaardigd, en bijgevolg is het niet mogelijk ertsmijnen te sluiten, waar mensen afgebeuld worden. Indien L.N. Tolstoj echter denkt de laarzen consequent door “lapti” (d.i. en soort uit boombast gemaakt schoeisel) te vervangen, moet dan de mensheid niet van deze “lapti” in de richting van de volmaaktheid nog verder gaan....?” [46]. Ja, men moet eigenlijk naakt lopen [47] .

Tolstoj werkte lichamelijk, omdat het nut van het geestelijke werk altijd betwistbaar is en hij wilde nuttig zijn, zijn brood verdienen en niemand uitbuiten. Verigin wilde het lichamelijke werk afschaffen, zich wat het voedsel betreft aan de natuur toevertrouwen, omdat de mens voor het geestelijke werk bestemd is. Hij zei echter nooit, wat hij onder het begrip “geestelijk werk” precies verstond. De mens moet, volgens Verigin, nooit tegen de natuur strijden, maar zich aan haar wetten onderwerpen [48].

P.V. Verigin was natuurlijk een absolute anarchist [49]. Hij is juist door dit consequent anarchisme in Doechoboria populair geworden. De Doechoborse leider kon moeilijk respect hebben voor een staat, die in de tijd van hongersnood graan uitvoerde. Verigin drukte zich echter meestal gematigd uit. Tolstoj was ook een christelijke anarchist, maar durfde niet alle consequenties uit zijn beginselen te trekken, gelijk de Doechoborse leider deed. Volgens Tolstoj moest de afschaffing van de staat en opheffing van alle instellingen geleidelijk geschieden. Hij was echter niet altijd consequent wat dit betreft en wankelde tussen een radicale en gematigde houding. Vooral in “Het koninkrijk Gods is binnen U” nam hij een radicaal standpunt in en beweerde daar, dat een compromis tussen een christen en de staat onmogelijk is 49a, waardoor de Doechoboren zich later gesterkt voelden. Verigin zette het oude Doechoborse negativisme voort.

Wij moeten hier nog eens op het probleem terugkomen (zie blz.16, 51) van de invoering van de gemeenschap van goederen. Wij zeiden al, dat dit een terugkeer was tot de oude Doechoborse beginselen en dat, als er van invloeden van buiten sprake zijn kon, de Kaukasische sekten in aanmerking komen en niet L.N. Tolstoj en diens volgelingen. Maar er is ook een ander reden, om de invloed van Tolstoj op dit gebied van de hand te wijzen. Zijn (d.i. Tolstoj’s) leerlingen waren grotendeels voorstanders van de gemeenschap van goederen, meegesleept door de algemene stemming onder de Russische progressieve intelligentsia. L.N. Tolstoj zelf weifelde echter op dit punt. De maatschappelijke vorm was onbelangrijk voor hem en slechts een tijdelijk verschijnsel. Anderzijds had hij een afschuw van het particulier eigendom en bepleitte hij de invoering van de plannen van de Amerikaanse econoom Henry George, waarbij alle eigendom in handen zou komen van de staat en elke burger het recht zou hebben een klein deel ervan te beheren tegen vruchtgebruik [50]. Maar laten wij tot Verigin terugkeren.

Verigin is tot de invoering van de gemeenschap van goederen overgegaan, om de Doechoboren nader tot elkaar te brengen en hen te leren als broeders te leven en om hen van de buitenwereld of te sluiten. De Doechoboren zijn in de meest kritieke ogenblikken van hun bestaan steeds tot gemeenschap van goederen overgegaan.

Het was te verwachten, dat ook de leden van de Grotere partij het zouden doen, met het oog op de te verwachten botsingen met de regering en de voorgenomen emigratie.

Men merkt daarentegen de invloed van Tolstoj in de nieuwe, tegen het einde van 1895 of begin van 1896 ontstane “psalm” “Vozljublennyj bratec” (Beminde Broeder), waarin enkele zinnen uit Tolstoj's werk “Het koninkrijk Gods is binnen U” zijn opgenomen, en waarin over de onderwerping aan de wil van God veel gesproken wordt. Men schreef deze “psalm” aan P.V. Verigin toe en sprak over plagiaat. Geen van beide beweringen was juist. Verigin las het genoemde werk eerst in 1896 en de aangeduide zinnen zijn op zelfstandige wijze verwerkt. De genoemde “psalm” was waarschijnlijk een schepping van zijn medewerkers, die Moskou met Tolstoj spraken en het genoemde werk naar de Kaukasus meebrachten [51].

Verigin had met Tolstoj gemeenschappelijk het vegetarisme. Het vegetarisme van P.V. Verigin was in het Hoge Noorden, waar geen graangewassen en groente groeiden en waar bijna uitsluitend van vlees leefde, op een zware proef gesteld. En toch hield hij het vol, hoewel het hem veel geld kostte [52]. Verigin toonde zich daarbij een beginselvaste man.

Hij ging nog een stapje verder en hield ook op, melk te drinken, omdat men in Siberië voor de melkwinning kalveren van hun moeders wegnam en slachtte [53]. Hij ging dus verder dan Tolstoj. De invloed van Tolstoj op de hervormingsgezinde Doechoboren en P.V. Verigin zelf was eerst in 1895 te bespeuren. Hij was niet de oorzaak van de hervormingen van 1893-1895, die aan de interne behoeften der Doechoboren beantwoordden.

Deze invloed was weliswaar reëel genoeg, maar zijn betekenis mag anderzijds niet overdreven
worden. Er was geen sprake van een slaafse overname. Zoals reeds gezegd is: P.V. Verigin en zijn medewerkers namen van L.N. Tolstoj en diens leerlingen een en ander over, maar pasten het aan de oude Doechoborse leer aan, en wat Verigin betreft, aan zijn paradijs-leer. Hoewel Verigins levensovertuiging niet somber was en het niet zijn bedoeling was het lichaam te pijnigen, leidden zijn humanitaire beginselen toch tot streng ascetisme en ontberingen.

Laten wij nu onze aandacht vestigen op enkele aspecten van de leer van P.V. Verigin, die met Tolstoj niets te maken hadden.

De leider van de Grotere partij kwam in zijn ballingschap in aanraking ook met andere geestelijke stromingen dan de reeds genoemde en dit weerspiegelde zich, althans tijdelijk, ook in zijn leer. Termen als ontwikkeling, absolute waarheid en atoom worden door hem gebruikt: “....de absolute waarheid bestaat, maar zij is levend en bijgevolg aan de invloeden van de tijdgeest onderworpen en veranderlijk: wij kunnen dit proces van verandering als kleine atomen niet waarnemen....de mens moet zich in zijn persoonlijk leven, zoals het met een atoom het geval is, aan de algemene harmonie van het heelal onderwerpen....” [54].

Verigin moest ook tegenover het Darwinisme stelling nemen. Het viel hem moeilijk zijn beginsel te verdedigen, dat de Natuur werkelijk zo goed zou zijn.

Waarom eten de dieren elkaar op? Hij loste dit probleem op door te wijzen op de doelmatigheid van de natuur. De zieke dieren worden daardoor opgeruimd en steken de gezonde niet aan en de vervolgingen dwingen de gezonde dieren tot een grotere vitaliteit. Hij voelde, dat deze verklaring niet voldoende was en verzuchtte geresigneerd: “De positie van de wilde dieren is niet benijdenswaardig, maar God heeft het eenmaal zo gewild.” [55]. Verigins geloof in de doelmatigheid van de natuur was zo sterk, dat het zelfs door een onder de rendieren uitgebroken epidemie niet aan het wankelen is gebracht [56].

P.V. Verigin was weliswaar een beginselvast man, maar geen man, die op zijn eigen prestige gesteld was. Hij stelde aan N.T. Izjumčenko voor, om samen aan de tsaar een smeekschrift te schrijven, dat hij hen naar warmere streken zou overplaatsen: “. . zij zullen een deemoedig hoofd niet slaan en neersabelen....” [57]. Maar Verigin wilde zich niet echt vernederen en schreef in 1896 aan zijn geloofsgenoten, die in verband met de kroning van de nieuwe tsaar de amnestie voor hun verbannen leider verwachtten: “En waarom spreekt U over genade? Ik heb al lang genade van de Here God” [58].

Er zijn te weinig gegevens om zich een duidelijk beeld te kunnen vormen, hoe P.V. Verigin zich zijn leiderschap voorstelde. Hij beschouwde zich hoogstwaarschijnlijk niet als een incarnatie van Christus, maar als iemand, die op deze aarde van Godswege een belangrijke taak heeft te vervullen. En hij offerde voor deze taak zijn hele leven op. Hij gedroeg zich jegens zijn naaste medewerkers meestal zeer democratisch en vriendschappelijk, maar kon ook zeer streng tegenover hen optreden als ze zijn plannen doorkruisten [59].

Gelijk reeds gezegd: de hervormingen in Doechoboria in 1893-1895 waren geen vruchten van de invloeden van buiten, maar sproten voort uit de noden en behoeften van sommige consciëntieuze Doechoboren, die met lede ogen aanzagen, hoe de Doechoborse gemeenschap steeds meer verwereldlijkte en moreel afzakte. Zij werden in hun streven naar hervormingen gesterkt door soortgelijke stromingen buiten de Doechoborse gemeenschap, die eveneens vernieuwing en zedelijke vervolmaking nastreefden. Zij namen uit hun leer vroeg of laat een en ander over en pasten het aan de Doechoborse leer aan. De voornaamste ideeën waren en bleven oer-Doechobors. Deze soortgelijke stromingen werkten eerder als een stimulans en uitdaging ook voor die Doechoboren, die tot dusverre onverschillig bleven.

P.V. Verigin nam onder de hervormingsgezinde Doechoboren verreweg de belangrijkste plaats in. Hoewel hij een scheppende geest was, loste hij de oude tegenspraken in de Doechoborse leer niet op, maar voegde daaraan nieuwe leerstellingen toe en maakte het geheel nog ingewikkelder. Verreweg de meeste Doechoboren van zijn partij wisten naar alle waarschijnlijkheid van zijn meest gewaagde paradijs-dromen niets af. Hij verried ze alleen aan ingewijden.

Zelfs de in 1893-1895 voorgestelde en doorgevoerde hervormingen zouden in de Grotere partij waarschijnlijk minder weerklank gevonden hebben, als de geesten door de botsingen van 1887-1893 niet verbitterd en daardoor rijp waren gemaakt.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze hervormingen, die zeker slechts als de eerste stap op de weg naar volmaaktheid gedacht waren, schenen in 1893 wel gunstig te zijn. Verigin had ernstige redenen om haast te maken. Hij wilde het gevoel van verbittering en neerslachtigheid bij zijn partijgangers overwinnen en hun gekwetste trots in goede banen leiden en hen tot heroïsche daden op geestelijk gebied aansporen. Op deze wijze kon men een betere isolatie van de buitenwereld bereiken, hoewel deze waarschijnlijk niet het hoofddoel was. Laten wij zien, hoe de plannen tot uitvoering kwamen.

B. De invoering van de hervormingen 1893-1895

Achteraf bekeken, lijken de Doechoborse hervormingen bijna uitsluitend het werk te zijn geweest van P.V. Verigin. De laatste zou ze echter nooit ondernomen hebben, als hij niet op de medewerking van enkele hem toegewijde mannen had kunnen rekenen. Onder hen vielen vooral Ivan E. Konkin, Vasilij Obedkov, Vasilij G. Vereščagin, Ivan Ivin, Ivan Ponomarev en Vasilij V. Verigin op. De beschikbare bronnen zijn te schaars om de werkelijke bijdrage en het aandeel van deze mannen te schatten. Zij gingen eerst alles met P.V. Verigin overleggen, voordat ze handelend optraden. Hun beraadslagingen duurden soms maandenlang, alleen reeds vanwege de grote afstand tussen de plaatsen van verbanning en de Kaukasus. Deze medewerking neemt echter niet weg, dat de invloed en het gezag van Verigin toen zeer groot en doorslaggevend waren. Het initiatief moest dan ook van hem uitgaan. Hij was de enige man met voldoende gezag om de Doechoborse gemeenschap als geheel mee te slepen.

