De Vreemde Zaak
van het
Drugsschandaal
op de
Harvard-universiteit
Andrew T. Weil
Look Magazine, 5 november 1963
OP 27 MEI 1963 kondigde president Nathan M. Pusey van de
Harvard-universiteit aan dat er een wetenschappelijk medewerker van
faculteit klinische psychologie en pedagogie ontslagen was. Dat was het
eerste ontslag aan een faculteit, sinds Pusey in 1953 zijn ambt
aanvaard had en had een sensationele ondertoon. De ontslagen persoon
was Dr. Richard Alpert, een jonge psycholoog, lid van het instituut
voor Social Relations van Harvard en zoon van George Alpert, voormalig
president van de spoorwegmaatschappij van New Haven.
Kort na zijn benoeming aan de faculteit van Harvard in 1958,
had Alpert belangstelling gekregen voor de psychische werking van een
groep medicijnen, waaraan sindsdien uitgebreid ruchtbaarheid was
gegeven: de hallucinogenen of psychotomimetica-stoffen die, als ze
werden ingenomen door normale personen, hallucinaties teweegbrachten en
merkwaardige bewustzijnsveranderingen. Een daarvan, peyote, is een
cactus die wordt aangetroffen in de omgeving van de Rio Grande en door
de Noord-Amerikaanse indianen al vele jaren bij hun ceremonies werd
gebruikt. Aldous Huxley en talrijke andere schrijvers hebben zorgvuldig
verslag gedaan van de opzienbarende effecten van mescaline, de werkzame
stof daarvan. Andere hallucinogene drugs zijn psilocybine, dat in 1958
voor het eerst in zuivere vorm werd verkregen uit de Mexicaanse
paddenstoel, en LSD, in 1938 gesynthetiseerd uit een bestanddeel van
een schimmel die koren aantastte, maar waarvan pas in 1943 de
hallucinogene eigenschappen ontdekt werden.
Met steun van het Centrum voor Persoonlijkheidsonderzoek van
Harvard, vatte Richard Alpert, samen met zijn college Dr. Timothy Leary
het plan op de nieuwe drugs te gaan onderzoeken.
Zo nam, rustig en keurig, een reeks gebeurtenissen een
aanvang, die zou leiden tot het ontstaan van een cultus van chemische
mystici en de staat en de federale en Mexicaanse autoriteiten zou
meeslepen in een maalstroom van onderzoeken en ten slotte zou leiden
tot de academische ondergang van zowel Richard Alpert als Timothy
Leary.
Vóór 1960 hadden al veel wetenschappers onderzoek gedaan naar
hallucinogene drugs, maar de meesten van hen waren arts, met
belangstelling voor het bepalen van de psychische effecten of het
gebruikmaken van de drugs om, onder laboratoriumomstandigheden, de
symptomen teweeg te brengen van krankzinnigheid. Vooral LSD werd in het
begin van de jaren 50 uitgebreid gebruikt om bij normale proefpersonen
een "modelpsychose" teweeg te brengen en er bestond enige hoop dat deze
experimenten zouden kunnen bijdragen aan het begrijpen van de chemische
basis van schizofrenie. Helaas leverden deze pogingen aanvankelijk
weinig nieuwe of waardevolle informatie op. De biochemie van de drugs
moest nog steeds uitgezocht worden en het gedroomde inzicht in de
chemische aard van krankzinnigheid was niet geconcretiseerd.
Tegenwoordig wordt er maar weinig medisch onderzoek verricht
met hallucinogenen. Maar de medische onderzoekingen gaven indirect
aanleiding tot een andersoortige belangstelling voor de drugs. Veel
mensen die als proefpersoon dienden waren overweldigd door de ervaring.
Sommigen-in het bijzonder kunstenaars, studenten en creatieve
schrijvers-noemden het de allerbelangrijkste ervaring van hun leven.
Een paar van hen begonnen de hallucinogenen onder de aandacht van het
publiek te brengen in tijdschriftenartikelen en boeken en moedigden
daarmee de niet-professionele nieuwsgierigheid zeer aan.
Het merendeel van medische onderzoeksresultaten wees erop
dat LSD, mescaline en psilocybine niet gevaarlijk waren. Zeker was dat
ze niet verslavend waren. Er waren echter wel verontrustende berichten
over voorbijgaande psychische schade, die voortkwam uit het innemen van
de drugs, en aanwijzingen dat het gebruik ervan zonder toezicht kon
leiden tot blijvende nadelige psychische veranderingen. Tijdens een van
de eerste experimenten op de Harvard Medical School, kwam een student,
een vrijwillige proefpersoon, onder invloed van LSD bijna om, toen hij
de Huntington Avenue in Boston tijdens het spitsuur opliep, "omdat hij
dacht dat hij God was en hem niets kon gebeuren." Beschrijvingen over
de drugs benadrukten effecten als verhoogde waarneming, toegenomen
besef van de omgeving, een enorm zelfinzicht, versneld denkproces,
intense religieuze gevoelens en zelfs buitenzintuiglijke verschijnselen
en mystieke vervoering.
In een meer klinische terminologie: de hallucinogenen
brachten bizarre hallucinaties (op de eerste plaats visueel) teweeg,
wanen en ongewone bewustzijnstoestanden. Maar de effecten liepen
opmerkelijk uiteen van persoon tot persoon en van tijd tot tijd bij
hetzelfde individu, waardoor het niet mogelijk was een "typische"
drugservaring te definiëren.
