HomeDe transcendentale ErvaringIn Relatie tot Religie en PsychosedoorRONALD D. LaingWe moeten bedenken, dat we in een tijd leven, waarin de bodem beweegt en de grondvesten schudden. Ik kan geen antwoorden geven voor andere tijden en plaatsen. Misschien is het wel altijd zo geweest. We weten dat het vandaag zo is. Onder deze omstandigheden hebben we alle redenen om onzeker te zijn. Als de uiteindelijke basis van onze wereld in twijfel wordt getrokken, vluchten we naar allerlei holen in de grond: we spoeden ons in rollen, statussen, identiteiten en interpersoonlijke relaties. We trachten in kastelen te leven, die slechts in de lucht kunnen zweven, omdat er in de sociale kosmos geen stevige bodem is om op te bouwen. Priester en arts zijn beiden getuige van deze stand van zaken. Elk van beiden ziet af en toe hetzelfde fragment van de hele situatie, op een verschillende manier: vaak wordt onze zorg bepaald door een verschillende voorstelling van de oorspronkelijke catastrofe. In dit artikel wil ik de transcendentale ervaringen, die soms in een psychose doorbreken, en die de Levende Bron van elke religie zijn, in verband brengen met de ervaringen met het goddelijke. Ik heb elders de manier geschetst, waarop een aantal psychiaters een begin maakt met het herroepen van hun klinisch-medische categorieën voor het begrijpen van krankzinnigheid. Ik geloof, dat als wij beginnen met het begrijpen van gezondheid en waanzin in existentiële maatschappelijke termen, wij als priester en arts, in staat worden gesteld om duidelijker de mate te zien, waarin wij de gewone problemen het hoofd bieden en met gewone dilemma’s omgaan. De belangrijkste klinische termen voor waanzin, waar tot nu toe geen organische beschadiging voor is gevonden, zijn schizofrenie, manisch-depressieve psychose en involutie-depressie. Van uit een maatschappelijk oogpunt kenmerken ze verschillende vormen van gedrag, die in onze maatschappij als afwijkend worden beschouwd. Mensen gedragen zich op dergelijke manieren, omdat zij zichzelf op een andere manier ervaren. Ik wil de nadruk leggen op de existentiële betekenis van zo’n ongewone ervaring. Een ervaring is gek, wanneer die de horizon overschrijdt, van ons
gezond, dat wil zeggen, ons gemeenschappelijke verstand. Maar het meest radicaal van alles, worden met name de ontologische fundamenten geschokt. Het bestaan van de verschijnselen verschuift en het kan gebeuren, dat het verschijnsel van het bestaan zich niet langer als voorheen aan ons zal voordoen. De persoon wordt in een leegte van niet-zijn ondergedompeld, waar hij schipbreuk in leidt. Er zijn geen houvasten, niets om aan vast te klampen, misschien met uitzondering van een paar wrakstukken, een paar herinneringen, namen, een of twee voorwerpen, die nog een band met de verloren wereld bewaren. Het kan zijn dat die leegte niet leeg is. Het kan zijn, dat die wordt bevolkt met beelden en stemmen, geesten, vreemde gedaantes en verschijningen. Niemand, die niet zelf heeft ervaren, hoe onwezenlijk de stoet van de uiterlijke werkelijkheid kan zijn, en hoe die kan vervagen, kan zich een voorstelling maken van de sublieme en groteske verschijningen, die het kunnen vervangen, of ernaast kunnen bestaan Als iemand gek wordt, vindt er een ingrijpende verandering plaats van zijn positie in relatie tot alle gebieden van het bestaan. Zijn middelpunt van de ervaring beweegt van het ego naar het zelf. De gangbare tijd wordt alleen maar anekdotisch, alleen het Eeuwige doet er nog toe. De gek is echter verward. Hij haalt ego en zelf door elkaar, binnen en buiten, natuurlijk en bovennatuurlijk. Toch kan hij, zelfs door zijn diepe ellende en desintegratie heen, voor ons vaak de hiërofant van het heilige zijn. Een verbannene van het toneel van het bestaan, zoals