De Doechoboren van de Grotere partij bevonden zich toen in een staat van morele malaise en verbittering. Zij hadden twee vijanden, die ze haatten: de Doechoboren van de Kleinere partij en de Russische staat. P.V. Verigin was bezorgd over deze haat: hij wist heel goed dat, als de Russische grensbewoners, — en de Doechoboren behoorden tot hen —, beginnen te haten, er geen einde aan komt. Er waren alle redenen om met de hervormingen haast te maken.

Op zijn initiatief riepen zijn medewerkers in de Doechoborse dorpen vergaderingen bijeen en hielden de Doechoboren voor, dat ze onrecht, onwaarheid en onoprechtheid niet alleen bij de regering en de Kleinere partij moesten zoeken, maar ook bij zichzelf. Was het niet verkeerd geweest om de eigen zaak bij het wereldlijke gerechtshof aanhangig te maken en drie jaar lang de tegenstanders te haten? Was het verstandig, om terwille van aardse bezittingen aan eigen ziel schade toe te brengen? Stap na stap lukte het Verigin aldus zijn volgelingen althans gedeeltelijk, te overtuigen dat de verlossing van hun vernederende staat niet in het verslaan van hun tegenstanders en in trotse gebaren tegenover de Russische staat lag, maar in de terugkeer tot hun oude beginselen, die ze verraden hadden, d.i. de oorspronkelijke zuivere leer [60].

P.V. Verigin heeft in september 1893 een rondschrijven opgesteld, gericht aan de Doechoboren van de Grotere partij en gaf daardoor het sein, met de hervormingen te beginnen. Zijn medewerkers lazen dit rondschrijven in alle Doechoborse dorpen voor. Hij nam grote risico’s, maar zijn daad was geen vrucht van koele diplomatieke berekening. Hij streefde juist naar het ideale, niet naar het mogelijke.

Verigin was er van overtuigd, dat God zelf het zo wilde. Wij kennen de inhoud van dit rondschrijven, dank zij N.I. Dudčenko, die bij het voorlezen daarvan tegen het einde van oktober 1893 in Baškičet aanwezig was.

Verigins toon was die van suggestieve tederheid, hoewel vermanend. Hij liet zijn geloofsgenoten weten, dat ze te veel tijd met ruzies met de Kleinere partij verloren en dat mag een Doechobor beslist niet doen. Zij moesten goed daarover nadenken, wat een Doechobor betaamt te doen en wat ze in hun “psalmen” konden vinden. Deze “psalmen” nu zeggen, dat een Doechobor nooit als soldaat mag dienen en op bevel van de overheid mensen doden en onderdrukken. Huwelijken, geboorten en overlijden mogen niet met drinkgelagen en smulpartijen gepaard gaan en men mag niet voor een bruid koopgeld betalen zoals een stuk vee. Bijna alle Doechoboren, oude en jonge, mannen en vrouwen, roken. Dat is schadelijk voor het lichaam en brengt niet veel nut voor de ziel. Alle Doechoboren eten vlees en vis. Men moet echter, om vlees te kunnen eten, een levend wezen doden en voor elk dier is zijn leven evenzo dierbaar als voor de mens. Een Doechobor mag nooit de rijkdom najagen....“En er is nog veel meer in het leven van de Doechoboren, wat niet in overeenstemming is met de leer.” Verigin smeekt zijn broeders en zusters daarover na te denken; “misschien kan men daarin een en ander veranderen, iets helemaal laten varen en in plaats van het prijsgegevene iets anders aanvaarden, dat meer passend is voor een mens, die zich Doechobor noemt. Iedereen heeft andere krachten en andere gebreken en iedereen kan misschien in zijn leven iets verbeteren en dichter tot de Doechoborse leer komen en aldus waard zijn, zich Doechobor te noemen. Vele noemen zich alleen daarom Doechoboren, omdat zij een blauwe pet dragen [61].

Het verslag van Dudčenko was ongetwijfeld betrouwbaar, vooral omdat men daarin de ware geest van Verigin bespeuren kan en omdat hij geen reden had, om te liegen, iets te verdraaien of te verbergen. Er is hem waarschijnlijk een en ander ontgaan, omdat men niet alles onthouden kan.

Uit het aangehaalde rondschrijven blijkt verder:

a) dat Verigin nog meer hervormingen in het vooruitzicht stelde;
b) dat hij bij de invoering van zijn hervormingen niemand wilde dwingen ze te aanvaarden;
c) dat hij oprechtheid en waarachtigheid in het geloof eiste.

Het was te verwachten, dat de weigering van de dienstplicht tot zware vervolgingen van de zijde van de regering en tot verhoren zou leiden. Daarom componeerde P V. Verigin, samen met zijn medewerkers, een reeks van nieuwe responsieve “psalmen” (d.i. met vragen en antwoorden), die hun geloofsgenoten in de lange winteravonden uit het hoofd moesten leren en bij het verhoord worden opzeggen.

De ouderlingen (d.i. de voorname Doechoboren, een soort geestelijke en maatschappelijke elite) bevalen de jonge mensen aan, ongehuwd te blijven en gehuwden de echtelijke samenleving te verbreken. Kleine kinderen zouden hun toestand bij de vervolgingen bemoeilijken.

De vooraanstaande Doechoboren namen de voorstellen van P.V. Verigin aan, met dien verstande echter, dat men eerst wilde proberen, of het zou gaan [61].

Doechoboria was van november 1893 af in rep en roer. Overal werden vergaderingen gehouden. Wij hebben bijna geen berichten over de gang van de invoering van de hervormingen in het gouvernement van Elizavetpol en het gebied van Kars. Het is ons alleen bekend, dat het in Slavjanka, de geboorteplaats van Verigin, nogal warm toeging. Bijna de helft van de leden van de Grotere partij verzette zich tegen de invoering van hervormingen. Ook de berichten over het verloop van de hervormingsbeweging in het gouvernement Tiflis zijn vrij schaars en wij weten niet, of de aangevoerde voorbeelden van de invoering in Orlovka en Bogdanovka typerend waren. Toch kan men de hoofdlijnen van het proces wel zien. De Doechoboren der Grotere partij konden niet alle hervormingen ineens invoeren. Men probeerde het eerst met abstinentie en ophouden met roken, omdat dat het gemakkelijkst was.

De Doechoboren van het district van Borčalinsk, ca. 800 in aantal, hielden het niet vol en keerden no twee of drie maanden tot hun oude leefwijze terug. Zij waren geen fanatici van nature, erkenden hun eigen zwakheid en kregen onaangenaamheden met hun Achalkalaakse broeders [62]. De aanvaarding van abstinentie en het ophouden met roken verliepen bij de Achalkalaakse Doechoboren vrij rustig, hoewel het ook sommige leiders moeite kostte, zichzelf te overwinnen [63].

Anders was het met het vegetarisme het geval. Het duurde maandenlang voordat de inwoners van de Doechoborse dorpen in het district van Achalkalaki dit aanvaardden; in Troickoe eerst op 8 november 1894. Velen waren er tegen en zeiden, dat men in hun district onmogelijk zonder gebruik van vlees leven kon.

Nog dramatischer verliep de invoering van de gemeenschap van goederen.

Er waren naar alle waarschijnlijkheid dorpen, waar deze slaagde, maar het proces van verwerkelijking werd onderbroken door latere gebeurtenissen en nooit voltooid. De gemeenschap van goederen bleef voorlopig zeker meer ideaal dan werkelijkheid [64].

Men kon deze hervormingen in de tijd van één jaar onmogelijk doorvoeren. Dit blijkt daaruit, dat toen in 1895 de Achalkalaakse Doechoboren verbannen werden, zij hun privaat bezit gingen verkopen [65]. Wij zullen hierop nog terugkomen in verband met de emigratie.

Al geschiedde de invoering van de hervormingen dus niet zonder moeilijkheden, over het geheel werd Verigins streven toch wel met succes bekroond.

De voortdurende twisten die ermee verbonden waren bleven echter niet onopgemerkt door de Russische autoriteiten. De Doechoboren van de Grotere partij splitsten zich namelijk in twee nieuwe partijen: a) de voorstanders van de hervormingen, genoemd “Postniki” (d.i. Vasters); b) de tegenstanders van de hervormingen, geheten “Mjasniki” (d.i. Vleeseters). De Vleeseters telden in heel Doechoboria ca. 3000 zielen, waarvan ca. 800 in het district van Borčalinsk. De meerderheid van de resterende Vleeseters woonde waarschijnlijk in het gouvernement van Elizavetpol. Wij weten al, dat ze in Slavjanka talrijk waren (zie blz. 57). Deze Vleeseters bestonden uit allerlei groepen: mensen, die voordien slechts uit jaloezie op de hegemonie van Goreloe Verigin hadden gevolgd en nu door zijn ideeën afgeschrikt waren, maar ook mensen, die de hervormingen geprobeerd hadden en het niet konden volhouden. De in Orlovka wonende Aleksej Vorovev, een in technisch opzicht begaafde, maar weinig belezen Doechobor, die geen veranderingen in leefwijze wenste, omdat de Doechoboren volgens hem reeds volmaakt waren, werd als leider van de Vleeseters beschouwd, hoewel hij als zodanig, voor zover wij weten, nooit was gekozen. Hij en zijn vrienden verklaarden in januari 1895 aan de Russische ambtenaren, dat ze een afzonderlijke partij vormden en dat ze met P.V. Verigin en de Doechoboren-vasters niets meer te maken hadden. Dit betekende echter niet, dat de Vleeseters jegens de Russische autoriteiten echt onderdanig wilden zijn. Hun daad was een daad van zelfbehoud. Zij erkenden hun eigen zwakte en de onmogelijkheid de Russische wetten te trotseren. Er heerste zeker veel verwarring in hun partij [66].

De Vasters telden in heel Doechoboria ca.12.000 zielen. In het district van Achalkalaki woonden 785 gezinnen der Vasters. Daarvan: in Bogdanovka 100, in Spasskoe 1.40, in Efremovka 100, in Orlovka 150, in Troickoe 120, in Radionovka 115 en in Tambovka 60 [67]. Als wij voor elk Doechobors gezin 7 leden gaan rekenen, krijgen wij ca. 5.500 Vasters in het Achalkalaakse district en ca. 6.500 elders in Doechoboria.

Ten tijde van de invoering der hervormingen vielen enkele van Verigins bekwame medewerkers weg. Het grootste verlies was dat van Ivan E. Konkin, die in 1894 is gearresteerd en naar Mezen in het gouvernement van Archangelsk verbannen [68].

Verigin was ondanks het betrekkelijke succes van zijn hervormingen niet tevreden. De meeste leden van de Grotere partij bleven hem weliswaar trouw, maar hij kon enkele onaangename verschijnselen waarnemen: a) de hervormingen bleven in sommige opzichten onvoltooid en waren bij sommige van zijn partijgangers meer schijn dan werkelijkheid: sommige Doechoboren volgden hem alleen om de eenheid van de Grotere partij te bewaren; b) de oude botsingen met de Russische staat en de leden van de Kleinere partij hielden niet op; c) er bestond naar zijn gevoel veel te veel dwang en onverdraagzaamheid binnen zijn partij; d) de hervorming ademde een andere geest dan hij gewenst achtte; de meeste van zijn volgelingen lieten de christelijke deugden als deemoed en zachtmoedigheid varen en wilden door de hervormingen slechts hun onafhankelijkheid, hun anders-zijn, hun morele superioriteit, eensgezindheid en toewijding aan hem voor de ogen van de hele wereld tonen.