"Uitsluitend voor onderzoeksdoeleinden."
LSD, mescaline en psilocybine worden allemaal gewoonlijk oraal
ingenomen en hebben een soortgelijke werking op het brein. Een
LSD-intoxicatie duurt acht tot tien uur, vergeleken met acht tot twaalf
voor mescaline en vier tot zes voor psilocybine. Wettelijk zijn alle
bestanddelen als "uitsluitend voor onderzoeksdoeleinden"
geclassificeerd onder de Federale Voedsel- en <edicijnwetten, wat
betekent dat ze uitsluitend verkregen en gebruikt kunnen worden door
"deskundigen die gekwalificeerd zijn door wetenschappelijke opleiding
en ervaring om onderzoek te doen naar de veiligheid en werking van
medicijnen." Daarnaast hebben Massachusetts en een aantal andere staten
een beperkende wetgeving ingevoerd. Het in bezit hebben van mescaline
of peyote door personen, anders dan bevoegde onderzoekers, is onder de
wetgeving van Massachusetts een ernstig misdrijf. (Voedsel- en
Medicijnwetten geven geen definitie van het bijvoeglijk naamwoord
"gekwalificeerd," en hoewel een aantal artsen erop aan hebben gedrongen
dat het opgevat zou moeten worden als "gekwalificeerd door het hebben
van een medische graad," worden psychologen en anderen niet
noodzakelijkerwijs uitgesloten van het onderzoek van nog niet
geregistreerde medicijnen.)
Vóór februari 1963, toen de thalidomideramp een verscherping
teweegbracht van federale wettelijke voorschriften met betrekking tot
nog niet geregistreerde medicijnen, kon vrijwel iedereen aan
hallucinogene stoffen komen voor onderzoeksdoeleinden. Verschillende
Amerikaanse chemische bedrijven leverden mescaline voor ongeveer vier
dollar per dosis. Onderzoekers konden voor een symbolisch bedrag LSD en
psilocybine betrekken bij de firma Sandoz, een Zwitserse
medicijnenfabrikant met een agentschap in Hanover, N. J. Van
distributeurs van nog niet geregistreerde medicijnen werd verwacht dat
zij zelf de bevoegdheden van de personen aan wie zij leverden
vaststelden, door de kopers te vragen een beknopt formulier in te
vullen met een overzicht van hun opleidingsachtergrond,
onderzoeksfaciliteiten en het onderzoeksvoorstel. Met haar beperkte
staf kon de Keuringsdienst voor Voedsel en Medicijnen (FDA) echter maar
af en toe een steekproef nemen van de dossiers van bedrijven die van
overtredingen verdacht werden.
Studenten waren gefascineerd
Alpert en Leary bestelden in 1960 psilocybine bij de firma Sandoz.
Hoewel beide onderzoekers geen arts waren (ze hadden allebei een
doctoraal in de klinische psychologie), overtuigde hun respectabele
relaties op Harvard en hun duidelijk verantwoorde onderzoeksvoorstellen
Sandoz van hun betrouwbaarheid.
Anders dan eerdere onderzoekers van hallucinogenen, waren
Alpert en Leary van plan de psychische en emotionele aspecten te
onderzoeken, die intellectuelen en kunstenaars aanspraken. Ze waren er
zeker van dat "negatieve reacties" op de drugs (zoals een ernstige
paranoia of tijdelijke psychose) helemaal te wijten waren aan de manier
waarop de drugs werden toegediend. Zij hadden het gevoel dat de
resultaten anders zouden zijn als iemand psilocybine zou innemen in een
esthetische omgeving met de verwachting dat hij iets prachtigs zou
meemaken.
Hoewel hallucinogenen in de jaren zestig nog te zeer voor
ingewijden bestemd waren en de meeste mensen er daardoor nooit iets
over gehoord hadden, oefenden zij toch een vreemde aantrekkingskracht
uit op universiteitsstudenten. Slechts een paar studenten van Harvard
wisten wat mescaline en psilocybine waren, maar de angst bestond dat
een universitair drugsproject anderen zo nieuwsgierig zou maken dat zij
ook de stoffen zouden gaan gebruiken. Het leek dus gunstig dat Alpert
en Leary van plan waren uiterst onopvallend te werk te gaan, onder
bescherming van een betrouwbare organisatie - het Centrum voor
Persoonlijkheidsonderzoek.
Leary had voor het eerst kennisgemaakt met hallucinogene
drugs tijdens een "paddenstoelenfeestje" in Mexico, toen vrienden hem
overhaalden psilocybine-bevattende paddenstoelen te eten. Hij was
overweldigd door het "bewustzijnverruimende" vermogen van de drugs.
Niemand scheen zich te realiseren hoezeer Alpert en Leary al
een idee hadden van de waarde van de drugservaring, voordat zij
uitgebreid proefnemingen hadden gedaan. Achteraf bekeken waren beiden
ervan overtuigd dat het mystieke inzicht, dat verkregen kon worden met
psilocybine, de oplossing zou bieden voor de emotionele problemen van
de westerse mens. In hun idee van de wereld bestond alle menselijke
gedrag uit "spelletjes," elk met zijn eigen spelregels, jargon en rituelen.