wij dat kennen, een alien, een vreemdeling, die ons tekens geeft vanuit de leegte, waar hij schipbreuk in leidt. Die leegte kan worden bevolkt door verschijningen, die wij niet eens kunnen dromen. Ze worden gewoonlijk demonen en geesten genoemd, die men kent en een naam geeft. Hij heeft de betekenis van zichzelf, zijn gevoelens, en zijn plaats in de wereld, zoals wij die kennen, verloren. Hij vertelt ons dat hij dood is. Maar we worden afgeleid van onze behaaglijke zekerheid door deze waanzinnige geest, die ons kwelt met zijn visioenen en stemmen, die zo onzinnig lijken en waar wij ons van voelen genoodzaakt, om hem daarvan te bevrijden, hem te reinigen en te genezen. Waanzin hoeft niet een volledige ineenstorting te zijn. Het is ook een doorbraak. Het is zowel potentiële bevrijding en vernieuwing, als slavernij en existentiële dood. Er is een groeiend aantal verklaringen van mensen, die de ervaring van waanzin hebben doorgemaakt. (1) Ik wil nogal uitvoerig citeren uit een van de vroegere eigentijdse verklaringen, zoals die door Karl Jaspers in zijn ‘Algemeine Psychopathologie’ wordt vermeld (2): Ik geloof dat ik zelf de ziekte veroorzaakte. In mijn poging
door te dringen in de andere wereld, stuitte ik op zijn natuurlijke
wachters, de belichaming van mijn eigen zwakheden en fouten. Eerst
dacht ik, dat deze demonen onaanzienlijke bewoners van de andere wereld
waren, voor wie ik een speelbal was, omdat ik deze regionen
onvoorbereid binnenging en verdwaalde. Later dacht ik dat het
afsplitsingen waren van mijn eigen geest (hartstochten), die zich in
mijn nabijheid in de vrije ruimte bevonden en teerden op mijn
gevoelens. Ik geloofde, dat iedereen die had, maar ze niet waarnam,
dankzij het bescherming biedende bedrog van het gevoel van persoonlijk
bestaan. Ik had het idee, dat het laatste een artefact was van de
herinnering, van gedachtecomplexen enz., een pop, aardig om van
buitenaf naar te kijken, maar van binnen zonder enige realiteit. Toen kwam de verlichting. Ik vastte en drong zo door tot de ware aard van mijn verleiders. Het waren souteneurs en bedriegers van mijn dierbare persoonlijke zelf, dat al even waardeloos bleek als zij. Er kwam een ruimer en meeromvattend zelf te voorschijn en ik kon mijn vorige persoonlijkheid met haar hele entourage laten schieten. Ik zag nu wel in dat deze vorige persoonlijkheid nimmer transcendentale gebieden kon binnengaan. Ik voelde daardoor een verschrikkelijke pijn, maar ik was gered, de demonen krompen ineen, verdwenen en kwamen om. Er begon voor mij een nieuw leven en van toen af voelde ik me anders, dan andere mensen. Er groeide in mij opnieuw een zelf, dat bestond uit leugens omwille van de conventie, uit komediespel, zelfbedrog en herinneringsbeelden, een zelf net als dat van andere mensen, maar daarachter en daarboven bevond zich een groter en meeromvattend zelf, dat op mij de indruk maakte van eeuwigheid, onveranderlijkheid en onschendbaarheid en sindsdien steeds mijn beschermer en toevlucht is geweest. Ik geloof dat het voor heel wat mensen goed zou zijn, om ook eens kennis te maken met zo'n hoger zelf en dat er mensen zijn die dit doel langs een vriendelijker weg hebben bereikt. - Jaspers merkt op: "Zo’n zelf-interpretaties worden kennelijk gemaakt onder invloed van waanachtige neigingen en diepe psychische krachten. Ze ontspringen aan diepe ervaringen en de rijkdom van zo’n schizofrene ervaring vraagt, van zowel de toeschouwer als van de onnadenkende patiënt, dit allemaal niet slechts als een inhoudelijk chaotische warboel op te vatten. Geest en ziel zijn in het ziekelijke psychische leven, net zo goed aanwezig als in het gezonde. Maar interpretaties van dit soort moeten worden bevrijd van elke oorzakelijke relevantie. Het enige wat ze