Dat gold in het bijzonder voor de Doechoboren van het Achalkalaakse district P.V. Verigin beraamde daarom hun emigratie naar het gouvernement van Elizavetpol, waar de voorwaarden voor het vegetarisme veel gunstiger waren. Hij schreef op 30 mei 1895 uit Obdorsk aan zijn volgelingen in het gouvernement van Tiflis: “...Ik heb in het begin van de winter (d.i. ca. december 1894) aan de broeders in Elizavetpol (d.i. de Vasters in Elizavetpol) over de verhuizing geschreven en het is, naar mijn mening, mogelijk om ook daar te wonen; te meer, omdat de grond daar vruchtbaar is en geschikt voor het kweken van groente. Daar groeit alles. Wij zouden dan een kleine nederzetting vormen en als er vrede en eendracht zou heersen, dan zouden wij ter ere Gods leven. Wat echter de verlossing der zielen betreft, die hangt niet van een woonplaats of van de mensen af, maar van ons zelf. . . Let niet op de grove fouten van anderen, maar gaat uzelf vervolmaken, indien gij de waarheid begrijpt. Zo niet, wendt u met een deemoedig hart tot de Heer God. . . Uw hart mag niet naar tweedracht streven, omdat God wenst, dat, indien de mensen ertoe in staat waren, de hele wereld één grote familie zou zijn. Men kan het bereiken van het koninkrijk Gods met het bestijgen van een hoog reikende ladder vergelijken, waarvan het beklimmen geheel aan de wil van de mensen overgelaten wordt; aan sommigen lukt het, als ze dat willen en met de zegen van God, tot de grootste hoogte op te stijgen, anderen weer blijven in het midden, de derden blijven zelfs op de grond staan. Mijn broedertjes en zustertjes, men moet niet alleen de mensen zien, die omhoog streven....Op de aarde is alles door God geschapen en bijgevolg mag men in deze wereld niets haten, behalve slechte daden. [69].

De Doechoboren van het Achalkalaakse district maakten al in juni 1895 voorbereidingen voor de verhuizing naar Elizavetpol. Zij verkochten overbodig vee, brachten hun wagens in orde, kochten viltlaarzen met leren zolen en bevoorraadden zich met wapens [70]. Daar hen de brief van Verigin van 30 mei 1895 onmogelijk zo snel kon bereiken, moeten wij aannemen, dat er al vóór die tijd brieven van Verigin aangekomen waren, betrekking hebbende op dit onderwerp. De uitvoering van de plannen is echter door bepaalde gebeurtenissen doorkruist. Hiervan was P.V. Verigin zelf, tegen eigen wil in, de oorzaak.

Hij had, zoals we zagen (zie blz. 51 ) op 5 en 6 december 1894 in de Moskouse gevangenis met zijn medewerkers, die hem kwamen bezoeken, nl. Vasilij V. Verigin, Vasilij G. Vereščagin en Vasilij I. Obedkov beraadslaagd en daar besloten zij gezamenlijk de Doechoboren van de eigen partij aan te raden om op het pad der hervormingen nog een stukje verder te gaan en de volgende besluiten te nemen: a) de Vasters zouden voortaan geen eed meer afleggen. Bedoeld was waarschijnlijk de eed van trouw aan de nieuwe tsaar en die bij ambtelijke handelingen, daar de Doechoboren van de eed in militaire dienst vrijgesteld waren [71]; b) dat men militaire dienst zou weigeren, militaire belastingen niet meer zou betalen, geen lagere ambten zou vervullen en het gebruik van wapens consequent zou afzweren. Alle in het bezit van Doechoboren zijnde wapens moeten op 28 juni 1895, d.i. een dag voor de verjaardag van P.V. Verigin, op feestelijke en plechtige wijze verbrand worden, in elk van de drie gouvernementen afzonderlijk. Later werd deze beslissing van 6 december 1894 “blagaja vest’” (d.i. blijde boodschap) genoemd [72]. Het tweede punt had twee aspecten: 1) een humanitair. Wie niet doden wil (en een christen mag niet doden), moet ook alle wapens weggooien [73]; 2) een anarchistisch aspect, zich uitend in verzet tegen de staat. Deze aspecten waren in de Doechoborse beweging innig met elkaar verbonden.

Na de terugkeer van Vasilij V. Verigin en Vasilij G. Vereščagin in de Kaukasus, namen de Vasters de nieuwe voorstellen onmiddellijk aan, terwijl de Vleeseters ze afwezen. De breuk tussen beide partijen is toen definitief geworden.

Er volgde een reeks van botsingen: de Vasters wilden geen eed afleggen aan de nieuwe tsaar en geen militaire belastingen betalen. Men weigerde de functie van burgemeester te aanvaarden en liet eigenmachtig arrestanten vrij [74].

De berichten hierover moeten echter kritisch bekeken worden: er geschiedde toen minder dan later is beweerd.

De meest opzienbarende en ongetwijfeld echte gebeurtenis van vóór juni 1895 was de weigering van de Doechoborse soldaten in de garnizoenen in Elizavetpol, Achalkalaki, Olty, Kars, Diližan, Tiflis en Manglis, om verder te dienen. Daar het overal ongeveer in dezelfde tijd geschiedde, mag men van een gecoördineerde actie spreken.

Het begon in het Aslandse reservebataljon in Elizavetpol op de eerste Paasdag, 2 april 1895 (oude stijl). De aldaar dienende elf Doechoboren waren als sektariërs niet verplicht, om aan de godsdienstoefeningen in de kerk deel te nemen, maar moesten op de grote parade, die hierna plaatsvond, wel aanwezig zijn. Hier stuiten wij op tegenspraak in de bronnen: er wordt enerzijds verteld, dat Matvej Lebedev, die als onderofficier diende, aan de overige tien Doechoboren tevoren een wenk gegeven had, dat ze in de kazerne moesten blijven en de dienst voortaan weigeren, anderzijds wordt beweerd, dat eerst alleen Matvej Lebedev dienst weigerde, gearresteerd en verhoord is en dat de overigen pas na hun terugkeer van de parade of van de wacht, zijn voorbeeld volgden. Het is bij gebrek aan betrouwbaar materiaal moeilijk uit te maken, hoe het precies verliep. Het staat echter vast, dat alle elf op 2 april de dienst geweigerd hebben en op dezelfde dag gearresteerd zijn [75]. Er volgden talrijke verhoren; bij sommige werden zelfs dreigementen van doodschieten geuit. De dienstweigeraars zijn daarna naar Tiflis overgebracht, waar ze, samen met P. Malov, een dienstweigeraar uit een andere plaats, op 1 juni 1895, voor het militaire rayongerecht terecht stonden. Alle elf zijn volgens art. 110 van de militaire reglementen, boek XII en par. 2 van de militaire gerechtelijke reglementen veroordeeld: Matvej Lebedev tot drie, de overigen tot twee jaar dienst in het disciplinaire bataljon [76].

De Russische autoriteiten zijn er niet in geslaagd, de Doechoboren van hun ongelijk te overtuigen. Wij hebben weliswaar slechts eenzijdige verslagen van Tolstojanen, die neiging hadden de Doechoboren te idealiseren en vermoedelijk weglieten wat hun niet beviel, maar de onwrikbare houding van de opstandige Doechoboren staat wel vast. Hun voornaamste ideeën waren: zij waren onderdanen van God en niet van de Russische tsaar. Zij wijden aan de laatste slechts belastingen betalen. Zij leefden op de grond, die eigendom is van God. Zij mochten als christenen niemand doden, maar moesten aan iedereen de volste vrijheid gunnen [77].

Ook in Achalkalaki, Olty en Kars weigerden enkele Doechoboren de militaire dienst en werden gearresteerd. Ook daar werden zij met doodschieten bedreigd [78]. P.V. Verigin is van deze arrestaties op de hoogte gesteld [79].

Ook twee van zijn vooraanstaande medewerkers, nl. zijn broer Vasilij en Vasilij G. Vereščagin, zijn in verband daarmee gearresteerd. Beiden woonden in het gebied van Kars. Zij werden in de gevangenis van Metech opgesloten en later naar Siberië verbannen. V.G. Vereščagin was een moreel integere en bekwame figuur. Hij stond ook bij de Russische autoriteiten hoog aangeschreven. Vasilij V. Verigin was intelligent, maar — naar het schijnt — niet zonder eigenliefde [80].

Beide gearresteerden werden door Michail Androsov en Ivan Obrosimov vervangen, die tot dusverre op de achtergrond waren gebleven. Beide vervangers blonken uit door moed en geestdrift en waren eerlijke lieden. Androsov lijkt wat kinderlijk en niet zonder zucht naar avontuur. Obrosimo was een bezielende figuur en vermoedelijk één van de scheppers van de nieuwe “psalmen”. Zijn verlangen naar innige beleving van de godsdienst bracht hem nader tot P.V. Verigin.

Ook over Vasilij I. Obedkov en Ivan Ivin is geschreven, dat ze gearresteerd zijn, maar zij duiken later telkens weer op [81].

De houding van deze Doechoboren werd bepaald door hun beginselen, die ze trouw wilden blijven. De Vasters hadden echter nog een andere reden, om de Russische autoriteiten dwars te zitten: zij hadden in 1894 gehoopt, dat hun leider P.V. Verigin in verband met de troonsbestijging van de nieuwe tsaar en de te verwachten amnestie, begenadigd en vrijgelaten zou worden. Hun hoop vervloog echter snel en liet alleen bittere gevoelens na.

Wij hebben haast geen berichten over, wat de Russische autoriteiten van dit Doechoborse optreden dachten. Men mag echter aannemen, dat ze onaangenaam verrast waren. Zij zagen de onrust in Doechoboria in de jaren 1893-1894 en lieten daarom P.V. Verigin niet vrij. Zij verwachtten echter niet, dat de Doechoboren zover zouden durven te gaan als ze deden. Dezen immers hadden sinds de invoering van de algemene dienstplicht in 1887 in dit opzicht hun plichten tegenover de staat goed vervuld. De autoriteiten waren naar alle waarschijnlijk niet zozeer bevreesd voor de opstandigheid van de Doechoboren zelf, die weinig talrijk waren, als wel daarvoor, dat andere groeperingen hun voorbeeld zouden volgen. De militaire autoriteiten in Transkaukasië namen daarom strenge maatregelen tegen de rebellerende Vasters, om dit gevaar te voorkomen. Zij handelden in overeenstemming met de bestaande wetten en er was, legaal gezien, tegen hun optreden niets in te brengen. Opstanden kwamen in Kaukasië vrij vaak voor en de ervaring was dat men alleen door krachtdadig ingrijpen gezag en rust kon herstellen. Dat de Doechoboren mogelijk door edele gedachten bezield waren, was van weinig betekenis; de Russische autoriteiten begrepen hen niet. De Russische ambtenaren waren nu eenmaal dienaren van de staat. De standpunten van beide partijen lagen dus te ver uit elkaar, om tot een overeenstemming te kunnen komen.

De volgelingen van Verigin maakten het de Russische autoriteiten door hun consequent anarchisme ook wel bijzonder moeilijk. Zij lieten zich geheel door hun gevoelens meeslepen, door hun absolute morele maatschappelijke idealen en door hun afschuw van de Russische staat. Zij dachten er niet over na, welke gevolgen hun optreden kon hebben en werden overmoedig en zelfs uitdagend. De vasters overschatten hun kracht en uithoudingsvermogen. Sommigen van hen waren zeker blij, dat zij, evenals hun voorouders in centraal en noordelijk Rusland, de rol van helden konden spelen. Dit vermetel gedrag viel iedereen op en het was duidelijk, dat het zeer gauw tot nieuwe en nog grotere botsingen met de staat moest leiden.