Iemand speelde dus het "doktersspel," het "advocatenspel" en
zelfs het "psychotische spel." Het probleem was volgens Alpert en Leary
dat westerlingen niet in staat waren te onderkennen dat ze alleen maar
spelletjes speelden, en daardoor vast kwamen te zitten in een bepaalde
"rol." Daaruit volgde dat de sleutel, om het leven te begrijpen en het
doeltreffend te integreren met de omgeving, bestond uit het ontwikkelen
van het vermogen bezigheden als spelletjes te zien. Zoals Leary in een
voordracht in 1961 zei, "....... alleen die zeldzame westerling noemen we
een mysticus, met andere woorden, iemand die een bepaalde visionaire
ervaring heeft gehad ziet duidelijk de spelstructuur van het gedrag."
Dit bracht de zoektocht naar geluk in het leven terug naar het vinden
van een manier om een visionaire ervaring teweeg te brengen. Het
innemen van hallucinogene drugs was de eenvoudigste manier.
Aanvankelijk dienden Alpert en Leary psilocybine toe aan 38
mensen: professionele en niet-professionele normale vrijwilligers,
opmerkelijk creatieve intellectuelen en psychische drugs"verslaafden."
Om te zorgen voor de meest positieve reacties op psilocybine, voerden
de experimenteerders hun onderzoek uit in een "aangename, ruime en
esthetische omgeving." De proefpersonen mochten zelf hun eigen dosis
bepalen (binnen redelijke grenzen); niemand nam de drug in, in
gezelschap van onbekenden en Alpert en Leary namen het doorgaans samen
met hun proefpersonen in. Onder de "opmerkelijk creatieve
intellectuelen" bevonden zich Aldous Huxley, Allen Ginsberg en William
Burroughs. Vijfenzeventig procent van de proefpersonen vertelden dat de
psilocybine-ervaring "zeer aangenaam" was. Negenenzestig procent "was
van mening dat ze een duidelijke bewustzijnsverruiming hadden bereikt."
Er werden meer proefpersonen aan een test onderworpen (167 in totaal),
en het percentage positieve reacties steeg. Vijfennegentig procent was
van mening dat de drugsessie "hun leven ten goede had gekeerd."
Alpert en Leary begonnen deze statistieken te stencilen om
ze uit te kunnen delen aan de leiding van het centrum. Ze voorspelden
het gebruik van psilocybine bij de psychotherapie
("instant-psychotherapie"), noemden het een hulpmiddel bij de creatieve
ontwikkeling en voorzagen, tijdens een werkgroep voor postdoctorale
studenten aan Harvard, dat het gebruik iets normaals zou worden. "De
studenten," schreef Leary, "zullen dan eenmaal per maand psilocybine
innemen en de tussenliggende collegebijeenkomsten besteden aan het
toepassen van de aldus verworven inzichten op de problemen op hun terrein."
Om vooroordelen tegen het woord "drug" te ondervangen
begonnen Alpert en Leary psilocybine en haar zuster-hallucinogenen
"bewustzijnsverruimende stoffen" te noemen. Veel Harvardstudenten
luisterden, werden nieuwsgierig en wilden het zelf proberen.
Tegen 1961 hadden Alpert en Leary een tweede project onder
handen genomen: de herintegratie van gevangenen van een plaatselijke
gevangenis door middel van psilocybine-"therapie." Ook nu weer
gebruikten de onderzoekers de drug samen met de proefpersonen. Later
vertelden ze dat psilocybine de gevangenen in staat stelden zichzelf te
zien als spelers in het "politie-en-boeven-spel."
Discussies over methoden
Rond die tijd stevenden de onderzoekers af op problemen. Binnen de
faculteit beschuldigden tegenstanders van het project Alpert en Leary
ervan dat ze de drugs toedienden tijdens bijeenkomsten die op
cocktailparty's leken, dat ze onzorgvuldig waren met het verzamelen van
gegevens en dat ze, als ze zelf gedrogeerd waren, niet in staat waren
waarnemingen te doen. De psychologen verweerden zich met de uitspraak
dat niemand bevoegd was mensen te observeren die onder invloed van
psilocybine verkeerden, tenzij hij in dezelfde toestand was en dus kon
weten wat zijn proefpersonen voelden.
Ondertussen begon een groeiend aantal studenten uit te
zoeken waar die mescaline te verkrijgen was en hoe ze proefpersoon
konden worden bij het psilocybine-onderzoek. Het bestuur van de
universiteit was nog steeds niet echt verontrust, totdat twee studenten
in een psychiatrische kliniek belandden nadat ze een of andere drug
hadden gebruikt. Er viel natuurlijk op geen enkele manier te bewijzen
dat de drug bijgedragen had aan hun zenuwinstorting. Maar toen het
bureau van de faculteitsvoorzitter onderzoek deed naar de gang van
zaken bij het Centrum voor Persoonlijkheidsonderzoek, was het niet erg
ingenomen met wat daar aangetroffen werd. David C. McClelland,
directeur van het centrum, stond echter in voor de deugdelijkheid van
het onderzoek en de ouders van de twee opgenomen studenten wilden alles
geheim houden. Harvard had misschien in 1961 wel zijn handen af willen
trekken van het drugsproject, maar had geen redenen om in te kunnen
grijpen.
