Home

Kurd Laßwitz, Die Universalbibliothek, 1904. Alexander Moszkowski, Das Buch der Bücher, 1919. Jorge Luis Borges, The total Library, 1939, The Library of Babel, 1941.

De Universele Bibliotheek

Kurd Laßwitz

Kurd Laßwitz 1848-1910


Inleiding bij deze vertaling:

In dit verhaal schetst Laßwitz de contouren die vier decennia later op een onnavolgbare manier ingevuld worden door Jorge Luis Borges, aanvankelijk in zijn kort verhaal The Total Library uit 1938, en uitgewerkt en vervolmaakt in The Library of Babel in 1941.

Borges voert een labyrintische universum-bibliotheek op, waarin alle mogelijke boeken opgeslagen liggen, en dat betekent alles wat de mens kan uitdrukken, in alle talen. Het idee dat de bibliotheek alles bevat, alle boeken die mogelijk zijn, veroorzaakt een buitensporig geluksgevoel bij de bibliothecarissen in het verhaal. Zij denken alle kennis in pacht te hebben; alle oplossingen voor alle problemen. Men gaat op zoek naar het boek dat de orde aan zou geven, de oplossing voor alle problemen, want, zo redeneert men, elk boek is een ordening van de werkelijkheid, uitgedrukt in taal. De orde is aanwezig daar elk boek mogelijk is: ‘het is voldoende dat een boek mogelijk is. Alleen het onmogelijke is uitgesloten.’…….Tussen alle mogelijke boeken zal er een boek moeten zijn dat ‘het volmaakte compendium is van alle overige’. De gehele bibliotheek zou gereduceerd kunnen worden tot een werk, dat het extract, de essentie en de basis bevat van het bestaan; een Boek der Boeken (de Bijbel, het Boek der Boeken van de christenen, is ook een complete bibliotheek). De bibliothecaris die dit Boek gelezen heeft, is gelijk een god, en de bibliotheek heeft zich in dat geval gerechtvaardigd in een wezen. (Hanneke Grootenboer in Vooys, jaarg.9).

Moeten we nu al die boeken lezen? In een brief aan Oskar Pollak (27-01-1904) schrijft Franz Kafka:

“Ik denk dat je eigenlijk alleen boeken moet lezen die bijten en prikkelen. Als het boek dat wij lezen ons niet met een klap in het gezicht wakker schudt, waarom zouden we het dan lezen? Omdat het ons gelukkig maakt, zoals jij schrijft? Mijn god, we zouden toch ook gelukkig zijn, als we geen boeken hadden en boeken die ons gelukkig maken zouden we desnoods zelf kunnen schrijven. Maar we hebben boeken nodig die op ons dezelfde uitwerking hebben als een ongeluk, dat ons vreselijk pijn doet, zoals de dood van iemand van wie we meer houden dan van onszelf; of, alsof we het bos intrekken, weg van alle mensen, als een zelfmoord; een boek moet de bijl zijn voor de dichtgevroren zee binnen in ons.”

De vertaler


Ostdeutsche Allgemeine Zeitung 18. 12. 1904.

“Ga nu eens zitten, Max,” zei professor Wallhausen, “er zit helemaal niets voor jouw tijdschrift bij mijn papieren. Wat mag ik je inschenken, wijn of bier?”

Max Burkel liep naar de tafel toe en trok zijn wenkbrauwen bedachtzaam omhoog. Daarna liet hij zijn krachtige gestalte langzaam in de leunstoel zakken en zei:

“Eigenlijk ben ik geheelonthouder geworden. Maar op reis — ik zie dat je hier een prachtige Kulmbacher hebt — ach, dank u zeer, beste jongedame — niet zo vol! Nou, wel bekome het je, ouwe rakker, waarde vriendin! Proost, jongedame Briggen! Reuze gezellig dat ik weer een keer bij jullie ben, maar dat helpt nu niets, want je moet toch wat voor me schrijven.”

“Ik weet zo gauw echt niet iets. Er wordt toch al zo vreselijk veel overbodigs geschreven en helaas ook gedrukt....”

“Dat hoef je een veelgeplaagde redacteur heus niet te vertellen. De vraag is alleen, wat daarvan overbodig is. Daarover verschillen publiek en schrijver zeer van mening. En bij mensen zoals wij komt precies dat terecht, wat de kritiek als overbodig ziet. Ha, ik verheug me erop” — en wreef vergenoegd in zijn handen — “dat mijn vervanger nog drie weken voor me moet zweten.”

“Het verbaast me,” begon de vrouw des huizes, “dat u nog steeds iets nieuws kunt uitgeven. Ik dacht dat nu toch wel alles uitgeprobeerd is, wat er met die paar letters samengesteld kan worden.”

“Dat is eigenlijk waar, mevrouw — zou je denken — maar de menselijke geest is onuitputtelijk....”

“In herhalingen — bedoelt u.”

“Godzijdank, ja!” lachte Burkel, “maar toch ook in nieuwe dingen.”

“En toch,” merkte de professor op, “kan met letters alles weergegeven worden wat de mensheid ooit nagelaten kan worden aan historische wederwaardigheden, wetenschappelijke kennis, dichterlijke kracht en wijsheidsleren. Ten minste voor zover dat in taal is uit te drukken. Want onze boeken dragen in feite de kennis van de mensheid over en bewaren de door de arbeid van het denken opgehoopte schat. Maar het aantal mogelijke combinaties van de beschikbare letters is begrensd. Dus moet de hele ook maar mogelijke literatuur in een eindig aantal boeken vastgelegd kunnen worden.”

“Nou, oude vriend, je praat weer eens een keer meer als wiskundige dan als filosoof. Hoe kan dat onuitputtelijke eindig zijn?”

“Wacht even, ik zal meteen voor je uitrekenen, hoeveel boeken de universele bibliotheek zal bevatten.”

“Maar, oom, wordt het niet heel ingewikkeld?” vroeg Susanne Briggen.

“Maar Suusje, voor een jongedame die net van kostschool komt, is toch niets te ingewikkeld?”

“Dank u wel, oom, maar dat vroeg ik alleen omdat ik wilde weten of ik mijn breiwerkje moet halen, omdat ik dan beter kan nadenken, weet u.”

“Aha, slimmertje, je wil dus eigenlijk weten of het een heel lang verhaal zal worden. Daar denk ik helemaal niet aan. Maar je kunt me wel die stapel papier daar op het bureau aangeven en het potlood.”

“Breng dan ook meteen de logaritmetafel mee,” merkte Burkel droogjes op.

“In godsnaam,” stribbelde de vrouw des huizes tegen.

“Nee, nee, niet nodig,” riep de professor, “en met dat breiwerkje hoef je niet op te scheppen, Suusje.”

“Hier heb je iets makkelijkers,” zei de vrouw des huizes en schoof haar de schaal met appels en noten toe.

“Dank u wel,” antwoordde Susanne, en pakte de notenkraker. “nou neem ik het op tegen uw hardste noten.”

“Nu kan ik eindelijk met mijn vriend praten,” begon de professor. “Ik vraag: als je het sober aanpakt en afziet van een bijzondere esthetische weergave met behulp van verschillende lettersoorten, ook rekening houdt met de lezer, die het niet te gemakkelijk wil hebben, maar bij wie het alleen aankomt op de betekenis....”

“Maar die zijn er helemaal niet.”

“Nou, laten we dat aannemen. Hoeveel letters zijn er dan nodig voor de gezamenlijke schone letteren en alle ontspanningsliteratuur?”

“Hm,” zei Burkel, “laten we ons beperkten tot de grote en kleine letters van het Latijnse alfabet, de gebruikelijke leestekens, de cijfers en — niet te vergeten — de spatie.”

Susanne keek vragend op van haar noten.

“Dat is de naam voor de tussenruimte, waardoor de zetter de afzonderlijke woorden uit elkaar houdt en de leeg blijvende plaatsen opvult. Dat is dus niet erg veel. — Maar voor wetenschappelijke boeken dan! Wat hebben jullie wiskundigen een hoop symbolen!”

“Daarbij behelpen we ons met tekens, met kleine getallen die we boven en onder naast de letters van het alfabet zetten, zoals a0, a1, a2, enz. Daarvoor hebben we alleen nog een tweede en derde reeks cijfers nodig van 0 tot 9. Ja, bij een strikte afspraak kun daardoor zelfs willekeurige klanken in vreemde talen weergeven.”

“Dat zal best. Ik acht jouw ideale lezer daartoe ook in staat. Dan schat ik dat we in ieder geval niet meer dan ongeveer honderd verschillende tekens nodig hebben, om al het denkbare in schrift uit te kunnen drukken.”

“Nou, kijk eens aan. En hoe dik willen we een zo'n boek maken?”

“Ik bedoel, je kunt al echt uitvoerig over een onderwerp schrijven, als je daarmee een boek met vijfhonderd pagina's vult. Laten we aannemen dat er op een bladzijde ongeveer 40 regels staan met vijftig letters (waarbij spaties, leestekens enz. steeds meegeteld zijn), dan krijgen we 40x50x500 letters voor een zo'n boek, dat geeft.....dat kun jij beter uitrekenen.”

“Een miljoen,” zei de professor. “Als je dus onze 100 tekens willekeurig vaak herhaalt, in een of andere volgorde zo vaak samenbrengt, dat ze boek van een miljoen letters vullen, dan zal je een willekeurig boek krijgen. En als je alle mogelijke samenstellingen neemt, die op deze manier zuiver mechanisch kunnen worden gemaakt, dan heb je precies het totaal aan boeken die ooit in de literatuur geschreven zijn of in de toekomst geschreven kunnen worden.”