In mei of in de eerste helft van juni 1895 weigerden de Achalkalaakse vasters een bewapende begeleiding te geven voor de reis van de gouverneur van Tiflis, vorst Šervašidze. Zij zijn (13 in aantal) later gearresteerd en opgesloten in de gevangenis in TifIis Wij hebben aanwijzingen, dat de laatsten dezelfde personen waren, die door Šervašidze op 24 of 25 juni uitgenodigd zijn om hem uit te leggen, waarom ze zo opstandig waren. Er waren toen twee Doechoboren uit elke nederzetting, d.i. 14 personen. Šervašidze sprak later van 24, maar dat kon een schrijf- of drukfout zijn geweest. Als bewijs voor deze veronderstelling kan dienen het feit, dat in beide groepen dezelfde namen worden genoemd, o.a. Danilo Rjazancev en Nikolaj Pozdnjakov. De arrestatie zou dan ca. 28 juni plaatsgevonden hebben [82]. Wij komen op deze kwestie straks terug.

De weigering van de Doechoboren stond in verband met de voorgenomen verhuizing en de verbranding van wapens.

Wat deze verbranding betreft: zij moest in de nacht van 18 op 29 juni plaatsvinden en zo is het ook geschied. De Doechoboren-vasters van Kars maakten voorbereidingen op verschillende plaatsen, om de politie te misleiden. Alles verliep daar rustig en eerst op 29 juni is een gerechtelijk ambtenaar in begeleiding van bereden politie aangekomen; hij nam de overblijfselen van de verbrande wapens mee. Dienstplichtige vasters, ca. 60 in aantal, gaven spoedig daarna hun militaire papieren aan de Russische autoriteiten terug en vijftien van hen werden gearresteerd. Enkele dagen later volgde de arrestatie van kleinere groepjes van Vasters [83].

Ook in het gouvernement van Elizavetpol verliep de verbranding van wapens rustig. Al 14 dagen tevoren liepen er wilde geruchten over de plannen van de Doechoboren-vasters. Men beweerde o.a. dat ze zichzelf wilden verbranden. Men kon bij hen een koortsachtige bedrijvigheid waarnemen. Tegen de avond van 28 juni kwamen in Slavjanka de Vasters aan. Er waren ongeveer duizend deelnemers. De verbranding is om negen uur begonnen, nadat de Doechoboren alle wapens op een brandstapel gelegd hadden, Zij zongen daarbij hun “psalmen”. De spoedig aangekomen politie trachtte aan de vertoning een eind te maken, echter vergeefs. De dienstplichtige Vasters hebben ook hier op 29 juni hun militaire documenten aan de Russische autoriteiten teruggegeven. Dertig of veertig van hen werden gearresteerd [84]. Deze aantallen van gearresteerden in beide gouvernementen zullen later groeien, maar toch was het verloop van de verbranding vrij rustig. Dit was aan de Doechoborse leiders aldaar te danken, die hoewel vastberaden om eigen beginselen te verdedigen, elke overbodige botsing of uitdaging uit de weg wilden gaan, maar ook aan het verstandig en beheerst optreden der Russische ambtenaren in deze gouvernementen, die slechts de grootste heethoofden en leiders arresteerden en de Doechoboren-vasters van hun leiding beroofden. Men kon zich echter afvragen: waarom deze geheimzinnigheid van de zijde van de Vasters?

De verbranding van eigen wapens was toch geen opstand? De Vasters waren natuurlijk bevreesd, dat de politie deze verbranding zou verhinderen. De Russische autoriteiten wisten niet, waarover het ging, en bovendien moesten de Doechoboren af en toe de taak van gendarmerie waarnemen. De genoemde Doechoboren-vasters waren niet gearresteerd, omdat zij hun wapens verbrandden, maar omdat zij hun militaire documenten teruggaven. Dat was wel een daad van verzet.

De strijd van de Russische autoriteiten van het gouvernement van Kars en Elizavetpol enerzijds en de Doechoboren-vasters aldaar anderzijds, was een strijd van beginselen en ideeën. Weliswaar een tragische strijd, omdat de partijen elkaar niet begrepen en misschien ook niet konden begrijpen, maar in elk geval een strijd op hoog niveau. Er waren geen persoonlijke ressentimenten in spel.

Anders lagen de zaken in het gouvernement van Tiflis. Daar verliep de verbranding van wapens op een dramatische wijze, omdat daar de omstandigheden anders waren. De verbittering tussen de Doechoborse partijen was daar sterker dan elders en de plaatselijke Russische autoriteiten waren minder evenwichtig. Het gezonde verstand is daar geheel door het gevoel verdrongen.

De plaats van verbranding was de zgn. “Peščera” (d.i. “de grot”) ca. drie km van Orlovka gelegen op een uitgehouwen plaats in de steile helling van een berg.

Beneden gaapte een afgrond. Men bereikte deze uitermate romantische plaats door een brede weg.
De Achalkalaakse Vasters hadden al enkele dagen voorbereidingen gemaakt. Zij stapelden eerst sprokkelhout en kolen op, legden er hun wapens op, en begoten ze met petroleum. Er waren ouderwetse geweren, dolken, maar ook kostbare wapens met zilveren handvatten. Om aan deze gebeurtenis nog meer luister bij te zetten, kochten ze nieuwe wapens in de omgeving op, wat zeker niet onopgemerkt bleef. Volgens de Doechoborse berichten was de brandstapel ruim 4 m hoog en ca. 55 m breed, hetgeen overdreven lijkt. Sommige Doechoboren legden op de brandstapel geladen geweren. Wij weten niet of dit met opzet geschiedde dan wel uit onvoorzichtigheid. Wij willen graag het tweede geloven, maar ook de eerste mogelijkheid is niet geheel uitgesloten. De “Peščera” lag niet ver van Goreloe en sommige Vasters wilden hun vijanden zeker graag aan het schrikken brengen.

De verbranding geschiedde weliswaar met het idee om voorgoed al het geweld af te zweren en de toekomstige onderlinge betrekkingen tussen de mensen op de grondslagen van naastenliefde op de bouwen en vele Achalkalaakse Doechoboren vatten het ook zo op, maar dat betekent nog niet, dat alle Vasters in dit gebied in dezelfde mate door deze gedachten bezield waren. Zij wilden eveneens de aandacht trekken van de naburige bevolking en haar bewondering oogsten. Omdat men het district van Achalkalaki toch wilde verlaten en zich elders gaan vestigen, was men minder voorzichtig, dan anders het geval zou zijn geweest.

Er is moeilijk achter te komen hoe groot het aantal deelnemers was. Het varieerde naar alle waarschijnlijkheid tussen 1500 en 2000 personen. Het was een komen en gaan en niemand telde de aanwezigen [85].

Er waren bij de verbranding van 28 juni geen Russische ambtenaren aanwezig.

Alles geschiedde op de meest plechtige wijze. De brandstapel is aangestoken en heeft tot diep in de nacht gebrand. Men kon de rode gloed ver in de omgeving zien en in de nachtelijke stilte weerklonk het luide gekraak en de schoten van de geladen geweren. Het waren juist deze schoten, die de bewoners van de omliggende dorpen, Goreloe inbegrepen, deden opschrikken en hen uit hun huizen naar buiten lokten, om te gaan kijken, wat er eigenlijk aan de hand was. En zo kregen de verzamelde Vasters weldra toeschouwers. De meeste van hen waren Armeniërs, maar kwamen ook enkele Doechoboren van de Kleinere partij aan en de Vasters gingen, zoals gewoonlijk, met hen redetwisten en ruzie maken.

Toen de brandstapel uitgebrand was, begonnen eindeloze godsdienstoefeningen, die tot diep in de nacht duurden. Daarna gingen de Doechoboren-vasters uit de nabijliggende dorpen naar huis, maar die uit de verder afgelegen streken en nederzettingen bleven ter plaatse en zetten de godsdienstoefeningen nog enige tijd voort. Er was nl. besloten, om op 29 juni ‘s avonds de metalen gedeelten van de wapens tot één stuk metaal te doen samensmelten. De hele dag van 29 juni is op rustige wijze verlopen [86].

Tegen de avond van deze dag kwamen de Vasters op dezelfde plaats weer bijeen. Toen de metalen resten van wapens tot één stuk samengesmolten waren, werden enkele “psalmen” gezongen. De Vasters uit de nabij liggende dorpen gingen daarna weer naar huis en de overigen bleven bij de “Peščera”. Men had nl. afgesproken, dat men op 30 juni tot twaalf (d.i. tot de middag) godsdienstoefeningen zou houden. Men kan zich afvragen, waarom. Wat was de zin van deze herhaalde verlengingen? Misschien wilden ze op een bijzondere wijze de naamdag van P.V. Verigin (29 juni) vieren. De festiviteiten zouden dan precies drie dagen duren. Zij voelden zich gekwetst, dat de regering hem enkele maanden tevoren niet vrijgelaten had en wilden nu op indrukwekkende wijze hun aanhankelijkheid aan hem betuigen en aanhankelijkheid aan P.V. Verigin betekende ook aanhankelijkheid aan zijn ideeën. Zij riskeerden daarbij een botsing met de achterdochtige Russische autoriteiten, die het optreden der Vasters eigenlijk niet begrepen. De Vasters waren echter niet bang voor een dergelijke botsing en sommigen van hen verlangden er waarschijnlijk naar.

De Doechoboren-vasters zijn dus in de vroege ochtenduren van 30 juni weer bij “Peščera” bijeengekomen, dit maal ten getale van ca. 2500 zielen [87].

Wat deden de Russische autoriteiten en de Doechoboren van de Kleinere partij in die tijd? De leden van de Kleinere partij, die zagen dat hun tegenstanders wapens verzamelden en met volgeladen wagens langs Goreloe trokken, waren bevreesd, dat de Doechoboren-vasters op 29 juni een aanval op Goreloe wilden ondernemen, deze plaats verwoesten en daarna met hun wagens Rusland verlaten. Het onderling wantrouwen tussen de Doechoborse partijen was toen blijkbaar al zo groot, dat men bij elkaar de ergste bedoelingen veronderstelde. De leden van de Kleinere partij waarschuwden in hun bezorgdheid op ca. 17-20 juni de chef van het Achalkalaakse district. De laatste waarschuwde op zijn beurt op ca. 20 juni de gouverneur in Tiflis en verzocht om zending van drie compagnieën infanterie en 300 kozakken. De gouverneur van Tiflis, vorst Šervašidze, vermoedde dat er iets aan de hand was, omdat de Doechoboren hem kort tevoren wagens, paarden en gewapende begeleiding geweigerd hadden. Wij weten al, dat hij hun leiders uitgenodigd heeft, om hem uit te leggen, waarom ze zo opstandig waren (zie blz. 61). Deze uitnodiging stond niet alleen in verband met de weigering van paarden en gewapende begeleiding, maar ook met het alarmerend bericht dat hij van de chef van het Achalkalaakse district ontvangen had. Šervašidze wilde, voordat hij tot ernstige stappen overging, de toestand zowel met de chef van het Achalkalaakse district als met de leidende Doechoboren van de drie Doechoborse partijen bespreken. Hij ging eerst met de chef van het Achalkalaakse district spreken. Het gesprek zou in Godoljar plaatsgevonden hebben. De datum is niet bekend, maar het was vermoedelijk tussen 25-27 juni [88]. In Godoljar hoorde Šervašidze “hoe ernstig de toestand eigenlijk was” en gaf hij bevel om naar de Doechoborse nederzettingen en ter bescherming van Goreloe twee “Sotnja’s” (d.i. 200) kozakken uit Ardagan en 300 soldaten van het infanterie-regiment in Alexandropol te zenden. Sommige Doechoboren vertelden later, dat de gouverneur eerst probeerde een inheemse militie uit Armeniërs en Tataren te organiseren en tegen hen te zenden, wat op een mislukking uitliep. Dit verhaal lijkt onwaarschijnlijk en is vermoedelijk verzonnen om te bewijzen, hoe populair de Doechoboren-vasters bij de naburige bevolking waren [89].

