Home
DE TWIJFELS VAN ONGELOVIGEN
of
vragen aangaande de inconsequenties & tegenstrijdigheden
in de Heilige Schrift
door een weifelend maar oprecht christen, ter verheldering
voorgelegd aan de bisschoppen
door
Anonymus
.......Gelukkig hij die de oorzaken van angst en beven heeft
begrepen en alle vrees, het onafwendbaar lot en het geraas van de
verslindende Acheron onder zijn voeten treedt.
Hij boog noch voor de volksregering, noch voor het purper der
koningen, noch voor de onenigheid die tussen broeders heerst
(Vergilius, Georgica, boek II)
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën! Gij
huichelaars!...Gij
blinde wegwijzers, die de mug uitzift, maar de kameel doorzwelgt.
(Matth.
23:23-24)
De wereld is verdeeld in twee soorten mensen… de ene
heeft verstand
maar geen godsdienst; de andere heeft een godsdienst maar geen verstand
(Ahmed Abou-lola Ben Soliman 973-1057, Perzisch dichter, geciteerd door
Helvetius, in De L’Homme). [11]
LONDEN
GEDRUKT & GEPUBLICEERD DOOR R. CARLILE, 55, FLEET STREET.
1819.
INLEIDING BIJ DEZE VERTALING:
Ondanks de uitspraak van Tertullianus (160-230) Credo
quia absurdum (ik geloof omdat het absurd is) zijn de grote
godsdiensten nog steeds onaantastbaar, en maken miljarden mensen zich
op deze aardbodem schuldig aan absurditeiten, want niets is pijnlijker
dan op gegeven moment moeten toegeven dat je je vergist hebt, al is het
maar
aan jezelf. Duizenden jaren kritiek op de godsdiensten hebben in wezen
nooit iets veranderd. Ook Voltaire heeft daar niets aan veranderd en de
verzuchting dat de Islam een Voltaire nodig zou hebben, miskent dat er
nog steeds 2,1 miljard mensen zijn die denken dat ze christen zijn.
Kritiek hebben, wijzen op inconsequenties, tegenstrijdigheiden en
onmogelijkheden, bij welke religie dan ook, is dus boter aan de galg
gesmeerd of parels voor de zwijnen. Absoluut zinloos. De enige manier
is te laten zien dat de eigenlijke bedoeling van alle religies, het
Nirwana is, Het Koninkrijk Gods, het Aards Paradijs, een wereld zonder
lijden, ziekte, ruzies, oorlogen, en andere ellende is, een wereld van
ware vrijheid, gelijkheid en broederschap. Een leven in een gelukzalig
hier en nu, zonder priesters en dominees, zonder wetenschappers en
andere deskundigen, zonder iemand die bepaalt hoe een ander moet leven,
zonder kennis, maar overvloeiend van wijsheid.
De vertaler
BRIEF OPGEDRAGEN AAN
de hoogwaardige en eerwaarde
bisschoppen, geestelijken en alle andere verdedigers van de strijdende
Kerk hier op aarde.
EDELACHTBARE HEREN
De verwoede inspanningen die u onlangs geleverd heeft
teneinde het
wetsvoorstel aangaande de Zondagsrust te doen aannemen en bij het
vervolgen en aan de schandpaal nagelen van ongelovige schrijvers en
uitgevers, moet hen ervan overtuigd hebben dat het u ernst is met uw
pogingen tot het verbreiden en versterken van ons heilige geloof. Een
staatswet is een uitmuntend middel om het soort eensluidendheid van
meningen teweeg te brengen, dat erin bestaat dat mensen hun mond
houden; en hoe onbillijk het eenzijdig verzwijgen van argumenten bij
gewone schikkingen ook kan wezen, toch moet zelfs de onverstoorbaarste
en menslievendste persoon toegeven dat het in godsdienstzaken anders
ligt. Als het gaat om de redding van mensen, is elk middel te
rechtvaardigen. Wat voor recht heeft iemand om zich te beklagen, als
hij dankzij een staatswet, door middel van pijnen en straffen, boetes,
opsluiting en schandpaal naar de hemel gestuurd kan worden, of hij nou
wil of niet? Veronderstellen dat we, omdat we vrijgeboren Engelsen
zijn, ons eigen geloof mogen kiezen en op onze eigen manier
naar de hemel mogen gaan, betekent het idee vrijheid te ver
doordrijven. Wat zou er terecht komen van de hoogwaardige en eerwaarde
gidsen en tolgaarders, als mensen de enge poort zouden mogen omzeilen
en zonder te betalen hun reis voltooien?
Buitenlanders zijn daar zo gevoelig voor en de priesters van
andere
landen staan zozeer op hun recht om het verstand van de mensen te
sturen, dat ze een aantal ingenieuze apparaten hebben uitgedacht en in
de geheime vertrekken hebben geplaatst van de heilige Inquisitie, die
door middel van zwepen, touwen, katrollen, duimschroeven, raderen,
ijzeren kraaien, roodgloeiende tangen en dergelijke, uiterst bruikbaar
zijn gebleken bij het verdraaien en vervormen van overtuigingen tot elk
door de regering gewenst model.
Ondanks de bereidheid [1] van uwe Edelachtbaren "om u, door
middel van argument en overreding, te verzetten tegen elk soort
dwaling,"
blijkt helaas voor ons dat deze vanzelfsprekende en overtuigende
argumenten in Engeland onbekend zijn. In plaats van dat zeer
krachtige en logische argument, foltering genaamd, zijn wij gedwongen
gebruik te maken van helder redeneren en rest ons, als wij dat niet
kunnen, hoogstens gevangenis, boete en schandpaal. Maar het
valt te hopen dat de heuglijke tijd niet ver weg is, waarin de
priesters van Engeland in staat zullen zijn om even krachtige
betogen te houden als de geestelijk leiders van andere landen; dat de
Geestelijkheid de troon zal naderen en openlijk haar bereidheid zal
tonen om de mensen het zwijgen op te leggen, zonder zichzelf beschamend
tegen te moeten spreken, door "inzake de religie alle geweld af te
wijzen. [1] "
In die heuglijke tijd zal zijne Excellentie de Bisschop van
Chester
de argumenten van een ongelovige edelman tenietdoen door te verklaren
dat ze "geen Antwoord waard zijn;" en de Bisschop van St. David zal de
nederlaag bevestigen door te beamen dat de argumenten van ongelovigen
"geen antwoord verdienen;" want iedereen zal dan zeggen dat ze hen
"niet willen" antwoorden en niet dat ze dat "niet kunnen," zoals zij nu
oneerbiedig beweren. Maar omdat die heuglijke tijd nog niet aangebroken
is, moeten wij onderwijl genoegen nemen met doorgaan met de oude
redeneertrant, op gelijk niveau met onze vijanden. De weifelende, maar vurige
Christen, die de eer heeft zich bij deze gelegenheid tot uwe
Edelachtbaren te richten, is zo vrij om u een paar van de Twijfels van
de Ongelovigen voor te leggen en hij hoopt dat u die, tot zijn volle
tevredenheid, zult beantwoorden. [2] Het doet hem deugd als hij bedenkt
dat de onlangs uitgevaardigde staatswet hen verbiedt te spreken; maar
zijn voldoening is oneindig veel groter als hij er zeker van kan zijn
dat het antwoord van uwe Edelachtbaren hen zal overtuigen en zo
beschaamd zal maken dat ze niet eens meer zullen schrijven,
spreken of denken.
Aldus het vurig verzoek van een medewerker van uwe
Edelachtbaren,
De Schrijver.
DE TWIJFELS VAN ONGELOVIGEN
1. Hoe kunnen Gods attributen gerechtvaardigd
worden, die een zo groot aantal wonderen verricht hebben, gedurende een
lange opeenvolging in zeer ver verleden tijden en zo weinig in de
laatste
tijd? Als ze alleen verricht zijn ter lering van die tijden, zijn ze
dan nu niet even noodzakelijk voor ons? maar als die oude wonderen
eveneens verricht werden ter lering van ons, zijn ze dan wel geschikt
voor dat doel? Kan God, die ons het verstand gegeven heeft, niet in
overeenstemming met zijn geboden handelen; en is het rationeel of
eerlijk om van ons geloof in zaken te vragen, die naar hun aard weinig
van doen hebben met het gangbare geloof, of het gezond verstand en voor
hun steun wat meer vereisen dan de gewone getuigenis van de
geschiedenis? Als Livius beweert (Boek XXII, hfdst.1) dat de
Galliërs
samenzweerden tegen Hannibal, nemen we dat feit aan en geloven het;
maar als hij in hetzelfde hoofdstuk spreekt over schilden die bloed
zweten, dat het in Arpi hete stenen regende en dergelijke, dan
verwerpen we deze onwaarschijnlijke beweringen en hechten er geen
geloof aan; evenmin geloven we het verslag van de wonderbaarlijke
methode om ziekten te genezen door middel van aanraking, waarvan gezegd
wordt dat de Heer Greatrix daarover beschikt, hoewel het te lezen is in
de Philosophical Transactions [3]. De wonderen van het Oude
Testament zijn allemaal verricht in tijden waarvan we geen
geloofwaardige geschiedenis hebben; wat kan er dan geantwoord worden
aan degenen die beweren dat wonderen altijd beperkt geweest zijn tot
het verre, legendarische verleden; dat alle naties ze gekend hebben,
maar dat ze verdwenen naarmate de mensen zich ontwikkelden en in staat
waren bedrog en priesterintriges te onderscheiden.