Burkel sloeg zijn vriend krachtig op de schouder.

“Allemachtig, op die universele bibliotheek neem ik een abonnement. Dan heb ik de toekomstige nummers van het tijdschrift kant en klaar in kopij. Ik hoef me dan niet meer te bekommeren over een bijdrage. Dat is toch prachtig voor de uitgever, daarmee wordt de schrijver uitgeschakeld! Vervang de schrijver door de combinatiemachine, de triomf van de techniek!”

“Wat?” riep de vrouw des huizes, “zit alles in die bibliotheek? Ook de hele Goethe? De bijbel? De volledige uitgave van alle werken van alle filosofen die ooit hebben geleefd?”

“En zelfs alle versies, die nog niemand heeft bedacht. Je vindt daar ook alle verloren gegane geschriften van Plato of Tacitus en de vertalingen daarvan. Verder de gezamenlijke toekomstige werken van ons beiden, alle vergeten en nog te houden rijksdagtoespraken, het wereldvredesverdrag, de geschiedenis van de daarop volgende toekomstige oorlogen.”

“En het spoorboekje, oom!” riep Susanne, “dat is toch uw lievelingsboek?”

“Natuurlijk, en al jouw Duitse opstellen bij juffrouw Grazelau.”

“Ach, had ik dat boek maar al op kostschool gehad! Maar ik denk dat het steeds om een heel boek gaat...”

“Mag ik even, mejuffrouw Briggen,” viel Burkel in de rede, “vergeet niet de spaties. — Elk kleinste versje kan een heel boek voor zichzelf krijgen, de rest is dan leeg. En we kunnen er ook de langste werken in kwijt, want als er geen plaats voor is in één boek, dan zoeken we gewoon het vervolg in een ander.”

“Nou, ik bedank voor dat zoeken,” zei de vrouw des huizes.

“Daarbij schuilt er ook een addertje onder het gras,” begon de professor gnuivend, terwijl hij in zijn stoel achterover leunde en behaaglijk de rook van zijn sigaar met zijn blik volgde. Het lijkt misschien dat het opzoeken van een boek vergemakkelijkt wordt doordat de bibliotheek ook haar eigen catalogus moet bevatten....”

“Nou en...”

“Ja, maar hoe doe je dat zoeken dan? En als je een boek gevonden hebt, zou je geen stap verder gekomen zijn, want er staan niet alleen de echte, maar ook alle mogelijke valse titels en opschriften in.”

“Verdraaid, dat is waar.”

“Hm! Er zijn dus wat problemen. Laten we bijvoorbeeld het eerste boek uit onze bibliotheek ter hand nemen. De eerste pagina is leeg, de tweede eveneens, enzovoort, alle 500 pagina's. Het is namelijk het boek waarin het teken van de spatie een miljoen maal herhaald is.”

“Dan kan er in ieder geval geen onzin in staan,” bracht mevrouw Wallhausen daartegen in.

“Een troost! Nu het tweede boek, ook leeg, helemaal leeg, totdat op de laatste bladzijde, helemaal onderaan, op de miljoenste tekenplaats een schuchtere a staat. In het derde boek is het opnieuw zo, alleen dat de a een plaats opgerukt is, en op de laatste plaats nu weer de spatie staat. En zo schuift de a in elk boek een plaats verder naar voren een miljoen boeken lang, totdat die in het eerste boek van het tweede miljoen gelukkig de eerste plaats bereikt heeft. Verder staat er niets in deze interessante boeken. En zo gaat het verder in de eerste honderd miljoen van onze boeken, totdat alle honderd tekens hun eenzame weg van achter naar voren afgelegd hebben. Hetzelfde herhaalt zich dan met aa of met elke willekeurig twee andere tekens op alle mogelijke plaatsen. Eén boek biedt alleen punten, een ander alleen vraagtekens.”

“Ach,” zei Burkel, “deze inhoudsloze boeken zou je meteen herkennen en er uithalen...”

“Hm, ja — maar het ergste komt pas als je een ogenschijnlijk zinnig boek hebt gevonden. Je wilt bijvoorbeeld iets in de 'Faust' opzoeken en vindt ook echt het boek met het juiste begin. En als je een stukje gelezen hebt, gaat het opeens verder met: 'papperen, happeren, er is niets!', of gewoon 'aaaa'....Of het begint met een logaritmetafel, maar ook daarvan weet je niet of het klopt. Want in onze bibliotheek staat niet alleen alles wat juist is, maar ook alles wat onjuist is. Je mag je niet laten misleiden door de titel. Misschien begint een boek met: 'Geschiedenis van de dertigjarige oorlog' en gaat dan verder met: 'Toen vorst Blücher bij de Thermopylen in het huwelijk was getreden met de koningin van Dahomey....'”

“Hé, oom, dat is iets voor mij!” riep Suzanne vergenoegd, “die boeken kan ik wel schrijven, want als het erom gaat er een rommeltje van te maken, heb ik een groot talent. Daar staat vast ook het begin van de Iphigenea in, dat ik ooit voorgedragen heb: 'Uit jullie schaduw, boomkruinen, gehoorzamend aan de nood, niet aan de eigen drang, wil ik op deze stenen bank gaan zitten.' Als dat daar gedrukt staat, heb ik toch gelijk gehad. En dan vind ik daarin vast ook de lange brief, die ik u geschreven heb en die opeens verdwenen was, toen ik haar wilde versturen. Mika had er namelijk haar schoolboeken opgelegd. — O jee!” onderbrak ze zichzelf bedeesd, terwijl ze de weerbarstige bruine haren van haar voorhoofd veegde. “Mevrouw Grazelau heeft me op het hart gedrukt dat ik er op moest letten dat ik niet ga kwebbelen!”

“Hier heb je helemaal gelijk,” troostte oom haar, “want in onze bibliotheek staan niet alleen al je brieven, maar ook alle gesprekken die je gehad hebt of nog zult hebben....”

“Ach, dan heb ik liever dat u die bibliotheek niet samenstelt!”

“Maak je geen zorgen, want ze zijn niet alleen ondertekend met jouw naam, maar ook met die van Goethe en eigenlijk met alle mogelijke namen ter wereld. Daarin staat bijvoorbeeld ook onze vriend met zijn door hem zelf ondertekende artikelen, die alle denkbare persdelicten bevatten, zodat zijn hele leven niet lang genoeg duurt om alle straffen uit te zitten. Daarin bevindt zich ook een boek van hem, waarin achter elke zin staat dat het een leugen is, en een boek, waarin na precies dezelfde zinnen bezworen wordt dat het de waarheid is....”

“Goed, nu is het genoeg,” riep Burkel lachend. “Ik wist meteen dat je ons iets op de mouw zou spelden. Ik abonneer me dus niet op die universele bibliotheek, want het is onmogelijk om zin en onzin en waar en onwaar van elkaar te scheiden. Als ik dan zoveel boeken vind die allemaal beweren dat ze de echte geschiedenis van het Duitse Rijk in de twintigste eeuw bevatten en die elkaar allemaal volledig tegenspreken, dan kan ik net zo goed meteen de boeken van de geschiedschrijvers zelf nemen. Dank je feestelijk.”

“Dat is heel slim van je, want je hebt een aardige last op je schouders genomen. Ik maak overigens geen grap. Ik heb immers niet beweerd, dat je kon uitzoeken wat bruikbaar is, maar alleen dat je precies het aantal boeken kan aangeven, die onze universele bibliotheek bevat en waarin naast alle onzin ook alle mogelijke zinvolle literatuur moet staan.”

“Reken dan eens uit hoeveel boeken het zijn,” zei de vrouw des huizes,  “want dit onbeschreven papier laat je toch niet eerder met rust.”

“Dat is heel eenvoudig, dat kan ik uit mijn hoofd. We moeten alleen nadenken over hoe we onze bibliotheek tot stand brengen. We beginnen met elk van onze honderd tekens eenmaal te gebruiken. Dan voegen we aan elk teken elk van die honderd tekens toe, zodat er honderdmaal honderd groepjes van twee tekens ontstaan. Als we daaraan voor de derde keer elk teken toevoegen, krijgen we 100x100x100 groepen van elk drie tekens, enzovoort. En omdat we in het boek een miljoen plaatsen ter beschikking hebben, ontstaan er zoveel boeken als het getal aangeeft, dat je krijgt als je 100 tot de macht een miljoen neemt. Omdat 100 hetzelfde is als tien maal tien, krijg je hetzelfde als je tien tot de macht twee miljoen neemt. Dat is dus gewoon een een met twee miljoen nullen. Hier staat het: tien tot de twee miljoen: 102.000.000”

De professor hield het papier in de hoogte.

“Ja”, riep zijn vrouw, “je maakt het je wel gemakkelijk. Maar schrijf het eens uit.”

“Daar pas ik wel voor op. Dan zou ik minstens twee weken dag en nacht zonder pauze moeten schrijven. Gedrukt zou het getal ongeveer een lengte hebben van vier kilometer.”

“Poeh!” riep Susanne. “Hoe spreek je dat dan uit?”

“Daar hebben we geen naam voor. Er is in ieder geval geen enkele manier die daarvan ook maar enigszins een beeld kan schetsen, zo reusachtig is die hoeveelheid, hoewel die uiteindelijk wel vast te stellen is. Welke enorme omvang je ook kunt noemen, die verdwijnt altijd in het niet vergeleken met dit monsterlijke getal.”