Šervašidze vertrok daarna naar Achalkalaki, waar hij besprekingen voerde met de afgevaardigden van verschillende Doechoborse partijen. Hij was toen blijkbaar er van overtuigd, dat de Doechoboren van de Kleinere partij gelijk hadden. Anders had hij met het zenden van troepen nog gewacht. Hij voelde zich overigens verplicht orde te handhaven. Het gesprek met de afgevaardigden van de Doechoborse partijen vond vermoedelijk ca. 27-28 juni plaats.

De Doechoboren van de Kleinere partij gedroegen zich bij de audiëntie als trouwe onderdanen van de Russische tsaar. Zij nodigden Šervašidze uit om naar Goreloe te komen en hij heeft hun uitnodiging aanvaard. Ook de Vleeseters waren erg onderdanig. Zij werden door de gebeurtenissen eigenlijk overrompeld en wisten niet wat ze moesten doen. De afgevaardigden van de Vasters gedroegen zich trots en uitdagend. De bewering, dat ze met geweld gebracht moesten worden, zal wel onjuist zijn. Zij zullen eerder blij zijn geweest, dat ze zich konden uitspreken. Zij waren reeds beu van al die nederigheid en wilden niet meer onderdanig zijn aan mensen, die naar hun opvattingen de representanten waren van bruut geweld en het kwaad. Zij legden aan de gouverneur hun anarchistische beginselen uit en verklaarden, dat ze geen heidens bestuur erkenden, omdat het op leugens, bedrog en geweld opgebouwd was. Zij waren geen Russische onderdanen, maar die van God. Zij hadden hun eigen wetten en waren alleen bereid aan de Russische tsaar belastingen te betalen. De gouverneur voelde zeker aan, dat ze blij waren deze trotse woorden te mogen uitspreken. Uit hun mond sprak de in de afgelopen jaren gekwetste eigenliefde.

Šervašidze was een afstammeling van de trotse en strijdlustige vorsten van de Kaukasische streek genaamd Abchazië. Hij was weliswaar geen sadist, maar eiste onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Wilden zijn onderdanen dat niet doen, dan was hij onverbiddelijk en tot alles in staat. Deze houding was in de Kaukasische verhoudingen ten dele gerechtvaardigd; zeker ten opzichte van de onrustige bergvolken, die slechts door krachtig optreden en harde maatregelen in bedwang gehouden konden worden. Men kon echter van de fiere Vasters een dergelijke blinde gehoorzaamheid moeilijk verwachten. Hun opstandigheid was van een heel andere aard dan die van de overige Kaukasiërs. Šervašidze werd door de antwoorden van de Vasters woedend. Hij liet hen arresteren en naar de gevangenis in Tiflis overbrengen [90]. Het scheen hem toe, dat zijn besluit om troepen naar Doechoborse nederzettingen te zenden, juist was. Waren de Vasters geen oproerlingen?

Hij is spoedig daarna naar Goreloe vertrokken. De weg leidde over Bogdanovka en Orlovka. Het was op 29 juni, dat hij deze nederzettingen passeerde. In Bogdanovka stonden al kozakken te wachten en hij zag in deze twee dorpen geen enkele Vaster op straat. Hij is in Goreloe met vreugde en gejuich ontvangen. De inwoners zongen “psalmen”. Een afdeling van soldaten moest dit dorp beschermen. De stemming van Šervašidze, die aanvankelijk goed was, ging echter geleidelijk veranderen. Hij voelde zich niet meer op zijn gemak. De geruchten over een aanval van de Doechoboren-vasters op Goreloe schenen steeds minder geloofwaardig te zijn. Men zag alleen enkele Vasters met hun wagens heen en weer rijden. Men kon moeilijk van een opstand spreken. Šervašidze vreesde, dat hij zich belachelijk zou maken bij de Russische ambtenaren in Tiflis en bij zijn superieuren in Vladikavkaz en St. Petersburg en dat het hem zijn positie zou kosten.

Ook de aangekomene en door snelle overhaaste mars vermoeide soldaten voelden zich onwennig en geprikkeld. Slechts de kozakken in Bogdanovka met hun commandant Praga voelden zich blijkbaar op hun gemak en gingen flink drinken [91].

Šervašidze wist eigenlijk niet wat hij moest doen. De Vasters en de Doechoboren van de Kleinere partij hadden hem, zonder dat zij dat wisten, in een lastige situatie gemanoeuvreerd. Hij wilde de impasse doorbreken en nodigde op 30 juni ‘s ochtends alle Doechoborse partijen naar Bogdanovka uit, om de toestand te bespreken. Het is ons niet bekend, waarom hij juist Bogdanovka gekozen heeft. Hij zond ijlboden naar alle Doechoborse nederzettingen en nodigde ook de Vasters uit. Hij heeft eveneens een ijlbode naar de Doechoboren bij “Peščera” gezonden. Hij wist toen al over hun samenkomst. Wij weten niet, wanneer precies hij over de feestvierders van “Peščera” op de hoogte is gesteld. Hoogstwaarschijnlijk eerst na zijn aankomst in Goreloe; anders had hij ook naar “Peščera” troepen gezonden De ijlboden vonden in de nederzettingen slechts de thuisblijvers, die aan de godsdienstoefeningen bij “Peščera” niet deelnamen. Sommigen van hen gehoorzaamden en gingen naar Bogdanovka, maar de meesten bleven thuis [92].

De bij “Peščera” verzamelde Doechoboren-vasters hielden erg lange godsdienstoefeningen. De ijlbode is daar tegen negen uur ‘s ochtends aangekomen en heeft het bevel van de gouverneur overgebracht, d.i. dat zij zich onmiddellijk naar Bogdanovka moesten begeven, om met hem te spreken. De Doechoborse ouderlingen antwoordden echter: “Wij zijn nu aan het bidden en zullen niet eerder vertrekken voordat ons gebed geëindigd is. Eerst moet het ene werk gedaan worden en dan komt het tweede. Als de gouverneur met ons wil spreken, laat hem naar ons komen. Wij zijn duizenden en hij is één persoon”.

De ijlbode vertrok zonder iets te zeggen. Na een of anderhalf uur is een tweede ijlbode gekomen en heeft ongeveer hetzelfde antwoord gekregen. De gouverneur wilde blijkbaar niet wachten, omdat de Vasters naar zijn gevoel onbeleefd waren.

De godsdienstoefeningen duurden nog enige tijd voort. Sommige verslagen spreken nog van een derde ijlbode. Dat is wel mogelijk, hoewel niet zeker. Sommige Vasters werden onrustig en wilden naar Bogdanovka gaan. Zij voelden blijkbaar, dat het niet raadzaam was, om de zaak op de spits te drijven. De morele pressie van de zijde van de meerderheid was echter zo sterk, dat ze ter plaatse bleven. Er waren overigens al kozakken in zicht, die de weg versperden en er bleef hun niets anders over dan te blijven. Dus: men ging met de godsdienstoefeningen door [93].

Wij willen niet zo ver gaan en beweren, dat de godsdienstoefeningen bij “Peščera” georganiseerd waren om de botsing met de Russische staat uit te lokken. De Vasters deden echter geen moeite om een dergelijke botsing te voorkomen. Velen van hen waren blijkbaar blij, dat ze gelegenheid hadden, om hun onafhankelijkheid van de Russische staat te tonen. Hun onverschrokken houding is daardoor te verklaren, dat ze zich door een hoger beginsel gedragen wisten. Zij waren immers de onderdanen van God en wilden niet meer door Russische autoriteiten vernederd worden. God zou zijn kinderen zeker niet in de steek laten!

Šervašidze zond een afdeling kozakken onder leiding van Praga, om de Doechoboren met geweld naar Bogdanovka te brengen. Het is niet geheel duidelijk of hij bij deze gelegenheid ook de derde ijlbode zond, dan wel of Praga zelf de Vasters voor de laatste keer moest waarschuwen. Als er echter een dergelijke waarschuwing was, dan hebben de Vasters die niet gehoord. De kozakken, die om ca. twaalf uur in de middag bij “Peščera” aankwamen en hun commandant Praga, waren geen mensen, om te onderhandelen. Al gauw begonnen zij de Vasters te omsingelen en op hun paarden gezeten met zwepen af te ranselen, onder hoera-geroep. Ze sloegen zo lang totdat er verschillende Vasters half dood waren.

Mogelijk zijn de vier doden onder de Doechoboren reeds toen gevallen, misschien ook later. Praga riep vervolgens: “allemaal naar de gouverneur” Sommige Doechoborse ouderlingen begonnen met hem te redetwisten: “Waarom heb je dat niet eerder gezegd, onze godsdienst-oefeningen waren al bijna geëindigd”. Praga schreeuwde: “Mond houden!” De uitdagende houding van de Doechoboren kwetste zijn prestige en hij beval zijn kozakken, een tweede aanval te ondernemen.

Er vloeide opnieuw bloed. Sommige kozakken kregen medelijden met de Doechoboren, trachtten de bevelen van Praga te saboteren en moesten zelf daarvoor boeten. Daarna hield de afranseling op en de menigte moest naar Bogdanovka vertrekken. Praga wilde de Doechoborse vrouwen van de mannen scheiden, maar de Doechoboren verzetten zich hiertegen. Een nieuwe ruzie ontstond over de vraag, wie de paarden bij de Doechoborse wagens moest mennen. Een derde afranseling volgde. De Vasters legden zich tenslotte bij de bevelen van Praga neer en de menigte zette zich in beweging. De Doechoboren begonnen enkele van hun sombere “psalmen” te zingen, o.a. een “psalm”, die later een soort nationaal lied van de Vasters geworden is: “Terwille van U, o Heer, ga ik de nauwe poort liefhebben; terwille van U, o Heer, laat ik mijn vader en moeder in de steek; terwille van U, o Heer, zal ik mijn broer en zuster verlaten; terwille van U, o Heer, zal ik mijn geslacht en ras verzaken; terwille van U, o Heer, zeg ik mijn leven en welzijn vaarwel; terwille van U, o Heer, wandel ik in angst voor vervolgingen, . . . terwille van U, o Heer, leef ik zonder dak boven mijn hoofd.” Praga heeft zijn kozakken bevolen om ordinaire liederen te gaan zingen, wat dezen blijkbaar met groot plezier deden. Daar de Doechoboren met het zingen van hun psalmen niet ophielden, ontstond er een hels kabaal, want beiden probeerden elkaar te overschreeuwen. Daarna hield het zingen op [94].

Enkele van de Doechoboren, zoals Nikolaj Ziborov, Nikolaj Pozdnjakov en Ivan Iljasov gingen met Praga twistgesprekken voeren en probeerden van hem een Doechobor te maken. Maar hij zei: “Ik ken geen goddelijke wetten, alleen die van de gekroonde tsaar. Als een generaal, gouverneur en minister het wenst, dan laat ik alles varen en ga”. Hij werd ineens woedend en liet hen weg jagen [95].

De Vasters waren weliswaar, hoewel niet allen in gelijke mate, afgeranseld, maar niet gebroken. Zij beschouwden zich als de helden van de dag en wisten van geen wijken. Praga was eveneens koppig en men kon van hem als trouwe dienaar van de tsaar en man zonder gecompliceerde gevoelens moeilijk begrip en medelijden verwachten.

Toen kwam Bogdanovka in zicht. Van achteren naderde uit Goreloe de koets van Šervašidze, die eveneens naar Bogdonovka ging. Praga beval de Doechoboren hun pet af te nemen, maar dezen weigerden. De gouverneur moest hen eerst groeten. Voor God zijn alle mensen gelijk. Er volgde een nieuwe en degelijke afranseling [96].

