De Waarheid Over
Het PrimitieveLeven:
Een Kritische Beschouwing
Over Het Anarchoprimitivisme
Geschreven in de gevangenis 2008
INLEIDING:
Ted Kaczynski, de Unabomber, werd in 1996
gearresteerd en in 1998 tot levenslang veroordeeld. En in zijn
gevangenschap schrijft hij en correspondeert met honderden mensen
buiten de gevangenis. Zijn bomaanslagen, waarbij verschillende
slachtoffers vielen zijn op geen enkele manier goed te praten, hoewel
John F. Kennedy ooit zei: "Those who make peaceful revolution
impossible make violent ones inevitable." Dit artikel is een van
zijn laatste publicaties. Hij keert zich daarin, grondig
beargumenteerd, tegen de idealisering van de primitieve mens, de mythe
van het anarchoprimitivisme, waarvan John Zerzan een van de
protagonisten is, maar ook tegen alle utopistische stromingen, die een
terug naar de natuur bepleiten, terug naar de een geïdealiseerde
Gouden Tijd, naar Luilekkerland, het Land van Melk en Honing, waar
niemand meer hoeft te werken, alle ellende voorbij is, nooit meer
iemand ziek wordt, meesters noch knechten zijn, kortom het aardse
paradijs.
Zijn artikel is zeer verhelderend, niet
alleen in zijn terechtwijzing van de anarchoprimitivisten, maar ook
omdat hij daarin zijn eigen vooroordelen ventileert. Het lijkt zinnig
om eerst een aantal door hem gebruikte termen en begrippen nader te
definiëren.
Anarchie: afkomstig van het Griekse αν =
geen en αρχή = a) oorsprong. b) principe. c) gezag,
macht. Doorgaans gebruikt in de betekenis c) en meer in het bijzonder
gezag in de vorm van Staatsgezag. In ruimere zin betekent het alle
vormen van gezag of macht van de ene mens over de andere, dus ook
ouders over kinderen, mannen over vrouwen en omgekeerd, meesters over
knechten, directeuren over werknemers, leiders over volgelingen,
docenten over leerlingen, deskundigen over leken, clerus over
gelovigen, kortom overal waar de een bepaalt hoe de ander moet leven,
maar het geldt ook voor de macht die de mens over de natuur denkt uit
te moeten oefenen. Anarchie in de ware zin des woords wil aan al die
machtsverhoudingen een einde maken, de mens (dus ook het kind) zijn
ware autonomie teruggeven. Alle andere vormen van zogenaamde anarchie
zijn daar slechts een zwakke afspiegeling van. Een anarchist die geweld
gebruikt is zoiets als een vleesetende vegetariër of een
christelijke machthebber.
Cultuur: alles wat niet natuur is, altijd gebaseerd
op macht van de ene mens over de andere. Alles wat door de mens
geproduceerd wordt, alle artefacten, zijn cultuurproducten. Een
primitieve cultuur is dus ook een cultuur, een afwijking van het
oorspronkelijke. En alle ziekten zijn beschavingsziekten, symptomen van
de discrepantie tussen wat de mens is en zoals hij zich geleerd heeft
te gedragen en te denken, tussen de onbeschaafde, de mens waar niet aan
is geschaafd, de oorspronkelijke mens en de beschaafde mens. Tussen wat
de mens is en wat hij denkt dat hij is, dus symptomen van zijn
gespletenheid.
Primitief/primitivisme: ook primitief kent verschillende
betekenissen, namelijk oorspronkelijk en een vroeg stadium van
ontwikkeling. Zo gezien is de jager-verzamelaar niet de oorspronkelijke
mens, maar de mens die zijn oorspronkelijkheid verlaten heeft, leeft
met verleden en toekomst, in hierarchische systemen leeft en zijn
autonomie heft opgegeven.
Waar Kaczynski en de
anarchoprimitivisten dezelfde fout maken is dat ze beiden uitgaan van
het na te streven ideaal van de jager-verzamelaar. Jagen houdt in dat
vleeseten natuurlijk zou zijn en verzamelen dat mensen niet meer in het
nu leven maar in de tijd, plannen maken, in de toekomst kijken, zich
bekommeren om de dag van morgen en beide bezigheden zijn aangeleerd
gedrag, dat de oorspronkelijke mens niet kent. Hoewel de bijbel een
krankzinnig boek is, vol tegenstrijdigheden en geweld, staan er toch
hier en daar zinnige dingen in, zoals Voltaire zei: j'ai
passé ma vie à marcher sur des calloux, pour chercher
parmi eux des pierres précieuses (ik heb mijn leven lang over
kiezelstenen gelopen, om daartussen kostbare stenen te zoeken). In
Genesis staat (1:29): "en God zei Ik geef u al het zaaddragende
gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende
vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen." En zo zwierf de
oorspronkelijke mens over deze aarde, in gelukzaligheid genietend van
wat de aarde hem in al haar overvloed bood, naakt, taalloos,
schaamteloos, zorgeloos, van niemand afhankelijk, zonder ziekten en
pijn, met andere woorden, onbeschaafd en cultuurloos en liet geen
sporen achter. Dat dieren opgegeten konden worden, was hem volmaakt
vreemd. Dat je voedsel moest verzamelen eveneens. Hij leefde zoals dat
tegenwoordig zo modieus heet in het nu,
in de natuur en er niet tegenover. Maar toen "at hij van de boom
van kennis van goed en kwaad" (overigens fascinerend hoeveel
mensen dat 'van goed en kwaad' vergeten!) zoals dat in de
fabel heet en ging zelf bepalen wat goed en kwaad, gezond en ongezond,
was en werd jager-verzamelaar, verdreef zichzelf uit zijn
oorspronkelijke toestand en creëerde eigenmachtig een cultuur,
kwam van kwaad tot erger en werd veeteler en landbouwer, en toen was
het hek van de dam, want toe kamne de deskundigen die wisten hoe
anderen moesten leven. De mens schaafde en snoeide steeds meer aan
zichzelf en anderen en werd beschaafd, ging zich schamen en moest die
schaamte bedekken. Vond de taal uit om bevelen te geven. Verwierf bezit
en zei: "Dat is van mij." Zoals Jean-Jacques Rousseau in
zijn Vertoog over de Ongelijkheid zei: "De eerste die een stuk
grond omheinde en durfde te zeggen 'dat is van mij', en
mensen aantrof die onnozel genoeg waren om hem te geloven, was de ware
grondlegger van de burgerlijke maatschappij. Wat een misdaden,
oorlogen, moorden, wat een ellende en verschrikkingen was de mensheid
niet gespaard gebleven als iemand toen de palen had uitgerukt of de
gracht had gedempt en tot zijn medemensen had geroepen: 'Hoed je
om naar die bedrieger te luisteren; jullie zijn verloren als jullie
vergeten dat de vruchten iedereen toebehoren en dat de aarde van
niemand is'!"
En was niet gelukkig meer, bang en onzeker,
en werd steeds afhankelijker van anderen. En een van die
cultuurartefacten was het libido en copuleren en orgasme een manier om
even te ontsnappen aan zijn zelf gecreëerde en in stand gehouden
ellende. En er kwamen kinderen die hen gelukkig moesten maken, als
verzekering voor hun oude dag, waar ze van konden maken wat hen zelf
niet gelukt was, die hogerop moesten komen in de hiërarchische
systemen die ze zelf in het leven hadden geroepen, wat goedgepraat werd
met neologismen als moederinstinct, en tegenwoordig door
evolutiebiologen en –psychologen, die kennelijk zelf door hun
libido worden geplaagd, geduid wordt als het instinct om
"genetisch materiaal" door te geven en de soort in stand te
houden en het volk gelooft dat ook nog, alsof zevenmiljard mensen hun
genetisch materiaal door moeten geven en de soort in stand moeten
houden! Gelukkige mensen copuleren niet en hebben ook geen kinderen
nodig om hen gelukkig te maken. En zo zitten we met zijn allen nu met
de ellende.
Een ander punt waarin Kaczynski zich vergist
is zijn aanval op het vroege christendom, als hij schrijft "Het jagende-en-verzamelende Utopia van de
anarchoprimitivisten komt overeen met de Hof van Eden, waarin Adam en
Eva een behaaglijk en zondeloos leven leidden." In de Hof van
Eden werd echt niet gejaagd, noch verzameld. Misschien komt dat voort
uit zijn aversie tegen christenen, maar de zogenaamde christenen
hebben, behalve hun mooie woorden, helemaal niets met het Evangelie te
maken, want "gesteld dat een Marsbewoner onze wereld kon
bezoeken, dan zou hij zich in stomme verbazing afvragen hoe het
mogelijk is dat men b.v. de Rooms-Katholieke kerk in verband weet te
brengen met het Nieuwe Testament" (W.F. Hermans, in Mandarijnen
op Zwavelzuur, p. 133).
Voor wie dit allemaal onzinnig in de oren
klinkt, utopisch en onbereikbaar, die is zijn kindertijd vergeten,
heeft zijn verleden geidealiseerd, het kind in zich vermoord en gelooft
bizarre hersenspinsels, die door anderen bedacht zijn. In de kleine
kinderen om ons heen zien wij de oorspronkelijke mens, de taalloze,
cultuurloze, schaamteloze en onbevangen mens. En wie zegt dat de mens
zulke prachtige dingen gewrocht heeft, moet ook niet zeuren als hij
bijvoorbeeld kanker krijgt, want dat is gewoon de andere kant van die
zelf gecreëerde medaille. Is er dan een weg terug? Natuurlijk wel!
Zoals Heraclitus zei: ὁδὸς ἂνω
κάτω μία καὶ ὡυτή, de
weg op en neer is één en dezelfde. En de primitieven? Die
zijn slechts een baken op onze weg terug naar huis. Is dan alles
tevergeefs geweest? Ja, helaas wel, want tot nu toe heeft de mens er
nooit iets van geleerd.
This animation shows all
important battles that took place over the last ten centuries. The
sizes of the explosions and labels are proportional to the number of
casualties. The music is "Ride Of The Valkyries" by Richard Wagner. The
data comes from the wikipedia article, List of Battles.
Most of the activity seems to happen in Europe, this is because the
english wikipedia was used. In a future release of this video I will
merge wikipedias in different languages to solve this bias.
Jordi Colomer Matutano - http://jordic.com/
En dan te bedenken dat al die
oorlogen slechts de resultante zijn geweest van alle ruzies en
onenigheden van de mensen onderling en uiteindelijk van de onvrede (wat
een eufemisme!) van de mens met zichzelf, dé voorwaarde voor
welke cultuur dan ook. Als dat aangegeven was in het filmpje zou de
hele bewoonde aarde al millenia-lang overal gloeien als een
ondergrondse veenbrand, die slechts oplaait in oorlogen.
Inhoud
Slotopmerking Lijst van geciteerde werken
Werken, alfabetisch gerangschikt
naar achternaam van de schrijver Werken zonder vermelde schrijver Periodieken
1. Tijdens het voortschrijden van
de Industriële Revolutie schiep de hedendaagse maatschappij voor
zichzelf een zelfgenoegzame mythe, de "vooruitgangsmythe."
Vanaf de tijd van onze verre, aapachtige voorouders, was de menselijke
geschiedenis een ononderbroken opmars geweest naar een betere en
stralendere toekomst, waarbij iedereen vreugdevol elke nieuwe
technologische vooruitgang verwelkomde: veeteelt, landbouw, het wiel,
stedenbouw, uitvinding van schrift en geld, zeilschepen, het kompas,
buskruit, drukpers, stoommachine en tot slot de kroon op de menselijke
inspanningen: de moderne industriële maatschappij! Voorafgaande
aan de industrialisatie was vrijwel iedereen gedoemd tot een ellendig
leven met onophoudelijke, slopende arbeid, ziekten door slechte voeding
en een voortijdige dood. Mogen wij ons dan niet gelukkig prijzen dat we
in deze tijd leven en over een zee aan vrije tijd en een scala aan
technologische gemakken beschikken, die ons leven vergemakkelijken? Ik
denk dat er tegenwoordig maar weinig weldenkende, oprechte en goed
ingelichte mensen zijn die nog steeds in deze mythe geloven. Om je
geloof in "vooruitgang" te verliezen hoef je alleen maar om
je heen te kijken en de verwoesting te aanschouwen van ons milieu, de
verspreiding van kernwapens, het buitensporig grote aantal depressies,
angststoornissen, de geestelijke armoede van een maatschappij die zich
hoofdzakelijk voedt met televisie en computerspelletjes…. en ga
zo maar door.
De vooruitgangsmythe is misschien
nog niet helemaal, maar wel op sterven na dood. In haar plaats is een
andere mythe in opkomst, een mythe die vooral gepropageerd wordt door
de anarchoprimitivisten, hoewel die eveneens in andere kringen
wijdverbreid is. Volgens die mythe hoefde vóór de opkomst
van de beschaving nooit iemand te werken, plukten de mensen gewoon hun
voedsel van de bomen, propten het in hun mond en brachten de rest van
hun tijd, samen met de bloemenkinderen, door met
zakdoek-leggen-niemand-zeggen. Mannen en vrouwen waren gelijk, ziekten
bestonden niet, er was geen rivaliteit, geen racisme, seksisme of
homofobie; de mensen leefden in harmonie met de dieren en er was alleen
maar liefde, samen delen en samen werken.
Toegegeven, het voorgaande is een
karikatuur van de visie van de anarchoprimitivisten. De meesten van hen
hebben — hoop ik — het contact met de werkelijkheid niet
zó zeer verloren. Toch zijn ze dat contact redelijk kwijt en is
het hoog tijd dat iemand hun mythe ontmaskert. Omdat dat de opzet van
dit artikel is, zal ik hier weinig zeggen over de positieve aspecten
van primitieve gemeenschappen. Ik wil echter wel duidelijk maken dat er
over dergelijke gemeenschappen eigenlijk heel wat positiefs gezegd kan
worden. Met andere woorden, de anarchoprimitivistische mythe is niet
voor honderd procent een mythe; er kleven wat aspecten van de
werkelijkheid aan.
2. Laten we beginnen met het
begrip "oorspronkelijke overvloed." Onder de
anarchoprimitivisten lijkt het een geloofsartikel te zijn dat onze
jagende-en-verzamelende voorouders per dag gemiddeld maar twee tot drie
uur — of twee tot vier uur, omdat de gegeven
getallen uiteenlopen — hoefden te werken, maar het aangegeven
maximum bedraagt nooit meer dan vier uur per dag, of 28 uur per week
(gemiddeld). 1 Mensen die deze getallen leveren geven
doorgaans niet precies aan wat zij onder werk verstaan, maar de lezer
moet maar aannemen dat het alle activiteiten omvat die noodzakelijk
zijn om het hoofd te bieden aan de eisen, die de manier van leven van
de jager-verzamelaar hem stelt.