In de herfst van 1961 nam de universiteit een belangrijke
stap om haar kwetsbaarste studenten te beschermen. Ze dwong Alpert en
Leary de afspraak af dat bij hun onderzoek geen gebruik zou worden
gemaakt van jongerejaarsstudenten. Maar getrouw aan haar historische
traditie om niet in te grijpen bij leden van een
universiteitsfaculteit, legde Harvard Alpert en Leary geen verdere
beperkingen op.
Telkens als zij met universiteitsfunctionarissen spraken,
gaven de twee psychologen zeer geloofwaardige verslagen van hun
onderzoek, waarbij ze steeds benadrukten dat, omdat de dingen die zij
bestudeerden onorthodox waren, de procedures ook onorthodox moesten
zijn. Persoonlijk stoorden Alpert en Leary zich aan het verbod gebruik
te maken van jongerejaarsstudenten en maakten de bekrompenheid
belachelijk van de regels die hun "toegepaste mystiek" inperkten.
Steeds meer studenten probeerden uit te zoeken waar de
hallucinogenen vandaan kwamen; sommigen slaagden daarin. Een firma in
New York City die chemicaliën leverde, verkocht mescaline voor $35 per
gram, (ongeveer twee dosissen), meer dan vier maal de normale
handelsprijs. Omdat ze wisten dat de autoriteiten er nooit aan toe
zouden komen het te controleren, liet de firma de studenten een kort
FDA-formulier invullen. Eén student bestelde grote hoeveelheden
gedroogde peyote bij een firma in Texas en leverde dat, tegen een
redelijke prijs, aan zijn klasgenoten. Uit New York kwam een pakketje
met suikerklontjes met LSD. De klontjes werden verkocht voor een dollar
per stuk op de snel groeiende zwarte makt op Harvard Square.
Alpert en Leary geloofden dat de regering niet het recht had
burgers de vrijheid te ontzeggen om hun eigen bewustzijn te
onderzoeken. "Innerlijke vrijheid' was even belangrijk als de
uiterlijke vrijheden van meningsuiting en religie, betoogden zij. De
toegang afsluiten tot bewustzijnverruimende stoffen was een stap in de
richting van een totalitaire staat.
Buiten de afdeling Social Relations van Harvard hadden nog
maar weinig mensen iets gehoord over Alpert en Leary. Hoewel het
kliekje belangstellende jongerejaarsstudenten groter werd,
vertegenwoordigde het slechts een heel klein gedeelte van de studenten.
Het eerste "lek" was een artikel over mescaline en psilocybine in het
nummer van 20 februari 1962 van The Harvard Crimson, het dagelijks
verschijnende studentennieuwsblad van de universiteit. Het gaf een
summiere beschrijving van de werkzaamheden die in het centrum gaande
waren en vergeleek psilocybine met het soma van Huxley's Brave New
World. "De, door het beschikbaar zijn van een dergelijke stof,
opgeroepen ethische en filosofische vragen zijn van een onthutsende
complexiteit, en toch moeten ze onder ogen worden gezien," besloot het
artikel. "Misschien zullen de op dit moment gaande werkzaamheden in
Cambridge ons dwingen daarop in de zeer nabije toekomst antwoorden te
vinden."
De onderzoekers antwoorden
Die zeer nabije toekomst bleek net om de hoek te liggen. Alpert en
Leary stuurden meteen een brief naar The Crimson, waarin ze verklaarden
dat ze niet "grenzeloos waren in hun enthousiasme" voor psilocybine,
zoals het artikel had beweerd, maar eerder grenzeloos in hun
bezorgdheid- "bezorgd voor de vele problemen die opgeroepen waren door
de bewustzijnverruimende drugs." Ze benadrukten dat hun onderzoek
zorgvuldig gecontroleerd werd en dat ze zich strikt hielden aan de
gedragslijnen van de universiteit. "Alle proefpersonen zijn
goedgeïnformeerde vrijwilligers. Geen jongerejaarsstudenten of
minderjarigen."
Een paar dagen later schreef de directeur van de Harvard
University Health Services, Dr. Dana L. Farnsworth, op eigen houtje een
brief naar The Crimson, waarin hij suggereerde dat mescaline heel wat
schade aan kon richten. "In feite," schreef hij, "kan het innemen van
de drug bij bepaalde ogenschijnlijk normale personen een psychotische
reactie uitlokken. Het is bekend dat het een geringe depressie kan
verergeren tot een suïcidale depressie en schizofreenachtige reacties
teweeg kan brengen."
De kleine schermutseling in de brievenkolom van The Crimson
moedigde critici van het psilocybineproject aan zich uit te spreken. De
daaruit voorkomende discussie leidde tot een besloten bijeenkomst van
alle leden van het Centrum voor Persoonlijkheidsonderzoek op 14 maart
1962. In het vertrek zat heel rustig, buiten weten van de organisatoren
van de discussie, een verslaggever van The Crimson.
Herbert C. Kelman, docent sociale psychologie, vatte de
gevoelens samen van de tegenpartij. "Het programma," betoogde hij,
"ademt een anti-intellectuele sfeer. De nadruk ligt helemaal op de
ervaring, niet op het verwoorden van bevindingen." Hij uitte ook de
beschuldiging dat ouderejaarsstudenten die deelgenomen hadden aan het
project een sekte van ingewijden hadden gevormd, die niet-deelnemers
ouderwets vond. Anderen wreven Alpert en Leary aan dat ze
onverantwoorde, party-achtige sessies leidden en mogelijke blijvende
psychische schade bij proefpersonen veronachtzaamden of onderschatten.