kunnen doen, is een licht op de inhoud werpen en het in een of ander soort context plaatsen." Ik zou eerder willen zeggen, dat deze patiënt, met een luciditeit, die ik niet zou kunnen verbeteren, een Queeste heeft beschreven, met zijn valkuilen en gevaren, die hij uiteindelijk lijkt te hebben overstegen. Maar toch spreekt Jaspers over deze ervaring nog als ziekelijk, en doet daarmee afbreuk aan de eigen constructie van de experi-patiënt. Zowel de ervaring als de constructie lijken mij, in hun eigen bewoordingen, valide. Ik wil duidelijk maken, dat ik het over bepaalde transcendentale ervaringen heb, die voor mij de oorspronkelijke bron van alle religies lijken te zijn. Sommige psychotische personen hebben transcendentale ervaringen. Vaak (naar hun beste herinnering) hebben zij nooit eerder zo’n ervaring gehad, en vaak zullen zij die ook nooit weer hebben, maar ik zeg niet, dat de psychotische ervaring noodzakelijkerwijs dit element meer uitgesproken bevat, dan de gezonde ervaring. De persoon die zulke domeinen binnen wordt gevoerd, gedraagt zich waarschijnlijk merkwaardig. Ik heb elders een aantal details beschreven van de omstandigheden, die aanleiding lijken te geven, tot dit binnenvoeren, en de grove mystificatie die de taal en het denken van het medisch klinisch onderwijs begaat, wanneer het wordt betrokken op het verschijnsel waanzin, zowel als maatschappelijk feit, als als een existentiële ervaring. De schizofreen kan inderdaad waanzinnig zijn. Hij is waanzinnig. Hij is niet ziek. Mensen, die de ervaring van de waanzin hebben doorgemaakt, hebben me verteld, hoe datgene, wat toen werd ontsluierd, waarlijk Hemels manna was. Het kan zijn, dat het hele leven van die persoon is veranderd, maar het is moeilijk om niet te twijfelen aan de geldigheid van zo’n visioen. Bovendien komt niet iedereen weer naar ons terug. Zijn deze ervaringen gewoon de schittering van een pathologisch proces, of van een bijzondere vervreemding? Ik denk dat ze dat niet zijn. Er mag dan van alles zijn ingebracht, tegen de verschillende scholen van psycho-onsterfelijkheidsanalyse en diepte-psychologie, maar een van hun grote verdiensten is, dat ze expliciet het cruciale verband hebben onderkend, tussen de ervaring van elk persoon en zijn of haar uiterlijk gedrag, met name het zogenoemde “onbewuste” gedrag. Er bestaat een nog steeds gangbare mening, dat er op een of andere manier een samenhang bestaat, tussen gezond zijn en onbewust zijn, of althans niet te bewust van het “onbewuste,” en dat sommige vormen van psychose de gedragsmatige ontwrichting zijn, veroorzaakt door het overweldigd worden door het “onbewuste.” Wat zowel Freud als Jung “het onbewuste” noemden, is gewoon waar wij ons, in onze historisch bepaalde vervreemding, onnadenkend van bewust zijn. Het is niet noodzakelijkerwijs of fundamenteel onbewust. Ik hang niet alleen maar onzinnige paradoxen op, als ik zeg dat wij, de gezonden, buiten onze geest staan. De geest is datgene, waar het Ik onbewust van is. Onze geest is niet onbewust. Onze geest is bewust van onszelf. Vraag jezelf maar af wie en wat het is, dat onze dromen droomt. Onze onbewuste geest? De Dromer die onze dromen droomt, weet veel meer van ons, dan wij van hem weten. Het is alleen maar vanuit een opmerkelijke positie van vervreemding, dat de Bron van het leven, de Fontein van het Leven, wordt ervaren als het Het. De geest waar wij ons niet bewust van zijn, is zich bewust van ons. Wij zijn het die buiten onze geest staan. Wij hoeven ons niet bewust te zijn van onze innerlijke wereld. Meestal beseffen we het bestaan daarvan niet. Maar veel mensen gaan het binnen – helaas zonder gids, halen innerlijke en uiterlijke werkelijkheden door elkaar, en binnen en buiten – en verliezen doorgaans het vermogen