“Hoe zou het dan zijn,” vroeg Burkel, “als je dat in triljoenen aangeeft?”

“Een triljoen is een mooi getal, een miljard miljard, een een met 18 nullen. Als je ons aantal boeken daardoor deelt, zou je van de twee miljoen nullen precies 18 schrappen. Dan krijg je dus een getal met 1.999.982 nullen, waarvan je je evenmin een beeld kunt vormen. Maar wacht even,” de professor schreef een paar getallen op het papier.

“Dacht ik het niet,” zei zijn vrouw, “nou wordt er toch nog gerekend!”

“Ik ben al klaar. Weet je wat dit getal voor onze bibliotheek betekent? Laten we aannemen dat al onze boeken maar twee centimeter dik zijn en we ze allemaal in één rij hebben opgesteld....hoe lang denk je dat die rij is?”

Hij keek triomfantelijk in het rond terwijl iedereen zweeg.

Toen zei Susanne opeens: “Ik weet het! Mag ik het zeggen?”

“Ga je gang, Suusje!”

“Twee keer zoveel centimeters als de bibliotheek boeken heeft.”

“Bravo, bravo!” riepen ze in koor, “daar kunnen we het wel mee doen.”

“Ja”, zei de professor, “maar we willen het wel nog wat nauwkeuriger bekijken. Jullie weten dat het licht in een seconde 300.000 kilometer aflegt, dus in een jaar ongeveer tien biljoen kilometer, dat evenveel is als een triljoen centimeter. Als de bibliothecaris met de lichtsnelheid voorbijsuist aan onze boekenrij, zou hij toch nog twee jaar nodig hebben, om één triljoen boeken te passeren. En om langs de hele bibliotheek te reizen, zijn er dus tweemaal zoveel jaar nodig, als het aantal boeken gedeeld door een triljoen, dat betekent, zoals eerder al is gezegd, een een met 1.999.982 nullen. Wat ik daarmee alleen wil zeggen: je kunt je het aantal jaren dat het licht nodig heeft om langs de bibliotheek te bewegen, evenmin voorstellen als het aantal boeken zelf. En dat toont overduidelijk aan dat het vergeefse moeite is om je een beeld te vormen van dat getal, hoewel het eindig is.”

De professor wilde het papier wegleggen, toen Burkel zei: “Als ik van de dames nog een ogenblik mag, zou ik toch nog een vraag willen stellen. Ik ben bang dat je een bibliotheek uitgerekend hebt, waarvoor in het hele universum geen plaats is.”

“Dat zullen we meteen zien,” zei de professor en begon weer te rekenen. Toen zei hij:

“Als we de hele bibliotheek bijeenpakken, waarbij er 1000 boeken in een kubieke meter passen, dan heb je om die te bevatten, het hele heelal nodig tot aan de verste voor ons zichtbare nevelvlekken en dat moet je dan  vermenigvuldigen met getal dat maar 60 nullen minder heeft, dan de de twee miljoen nullen, die ons aantal boeken aangeeft. Dus daar blijft het bij — we komen op geen enkele manier dichter bij dit reusachtige getal.”

“Zie je wel,” zei Burkel, “ik had dus gelijk dat het onuitputtelijk is.”

“Toch niet. Trek het van zichzelf af en je krijgt 'nul.' Het is eindig en als begrip strikt gedefinieerd. Het verrassende is alleen het volgende: met een paar cijfers schrijven we het aantal boeken op, waarin dit schijnbaar oneindige van alle mogelijke literatuur opgetekend staat. Maar als we op dit moment proberen ons hun inhoud voor te stellen, daarvan een gedetailleerd beeld te vormen, dat wil zeggen werkelijk een dergelijk boek op te zoeken in onze universele bibliotheek, dan zien we dat duidelijke voortbrengsel van ons eigen verstand, als iets oneindigs en onbegrijpelijks.”

Burkel knikte ernstig en zei: “Het verstand is oneindig veel groter dan het begrip.”

“Wat bedoel je met deze raadselachtige uitspraak?” vroeg de vrouw des huizes.

“Ik bedoel alleen dat we oneindig juister kunnen denken dan we door de ervaring echt kunnen leren kennen.  De logica is oneindig veel machtiger dan het zintuiglijke.

“Dat is juist wat haar onderscheidt,” merkte Wallhausen op, “het zintuiglijke vergaat met de tijd, de logica is onafhankelijk van de tijd, is algemeen geldig. En omdat die logica niets anders is dan het denken van de mensheid zelf, hebben we in dat tijdloze bezit een aandeel aan de onveranderlijke wetten van het goddelijke, aan de bestemming van de oneindige scheppende kracht. Daarop berust het fundamentele recht van de wiskunde.”

“Goed”, zei Burkel, “de wetten geven ons vertrouwen in de waarheid, Maar die kunnen we pas gebruiken, als we haar vorm met levend ervaringsmateriaal gevuld hebben, dat wil zeggen als we het boek gevonden hebben, dat we uit de bibliotheek willen hebben.

Wallhausen was het ermee eens en zijn vrouw citeerde zachtjes:

“Want met de goden
Moet zich meten
Geen enkel mens.
Heft hij zich opwaarts
En beroert hij met
Zijn schedel de sterren,
Nergens hechten dan
Zijn onzekere voetzolen
En met hem spelen
Wind en wolken”
(Uit: Goethe: Grenzen der Menschheit)

“De grote meester zegt het treffend,” zei de professor, “maar zonder de logische wet zou er niets zekers bestaan, dat ons naar de sterren en over de stenen heen tilt. Maar we mogen de vaste grond van de ervaring niet verlaten. We moeten dat boek niet zoeken in de universele bibliotheek, maar het boek dat we nodig hebben moeten we zelf maken door voortdurende, ernstige en oprechte arbeid.”

“Het toeval speelt, het verstand schept,” riep Burkel, “en daarom moet je morgen opschrijven, wat je vandaag gespeeld hebt en dan krijg ik toch nog mijn artikel mee.”

“Dat plezier zal ik je doen,” lachte Wallhausen, “maar ik zeg je meteen dat je lezers zullen denken dat het uit een van die overbodige boeken komt. — Wat is er, Suusje?”

“Ik wil iets verstandigs doen,” zei ze plechtstatig, “ik zal de vorm vullen met materie.”

En ze schonk de glazen opnieuw vol.


Het Boek der Boeken

door

Alexander Moszkowski

Alexander Moszkowski

Uit: Ernste und heitere Paradoxe (Ernstige en vrolijke paradoxen) — Hoofdstuk 28

Het boek der boeken

Hoe ongelooflijk het ook moge klinken er bestaat een boek dat ons uitsluitsel geeft over de laatste geheimen van alle menselijke strijd, over alle gevolgen en alle vormen, tot in de vroegste tijden.

Dat boek is een band of deel van een zeer groot verzamelwerk. Alle bestaande en alle ooit mogelijke talen zijn erin samengebracht. In zijn totaliteit deelt het alles mee wat is geweest en wat zal zijn, waaronder zowel het denkbare als het ondenkbare. Het kent geen leemten.

Maar voor het opstellen van dat werk zijn de beschikbare hulpmiddelen ontoereikend. Men zou de grenzen van het bekende universum moeten overschrijden, om ruimte te verkrijgen voor de huisvesting van deze bibliotheek.

Even volmaakt als zijn prestatie is ook zijn ontstaan, dat zijn oorsprong geheel in de idee vindt. Die kan niet verwerkelijkt, maar kan wel, als idee, met een consequente logica ontwikkeld worden. En het is niet eens bijzonder moeilijk om de weg te vinden in deze gedachtegang, omdat het voldoende is om de eenvoudigste hoofdlijnen van de combinatieleer te volgen, om het volledige, afgeronde resultaat te kunnen begrijpen.

Cicero heeft al een aanloop genomen om die mooie idee te benaderen en er is reden om aan te nemen dat hij zelf inspiratie geput heeft uit aanzetten van zijn Griekse voorgangers. Cicero vraagt of een boek als de Ilias van Homerus door een toevallige combinatie van letters had kunnen ontstaan; hij ontkent dit natuurlijk, om de exclusiviteit van het dichterlijke, planmatige ontwerp te bewijzen. En toch heeft hij het grensgeval over het hoofd gezien: zijn vraagstelling was juist, zijn antwoord was vanzelfsprekend, vanuit het oogpunt van de scheppende auteur, maar onjuist gezien vanuit de verhoogde uitkijktoren van de kosmische aanschouwing. Een Pythagoras naast hem zou hem hebben verteld: Beste Cicero, jouw toevals-Ilias is niet onmogelijk, maar hoogst onwaarschijnlijk; tel de letterplaatsen in de Homerus, en ik zal je tot op de komma precies uitrekenen, na hoeveel onbruikbare toevalligheden bij het door elkaar schudden van de letters, de juiste tekst van de Ilias tevoorschijn moet komen!

We gaan verder en vragen in het algemeen: hoe moet een bibliotheek ingericht worden die alle toevalligheden, dus eigenlijk de som van alle mogelijkheden in druk bevat? waarin zich een compleet exemplaar van de Ilias bevindt? en daarnaast alles wat ooit gedrukt, geschreven en gedacht is, ooit in de toekomst als een reeks woorden, als geschreven woord in de ruimste zin des woords verschijnen kan? dus het “universele boek”, om een uitdrukking te gebruiken, die door Kurd Laßwitz werd geïntroduceerd, maar die als begrip al bij Raimundus Lullus, Giordano Bruno en Leibniz voor de geest zweefde. ?