Leary verdedigde zijn onorthodoxe onderzoekmethoden; Alpert wees erop
dat artsen van de Health Service zonodig 24 uur per dag op afroep
beschikbaar waren.
Het verslag van The Crimson over de stormachtige bijeenkomst
gaf aanleiding tot felle reacties. Deelnemers aan de discussie,
waaronder Dr. Kelman, protesteerden hevig tegen het inbreuk maken op
een besloten bijeenkomst van de kant van de krant. Andere
faculteitsleden die niet eerder iets gehoord hadden van de controverse
over psilocybine, mengden zich nu in het gevecht.
Het gekibbel was naar buiten gekomen en het bestuur van
Harvard maakte zich zorgen. Binnen de kortste keren storten de Bostonse
kranten zich op de zaak. Een psychofarmacoloog van het Public Health
Department van Massasuchetts gaf uiting aan zijn mening dat er tijdens
alle experimenten minstens één persoon aanwezig moest zijn die niet
onder invloed van de drug was. Op 20 maart, vijf dagen na het eerste
verhaal in The Crimson, kondigde het bureau van de Keuringsdienst van
Voedsel en Medicijnen van de staat aan dat het een onderzoek was
gestart naar het psilocybine-onderzoek op Harvard.
President Pusey zei dat de universiteit zelf geen onderzoek
zou instellen en voegde daaraan toe dat hij erop vertrouwde dat David
McClelland, directeur van het centrum, aan de wensen van de
staatsinspecteurs zou voldoen. Andere leidinggevenden van Harvard
zeiden dat ze zich niet bemoeid hadden met het project omdat dat, als
ze dat wel hadden gedaan, een inperking was geweest van de academische
vrijheid. Dr. Dana Farnsworth stelde dat de University Health Services
geen enkele actie had ondernomen omdat er geen aanwijzingen waren voor
enige rechtstreekse schade bij alle erbij betrokken individuen."
Juridische kwesties deden zich voor. De waarnemend
hoofdambtenaar van het Health Department vertelde de verslaggevers dat
hij dacht dat psilocybine onder de categorie van medicijnen viel die
toegediend moesten worden door een arts. Hij verklaarde dat de
staatswet artsen alleen toestond "slaapmiddelen of somnifaciente"(slaap
teweegbrengende) medicijnen voor te schrijven. Hij waarschuwde dat als
psilocybine volgens de wetgeving van Massasuchetts een "schadelijk
medicijn" was, dat "degenen die het toedienden vervolgd zouden worden,
zelfs als ze hun werkzaamheden al hadden gestaakt."
Eén onderzoek wordt gestaakt
Half april staaktee de staat haar onderzoek. Zij besloot dat het
psilocybine-onderzoek voortgezet kon worden als er eenvoudige medische
voorzorgen in acht werden genomen, en liet de zaak over de
rechtmatigheid van de werkzaamheden vóór maart 1962 verder rusten. De
enige eis die de staat stelde was dat er een bevoegd arts aanwezig was
als de drug daadwerkelijk werd toegediend; hij hoefde niet de hele
sessie te blijven deelde The Crimson mede: "De gezagdragers van
Massasuchetts hebben kennelijk een welwillende houding aangenomen ten
opzichte van het onderzoek en dringen alleen aan op medische
voorzorgsmaatregelen zodat er geen inbreuk wordt gedaan op de
staatswetten of de publieke opinie verstoord wordt." Het leek dat de
storm over was gewaaid.
De aanstelling van zowel Alpert als Leary liep af in juni
1963 en het bestuurslichaam van Harvard-de Corporatie-had ervoor
gekozen hun termijn niet te verlengen. Dat betekende dat de twee
psychologen nog maar één jaar zouden meedraaien, terwijl verdere
problemen onwaarschijnlijk waren. In mei 1962 benoemde het Centrum voor
Persoonlijkheidsonderzoek een commissie om de verdere werkzaamheden met
psilocybine "van advies te dienen en te bewaken." Alpert was het
opgetogen eens met het idee en merkte op, "We hopen richtlijnen vast te
stellen, zodat wij en de rest van de universiteit zich geen zorgen meer
hoeven te maken over het project."
Maar verschillende mensen waren er duidelijk niet gelukkig
mee. Een van hen was Alfred J. Murphy, een hooggeplaatste
FDA-inspecteur van het Health Department, die toezicht had gehouden op
het onderzoek door de staat. Helaas herinnerde hij zich hoe Harvard hem
eind 1950 had gedwarsboomd nadat zijn bureau te weten was gekomen dat
een jongerejaarsstudent een voorraad peyote in bezit had. Toen Murphy
met een bevelschrift tot huiszoeking op de campus arriveerde, had hij
het idee dat de universiteit elk mogelijk foefje gebruikte om hem op te
houden, totdat de student zich had ontdaan van de illegale drug. Murphy
zei dat hij was beland in een soortgelijke samenzwering van de
faculteit om het psilocybine-project van Alpert en Leary te beschermen.
Eén commissie geeft het op
Eveneens ongelukkig waren de mensen van Harvard die benoemd waren
in de adviescommissie van de faculteit over het psilocybine-onderzoek.