Kenmerkend is dat
anarchoprimitivisten gewoonlijk verzuimen de bron aan te geven voor
deze vermeende informatie, maar die schijnt hoofdzakelijk ontleend te
zijn aan twee essays, een van Marshall Sahlins (The
Original Affluent Society 2), en het andere van Bob Black (Primitive
Affluence3). Sahlins beweerde dat voor de Bosjesmannen uit
het Dobe-gebied in Zuid-Afrika de "werkweek ongeveer 15 uur
bedroeg." 4 Voor deze informatie beriep hij zich op het
onderzoek van Richard B. Lee. Ik heb niet rechtstreeks toegang tot de
werken van Lee, maar beschik wel over een kopie van een artikel van
Elisabeth Cashdan, waarin ze de resultaten van Lee zorgvuldiger en
completer samenvat dan Sahlins. 5 Cashdan spreekt Sahlins ronduit tegen:
Volgens haar stelde Lee vast dat de Bosjesmannen die hij bestudeerde
meer dan veertig uur per week werkten. 6
In een gedeelte van zijn essay,
dat veel anarchoprimitivisten gemakshalve over het hoofd hebben gezien,
onderschrijft Bob Black die veertigurige werkweek en geeft een
verklaring voor voorgaande tegenstrijdigheid: Sahlins liet zich leiden
door eerder werk van Lee dat alleen rekening hield met de aan jagen en
verzamelen bestede tijd. Als alle noodzakelijke arbeid in aanmerking
werd genomen werd de werkweek meer dan verdubbeld. 7
Het werk, dat door Sahlins en de
anarchoprimitivisten buiten beschouwing werd gelaten, omvatte
waarschijnlijk het onaangenaamste deel van de werkweek van de
Bosjesmannen, omdat het grotendeels bestond uit het bereiden van
voedsel en verzamelen van brandhout.8 Ik spreek uit uitgebreide persoonlijke
ervaring met voedsel uit het wild: het bereiden van dat soort voedsel
is heel vaak strontvervelend. Het is veel leuker om noten te
verzamelen, wortels uit te graven of te jagen dan noten kraken, wortels
schoon te maken of dieren te villen en te slachten, dan brandhout
verzamelen en boven een open vuur koken.
De anarchoprimitivisten vergissen
zich ook als ze denken dat de bevindingen van Lee toegepast kunnen
worden op jager-verzamelaars in het algemeen. Het is zelfs niet
duidelijk of die bevindingen gedurende het hele jaar toepasbaar zijn op
de door Lee bestudeerde Bosjesmannen. Cashdan citeert bewijsmateriaal
waaruit blijkt dat het onderzoek van Lee mogelijk verricht is in de
tijd van het jaar dat zijn Bosjesmannen het minst werkten. 9 Ze maakt ook melding van twee andere
jagende-en-verzamelende volkeren waarvan kwantitatief is aangetoond dat
ze veel meer tijd besteedden aan jagen en verzamelen dan de
Bosjesmannen van Lee, 10 en wijst erop dat Lee waarschijnlijk een
veel te lage schatting heeft gemaakt van de werktijd van de vrouwen,
omdat hij de tijd die besteed werd aan de zorg voor de kinderen buiten
beschouwing heeft gelaten. 11
Ik ben niet bekend met enig ander
zorgvuldig kwantitatief onderzoek naar de werktijd van
jager-verzamelaars, maar het staat vast dat sommige jager-verzamelaars
in ieder geval heel wat langer werkten dan de veertigurige week van
Lee's Bosjesmannen. Gontran de Poncins verklaarde dat de
Eskimo's bij wie hij rond 1939-1940 verbleef, "over een
onbeduidende hoeveelheid vrije tijd beschikten," en "per
dag vijftien uur slaafden en zwoegden, louter om voedsel te bemachtigen
om te overleven." 12 Waarschijnlijk bedoelde hij niet dat ze elke
dag vijftien uur werkten, maar uit zijn verslag blijkt duidelijk dat
zijn Eskimo's heel hard werkten.
Bij de voornamelijk door Paul
Schebesta bestudeerde Mbuti-pygmeeën duurden de verzameltochten
door de vrouwen in het oerwoud — als ze er niet in slaagden een
hoeveelheid fruit en groenten te bemachtigen bij hun dorpbewonende
buren —, tussen de vijf en zes uur. Afgezien van het verzamelen
van voedsel, hadden de vrouwen nog een aanzienlijke hoeveelheid
bijkomend werk te doen. Een vrouw moest bijvoorbeeld elke middag naar
het oerwoud en keerde dan hijgend en gebukt onder een enorme lading
brandhout terug naar het kamp. De vrouwen werkten veel meer dan de
mannen, maar uit het verslag van Schebesta blijkt duidelijk dat de
mannen toch veel langer werkten dan de drie of vier uur per dag, zoals
de anarchoprimitivisten beweren.13 Colin Turnbull bestudeerde de
Mbuti-pygmeeën die met netten werkten. Dankzij het voordeel dat de
netten hen opleverden, hoefden deze Mbuti maar ongeveer twintig uur per
week te jagen. Maar voor hen gold dat "het vervaardigen van
netten in feite een volledige dagtaak is….waarbij zowel mannen
als vrouwen betrokken zijn, als ze ook maar even niets te doen hebben
en over de daarvoor benodigde vaardigheid beschikken." 14 De Siriono, die in een tropisch oerwoud in
Bolivia leefden, waren geen zuivere jager-verzamelaars, aangezien ze in
beperkte mate en in bepaalde tijden van het jaar gewassen kweekten.
Maar ze leefden hoofdzakelijk van jagen en verzamelen. 15 Volgens de antropoloog Holmberg gingen de
Siriono-mannen gemiddeld om de dag op jacht. 16 Ze vertrokken bij het aanbreken van de dag
en keerden meestal terug tussen vier en zes uur 's middags. 17 Dat betekent gemiddeld minstens elf uur
jagen en met drie-en-een-halve dag per week komt dat neer op ten minste
18 uur jagen per week. Omdat de mannen ook nog, op dagen waarop ze niet
op jacht gingen 18 een aanzienlijk hoeveelheid werk
verrichtten, bedroeg hun werkweek, gemiddeld over het jaar, veel meer
dan 40 uur. En daarvan werd maar weinig besteed aan het bebouwen van de
grond. 19 Holmberg schatte dat de Siriono in feite
ongeveer de helft van hun actieve leven besteedden aan jagen en
verzamelen, 20 wat, voor alleen die bezigheden, ruwweg 56
uur per week zou betekenen. Als het andere werk daarbij opgeteld wordt,
zou de werkweek veel meer dan 60 uur geweest zijn. De Siriono-vrouw
"geniet zelfs nog minder respijt van het werk dan haar
echtgenoot," en "de verplichting om haar kinderen groot te
brengen laat haar weinig tijd voor rust." 21 Holmbergs boek bevat nog veel meer
aanwijzingen over hoe hard de Siriono moesten werken. 22
In 'The
Original Affluent Society geeft
Sahlins,
in aanvulling op de Bosjesmannen van Lee, nog andere voorbeelden van
jagende-en-verzamelende volkeren, die kennelijk weinig uren werkten,
maar levert in de meeste van die gevallen geen kwantitatieve schatting
van de werktijden, of alleen maar van de aan jagen en verzamelen
bestede tijd. Als de Bosjesmannen van Lee als leidraad genomen worden,
zou dat ruim onder de helft van de totale gewerkte tijd vallen. 23 Maar Sahlins geeft voor twee groepen
Australische Aboriginals wel een kwantitatieve schatting van de aan
"jagen, verzamelen van planten, voedselbereiding en het repareren
van wapens bestede tijd." In de eerste groep bedroeg de tijd die
wekelijks door elke werker besteed werd aan die bezigheden gemiddeld
26½ uur; in de tweede groep ongeveer 36 uur. Maar daaronder viel
niet alle werk; het zegt bijvoorbeeld niets over de tijd die besteed
werd aan de zorg voor de kinderen, het verzamelen van brandhout,
verplaatsen van het kamp of vervaardigen en repareren van andere
werktuigen dan wapens. Als alle noodzakelijke werk meegerekend zou
worden, zou de werkweek van de tweede groep zonder twijfel meer dan 40
uur zijn. De werktijd van de eerste groep geldt niet voor die van een
normale jager-verzamelaarsgroep, omdat de eerste groep geen kinderen
hoefde te voeden. Bovendien trekt Sahlins zelf de geldigheid in twijfel
van de uit deze gegevens getrokken conclusies. 24 Maar zelfs als er incidentele voorbeelden
gevonden zouden kunnen worden van jagende-en-verzamelende volkeren,
waarvan de totale werktijd maar drie uur per dag bedraagt, zou dat
natuurlijk weinig uitmaken voor onze opzet, omdat het er ons hier niet
gaat om uitzonderlijke gevallen, maar om de kenmerkende werktijd van
jager-verzamelaars. Wat de werkuren van de jager-verzamelaars ook
geweest mogen zijn, veel van hun werk was lichamelijk zeer vermoeiend.
Kenmerkend voor Siriono-mannen was dat ze tijdens hun jachttochten
ongeveer vijftien mijl per dag aflegden en soms zelfs veertig mijl. 25 Het lopen van dat soort afstanden in een
ongebaande wildernis 26 vereist veel meer inspanning dan dezelfde
afstand over een weg of gebaand pad.
"Bij het lopen en rennen door moeras en
jungle wordt de naakte jager blootgesteld aan doornen, stekels en
lastige insecten…. Terwijl het zoeken naar voedsel duidelijk
lonend is, omdat het voedsel om te overleven uiteindelijk altijd wordt
bemachtigd, is het ook altijd een straf vanwege de vermoeidheid en
inspanningen, die onvermijdelijk gepaard gaan met jagen, vissen en
voedsel verzamelen." 27 "Door te jagen verdrijven mannen vaak
hun boosheid op anderen….Zelfs als ze niets doden keren ze niet
langer boos terug naar huis. "28
Voor de Siriono kon zelfs het
plukken van wilde vruchten gevaarlijk zijn 29 en een aanzienlijke hoeveelheid werk
vereisen. 3031 De Siriono maakten weinig gebruik van wilde
wortels, 32 maar het is algemeen bekend dat veel
jager-verzamelaars zeer afhankelijk waren van wortels als voedsel.
Gewoonlijk is het verzamelen van eetbare wortels in de wildernis niet
zoiets als wortels trekken uit de zachte, bewerkte grond in een tuin.
De grond is daar hard, of bedekt met een taaie zode waar je je eerst
doorheen moet werken om bij de wortels te komen. Ik zou sommige
anarchoprimitivisten wel eens mee willen nemen naar de bergen, hen
laten zien waar de eetbare wortels groeien en dan uitnodigen zelf voor
hun eten te zorgen door ze op te graven. Tegen de tijd dat ze genoeg
yampawortels of camasknollen zouden hebben voor een halve stevige
maaltijd, zouden de blaren op hun handen hen afgeholpen hebben van elk
idee dat primitieven niet hoeven te werken voor hun levensonderhoud.
Het werk van jager-verzamelaars was ook vaak eentonig. Dit geldt
bijvoorbeeld voor het opgraven van wortels als die klein zijn, wat het
geval is bij veel van de wortels die gebruikt werden door de Indianen
van westelijk Noord-Amerika, zoals de wortels van het bitterkruid en de
eerder genoemde yampa- (pastinaak) en camaswortels (wilde hyacint). Ook
bessen plukken is eentonig werk als je daar veel uren aan moet besteden.
Of probeer eens een hertenhuid te
looien. Een onbewerkte, droge hertenhuid lijkt op karton en als je het
buigt breekt het, net als karton.
Om gebruikt te kunnen worden als
kleding of dekens, moeten dierenhuiden gelooid worden. Stel dat je de
haren op de huid wil laten zitten — als winterkledij —, dan
moet je drie onmisbare stappen nemen bij het looien van een hertenhuid.
Op de eerste plaats moet je zorgvuldig elk stukje vlees verwijderen van
de huid. In het bijzonder moet al het vet angstvallig nauwkeurig
verwijderd worden, omdat de huid gaat rotten door elk greintje vet dat
daarop achterblijft. Vervolgens moet de huid zacht gemaakt en tot slot
gerookt worden. Als de huid niet gerookt wordt, droogt de huid stug op
en wordt weer hard na het nat worden en moet dan weer helemaal opnieuw
zacht gemaakt worden. De verreweg meest tijdrovende stap is het zacht
maken. Het kan uren met je handen kneden kosten, of heen en weer halen
over de kop van een in een blok hout geslagen spijker en dat is echt
eentonig werk. Ik spreek uit ervaring. Een argument dat soms aangevoerd
wordt is dat jager-verzamelaars die zich tot op heden weten te
handhaven, in een ruige omgeving verbleven, omdat alle gastvrijere
gebieden in bezit genomen waren door landbouw bedrijvende volkeren.
Vermoedelijk moeten prehistorische jager-verzamelaars die een
vruchtbare streek bewoonden veel minder hard gewerkt hebben dan de
tegenwoordige jager-verzamelaars die in woestijnen of andere
niet-vruchtbare gebieden leven.33 Dat kan wel zo zijn, maar het argument is
speculatief en ik ben daar sceptisch over.
Ik ben nu wat ouder maar was
altijd zeer vertrouwd met de eetbare wilde planten van het Oosten van
de Verenigde Staten, een van de vruchtbaarste streken ter wereld, en
het zou me verbazen als iemand daar met minder dan een veertigurige
werkweek in leven kan blijven en een gezin onderhouden door te jagen en
te verzamelen. Het gebied levert een breed scala aan eetbare planten,
maar daarvan leven is niet zo eenvoudig als je zou denken. Neem
bijvoorbeeld noten. Zwarte en witte walnoten en bitternoten zijn
uiterst voedzaam en vaak overvloedig aanwezig. De Indianen plachten
daar enorme voorraden van aan te leggen. 34 Als je in oktober een paar goeie bomen vond,
kon je waarschijnlijk in een uur of minder genoeg noten verzamelen om
jezelf een hele dag te voeden. Klinkt prachtig, nietwaar? Ja, het
klinkt prachtig — althans als je nooit geprobeerd hebt een zwarte
walnoot te kraken. Misschien zou Arnold Schwarzenegger een zwarte
walnoot kunnen kraken met een gewone notenkraker — ten minste als
de notenkraker niet meteen breekt — maar iemand met een
gemiddelde lichaamsbouw kan dat niet. Je moet de noot met een hamer
kapot slaan; en de binnenkant van de noot is verdeeld door
tussenschotten die even dik en hard zijn als de notendop, dus moet je
de noot in meerdere stukken breken en dan heel saai die stukjes
vruchtvlees eruit peuteren. Dat is een tijdrovende bezigheid. Om
voldoende voedsel voor één dag te krijgen, moet je
misschien wel het grootste deel van de dag doorbrengen met alleen maar
noten kraken en de stukjes vruchtvlees eruit halen. Wilde witte
walnoten (niet te verwarren met de gekweekte Engelse walnoten die je in
de winkel koopt) lijken heel veel op de zwarte. Bitternoten zijn niet
zo moeilijk te kraken, maar hebben ook harde inwendige tussenschotten
en zijn doorgaans veel kleiner dan zwarte walnoten. De Indianen
omzeilden deze problemen door de noten in een vijzel te doen en in hele
kleine stukjes te stampen, doppen, vruchtvlees, alles bij elkaar. Dan
kookten ze het mengsel en zetten het weg om af te koelen. De stukjes
dop zakten dan naar de bodem van de pot, terwijl het fijngestampte
vruchtvlees daar in een laag bovenop dreef; zodoende kon het
vruchtvlees gescheiden worden van de doppen. 35 Dat was ongetwijfeld doeltreffender dan het
afzonderlijk kraken van de noten, maar zoals je kunt zien vereist dat
nog steeds veel werk. De Indianen in het Oosten van de Verenigde
Staten, gebruikten andere wilde voedingsmiddelen, die een meer of
minder bewerkelijke bereiding vereisen om ze eetbaar te maken. 36 Het is nauwelijks aannemelijk dat ze
dergelijke voedingsmiddelen gebruikt zouden hebben als er eenvoudiger
te bereiden voedingsmiddelen waren geweest, die in voldoende
hoeveelheden gemakkelijker beschikbaar waren.