Šervašidze heeft Bogdanovka eerder bereikt dan de “feestvierders van “Peščera”. Hij heeft daar de thuisblijvers aangetroffen. Er speelden zich hier ook verschrikkelijke tonelen af. Wij weten niet hoe het precies kwam, maar men kan de ware toedracht wel in hoofdtrekken reconstrueren. Šervašidze nam eerst contact op met de Doechoboren der andere partijen en vroeg daarna de daar aanwezige Vasters, of ze zich als Russische burgers beschouwden: Wilt U de regering gehoorzamen: ja of neen? De Vasters antwoordden: “Het hangt er van af wat de regering van ons wenst. Wij zullen in geen geval op haar bevel mensen doden”. Fjodor M. Šljapov is naar voren getreden en heeft aan de gouverneur zijn militaire documenten teruggegeven. De tot dusverre rustig gebleven Šervašidze werd razend en sloeg hem met een stok op zijn hoofd. Toen verklaarden ook andere Doechoboren, dat ze niet meer wilden dienen en gaven hun militaire documenten terug. Hun aantal bedroeg 60. Dit hoge cijfer doet vermoeden, dat de inmiddels aangekomene “feestvierders van Peščera” zich bij de thuisblijvers gevoegd hadden, al zijn de bronnen op dit punt niet geheel duidelijk. De woedende Šervašidze wilde zich met niets minder als onvoorwaardelijke gehoorzaamheid tevreden stellen. Hij gaf volgens sommige verslaggevers de kozakken bevel, op de uitdagende Vasters te schieten. Sommige Vasters vielen op hun knieën en baden God om hulp. Naar Rybin vertelt heeft de door de staat aangestelde burgemeester van Bogdanovka, Kospinskij, Šervašidze gewaarschuwd, dat hij volgens de wetten geen recht had dat te doen. Šervašidze zag in, dat hij zich door woede te ver liet meeslepen. Hij herriep zijn besluit en veranderde het in een afranselingscommando. Daarna beval hij Praga de orde te handhaven en vertrok. Zijn geweten was naar alle waarschijnlijkheid rustig, omdat hij bewijzen had, dat de Doechoboren-vasters opstandig waren. De genoemde verslagen, die dreiging met doodschieten vermelden, worden indirect gesteund door het rapport van Šervašidze zelf, die over Doechoboren vertelt die hun armen omhoog tot de hemel geheven hebben [97].

De Vasters mochten al spoedig naar huis terugkeren. Enkele van hen gingen via Goreloe. Sommige inwoners van deze nederzetting huilden bij het zien van hun met bloed besmeerde gezichten. Anderen lachten hen uit [98].

De botsing tussen Šervašidze enerzijds en de Achalkalaakse Vasters anderzijds, was niet toevallig, maar een logische culminatie van een jarenlange spanning en verborgen vijandschap. Beide partijen verlangden, bewust of onbewust, naar een dergelijke botsing. Bij de Vasters moet er nog aan toegevoegd worden: niet allen in gelijke mate. Tot deze uitbarsting droegen bij: de vrees van de Doechoboren van de Kleinere partij voor een aanval op Goreloe, de overhaaste maatregelen van Šervašidze en de onverstandige houding van de Vasters, die niets deden om een botsing te voorkomen. Grondfactor was natuurlijk dat Šervašidze enerzijds en de Vasters anderzijds twee totaal verschillende standpunten innamen, die niet te verzoenen waren. De Vasters waren daarbij halsstarrig. Van de deemoedige en verzoenlijke, ofschoon eveneens beginselvaste geest van P.V. Verigin was bij hen weinig te vinden. De gebeurtenissen hadden een andere loop genomen dan Verigin had gehoopt.

Šervašidze liet het bestuur over de Doechoborse dorpen voorlopig aan de chef van het Achalkalaakse district over. Er heerste de facto een staat van beleg. De Vasters mochten hun dorpen niet verlaten zonder de toestemming van het leger. In elke Doechoborse nederzetting lag een afdeling van vijftig of meer soldaten of kozakken. Deze huisden daar als in een veroverd gebied, beschouwden alle Doechoborse bezittingen als oorlogsbuit, ranselden af en verkrachtten de Doechoboren en bestolen hen voortdurend. De toestand schijnt bijzonder erg te zijn geweest in Bogdanovka, Orlovka en Spasskoe, waar de kozakken regeerden [99].

Het moet ook gezegd worden, dat de onbuigzame Vasters daartoe al te vaak aanleiding gaven. Zij verlieten zonder toestemming hun dorpen en hun ouderlingen hielden zelfs vergaderingen. Vasilij Rjazancev, Andrej Plotnikov en Nikolaj Zibarov gingen naar Achalkalaki om zich daar bij de commandant van de landwacht over het gedrag der kozakken te beklagen. Logisch en consequent was dit bij deze extreme anarchisten niet. Zij hebben hun plan maar ten dele kunnen uitvoeren. Alle drie zijn gezond in Achalkalaki aangekomen. Hun tijd verliep echter in gesprekken met de nieuwsgierige bevolking, waarbij zij niet nalieten hun heldenmoed te tonen en voor hun eigen zaak propaganda te maken. Ondertussen kwam echter de aankondiging van de verbanning der Achalkalaakse Vasters naar de noordelijke ongezonde districten van het gouvernement van Tiflis, te weten Dušvetsk, Gori, Tionet en Signach. N. Zibarov behoorde tot de eerste groep, die over drie dagen vertrekken moest. Alle drie zijn toen haastig uit Achalkalaki naar huis teruggekeerd [100].

Daar de Doechoboren-vasters binnen de tijd van drie weken moesten vertrekken en hun woonplaatsen verlaten, vond er weinig verandering in de samenstelling van de bezettingstroepen plaats. Vermoedelijk zijn enkele kozakken door gewone militairen vervangen, hoewel ook dit niet vaststaat. De gewone militairen waren wat menselijker. De latere beweringen van de Tolstojanen, dat de Russische soldaten door Lezginse militie vervangen zijn, zijn een verzinsel.

Men wilde vermoedelijk bewijzen, dat de Russische soldaten naar het gevoel van autoriteiten voor de Doechoboren te zacht waren [101].

De Achalkalaakse Doechoboren-vasters konden, als ze daarover nagedacht hadden, met de afloop van de gebeurtenissen moeilijk tevreden zijn. Zij oogstten voor hun heldhaftige houding weinig bewondering en niemand volgde hun voorbeeld na. Het beetje nieuwsgierigheid en medelijden bij hun vrienden en buren kon moeilijk een gevoel van voldoening geven. Er was weinig hoop, dat de Russische autoriteiten hun eisen zouden aanvaarden. De slimme Šervašidze begreep hun plannen en koos voor hun verbanning geen aangename en ver afgelegen streek, maar de dichtbevolkte districten in het noorden van zijn gouvernement, waar een geheel anders geaarde bevolking vreemd tegenover hun zou staan en waar hen de inheemse kwajongens konden bespotten en bestelen. Ook lag het in de bedoeling dat de Doechoboren van de Kleinere partij hun vernedering zouden zien. Smaad dus, in plaats van prestige!

Maar de Vasters voelden het in die dagen niet zo. Zij hoopten op de hulp van God, in het bewustzijn, dat ze voor Zijn zaak streden. Anderen verwachtten blijkbaar, dat de regering zich op den duur bij hun eisen en verlangens zou neerleggen. Allen waren blij, dat ze deze moedige rol konden spelen en dat ze in het bewustzijn van hun nakomelingen als helden zullen voortleven. Bovendien: het was aangenaam en bevrijdend, oprecht te mogen zijn en zijn ware gezindheid te tonen. Het in de afgelopen 15 jaren aangewende “doen alsof” had zwaar op hen gedrukt, vooral in de Kaukasische omgeving, die voor een goed deel, zo niet actief dan toch in het verborgen of potentieel opstandig was.

Wij zeiden al, dat P.V. Verigin met de afloop van de verbranding in het Achalkalaakse district moeilijk tevreden kon zijn. Er was te weinig christelijke liefde, deemoed en zachtmoedigheid getoond. Deze deugden hadden plaats gemaakt voor een overdreven zucht naar heldendaden en martelaarschap. De gevolgen daarvan waren vreselijk: verbanning, verarming en gevaar van hongersnood.

Er waren ook enkele winstpunten: een grotere solidariteit binnen de gemeenschap der Vasters, gegroeid zelfbewustzijn, een buitengewone moed en vastberadenheid. Men kon zich echter afvragen hoe de Vasters de te verwachten beproevingen zouden doorstaan.

VI. DE ONDERDRUKKING VAN DE DOECHOBOREN-VASTERS VAN ca. JULI 1895 - ca. JANUARI 1898

A. De verbanning van de Achalkalaakse Vasters naar de districten van Dušetsk, Gori, Tionet en Signach van het gouvernement van Tiflis

Šervašidze ging na zijn terugkeer naar Tiflis ca. 2 juli onmiddellijk aan het werk en wist het klaar te spelen, dat de Achalkalaakse Vasters naar de hierboven vermelde districten van zijn gouvernement verbannen zijn. De zaak ging verrassend snel. Op 7 of 8 juli al vertrok de eerste groep van 35 gezinnen. De Vasters hebben slechts drie dagen bedenktijd gekregen. Hier staan wij voor een raadsel: Šervašidze kon zijn plannen niet uitvoeren zonder de goedkeuring van zijn superieur in Vladikavkaz, gouverneur-generaal graaf Šeremetev. Dat kon in de korte tijd van 2-3 dagen moeilijk geschieden. Men krijgt onwillekeurig de indruk, dat Šervašidze al vóór de verbranding van de wapens van zijn superieur volmachten gekregen had om nodige maatregelen te treffen en dat alles al tevoren afgesproken was. Graaf Šeremetev zou dan eerst achteraf zijn toestemming geven en de daad van Šervašidze goedkeuren.

Het plan van Šervašidze hield in: alle Vasters van hun bezittingen te beroven, behalve een klein gedeelte, dat ze mochten meenemen, hen in kleine groepjes van 2-5 gezinnen onder de inheemse bevolking te verspreiden, aan hen geen stuk grond geven en evenmin gelegenheid om geld te verdienen. Zij mochten de hun toegewezen dorpen niet verlaten. De inheemse burgemeesters en ambtenaren kregen, wat dat betreft, strenge instructies. De verbannenen kwamen te wonen onder een vreemde bevolking met totaal andere zeden. Šervašidze lette niet op het harde klimaat. Hij wilde de Doechoboren-vasters naar alle waarschijnlijkheid niet vernietigen, alleen maar danig vernederen. Hij was er van overtuigd, dat ze, van hun goederen en bestaansmogelijkheden beroofd, zich aan de regering zouden onderwerpen. De gouverneur van Tiflis onderschatte echter de Doechoborse onverzettelijkheid en hun weerstandsvermogen. De verhuizing moest binnen drie weken geschieden. Het aantal der verbannen Vasters bedroeg ruim 4.000 zielen, d.i. ca. 460-480 gezinnen, als wij in aanmerking nemen, dat de Doechoborse gezinnen groot waren.

Daar wij weten, dat er in het district van Achalkalaki 785 gezinnen van Vasters woonden, betekent dit, dat er slechts 60-70% van alle Achalkalaakse Vasters verbannen werden 1. Wij komen daarop straks terug.

De Doechoboren-vasters ontvingen het bericht over hun verbanning over het algemeen geestdriftig. Deze verhuizing was een welkome uitkomst uit hun geestelijke malaise. Zij waren alleen teleurgesteld, dat ze in het gouvernement van Tiflis: moesten blijven wonen. Het was zeker moeilijk om van hun boerderijen en landerijen afstand te moeten doen, maar zij hoopten, dat de regering op den duur voor hun onverschrokken en vastberaden houding zou wijken en hun een redelijke compensatie zou geven. Bovendien voelden zij zich als strijders voor een rechtvaardige zaak en hadden geen spijt van hun daden. Elk verbannen gezin mocht een wagen volgeladen met goederen, twee paarden en wat geld meenemen. De Doechoboren-vasters waren bang, dat hun overige goederen in handen zouden vallen van de leden van de Kleinere partij. Zij verkochten daarom hun vee en gereedschappen voor spotprijzen of gaven ze gratis aan bevriende Armeniërs of Tataren. Soldaten poogden hierbij vergeefs de laatsten weg te jagen. De commandant van de soldaten probeerde nog de Vasters te overreden, zich aan de regering te onderwerpen 2. Wij hebben al er op gewezen, dat er 30-40% van de Achalkalaakse Vasters thuis bleven. Wij weten niet of het mensen waren die zich door de commandant lieten overreden, dan wel of het besluit van Šervašidze op hen geen betrekking had, omdat ze aan de godsdienstoefeningen bij Peščera niet deelgenomen hadden.