Een van de eerste dingen waar ze op aandrongen was dat Alpert zijn hele
voorraad psilocybine in bewaring zou geven aan de University Health
Services. Toen Alpert zei dat hij wat voor "persoonlijk gebruik" wilde
houden, drongen de commissieleden erop aan dat hij afstand zou doen van
al zijn drugs. Alpert vertelde hen fel dat hij een "recht als burger"
had om alle psilocybine die hij wilde in bezit te hebben en te
gebruiken. De commissie legde zich daarbij neer en kwam daarna nooit
meer bijeen.
Een jongerejaars Harvardstudent vertelde een vriend dat
Alpert hem had overgehaald psilocybine in te nemen tijdens een
"zelfontdekkende" sessie in Alperts appartement. Alpert probeerde een
kortwerkend hallucinogeen uit, dimethyltryptamine (DMT); hij diende het
zichzelf toe via een injectie, ontdekte dat hij dertig gelukzalige
minuten "boven kon blijven," en vertelde dat het was "alsof hij een
innerlijke douche nam." Een groep jongerejaarsstudenten deed stiekem
onderzoek met mescaline. Er deden verhalen de ronde over studenten en
anderen die hallucinogenen gebruikten voor verleidingspogingen, zowel
hetero- als homoseksueel.
Farnsworth liet Alpert bij zich komen en eiste dat hij zijn
hele voorraad psilocybine ter bewaring tijdens de zomer zou afstaan.
Alpert gaf daar met tegenzin gehoor aan. Farnsworth kwam er achter dat
Alpert hem niet alles had overhandigd. Hij had een hoeveelheid voor
zichzelf gehouden en leverde daarvan aan sommige mensen buiten het
instituut. Er waren duidelijke aanwijzingen dat Leary postpapier van
Harvard had gebruikt om meer psilocybine te bestellen bij Sandoz.
Om aan dat alles te ontsnappen vertrokken Alpert, Leary en
hun vrienden naar Mexico, waar ze voor de zomer een vakantieoord hadden
afgehuurd in het kustplaatsje Zihuatanejo, in de buurt van Acapulco.
Mensen die belangstelling hadden voor het onderzoeken van hun
bewustzijn, voegden zich bij hen. Ook een aantal Harvardstudenten
kwamen bij hen op bezoek.
De Alpert en Leary die in de herfst van 1962 terugkeerden
naar Cambridge, waren duidelijk andere mensen dan degenen die in 1960
een belangwekkend onderzoeksproject ter hand hadden genomen. De oude
Alpert had gezegd dat zijn belangrijkste streven was een vaste
aanstelling aan Harvard te krijgen. De nieuwe zei dat het hem een zorg
zou zijn als het Bestuur zijn aanstelling niet zou verlengen; de
universiteit was kleingeestig, niet-geïnteresseerd en bekrompen. Zowel
Alpert als Leary leken vastbesloten iedereen te laten zien dat zij het
antwoord hadden op de problemen van de mens. En als de universiteit
weigerde te luisteren, zouden zij hun bewijsmateriaal aan het publiek
voorleggen.
Een paar weken na het begin van het herfstsemester begon hun
campagne. De twee beweerden dat de drugs hoop boden voor een zieke
maatschappij, maar waarschuwden dat er mensen waren die informatie
daarover wilden tegenhouden en ontoegankelijk wilden maken. De vraag
was, zeiden ze, of iemand het recht had het ervaren van de extase van
bewustzijnsverruiming te ontzeggen. Iedereen moest vechten voor
"innerlijke vrijheid."
In oktober kondigde Leary opvallend de oprichting aan van
een eigen organisatie, de Internationale Federatie voor Innerlijke
Vrijheid (International Federation for Internal Freedom, de IFIF), om
het gevecht voort te zetten. Het zou "het onderzoek met psychedelische
(geestopenbarende) middelen aanmoedigen, ondersteunen en beschermen."
Studenten werden aangemoedigd zich daarbij aan te sluiten en
"onderzoekscellen" te vormen, waardoor zij eindelijk de drugs konden
verkrijgen en gebruiken.
Bewustzijnsverruiming werd op Harvard het meest geliefde
tafelgesprekonderwerp. Een paar jongerejaarsstudenten kozen de zware
universitaire beginnerscursus organische chemie, alleen maar om de
vaardigheid te ontwikkelen die noodzakelijk was om zelf mescaline te
bereiden. En om munt te slaan uit de uitgebreide markt die in Cambridge
was ontstaan, verscheen er een nieuwe figuur op Harvard-Square: de
professionele "junk"-venter. In plaats van morfine of heroïne te
dealen, boden de handelaren hoogwaardige marihuana, mescaline en
suikerklontjes met LSD aan.
Bij monde van John Monro, deken van het Harvard College, en
Dana Farnsworth van de gezondheidsdienst, deed de universiteit een
strenge waarschuwing uitgaan naar de jongerejaarsstudenten, waarin ze
stelden dat hallucinogene drugs "een ernstig gevaar zouden kunnen
betekenen voor de geestelijke gezondheid en evenwichtigheid, zelfs bij
ogenschijnlijk normale personen." Een paar dagen later noemde Monro de
drugs "een ernstig psychiatrisch gevaar" en voegde daaraan toe, "ik hou
er niet van dat iemand onze jongerejaarsstudenten aanmoedigt die te
gebruiken."