Getalsmatig gezien, is dat dus een zaak die met grote zekerheid uitgerekend kan worden. Om het aantal boeken te vinden is slechts een geringe rekenkundige inspanning vereist, terwijl een zeer aanzienlijke hoeveelheid papier en inkt nodig is om dit getal op de gebruikelijke manier uit te schrijven. Maar we zijn tegenwoordig gewend aan het rekenen met miljarden, dat wil zeggen een basiseenheid die wordt uitgedrukt door een een met negen nullen. Met twaalf nullen hebben we een miljard, met achttien nullen het triljoen, en met 600 nullen zouden we het centiljoen bereiken. Daarboven begint een taalkundig probleem, dat verder toeneemt tot het nauwelijks uitspreekbare en zelfs het onuitspreekbare. Daarvan is sprake bij onze universele bibliotheek: het aantal boeken kan uitgedrukt worden in een getal, dat bestaat uit een een, gevolgd door twee miljoennullen. Afgekort kan je dat zeggen als tien tot twee miljoenste macht, zoals je de waarde van de vierde Duitse oorlogslening kan aanduiden als ongeveer tien tot tiende macht. Maar dit geldbedrag kan in het tientallig stelsel met één pennenstreek als 10.000.000.000 worden geschreven, terwijl deze mogelijkheid zich daartegen verzet: dat getal neemt in een gewoon handschrift, een strook papier in beslag van acht kilometer lang.

De voorwaarde blijft dat we het eens zijn over de omvang van het afzonderlijke gedrukte boek. We moeten een handig formaat kiezen als basis voor deze berekening, die precies één miljoen typografische plaatsen toekent aan elk afzonderlijk boek. Dit is iets meer dan de Ilias, maar nog steeds minder dan een deel van een encyclopedie. Een dergelijk volume is altijd nog toereikend om over alle mogelijke kennis meer dan genoeg informatie te verschaffen; en als daarbij twijfel opgeroepen wordt, is er niets dat verhindert om uit de universele bibliotheek een paar boeken te pakken om het benodigde informatiemateriaal aan te vullen. We houden verder rekening met honderd verschillende lettertypes, letters, leestekens en spaties, waaraan een drukker ruim voldoende heeft om al het mogelijke te zetten. En ten slotte wordt afgesproken dat geen enkele rangschikking overgeslagen wordt, dat geen daarvan herhaald wordt, dat wil zeggen: elk boek moet zich ergens in onderscheiden van alle andere, al is het maar in een enkele letter of leesteken. Daarmee is aan alle voorwaarden voldaan en kan de technische productie beginnen. De meest bescheiden drukkerij is opgewassen tegen het beginstadium. Uiteindelijk — wat nooit iemand zal meemaken — zou de universele bibliotheek zich voordoen als de macrokosmos van alle ooit mogelijke boeken. Een wonder van uiterlijke en innerlijke omvang, in wezen gevormd door de zeer eenvoudige verwisseling van een paar drukletters.

Dan zouden we het summum hebben van alle beschikbare literatuur, van de Babylonische originelen tot en met de laatste politieverordening en tegelijkertijd het totaal van de tot in de verste eeuwigheid mogelijke literatuur. En ook dit geheel zou ook slechts een druppel zijn in de oceaan van dat weliswaar onvoorstelbare, maar wiskundig scherp omschreven drukwerk. Want daarin komt het denkbare en het ondenkbare samen, en de reikwijdte ervan is het oneindig grote. Elke verwarde droom, die door een slapende of verwarde mensenziel heen is getrokken, zal trekken of had kunnen glippen, is daarin vertegenwoordigd. Elke stompzinnigheid in een willekeurige verscheidenheid, vermengd met en doorbroken door de grootste diepzinnigheid uit alle vakgebieden, vindt hier zijn ware en ook onware uitdrukking, omdat het boek der boeken plaats biedt aan alle mogelijke drukfouten, die zich kunnen voordoen in het bereik van een miljoen typografische plaatsen. Op miljarden volledig onsamenhangende boeken, volgt misschien een enkel boek, waarin hier en daar spoortje zinnigs staat, een literaire aanzet waarneembaar is, en op quintiljoenen daarvan misschien één waaruit de lezer wegwijs kan worden. Maar dan zal er, met nog veel grotere tussenpozen, een boek opduiken dat ons informatie geeft over de toestand van de natuurkunde over tienduizend jaar, of over de sociale organisatie van levende wezens op een nu nog niet ontdekte planeet. Dat zal dan zeer de moeite waard zijn om te lezen.

Maar ook de kunsten zullen in onze universele bibliotheek niet tekortkomen, maar daarin juist uitgebreid worden, zodanig dat zelfs de stoutmoedigste kunstenaarsdroom zich daaraan niet durft te wagen. Met woorden kan niet alleen een systeem, in filosofische zin, maar ook een noten- of kleurensysteem vervaardigd worden. Wij houden ons strikt aan de voorwaarde dat er alleen letters worden gebruikt, geen notensoorten. Maar de noot is slechts het gemakkelijkste, duidelijkste en geenszins het exclusieve uitdrukkingsmiddel voor de toon. Die kan in hoogte, waarde, volgorde en ritme, ook in woorden beschreven worden, omslachtig dat wel, maar desondanks in een eenduidige precisie. Een paar gedrukte pagina's zullen volstaan om het begin van een muziekstuk vast te leggen, laten we zeggen de eerste maat van Beethovens Appassionata, in woorden volmaakt klankgetrouw weer te geven, weinig pagina's vergeleken met de talloze pagina's die we tot onze beschikking hebben in de universele bibliotheek. Maar als er één maat mogelijk is, dan kan de hele Beethoven erin, samen met alle beschikbare muziekliteratuur en bovendien alles wat er tot aan het einde der wereld gecomponeerd zal worden, ja, gecomponeerd kan worden; dus alles bij elkaar, de totale toonkunst. Dat totaal kan opgedeeld worden in verzamelingen, die elk een specifieke betekenis hebben en ergens in de reeks aanwezig moeten zijn. De oneindigheid van de kunst bestaat dus alleen in de verbeelding van de kunstenaar of als een alledaagse denkvorm; in het verloop van onze beschouwing verandert die in een eindigheid die zich ondergeschikt moet maken aan dat grote aantal: tien tot de tweemiljoenste macht. De macrokosmos van de kunst ligt besloten in deze bibliotheek, ja, neemt daar slechts een relatief kleine ruimte in.

En we kennen ook de precieze omvang van deze zo fantastisch veelzijdige boekenschat. We zetten de boeken naast elkaar, rug aan rug, en willen in de auto die hele afstand afsuizen. Dat kan niet. Ook de vlucht van een kanonskogel blijkt daarbij geheel ontoereikend. We zouden met een snelheid van het licht, 300.000 kilometer per seconde, moeten reizen om alleen al vooruit te komen, om dan toch te merken dat we ook als medereizigers van de lichtstraal geen enkele kans maken om de afstand langs de boekenrij helemaal af te leggen. Want daarvoor zou het een zonnestraal net zoveel lichtjaren kosten als het volgende getal aangeeft: tien tot de macht 1 999 980; om dit getal in een leesbaar handschrift in de gebruikelijke vorm uit te schrijven, zou weer een strook papier van ongeveer acht kilometer nodig zijn. De bibliothecaris van de verzameling zou dus geen gemakkelijke taak hebben. Om ruimte te besparen zou hij op het idee kunnen komen om die boeken in plaats van ze in rijen te ordenen, als kubieke meters op de stapelen. Maar een holte met de diameter van de hele zichtbare vaste-sterrenwereld zou nog steeds ontoereikend zijn, en het overgrote deel van de boeken zou daarbuiten moeten blijven, voorbij de Melkweg, voorbij de grenzen tot waar de scherpste telescopen doordringen.

En ergens, op een onbekende maar ongetwijfeld beschikbare plaats in deze bibliotheek, zal zich ook een boek bevinden dat ons informatie geeft over de laatste geheimen van de wereldoorlog, over alle gevolgen, alle plannen, tot in de verste tijden.

De universele bibliotheek

Jorge Luis Borges

Jorge Luis Borges, bron: Wikipedia

Jorge Luis Borges

1939

De idee, voorstelling of utopie van de Universele Bibliotheek heeft bepaalde kenmerken die gemakkelijk verward worden met deugden. Op de eerste plaats is het verbazingwekkend hoe lang de mensheid gedaan heeft over het bedenken van die idee. Sommige voorbeelden die Aristoteles toeschrijft aan Democritus [1] en Leucippus [2], kondigen haar duidelijk aan, maar haar uiteindelijke uitvinder is Gustav Theodor Fechner [3], en haar eerste vertegenwoordiger Kurd Laßwitz. (Tussen Democritus uit Abdera en Fechner uit Leipzig verstrijken – zwaar beladen — bijna vierentwintig eeuwen Europese geschiedenis.) Haar overeenkomsten zijn algemeen bekend en uiteenlopend: ze staat in verband met atomisme en combinatie-analyse, met typografie en toeval. In zijn boek De wedloop met de schildpad (Berlijn, 1919) oppert Dr. Theodor Wolff [4], dat ze een afleiding is van, of een parodie op Ramon Llulls [5] denkende machine; ik zou daaraan willen toevoegen dat het een typografische belichaming is van de leer van de Eeuwige Wederkomst die, overgenomen door de stoïci of Blanqui [6], door de pythagoreërs of Nietzsche, eeuwig wederkeert.