2. Stel dat er boek gepubliceerd wordt, waarin uitspraken
staan
over historische feiten uit een ver verleden, die niet gesteund worden
door andere schrijvers; stel dat die feiten over het algemeen
onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig zijn; stel dat het boek anoniem
verschijnt of, nog erger, naar buiten gebracht wordt onder de naam van
iemand die dat, uit de aard der zaak, niet geschreven kan hebben; is
het dan denkbaar dat een dergelijk boek geloof zou krijgen bij mensen,
die het minst aanspraak kunnen maken op redelijkheid en gezond
verstand? Wat is dan de gemakkelijkste manier om de vijanden van onze
heilige en enig ware godsdienst te weerleggen, die er niet voor
terugdeinzen te beweren dat veel boeken van de canonieke Schriften
hieronder vallen? Ze zien dat de boeken van de Pentateuch duidelijk
veel kenmerken vertonen van een schrijver van lange tijd na Mozes; dat
het boek Numeri (21:14) het boek De Oorlogen van de Heer aanhaalt dat,
omdat het eerder geschreven is, hoogstwaarschijnlijk het boek is dat
Mozes geschreven heeft; dat Mozes onmogelijk het verslag geschreven kan
hebben van zijn eigen dood en begrafenis in Deuteronomium
(34), dat evenwel geen kenmerk heeft waarmee het onderscheiden kan
worden van de rest van het boek.
En stel dat deze en andere soortgelijke bezwaren verwijderd
worden,
wat moeten we dan zeggen als antwoord op hun opmerking dat de Schrift,
waarvan wij geloven dat die is gedicteerd door de inspiratie van een
onfeilbare God, vaak strijdig is met de feiten en heel vaak de alwijze
Schepper (Genesis 6:6-7, Exod. 7:3, 11:9-10. en 1 Sam. 15:35) voorstelt
als boos, wraakzuchtig, onrechtvaardig, willekeurig, enz., en dat we
dus afstand moeten doen van het vertrouwen, dat we van nature stellen
in zijn goedheid en rechtschapenheid, of de geschriften moeten
verwerpen die hem afschilderen als een demon. Begrijpen uwe
Edelachtbaren dan niet dat we, omdat we betere argumenten behoeven,
noodzakelijkerwijs onze toevlucht moeten nemen tot het argumentum
pillorii (onder druk van de schandpaal verkregen bewijs, vert.),
of gebruik moeten maken van een aantal van de zachtzinnige methoden,
die rechtmatig toegepast werden om ketters te bekeren tijdens het
weldadige en vrome bewind van Mary, Koningin van Engeland?
3. Is het verhaal van de schepping van de mens en de
zondeval, in
het boek Genesis, letterlijk of allegorisch? Heeft God het licht
vóór
de zon geschapen? Hoe kon hij licht van duisternis scheiden, aangezien
duisternis niets anders is dan het ontbreken van licht? Hoe kon,
vóór
de schepping van de zon, de tijd verdeeld worden in dagen, aangezien
een dag de tijd is tussen zonsopgang en zonsondergang? Hoe kon het
firmament geschapen worden, aangezien er geen firmament is en
het onjuiste idee van het bestaan ervan, niets anders is dan
verbeelding van de oude Grieken?
4. De Schriften waren zonder twijfel geschreven met het doel
dat ze begrepen werden, of helemaal zonder bedoeling. Een mysterie, dat
wil zeggen, een bewering of stelling, die niet begrijpelijk is voor het
menselijk verstand, moet ook onuitsprekelijk zijn; we kunnen dus geen
gebruik maken van de bondige en elegante methode van het verhelderen en
verduidelijken van lastige passages van de Schrift, door het toepassen
van het woord mysterie, maar hoe moeten we zonder dat voortreffelijke
middel het geval van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad
uitleggen, van een sprekende slang en de Boom des Levens, die God moest
laten bewaken door engelen met een vlammend zwaard, opdat de mens niet
van de vrucht zou eten en onsterfelijk zou worden?
5. De slang werd getroffen door de vloek dat hij op zijn buik
moest
kruipen. De spotters lijken te denken dat dat helemaal geen vloek was;
want omdat zij als vanzelfsprekend aannemen dat hij vóór
deze jammerlijke gebeurtenis ook al op zijn buik kroop, zagen zij dat
hem,
door hem om te keren, een buitengewone dienst was verleend, omdat de
laatste houding duidelijk de geschiktste is. Zij merken ook op dat geen
enkel dier kan leven van stof en dat, wat de desbetreffende individuele
slang ook gedaan mag hebben, de huidige slangen zo werelds zijn, dat ze
eensgezind dat soort droog voedsel verwerpen en door een tweede daad
van goddeloosheid, zich onttrekken aan de gevolgen van de eerste.
6. Het verhaal van de zondvloed is zeer pijnlijk. Het wordt
beschreven als de gevolgen van natuurlijke middelen in de handen van
God. Het regende; er wordt geen melding gemaakt van water dat voor dit
doel geschapen werd. De zondvloed was wereldwijd; alle hoge bergen,
onder de hele hemel, werden bedekt; en het eindigde niet door de
vernietiging van het water, maar het werd verdampt door een wind. Waar
kwam dat water dan vandaan? Het gewicht van de hele atmosfeer, met al
haar dampen, is maximaal gelijk aan een holle schijf van ongeveer tien
meter dik, die de hele aardbol omvat en zodoende kan alles wat die
bevat, als het verdicht is tot water, de aarde niet hoger dan een
gewoon huis overspoelen. Het heeft geen zin om ‘de kolken der
waterdiepte’ te openen, als die al bestaan, want de zwaartekracht
zou het water verhinderen naar buiten te stromen; evenmin kunnen wij de
ongelovigen er eenvoudig van overtuigen dat de sluizen der Hemel
geopend werden, omdat ze weten dat die geen sluizen heeft; we hebben
dus maar ongeveer tien meter water om de hoogste bergen, waarvan
sommige meer dan vijfduizend meter hoog [4] zijn, onder water te zetten.
7. De wankelmoedige gelovigen merken dat ze zich evenzeer
geen raad
weten met de ark. Zij vinden het vreemd dat een zo grote verzameling
dieren opgeborgen kan worden in een ark of kist, die maar een venster
had, (dat meer dan vijf maanden gesloten bleef) zonder te stikken door
gebrek aan lucht; het lijkt even opmerkelijk dat Noach en zijn drie
zonen het dagelijkse voedselrantsoen en water konden verstouwen en
uitdelen aan de passagiers; en zelfs in het geval dat hun vrouwen hen
hielpen, was het te verrichte werk nog steeds verbazingwekkend veel. De
leeuwen en andere vleesetende dieren moeten op pekelvlees geleefd
hebben, waarmee ze zonder twijfel tevreden waren, want zeevaarders zijn
niet erg kieskeurig, vooral niet op lange reizen.
8. Moeten we uit het feit dat God zijn boog stelde in de
wolken,
als teken van zijn verbond met de mensheid na de zondvloed, dan niet
opmaken dat hij op dat moment de wet van de verschillende breking en
weerkaatsing van lichtstralen instelde, en dat dus vóór
de zondvloed
veel optische instrumenten, die bij ons gewoon zijn, toen niet gewerkt
kunnen hebben? Iemand zou dus geen regenboog hebben kunnen maken door
water uit zijn mond te sproeien; de achromatische telescopen van de
Heer Dollond zouden toen niet beter geweest zijn dan de gebruikelijke;
gewone voorwerpen moeten allemaal van dezelfde kleur hebben geleken,
enz., enz.
9. Welk antwoord moeten we hen geven die geneigd zijn te
ontkennen
dat een almachtige en rechtvaardige God gebruik kan maken van de meest
onrechtvaardige middelen om zijn belangrijke doel, het vergroten van
het nageslacht van Abraham, te bereiken? Kon dit welwillende en
rechtvaardige Wezen instemmen met het misbruik dat Jacob maakte van
zijn zwakke en hongerige broer? Kon deze almachtige en oprechte Geest
geen andere methode toepassen dan die van bedrog en leugens om zijn
favoriet Jacob te onderscheiden, waarmee hij diezelfde argeloze broer
de zegen van zijn vader onthield? Kortom, hoe moeten we God
rechtvaardigen voor het feit dat hij een volk, dat in zijn eigen
annalen er blijk van geeft dat het ongeëvenaard is geweest in
wreedheid
(Zie het optreden van Jozua; tevens 1 Sam. 15 ev.), ondankbaarheid,
lompheid, enz., onafgebroken onderscheiden en voorgetrokken heeft?