Toen dit in The Crimson verscheen, bestempelden Alpert en
Leary dat in hun antwoord als wetenschappelijk "roekeloos en
onnauwkeurig." Ze zeiden dat er geen enkele reden bestond om aan te
nemen "dat bewustzijnsverruimende drugservaringen gevaarlijker zijn dan
psychoanalyse of vier jaar ingeschreven staan aan Harvard." Ze
voorspelden dat "de beheersing en verruiming van het bewustzijn" een
"belangrijke kwestie van burgerlijke vrijheden zou zijn voor de komende
tien jaar." Tot slot verdedigden zij hun eigen drugsgebruik en deden
een dringende oproep aan de mensen van Harvard om "geen vertrouwen te
stellen in Deken Monro's oproep aan de faculteitsleden tot het nemen
van hun 'verantwoordelijkheid als volwassenen' (waaronder de schrijvers
van deze brief) maar in de wetenschappelijke gegevens en het eigen
ervaren oordeel."
Op de dag dat de brief van Alpert en Leary gedrukt werd,
kondigde de directeur van afdeling Boston van de Federale
Keuringsdienst van Voedsel en Medicijnen aan dat de FDA een onderzoek
was gestart naar mogelijke illegale verkoop in Cambridge van mescaline,
psilocybine en LSD. De situatie leek even rampzalig als in de lente
daarvoor.
Toen kwam de universiteit met nog een verrassing: Alpert zou
langer dan verwacht in dienst blijven. Hij had van de deken van de
universiteit de mondelinge toezegging gekregen dat zijn aanstelling aan
de postdoctorale pedagogieopleiding met een jaar verlengd werd. De
universiteit voelde zich verplicht die belofte te honoreren en op 7
januari 1963 stemde het bestuur in met een verlenging met een jaar voor
Alpert.
Amper een week later kondigde Leary het programma aan van de
de International Federation for Internal Freedom - bekend als IFIF. De
organisatie had een naamloze vennootschap opgericht en begon in steden
verspreid over het hele land plaatselijke afdelingen op te richten.
IFIF's grootste project was het oprichten van een
zomer-"Vrijheidscentrum" in Mexico in het vakantieoord dat de groep van
Alpert en Leary in 1962 had overgenomen. Een onderneming die dichter
bij huis lag was "een experiment met een meergezinshuishouden" dat
begon met de koop van een ruim huis aan de Kenwood Avenue in de
voorstad Newton.
Mediteren in Newton
Alpert, Leary en zijn jonge dochters, een gehuwde
laatstejaarsstudent aan Harvard, met vrouw en baby, en een aantal
vrienden betrokken het huis om een "transcendentale gemeenschap" te
vormen, waar ze "een ervaringsniveau konden bewaren dat een
routinematig ego en maatschappelijke spelletjes kon overstijgen." Een
kenmerk van het huis was een speciaal geconstrueerde "meditatiekamer"
die uitsluitend via een ladder toegankelijk was. Het enige meubilair
bestond uit matrassen en kussens op de vloer. Een piepklein lampje gaf
net genoeg licht om een Boeddhabeeld te kunnen ontwaren in een hoek van
het vertrek. De geur van wierook zette de puntjes op de i. Bewoners van
het huis gingen vaak naar dat vertrek om " actief te mediteren," al dan
niet met behulp van drugs. Verder leidden ze een geregeld, zo niet
gewoon leven. De studenten liepen colleges en deden hun werk (behalve
als ze het gevoel hadden dat ze onwillekeurig "in gang waren
gezet"-iets dat af en toe gebeurde met mensen die regelmatig drugs
innamen.)
Alpert ging op Harvard verder met het leiden van zijn
motivatiecursus voor jongerejaars- en postdoctorale studenten. Leary
gaf zijn postdoctorale colleges in onderzoeksmethoden. En
leidinggevenden van de IFIF zorgden voor de officiële correspondentie.
Iedereen die het huis in Newton binnenliep mocht daar zomaar blijven,
mediteren of intrekken.
In februari begon de IFIF pakketjes met voorlichtingsmateriaal te
sturen naar jongerejaars- en postdoctorale studenten, de faculteit en
ieder die daar verder in geïnteresseerd was. Iedereen kreeg een
samenvatting van de psilocybine-experimenten van Alpert en Leary bij
meer dan 400 proefpersonen ("91 procent van onze proefpersonen maakten
aangename ervaringen mee; ongeveer 66 procent maakten melding van
nieuwe inzichten en een positieve verandering van hun leven"). Een
begeleidend schrijven gaf de verzekering dat dit onderzoek zich in de
herfst van 1962 "in goed overleg had losgemaakt" van Harvard. Er zat
een inschrijvingsformulier bij voor het lidmaatschap van de IFIF
(contributie 10 dollar per jaar) en nog een voor deelname aan het
Vrijheidcentrum in Mexico, in de zomer van 1963, voor $200 per maand
voor kost en inwoning ("kinderen half geld").
Alpert had geld ingezameld bij rijke inwoners van Boston en
New York. Hij wilde hen interesseren voor zijn werk, kennis laten maken
met de drugservaring en dan bij hen aandringen om een bijdrage te
leveren aan de IFIF. Velen deden dat. Ondertussen opende een
"meergezinshuishouden" in Newton, en begon de IFIF-afdeling van Los
Angeles met haar werkzaamheden. Alpert en Leary kwamen in Boston op de
radio om hun boodschap te verduidelijken.