Euell Gibbons, een deskundige in
eetbare wilde planten, heeft verslag gedaan van een periode dat hij van
het land leefde in het Oosten van de Verenigde Staten. 37 Het is moeilijk te zeggen wat zijn ervaring
ons zegt over de werktijden van de primitieve mens, omdat hij geen
getalmatig verslag geeft van de tijd die hij besteedde aan het
verzamelen van voedsel. In ieder geval gingen hij en zijn metgezellen
alleen op zoek naar voedsel en bereidden dat; ze hoefden geen huiden te
looien, hun eigen kleren, gereedschappen en werktuigen te maken, of
onderdak te zoeken; zij hoefden geen kinderen te voeden en vulden hun
dieet aan met hoogcalorische in de winkel gekochte voedingsmiddelen:
spijsolie, suiker en meel. Bij minstens één gelegenheid
maakten ze voor vervoer gebruik van een auto.
Maar laten we ter wille van de
discussie aannemen dat in de vruchtbare streken van de wereld wilde
voedingsmiddelen ooit zo overvloedig waren dat het mogelijk was het
hele jaar door van het land te leven met gemiddeld, laten we zeggen,
drie uur werk per dag. Met dergelijke overvloedige hulpbronnen zou het
voor jager-verzamelaars niet nodig zijn om op zoek naar voedsel rond te
trekken. Het zou dan te verwachten zijn dat ze een vaste verblijfplaats
kiezen en in dat geval zouden ze bezittingen kunnen vergaren en goed
ontwikkelde sociale hiërarchieën kunnen vormen. Daardoor
zouden ze in ieder geval een aantal van de eigenschappen kwijtraken die
anarchoprimitivisten zo op prijs stellen bij nomadische
jager-verzamelaars. Zelfs de anarchoprimitivisten ontkennen niet dat de
Indianen van de Noordwestkust van Noord-Amerika sedentaire
jager-verzamelaars waren die bezittingen vergaarden en goed ontwikkelde
sociale hiërarchieën hadden. 38 Er zijn aanwijzingen die het bestaan doen
vermoeden van soortgelijke jager-verzamelaargemeenschappen op andere
plaatsen, waar de overvloedige natuurlijke hulpbronnen dat toelieten,
bijvoorbeeld langs de grote Europese rivieren.39 Dat betekent voor de anarchoprimitivisten
een dilemma: waar de natuurlijke hulpbronnen overvloedig genoeg waren
om het werk te minimaliseren, maximaliseerden ze ook de
waarschijnlijkheid op sociale hiërarchieën, iets dat door de
anarchoprimitivisten verafschuwd wordt.
Ik heb echter niet geprobeerd aan
te tonen dat de primitieve mens minder gelukkig was in zijn werk dan de
huidige mens. Naar mijn mening gold het tegenovergestelde. In ieder
geval hadden sommige nomadische jager-verzamelaars meer vrije tijd dan
de huidige Amerikanen met een baan. Het klopt dat de ruwweg
veertigurige werkweek van Richard Lee's Bosjesmannen ongeveer
overeenkomt met de normale Amerikaanse werkweek. Maar bij de huidige
Amerikanen wordt buiten de uren die ze aan hun baan besteden verder nog
een groot beroep gedaan op hun tijd. Toen ik nog een veertigurige baan
had, had ik zelf ook het gevoel dat ik het druk had: ik moest naar de
winkel voor mijn levensmiddelen, naar de bank, de was doen,
belastingformulieren invullen, mijn auto naar de garage brengen voor
onderhoud, mijn haren laten knippen, naar de tandarts….er was
altijd wel iets dat gedaan moest worden. Veel van de mensen met wie ik
nu correspondeer klagen er ook over dat ze druk zijn. In tegenstelling
daarmee was de tijd van de mannelijke Bosjesman, buiten zijn werkuren,
echt zijn eigen tijd; hij kon de tijd dat hij niet werkte invullen
zoals hij zelf wilde. Volwassen Bosjesmanvrouwen hebben misschien veel
minder vrije tijd gehad omdat zij, zoals vrouwen in alle samenlevingen,
belast waren met de zorg voor kleine kinderen.
Maar vrije tijd is een modern
begrip en de nadruk die de anarchoprimitivisten daarop leggen geeft
blijk van hun dienstbaarheid aan de waarden van een beschaving die zij
pretenderen te verwerpen. Het gaat niet om de hoeveelheid tijd die aan
werk besteed wordt. Veel schrijvers hebben gediscussieerd over wat er
mis is met het werk in de huidige maatschappij en ik zie geen reden om
dat nog eens over te doen. Waar het om gaat is dat wat, afgezien van de
eentonigheid, mis is met het werk in de huidige maatschappij, niet
geldt voor het werk van nomadische jager-verzamelaars. Het werk van de
jager-verzamelaar is uitdagend, zowel wat betreft de lichamelijke
inspanningen als het niveau van de vereiste vaardigheden. 40 Het werk van de jager-verzamelaar heeft een
doel en dat doel is niet abstract, ver weg of kunstmatig, maar
concreet, heel echt, en van rechtstreeks belang voor de werker: Hij
werkt om de daadwerkelijke behoeften van zichzelf te bevredigen, van
zijn gezin en andere mensen met wie hij persoonlijk nauw contact heeft.
Maar bovenal is de nomadische jager-verzamelaar een vrije werker: Hij
wordt niet uitgebuit, hij is aan geen enkele baas
ondergeschikt, niemand geeft hem opdrachten; 41 hij deelt zijn eigen werkdag in, is het niet
als individu dan als lid van een groep, die heel klein is zodat elk
individu zinnig deel kan nemen aan de besluiten die genomen worden. 42 Tegenwoordige banen kunnen psychische stress
opleveren, maar er zijn redenen om aan te nemen dat het werk van
primitieven weinig psychische stress met zich meebracht. 43 De bezigheden van jager-verzamelaars is vaak
eentonig, maar volgens mij levert die eentonigheid bij primitieve
mensen weinig ongemak op. Ik denk dat verveling hoofdzakelijk een
beschavingsverschijnsel is en een product van psychische stressfactoren
die kenmerkend zijn voor een beschaafd leven. Ik moet toegeven dat dit
mijn eigen mening is, ik kan het niet bewijzen en het behandelen
daarvan zou buiten het bestek van dit artikel vallen. Hier wil ik
alleen maar zeggen dat mijn mening grotendeels gebaseerd is op mijn
eigen ervaring met het leven buiten het techno-industriële
systeem. Het is moeilijk te zeggen wat jager-verzamelaars van hun eigen
werk vinden, omdat antropologen en anderen die primitieve volkeren
bezocht hebben (ten minste van degenen van wie ik de verslagen gelezen
heb) dat soort vragen doorgaans niet gesteld lijken te hebben. Maar het
volgende van Holmberg is het citeren waard: "Ze staan vrij
onverschillig ten opzichte van werk (taba taba), dat bestaat uit van die onaangename taken als
hutten bouwen, brandhout verzamelen en het beplanten en bewerken van de
velden. Een heel ander soort werk bestaat echter uit aangename
bezigheden als jagen (gwata
gwata) en verzamelen (deka deka, 'zoeken'), die meer als
ontspanning dan als werk gezien worden. "44
Dit ondanks het feit dat, zoals we
eerder hebben gezien, de bezigheden van jagen en verzamelen van de
Siriono uitzonderlijk tijdrovend, vermoeiend, inspannend en lichamelijk
belastend waren.
3. Een ander bestanddeel van de
anarchoprimitivistische mythe is het geloof dat bij de
jager-verzamelaars, tenminste bij de nomadische, gendergelijkheid
heerste. John Zerzan heeft dat bijvoorbeeld beweerd in Future Primitive 45en
elders. 46 Waarschijnlijk was er bij sommige
jager-verzamelaargemeenschappen sprake van een volledig
gendergelijkheid, hoewel ik geen enkel onbetwistbaar voorbeeld ken. Ik
ken wel jager-verzamelaarculturen waarbij de mannen- en vrouwenrol in
vrij grote mate gelijk was, maar niet helemaal. In andere nomadische
jager-verzamelaargemeenschappen was de mannelijke dominantie
onmiskenbaar en in sommige gemeenschappen bereikte die het peil van een
vergaande gewelddadigheid ten opzichte van vrouwen. Waarschijnlijk is
het meest geprezen voorbeeld van gendergelijkheid bij
jager-verzamelaars, die van de Bosjesmannen van Richard Lee, waar we
het eerder over gehad hebben in onze bespreking van de bezigheden van
de jager-verzamelaar. Meteen moet daarbij opgemerkt worden dat het zeer
gewaagd zou zijn om aan te nemen dat de conclusies van Lee met
betrekking tot de Dobe-Bosjesmannen volledig toepasbaar zijn op de
Bosjesmannen van de Kalahari. Verschillende Bosjesmangroepen liepen qua
cultuur uiteen; 47 ze spraken niet eens allemaal dezelfde taal.
48 In ieder geval verklaart Nancy Bonvillain,
die zich grotendeels baseert op het onderzoek van Richard Lee, dat bij
de Dobe-Bosjesmannen (die zij "Ju/'hoansi" noemt),
"hun sociale normen duidelijk het begrip van gelijkheid van
vrouwen en mannen ondersteunen." 50 Dus bij de Dobe-Bosjesmannen was er sprake
van gendergelijkheid, of niet?
Nou, misschien niet. Kijk maar
naar een aantal feiten die Bonvillain zelf aandraagt in hetzelfde boek:
" "De meeste leiders en woordvoerders in het kamp zijn
mannen. Hoewel zowel mannen als vrouwen deelnemen aan groepsdiscussies
en het nemen van besluiten…..bedraagt de spreektijd van de
mannen bij discussies waar beiden geslachten betrokken zijn ongeveer
tweederde van het totaal."51
Veel kwalijker zijn de gedwongen
huwelijken van jonge tienermeisjes met mannen die veel ouder zijn dan
zij. 52 Het is waar dat praktijken die in onze ogen
wreed lijken, door mensen uit andere culturen die daartoe gedwongen
worden niet als wreed worden ervaren. Maar Bonvillain haalt woorden aan
van een Bosjesmanvrouw waar in ieder geval uit blijkt dat sommige
meisjes hun gedwongen huwelijk als wreed ondergingen: "Ik huilde
en huilde; 53 ikrende
steeds weg. Een deel van mijn hart
bleef maar denken: 'hoe kan dat, ik ben nog maar een kind en heb
een echtgenoot genomen?'" 54 Bovendien, "omdat een hogere leeftijd
aanzien met zich meebrengt….maken de hogere leeftijd, grotere
ervaring en rijpheid de vrouwen maatschappelijk, zo niet persoonlijk
ondergeschikt."55 Terwijl bij de Dobe-Bosjesmannen zonder
twijfel sprake was van enige gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zou
het nogal ver gaan om te beweren dat er volledige gelijkheid heerste.
Op grond van eigen ervaring, verklaarde Colin Turnbull dat bij de
Mbuti-pygmeeën in Afrika, "een vrouw maatschappelijk
volstrekt niet de mindere was van de man," 56 en dat "de vrouw niet als
minderwaardig behandeld wordt." 57 Dat klinkt als gendergelijkheid
….totdat je kijkt naar de concrete feiten die Turnbull zelf in
datzelfde boek levert: "Vrouwen slaan werd tot op zekere hoogte
als goed gezien en verwacht werd dat de vrouw terugvocht; 58 "Hij zei dat hij heel tevreden was met
zijn vrouw en het helemaal niet nodig had gevonden haar vaak te
slaan;" 59 Man gooit vrouw op de grond en mept haar; 60 Echtgenoot slaat vrouw; 61 Man slaat zijn zuster; 62 Kenge slaat zijn zuster; 63 "Misschien had hij haar harder moeten
slaan, zegt Tungana [een oude man], want sommige meisjes worden graag
geslagen;" 64 "Amabosu reageerde door haar hard in
het gezicht te meppen. Normaal zou Ekianga een zo mannelijk bewijs van
gezag over een ontrouwe echtgenote goedgekeurd hebben." 65 Turnbull noemt twee gevallen van mannen die
hun vrouw een opdracht geven. 66 Ik heb in Turnbulls boeken geen enkel
voorbeeld gevonden van vrouwen die hun man een opdracht gaven. Wat door
de vrouw werd ingebracht werd beschouwd als eigendom van de man.67 "[Een jongen] moet toestemming hebben
[van het meisje] voordat geslachtsgemeenschap kan plaatsvinden. Maar de
mannen zeggen dat ze vroeger, als zij een meisje bij verrassing wilden
nemen, bij haar gingen liggen en streelden en haar dan hun wil
oplegden." 68 Tegenwoordig zouden wij dat
"verkrachting tijdens een afspraakje noemen" en de
betreffende jongeman zou een lange gevangenisstraf riskeren.
Laten we als tegenwicht opmerken
dat Turnbull bij de Mbuti geen geval aantrof van wat wij
"verkrachting door een onbekende" zouden noemen, in
tegenstelling tot "verkrachting tijdens een afspraakje; 69 echtgenoten werden niet verondersteld hun
vrouw op het hoofd of in het gezicht te slaan; 70 en in minstens één geval
waarin een man zijn vrouw te vaak en te hard sloeg, vonden zijn
medekampbewoners uiteindelijk een manier om de mishandeling een halt
toe te roepen zonder geweld te gebruiken en zonder openlijk tussen
beiden te komen.71 Ook dient bedacht te worden dat de betekenis
van een afstraffing afhangt van de culturele context. In onze
maatschappij is door iemand anders geslagen worden een grote
vernedering, vooral door iemand die groter en sterker is dan jijzelf.