10. Als de ongelovigen beweren dat een rechtvaardige God niet
de Farao kon straffen vanwege de verharding van zijn hart waarvan
hijzelf (God) duidelijk de oorzaak was, antwoorden wij gewoonlijk dat
de
pottenbakker de macht heeft om de klei te vormen naar zijn goeddunken;
maar als zij dan ten antwoord opmerken dat, als de klei in de handen
van de pottenbakker in staat zou zijn tot geluk of verdriet, al naar
gelang de vorm die er in aangebracht wordt, de pottenbakker
kwaadwillend en wreed moet zijn als hij de voorkeur geeft aan het
toebrengen van pijn in plaats van geluk, dan moeten we er het zwijgen
toe doen, in de hoop dat uwe Edelachtbaren zich zullen verwaardigen ons
betere argumenten te verschaffen, dan die ons nu bekend zijn.
11. Wonderen moeten heel gewoon geweest zijn in Egypte, want
daar
was een groep mensen die wonderen verrichten als beroep hadden. Toen de
staf van Aaron in een slang veranderde, (Exod 7:3- 4. en 9:9-10.) liet
de Farao, in plaats van dat hij er als een ongewoon verschijnsel door
verrast was, zijn magiërs komen, die meteen hetzelfde deden met
hun staf. Uwe Edelachtbaren zijn ons daarover enigszins een verklaring
verschuldigd: we weten dat het onze plicht is te geloven dat Aarons
wonder verricht werd door Gods kracht, maar we staan met de mond vol
tanden als we moeten bedenken door middel van welke kracht de
magiërs
hun wonder verrichtten.
12. Toen (Exod. 7:10.) Aaron het water in Egypte in bloed
veranderde, hun stromen, rivieren, vijvers en al hun drinkpoelen, samen
met het water in heel Egypte, zowel in houten als in stenen vaten,
deden de magiërs dat eveneens met hun toverkunsten. Ook hier nemen
onze tegenstanders, die helaas meer nieuwsgierigheid dan geloof hebben,
de
vrijheid om te vragen of de magiërs zelf water maakten om hun
kunsten
op te verrichten, aangezien Aaron het al in bloed had veranderd.
13. Ondanks dat hij achtereenvolgens blootgesteld werd aan
een kikvorsen-, muggen- en steekvliegenplaag (Exod. 8), bleef de Farao
halsstarrig; zijn vee, met name de paarden, ezels, kamelen, ossen en
schapen werd getroffen door een zeer ernstige veepest en alle vee in
Egypte stierf, behalve dat van de kinderen van Israël (Exod.
9:3-6).
Toen dat niet de gewenste uitwerking had op de Farao, werd het hele
volk van de Egyptenaren aangetast door steenpuisten en blaren (Exod.
9), maar desondanks bleef het hart van de Farao even verhard als altijd
(Exod. 9:13 ev.). Daarom werd Mozes vroeg in de morgen naar de Farao
gestuurd om te zeggen dat hij zijn vee en alles wat hij op het veld had
in veiligheid moest brengen voor een vreselijke hagelstorm, waarvan hij
de komst voorspelde. Zij, onder de dienaren van de Farao, die het woord
des Heren vreesden, lieten hun vee en knechten in de huizen een
toevlucht zoeken en de dag daarop kwam de storm met donder, bliksem en
hagel, die de bomen deed afknappen, het veldgewas vernietigde en alle
levende wezens die in het veld waren doodde, maar in het land Gosen,
waar de kinderen van Israël zich bevonden, hagelde het niet. Goddelijke
waarheden zijn zo anders dan die waarover de wereldse geest
doorgaans nadenkt, dat het over het algemeen heel moeilijk moet zijn om
alleen met behulp van het menselijk verstand de mensheid ervan te
overtuigen dat het vee van de Farao in groot gevaar verkeerde vanwege
de hagelstorm, omdat de dieren al eerder allemaal gestorven waren ten
gevolge van de veepest; en sommige mensen zijn zo dom, dat ze denken
dat ze nog een keer doden helemaal geen straf is. Er zijn heel wat
lieden onder de tegenwoordige verdorven generatie, die zich op geen
enkele manier kunnen voorstellen hoe de dienaren van de Farao, die het
woord des Heren vreesden, er in slaagden hun vee naar huis te drijven,
aangezien zij blijven beweren dat vee, dat al dood is, hetzij door de
veepest, hetzij anderszins, niet kan vluchten. Ondanks het feit dat het
overduidelijk is dat die mensen zich vergissen, vertrouwen wij er toch
op dat u, Edelachtbaren, hun dwalingen feller aan de kaak zult stellen
dan tot nu toe is gebeurd.
14. Sommige weifelachtige gelovigen vragen zich af of een zo
laaghartige, hardvochtige en oneerlijke daad, als juwelen lenen van de
Egyptenaren (Exod. 9.), zonder enig voornemen om ze weer terug te
geven, niet voortgekomen is uit de instelling die de Joden van die tijd
kenmerkte, in plaats van uit de opdracht van de rechtvaardige God, die
dat soort listen zonder twijfel niet nodig had om zijn plannen te
volvoeren.
15. Nadat de hagelplaag gevolgd was door sprinkhanen, grote
duisternis en de dood van alle eerstgeborenen in Egypte, waaronder die
van het vee, stond de Farao de Israëlieten ten slotte toe te
vertrekken, maar omdat hij daar achteraf spijt van kreeg, zette hij met
zeshonderd strijdwagens en al zijn paarden, ruiters en leger de
achtervolging in (Exod. 14.) en haalde ze in bij de zee, tegenover
Baäl
Sefon. De Rode Zee spleet in tweeën om de Israëlieten
doorgang te
verlenen, de Egyptenaren volgden hen en werden gestraft voor hun
onbezonnenheid door de terugkeer van het water, waardoor ze verzwolgen
werden. Ook hier weer vragen onze prikkelbare en ontevreden
tegenstanders hoe de Farao die achtervolging kon inzetten met
strijdwagens en ruiters, aangezien zijn paarden allemaal al twee keer
gedood waren, een keer door de veepest en een keer door de hagel, om
maar niet te spreken over het feit dat de eerstgeborenen van het vee
zelfs voor een derde keer gedood waren. Ze voegen daar eveneens aan toe
dat Egypte dat, om de verspreiding te vergemakkelijken van het water
van de overstromende Nijl, door talloze kanalen doorsneden wordt,
altijd een zeer ongeschikt land moet zijn geweest voor ruiterij of
wagens.
16. God nu kwam tot Bileam des nachts en zeide tot hem, "Nu
die mannen gekomen zijn om u te ontbieden, sta op en ga met hen mede."
(Numeri. 22:20, ev.) Bileam stond dus op, zadelde zijn ezelin en ging
mee met de vorsten van Moab. "Maar Gods toorn ontbrandde toen hij
ging," in die zin dat hij een engel stuurde als zijn tegenstander, die
hem zeker gedood zou hebben, als de ezelin waarop hij reed geen
staaltje van scherpzinnigheid en voorzichtigheid ten toon had gespreid,
iets dat de ezels van tegenwoordig lijken te zijn kwijtgeraakt. De
ongelovigen houden hier vol dat het beter is om het hele verhaal te
verwerpen, dan te geloven dat het Opperwezen boos kon zijn op Bileam,
alleen maar omdat hij zijn bevel gehoorzaamd had; maar de ware
gelovigen, de zonen der kerk, die denken dat wij ons geloof niet
oefenen, als van ons gevraagd werd niets aan te nemen dat niet door
bewijs gesteund wordt, trekken zich niets aan van dit probleem; hoe
onwaarschijnlijker de leer, hoe groter de verdienste om te geloven.