De vroegste glimp ervan staat in het eerste boek van de Metafysica van Aristoteles. Ik doel op de passage waarin een uiteenzetting gegeven wordt van de kosmogonie van Leucippus: de formatie van de wereld door de toevallige samenklontering van atomen. De schrijver merkt op dat de door deze hypothese vereiste atomen homogeen zijn en dat hun verschillen voortkomen uit positie, ordening of vorm. Om deze verschillen te illustreren, voegt hij daaraan toe: “A verschilt van N in vorm; AN van NA in ordening; Z van N in positie.”  In de verhandeling De generatione et corruptione, probeert hij de verscheidenheid van zichtbare dingen in overeenstemming te brengen met de eenvoud van de atomen, en hij betoogt dat een tragedie uit dezelfde bestanddelen bestaat als een komedie, dat wil zeggen de vierentwintig letters van het alfabet.

Driehonderd jaar verstrijken en Marcus Tullius Cicero [7] schrijft een niet overtuigende, sceptische dialoog en geeft die spottend de titel De natura deorum[Over de natuur van de goden]. In het tweede boek beweert een van de sprekers: “Het zou me niet verbazen als er iemand is die zichzelf wijsmaakt dat bepaalde vaste en afzonderlijke lichamen voortbewogen worden door de zwaartekracht en dat de toevallige botsing van die deeltjes de prachtige wereld voortbrengt die wij waarnemen. Iemand die dit mogelijk acht, zal ook kunnen geloven dat als ontelbare gouden tekens, die elk een van de vierentwintig letters van het alfabet voorstellen, samen op de grond gegooid worden, de Annalen van Ennius [8] kunnen voortbrengen. Ik betwijfel of toeval zelf maar een enkel leesbaar vers zou kunnen opleveren.” [a]

Cicero's typografisch beeld was een lang leven beschoren. Tegen het midden van de zeventiende eeuw, verschijnt het in een academische verhandeling van Pascal; Swift benadrukt het, in het begin van de achttiende eeuw, in de inleiding bij zijn verontwaardigde Trivial Essay on the Faculties of the Soul (Afgezaagd essay over de eigenschappen van de ziel) [9], dat een museum is van gemeenplaatsen, vergelijkbaar met Flauberts latere Dictionnaire des idees reçues. [10]

Anderhalve eeuw later, steunen drie mannen Democritus en weerleggen Cicero. Na een zo enorme tijdspanne, zijn vocabulaire en metaforen van de polemiek veranderd. Huxley [11] (een van die mannen) zegt niet dat de “gouden tekens” uiteindelijk een Latijns vers zouden vormen als ze maar vaak genoeg geworpen zouden worden; hij zegt dat een half dozijn apen met een typemachine, in een paar eeuwigheden alle boeken van het Brits Museum zouden voortbrengen. b Lewis Carroll (een van de andere tegenspelers) merkt in het tweede deel van zijn opmerkelijke droomroman Sylvie en Bruno — in het jaar 1893 — op, dat als het aantal woorden in een bepaalde taal beperkt is, dat dan ook het geval is met het aantal van hun mogelijke combinaties of van de boeken in die taal. “Binnenkort,” zegt hij, “zullen schrijvers zich niet meer afvragen, 'Wat voor boek zal ik schrijven?' maar 'Welk boek?'” Aangemoedigd door Fechner, bedenkt Laßwitz de Complete Bibliotheek. Hij publiceert zijn uitvinding in een boek met fantastische vertellingen, Traumkristalle.

De basisgedachte van Laßwitz is dezelfde als die van Carroll, maar de elementen van dit spel zijn de universele orthografische symbolen, niet de woorden van een taal. Het aantal van dergelijke elementen – letters, spaties, haakjes, punten en komma's en getallen — is teruggebracht en kan nog verder teruggebracht worden. Het alfabet kan afstand doen van de q (die volstrekt overbodig is) , de x (wat een afkorting is), en alle hoofdletters. Het kan de algoritmes in het decimale telsysteem elimineren of die terugbrengen tot twee, zoals in Leibniz' tweetallig stelsel. Het kan de interpunctie beperken tot de komma en de punt. Er hoeven geen accenten te zijn zoals in het Latijn. Door middel van soortgelijke vereenvoudigingen komt Laßwitz tot vijfentwintig symbolen (tweeëntwintig letters, de spatie, de punt en de komma), die door wisselende samenstellingen en herhalingen over alle mogelijkheden beschikken om alles in alle talen uit te drukken. Die hele verscheidenheid zou dan een Universele Bibliotheek vormen van een astronomische omvang. Laßwitz spoort de mensheid aan tot het bouwen van die onmenselijke bibliotheek, die door het toeval moet worden samengesteld en die de intelligentie uitschakelt. (Wolffs De wedloop met de schildpad geeft een uiteenzetting van de uitvoering en de omvang van die onmogelijke onderneming.)

In de blinde boeken zou alles te vinden zijn. Alles: de gedetailleerde geschiedenis van de toekomst, De Egyptenaren van Aeschylus [12], het precieze aantal malen dat het water van de Ganges de vlucht van een valk heeft weerspiegeld, het geheim en de ware naam van Rome, de encyclopedie die samengesteld zou zijn door Navalis [13], mijn dromen in de ochtend van 14 augustus 1934, het bewijs van de stelling van Pierre Fermat [14], de ongeschreven hoofdstukken van Edwin Drood, [15] dezelfde hoofdstukken vertaald in de door de Garamanten [16] gesproken taal, de door Berkeley [17] bedachte maar niet gepubliceerde paradoxen over Tijd, Het boek van IJzer van Urizen [18], de voortijdige epifanieën van Stephen Dedalus [19], die een cyclus van duizend jaar geleden nietszeggend zouden zijn geweest, het Gnostische Evangelie van Basilides [20], het gezang dat de Sirenen zongen, de complete catalogus van de Bibliotheek, het bewijs dat de catalogus niet deugt. Alles, maar tegenover elke zinnige regel of elk juist feit, zouden er miljoenen zinloze kakofonieën staan, verbale ratjetoes en leuterverhalen. Alles: maar alle generaties van de mensheid zouden voorbij kunnen gaan voordat de duizelingwekkende boekenplanken — boekenplanken die de dag doen verdwijnen en waarop chaos ligt — hen belonen met een aanvaardbare pagina.

Een van de gewoonten van het brein is het uitbroeden van afschuwelijke waandenkbeelden. Het brein heeft de Hel uitgevonden, het heeft de voorbeschikking tot de Hel bedacht, het heeft de platoonse ideeën verzonnen, de chimaera [21], de sfinx, oneigenlijke oneindige getallen (waarvan de delen kleiner zijn dan het geheel), maskers, spiegels, opera's, de teratologische Drie-eenheid, de Vader, de Zoon, en de onherleidbare Geest, aaneengekoppeld tot een enkel organisme....Ik heb geprobeerd om een bijkomstige verschrikking van de vergetelheid te redden: de uitgebreide, tegenstrijdige Bibliotheek, waarvan de verticale wildernis van boeken die onafgebroken het risico loopt om te veranderen in een andere, die als een delirante god alles bevestigt ontkent en in verwarring brengt.

1939     Eliot Weinberger

Noten van Borges:

a) Omdat ik niet over de originele tekst beschik, heb ik deze passage overgenomen uit de Spaanse versie van Menendez y Pelayo  (Obras completas de Marco Tulia Ciceron III, 88). Deussen [22] en Mauthner [23] spreken over een zak met letters, maar zeggen niet dat die gemaakt zijn van goud; maar het is niet onmogelijk dat die “illustere bibliofaag” het goud heeft toegevoegd en de zak heeft weggelaten.
b) Strikt gesproken zou een enkel onsterfelijke aap voldoende zijn.

Overige noten:

[1] Democritus van Abdera (ca 460-356? v.C.) was een Grieks filosoof, astronoom, wiskundige en reiziger. Hij wordt gerekend tot de presocraten en stond bekend als 'de lachende filosoof'. Samen met zijn leermeester Leucippus was hij de grondlegger van het atomisme. De kosmos bestond volgens het atomisme uit leegte (het niet-bestaande) en lichamen (atomen, het bestaande) in een oneindige ruimte. Die lichamen zijn eeuwig en kunnen bewegen.
[2] Leucippus (ca 470-410? v.C.) was de schepper van het atomisme, het filosofisch denken dat alles samengesteld is uit tal van onvergankelijke en ondeelbare elementen, genaamd atomen.
[3] Gustav Theodor Fechner (1801-1887) was een Duits experimenteel psycholoog. Hij was een pionier in de experimentele psychologie en een grondlegger van het psychofysische onderzoek.
[4] Dr. Theodor Wolff (1868-1943) was een Duitse schrijver en invloedrijke publicist en criticus.
[5] Ramon Llull (Palma de Mallorca, 1232/1233 – aldaar?, 1315/1316), ook wel bekend onder zijn Latijnse naam Raimundus Lullus, was schrijver, filosoof, dichter en theoloog. Hij wordt beschouwd als de eerste belangrijke schrijver in het Catalaans. Hij was de eerste Europese geleerde die het Latijn opgaf om hoofdzakelijk in de volkstaal te schrijven. Hij schreef ook vloeiend Arabisch en Latijn. In 1263 kreeg hij een mystieke ervaring, gaf hij zijn sociale positie op en verliet hij zijn familie om een religieus leven te leiden.
[6] Luis Auguste Blanqui (1805-1881) was een Franse communist. Blanqui was de grondlegger van het blanquisme, dat een belangrijke communistische stroming was voordat het marxisme populair werd. Het blanquisme had een grote invloed op de Russische bolsjewiek Vladimir Lenin en diens theorie van de revolutionaire voorhoedepartij.
[7] Marcus Tullius Cicero (106-43 v.C.) was een Romeins redenaar, politicus, advocaat en filosoof.
[8] Quintus Ennius (239-169 v.Chr.) was een Latijns dichter, weleens "de vader van de Latijnse poëzie" genoemd. Zijn belangrijkste werk was wel een nationaal historisch epos, de Annales (d.i. "Kronieken"), vanaf de oudste tijden van Rome tot het jaar 171 v.Chr.
[9] Jonathan Swift, Trivial Essay on the Faculties of the Soul. De juiste titel van het essay is: A Tritical Essay upon the Faculties of the Mind.
[10] Flauberts Dictionnaire des idees reçues (Woordenboek van aanvaarde ideeën) is een kort satirisch werk in 1911 samengesteld uit aantekeningen van Flaubert uit 1870. Het hekelt de heersende gemeenplaatsen in de Franse maatschappij gedurende het tweede  keizerrijk.
[11] Huxley: waarschijnlijk Aldous Huxley (1894-1963, maar het kunnen ook zijn vader Thomas, of zijn oom Julian zijn.
[12] Aeschylus (525- 456 v.C) was de oudste van de drie belangrijkste Griekse tragediedichters: Sophokles was één generatie jonger, Euripides twee. De Egyptenaren is een verloren gegane tragedie.
[13] Navalis. Dat is waarschijnlijk een schrijffout. Hij bedoelt Novalis, pseudoniem van Georg Friedrich Philipp Freiherr von Hardenberg, (1772-1801), een Duitse auteur uit de periode van de Romantiek. Hardenberg verzamelde alles wat hem zelf gevormd had en overdacht dat, zag en beschreef verbande. in de zin van een alomvattende encyclopedie van kunsten en wetenschappen.
[14] Pierre Fermat (1601-1665) was een Franse jurist aan het hof van Toulouse en daarnaast een wiskundige, aan wie een aantal vroege ontwikkelingen worden toegeschreven die geleid hebben tot de moderne differentiaalrekening. Zijn beroemdste uitdaging is de laatste stelling van Fermat. De Britse wiskundige Andrew Wiles leverde in 1994 het bewijs voor deze stelling.
[15] Het mysterie van Edwin Drood is het laatste en onvoltooide boek van Charles Dickens (1812-9 juni 1870). Het verscheen in 6 afleveringen, van april tot september 1870. Er waren nog vijf afleveringen gepland, die niet verschenen zijn. Het is vijf keer verfilmd, in 1909, 1914, 1935, 1993 en 2012.
[16] Garamanten is de Griekse naam van een Berbers volk in het zuidwesten van het huidige Libië. De naam betekent simpelweg mensen van Garama. Van 500 v.Chr. tot 600 n.Chr. hadden zij een eigen koninkrijk in het zuiden van Libië, met Garama als hoofdstad. Zij worden beschouwd als de voorouders van de Touareg.
[17] George Berkeley (1685-1753) was een Iers filosoof van Engelse afkomst en Anglicaans geestelijke.  Het fundament van Berkeley's filosofie ligt in de stelling dat er geen object zonder subject kan zijn.
[18] Het Boek van Urizen is een van de belangrijkste profetische boeken van de Engelse schrijver William Blake (1757-1827). Hij refereert daarin aan Het boek van IJzer.
[19] Stephen Dedalus is een van de hoofdpersonen in Ulysses, een roman van James Joyce. Hij figureert eerder in Joyce' gedeeltelijk autobiografische A Portrait of the Artist as a Young Man.
[20] Het Gnostische Evangelie van Basilides. Basilides (eerste helft tweede eeuw) was een leraar in Alexandrië. Eusebius benoemde hem als de man, waaruit de gnostische beweging ontstond. Hij schreef commentaren op de evangeliën, maar schreef er zelf geen. Van hem zijn alleen fragmenten bekend en hij wordt aangehaald en besproken door Irenaeüs en Hippolytus.
[21] De Chimaera is een figuur uit de Griekse mythologie. Het is een monsterlijk wezen, samengesteld uit delen van meerdere beesten, afkomstig uit de streek Lycië in Anatolië.
[22] Paul Deussen 1845-1919, was een Duitse indoloog en professor in de filosofie aan de Universiteit van Kiel. Hij was sterk beïnvloed door Schopenhauer en een vriend van Nietzsche en Swami Vivekananda. In zijn Allgemeine Geschichte Der Philosophie, Band 2, Deel 1 pag. 441 haalt hij Cicero aan. Het citaat is uit De natura deorum II, 37,93.
[23] Fritz Mauthner, 1849-1923 was een Duitstalige filosoof en schrijver, bekend door zijn taalkritiek. Het citaat waar Borges op doelt is onvindbaar.

De noten zijn merendeel ontleend aan Wikipedia

De Bibliotheek van Babel

https://libraryofbabel.info/libraryofbabel.html

door

Jorge Luis Borges

1941

Illustratie



Inleiding:

De bibliotheek van Babel is losjes gebaseerd op een verhaal van de Duitse schrijver Kurd Laßwitz, “Die Universalbibliotek”, uit 1901. Nagenoeg alle voor Borges kenmerkende thema's komen erin samen: oneindigheid, de onmogelijkheid om alles te weten en om de wereld en de waarheid te kennen, het kabbalistisch redeneren, de metaforische labyrinten, enzovoort. Het concept van de oneindige bibliotheek valt samen met de aan Blaise Pascal ontleende opvatting die het heelal ziet als een bol, zonder omtrek en met elke plek als haar centrum. Duidelijk wordt dat een bibliotheek die alle mogelijke boeken omvat, maar zonder ordening, geen enkele waarde heeft. (Wikipedia). Het verhaal verscheen oorspronkelijk in het Spaans in Borges’ verhalenbundel El Jardín de senderos que se bifurcan (De Tuin met zich Splitsende Paden).

DE BIBLIOTHEEK VAN BABEL

By this art you may contemplate the variation of the 23 letters . . .
(Door deze vaardigheid kunt gij de verscheidenheid der 23 letters overwegen.)
            The Anatomy of Melancholy, deel 2, par. II, regel IV (Robert Burton 1577-1640)

Het universum (dat anderen de Bibliotheek noemen) bestaat uit een onbepaald en misschien wel oneindig aantal zeshoekige galerijen, met in het midden grote, door een zeer lage balustrade omgeven, luchtschachten. Vanuit elk van de zeshoeken kun je eindeloos hoger- en lagergelegen verdiepingen zien. De verdeling van de galerijen is gelijkmatig. Twintig boekenplanken, vijf lange planken per wand, bedekken alle wanden op twee na; de hoogte, de afstand van vloer tot plafond overschrijdt amper de lengte van een normale bibliothecaris. Een van de open zijkanten leidt naar een halletje dat toegang geeft tot een andere galerij, die precies gelijk is aan de eerste en alle andere. Links en rechts in de portiek bevinden zich twee heel kleine vertrekjes. In het eerste kun je rechtop slapen; in het andere je fecale behoeften bevredigen. Daar doorheen loopt ook een wenteltrap, die onpeilbaar diep afdaalt en omhoog rijst tot een onmetelijk verschiet. In de portiek bevindt zich een spiegel die getrouw alle beelden verdubbelt. Uit die spiegel leiden de mensen doorgaans af dat de Bibliotheek niet oneindig is (indien wel, waarom dan deze illusoire verdubbeling?); ik droom liever dat haar gepolijste oppervlak het oneindige voorstelt en belooft....Het licht wordt verschaft door een paar ronde vruchten die de naam van lamp dragen. In elke zeshoek zijn er twee, tegenover elkaar geplaatst. Het licht dat ze geven is onvoldoende, maar wel onafgebroken.

Zoals alle mensen van de Bibliotheek heb ik gereisd in mijn jeugd; ik heb rondgezworven op zoek naar een boek, misschien wel de catalogus van de catalogi; nu mijn ogen amper meer kunnen ontcijferen wat ik schrijf, bereid ik me voor om te sterven maar een paar kilometers verwijderd van de zeshoek waarin ik geboren ben. Als ik eenmaal dood ben, zal er geen gebrek zijn aan vrome handen die me over de balustrade zullen gooien; mijn graf zal de peilloze diepte zijn; mijn lichaam zal eindeloos omlaag vallen en verteren en uiteenvallen in de door de val, die eindeloos doorgaat, opgewekte winden. Ik zeg dat de Bibliotheek oneindig is. De idealisten beweren dat de zeshoekige kamers een noodzakelijke vorm zijn van de absolute ruimte, althans van ons idee van de ruimte. Hun redenering is dat een driehoekige of vijfhoekige kamer ondenkbaar is. (De mystici beweren dat hun vervoering hun een ronde kamer onthult waarin zich een cirkelvormig boek bevindt, waarvan de rug ononderbroken is en de hele cirkel van de muren volgt; maar hun getuigenis is verdacht; hun woorden duister. Dat cyclische boek is God.) Laat ik nu volstaan met het herhalen van de klassieke uitspraak: De Bibliotheek is een bol waarvan het precieze middelpunt elk van haar zeshoeken is en de omtrek onbereikbaar is. Er zijn vijf boekenplanken voor elke wand van de zeshoek; elke plank draagt tweeëndertig boeken, van hetzelfde formaat; elk boek heeft vierhonderd tien bladzijden; elke bladzijde veertig regels, elke regel ongeveer tachtig zwarte letters. Er staan ook letters op de rug van elk boek; deze letters geven niet aan waarover de bladzijden gaan en gunnen ook geen blik in de inhoud. Ik weet dat dat gebrek aan samenhang ooit geheimzinnig leek. Voordat ik een samenvatting geef van de oplossing (welks ontdekking, ondanks de daarmee samenhangende tragische voorspellingen, misschien het belangrijkste feit in de geschiedenis is ) wil ik graag een paar axioma's in herinnering brengen.