Maar omdat klappen bij de Mbuti een dagelijks gebeuren waren, 72 kan waarschijnlijk veiligheidshalve
aangenomen worden dat die niet als iets speciaal vernederends werden
gezien. Toch is het volstrekt duidelijk dat er bij de Mbuti sprake was
van dominantie van de mannen. Bij de Siriono: "Is een vrouw
ondergeschikt aan haar echtgenoot;" 73 "De uitgebreide familie wordt
doorgaans gedomineerd door de oudste actieve man;" 74 "[Vrouwen] worden gedomineerd door de
mannen";75 "als een man met een vrouw alleen in
het woud is,…..kan hij haar ruw op de grond gooien en zijn
beloning [seks] in ontvangst nemen, zonder ook maar één
woord te zeggen;" Ouders hebben beslist liever mannelijke
kinderen; 77 "Hoewel bij de mannen de titel erekwa voorbehouden is aan een hoofdman, zal een
vrouw wanneer haar gevraagd wordt 'wie is jouw erekwa?'
steevast antwoorden: 'mijn man.'" 78 Anderzijds slaan de Siriono hun vrouwen
nooit, 79 en "Vrouwen genieten vrijwel dezelfde
voorrechten als mannen. Ze krijgen evenveel voedsel te eten en hebben
dezelfde seksuele vrijheid." 80 Volgens Bonvillain, "domineren
Eskimo-mannen hun vrouwen en dochters. Maar de mannelijke dominantie is
niet absoluut." 81 Ze beschrijft de verhouding tussen de
geslachten bij de Eskimo's in enkele details, 82 wat mogelijk een al dan niet gekleurd is
door haar feministische ideologie.
Bij de Eskimo's bij wie
Gontran de Poncins een tijd doorbracht, oefende de mannen openlijk
macht uit over hun vrouwen 83 en sloegen hen soms. 84 Doordat zij hen zo goed konden overtuigen,
hadden vrouwen grote macht over hun echtgenoten: "Het zou kunnen
lijken…..dat de inheemse vrouwen in alle opzichten in een
toestand leefden van een verfoeilijke minderwaardigheid ten opzichte
van de mannelijke Eskimo, maar dat is niet zo. Wat ze, vergeleken met
de blanke vrouw, aan gezag verliest maakt ze op allerlei manieren weer
goed door een buitengewone slimheid. Inheemse vrouwen zijn heel slim en
slagen er altijd in te krijgen wat ze willen;" "Het was een
onophoudelijk genot om deze komedie gade te slaan, dit vrijwel
woordeloze gevecht waarin de vrouw….onvermijdelijk de echtgenoot
te slim af was. Er is geen enkel Eskimo-vrouw die niet geoefend is in
de kunst van het vleien, geen enkele die niet met een onvermoeibare en
toch innemende volharding kan blijven herhalen wat ze wil, totdat de
echtgenoot, moe van haar vasthoudendheid, toegeeft;" "In
deze Eskimo-wereld zaten vrouwen overal achter;" 85 "Je hoeft geen feministe te zijn om je
af te vragen: 'maar hoe zit het dan met de status van de
Eskimo-vrouwen?' Die status voldoet hen prima; en ik heb op deze
bladzijden hier en daar aangegeven dat ze niet alleen vrouw des huizes
zijn, maar in de meeste Eskimo-gezinnen ook de slimme souffleurs van de
beslissingen van hun echtgenoot." 86 Maar misschien heeft Poncins de mate van
macht van de Eskimo-vrouwen overschat, omdat die niet toereikend was om
hen in staat te stellen ongewenste seks te vermijden: Het uitlenen van
vrouwen bij deze Eskimo's werd beslist door de mannen, en de
vrouwen moesten maar accepteren dat ze uitgeleend werden of ze dat nou
wilden of niet. 87 In sommige gevallen waren de vrouwen daar
tenminste duidelijk heel boos over. 88 De manier waarop de Australische Aboriginals
hun vrouwen behandelden was in één woord afschuwelijk.
Vrouwen waren vrijwel niet in staat hun eigen echtgenoot te kiezen. 89 Ze worden beschreven als "bezit"
van de mannen, die voor hen een echtgenoot kiezen. 90 Jonge vrouwen werden vaak gedwongen een oude
man te trouwen, en moesten vervolgens werken om hun oude echtgenoot van
levensbenodigdheden te voorzien. 91 Het is dan ook niet vreemd dat een jonge
vrouw zich vaak verzette tegen een gedwongen huwelijk door weg te
lopen. Dan werd ze vreselijk geslagen met een stok en keerde terug naar
haar echtgenoot. Als ze bleef weglopen, werd er soms zelfs een speer in
haar bovenbeen gestoken. 92 Een vrouw die gevangen zat in een vreselijk
huwelijk mocht zich als toetje troosten met een minnaar, maar omdat dat
"niet helemaal getolereerd werd" kon het leiden tot geweld.
93 Een vrouw kon er uiteindelijk zelfs vandoor
gaan met haar minnaar. Maar: "Dan zou ze achtervolgd worden en
als ze gepakt werd, werd het meisje voor dat moment gemeenschappelijk
bezit van haar achtervolgers. Het stel werd dan teruggebracht naar het
kamp waar, als ze van de juiste totemclan waren zodat ze wel met elkaar
konden trouwen, de man een beproeving moest trotseren waarbij door de
echtgenoot en zijn verwanten speren naar hem gegooid werden….en
het meisje werd door haar verwanten afgeranseld. Als [het stel] tot
verschillende totemclans behoorden, zodat ze niet met elkaar konden
trouwen, werden ze als ze gevonden werden met een speer doorboord,
omdat hun overtreding onvergeeflijk was." 94
Hoewel er sprake was van
"echte harmonie en wederzijds begrip in de meeste
Aboriginalgezinnen," werden de vrouwen toch geslagen.95 Volgens A. P. Elkin moesten vrouwen onder
bepaalde omstandigheden — bijvoorbeeld bij sommige
ceremoniële aangelegenheden — gedwongen seks ondergaan, wat
"inhoudt dat de vrouw slechts een voorwerp is dat gebruikt kan
worden op bepaalde maatschappelijk aanvaarde manieren." 96 De vrouwen, zegt Elkin, "mogen vaak
geen bezwaar maken," 97 maar: "Soms leven ze in angst vanwege
het gebruik dat van hen gemaakt wordt tijdens sommige
ceremonies." 98 Vanzelfsprekend wordt hier niet beweerd dat
alle net genoemde toestanden in alle delen van het autochtone
Australië voorkwamen. Op het hele continent was de cultuur niet
overal hetzelfde. Coon zegt dat de Australiërs nomaden waren, maar
verklaart ook dat in delen van zuidoost Australië, namelijk
"De beter van water voorziene streken, in het bijzonder Victoria
en de streek rond de Murrayrivier," de inheemse bevolking
"betrekkelijk sedentair" was. 99 In de drogere streken van zuidoost
Australië moesten, volgens Massola, de Aboriginals in tijden van
droogte lange afstanden afleggen tussen de snel-opdrogende bronnen. 100 Dit komt overeen met de uitgebreide
nomadische manier van leven, die beschreven wordt voor andere delen van
Australië, waar "Aboriginals in kleine familiegroepen van
waterpoel naar waterpoel trokken langs duidelijk gebaande paden. Het
hele kamp werd dan verplaatst en er was zelden sprake van een
basiskamp." 101 Als Coon vertelt dat de Aboriginals in de
"beter van water voorziene streken" "betrekkelijk
sedentair" waren, bedoelt hij zonder twijfel dat er "in
vruchtbare streken goed voorziene kampplekken waren, dichtbij het
water, waar de mensen altijd in bepaalde tijden van het jaar hun kamp
opsloegen. Kampen vormden de basis van waaruit de mensen strooptochten
hielden in de omringende wildernis, waarbij ze laat in de middag weer
terugkeerden of daar een paar dagen doorbrachten." 102 Coon vertelt dat in een deel van het goed
van water voorziene gebied aan de Murrayrivier, elke plaatselijke clan
een hoofdman had en een voornamelijk uit mannen bestaande raad, hoewel
er in een paar gevallen ook vrouwen in de raad gekozen werden; terwijl
er, verder naar het Noorden en Westen, maar weinig sprake was van een
formeel leiderschap en het "toezicht op vrouwen en jongere mannen
gedeeld werd tussen mannen van dertig tot vijftig jaar oud." 103 De Australische vrouwen hadden dus maar
weinig openlijke politieke macht. Toch oefenden de vrouwen, net als bij
de Eskimo's van Poncins en zonder twijfel ook in onze
maatschappij, vaak een grote invloed uit op hun mansvolk 104.
Ook de Tasmaniërs waren
nomadische jager-verzamelaars (hoewel sommigen "betrekkelijk
sedentair" waren), 105 en het is niet duidelijk of zij vrouwen
beter behandelden dan de Australiërs. In een verslag kunnen we
lezen dat een groep, die in de buurt van de stad Hobart leefde,
vóór de komst van de kolonisten, overvallen werd door hun
buren die de mannen die hen tegen probeerden te houden doodden en hun
vrouwen meenamen. En er bestaan nog meer verhalen over huwelijken met
buitgemaakte vrouwen. Soms gebeurde het dat als een man van een
naburige groep het recht had een meisje te trouwen, maar zij en haar
ouders hem niet mochten, zij het meisje liever doodden dan haar af te
staan;" 106 "De andere stammen beschouwde [een
bepaalde stam] als lafaards, en overvielen hen om hun vrouwen te
stelen;" 107 "Woorrady verkrachtte en doodde zijn
schoonzuster." 108
Ik zou hier duidelijk willen maken
dat het niet mijn opzet is een pleidooi te houden tegen
gendergelijkheid. Ik ben zelf zozeer een product van de huidige
industriële maatschappij, dat ik besef dat mannen en vrouwen een
gelijke status zouden moeten hebben. Wat dat betreft is mijn bedoeling
gewoon de feiten te tonen met betrekking tot de verhouding tussen de
geslachten in jagende-en-verzamelende gemeenschappen.
4. Er is een probleem met
betrekking tot elke poging om uit opgetekende observaties van bestaande
jager-verzamelaargemeenschappen conclusies te trekken over
oorspronkelijke, "zuivere" jager-verzamelaarculturen. Als
we een beschrijving hebben van een primitieve cultuur, zal die
gewoonlijk geschreven zijn door een beschaafd iemand. Als het een
gedetailleerde beschrijving is, betekent dat dat het beschreven volk
zeer waarschijnlijk direct of indirect duidelijk contact gehad heeft
met de beschaving en dergelijke contacten kunnen dramatische
veranderingen teweegbrengen in een primitieve cultuur. Elizabeth Marshall Thomas beschrijft in het
nawoord van de uitgave van haar boek The Harmless People,109uit
1989, de rampzalig vernietigende uitwerking van de beschaving op de
Bosjesmannen die zij kende. Harold
B. Barclay heeft er (bijvoorbeeld) op gewezen dat de tegenwoordige
Eskimo's "heel blij zijn met hun krachtige geweren,
motorboten, enzovoort." 110 Onder dat "enzovoort"vallen ook sneeuwscooters. Daarom zegt
Barclay, "de jager-verzamelaar van tegenwoordig is op geen enkele
manier identiek met de jager-verzamelaars van duizend of tienduizend
jaar geleden." 111 Cashdan schrijft in 1989, "Alle
jager-verzamelaars overal ter wereld staan tegenwoordig, direct of
indirect, in contact met de wereldeconomie. Dit gegeven zou ons ervoor
moeten hoeden om de huidige jager-verzamelaars niet te zien als
'kiekjes' van het verleden." 112 Bij het zoeken naar bewijsmateriaal over de
manier waarop de mensen leefden vóór de opkomst van de
beschaving, zal natuurlijk niemand met enig gezond verstand zich
richten op volkeren die motorboten, sneeuwscooters en krachtige geweren
gebruiken," 113 of op volkeren waarvan de cultuur duidelijk
ernstig ontwricht is door het binnendringen van de beschaafde
maatschappij. Wij zijn op zoek naar verhalen over jager-verzamelaars
die (minstens) tientallen jaren geleden geschreven zijn, in een tijd
toen — voor zover we weten — hun culturen nog niet
ingrijpend veranderd waren door contact met de beschaving. Maar het is
niet altijd eenvoudig om te weten of contact met de beschaving een
primitieve cultuur veranderd heeft. Coon is zich duidelijk bewust van
dit probleem en geeft in zijn uitmuntende overzicht van
jager-verzamelaarsculturen het volgende voorbeeld van hoe een
ogenschijnlijk geringe inmenging van de beschaving een dramatische
uitwerking kan hebben op een primitieve cultuur: Toen
"goedbedoelende missionarissen ijzeren bijlen uitdeelden"
aan de inheemse Yir Yoront in Australië, hield de
Yir-Yoront-wereld vrijwel op te bestaan. De mannen verloren hun gezag
over hun vrouwen, er ontstond een generatiekloof," en een
handelsstructuur die zich over honderden mijlen uitstrekten raakte
ontwricht. 114 Richard Lee's Bosjesmannen zijn
misschien wel het favoriete voorbeeld voor anarchoprimitivisten en
linksige antropologen, die een politiek-correct beeld willen geven van
de jager-verzamelaars, maar de Bosjesmannen van Lee behoorden tot de
minst "zuivere" van de jager-verzamelaars die we hier
vermeld hebben. Mogelijk zijn ze niet eens altijd jager-verzamelaar
geweest. 115 In ieder geval hadden ze waarschijnlijk al
een paar duizend jaar handel gedreven met landbouw- en herdersvolkeren.