17. "En de Here was met Juda (Richteren 1:19) zodat hij het
gebergte in bezit nam, maar hij was niet in staat de bewoners van de
vlakte te verdrijven, want dezen hadden ijzeren strijdwagens." Het is
moeilijk voorstelbaar waarom de Heer van hemel en aarde, die zo vaak de
orde veranderd en de vaste natuurwetten opgeschort had ten gunste van
zijn volk, de Joden, de inwoners van een dal niet de baas kon, omdat ze
ijzeren strijdwagens hadden! Of zouden we daar niet eerder uit op
moeten maken dat in het boek waarin deze passage te vinden is, geen
sprake is van goddelijke inspiratie, maar dat het geschreven is door
een van de Joden die in de God van Israël, als plaatselijke god,
hun
beschermer zagen; die in sommige gevallen machtiger en in andere minder
machtig was, dan de goden van hun vijanden. Zo vergelijkt David de Heer
met andere goden "Uw eigen land heeft u toch ook aan uw god, aan Kemos,
te danken? Zo hebben wij ons hele land aan de Heer, onze God, te
danken! (Richteren 11:23)"
18. Wat onrechtvaardig dat de Spanjaarden gestigmatiseerd
zijn
vanwege de ijver die ze aan de dag gelegd hebben bij het bekeren van de
inboorlingen van Peru en Mexico tot de christelijke godsdienst! [5] Ze
hebben weliswaar zwangere vrouwen opengereten, baby’s verpletterd
tegen rotsen en mannen op een laag vuur geroosterd tot ze dood waren,
maar
omdat hun vrome bedoeling alleen maar was om deze achterlijke en
onwetende lieden ergere toekomstige pijnen te besparen, kan iemand die
werkelijk barmhartig is, hun gedrag alleen maar goedkeuren. We kunnen
het milde en menselijke optreden waarbij dertien Indianen opgehangen
werden ter ere van Christus en de twaalf apostelen niet genoeg prijzen!
Terwijl de rest van de wereld bewondering toonde voor de
Grieken en
Romeinen, namen zij heel verstandig de helden uit het heilige verhaal
als hun voorbeeld! Arme las Casas! Zijn slappe en verwekelijkte hart
bloedde bij het aanschouwen van die ellende! Hij wilde zo graag meedoen
met het vrome werk en zelfs de Indianen bepaalde denkbeeldige
zegeningen laten behouden, die hij "mensenrechten" durfde te noemen!
Maar het heilig vuur van zijn metgezellen verijdelde zijn vrome
pogingen; hij kon het alleen nog maar opschrijven, maar zijn
geschriften, die allesbehalve de uitwerking hadden die hij bedoelde,
dienden alleen maar om de bewondering, die wij hebben voor de grote
figuren die hij wilde brandmerken, te vergroten. Als we vergelijking
mogen maken, kunnen we bevestigen dat de Spanjaarden alleen maar
onderdeden voor de Joden in het feit dat zij iemand als Las Casas in
hun midden hadden. De Joden waren onvermurwbaar tegenover mensen en
gehard met een heilige wreedheid. We horen niets over aarzeling toen
Jericho verwoest werd, "Mannen en vrouwen, jong en oud, ossen, schapen
en ezels werden over de kling gejaagd." (Jozua 6:21.) Wat moet Jozua
een filosofische beheersing hebben verworven over zijn tedere
gevoelens, zodat hij in staat was het zwaard te trekken (Jozua 10:10.)
en de inwoners van Ai, Libnah, Lachis, Hebron, Debir, enz., enz., enz.
volkomen uit te roeien, vooral omdat de verharding van hun hart niet
een fout van hen was, maar afkomstig was van God! Wat waarlijk groots,
wat ver verheven boven de algemene zwakheid van de mensheid, toont de
man naar Gods hart zich bij de inname van de stad Rabba! (1 Kron.
20:1-3.) "Haar bevolking liet hij naar buiten brengen en in stukken
delen met zagen, ijzeren klingen en bijlen!" O, gij zeer meedogenloze
helden! gij Joden! gij Spanjaarden! gij vastberadenen en vurigen van
verleden en heden, als die er al zijn! hebt medelijden met de
beklagenwaardige die uw deugden prijst, maar wiens pen beeft en wiens
oog overstroomt bij het relaas van uw daden! En gij, O machtige en
welwillende Kracht, vergeef het hart dat, geschokt door de aan uw
schepsels toegebracht folteringen, niet bereid is u te erkennen als de
bewerkstelliger daarvan!
19. De verstandigste mensen verwerpen magie en hekserij, als
een
dwaze aan de goedgelovigheid van de mensheid opgelegde last, maar wij,
de gelovigen, die niets van doen hebben met het verstand, maar geleid
worden door het ondefinieerbare vermogen dat geloof genoemd
wordt, zijn volkomen bereid om dat te aanvaarden en wij betreuren de
ongelovigheid van het parlement, dat de daden ontkracht waardoor
zovelen die dat beroep uitoefenen hun leven hebben verloren.
De heks van Endor, (1 Samuel 28:7 ev.) en de Joodse wet
bewijzen
met goddelijk bewijsmateriaal het bestaan van dergelijke ambachten,
maar die komen net als wonderen tegenwoordig niet meer voor. Maar
desondanks zouden wij heel blij zijn met een paar argumenten van u,
onze geestelijk leiders, die deze belangrijke leerstelling zouden
kunnen steunen, zowel in de geest van verstandige mensen, als in die
van mensen die, door middel van het aanvullend vermogen geloof,
verheven zijn boven het verstand.
20. In het laatste gevecht van Saul tegen de Filistijnen (1
Sam. 31.) bij Gilboa, raakte hij ernstig gewond en vroeg toen zijn
wapendrager het zwaard te trekken en hem te doorsteken, maar zijn
wapendrager weigerde dat; daarom nam Saul een zwaard en stortte zich
erin; en toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, stortte hij zich
eveneens in het zwaard en stierf met hem. In die tijd keerde David
terug van zijn achtervolging van de Amalekieten (2 Samuel 1.), toen op
de derde dag na Sauls dood, een jongeman uit het leger, bij Saul
vandaan kwam met gescheurde kleren en aarde op zijn hoofd. Hij bracht
het nieuws van Sauls dood en toen David hem vroeg naar de
omstandigheden, vertelde hij dat hij zich toevallig op het gebergte
Gilboa bevond, waar hij zag dat Saul op zijn speer leunde en dat de
strijdwagens en ruiters op hem aandrongen. Saul draaide zich om, riep
me en vroeg me hem te doden; toen trad ik op hem toe en doodde hem,
omdat ik zeker wist dat hij niet langer kon leven als hij gevallen was;
en ik nam de diadeem die rond zijn hoofd en de armband die om zijn arm
zat en heb die nu naar mijn heer gebracht. David beloonde het
misplaatste medelijden van deze jongeman door hem ter dood te laten
brengen.
Wat een misbaar maken onze tegenstanders, de ongelovigen,
over de wreedheid van David, als ze dit treurig relaas lezen! Wat?
zeggen ze,
is dat de zachtmoedige, de barmhartige David? Is dat de man naar Gods
hart? Is hij niet een tiran — een onmenselijke despoot? Wat voor
opwelling van heilig vuur heeft hem aangezet om de jongeman te
vermoorden, die Saul de laatste dienst van menselijkheid bewezen had;
Saul die hem zelf in zijn doodstrijd verzocht had om een eind te maken
aan zijn zieltogend bestaan? Waarom zou deze lieveling van de
Christenen, deze man naar Gods hart, zijn handen bezoedelen met het
bloed van de jongeman, die veronderstelde dat hij een dienst van
barmhartigheid bewezen had aan de in de steek gelaten en stervende
koning, over wie deze David voorgaf te treuren en die hem zelf
tegelijkertijd zulke innemende bewijzen van trouw gaf, door hem te
tonen met koninklijke versierselen? Maar wij, de gelovigen, die alle
geheimen van de Schrift eenvoudig kunnen verklaren, zeggen dat David,
hoewel hij in feite een van de grootste zondaars was, daarover echt
berouw had voordat hij stierf. Onze vijanden, de ongelovigen, zeggen
nee; dat het niet waar is en zij halen dan als bewijs tegen ons het
Boek der Boeken aan (de King James Bible, vert.) (1 Koningen 2:5-9).
Ze zeggen dat als David ooit berouw had, of ooit werkelijk
vroom was, wij dat vast en zeker kunnen zien in zijn gedrag tijdens
zijn
laatste momenten, op zijn sterfbed. Daar, zeggen ze, valt te hopen dat
we zien dat hij zijn vijanden vergeeft en sterft in vrede met de hele
mensheid. Iedereen vindt dat belangrijk, van heilige tot misdadiger.
David moet ons dus vast een buitengewoon voorbeeld geven van zijn
aandacht voor dit belangrijk teken van berouw.