om, in gewone relaties, adequaat te functioneren. Dat hoeft niet. Het proces van ingaan vanuit deze wereld in de andere wereld, en terugkeren naar deze wereld, vanuit de andere wereld, is net zo “natuurlijk” als dood en geboorte of geboren worden. Maar in onze huidige wereld, die zowel zo bang als zo onbewust van de andere wereld is, is het niet verwonderlijke dat, als “de werkelijkheid,” het weefsel van deze wereld, uiteenbarst, en iemand de andere wereld betreedt, hij volledig verloren en doodsbang is, en van anderen alleen maar onbegrip ontmoet. In een aantal gevallen heeft men blindgeborenen geopereerd, waardoor ze weer konden zien. Het resultaat: vaak ellende, verwarring en desoriëntatie. Het licht dat de waanzinnige verlicht is een onaards licht, maar ik geloof niet dat het projectie is, een uitvloeisel van zijn wereldse ego. Hij wordt verlicht door een licht dat meer is dan hij. Het kan hem doen opbranden Deze “andere” wereld is wezenlijk niet een slagveld, waarop psychologische krachten, afgeleid of omgeleid, verplaatst of gesublimeerd van hun oorspronkelijke object-cathexis, met elkaar in een denkbeeldig gevecht zijn verwikkeld – hoewel zo’n krachten deze werkelijkheden kunnen verduisteren, net zoals ze zogenaamde externe werkelijkheden kunnen verduisteren. Toen Iwan, in de Gebroeders Karamazow, zei, “Als God niet bestaat, is alles toegestaan,” zei hij niet: “Als mijn superego, in een geprojecteerde vorm, kan worden afgeschaft, kan ik met een goed geweten alles doen.” Hij zegt dus: “Als alleen mijn geweten bestaat, is er geen ultieme geldigheid voor mijn wil.” De eigenlijke taak van de arts (psychotherapeut, analyticus) zou dus moeten zijn, in geselecteerde gevallen, de betrokkene uit die wereld te halen en hem te verplaatsen naar de andere. Hem erin te begeleiden, en hem weer terug te leiden. Iemand betreedt de andere wereld door een schil te doorbreken: of door een deur: door een scheidingswand: de gordijnen gaan uit elkaar of omhoog: een sluier wordt opgelicht. Het is niet hetzelfde als een droom. Het is “echt” maar op een andere manier als een droom, verbeelding, waarneming of fantasie. Zeven sluiers: zeven zegels, zeven hemelen. Het “ego” is het instrument om in deze wereld te leven. Als het “ego” uiteenvalt, of wordt vernietigd (door de onoverkomelijke tegenstrijdigheden van bepaalde levenssituaties, door toxinen, chemische veranderingen, etc.), dan kan de persoon aan die andere wereld worden blootgesteld. De wereld die iemand betreedt, iemands vermogen die te ervaren, lijkt deels bepaald door de toestand van iemands “ego.” Onze tijd wordt, meer dan wat dan ook, gekenmerkt door beheersing, controle van de uitwendige wereld, en door een bijna volledig vergeten van de innerlijke wereld. Als men de menselijke evolutie beoordeelt, vanuit het standpunt van kennis van de uitwendige wereld, dan gaan we in veel opzichten vooruit. Als wij die beoordeling maken vanuit het standpunt van de innerlijke wereld, en vanuit de eenheid van binnen en buiten, moet het oordeel heel anders zijn. Fenomenologisch hebben de termen “inwendig” en “uitwendig” weinig geldigheid. Maar in dit hele rijk, wordt men tot louter verbale hulpmiddelen beperkt – woorden gebruiken, is gewoon met de vinger naar de maan wijzen. Een van de problemen van het huidige praten over deze zaken is, dat juist het bestaan van innerlijke werkelijkheden in twijfel wordt getrokken. Met “innerlijk” bedoel ik al die werkelijkheden, die gewoonlijk geen “uiterlijke,” objectieve verschijning hebben – de werkelijkheid van verbeelding, dromen, fantasieën, trances, de werkelijkheid van contemplatieve en meditatieve toestanden: werkelijkheden, waar de moderne mens grotendeels niet het minste besef van heeft. Nergens in de bijbel is