116 Van de !Kung-bosjesmannen wist Elisabeth
Thomas dat ze via handel metaal hadden bemachtigd, en datzelfde gold
ook duidelijk voor de Bosjesmannen van Lee. Thomas schrijft: "In
de tien tot twintig jaar nadat wij ons onderzoek begonnen, legden veel
academici [daaronder valt waarschijnlijk ook Richard Lee] een enorme
belangstelling aan de dag voor de Bosjesmannen. Veel van hen trokken
naar Botswana om groepen !Kung-Bosjesmannen te bezoeken en op zeker
moment leek in Botswana de verhouding antropoloog/Bosjesman bijna een
op een te zijn." 119 Het is duidelijk dat de aanwezigheid van
zoveel antropologen het gedrag van de Bosjesmannen beïnvloed moet
hebben. In de jaren vijftig, 120 toen Turnbull hen bestudeerde en nog meer in
de jaren twintig en dertig 121 toen Schebesta onderzoek bij hen deed,
hadden de Mbuti duidelijk niet veel rechtstreeks contact gehad met de
beschaving, zodat Schebesta zover durfde te gaan dat hij beweerde dat
"de Mbuti niet alleen als ras, maar ook psychisch en wat betreft
hun cultuurgeschiedenis, een oerverschijnsel (Urphänomen) zijn
onder de rassen en volkeren der Aarde." 122 Toch waren de Mbuti, een paar jaar voordat
Schebesta ze voor het eerst bezocht, al enigszins beïnvloed
geraakt door de beschaving. 123 En eeuwen daarvoor hadden de Mbuti in nauw
contact (waaronder uitgebreide handelsbetrekkingen vielen) gestaan met
niet-beschaafde, in dorpen wonende gewassenverbouwers. 124 Zoals Schebesta schreef, "Het geloof
dat de Mbuti hermetisch afgesloten waren geweest van de buitenwereld,
is voor eens en altijd ontzenuwd." 125 Turnbull gaat nog verder: "Dit wil op
geen enkele manier zeggen dat het [sociale] systeem dat aangetroffen
wordt onder de Mbuti, representatief is voor het oorspronkelijke
jaag-en-verzamelsysteem van de pygmeeën; in werkelijkheid
waarschijnlijk verre van dat, want de nadelige gevolgen van de invasie
van het oerwoud door de in dorpen wonende landbouwers is enorm
geweest." 126
Hoewel sommige van Gontran de
Poncins' Eskimo's "zuiverder" waren dan andere,127 blijkt dat ze allemaal op zijn minst enige
handelswaar van de blanken bezaten. Als een lezer zich de moeite wil
getroosten om de vroegste primaire bronnen te achterhalen —
misschien ergens int het werk van Vilhjalmur Stefansson — met de
bedoeling een oorspronkelijke en "zuivere" Eskimo-cultuur
zo dicht mogelijk te benaderen, zie ik zijn of haar bevindingen gaarne
tegemoet. Maar het is ook mogelijk dat, lang voor het contact met de
Europeanen, de Eskimocultuur aangetast is door iets dat ze overgenomen
hebben van een niet-jagende cultuur; want ze zijn met hun sledehonden
niet al begonnen toen ze nog jager-verzamelaar waren. 128
Met de Siriono komen we dichter
bij zuiverheid dan met de Bosjesmannen, Mbuti of Poncins'
Eskimo's. De Siriono hadden zelfs geen honden, 129 en hoewel ze in beperkte mate gewassen
verbouwden, beschouwden antropologen hun cultuur als Paleolithisch
(Oude Stenen Tijdperk). 130 Sommige door Holmberg bestudeerde Siriono
hadden vóór de komst van Holmberg weinig of geen contact
met blanken, 131 en bij die Siriono werden zelden Europese
werktuigen aangetroffen, 132 totdat Holmberg ze zelf introduceerde.133 In plaats daarvan vervaardigden de Siriono
hun werktuigen van in de natuur voorkomende plaatselijke materialen.134 Bovendien waren de Siriono zo primitief dat
ze maar tot drie konden tellen.135 Toch zou die Siriono-cultuur beïnvloed
kunnen zijn door contact met meer "ontwikkelde"
gemeenschappen, omdat Holmberg dacht dat de Siriono
"waarschijnlijk een overblijfsel waren van een oude bevolking die
uitgeroeid, opgenomen of verzwolgen was door meer ontwikkelde
indringers." 136 Lauriston Sharp opperde zelfs dat de Siriono
misschien wel "gedegenereerd" [sic] waren "vanuit een
meer ontwikkelde technologische toestand," hoewel Holmberg deze
visie verwierp en Sharp dit zelf "niet ter zake doende"
vond. 137 Bovendien zouden de Siriono indirect
beïnvloed kunnen zijn door de Europese beschaving, omdat
waarschijnlijk op zijn minst een aantal ziekten waaraan zij leden, b.v.
malaria, door de Europeanen naar Amerika was gebracht. 138 Het is niet vreemd dat de meeste
jager-verzamelaars die ik hier heb vermeld — overeenkomend met
die door de anarchoprimitivisten en politiek-correcte antropologen
geciteerd worden — beïnvloed waren door direct of indirect
contact met landbouw- of herdersvolkeren, zelfs lang voor hun eerste
contact met de Europeanen, omdat buiten Australië, Tasmanië
en het verre Westen en Oosten van de Amerika, "populaties die
trouw bleven aan de oude manier van leven van de jager-verzamelaar
klein en verspreid waren." 139 Afgezien van sommige groepen die kleine
eilandjes bewoonden, hadden ze dus noodzakelijkerwijs enige vorm van
contact met de hen omringende niet-jager-verzamelaarpopulaties.
Waarschijnlijk waren de
Australische Aboriginals en de Tasmaniërs de jager-verzamelaars
die nog het zuiverst waren toen de Europeanen hen ontdekten.
Australië was het enige werelddeel dat, tot de komst van de
blanken, uitsluitend bewoond werd door jager-verzamelaars, en
Tasmanië, een eiland net ten Zuiden van Australië was zelfs
nog meer geïsoleerd. Maar Australië was misschien wel bezocht
door Polynesiërs en in het Noorden van Australië bestond,
vóór de komst van de Europeanen, enig beperkt contact met
mensen uit Indonesië en Nieuw-Guinea. 140 Nog eerder contact met buitenstaanders, al
dan niet jager-verzamelaars, is waarschijnlijk. 141 We beschikken dus niet over afdoend
bewijsmateriaal dat kan aantonen dat jager-verzamelaarculturen, die
zich tot voor kort hebben weten te handhaven, niet grondig
beïnvloed zijn door contact met niet-jager-verzamelaars, tegen de
tijd dat de eerste beschrijvingen van hen geschreven werden. Daarom is
er altijd meer of minder sprake van onzekerheid bij het gebruikmaken
van verslagen over jager-verzamelaargemeenschappen, als daarmee
conclusies getrokken worden over de man-vrouwverhoudingen bij
prehistorische jager-verzamelaars. En elke conclusie over de sociale
man-vrouwverhoudingen, die getrokken wordt uit archeologische
overblijfselen, kan alleen maar zeer speculatief zijn. Desgewenst kun
je dus alle bewijsmateriaal van beschrijvingen van recente
jager-verzamelaarculturen van de hand wijzen en in dat geval weten we
vrijwel niets over de man-vrouwverhoudingen bij prehistorische
jager-verzamelaars. Je kunt ook (met het nodige voorbehoud) het
bewijsmateriaal van recente jager-verzamelaargemeenschappen aanvaarden
en in dat geval wijst dat op een beduidende mate van mannelijke
dominantie. In ieder geval zijn er geen bewijzen voorhanden die het
anarchoprimitivistische geloof ondersteunen dat alle of de meeste
mensengemeenschappen een volledige gendergelijkheid kenden,
vóór de opkomst van landbouw en veeteelt, ongeveer
tienduizend jaar geleden.
5. Ons overzicht van de feiten
betreffende man-vrouwverhoudingen bij recente
jager-verzamelaargemeenschappen, draagt ertoe bij dat er iets onthuld
kan worden over de psyche van de anarchoprimitivisten en die van hun
boezemvrienden, de politiek-correcte antropologen.
De anarchoprimitivisten en veel
politiek-correcte antropologen voeren elk bewijs aan dat ze maar kunnen
vinden om aan te tonen dat bij jager-verzamelaars sprake was van
gendergelijkheid, terwijl ze systematisch het overvloedige
bewijsmateriaal over genderongelijkheid negeren, dat te vinden is in
ooggetuigenverklaringen over jager-verzamelaarculturen. De antropoloog
Haviland beweert in zijn handboek Cultural Anthropology bijvoorbeeld,dat
een "belangrijk kenmerk van de voedselverzamelende
[jager-verzamelaar] gemeenschap haar egalitairisme is." 142 Hij geeft toe dat de twee geslachten in
dergelijke gemeenschappen misschien wel een andere status hebben gehad,
maar beweert dat "statusverschillen op zich niet
noodzakelijkerwijs enige ongelijkheid betekenen" en dat in
"traditionele voedselverzamelende gemeenschappen, niets een
speciale achting van vrouwen voor mannen noodzakelijk maakte." 143 Als je de opgegeven pagina's bekijkt
in de index van Haviland voor de trefwoorden "Bosjesman",
"Ju/'hoansi" (een andere naam voor de
Dobe-bosjesmannen), "Eskimo", "Inuit" (een
andere naam voor Eskimo's), "Mbuti",
"Tasma-niër", "Australiër", en
"Aboriginal" (de Siriono zijn niet opgenomen in de index),
zal je geen vermelding vinden van het slaan van vrouwen, gedwongen
huwelijk, gedwongen geslachtsgemeenschap, of enige andere aanwijzing
voor mannelijke dominantie, die ik hierboven geciteerd heb. Haviland
ontkent niet dat deze dingen voorkomen. Hij beweert bijvoorbeeld niet
dat Turnbull deze verhalen over het slaan van vrouwen bij de Mbuti
gewoon verzonnen heeft, of dat dit of dat bewijsmateriaal aantoont dat
Australische Aboriginalvrouwen, vóór de komst van de
Europeanen, niet onderhevig waren aan onvrijwillige seks. Hij gaat
gewoon voorbij aan deze kwesties, alsof ze niet bestonden. En het is
niet dat Haviland zich niet bewust was van die kwesties. Hij citeert
bijvoorbeeld uit A. P. Elkins boek, The Australian Aborigines,144 een aanwijzing voor het feit dat hij niet
alleen op de hoogte is van het boek, maar het ook nog ziet als een
betrouwbare informatiebron. Toch levert het boek van Elkin, dat ik al
eerder aangehaald heb, ruimschoots bewijsmateriaal voor de tirannie van
de Australische Aboriginalmannen over hun vrouwen, 145 — bewijsmateriaal dat Haviland
verzuimt te vermelden. Het is vrij duidelijk wat er aan de hand is:
Gelijkheid van de geslachten is in de huidige maatschappij een
fundamenteel geloofsartikel van de heersende ideologie. Als zeer
aangepaste leden van die maatschappij, geloven politiek-correcte
antropologen in het principe van gendergelijkheid, met iets dat grenst
aan een religieuze overtuiging, en voelen de behoefte ons kleine
zedenlesjes te geven, door ons ter bewondering voorbeelden voor te
houden van een gendergelijkheid, die zogenaamd gold toen de mensheid
nog in een ongerepte en onbedorven toestand verkeerde. Deze
beschrijving van primitieve culturen komt voort uit de eigen behoefte
van de antropologen om hun geloof opnieuw te bevestigen en heeft niets
te maken met oprecht zoeken naar de waarheid.
Ander voorbeeld. Ik heb John
Zerzan vier keer geschreven met het verzoek zijn beweringen over de
gendergelijkheid bij jager-verzamelaars te onderbouwen. 146 De antwoorden die hij me gaf waren vaag en
ontwijkend.147 Ik zou hier graag Zerzans brieven aan mij
over dit onderwerp openbaar willen maken, zodat de lezer zelf zijn
mening kan vormen. Maar toen ik Zerzan schriftelijk toestemming vroeg
om zijn brieven openbaar te maken, weigerde hij me dat. 148 Met zijn brieven stuurde hij me
fotokopieën mee van pagina's uit een paar boeken die vage en
algemene uitspraken bevatten, die ogenschijnlijk zijn beweringen over
gendergelijkheid ondersteunden; bijvoorbeeld de volgende uitspraak van
John E. Pfeiffer, die geen deskundige is, noch zelf ooggetuige van
primitief gedrag, maar iemand die dit soort verhalen toegankelijk maakt
voor het grote publiek: "Om onbekende redenen kwam dit seksisme
op toen de mensen zich vestigden en begonnen te boeren, tegelijkertijd
met het verschijnen van de ingewikkelde maatschappij." 149
Zerzan stuurde me ook een
fotokopie van een bladzijde uit Bonvillains boek, waarin de volgende
uitspraak staat: "In voedselverzamelende (jager-verzamelaars)
gemeenschappen is de mogelijkheid voor gendergelijkheid misschien het
grootst." Maar Zerzan stuurde geen kopieën mee van de
bladzijden waarin Bonvillain zei dat mannelijke dominantie duidelijk
aanwezig was in sommige jager-verzamelaargemeenschappen, zoals bij de
Eskimo's, of de bladzijden waarin ze informatie gaf die twijfel
zaait over haar eigen bewering over gendergelijkheid bij de
Dobe-Bosjesmannen, zoals ik hierboven besproken heb.
Zerzan gaf zelf toe dat het
materiaal dat hij me stuurde "duidelijk niet afdoende" was,
hoewel hij staande hield dat het "over het algemeen geheel
representatief" was. 151 Toen ik bij hem aandrong op verdere
onderbouwing van zijn beweringen, 152 stuurde hij me een kopie van zijn essay Future Primitive, uit het boek met dezelfde titel. 153 In dat essay citeert hij zijn meeste bronnen
door alleen maar de achternaam van de schrijver te vermelden en de data
van hun publicaties; kennelijk wordt van de lezer verwacht dat hij zelf
verdere informatie zal zoeken in de lijst van referenties, die elders
in het boek gegeven wordt. Omdat Zerzan me geen kopie van die
referentielijst stuurde, kon ik zijn bronnen niet nagaan. Ik wees hem
daarop, 154
maar hij heeft me nog
steeds geen kopie van die lijst gestuurd. In ieder geval zijn er
gegronde redenen om aan te nemen dat Zerzan niet kritisch is geweest
bij het kiezen van zijn bronnen. Hij citeert bijvoorbeeld wijlen
Laurens van der Post; 155 maar in zijn boek Teller of Many Tales, heeft J.
D. F. Jones, een voormalig bewonderaar van Laurens van der Post, de
laatste ontmaskerd als een leugenaar en bedrieger.
Zelfs bij de eerste indruk levert
de informatie in Future
Primitive ons niets
betrouwbaars op over het onderwerp genderverhoudingen. Vage en algemene
uitspraken zijn niet erg zinnig. Zoals ik al eerder betoogd heb, hebben
Bonvillain en Turnbull algemene uitspraken gedaan over gendergelijkheid
respectievelijk onder de Bosjesmannen en Mbuti, die werden
tegengesproken door concrete feiten die Bonvillain en Turnbull zelf in
dezelfde boeken naar voren brachten. Over andere onderwerpen dan
gendergelijkheid zijn sommige uitspraken in Future Primitive
aantoonbaar onjuist. Neem een paar voorbeelden:
i. Zerzan, die daarbij steunt op ene
"De Vries', beweert dat bij jager-verzamelaars de bevalling
"zonder problemen en pijnloos" verloopt." 156 O, echt waar? Dit is wat Elisabeth Thomas
vanuit haar eigen ervaring bij de Bosjesmannen schrijft:
"Bosjesmanvrouwen bevallen in hun eentje…tenzij een meisje
zwanger is van haar eerste kind, in welk geval haar moeder haar mag
helpen, of als een bevalling buitengewoon moeizaam gaat, in welk geval
de vrouw hulp mag vragen van haar moeder of een andere vrouw. Tijdens
de bevalling mag een vrouw haar kaken opeenklemmen, haar tranen laten
lopen of tot bloedens toe op haar handen bijten, maar mag nooit huilen
of laten zien dat ze bang is. 157
Omdat bij jager-verzamelaars de natuurlijke
selectie de zwakken en geestelijke onvolwaardigen elimineert en
primitieve vrouwen door hun werk in een goede lichamelijke conditie
blijven, is het waarschijnlijk juist dat bij jager-verzamelaars de
bevalling gemiddeld niet zo moeizaam verloopt als bij de tegenwoordige
vrouwen. Volgens Schebesta verliep de bevalling bij Mbuti-vrouwen
gewoonlijk gemakkelijk (hoewel dat niet inhoudt dat die pijnloos was).