Maar wat moeten we ervan denken, zeggen deze vijanden van
onze heilige religie, als we deze Nero van de Hebreeën, deze man
naar Gods hart, deze lieveling van de Christenen, zien sterven op een
manier die
in overeenstemming is en strookt met zijn hele levensloop? Wat moeten
onze overwegingen zijn als we zien dat hij met zijn laatste woorden
zijn zoon Salomo twee wrede en onmenselijke moorden in de schoenen
schuift? Moorden die nog erger worden door de daarmee gepaarde misdaden
van ondankbaarheid en woordbreuk! Een daarvan werd gepleegd op zijn
oude, trouwe generaal, Joab, die hem krachtig bijstond bij alle
gelegenheden en hem tot op het laatst, toen hij een terechte reden voor
ergernis had, maar alleen een glas wijn dronk met de ontevredenen,
trouw bleef in al zijn pieken en dalen. Zijn andere aanval was gericht
tegen Simea, die David bespotte bij zijn terugtocht uit Jeruzalem,
tijdens de opstand van zijn zoon Absalom, maar wie zich aan hem
onderwierp toen hij zegevierend terugkeerde en wiens vergeving David
bezegeld had met een plechtige eed. Al die bevelen, zeggen de
ongelovigen, waren opgevolgd op een manier die de zoon van zulk een
vader werkelijk waardig was! Dat, christenen, zeggen onze vijanden, is
de beschrijving van het leven van een Jood, die jullie, volgens het
Boek der Boeken, of juister gezegd, de intriges van het priesterdom,
schaamteloos ophemelen als een man naar Gods hart! Wat
oneerbiedig, zeggen de ongelovigen, jegens de hemelse Majesteit!
Dat is de reden waarom wij, de ware gelovigen, uwe
Edelachtbaren
dringend verzoeken al die twijfels en tegenwerpingen die tegen ons
ingebracht zijn door ongelovige filosofen en schrijvers, tot aller
tevredenheid te beantwoorden en te verklaren; en als ze niet te
beantwoorden zijn, dat uwe Edelachtbaren, er dan met een ware
christelijke ijver voor zullen zorgen dat er een staatswet aangenomen
wordt, teneinde te voorkomen dat er nog meer twijfels opkomen bij de
vijanden van ons heilige geloof en onze heilige godsdienst, zoals dan
door de wet bepaald.
Weliswaar zouden alleen ongelovigen oneerbiedigheden zoals
hierboven uitspreken, maar helaas zijn de tegenwoordige ongelovigen
zeer angstaanjagend geworden voor de ware gelovigen, door hun aandacht
voor zedelijkheid en hun zachtaardige en vriendelijke werken van
barmhartigheid, en door hun medeburgers ervoor te waarschuwen dat ze de
wreedheden van de geloofsvervolging moeten vermijden en verafschuwen:
wat een monsterachtige vergissing! Het valt te hopen dat uwe
Edelachtbaren hun opvattingen zullen rechtzetten, zowel in dit als in
andere opzichten.
Ze hebben nog een geduchter argument tegen de waarheid van
voorgaande verhalen over de dood van Saul, namelijk dat ze zozeer van
elkaar verschillen, dat een ervan onjuist moet zijn. Daarop kunnen we
alleen maar antwoorden, zoals het de gelovige betaamt in al dat soort
zaken die tegenstrijdig lijken, dat ze beiden uit een
geïnspireerde pen
zijn gevloeid en dus allebei waar moeten zijn, hoe tegenstrijdig of
absurd dat ook moge lijken voor een gewoon menselijk verstand.
21. David gaf bevel de kinderen van Judea het gebruik van de
boog
te leren: bedenk dat het geschreven staat in het Boek des Oprechten (2
Samuel 1:18). Hier duiken veel problemen op aangaande het Boek des
Oprechten. Het bestond al voordat het boek Jozua geschreven werd (Jozua
10:13.) want de schrijver van het boek verwijst ernaar en uit de
voorgaande tekst blijkt dat het pas afgesloten werd na de bestijging
van de troon van Israël door David. Maar als Jozua het verslag
schreef
van zijn eigen wederwaardigheden, zoals gewoonlijk aangenomen wordt,
moet de schrijver van het Boek des Oprechten meer dan vierhonderd jaar
geleefd hebben; en als het boek Jozua pas geschreven is na de tijd van
David, en door een onbekende schrijver, zullen de ongelovigen beweren
dat het valt onder de beschrijving die gegeven is bij het begin van de
tweede kwestie. En ongelukkigerwijs weten we niet hoe ze te weerleggen,
maar we hopen dat uwe Edelachtbaren, nu uw lang sluimerende ijver ten
slotte is ontwaakt, dat, naast vele andere zeer grote problemen, op een
eenvoudige manier uit de weg zullen ruimen. Onze vijanden hebben ons
gehekeld met voorbeelden van de oorspronkelijke kerk; ze merken op dat
de priesters toen arm waren en onvermoeibaar, maar nu verwend en lui.
Dikke inkomens en sjieke bisschopsambten, zeggen ze, veroorzaken een
totale verduistering van het licht van de godsdienst, door hun
ondoorzichtige substantie tussen het oog van de priester en het
Koninkrijk der Hemelen te plaatsen. Maar, ach, wat een overduidelijke
vergissing!
De priesters van weleer wisten niet wat ze deden; ze
verachtten
bezit, omdat ze niet beter wisten, of misschien omdat ze het niet
konden krijgen. Maar wat een inzicht bij de ontwikkelde mensen! wat een
wijsheid tegenwoordig! wat zijn de wetenschappen voortgeschreden! Is
niet al eeuwen geleden ontdekt dat pijn en ascese gepaste metgezellen
zijn van de duivel en daarom totaal ongeschikt voor heiligen? Kan een
arme sloeber, gewend aan ontbering en kwelling, zich opeens schikken in
geluk en Hemel? Zou hij zichzelf, in plaats van te genieten van het
manna van het beloofde land, niet een vastenperiode voorschrijven; en
als hij dan liggend op zijn rustbank der gelukzaligheid in slaap valt,
niet de verdoemden hun zwepen en schorpioenen benijden? Zo moeilijk is
het om ingesleten gewoonten uit te wissen. Maar waarom zouden we
blijven hangen bij een zo nutteloos onderwerp? De wijsheid van onze
geestelijken heeft hen geleerd om dat soort absurditeiten te vermijden,
dat soort dwalingen te verachten. Ze zullen hun hang naar vermaak, de
behoefte naar gewoonten, niet opgeven.
22. Op aandrang van God, telde David het volk van Israël
en Judea; (2 Sam. 14.), maar achteraf had hij daarvan spijt, omdat hij
waarschijnlijk niet wist op wiens aandrang hij dat gedaan had. Dat
berouw verontschuldigde hem niet in de ogen van de Heer, die hem
aanbood, of "zeven jaar" hongersnood, of drie maanden achtervolgd
worden door zijn vijanden, of gedurende drie dagen de pest.
David koos voor het laatste en zeventigduizend man stierven.
Deze gedenkwaardige gebeurtenis ontging de geïnspireerde schrijver
van het boek Kronieken (1 Kron. 21.) niet, die bevestigt, "dat Satan
zich tegen
Israël keerde en David aanzette Israël te tellen;" maar dat
was God
onwelgevallig en daarom sloeg hij Israël. God liet de berouwvolle
David
de keuze, of "drie jaar hongersnood, of drie maanden vluchten voor uw
tegenstanders, of drie dagen de pest, waarvan hij de laatste koos, en
er vielen van Israël zeventigduizend man.
Onze al te nieuwsgierige en onderzoekende tegenstanders, die
niet bereid zijn "vernuftig gevonden verdichtsels" (2 Petrus 1:16.) te
geloven, vragen waarom het tellen van het volk door David een misdaad
kon zijn, vooral omdat het plaatsvond op aandrang van God. Ze willen
heel graag weten of God en Satan een en dezelfde persoon zijn; en zo
niet, wie van de twee dan de aanstichter was van dit heilloze gebeuren
en eveneens wie van de twee "onfeilbare" en "geïnspireerde"
schrijvers
liegt? Ten slotte kunnen zij zich niet voorstellen hoe de zeven jaar
hongersnood in het boek Samuel kan slinken tot drie in Kronieken. Op al
deze vragen antwoorden wij dat het feit dat het de Heer onwelgevallig
was nadat het gedaan was, voldoende was om dit optreden van David tot
een misdaad te maken; en wat betreft dat het op zijn aandringen was
gedaan, moeten we opmerken dat het voor God niet ongewoon is dat hij
vertoornd is op zijn dienaren omdat ze zijn bevelen gehoorzamen.
23. Tekenend is het voorbeeld van Bileam. (Numeri 22.)
Daaruit
maken we op dat in Gods bevelen altijd een voorwaarde besloten ligt of
als zodanig opgevat moet worden, waardoor het aan de kiesheid van de
gelovige overgelaten wordt om te handelen zoals hij gepast acht. Deze
instelling leidt weliswaar rechtstreeks naar de zo algemeen
verafschuwde leerstellingen van de Jezuïeten, maar waarom moeten
we rekening houden met de afschuw van de wereld, als we ervan overtuigd
zijn dat onze grondbeginselen Bijbels zijn? De zaken van Satan en God,
laten we ter beoordeling over aan uwe Edelachtbaren; maar wij kunnen
niet anders dan smalend opmerken hoe onbenullig de bezwaren zijn tegen
die drie en zeven jaar hongersnood. Ze zijn slecht op de hoogte van de
goddelijke rekenkunde, als dit ook maar enige verbazing bij hen wekt.