Als eerste: De Bibliotheek bestaat ab aeterno. Deze waarheid waarvan het rechtstreekse uitvloeisel de toekomstige eeuwigheid van de wereld is, kan door geen enkel redelijke ziel in twijfel worden getrokken. De mens, de onvolmaakte bibliothecaris, kan dan wel het product van toeval of kwaadwillige demiurgen zijn; het universum, met zijn elegante geschenk van boekenplanken, raadselachtige boeken, een overvloed aan trappen voor de reiziger en latrines voor de bibliothecaris, kan alleen maar het werk zijn van een god. Om de afstand te zien tussen het goddelijke en het menselijke, volstaat het om deze ruwe, aarzelende symbolen die mijn feilbare hand op de omslag van een boek neerkrabbelt, te vergelijken met de organische letters binnenin het boek: minutieus, fijn, volmaakt zwart en onnavolgbaar symmetrisch.

Als tweede: Het aantal orthografische symbolen is vijfentwintig. [1] Die bevinding maakte het driehonderd jaar geleden mogelijk om een algemene theorie over de Bibliotheek te formuleren en het probleem op te lossen dat geen enkele raming afdoende had kunnen ontcijferen: de vormloze en chaotische aard van bijna alle boeken. Een daarvan dat mijn vader ooit zag in een zeshoek op omloop 15-94, bestond uit de letters MCV, die op een perverse manier herhaald waren van de eerste regel tot de laatste.

Een ander (veel geraadpleegd in deze omgeving) is niets anders dan een labyrint van letters, maar op de op een na laatste bladzijde staat O tijd, uw piramiden.Zoveel is al bekend: tegenover elke begrijpelijke regel met een duidelijke mededeling, staan kilometers onzinnige kakofonieën, verbale rommel en onsamenhangende warrigheden. (Ik weet ergens een afgelegen streek waar de bibliothecarissen de loze en bijgelovige gewoonte afwijzen, om een betekenis in boeken te zoeken en dat gelijkstellen met het zoeken naar een betekenis in dromen of de chaotische lijnen in iemands handpalm....Ze geven toe dat de uitvinders van de schrift de vijfentwintig natuurlijke symbolen imiteerden, maar houden vol dat die toepassing toevallig is en dat de boeken op zich niets betekenen. We zullen zien dat deze uitspraak niet helemaal verraderlijk is.)

Gedurende een lange tijd werd geloofd dat deze ondoordringbare boeken te maken hadden met vroegere of verre talen. Het is waar dat de vroegste mensen, de eerste bibliothecarissen, een taal gebruikten die heel anders was dan die wij nu spreken; het is waar dat een paar kilometer naar rechts de taal dialectisch en negentig verdiepingen hogerop onbegrijpelijk is. Dat is, ik herhaal, allemaal waar, maar vierhonderd tien bladzijden met alleen maar MCV's kunnen geen enkel verband hebben met een taal, hoe dialectisch of rudimentair die ook is. Sommigen hebben aangeduid dat elke letter de volgende kan beïnvloeden en dat de waarde van MCV in de derde regel op bladzijde 71, anders is dan dezelfde reeksen kunnen hebben op een andere plaats op een andere bladzijde, maar die vage stelling kreeg niet de overhand. Anderen dachten aan geheimschrift; dat vermoeden is algemeen aanvaard, hoewel niet in de zin waarin het was geformuleerd door de bedenkers ervan.

Vijfhonderd jaar geleden stuitte het hoofd van een hoger gelegen zeshoek [2] op een boek dat even verwarrend was als de andere, maar waarin bijna twee bladzijden met gelijksoortige regels stonden. Hij liet zijn vondst zien aan een rondtrekkende ontcijferaar die hem vertelde dat de regels waren geschreven in het Portugees; anderen zeiden dat het Jiddisch was. Binnen een eeuw kon de taal vastgesteld worden: een Samojeeds-Litouws dialect van het Guarani, met klassieke Arabische verbuigingen. Ook de inhoud werd ontcijferd: enkele gedachten over combinatie-analyse, toegelicht met voorbeelden van variaties met een onbeperkte herhaling. Deze voorbeelden maakte het voor een geniale bibliothecaris mogelijk om de fundamentele wet van de Bibliotheek te ontdekken. Deze denker merkte op dat alle boeken, hoezeer van elkaar verschillend ook, samengesteld zijn uit dezelfde elementen: spatie, punt, komma en de tweeëntwintig letters van het alfabet. Hij bracht ook een feit te berde dat door reizigers is bevestigd: In de uitgestrekte Bibliotheek zijn geen twee boeken aan elkaar gelijk. Uit deze twee onweerlegbare stellingen leidde hij af dat de Bibliotheek compleet is en dat op de boekenplanken alle mogelijke combinaties opgetekend zijn van de iets meer dan twintig orthografische symbolen (een aantal dat hoewel het reusachtig groot is, niet oneindig is) Alles: de angstvallig gedetailleerde geschiedenis van de toekomst, de autobiografieën van de aartsengelen, de waarheidsgetrouwe catalogus van de Bibliotheek, duizenden en duizenden valse catalogi, het bewijs van de valsheid van de ware catalogus, het Gnostische Evangelie van Basilides, het commentaar op dat evangelie, het commentaar op dat commentaar op het evangelie, het ware verslag van je dood, de vertaling van alle boeken in alle talen, citaten uit elk boek in alle boeken, het traktaat dat Beda geschreven zou kunnen hebben (en dat niet deed) over de mythologie van de Saksen en de verloren gegane werken van Tacitus.

Toen verkondigd werd dat de Bibliotheek alle boeken bevatte, was de eerste indruk een van buitensporige vreugde. Alle mensen hadden het gevoel dat ze eigenaar waren van een ongeschonden en geheime schat. Er was geen persoonlijk of wereldprobleem waarvan de woordenrijke oplossing niet ergens in een zeshoek aanwezig was. Het universum was gerechtvaardigd, opeens eigende het universum zich de onbegrensde dimensies van hoop toe. In die tijd werd er heel wat gezegd over de Rechtvaardigingen: apologetische en profetische boeken, die voor altijd de daden van ieder mens in het universum rechtvaardigden en verbazingwekkende geheimen voor zijn toekomst bevatten. Duizenden hebzuchtige mensen verlieten hun bekoorlijke geboortezeshoek en stormden de trappen op, gedreven door de ijdele bedoeling om hun eigen Rechtvaardiging te zoeken. Deze pelgrims redetwistten met elkaar in de nauwe gangen, uitten duistere vervloekingen, verstikten elkaar op de goddelijke trappen, slingerden misleidende boeken in de luchtschachten, en vielen, op dezelfde manier in de luchtschachten gegooid door de bewoners van verre streken, hun doden tegemoet. Anderen werden gek.....De Rechtvaardigingen bestaan (ik heb er twee gezien die verwezen naar personen uit de toekomst, naar misschien niet denkbeeldige personen) maar de zoekers wisten niet meer dat de mogelijkheid dat iemand zijn Rechtvaardiging vindt, of een verraderlijke versie daarvan, op vrijwel nul gesteld kan worden.

In die tijd werd ook de hoop gekoesterd, dat de fundamentele mysteries van de mensheid — de oorsprong van de Bibliotheek en de tijd — opgehelderd zouden worden. Het is waarschijnlijk dat die belangrijke mysteries in woorden kunnen worden uitgelegd: als de taal van de filosofen ontoereikend is, zal de veelvormige Bibliotheek de niet eerder bestaande benodigde taal voortgebracht hebben, met alle bijbehorende vocabulaires en grammatica's. Vier eeuwen hebben mensen de zeshoeken doorzocht.... Er zijn officiële zoekers, de inquisiteurs. Ik heb ze hun functie zien uitoefenen: ze komen altijd doodmoe terug van hun reizen; ze spreken over een gebroken trap die bijna hun dood betekende; ze hebben het over de bibliothecaris van de galerijen en trappen; soms pakken ze het dichtstbijzijnde boek en bladeren het door, op zoek naar geduchte woorden. Het is duidelijk dat niemand verwacht iets te ontdekken.

Vanzelfsprekend werd deze onredelijke hoop gevolgd door een mateloze neerslachtigheid. De zekerheid dat ergens op een plank ergens in een zeshoek kostbare boeken stonden en dat ze niet bij die kostbare boeken konden komen, leek haast ondraaglijk. Een godslasterlijke sekte opperde dat het zoeken gestaakt moest worden en dat alle mensen met letters en symbolen moesten gaan spelen totdat ze, door een onwaarschijnlijke gift van het toeval, deze canonieke boeken zouden voortbrengen. De autoriteiten waren genoodzaakt om strenge orders uit te vaardigen. De sekte verdween, maar in mijn jeugd heb ik oude mannen gezien die zich langdurig ophielden bij de latrines met een soort metalen schijfjes in een verboden dobbelbeker en een zwakke afspiegeling van de goddelijke wanorde nabootsten.