Anderzijds waren ze zeer beducht voor stuitbevallingen, die gewoonlijk
een fatale afloop hadden, voor zowel moeder als kind. 158
ii. Zerzan beroept zich op ene
"Duffy" als hij beweert dat de Mbuti "elke vorm van
geweld tussen de ene en andere persoon met grote afschuw en weerzin
bezien en dat nooit tonen tijdens hun dansen of als spel." 159 Maar Hutereau en Turnbull hebben
onafhankelijk van elkaar ooggetuigenverslagen geleverd volgens welke de
Mbuti onderling wel degelijk geweldspelletjes speelden. 160 Nog belangrijker is dat er bij de Mbuti in
het echte leven een heleboel geweld voorkwam. De boeken van Turnbull, The Forest People en Wayward
Servants, wemelen van
lijfelijke gevechten en afstraffingen. Om maar één van al
die voorbeelden aan te halen, heeft Turnbull het over een vrouw die
drie tanden verloor in een gevecht over een man met een andere vrouw. 161 Ik heb al de uitspraken vermeld van Turnbull
over het slaan van vrouwen bij de Mbuti.
Vermeldenswaard is dat Zerzan
gelooft dat onze voorouders over telepathische gaven beschikten. 162 Maar bijzonder onthullend is als iemand als
Zerzan "Shanks en Tilley" citeert: "De taak van de
archeologie is niet alleen maar het verleden interpreteren, maar ook de
manier veranderen waarop het verleden geïnterpreteerd wordt, ten
dienste van de reconstructie van de maatschappij in het heden." 163 Dat is in feite een openlijk pleidooi voor
de stelling dat archeologen hun bevindingen moeten verdraaien ten bate
van politieke doeleinden. Is er een beter bewijs denkbaar voor de
massale politisering die de afgelopen 35 tot 40 jaar plaatsgevonden
heeft binnen de Amerikaanse antropologie? Met het oog op deze
politisering moet alles in de recente antropologische literatuur, dat
het gedrag van primitieve volkeren politiek-correct beschrijft, uiterst
sceptisch bezien worden.
Nadat ik tegenover Zerzan een
aantal voorbeelden van genderongelijkheid aangevoerd had, die ik
hierboven besproken heb, stelde ik zijn oprechtheid ter discussie op
grond van het feit dat hij "systematisch vrijwel alle
bewijsmateriaal had uitgesloten, dat het geïdealiseerde beeld
ondermijnt van de jager-verzamelaargemeenschappen" dat hij wilde
laten zien. 164 Zerzan antwoordde dat hij "niet veel
geloofwaardigs had gevonden dat zijn visie tegensprak." 165 Deze uitspraak is zelf nauwelijks
geloofwaardig. Een aantal voorbeelden die ik ten overstaan van Zerzan
aangehaald had, (en hierboven behandeld heb) waren ontleend aan boeken
waarop hij zelf vertrouwd had — die van Bonvillain en Turnbull. 166 Toch was hij er op een of andere manier in
geslaagd in die boeken alle bewijsmateriaal over het hoofd te zien, die
zijn beweringen tegenspraken. Aangezien Zerzan veel gelezen heeft over
jager-verzamelaargemeenschappen en de Australische Aboriginals tot de
meest bekende jager-verzamelaars behoren, vind ik het moeilijk te
geloven dat hij nooit verhalen tegengekomen is over de mishandeling van
vrouwen door de Australiërs. Toch heeft hij nooit melding gemaakt
van dergelijke verhalen, zelfs niet met de bedoeling ze te weerleggen.
Je hoeft niet zonder meer aan te
nemen dat Zerzan bewust oneerlijk is. Zoals Nietzsche zei: "De
meest voorkomende leugen is de leugen die je jezelf vertelt; liegen
tegen anderen is vrij uitzonderlijk." 167 Met andere woorden, zelfbedrog gaat vaak
vooraf aan het bedriegen van anderen. Een belangrijke factor, die
algemeen bekend is bij professionele propagandisten, zou hier kunnen
zijn dat mensen de neiging vertonen om zich af te sluiten —
vergeten te zien of zich te herinneren — van informatie die ze
onaangenaam vinden. 168 Omdat informatie die iemands ideologie in
opspraak brengt uiterst onaangenaam is, volgt daaruit dat mensen
geneigd zijn om dat soort informatie buiten te sluiten. Een jonge
anarchoprimitivist, met wie ik gecorrespondeerd heb, heeft me een
verbijsterend voorbeeld aan de hand gedaan van dit verschijnsel. Hij
schreef me: "Er bestaat geen twijfel over de hardnekkigheid van
het patriarchaat in alle andere gemeenschappen in de Stille Oceaan,
maar bij de [Australische] Aboriginals lijkt dat volledig te ontbreken
— Volgens A. P. Elkins The
Australian Aborigines, zaten
vrouwen helemaal niet vast in een inperkend huwelijk." 169 Het was duidelijk dat mijn
anarchoprimitivistische vriend Elkins bespreking had gelezen over de
positie van de vrouw in de Australische Aboriginalgemeenschap.
Hierboven heb een aantal ter zake doende pagina's geciteerd uit
Elkins boek, bijvoorbeeld die waarin hij verklaart dat Australische
Aboriginalvrouwen soms in angst leven voor de gedwongen seks die zij
moesten ondergaan tijdens bepaalde ceremonies. Elk weldenkend mens die
de moeite neemt die bladzijden te lezen, 170 zal merken dat hij met zijn mond vol tanden
staat als hij zou moeten uitleggen hoe mijn anarchoprimitivistische
vriend dat materiaal gelezen zou kunnen hebben en dan in alle ernst kan
beweren dat het patriarchaat volledig lijkt te ontbreken in de
Australische Aboriginalgemeenschap — tenzij mijn vriend zich
gewoon afgesloten heeft voor de informatie die hij ideologisch
onaanvaardbaar vond. Mijn vriend twijfelde niet aan de nauwkeurigheid
van Elkins informatie; in feite zag hij Elkin als een autoriteit. De
informatie die wees op het bestaan van een patriarchaat bij de
Australische Aboriginals was hij gewoon vergeten. Maar inmiddels moet
het voor de lezer genoegzaam duidelijk zijn dat waar de
anarchoprimitivisten (en veel antropologen) op uit zijn, niets te maken
heeft met rationeel zoeken naar de waarheid over primitieve culturen.
In plaats daarvan zijn ze bezig geweest met het creëren van een
mythe.
6. Ik heb hier en daar al
gelegenheid gehad melding te maken van geweld bij de nomadische
jager-verzamelaars. Voorbeelden van geweld, waaronder dodelijk geweld,
onder jager-verzamelaars zijn overvloedig. Om maar een paar van dat
soort voorbeelden te geven: "Er is een verslag gepubliceerd van
een gevecht op leven en dood tussen een inheemse groep Tasmaniërs
die over oker beschikten en een aan de kust levende groep die ingestemd
had met het ruilen van zeeschelpen voor het product van de anderen. De
mensen uit het binnenland brachten hun oker mee, maar de kustbewoners
arriveerden met lege handen. Er werden mensen gedood vanwege een
schending van het vertrouwen over de twee materialen, die beide niet
eetbaar en van geen enkel praktisch nut waren. Met andere woorden: de
Tasmaniërs waren even 'menselijk' als de rest van de
V.S." 171 De Tasmaniërs maakten hun eigen speren
"in twee lengtes….de korte waren voor de jacht, de langere
om te vechten." 172 Bij de jager-verzamelaars van de
Adamaneilanden werden "krenkingen niet vergeten en kon dan later
wraak genomen worden. De overvallers slopen door de jungle of naderden
in kano's. Ze besprongen hun slachtoffers bij verrassing, schoten
[met pijlen] snel alle mannen en vrouwen dood die niet konden
ontsnappen, en namen de niet-gewonde kinderen mee om ze te
adopteren…;" "Als er genoeg leden in leven gebleven
waren om opnieuw een groep te vormen, zouden ze uiteindelijk talrijk
genoeg kunnen worden om wraak te nemen en zou er ten slotte een vete
kunnen ontstaan. [Pogingen om vrede te sluiten] werden in gang gezet
door de vrouwen, omdat zij het waren die de vijandelijkheden levend
gehouden hadden, door hun mannen op te hitsen." 173
Bij ten minste enkele groepen
Australische Aboriginals daagden de vrouwen af en toe hun mannen uit
tot dodelijke gewelddadigheden tegen andere mannen. 174 Bij de Eskimo's bij wie Gontran de
Poncins verbleef, werd "heel wat gemoord," en soms was er
een vrouw die haar man overhaalde om een andere man te doden. 175 Door prehistorische jager-verzamelaars
vervaardigde grotschilderingen in het Oosten van Spanje vertonen
groepen mannen die tegen elkaar vechten met pijl en boog. 176
Je zou steeds maar door kunnen
gaan. Maar ik wil niet de indruk wekken dat alle jager-verzamelaars
gewelddadig waren. Turnbull haalt talrijke niet-dodelijke gevechten en
afstraffingen aan onder de Mbuti, maar in zijn boeken die ik gelezen
heb vermeldt hij geen enkel geval van doodslag.177 Dat doet vermoeden dat dodelijk geweld bij
de Mbuti zelden voorkwam in de periode dat Turnbull met hen omging.
Siriono-vrouwen vochten soms lijfelijk, waarbij ze elkaar met stokken
sloegen en ook bij de kinderen was er sprake van heel wat agressie,
zelfs met stokken of brandende fakkels die gebruikt werden als wapen. 178 Maar mannen bevochten elkaar zelden met
wapens, 179 en de Siriono waren niet oorlogszuchtig. 180 Toen ze tot het uiterste uitgedaagd werden
doodden ze ook sommige blanken en tot het christendom bekeerde
Indianen, 181 maar onder de Siriono zelf was opzettelijke
doodslag vrijwel onbekend. 182 Bij de Bosjesmannen die Elisabeth Thomas
kende kwam agressie, in welke vorm dan ook, nauwelijks voor, hoewel ze
duidelijk maakt dat dat niet zonder meer gold voor alle
Bosjesmangroepen. 183 Het is overigens belangrijk te beseffen dat
dodelijk geweld bij primitieven in de verste verte niet te vergelijken
valt met de huidige oorlogvoering. Als primitieven vechten schieten
twee kleine groepjes mannen pijlen naar elkaar of slingeren
strijdknotsen, omdat ze willen vechten, of omdat ze zichzelf, hun
gezinnen of grondgebied willen verdedigen. In de tegenwoordige wereld
vechten soldaten omdat ze daartoe gedwongen worden, of op zijn best
omdat ze gehersenspoeld zijn zodat ze in een of andere maffe ideologie
geloven zoals het Nazisme, socialisme of wat Amerikaanse politici graag
"vrijheid" noemen. In ieder geval is de soldaat van
tegenwoordig slechts een pion, een onnozele hals die niet sterft voor
zijn gezin of stam, maar voor politici die hem uitbuiten. Als hij pech
heeft gaat hij misschien niet dood maar komt afschuwelijk verminkt weer
thuis, op een manier die nooit door een pijl of speer aangericht zou
kunnen worden. Intussen zijn er wel duizenden niet-strijders gedood of
verminkt. Het milieu is verwoest, niet alleen in het oorlogsgebied,
maar ook thuis, door het toegenomen gebruik van natuurlijke hulpbronnen
die nodig zijn om de oorlogsmachine te voeden. In vergelijking daarmee
is het geweld van de primitieve mens betrekkelijk onschuldig. Dat is
echter niet goed genoeg voor de anarchoprimitivisten of de
tegenwoordige politiek-correcte antropologen. Zij kunnen het voorkomen
van geweld bij jager-verzamelaars helemaal niet ontkennen, omdat het
bewijsmateriaal daarvoor onweerlegbaar is. Maar om de hoeveelheid
geweld in het verleden van de mens te minimaliseren zullen ze de
waarheid zover uitrekken dat ze denken daarmee weg te kunnen komen. Het
is de moeite waard om een voorbeeld te geven dat de domheid illustreert
van sommige redeneringen die ze gebruiken. Met betrekking tot de Homo habilis, qua lichaamsbouw een primitieve voorloper van
de tegenwoordige mens, schrijft de antropoloog Haviland: "Ze
bemachtigen hun vlees niet door levende dieren te doden maar als
aaseter; de Homo habilis kwam aan zijn vlees door dat van karkassen
van dode dieren halen, in plaats van te jagen op levende dieren. We
weten dat omdat de sporen van stenen werktuigen op de botten van
geslachte dieren gewoonlijk over de sporen die de tanden van vleeseters
gemaakt hebben, heen liggen. Het is dus duidelijk dat de Homo habilis de prooi niet als eerste bemachtigde."184
Maar Haviland had toch moeten
weten dat veel of de meeste roofdieren zowel jagen als aaseten.
Bijvoorbeeld beren, Afrikaanse leeuwen, marters, veelvraten, wolven,
prairiehonden, jakhalzen, hyena's, de Aziatische wasbeerhonden,
de Komodovaraan en sommige gieren jagen en eten aas. 185 Dus het feit dat de Homo habilis aaseter was bewijst helemaal niet dat hij
niet ook jaagde. Ik benadruk dat ik niet weet of me er druk over maak
of de Homo habilis jaagde. Ik zie niet waarom het voor ons
belangrijk zou zijn om te weten of tweemiljoen jaar geleden onze
mensachtige voorouders bloeddorstige moordenaars waren, vreedzame
vegetariërs of iets daartussenin. Het gaat er hier gewoon om, om
te laten zien tot wat voor redeneringen sommige antropologen hun
toevlucht nemen in hun poging om het verleden van de mens er zo
politiek-correct mogelijk uit te laten zien. Omdat politiek correct
zijn niet alleen het beeld verwrongen heeft van het verleden van de
mens, maar ook van de wilde natuur in het algemeen, zou er op gewezen
moeten worden dat dodelijk geweld bij wilde dieren zich niet beperkt
tot het doden van de ene soort door een andere. Het doden van een
soortgenoot door een andere soortgenoot komt ook voor. Het is
bijvoorbeeld algemeen bekend dat wilde chimpansees vaak andere
chimpansees doden.186 Olifanten doden soms een andere olifant
tijdens een gevecht, en datzelfde geldt voor wilde varkens. 187 Zeevogels met de naam bruine gent, leggen in
elk nest twee eieren. Nadat de eieren uitgebroed zijn valt het ene
kuiken het andere aan en werkt het uit het nest, zodat het doodgaat. 188 Komodovaranen eten elkaar soms op, 189 en er zijn aanwijzingen voor dat
kannibalisme voorkwam bij bepaalde dinosauriërs.190 (Het bewijsmateriaal voor kannibalisme bij
prehistorische mensen is omstreden.) 191
Ik wil duidelijk stellen dat het
op geen enkele manier mijn bedoeling is om geweld op te hemelen. Ik zie
mensen (en dieren) liever vreedzaam met elkaar omgaan. Mijn opzet is
alleen het irrationele te laten zien van het politiek-correcte beeld
van primitieve mensen en de wilde natuur.