Wat de uitvoering van het besluit betreft: wij hebben slechts berichten over de tocht van de eerste groep van 35 gezinnen, waarin zich de meest radicale families, o.a. die der Plotnikovs, Serstovtovs, Pozdnjakovs, enz. bevonden. Toen hun wagens door Goreloe trokken, kwam het hele dorp te voorschijn en begeleidde hen met tranen in ogen; het leek alsof er een kentering aan de gang was in het denken en voelen van de Kleinere partij! 3.

De wagens werden in Orlovka en Bogdanovka opgehouden en door de kozakken doorzocht. Er bevonden zich ongeduldige jeugdige verstekelingen in, die vreesden, dat hun de gelegenheid om de held te spelen, zou ontgaan. Men liet ze echter meegaan. De tocht duurde in totaal enkele dagen lang. De Vasters maakten overal propaganda voor hun zaak en hebben in Burzom toevallig ook de zoon van de grootvorst Michail Nikolaevič, de vroegere gouverneur-generaal van de Kaukasus, ontmoet. Deze ontmoeting bleef waarschijnlijk niet zonder gevolgen 4 (zie blz. 75 ).

Begeleid door sporadische uitingen van medelijden bereikten hun wagens uiteindelijk de dorpen van hun bestemming. De verhuizing van de Achalkalaakse Vasters was in ongeveer drie weken tijd voltooid. Er begon een nieuw leven voor hen.

Hoe groot was hun teleurstelling, toen ze vernamen, dat de dreigementen van de autoriteiten ernstig bedoeld waren! Verspreid over Georgische, Ossetische of Lezginse dorpen hadden zij geen bewegingsvrijheid en moesten in de eerste weken in hun wagens slapen. De hygiëne in die half-barbaarse dorpen liet alles te wensen over. De zindelijke Doechoboren hadden veel van insecten te lijden. De inheemse bevolking keek verbaasd naar deze indringers en vond hen belachelijk.

Men spotte met hun blauwe pakken en petten, buigingen en gezangen. Inheemse kwajongens gingen al gauw de Doechoboren bestelen en op allerlei wijzen plagen 5.

De toestand zag er niet rooskleurig uit, maar nog ergere dingen stonden hun te wachten. Bleef het grootste gedeelte van de Kaukasische bevolking onverschillig voor hun heldendaden en leed, de Vasters vonden zeer gauw weerklank en bewondering bij de Russische Tolstojanen en revolutionairen, die hun zaak op grootste wijze zouden gaan populariseren en onverwachte bondgenoten zouden worden.

B. De Tolstojanen en de Doechoboren-vasters in de tweede helft van 1895

Reeds tegen het einde van juli 1895 verschenen in de Russische kranten berichten over de verbanning der Doechoboren-vasters. Zij drongen ook tot de pers van de Russische emigranten door en buitenlanders kwamen dus ook een en ander te weten. Wij moeten overigens niet denken, dat de Doechoboren vóór 1895 aan het buitenland geheel onbekend waren. Engelse Quakers en Tolstojanen, die in de jaren 1892-1894 om een of andere reden Rusland bezochten, brachten ook een bezoek aan de Doechoborse nederzettingen in de Kaukasus. Vooral Slavjanka kwam daarbij in aanmerking. Dat alles had echter weinig te betekenen: de Doechoboren van toen vertrouwden deze nieuwsgierige buitenlanders niet en verborgen hun problemen zorgvuldig voor hen 6.

Eerst de Russische Tolstojanen hebben van een plaatselijke aangelegenheid een Russisch probleem, ja zelfs een wereldprobleem gemaakt.

L.N. Tolstoj en zijn naaste medewerkers wisten al over de botsingen van de Doechoboren-vasters met de Russische regering van vóór juni 1895. Zij bewonderden hen en hadden belangstelling voor hen. Van groot belang was het echter niet. Eerst de berichten over de gebeurtenissen van juni brachten de gemoederen echt in beweging. L.N. Tolstoj heeft hierover drie brieven ontvangen: van D.A. Chilkov van 14 juli 1895, van de Molokaan F.A. Želtov van ca. 5 augustus en van M.V. Alechin van 30 augustus 1895 7. Wij hebben geen van deze brieven kunnen raadplegen. De twee latere brieven waren blijkbaar een welkome correctie op die van D.A. Chilkov, al is ons hun inhoud geheel onbekend. De inhoud van de brief van D.A. Chilkov is ons wel enigszins bekend, nl. uit de klad-aantekeningen van Tolstoj voor een artikel, dat hij in een van de Engelse kranten wilde plaatsen, wat tenslotte niet doorging, omdat Tolstoj de gegevens van Chilkov niet vertrouwde. Zij waren volgens hem overdreven, onnauwkeurig en op cynisch spottende wijze geschreven, wat in zulke gevallen niet betaamt 8. Chilkov was een van die mensen, die zich door gevoelens laten meeslepen en weinig letten op de details van de gebeurtenissen. Tolstoj wilde waarschijnlijk aanvankelijk niet geloven, dat de gebeurtenissen in Doechoboria een zo grote omvang hadden aangenomen. Ook had hij de neiging de Doechoboren te idealiseren en in hen goed geletterde en sterke mensen te zien. Het feit, dat ze pacifisten waren en dat ze door de verbranding van hun wapens de staat uitgedaagd hadden vervulde hem met geestdrift. Zijn artikel over hen, dat hij eerst op 5 augustus na zes overschrijvingen voltooide, bleef zoals gezegd ongepubliceerd. Het laat zijn innerlijke strijd zien. Zijn liefde voor de waarheid bracht hem er toe, zich in te houden 9. Hij had ook ervaring met andere sektariërs en dit maande hem tot voorzichtigheid. Hij heeft zijn trouwe leerling P.I. Birjukov naar de Kaukasus gezonden, om de ware stand van zaken te onderzoeken en gegevens te verzamelen. Deze is op 4 augustus vertrokken en op 8 september 1895 teruggekeerd [10].

Birjukov reisde per trein naar Tiflis en vandaar naar Evlach en met een wagen naar Nucha. Hij voerde talrijke gesprekken met de in het district van Signach levende verbannen Vasters en kwam diep onder de indruk van hun leer, leefwijze en leed. Hij knoopte betrekkingen aan met sommige Doechoborse leiders zoals Vasilij Potapov en I.I. Chudjakov. Dat leidde later tot een haast ononderbroken briefwisseling. De meeste van deze brieven zijn nooit gepubliceerd. Birjukov heeft ook met de bij Gori wonende Nikolaj Zibarov gesproken. De laatste negeerde alle reglementen en verliet de plaats van zijn verbanning, om zijn geloofsgenoten in andere plaatsen te troosten [11].

Birjukov was de ware schepper van het ideale beeld van de Doechoboren-vasters, dat jarenlang de Tolstojanen en niet Tolstojanen heeft geboeid en bezield. De Vasters, aangenaam verrast door de belangstelling van buiten, werkten aan de schepping van dit beeld mee. Birjukov nam hun visie op de gebeurtenissen van de laatste jaren over. Tolstoj, die een zwak had voor de Doechoboren, nam op zijn beurt dit beeld van Birjukov gaarne over. Het is echter best mogelijk, dat Tolstoj dit beeld een beetje gewijzigd heeft. Hij ried zijn naaste medewerkers vermoedelijk aan om enkele, naar zijn gevoel minder belangrijke dingen, o.a. de details over de twisten van vóór 1893, weg te laten, om het belangrijkste en voornaamste beter te doen uitkomen. De liefde van Tolstoj voor de Doechoboren uitte zich in die tijd herhaaldelijk. Hoe opgewonden was hij toen hij het valse gerucht hoorde, dat V.V. Verigin en V. G. Vereščagin terechtgesteld zouden worden! [12].

Waar kwam die liefde van de Tolstojanen voor de Doechoboren vandaan? Birjukov kwam ongetwijfeld onder de indruk van de oprechte beleving van hun geloof en was als het ware meegesleept door hun vaste overtuiging, dat ze voor Gods zaak streden. Ook de verwantschap in de leer was daarbij van betekenis. Maar er is nog een ander reden aan te voeren.

De Tolstojanen bereikten in de praktijk magere resultaten. Hun beweging had martelaars en helden nodig. Er leefden enkele Tolstojaanse heiligen, zoals J.N. Drožžin, N.T. Izjumčenko en V. Olchovik, maar de verhalen over hen waren eenzijdig en soms overdreven en iedereen wist het. Bovendien liepen er heel wat ontgoochelden uit mislukte Tolstojaanse communes rond [13].

En nu kwam Birjukov met het verlossende bericht over de onwrikbare en standvastige houding der Vasters in Transkaukasië, die al die moeilijke problemen, waarmee zijzelf geworsteld hadden, opgelost hadden: een gemeenschap van duizenden zielen, die de gemeenschap van goederen ingevoerd had en een eigen leven organiseerde op de grondslag van de ware christelijke liefde. Mensen, die daarvoor als een “collectieve Christus” lijden moesten! Was er elders in de wereld een zo mooi, krachtig, vredelievend en geestelijk sterk volk als de Doechoboren? Wat gaf het, dat ze grotendeels ongeletterd waren? Stond er niet geschreven: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en Hebt dezelve den kinderkens geopenbaard” (Math. 11:25)? Engelse Tolstojanen drukten dit aldus uit: “But, while the rulers and the priests and the learned have been delicately touching the fringe of this question, the Doukhobors, a community of seven thousand Russian peasants, appear to have radically solved it for themselves, by deciding that they will not learn to kilI their fellowmen....They are persecuted and martyred simply because they are too good to be understood by the mass of their fellowmen....” [14].

P.I. Birjukov heeft de glorificatie ingeluid door zijn artikel over de vervolgingen der Doechoboren in de Londense “Times” van 23 oktober 1895. L.N. Tolstoj schreef slechts de inleiding, waarin hij o.a. zei: “Het wezenlijke van dit verhaal is betrouwbaar en geloofwaardig, nl. het feit, dat de Doechoboren op verschillende plaatsen op wrede wijze meermalen mishandeld zijn, dat velen van hen in gevangenissen zitten en dat meer dan 450 gezinnen uit hun woonplaatsen verdreven en volkomen geruïneerd zijn....” [15]. Men kan zich afvragen, waarom hij het artikel niet zelf geschreven heeft. Las hij intussen de vermelde brieven van Želtov en Aljechin en vertrouwde hij de zeker oprechte en idealistisch ingestelde, maar wat goedgelovige Birjukov niet geheel? Deze verklaring zal niet de juiste zijn. Hij corrigeerde waarschijnlijk zelf het artikel van Birjukov. Zijn handelwijze was een soort diplomatie. Hij wilde meer plaats krijgen in de “Times”, vooral voor zijn vurige geloofsbelijdenis. Want hij schreef o.a.:

“De tijd is aangebroken, dat alle gewelddadige maatschappelijke vormen vernietigd zullen worden en vervangen door christelijke. De vervolgingen zullen voortgezet worden, maar zij kunnen het door de Doechoboren ontstoken vuur niet meer uitdoven. Het zal telkens weer en feller oplaaien. Het groeit als een lawine aan. Dit conflict tussen de Doechoboren enerzijds en de staat anderzijds is tragisch, omdat de laatste niets anders kan doen dan geweld gebruiken. Als de Doechoboren de vervolgingen niet uithouden en zich overgeven, dan zal hun strijd door een andere groep voortgezet worden, totdat het koninkrijk Gods op deze aarde gevestigd is, d.i. totdat alle staten en regeringen vernietigd zijn” [16].