Anderen geloofden daarentegen dat het van fundamenteel belang was om een einde te maken aan nutteloze bezigheden. Ze vielen de zeshoeken binnen, lieten geloofsbrieven zien die niet altijd vals waren, bladerden met ongenoegen door een boek en keurden hele planken af: hun zindelijke, ascetische razernij leidde tot de zinloze vernietiging van miljoenen boeken. Hun naam wordt vervloekt, maar degenen die betreuren dat die “schatten” vernietigd zijn door die waanzin, vergeten twee opmerkelijke feiten. Eén: de Bibliotheek is zo enorm groot dat enige afname door menselijk ingrijpen, oneindig klein is. Twee: elke exemplaar is uniek, onvervangbaar, maar (aangezien de Bibliotheek compleet is) er zijn altijd een paar honderdduizend onvolmaakte reproducties: boeken die slechts verschillen in een letter of komma. Tegen de algemene opinie in, durf ik te veronderstellen, dat de gevolgen van de door de Zuiveraars uitgevoerde plunderingen overdreven zijn ten gevolge van de afschuw die deze fanatici teweegbrachten. Ze werden gedreven door het waanidee dat ze moesten doordringen tot de boeken in de Karmozijnrode Zeshoek: boeken van een kleiner formaat dan gebruikelijk, almachtige, geïllustreerde, magische boeken.

Wij zij ook bekend met een ander bijgeloof uit die tijd: dat van de 'Man van het Boek'. Op een bepaalde plank ergens in een zeshoek (redeneerden ze) moet een boek staan, dat de formulering en volmaakte samenvatting is van alle andere boeken: een bibliothecaris heeft het doorgelezen en is nu gelijk aan god. In de taal van dat gebied zijn nog steeds sporen te vinden van de cultus van die functionaris uit een ver verleden. Velen hebben rondgezworven op zoek naar Hem. Een eeuw lang hebben ze de meest uiteenlopende streken afgezocht. Hoe zou iemand de vereerde en geheime zeshoek kunnen opsporen die hem onderdak bood? Iemand stelde een regressieve methode voor: om de plaats van boek A te bepalen, raadpleeg dan eerst boek B dat de positie van A aangeeft; om de plaats van boek B te bepalen, raadpleeg dan eerst boek C, enzovoort tot in het oneindige.... Met dat soort avonturen heb ik mijn beste jaren verdaan en verlummeld. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat er ergens op een boekenplank in het universum een compleet boek staat; [3] ik bid tot de onbekende goden dat één mens — maar één, zelfs al was het duizenden jaren geleden! — het onderzocht en gelezen heeft. Als eer, wijsheid en geluk mij niet beschoren zijn, laten die dan anderen toevallen. Moge de hemel bestaan, mijn plaats is in de hel. Laten ze me krenken en vernietigen, maar laat Uw enorme Bibliotheek, voor één moment, in één mens gerechtvaardigd worden.

De goddelozen beweren dat onzin normaal is in de Bibliotheek en dat het redelijke (en zelfs de bescheiden en zuivere samenhang) een haast wonderbaarlijke uitzondering is. Ze spreken (dat weet ik) over “de 'koortsachtige Bibliotheek,' waarvan de toevallige boeken doorlopend het gevaar lopen in andere te veranderen en bevestigen, ontkennen en verwarren, als een delirante godheid, alles.” Deze woorden, die niet alleen de wanorde aan de kaak stellen maar er ook een voorbeeld van zijn, zijn ook een berucht bewijs van de afschuwelijke smaak en hopeloze onwetendheid van hun schrijvers. In werkelijkheid bevat de Bibliotheek alle woordsamenstellingen, alle door de vijfentwintig orthografische symbolen toegestane variaties, maar geen enkel eenvoudig voorbeeld van absolute onzin. Het is zinloos op te merken dat het beste boek van de vele zeshoeken, die onder mijn beheer staan als titel heeft De gekamde donderslag, een ander De gepleisterde kramp en weer een ander Axaxaxas mlö. Deze op het eerste oog onsamenhangende woordgroepen kunnen zonder twijfel gerechtvaardigd worden op een cryptografische of allegorische manier; die rechtvaardiging is verbaal en komt, ex hypothesi, al voor in de Bibliotheek. Ik kan niet een paar letters, bijvoorbeeld dhcmrlchtdj, combineren, die de goddelijke Bibliotheek niet heeft voorzien en in een van haar geheime talen geen verschrikkelijke betekenis hebben. Niemand kan een lettergreep uitspreken, die niet gevuld is met tederheid en angst en niet, in een van die talen, de machtige naam is van een god. Spreken is vervallen in tautologieën. Dit breedvoerige en zinloze epistel bestaat al in een van de dertig boeken op de vijf boekenplanken van een van de ontelbare zeshoeken — en tevens de weerlegging ervan. (Een n aantal mogelijke talen gebruikt dezelfde woordenschat; in sommige daarvan staat het symbool bibliotheek de juiste definitie alomtegenwoordig en duurzaam systeem van hexagonale galerijen toe, maar bibliotheek is brood of piramide of wat dan ook en deze zeven woorden die daarvan de definitie vormen, hebben een andere betekenis. Jij die mij leest, weet jij zeker dat je mijn taal begrijpt?)

De taak om systematisch te schrijven, leidt me af van de huidige toestand van de mensen. De zekerheid dat alles al geschreven is maakt ons nietig of verandert ons in schimmen. Ik ken streken waarin jongemannen in het stof knielen voor boeken en op een barbaarse manier hun bladzijden kussen, maar ze kunnen geen enkele letter ontcijferen. Epidemieën, ketterse twisten, pelgrimages die onvermijdelijk ontaardden in georganiseerde misdaad, hebben de bevolking gedecimeerd. Ik denk dat ik al melding heb gemaakt van de zelfmoorden, die in de loop van de jaren steeds meer voorkomen. Misschien word ik misleid door mijn ouderdom en angsten, maar ik vermoed dat de menselijke soort — enig in zijn soort — op het punt staat uit te sterven, maar de Bibliotheek zal blijven bestaan: verlicht, eenzaam, oneindig, volmaakt onbeweeglijk, uitgerust met kostbare boeken, nutteloos, onkreukbaar, geheim.

Ik heb net het woord “oneindig” opgeschreven. Ik heb dat bijvoeglijk naamwoord niet uit een retorische gewoonte tussengevoegd; ik zeg dat het niet onlogisch is om te denken de wereld oneindig is. Zij die denken dat zij begrensd is, nemen zonder bewijs aan dat op verafgelegen plaatsen de gangen, trappen en zeshoeken ophouden — wat absurd is. Zij die zich verbeelden dat ze onbegrensd is, vergeten dat het mogelijke aantal boeken wel eindig is. Ik durf te stellen dat De Bibliotheek is onbegrensd en cyclisch de oplossing is van het oude probleem. Als een eeuwige reiziger haar in alle richtingen zou doorkruisen, zou hij zien dat dezelfde boeken zich herhalen in dezelfde wanorde (die, aldus herhaald, weer een orde zou zijn, de Orde). Die elegante hoop fleurt mijn eenzaamheid op. [4]

1941, Mar del Plata


Noten:

[1] Het originele manuscript bevat geen cijfers of hoofdletters. De interpunctie is beperkt tot komma en punt. Deze twee tekens, de spatie en de tweeëntwintig letters van het alfabet vormen de vijfentwintig toereikende symbolen die opgesomd worden door deze onbekende schrijver. (Noot van de uitgever.)
[2] Vroeger was er één man voor elke drie zeshoeken. Zelfmoord en longaandoeningen hebben die verhouding tenietgedaan. Een herinnering van een onuitsprekelijke melancholie: soms heb ik vele nachten door de gangen gereisd en langs gepolijste trappen zonder ook maar een enkele bibliothecaris te vinden.
[3] Ik herhaal: het is voldoende dat een boek mogelijk is, wil het bestaan. Alleen het onmogelijke is uitgesloten. Bijvoorbeeld: een boek kan geen ladder zijn, hoewel er zonder twijfel boeken zijn die deze mogelijkheid ter discussie stellen, ontkennen en bewijzen en andere waarvan de structuur overeenkomt met die van een ladder.
[4] Letizia Álvarez de Toledo heeft opgemerkt dat deze uitgestrekte Bibliotheek nutteloos is: strikt genomen zou een enkel boek voldoende zijn, een boek van een gewoon formaat, gedrukt in lettergrootte negen of tien, met een oneindig aantal oneindig dunne bladzijden. (In het begin van de zeventiende eeuw zei Cavalieri dat alle vaste lichamen de opeenstapeling zijn een oneindig aantal vlakken.) Het hanteren van dit zijdeachtig vademecum zou niet eenvoudig zijn: elke ogenschijnlijk blad zou uiteenvallen in andere soortgelijke; het onvoorstelbare middelste blad zou geen achterkant hebben.

Vertaald uit het Spaans door James E. Irby (licht gewijzigd)

De in 1964 verschenen Nederlandse uitgave van dit verhaal, is een vertaling van deze Engelse vertaling.
De Aleph en andere verhalen, Uitgeverij De Bezige Bij, vertaling Annie Sillevis.
ISBN: 90 234 0555 2.

* * *

Naar boven