bijvoorbeeld enig bewijs voor het bestaan van goden, demonen of engelen te vinden. Mensen “geloofden” niet eerst in God: zij ervoeren Zijn Aanwezigheid, zoals dat ook voor andere spirituele machten gold. De vraag was niet óf God bestond, maar of deze bepaalde God de grootste God van allemaal was, of de enige God; en wat het verband tussen de verschillende spirituele machten onderling was. Thans is er een openbare discussie, niet over het vertrouwen in de echtheid van God, zijn bijzondere plaats in de spirituele hiërarchie van de verschillende geesten, etc., maar of God en dergelijke geesten eigenlijk bestaan, of ooit hebben bestaan. Gezondheid lijkt tegenwoordig hoofdzakelijk te berusten, op het vermogen om zich aan de uiterlijke wereld aan te passen – de interpersoonlijke wereld en het rijk van menselijke gemeenschappelijkheden. Aangezien deze uiterlijke menselijke wereld bijna volledig en totaal van de innerlijke wereld is vervreemd, brengt elk persoonlijk rechtstreeks bewustzijn van de innerlijke wereld ernstige risico’s met zich mee. Maar aangezien de maatschappij, zonder het te weten, hunkert naar het innerlijk, is het beroep op mensen om de aanwezigheid daarvan op een “veilige” manier op te roepen, op een manier die niet serieus hoeft te worden genomen, etc., enorm – terwijl de ambivalentie even krachtig is. Geen wonder, dat de lijst van kunstenaars in, pak weg de laatste 150 jaar, die op deze riffen schipbreuk hebben geleden, zo lang is – Hölderlin, John Clare, Rimbaud, Van Gogh, Nietzsche, Antonin Artaud, Strindberg, Munch, Bartok, Schumann, Büchner, Ezra Pound... Degenen die overleefden, hadden buitengewone eigenschappen – een vermogen tot stilzwijgen, sluwheid, geslepenheid – een volkomen realistische beoordeling van de gevaren die zij liepen, niet alleen van de spirituele sferen, die zij vaak bezochten, maar ook van de vijandschap van hun medebroeders voor iedereen, die daarmee bezig was. Laten wij hen genezen. De dichter, die een echte vrouw voor zijn Muze houdt en daarnaar handelt….De jongeman, die in een boot van wal steekt op zoek naar God…. De buitenkant, die van elke verlichting door de binnenkant is afgescheiden, verkeert in een toestand van duisternis. Wij leven in een tijd van duisternis. De toestand van uitwendige duisternis is een staat van zonde – d.w.z., alienatie of vervreemding van het Innerlijke Licht. Bepaalde handelingen leiden tot een nog grotere vervreemding; sommige andere helpen iemand om die afstand te verminderen. De eerste doen kwaad, de laatste goed. De manieren om te verdwalen zijn legio. Waanzin is beslist niet de minst ondubbelzinnige. De tegenovergestelde waanzin van de psychiatrie van Kraepelin, is het exacte tegenovergestelde van de “officiële” psychose. Het is letterlijk, en volkomen ernstig, even waanzinnig, als wij met waanzin elke radicale vervreemding van de subjectieve of objectieve werkelijkheid beschouwen. Denk maar aan de objectieve waanzin van Kierkegaard. Zoals wij de wereld ervaren, zo handelen wij ook. Wij gedragen onszelf in het licht van onze opvatting over wat er al dan niet aan de hand is. Dat wil zeggen, dat iedereen min of meer een naïeve ontologist is. Iedereen heeft een mening over wat er is, en wat er niet is. Volgens mij bestaat er geen twijfel over, dat er ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden in de menselijke ervaring in de laatste duizend jaar. In zekere zin is dat duidelijker dan de veranderingen in zijn gedragspatronen. Alles wijst erop dat de mens God heeft ervaren. Geloof was nooit een zaak van geloven dat Hij bestond, maar van het vertrouwen in de Aanwezigheid die werd ervaren en het weten van het bestaan als een zelfbevestigend gegeven. Het lijkt waarschijnlijk dat veel meer mensen in onze tijd, noch de