Ze weten niets van de verheven logica waarmee theologen bewijzen dat
drie een is en een drie. Als bijvoorbeeld beweerd zou worden dat Eldon,
Castlereagh en Sidmouth allemaal Lord zijn en dat het toch geen drie
Lords zijn, maar één enkele, zou dat betiteld worden als
volslagen en lachwekkende onzin, ondanks dat ze als staatslieden nauw
met elkaar
verbonden waren. Maar in gewijde zaken ligt het heel anders, [6] zoals
eenvoudig verduidelijkt zou kunnen worden door voorbeelden die te
heilig zijn om besproken te worden, door een niet ingewijde.
24. Een ander voorbeeld van de onvolmaaktheid van de
rekenkunde,
zoals die onjuist onderricht wordt in onze scholen, blijkt uit het feit
dat die geen regel verschaft waarmee de twee geslachtslijsten van Jezus
Christus met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden. Mattheus
telt zevenentwintig generaties vanaf David tot Jezus. Lucas telt er
tweeënveertig; en de namen komen op geen enkele manier met elkaar
overeen. Mattheus volgt de afstamming vanaf Salomo en Lucas vanaf
Nathan, beiden zonen van David. Volgens onze bescheiden mening kan
zevenentwintig niet gelijk zijn aan tweeënveertig, evenmin is het
denkbaar dat Nathan dezelfde is als Salomo is, enz. De ongelovigen
veronderstellen de twee evangelisten liever een geslachtslijst van de
stichter van de kerk zelf bedachten, dan dat de kerk er geen zou
hebben; maar wij, goede christenen, die weten dat beide schrijvers
onfeilbaar waren en geïnspireerd, zijn bereid de duidelijkste
axioma’s
van een louter menselijke wetenschap te verwerpen en aanvaarden dat in
heilige zaken een groter getal gelijk kan zijn aan een kleiner. Deze
scherpslijpers en ongelovigen vragen ook hoe deze geslachtslijsten van
Jozef bewijzen dat Jezus de zoon van David was, als aangenomen wordt
dat Jozef niet zijn vader was. Maar ze bedenken niet dat een getrouwd
man verplicht is de rol van vader op zich te nemen voor alle kinderen
die zijn vrouw voortgebracht heeft; en als zij geen genoegen nemen met
dat antwoord, moeten ze in elk geval toegeven dat Jozef de stiefvader
was van Jezus, omdat hij getrouwd was met zijn moeder en Jezus dus de
(stief)zoon was van Jozef, Q.E.D. Omdat er geen eind is aan de
verdorvenheid van de mensen, zijn er zelfs misschien een paar die met
dit bewijs geen genoegen nemen. Hen bieden wij een bewijs dat is
ontdekt door de waarlijk diepzinnige Pascal. [7] Hij merkt terecht op
dat
als twee getuigen niet met elkaar overeenstemmen in de omstandigheden
van een feit, we hen juist daarom des te eerder moeten geloven, omdat
daaruit blijkt dat ze het verhaal niet samen bedacht hebben. Het valt
te hopen dat deze opmerking evenzo een eind zal maken aan de absurde
gewoonten die in zwang zijn bij onze rechtbanken, namelijk het in
twijfel trekken van bewijzen, die elkaar tegenspreken, omdat dergelijke
bewijzen in werkelijkheid dus een teken van waarheid zijn, "a ceux
qui prennent bien les choses."
25. Het is zeer wenselijk dat sommige van onze geestelijk
leiders,
die veel vrije tijd en een groot inkomen hebben, zich tot het uiterste
inspannen om de vele dwalingen en nalatigheden van wereldse
geschiedkundigen recht te zetten en aan te passen aan de richtlijn van
de heilige Schrift.
Toen Jezus gedoopt werd door Johannes, gingen de hemelen open
en klonk er een stem die blijk gaf van zijn goddelijke oorsprong. Een
dergelijk wonder moet de aandacht hebben getrokken van heel Judea; toch
zwijgen de geschiedschrijvers daar geheel over. Het is vreemd dat de
vreselijke slachting van de kinderen op bevel van Herodes door Josephus
en zelfs de evangelisten Marcus, Lucas en Johannes geheel onopgemerkt
blijft. [8] Alleen Mattheus vermeldt het; maar hij is zo gezaghebbend
dat het toereikend is om een invoeging (zoals zoveel andere) te
rechtvaardigen in de tekst van de drie andere evangelisten, die daarin
onvolledig zijn.
Het is algemeen bekend met hoeveel succes de oorspronkelijke
christenen begonnen zijn met het heilige werk van het invoegen,
weglaten, vervalsen en veranderen van wereldse geschiedschrijvingen;
maar omdat we geloven dat hun vroomheid hen er altijd van weerhouden
heeft om zich te bemoeien met de heilige teksten, ondanks de bewijzen
van ongelovigen, die het tegenovergestelde proberen aan te tonen, is
gebleken dat deze heilige vervalsingen van onschatbare waarde geweest
zijn bij het versterken van de zaak van het christendom. Waarom zouden
we nalaten hun grote en lofwaardige voorbeeld te volgen? Bescheidenheid
of misplaatste openhartigheid van deze Ouden (Flavius Josephus, de
Antiq. Jud. lib. xviii. hfdst. 4.) heeft ervoor gezorgd dat ze in de
tekst van Josephus maar een enkele paragraaf ingevoegd hebben aangaande
Jezus. Zou het niet getuigen van onze buitengewone ijver en van
onschatbare waarde zijn voor het nageslacht, als een of andere theoloog
van deze tijd het hele verhaal van Mattheus in dezelfde tekst zou
inlijven? Maar helaas, het hoongelach van onze tegenstanders, de
ongelovigen, heeft te zeer de overhand gekregen en dat soort goede
werken bestaan tegenwoordig niet meer.
26. Ongeveer achttien eeuwen geleden, volgens de voorzegging
van Christus en zijn apostel Paulus, (Matth. 16:27-28.—Matth. 24:
29-34.—Marc. 13:24-31.—Lucas 22:25-33.—1 Thess.
4:16-17.) verduisterde de zon, gaf de maan geen licht meer en vielen de
sterren van de hemel;
het teken van de Mensenzoon werd waargenomen, met een schreeuw daalde
God zelf neer uit de hemel, de bazuinen van de aartsengelen
weerklonken, de dode Christus verrees, Paulus en de andere
uitverkorenen, die toen in leven waren, werden opgenomen in de wolken,
gingen God ontmoeten in de lucht en zijn sindsdien altijd bij hem
gebleven. Het is werkelijk verbijsterend dat een zo ontzagwekkend
verschijnsel als de vernietiging van het natuurlijke systeem, geen
verstoring teweeggebracht zou hebben in de toestand van de naties en de
stand van zaken in die tijd en dat alle geschiedschrijvers een zo
vreselijke gebeurtenis niet zouden opschrijven, ja zelfs zouden
overleven; en dat de oude kerkvaders een omstandigheid niet vermeld
zouden hebben die zo bewust bedacht was om de christelijke godsdienst
ingang te doen vinden en alle argumenten van Joden, heidenen en
ongelovigen te weerleggen. Als uwe Edelachtbaren een begin maken met
het grote werk van het verbeteren van oude verhalen, zult u zonder
twijfel zo zorgvuldig zijn om een verslag van deze geweldige
gebeurtenis in te voegen; want christenen kunnen niet betwijfelen dat
het echt gebeurd is, aangezien het zo rechtstreeks door Christus en
zijn apostel Paulus voorzegd was, zowel in tijd als omstandigheden.