7. Een belangrijk bestanddeel van
de anarchoprimitivistische mythe is het geloof dat
jager-verzamelaarsgemeenschappen geen rivaliteit kenden en zich in
plaats daarvan kenmerkten door samen delen en samen werken. Collin
Turnbulls eerste publicaties over de Mbuti-pygmeeën lijken heel
oprecht, maar zijn werk neigde in de loop der tijd steeds meer naar
politieke correctheid.192
In 1983 (respectievelijk 18 en 21
jaar nadat hij Wayward
Servants en The Forest People gepubliceerd had), noteerde
Turnbull dat Mbuti-kinderen
geen spelen met een wedstrijdelement kenden, 193 en nadat hij verwezen had naar de grote
waarde die de tegenwoordige maatschappij volgens hem hecht aan
"competitie" en 'economische
onafhankelijkheid," 194 stelde hij daar "de beproefde
oorspronkelijke waarden van het familie in het groot" tegenover:
onafhankelijkheid, samenwerking en vertrouwen op de
gemeenschap…in plaats van op jezelf" 195
Maar volgens Turnbulls vroegere
eigen publicaties waren bij de Mbuti lijfelijke gevechten aan de orde
van de dag. 196 Als zo'n gevecht geen vorm van
rivaliteit is, wat is het dan wel? Het is eigenlijk duidelijk dat de
Mbuti een heel ruzieachtig volk was, en naast lijfelijke gevechten
vonden bij hen ook veel verbale ruzies plaats.197 Over het algemeen gesproken is elke ruzie,
of die nou lijfelijk of verbaal uitgevochten wordt, een vorm van
competitie: de belangen van de ene persoon zijn strijdig met die van
een ander en hun ruziemaken is een poging van elk van beiden om zijn
eigen belangen te verdedigen ten koste van die van de ander. De
jaloezie van de Mbuti was ook een blijk van rivaliserende drijfveren. 198
Twee zaken waar de Mbuti ruzie
over maakten waren partners en voedsel. Ik heb al het geval vermeld van
twee vrouwen die om een man vochten, 199 en ruziemaken over voedsel kwam duidelijk
vaak voor. 200 Vermeldenswaard is dat Turnbull in zijn
vroegere werk de Mbuti beschreef als "individualisten." 201 Er bestaat overvloedig bewijsmateriaal over
de competitieve instelling en/of het individualisme bij primitieve
volkeren. De Nuer (Afrikaanse veefokkers), de heidense Duitse stammen,
de Indianen van de Cariben, de Siriono (die voornamelijk leefden van
jagen en verzamelen) de Navajo, Apachen, Prairie-indianen en de
Noor-Amerikaanse Indianen in het algemeen, zijn allemaal expliciet
beschreven als "individualistisch." 202 Maar "individualisme" is een
vaag begrip dat voor verschillende personen verschillende dingen kan
betekenen; het is dus zinniger om te kijken naar ondubbelzinnige
gerapporteerde feiten. Een aantal van de werken die ik geciteerd heb in
voetnoot 202, ondersteunen hun toepassing bij de volkeren van het
begrip "individualistisch" met feiten. Holmberg schrijft:
"Wanneer een Indiaan
[Siriono] volwassen is geworden spreidt hij een opmerkelijk
individualisme en onverschilligheid ten opzicht van zijn kameraden te
toon. De duidelijke onverschilligheid van het ene individu ten opzichte
van het andere — zelfs binnen de familie — bleef me
voortdurend verbazen in de tijd dat ik bij de Siriono verbleef. Vaak
gingen mannen alleen op jacht — zonder zoiets als een
afscheidsgroet — en bleven dan weken achtereen weg van de groep
zonder enige bezorgdheid van de kant van hun medestamgenoten of zelfs
hun vrouw…." "Onverschilligheid ten opzichte van de
medemens komt voor in alle soorten en maten. Op zeker moment ging
Ekwaita op jacht. Bij zijn terugkeer werd hij ongeveer vijfhonderd
meter van het kamp overvallen door de duisternis. Het was pikkedonker
en Ekwaita verdwaalde. Hij begon om hulp te roepen — of iemand
hem vuur wilde brengen of door geroep naar het kamp kon leiden. Niemand
besteedde aandacht aan zijn verzoek. Na ongeveer een half uur hield
zijn geroep op en zei zijn zuster Seaci: 'Waarschijnlijk gepakt
door een jaguar.' Toen Ekwaita de volgende ochtend terugkwam,
vertelde hij me dat hij de nacht zittend op een boomtak doorgebracht
had, om niet door een jaguar opgegeten te worden." 203 Holmberg maakt herhaaldelijk opmerkingen
over het gebrek aan hulpvaardigheid van de Siriono, en vertelt dat
mensen die gebrekkig werden door ouderdom of ziekte door de anderen
gewoon in de steek gelaten werden. 204 Bij andere primitieve volkeren neemt het
individualisme andere vormen aan. Bij de meeste Noord-Amerikaanse
Indianen was oorlogvoeren bijvoorbeeld een uitgesproken
individualistische onderneming. "De Indianen, die zeer
individualistisch zijn en vaak meer voor eigen glorie dan ten behoeve
van de groep vechten, hebben nooit een krijgskunst ontwikkeld." 205 Volgens de Cheyenne-Indiaan Wooden Leg:
"Als een gevecht daadwerkelijk begon, was het een zaak van ieder
voor zich. Er was geen sprake van geordend groeperen, geen gezamenlijke
gestructureerde bewegingen, geen verplicht komen en gaan. Krijgers
liepen lukraak door elkaar heen, iedereen zorgde alleen maar voor
zichzelf, of hielp een vriend als dat nodig was en als zijn hoofd er
naar stond om hem behulpzaam te zijn. De Siouxstammen leverden hun
gevechten als een groep individuen, op dezelfde manier waarop wij en
alle Indianen die ik ooit gekend heb dat doen." 206
Gedurende de eerste helft van de 20e eeuw interviewde Stanley Vestal veel
Prairie-Indianen, die zich die oude tijd nog herinnerden. Hij zegt
daarover:
"Het kan niet vaak genoeg
herhaald worden dat de Indiaan — behalve als hij zijn kamp
verdedigt — volstrekt onverschillig stond ten opzichte van het
totale resultaat van het gevecht: hij bekommerde zich alleen om zijn
eigen succes. Steeds weer hebben ouden mannen me verteld, als we hadden
over een bepaald gevecht: 'Die dag is er niets gebeurd,'
wat gewoon betekent dat de spreker geen heldendaad heeft
verricht;" 207 "Prairie-Indianen konden niet volgens
plan oorlog voeren. Zij hadden geen discipline. Bij de sporadische
gelegenheid waarbij ze wel een plan hadden, voerde een of andere
eerzuchtige man dan zonder twijfel een voortijdige aanval uit." 208
Vergelijk dat met het oorlog
voeren van de tegenwoordige man: troepen bewegen zich voort,
gehoorzamend aan zorgvuldig uitgewerkte plannen; iedereen moet een
speciale taak uitvoeren, in samenwerking met anderen, en doet dat niet
voor zijn eigen eer, maar ten behoeve van het leger als geheel. Bij het
oorlog voeren is het dus de tegenwoordige man die samenwerkt en is de
primitieve man over het algemeen een individualist.
Individualisme bij de primitieven
beperkt zich niet tot oorlog voeren. Bij de Indianen in het
subarctische Noord-Amerika, die jager-verzamelaars waren, was sprake
van een "individualistische relatie met het
bovennatuurlijke", "zelfstandigheid," en "werd
veel waarde gehecht aan persoonlijke autonomie." 209 Australische Aboriginalkinderen werd
"geleerd zelfstandig te zijn." 210 Bij de bosindianen in het Oosten van de
Verenigde Staten, "werd grote nadruk gelegd op zelfstandigheid en
individuele bekwaamheid," 211 en de Navajo "drongen aan op
zelfstandigheid." 212 De Nuer in Afrika hemelden de deugden
"eigenzinnigheid" en "onafhankelijkheid" op;
"Hun enige karaktertoets is of iemand zich kan handhaven." 213 Bewijzen van rivaliteit bij primitieven zijn
overvloedig. Naast de Mbuti vochten in ieder geval ook een aantal
andere jager-verzamelaars om partners en voedsel. "Je hoeft niet
lang onder de Siriono te verkeren om te merken dat ruzie maken en
vechten alomtegenwoordig zijn." 214 Het merendeel van de ruzies "ontstond
rechtstreeks over voedselkwesties," maar bij de Siriono leidde
ook seksuele jaloezie tot gevechten en ruzies. 215 De Australische Aboriginals vochten om het
bezit van vrouwen. 216 Poncins vermeldt het geval van een Eskimo
die een andere man doodde om zijn vrouw in te pikken en verklaart dat
elke Eskimo zou doden om te voorkomen dat zijn vrouw wordt afgepakt. 217
Ondanks Turnbulls opmerking dat
Mbuti-kinderen geen spelen met een wedstrijdelement kennen, deden
sommige volwassen Mbuti aan touwtrekken, wat duidelijk een competitief
spel is; 218 en bepaalde andere primitieve volkeren
kenden ook competitieve spelen. Massola maakt melding van
oorlogspelletjes bij de Australische Aboriginals, en een balspel,
waarbij "de jongen die de bal het vaakst opving als winnaar werd
beschouwd." 219 Het spel lacrosse is ontstaan bij de
Algonkin-Indianen. 220 Navaho-kinderen van beiderlei kunne hielden
hardloopwedstrijden, 221 en bij de Prairie-Indianen waren bijna alle
jongenspelletjes competitief. 222 De Cheyenne-Indiaan Wooden Leg beschreef een
aantal competitieve sporten waar zijn volk aan deed:
"Paardenraces, hardloopwedstrijden, worstelpartijen,
schijfschieten met geweer en pijl en boog, pijlwerpen met de hand,
zwemmen, springen en soortgelijke wedstrijden." 223 De Cheyenne-Indianen wedijverden ook in
oorlog, jacht en "alle belangrijke activiteiten." 224
Richard E. Leakey citeert het
volgende van Richard Lee: "Samen delen dringt diep door in het
gedrag en de waarden van de !!Kung-[Bosjesmannen]-verzamelaars. Samen
delen staat centraal in de manier van leven van voedselverzamelende
gemeenschappen." Leakey voegt daaraan toe: "Dit is geen
etnisch kenmerk dat zich beperkte tot de !!Kung: het is een
karaktertrek van jager-verzamelaars in het algemeen." 225 Natuurlijk, wij delen ook. We betalen
belasting. Ons belastinggeld wordt gebruikt om arme of gehandicapte
mensen te helpen door middel van sociale bijstandprogramma's, en
andere overheidsactiviteiten uit te voeren, waarvan verondersteld wordt
dat ze het algemeen welzijn bevorderen. Werkgevers delen met hun
werknemers door hen loon te betalen. Maar hè! antwoord je dan,
wij delen alleen omdat daartoe gedwongen worden. Als we proberen de
belasting te ontduiken, moeten we naar de gevangenis; als een werkgever
te weinig loon en faciliteiten biedt, wil niemand voor hem werken of
krijgt hij misschien problemen met de wet op het minimumloon. Het
verschil is dat jager-verzamelaars vrijwillig deelden, uit
vriendelijke, hartelijke vrijgevigheid….ja toch?
Nou, niet helemaal. Net zoals ons
samen delen gestuurd wordt door belastingwetten, cao's en
dergelijke, werd het delen in jager-verzamelaargemeenschappen doorgaans
gestuurd door "strikte procedurele regels" die "in
acht genomen moesten worden om de vrede te bewaren." 226 Veel jager-verzamelaars deelden met evenveel
tegenzin hun voedsel als wij onze belastingen betalen, en zorgden er
even angstvallig voor dat ze ook maar niet iets minder kregen dan waar
ze recht op hadden. Bij de Bosjesmannen van Richard Lee: "Vindt
de verdeling [van vlees] zeer zorgvuldig plaats, volgens een aantal
regels. Een onjuiste verdeling van het vlees kan de oorzaak zijn van
bittere ruzies onder nauwe verwanten." 227 Bij de Tikerarmiut-Eskimo's konden,
zelfs terwijl de regels voor het verdelen van walvisvlees
"angstvallig in acht genomen werden, nog steeds luidruchtige
ruzies voorkomen." 228 De Siriono kenden voedseltaboes, die zouden
kunnen dienen als regels voor de verdeling van vlees, maar vaak
veronachtzaamd werden. 229 Hoewel de Siriono voedsel deelden, deden ze
dat met enorme tegenzin: 230 "De mensen klaagden voortdurend en
maakten ruzie over de verdeling van voedsel. Enia zei ooit op een avond
tegen me: "Als iemand in de buurt van het huis komt, verstoppen
de vrouwen het vlees. Vrouwen stoppen zelfs vlees in hun vagina om het
te verbergen." 231 "Als bijvoorbeeld iemand voedsel deelt
met een familielid, heeft hij het recht iets terug te verwachten.
Wederkerigheid is echter vrijwel altijd afgedwongen en soms zelfs
vijandig. Samen delen komt in feite amper voor zonder een zekere mate
van wederzijds wantrouwen en onbegrip." 232 De Mbuti hadden regels voor het delen van
vlees, 233 maar er was "vaak heel wat gekibbel
over de verdeling van de jachtbuit." 234 "Als een dier gedood is, wordt het
meegenomen om het na terugkeer in het kamp te verdelen. Dat wil niet
zeggen dat het delen plaatsvindt zonder enige ruzie of bitterheid.