De stad Newton werd niet bekeerd. In maart werd Alpert ervan
beschuldigd dat hij huisvestingregel met betrekking tot
meergezinshuishoudens had overtreden. Buren hadden geklaagd over
vreemde gedragingen. Plaatselijke bewoners waren er zeker van dat de
bewoners van het grote witte huis aan de Kenwood Avenue alles
beoefenden, van vrije liefde tot communisme. Alpert beweerde dat zijn
transcendentale gemeenschap een enkel gezin was "in een ruimere
betekenis." Sindsdien werd hij niet meer lastiggevallen.
In april verdween Leary, zonder enig formeel bericht aan de
universiteit, uit Cambridge. Kort daarop dook hij op in Los Angeles.
President Pusey en de deken van de faculteit legde de zaak voor aan het
bestuur van Harvard, dat Leary meteen onthief van zijn onderwijstaken
en zijn salaris stopte. Leary schreef in een brief naar David
McClelland, dat hij "met verlof" was. Hij zinspeelde op een rechtszaak
als hij niet meer opnieuw aangesteld zou worden.
De universiteit had andere problemen. Koeriers brachten nu
elk weekend drugs naar Harvard en steeds meer studenten waren zelf aan
het experimenteren om te zien of Alpert en Leary gelijk hadden. Je kon
het zo regelen dat je marihuana en mescaline in de broodjeszaak kon
kopen. De nieuwste rage, die in mei opdook, was het nuttigen van zaden
van de dagbloem (ipomoea) waarvan verteld werd dat die visoenen en al
het andere teweegbrachten.
Medio mei besloot de universiteit dat Alpert en Leary
niet langer te handhaven waren. Gewapend met een lijst van
informatiebronnen over de twee, begonnen de deken van de faculteit en
de deken van het de universiteit met hun onderzoek.
Eén laatstejaarsstudent praatte
Geduldig verzekerden ze iedereen die ze ondervroegen dat er geen
actie zou worden ondernomen tegen studenten; ze wilden alleen feiten
over Alpert en Leary. Tot hun teleurstelling weigerden alle betrokken
personen, op één na, hun medewerking. De meeste mensen toonden een
absolute loyaliteit jegens de twee psychologen. Eén
laatstejaarsstudent, die dacht dat anderen gepraat hadden, vertelde de
dekens dat Alpert hem psilocybine gegeven had tijdens een besloten
sessie in 1962. Dat was precies waar de universiteit naar op zoek was.
Op dinsdag 14 mei 1963 liet President Pusey Alpert naar zijn
kantoor komen en beschuldigde hem ervan dat hij een jongerejaarsstudent
psilocybine had gegeven, in weerwil van het verbod bij zijn onderzoek
geen gebruik te maken van jongerejaarsstudenten, maar later verzekerde
Alpert de universiteitsfunctionarissen dat hij, nadat het verbod
ingegaan was, geen enkele jongerejaarsstudent de drug gegeven had.
Alpert gaf toe dat hij het had gedaan, maar zei dat het voorval geen
onderdeel had uitgemaakt van zijn onderzoek; het was een
buitenuniversitaire zaak, die volledig los stond van de bemoeienissen
van de universiteit. President Pusey was het daarmee niet eens. Hij
vertelde Alpert dat hij de zaak van het beëindigen van Alperts contract
bij de volgende bijeenkomst van het bestuur ter sprake zou brengen.
De dag daarop schreef Alpert een lange brief aan Pusey en de
leden van het bestuur, waarin hij het belang uiteenzette van zijn
onderzoek en de universiteit dringend verzocht het onderzoek van het
menselijke bewustzijn niet te dwarsbomen. Het bestuur stemde, niet
overtuigd, op maandag 27 mei vóór het meteen beëindigen van Alperts
beide aanstellingen (de een die op 30 juni 1963 afliep en de
aanstelling bij de afdeling pedagogie, die tot 1964 liep).
The Crimson juichte de actie van de universiteit toe in een
speciale uitgave. "Door Richard Alpert te ontslaan," schreef de krant
in het hoofdartikel, "heeft Harvard niet alleen afstand genomen van een
flagrante leugenachtigheid, maar ook van het gedrag dat zich als een
infectie door de hele academische gemeenschap verspreidt."
Alpert antwoordde met de aankondiging dat hij en Leary zich
nu volledig aan de IFIF zouden wijden en dat de IFIF net haar kantoren
van Boston naar Cambridge had verplaatst-twee huizenblokken van Harvard
Square af. "Wij heten iedere belangstellende welkom," schreef Alpert
aan The Crimson, maar voegde daaraan toe, vanwege de beperkende
voorschriften van de FDA, "wij zullen in Mexico verdergaan met een
actief onderzoeks- en trainingsprogramma."
Harvard beschouwde zich ontslagen van haar
verantwoordelijkheden in de zaak.
Alpert en Leary hadden hun Mexicaanse Vrijheidscentrum
opengesteld. Geërgerd door berichten over vreemde gebeurtenissen in
Zihuatanejo, gaf de Mexicaanse regering in juni de hele IFIF-groep vijf
dagen om het land te verlaten. Tegen hun zin keerden Alpert en Leary
terug naar Cambridge om daar uit te kijken, zeiden ze, naar een andere
land waar ze verder konden gaan.
Naar boven