27. De orakels van Delphi waren duister en konden op
verschillende
manieren uitgelegd worden, maar de profetieën van de Heilige
Schrift zijn allemaal zo helder en duidelijk, ze stralen zo schitterend
door
hun eigen oorspronkelijke luister, dat niemand ooit heeft beweerd dat
hij twijfelde aan hun goddelijke oorsprong, afgezien van de ongelovigen
die helaas verblind zijn door het te felle lichtschijnsel, dat de
Schriften onafgebroken uitzenden. Als de gave om blinden te genezen
niet helemaal verloren gegaan is bij de hedendaagse apostelen, moet het
een teken van christelijke naastenliefde zijn om de symptomen van hun
kwaal te beschrijven, zodat uwe Edelachtbaren een poging tot genezing
kunnen wagen. Deze betreurenswaardige lieden merken op dat God over de
Boom van Kennis van Goed en Kwaad tegen Adam zei, "Ten dage dat gij
daarvan eet, zult gij voorzeker sterven;" hij overtrad het verbod en
leefde daarna nog minstens achthonderd jaar. Ze merken op dat de grote
evangelische profeet Jesaja de ondergang van Babylon door Cyrus kon
voorzien, maar niet de naam van de Messias kon vertellen, hoewel diens
komst een gebeurtenis met oneindig grotere gevolgen was; ja, ze
schrijven hem zelfs een blunder toe, als we ons scharen achter de
mening dat Christus de namen Maher-Schalal Chash-Baz (Jesaja 8:3) en
Immanuel, (Lucas 1:32.) zou dragen, aangezien hij nooit zo door hen
genoemd werd. Maar de ongelovigen lossen dit probleem op door te
beweren dat Jesaja die deze profetie aangaande Cyrus wellicht pas
opgeschreven had nadat de gebeurtenissen plaatsgevonden hadden, niet
gebruik kon maken van dezelfde goddeloze listigheid in het geval van de
Messias. En eigenlijk hebben wij, de ware gelovigen, een grote behoefte
aan bewijsmateriaal om hun veronderstelling te ontzenuwen. Ze vragen,
als de profetieën zo helder en duidelijk zijn en zo anders dan die
van de heidenen, hoe het kon gebeuren dat de hele toen levende joodse
natie, samen met de engel Gabriel, zich vergiste en veronderstelde dat
het koninkrijk van de Messias tijdelijk was; en dat niet ontdekt werd
dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was, totdat zijn vijanden, de
ongelovigen, gewonnen en hem eruit gestuurd hadden? Ze vragen of die
geïnspireerde schrijvers die profeteerden over zaken van geen
enkel belang, zoals de dertig zilverlingen en het lot werpen over zijn
klederen (Matth. 27:35 en Psalm 22:18), niet met evenveel zekerheid de
belangrijkere omstandigheden van zijn dood en opstanding hadden kunnen
voorzeggen? Kortom, ze smeken hen een enkele profetie te tonen,
waarover de theologen het eens zijn en ze willen weten waarom in de
tijd van het licht van het evangelie, de grote profetie van Johannes
van Patmos duisterder en raadselachtiger was dan alle andere, die
geschreven werden tijdens het kenmerkende schimmige bewind van Mozes?
Al die absurde vragen zullen uwe Edelachtbaren zonder twijfel
beantwoorden, uit de wereld helpen en op de meest duidelijke manier
bekendmaken, tot grote vreugde van ons, weifelende christenen.
28. Hoe kon het gebeuren, zeggen onze vijanden, de
scherpslijpers
en ongelovigen, dat Jezus, de Zoon van God, een vijgenboom kon
vervloeken (Matth. 21:18. Marc. 11:13-20.) omdat die in maart geen
vrucht droeg; wist hij, door wie de wereld gemaakt was, (Johannes 1:3.)
dan niet dat dat niet het vijgenseizoen was? Evenzo vragen ze of het
met opzet was of per ongeluk dat hij beweerde dat graan geen vrucht
draagt als het niet eerst sterft? Als de Schrift niet bedoeld was om
filosofen te onderrichten, waarom zou zij hen dan misleiden? (Johannes
12:24.) Maar hoewel deze ongelovigen misschien wel willen beweren dat
graan in onze tijd aan wetten gehoorzaamt die daar rechtstreeks
tegenovergesteld aan zijn, zoals alle natuurkenners in wezen erkennen,
wie kan beweren dat dat achttienhonderd jaar geleden het geval was?
Integendeel, want aangezien deze dingen opgetekend zijn in de heilige
schriften, dienen wij ons te onderwerpen en te geloven dat het systeem
van de Natuur in die oude tijden veranderd is. Dat is waarschijnlijk
gebeurd toen de zon verduisterde en de sterren van de hemel vielen,
zoals vermeld in een eerdere vraag.
29. Uwe Edelachtbaren zullen zonder twijfel graag het
geheimzinnige
meningsverschil willen verklaren en beslechten tussen Johannes de Doper
en Jezus Christus. (Johannes 1:21.). Toen Johannes gevraagd werd of hij
Elia was, antwoordde hij: ik ben het niet; maar Jezus (Matth.
17:10-13.) beweert het tegendeel. Omdat zelfs weinig christenen genoeg
geloof hebben om te aan te nemen dat Johannes tegelijkertijd wel en
niet Elia was, zouden een paar verhelderende woorden hen buitengewoon
tevreden stellen. Schriftuitleggers kunnen wonderen verrichten door hun
manier van uitleg, maar helaas voor ons, zijn alle andere wonderen al
lang geleden opgehouden, hoewel er nog nooit zoveel behoefte aan is
geweest als nu.
30. Van de veertig Evangeliën zijn ons vier als canoniek
overgeleverd; de andere zijn het vruchtbare voortbrengsel van de drang
naar vervalsen waarvoor de christelijke wereld altijd zo geprezen is.
Hun vroomheid was onvermoeibaar bij het verbranden van boeken van
ketters en ongelovigen, en diezelfde vroomheid was niet zuinig met het
leveren van apocriefe boeken. Het is voor het heil van de mensheid dat
het christendom moet winnen; en hoe kan zijn verbreiding beter
bevorderd en zijn heerschappij beter bevestigd worden, dan door te
voorkomen dat tegenargumenten aan het licht gebracht worden? Sommigen
kunnen dan wel beweren dat deze manier van te werk gaan tiranniek is en
destructief voor de mensenrechten; maar wij, de gelovigen, blijven
erbij dat het ijverend en verstandig is. Hoe kan iemand zeggen dat hij
gekwetst is, zelfs als we toegeven dat hij bedrogen is, aangezien hij
voor zijn bestwil bedrogen is, zij het misschien tegen zijn wil? Toch
zal ons, onstandvastigere christenen, een bijzondere dienst bewezen
worden, als uwe Edelachtbaren zullen uitleggen door welke bijzondere
uitstroming van de Heilige Geest de Kerk in staat was, om uit een zo
groot aantal apocriefe geschriften, de goddelijke te kiezen.
Onze vijanden, de ongelovigen, zeggen dat de oorspronkelijke
discussies over dit onderwerp door de tijd zijn uitgewist en dat de
dwang der gewoonte het gezag bekrachtigd heeft van de vier
Evangeliën
die helemaal niet gesteund worden door omstandigheden en
geschiedschrijving, laat staan door intrinsiek bewijs van de waarheid.
Ze merken op dat het evangelie van Marcus, hoewel dat duidelijk een
ingekorte versie is van dat van Mattheus, daar toch in heel veel
wezenlijke bijzonderheden van verschilt, en dat de grote samenzwering
waardoor Christus zijn leven verloor, door alle vier verschillend en
onderling strijdig wordt verteld. Ze uiten de grootste verbazing over
het feit dat Lucas vermeldt dat Jezus door Pilatus naar Herodes wordt
gestuurd, maar dat de andere drie Evangelisten dat voorval niet alleen
veronachtzamen, maar de gebeurtenissen daar omheen zo volledig verhalen
dat ze mogelijkheid uitsluiten dat dat daar nog ingevoegd zou kunnen
worden. Zij denken ook dat het onmogelijk is dat een aardbeving rotsen
uiteenscheurt en vele heiligen uit de dood opstaan en naar de heilige
stad gaan, zoals Mattheus verhaalt en dat deze grote gebeurtenissen
toch niet alleen ontgaan zijn aan de geschiedschrijvers uit die tijd,
maar zelfs aan de andere drie Evangelisten. En daaraan voegen ze toe
dat het bijzonder vreemd en verrassend is dat Johannes, die aanwezig
was bij de kruisiging, [9] niet alleen ook maar één van
die verschrikkelijke verschijnselen die bij Mattheus daarover verhaald
worden, niet zou vermelden, maar dat ook de drie uur durende
duisternis, die een blijvende indruk gemaakt moet hebben op iedereen in
Judea, door hem ook geheel onopgemerkt is.
31. De kwaadwillendheid en het ongeloof van onze
tegenstanders, de
ongelovigen, zijn nergens zo zichtbaar in als in de kritiek die ze
hebben op de verrijzenis. Ze klagen erover, en enigermate met reden,
dat deze zeer wonderbaarlijke en belangrijke gebeurtenis, in plaats van
dat daarvoor het bijzonder en ongewoon duidelijke bewijs aanwezig is,
dat de ongelofelijke aard ervan vereist, juist alle tekenen van
vervalsing toont. In plaats van dat Christus, zodat de wereld het zou
geloven, opnieuw aan de hele wereld verschenen is, wordt verteld dat
hij alleen verscheen aan zijn leerlingen, de enige mensen op aarde van
wie het bewijs hierover aanvechtbaar kon zijn; mensen die al bezig
waren geweest met de poging een sekte of partij te vormen, [10] konden
op geen enkele manier belangeloos zijn in hun verslag; ze waren de
enige mensen ter wereld die in dit geval verdacht konden worden van
vervalsing. Dat zijn de mensen, zeggen onze vijanden, die Jezus
Christus zouden gaan verkondigen aan de wereld en argumenten moesten
vinden om het feit te staven, wat Christus onbetwistbaar had
kunnen doen door weer in het publiek te verschijnen. Maar wij
antwoorden dat deze generatie die minzaamheid niet waard was, die ze
aldus kwaadaardig parafraseren: "God, die niet de dood van een zondaar
verlangde, liet hen in hun zonden, zodat ze konden sterven — God,
die zijn geliefde Zoon niet spaarde, maar hem overgaf aan de bitterheid
van
de dood, zodat de zondaars gered zouden kunnen worden, kiest
er desalniettemin voor om de hele mensheid het geschikte bewijs van de
verrijzenis te onthouden, omdat de Joden van die tijd zondaars
waren!" Uit de eerste daad spreekt genade, maar hoe moeten we de
laatste plaatsen? Heeft het grote en genadige Wezen aldus gehandeld?