Tolstoj wilde door de publicatie in de “Times” tegelijkertijd de Doechoboren helpen en propaganda maken voor eigen ideeën, waarbij opgemerkt dient te worden, dat hij werkelijk geloofde, wat hij verkondigde. Hij was er vast van overtuigd, dat de Doechoborse beweging in de wereld een kettingreactie tot stand zou brengen, die het hele mensdom in de richting van het Koninkrijk Gods zou voeren. Tolstoj geloofde niet in een compromis.

De redactie van de “Times” distantieerde zich van de idealen van Tolstoj. Zij was van mening, dat de Doechoboren weliswaar oprechte fanatici waren, maar dat ze anderzijds hun straf ten dele verdiend hadden, omdat ze geen plichten tegenover de staat wilden vervullen. Zij veroordeelde alleen de overdreven strengheid der Russische autoriteiten.

Behalve de “Times” publiceerde de “Manchester Guardian”, de “Contemporary Review” en de “Newcastle Leader” lange artikelen over de onderdrukking van de Doechoboren-vasters. [17] Indien Tolstoj verwachtte, dat hij door zijn artikel heel Engeland en de overige beschaafde wereld in beroering zou brengen, kwam hij bedrogen uit. De liberale en vooruitstrevende kringen lazen de gebeurtenissen in Doechoboria weliswaar met belangstelling en sympathiseerden met de Doechoboren zoals met alle onderdrukten. Zij deden echter niets om hun te helpen. Men was eenmaal aan spectaculaire en kwade berichten uit Rusland gewend en er waren zoveel andere dringende problemen in de wereld, die hun aandacht trokken. Slechts de persoonlijkheid van de grote schrijver maakte het mogelijk, dat men aan de Doechoboren enige aandacht schonk. Geheel vruchteloos was Tolstojs moeite in deze richting echter niet. Hij mobiliseerde kleine groepjes van pacifisten, anarchisten en Quakers, die weliswaar gering in aantal waren, maar groot in hun elan en toekomstdromen. Tolstoj had daarentegen een vrij groot succes in Rusland zelf: 1) hij populariseerde de Doechoborse kwestie bij de vooruitstrevende Russische intelligentsia en de belangstelling van de laatste voor de vervolgingen van de Vasters zou lang aanhouden; 2) hij heeft de Russische regering in verlegenheid gebracht. Deze is door morele pressie gedwongen, om iets te doen en de slechte indruk uit te wissen.
De Doechoboren-vasters wisten van het artikel van P.I. Birjukov, vermoedelijk door Ilja P. Nakašidze, een Georgische Tolstojaan en diens zuster Elena. Beiden sloten met de Vasters in juli 1895 vriendschap. De laatsten waren blij, dat hun aangelegenheid voor een wereldforum besproken werd 18.

Tolstoj en zijn leerlingen in en rondom Moskou waren ingenomen met de beweging van de Doechoboren-vasters en beschouwden hun leed als iets heiligs. Chilkov en Bodjanskij, die ter plaatse waren en de gebeurtenissen van naderbij konden waarnemen, hadden een realistischer kijk op de zaak. Zij vroegen zich af, of de Doechoboren-vasters niet een last op eigen schouders gelegd hadden, die ze niet in staat waren te dragen. Bodjanskij zag jonge Doechoborse vrouwen, die onder de bekoring kwamen van jonge Georgiërs en met hen trouwden. Hij stelde Tolstoj voor, om de Vasters naar een ander land te laten emigreren, waar ze in een beter milieu naar hun eigen beginselen zouden kunnen leven. L.N. Tolstoj was daardoor geprikkeld. De vervolgingen waren nodig.

Alles wordt in leed en door leed geboren, het Koninkrijk Gods niet uitgezonderd. Hij verheugde zich over de vervolgingen, omdat ze bij vele mensen medelijden opwekten en nobele gevoelens in het leven riepen. Indien de Vasters niet volhielden en bezweken, dan was dit een bewijs, dat hun geloof niet oprecht was en zou er niets zijn om te betreuren 19. Tolstoj had de Vasters nodig als voorbeeld voor anderen.

Het is opmerkenswaard, dat juist de twee genoemde sceptici al in het begin van 1896 door de Russische regering wegens hun opstokerij uit de Kaukasus naar de Baltische gewesten zijn overgeplaatst: Chilkov naar Weissenstein en Bodjanskij naar Riga 19.

Ook P.V. Verigin had weinig vertrouwen in het uithoudingsvermogen van zijn partijgangers en stelde op 8 januari 1896 aan de met hem bevriende scherpzinnige Tolstojaan Evgenij I. Popov voor, naar de Kaukasus te gaan en in zijn naam de Doechoborse beweging aldaar te leiden. Merkwaardig genoeg valt dit samen met het vertrek van Chilkov en Bodjanskij.

De Doechoborse leider was verontrust over de gewelddadige tendenties in de Doechoborse beweging: “Het voornaamste, waarover ik mij zorgen maak is de vraag, of ze wel zoveel mogelijk zachtmoedig en deemoedig zullen blijven, wat onontbeerlijk is om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Ik denk dat zij, nadat men hun materieel bestaan vernietigd heeft, zeer voorzichtig moeten zijn. . Ik beschouw reeds al het gemopper en de onrust als een grote dwaling en nalatigheid van de ziel” [20].

Misschien zag Verigin de toestand wat te zwart in, hetgeen moralisten wel meer plegen te doen. Maar, welk een vertrouwen in een man als Popov, die niet tot de Doechoborse sekte behoorde, als wij bedenken, dat de Doechoboren steeds een vrij gesloten gemeenschap vormden! Popov wist niet, of hij het hem gedane aanbod moest aanvaarden en vroeg Tolstoj om raad.

Tolstoj gaf hem geen direct antwoord, maar liet hem voelen, dat hij zijn reis naar Doechoboria graag zou zien. Popov had volgens hem de vereiste eigenschappen zoals ernst en kritische zin. Tolstoj verwachtte van zo’n reis geen groot succes, integendeel! Hij had het gevoel, dat de Tolstojanen en de Doechoboren voor elkaar verborgen, wat hen scheidde. Popov zou bij de Vasters dingen waarnemen, die niet in overeenstemming waren met het beeld dat de Tolstojanen van hen hadden. Het kon niet anders: men kon niet verwachten, dat in een weinig ontwikkelde gemeenschap, die zich door haar leiders liet bekeren, elk lid op een even hoog moreel peil zou staan. De voorstellingen van de Tolstojanen over de Doechoboren, die op leugens en zelfbedrog berustten, moesten vernietigd worden [21].

Tolstojs liefde tot waarheid was blijkbaar sterker dan zijn neiging om de Doechoboren te idealiseren. Hij kon in die tijd uit enkele berichten uit Kaukasië opmaken, dat de werkelijkheid over de Vasters iets minder mooi was dan hij en zijn leerlingen zich aanvankelijk hadden voorgesteld en dat er in hun beweging ook wereldse ressentimenten een rol speelden. Dat nam echter niet weg, dat er in Transkaukasië duizenden mensen leefden, die elk gebruik van geweld afgezworen hadden en bereid waren voor de verwerkelijking van hun christelijke idealen de grootste offers te brengen. Zeker, zij zouden hun doel waarschijnlijk niet bereiken.

Toch was in hun streven iets groots en zij zouden een stralend voorbeeld worden voor de rest van de wereld. Daarom bleef Tolstoj van de Doechoboren houden, al was het een kritische liefde.

Wij moeten thans bezien, wat er met de Doechoboren-vasters verder gebeurde.

C. De commissies van onderzoek naar de gebeurtenissen in Doechoboria in de tweede helft van 1895

Het artikel van Birjukov in de “Times” is niet onopgemerkt gebleven. De Russische regering en waarschijnlijk de tsaar zelf, die zich bij hun handelingen zelden door humanitaire overwegingen lieten leiden, hebben een onderzoek naar de gebeurtenissen in Doechoboria laten instellen. Zij wilden daardoor alle critici de wind uit de zeilen nemen. Het artikel van Birjukov was vermoedelijk niet de enige oorzaak daarvan: wij hebben weliswaar geen directe bewijzen, maar er zijn aanwijzingen, dat ook de vroegere gouverneur-generaal van de Kaukasus, grootvorst Michail Nikolaevič, (zie blz. 71), er op aandrong en misschien ook de vijanden van Šervašidze, die deze laatste in diskrediet trachtten te brengen. De regering heeft drie commissies van onderzoek ingesteld: a) één door Šervašidze zelf, om hem in de gelegenheid te stellen zich te verdedigen; b) de tweede, geleid door de beruchte orthodoxe missionaris V. Skvorcov; c) een derde geleid door generaal Surovcev en kolonel Grebenščikov.

Šervašidze heeft alleen zijn ervaringen en belevenissen opgeschreven. Hij verzweeg alles wat hem tot nadeel strekken kon. Hij wees op de onlusten in Doechoboria na 1886, op de uitdagende houding der Doechoboren, op hun anarchistische geestesgesteldheid, hun mateloze verering van P.V. Verigin, hun bijgeloof. Šervašidze toonde in zijn aan zijn superieur in Vladikavkaz gerichte verslag van 4 oktober 1895 geen begrip voor de Doechoboren-vasters en nam bijna uitsluitend de visie van hun tegenstanders over. Wij vinden daarin niets over de zware afranselingen van de Vasters of over de bedreiging met doodschieten. Hij overdreef de “uitspattingen” der Vasters [22].

De leider van de tweede commissie, V. Skvorcov, was een beweeglijke man, niet groot van postuur, met zware baard en scherpe tong. De Vasters konden van deze harde vervolger van de Russische sekten, zelfs van de rustige en verburgerlijkte Molokanen in het Volga-gebied, moeilijk iets goeds verwachten. Zij hebben het hem echter gemakkelijk gemaakt. Toen hij in de tweede helft van november 1895 de Doechoborse nederzettingen bezocht, ontvingen hem de Vasters op koele en uitdagende wijze. Zij zetten hem hun opvattingen uiteen.

Zij wezen de heerschappij van de Russische tsaar als gezalfde Gods af en erkenden slechts die van de Hemelse tsaar, ook de Witte tsaar genoemd. De wereldse regering is op de onderdrukking van het volk gegrondvest en elke overheid is een georganiseerde roverij. Zij erkenden geen wetten, omdat deze overbodig waren. De Turkse sultan, Perzische sjah enz. hadden voor hen dezelfde waarde als de Russische tsaar. Zij hoorden, dat er in Rusland een tsaar heerste, maar zij wisten niet hoe hij heette en het interesseerde hen ook niet. Wie wilden Christus doden? Herodes en Pilatus! En zo kruisigen de huidige heersers de waarheid, de gerechtigheid en ook hen. Oorlog was voor hen moord en elke eigendom diefstal. Iedereen moet slechts zoveel grond bebouwen, als hij voor zijn onderhoud nodig heeft. Ambtenaren en boeren waren voor hen gelijkwaardig. Laten zij beiden de ploeg ter hand nemen. Dit was een antwoord van gekwetste zielen, die zich aan hun beginselen vastklampten. Het moge dan ook onredelijk schijnen, het was te begrijpen in een staat, die zeer weinig begrip toonde voor de noden en behoeften van de bevolking. Het had geen zin compromissen te maken met mensen als Skvorcov, die zelf geen compromissen sloot of toeliet.

Skvorcov was door de houding van de Vasters enigszins geprikkeld, maar niet verbaasd. Hij voelde, dat achter hun hervormingen de sterke geest van P.V. Verigin zat. Hij heeft zijn gesprekken met de Doechoboren-vasters in zijn verslag verwerkt en raadde de regering aan, om eerst P.V. Verigin voor zich te winnen. De rest van de Doechoboren-vasters zou, naar zijn mening, hun leider wel blindelings volgen [23].

Naar boven

Pagina 2

Home