Aanwezigheid van God ervaren, noch de Aanwezigheid van Zijn Afwezigheid, maar de afwezigheid van Zijn Aanwezigheid. Wij hebben de geschiedenis van verschijnselen nodig – niet alleen maar verschijnselen van de geschiedenis. In feite verkeert de wereldlijke psychotherapeut vaak in de rol van de blinde die de halfblinde leidt. De Fontein is nog niet uitgespeeld, de Vlam brandt nog steeds, de Rivier stroomt nog steeds, de Bron borrelt nog steeds door, het Licht is nog niet uitgedoofd. Maar tussen ons en Het, bevindt zich een sluier die meer lijkt op vijftig voet hard beton. Deus absconditus (God is verborgen). Of wijzelf zijn stiekem vertrokken. Alles in onze tijd is erop gericht om deze werkelijkheid te categoriseren en te scheiden van objectieve feiten. Dat is nou net de betonnen muur. Intellectueel, emotioneel, interpersoonlijk, organisatorisch, intuïtief en theoretisch moeten wij onze weg door de massieve muur heen opblazen, zelfs met het risico op chaos, waanzin en dood. Want vanaf deze kant van de muur, loert het gevaar. Er is geen belofte, geen zekerheid. Veel mensen zijn bereid om te geloven, in de zin van een wetenschappelijk niet te verdedigen geloof in een onbeproefde hypothese. Er zijn er maar weinig, die voldoende vertrouwen hebben om het te beproeven. Maar weinigen worden op hun ervaring geloofd. Paulus van Tarsus werd in zijn nekvel gegrepen, op de grond geworpen en was drie dagen blind. Deze rechtstreekse ervaring was zelfbevestigend. Wij leven in een geseculariseerde wereld. Om zich aan deze wereld aan te passen, moet het kind afstand doen van zijn extase. (L'enfant abdique son extase.–Mallarmé.) Als wij ons ervaren van de Geest hebben verloren, verwacht men van ons dat wij geloven. Maar dit geloof wordt een geloof in een werkelijkheid, die niet duidelijk is. Er staat een profetie in het boek Amos, over een tijd die zal komen, waarin er honger in het land zal heersen, “niet een honger naar brood, niet een dorsten naar water, maar naar het horen van de woorden van de Heer.” Die tijd is nu aangebroken. Het is deze tijd. Vanuit het vervreemde uitgangspunt van onze pseudo-gezondheid, is alles dubbelzinnig. Onze gezondheid is geen “echte” gezondheid. Hun waanzin is geen “echte” waanzin. De waanzin van onze patiënten is een artefact van vernietiging, die door ons bij hen wordt aangericht, en via hen bij onszelf. Laat niemand denken dat wij meer “echte” waanzin tegenkomen, dan dat wij echt gezond zijn. De waanzin waar wij mee worden geconfronteerd bij “patiënten”, is een grove travestie, een aanfluiting, een groteske karikatuur van wat de natuurlijke genezing van die vervreemde integratie, die wij gezondheid noemen, kan zijn. Echte gezondheid houdt op een of andere manier het uiteenvallen van het normale ego in, dat onechte zelf, dat zich adequaat aan onze vervreemde sociale werkelijkheid heeft aangepast: het tevoorschijn komen van de “innerlijke” archetypische middelaars met een goddelijke kracht, en door deze dood een wedergeboorte, en het uiteindelijke herstel van een nieuwe manier van het functioneren van het ego, waarbij het ego dan de dienaar van het Goddelijke is, en niet langer de verrader daarvan. VERWIJZINGEN *Fellow, Foundations Fund for Research in Psychiatry. Principal Investigator, Schizophrenia and Family Research Unit. Tavistock Institute of Human Relations. Director, Langham Clinic for Psychotherapy, London. This paper was first presented to the recent International Congress of Social Psychiatry 1 See, for example, the anthology, The Inner World of Mental Illness: A Series of First-Person Accounts of What It Was Like. Ed. Bert Kaplan. N.Y.: Harper and Row,1964. 2 Manchester University Press, 1962, pp. 417-18. (Also from Univ. of Chicago and Univ. of Toronto Presses.) |