Heeft hij vier mannen geïnspireerd om een verslag te schrijven van
de verrijzenis, 9 die in vrijwel elk onderdeel niet met elkaar
overeenkomen? Vertoont zijn goddelijke waarheid gelijkenis met
vervalsing en verzinsel, zodat we ons geloof en vertrouwen in hem
kunnen tonen door ons verstand prijs te geven en te geloven door een
daad, niet van het verstand, maar van de wil? Maar waarom, O gij
Opperwezen! waarom hebt gij ons verstand gegeven, als het verstand iets
is dat vervloekt is en dat wij van ons af dienen te werpen? Of liever
gezegd, is het verstand niet de eerste en enige openbaring van u, en
zijn het niet vervloekte bevlogenen die verachtelijke, u onwaardige
stelsels, verspreiden en van mening zijn dat hun laaghartige
doelstellingen pas vervuld zijn, als ze ons eerst uw beste gave
afhandig hebben gemaakt?
Dat, mijne Heren, zijn de overwegingen van ongelovigen en
heidenen; overwegingen, die onze ware christelijke ijver en afschuw ons
verhinderd zouden hebben ze te herhalen, ware het niet dat we gesteund
worden door een aangenaam vooruitzicht op de indrukwekkende en
bevredigende manier waarop ze beantwoord, verklaard en beslecht zullen
worden door uwe Edelachtbaren, tot algehele tevredenheid en overtuiging
van ons, wankelmoedige christenen. Niet door middel van vervolging,
kwellingen, straffen, boetes en opsluiting, want anders zullen de
ongelovigen spottend zeggen dat uwe Edelachtbaren niet in staat zijn
hen te antwoorden, of wat nog erger is, dat ze werkelijk niet te
beantwoorden zijn.
EINDE.
Noten:
[1] De volgende hoofdstukken bevatten, samen met vele andere,
de meest bedenkelijke passages:—
Genesis, hfdst. 16, 18, 19, 30, 34, 35, 38, 30.
—— Numeri,
25. —— Richteren, 10, 19. —— 1 Samuel, 25.
—— 2 Samuel, 11, 13, 16. ——
Ezechiël, 4, 10, 22, 23. —— Hosea, 1, 2, 3.
De volgende hoofdstukken bevatten voorbeelden van wrede en
met foltering gepaarde terechtstellingen en meedogenloze wraakzucht:
Genesis, hfdst. 34. —— Numeri, 31. ——
Jozua, 8:10. —— Richteren, 4, 5, 21. —— 1
Samuel, 15. —— 2
Samuel, 12, 21. —— 1 Koningen, 2. —— 2
Koningen, 10.
[2] Zie de Petitie van de Synode, aangeboden aan zijne
Majesteit op 17 november 1780.
[3] Lowther’s Abridgement, Vol. III. pag. II.
Greatrix
heeft een pamflet gepubliceerd, waaraan aanbevelingen waren toegevoegd
van Boyle, Wilkins, Cudworth en veel andere belangrijke mensen. Zie Life
of Saint Evremont, opgenomen in zijn werken in het Engels, 3
delen, 80.
[4] De Indiase Alpen reiken tot 6500 meter boven zeeniveau.
De
uitgever. Zie Col. Kirkpatricks Geschiedenis van Nepal en Asiatic
Researches, Deel VIII.
[5] Zie Marmoutels Voorwoord bij De Inca’s,
en de daar geciteerde auteurs.
[6] Zie een voortreffelijk voorbeeld daarvan in de
geloofsbelijdenis die gewoonlijk wordt toegeschreven aan Athanasius
(295-373), aartsbisschop van Alexandrië.
[7] Les faiblesses les plus apparentes sont des forces
à ceux qui prennent bien les choses, par example, les deux
généalogies de St. Matthieu, et de St. Luc. Il est
visible, que cela n’a pas
été fait de concert. Voltaire, Remarques sur les
Pensées de Pascal.
Ed. Geneve, 1773.
[8] Als een zulk wrede daad verricht zou zijn, had dat door
geen enkele vindingrijkheid verborgen kunnen worden, en Josephus, de
aartsvijand van Herodes en veel van de in die tijd levende meest
onpartijdige geschiedschrijvers van de Romeinen, zouden zo een openbaar
wreed optreden van Herodes zorgvuldig opgeschreven hebben. De uitgever.
[9] Zoals ze zelfs in onze huidige verlichte tijd zien bij de
grote
profetes Joanna Southcott en haar volgelingen! die nu de mensen in dit
koninkrijk bedriegen met hun profetieën. De uitgever.
[10] Zie de laatste hoofdstukken van de vier Evangelisten.
[11] ABOULOLA is de voornaam van Ahmed ben Soliman, die ook
Al-Tenoukhi Al-Maarri toegenaamd wordt, om dat hy uit een Arabischen
stam, genaamd Thenoukh afkomstig, geboren was, waarvan het grootste
gedeelte Christenen, en in de stadt Maarra geboren waren. Men geeft hem
ook den tytel van Alami, dat is de blinde, om dat hy een blindgeboren
was, of dat hy zyn gezicht door de kinderpokjes, drie jaren oud zynde,
verloren hadt. 't Is de bequaamste van de Arabische dichters, naar
‘t
oordeel van de geleerden, in deze tale. In zyn landt binnen de stadt
Bagdet gekomen zynde, bleef hy aldaar anderhalf jaren, gedurende welken
tydt hy de verkering met de geleerden van de Académie aldaar
genoten hadt; doch hy wierdt de leerling van geen van hen allen, en
keerde
weder naar Maarra, alwaar hy sedert altoos bleef. Ну was in 't 363.
jaar van de Hegire, en 't 973. na Christus geboorte ter werreldt
gekomen. Met zyn vyf en veertigste jaar liet hy het gebruik van 't
vleesch na, en kort daarna dat van melk en eieren, en verviel eindelyk
tot het gevoelen van de Indianen, welke oordeelden, dat men geen dieren
mag doden. Khakani еn Feleki, Persiaansche dichters, waren zyne
leerlingen, en hy las hen het voornaamste van zyne werken voor, genaamd
Sekth-al-zend, zynde een Arabisch dichtstuk, dat in 't
Oosten zeer geacht, en door Khatib al-Tabrizi verklaard is. De
Musulmannen
geloven, dat Aboulola geen goed Mahometaan was, en zy noemen hem met
den naam van Sabi, dat is, van een anderen Godsdienst dan die
der Musulmannen. Zommigen hebben hem zelf voor een Christen gehouden.
Hy zeide nochtans, dat hy in zyn binnenste een Mahometaan was, hoewel
hy uitwendig eenige vryheit vertoonde. Zie hier eenige vaarzen van zyn
maakzel, waar uit men van hem kan oordelen:
"Issa is gekomen, die de wet van Moussa vernietigd heeft.
Mahomet,
is hem gevolgd, die zyne vyf gebeden 's daags heeft ingesteld. Zyne
navolgers zeggen, dat na hem geen ander Propheet te verwachten is, en
zy houden zich aldus te vergeefs bezig van den morgen tot den avondt.
Zeg my nu, sedert gy naar eene van deze wetten leert, geniet gy de zon
en de maan meer of minder? Zo gy my onbescheiden antwoordt, zal ik myne
stem tegen u verheffen. Maar zo gy ter goeder trouwe tot my spreekt,
zal ik volharden zacht tegen u te spreken."
Maar zie hier vier vaarzen, die zyne godloosheit opentlyk
genoeg aanwyzen:
"De Christenen dwalen hier en daar in hunne wegen; en de
Mahometanen zyn geheel van den weg af. De Joden zyn niet meer dan dode
rompen, en de wyzen van Persie dromers. De werreldt is dan in
twederlei slag van volk verdeeld, waar van het eene verstandt en geen
Godsdienst heeft: het andere heeft Godsdienst en weinig verstandt."
Deze dichter storf in 't 449 jaar van de Hegire, na Christus
geboorte 1057. (Uit: Groot Algemeen Historisch, Geographisch,
Genalogisch, en Oordeelkundig Woorden-boek,1725, ontleend aan
d’Herbelots Bibliothèque Oriental. 1697)
Naar boven
|