Integendeel, de ruzies die ontstaan als de jagers terug zijn in het
kamp zijn vaak langdurig en luidruchtig;" 235 "Als de jagers teruggekeerd zijn in
het kamp zijn er zowel mannen als vrouwen, maar vooral vrouwen, te zien
die stiekem wat van de buit verbergen onder de bladeren van hun dak of
in lege potten;" 236 "Het zou ongewoon zijn als een
Mbuti-vrouw niet een deel van de vangst zou verbergen in het geval dat
ze het moest delen met anderen." 237 Het feit dat sommige jager-verzamelaars vaak
ruzieden over de verdeling is in tegenspraak met de beweringen van de
anarchoprimitivisten over de "primitieve overvloed." Als
voedsel zo gemakkelijk te verkrijgen was, waarom zouden ze er dan ruzie
over maken? Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de algemene regel
van samen delen bij jager-verzamelaars hoofdzakelijk gold voor vlees.
Er was betrekkelijk weinig sprake van delen bij plantaardig voedsel, 238 zelfs als dat vaak het grootste gedeelte
vormde van het dieet. 239
Maar ik wil niet de indruk wekken
dat alle primitieve volkeren of alle jager-verzamelaars radicale
individualisten waren die nooit samenwerkten en nooit deelden, behalve
onder dwang. De Siriono waren wat betreft egoïsme, harteloosheid
en niet samenwerken, een uitzondering. Bij de meeste primitieve
volkeren waarover ik gelezen heb, schijnt een redelijk evenwicht te
hebben bestaan tussen samenwerken en competitie, delen en egoïsme,
individualisme en gemeenschapszin. Coon zegt dan wel dat
jager-verzamelaars buiten het huishouden plantaardig voedsel,
schelpdieren en dergelijke doorgaans niet deelden, maar duidt ook aan
dat dergelijke voedingsmiddelen wel gedeeld werden met andere gezinnen,
als die laatsten honger hadden. 240 Ondanks hun individualistische trekken
hechtten de Cheyenne-Indianen (en waarschijnlijk ook ander
Prairie-Indianen) veel waarde aan vrijgevigheid (d.w.z. vrijwillig
delen), en datzelfde gold voor de Nuer.242 De Eskimo's bij wie Gontran de Poncins
een tijd doorbracht waren zo gul in het delen van hun bezittingen dat
Poncins hun gemeenschap beschreef als "ogenschijnlijk
communistisch" en verklaarde dat "ze allemaal samenwerkten
en er geen grein egoïsme bestond." 243 (Poncins merkte echter wel op dat een Eskimo
verwachtte dat elk geschenk uiteindelijk terugbetaald werd met een
tegengeschenk). 244 Hoe belangrijk de Mbuti samenwerken vonden
bij de jacht en sommige andere activiteiten, is beschreven door
Turnbull, 245 die ook vermeldt dat niet samen delen in
tijden van schaarste een "misdrijf" was, 246 en dat de Mbuti tot op zekere hoogte ook
deelden als daar geen noodzaak voor was. 247
In tegenstelling tot de door de
Siriono betoonde harteloosheid, werden bij de Mbuti oude en gebrekkige
mensen met zorg en respect bejegend, wat hoofdzakelijk voortkwam uit
genegenheid en verantwoordelijkheidsgevoel. 248 Poncins Eskimo's plachten hulpeloze
oude mensen achterlaten om te sterven als het te moeilijk werd om nog
langer voor hen te zorgen, maar ze moeten dat met tegenzin gedaan
hebben, omdat zij, zolang ze die oude mensen bij zich hadden,
"onderweg de oude mensen in de gaten hielden en vaak naar de slee
terugliepen om te kijken of de oude mensen warm genoeg waren, het
behaaglijk hadden, of misschien honger hadden en wat vis wilden."
249
Zoals je steeds maar door kunt
gaan met het geven van voorbeelden van egoïsme, competitie en
agressie bij de jager-verzamelaars, kun je dat ook doen met voorbeelden
van vrijgevigheid, samenwerken, en liefde bij hen. Ik heb voornamelijk
alleen maar de nadruk gelegd op voorbeelden van egoïsme,
competitie en agressie, omdat ik de behoefte had de mythe van de
anarchoprimitivisten te ontzenuwen, die het leven van
jager-verzamelaars afschildert als een soort politiek-correcte Hof van
Eden.
Als Colin Turnbull de
tegenwoordige "competitie,"
"onafhankelijkheid," en "zelfstandigheid"
tegenover de "beproefde primitieve waarden van onderlinge
afhankelijkheid, samenwerking en vertrouwen stellen in de
gemeenschap" stelt, houdt hij zichzelf gewoon voor de gek. Zoals
we eerder hebben gezien zijn de laatste waarden niet speciaal
kenmerkend voor primitieve gemeenschappen. En je hoeft maar even na te
denken om te zien dat zelfstandigheid in de huidige maatschappij
vrijwel onmogelijk is geworden, en dat samenwerken en onderlinge
afhankelijkheid zich ontwikkeld hebben tot een oneindig veel grotere
omvang dan ooit het geval zou kunnen zijn in een primitieve samenleving.
Tegenwoordig zijn naties
uitgebreide, buitengewoon georganiseerde systemen, waarin elke
onderdeel afhankelijk is van elk ander onderdeel. Fabrieken en
olieraffinaderijen zouden niet kunnen functioneren zonder door
krachtcentrales geleverde elektriciteit, de krachtcentrales hebben
reserveonderdelen nodig die vervaardigd worden in de fabrieken, de
fabrieken hebben materialen nodig die niet vervoerd zouden kunnen
worden zonder door olieraffinaderijen vervaardigde brandstof. De
fabrieken, raffinaderijen en krachtcentrales zouden niet kunnen werken
zonder arbeiders. De arbeiders hebben op boerenbedrijven geproduceerd
voedsel nodig, de boerenbedrijven hebben brandstof en reserveonderdelen
nodig voor tractoren en werktuigen en kunnen dus niet zonder de
olieraffinaderijen en fabrieken, enzovoort. En zelfs een moderne natie
is niet langer een zichzelf bedruipende eenheid. Elk land is in
toenemende mate afhankelijk van de wereldeconomie. Omdat het
tegenwoordige individu niet zou kunnen overleven zonder de goederen en
diensten die geleverd worden door het wereldwijde
techno-industriële mechaniek, is het absurd te spreken over
zelfstandigheid. Om het hele mechaniek draaiende te houden, is een
uitgebreid, tot in detail uitgewerkt, gechoreografeerd systeem nodig.
Mensen moeten aanwezig zijn op hun werkplek op precies vastgestelde
tijdstippen, en verrichten hun werk volgens gedetailleerde regels en
procedures, om er zeker van te zijn dat elke verrichting van het
individu in de pas loopt met die van ieder ander. Om het verkeer soepel
en zonder ongelukken en files te laten verlopen, moeten mensen
samenwerken door zich te voegen naar talrijke verkeersregels. Afspraken
moeten nagekomen, belastingen betaald, vergunningen verleend, wetten
gehoorzaamd worden, enz., enz., enz. Er is nooit een primitieve
gemeenschap geweest, die een zo verreikend en uitgewerkt systeem van
samenwerking had, of het gedrag van het individu zo gedetailleerd
geregeld heeft. Onder deze omstandigheden lijkt de bewering dat de
huidige maatschappij gekenmerkt wordt door
"onafhankelijkheid" en "zelfstandigheid," in
tegenstelling tot de primitieve onderlinge afhankelijkheid en
samenwerking, een bizarre uitspraak.
Daarop zou geantwoord kunnen
worden dat de huidige mens alleen maar met het systeem samenwerkt omdat
hij daartoe gedwongen wordt, terwijl ten minste een deel van het
samenwerken van de primitieve mens min of meer vrijwillig is. Dat is
natuurlijk juist en de reden daarvoor is duidelijk. Juist omdat ons
systeem van samenwerken zo hoogontwikkeld is, is het buitengewoon
veeleisend en daarom zó bezwarend voor het individu, dat maar
weinig mensen zich daarin zouden schikken, als ze niet bang zouden zijn
om hun baan te verliezen, een boete te moeten betalen of in de
gevangenis te belanden. Het samenwerken van de primitieve mens kan
deels vrijwillig zijn, juist omdat van de primitieve mens veel minder
samenwerken wordt gevergd dan van de huidige mens. Wat de huidige
maatschappij aan de buitenkant de schijn van individualisme,
onafhankelijkheid en zelfstandigheid verleent, is het verdwijnen van de
banden die individuen vroeger verenigden tot kleinschalige
gemeenschappen. Tegenwoordig heeft het kerngezin doorgaans weinig te
maken met zijn naaste buren of zelfs hun verwanten. De meeste mensen
hebben vrienden, maar tegenwoordig zijn vrienden geneigd elkaar alleen
maar te gebruiken ter vermaak. Doorgaans werken ze niet samen in
economische of andere serieuze, praktische activiteiten, en bieden
elkaar evenmin veel tastbare of economische zekerheid. Als je invalide
wordt, verwacht je niet dat je vrienden je helpen. Je bent afhankelijk
van verzekering of bijstand. Maar de banden van samenwerking en
wederzijdse hulp die ooit de jager-verzamelaars aan zijn groep bonden,
zijn niet gewoon in rook opgegaan. Ze zijn vervangen door banden die
ons aan het techno-industriële systeem als geheel binden, en ons
strakker vastbinden dan de jager-verzamelaar aan zijn groep. Het is
absurd te beweren dat iemand onafhankelijk, zelfstandig of een
individualist is, omdat hij tot een collectief behoort van honderden
miljoenen mensen, in plaats tot van een van dertig of vijftig personen.
Competitie is in ons maatschappij veel hechter verankerd dan dat in de
meeste primitieve gemeenschappen het geval was. Zoals we hebben gezien
konden Mbuti-vrouwen met hun vuisten ruziemaken om een man; ze konden
met elkaar wedijveren over voedsel door wat te pikken of het op een
schreeuwen zetten bij het verdelen van het vlees. Australische
Aboriginal-mannen vochten met elkaar met dodelijke wapens om vrouwen.250 Maar een dergelijke onverholen en onbeperkte
competitie kan in de tegenwoordige maatschappij niet geduld worden,
omdat dat het ingewikkelde en nauwkeurig afgestemde systeem van
samenwerken zou verstoren. Daarom heeft onze maatschappij
uitlaatkleppen ontwikkeld voor de competitieve drijfveren die voor het
systeem onschadelijk of soms zelfs nuttig zijn. Tegenwoordig wedijveren
mannen niet om vrouwen, of omgekeerd, door te vechten. Mannen
wedijveren om vrouwen door geld te verdienen en in een indrukwekkende
auto te rijden; vrouwen wedijveren om mannen door aan hun
aantrekkelijkheid en uiterlijk te werken. Leidinggevenden in bedrijven
wedijveren door naar promotie te streven. In dit kader is competitie
onder leidinggevenden een instrument dat hen aanmoedigt samen te werken
met het bedrijf, want degene die de promotie in de wacht sleept, is
degene die het bedrijf het best van dienst is. Het valt best
aannemelijk te maken dat in de huidige maatschappij competitieve
sporten functioneren als uitlaatklep voor agressieve en competitieve
driften die ernstige verstorende gevolgen zouden hebben als ze geuit
worden op de manier waarop veel primitieve volkeren dat met dergelijke
driften doen. Het is duidelijk dat het systeem behoefte heeft aan
mensen die coöperatief en gehoorzaam zijn en bereid zijn
afhankelijkheid te aanvaarden. Zoals de historicus Theodore Von Laue
dat stelt: "Als basis voor haar vrijheden vereist de
geïndustrialiseerde maatschappij een ongelofelijke volgzaamheid
[sic]." 251 Zodoende zijn gemeenschap, coöperatie
en het helpen van anderen diepgewortelde, fundamentele waarden geworden
van de huidige maatschappij. Maar hoe zit dat dan met de waarde die
zogenaamd toegekend wordt aan onafhankelijkheid, individualisme en
competitie? Terwijl de woorden "gemeenschap,"
"samenwerken," en "helpen" in onze maatschappij
eenstemmig aanvaard worden als "goed, "zijn de woorden
"individualisme" en "competitie" beladen en
tweesnijdende woorden die met enige behoedzaamheid gebruikt dienen te
worden, als je het risico van een afwijzende reactie wil vermijden. Ter
illustratie de volgende anekdote: toen ik in de zevende of achtste klas
zat vroeg onze onderwijzer, die geneigd was wat onbehouwen om te gaan
met de kinderen, een meisje het land te noemen waarin ze woonde. Het
meisje was niet zo snugger en wist kennelijk de volledige naam de
Verenigde Staten van Amerika niet, dus antwoordde ze gewoon: "De
Staten." "Wat voor Staten?" vroeg de onderwijzer. Het
meisje zat daar maar met een uitdrukkingsloos gezicht. De leraar bleef
aandringen op een antwoord, tot ze een poging waagde: "De
Gemeenschappelijke-staten?"
Waarom "gemeenschap"?
Natuurlijk omdat "gemeenschappelijk" een lekker woord was,
het soort woord dat een kind kon gebruiken om bij de onderwijzer een
punt met een griffel te halen. Zou ooit een kind in een soortgelijke
situatie hebben geantwoord "De Verenigde Competitie-staten"
of de Verenigde Individualisme-staten?" Waarschijnlijk niet!
Het wordt doorgaans als
vanzelfsprekend beschouwd dat woorden zoals "gemeenschap,"
"samenwerken," "helpen" en "samen
delen" iets positiefs weergeven, maar
"individualisme" wordt in de toonaangevende media of het
onderwijssysteem zelden gebruikt in een ondubbelzinnig positieve
betekenis. "Competitie" wordt wel vaker gebruikt in een
positieve betekenis, maar op die manier alleen in een bepaalde context,
waarin competitie nuttig (of in ieder geval onschadelijk) is voor het
systeem. Competitie wordt bijvoorbeeld wenselijk geacht in de
zakenwereld, omdat daardoor inefficiënte bedrijven uit de weg
geruimd worden, andere bedrijven aangespoord worden om efficiënter
te worden en daardoor economische en technologische vooruitgang
bevorderd worden. Maar gewoonlijk wordt alleen gunstig gesproken over
gecontroleerde competitie — dat wil zeggen, competitie die
gebonden is aan regels, bedoeld om die onschadelijk of nuttig te maken.
En als competitie gebruikt wordt in een positieve betekenis, wordt die
altijd gerechtvaardigd als waardevol voor de samenleving. Zakelijke
competitie wordt dus als goed geschouwd omdat het doelmatigheid en
vooruitgang bevordert, die zogenaamd goed zijn voor de gemeenschap als
geheel.
"Onafhankelijkheid" is
ook een "goed" woord, maar alleen als het op bepaalde
manieren gebruikt wordt. Als bijvoorbeeld iemand het heeft over
gehandicapten "onafhankelijk" maken, wordt daaronder nooit
verstaan hen onafhankelijk te maken van het systeem. Dan wordt alleen
bedoeld dat ze van een betaalde baan voorzien moeten worden, zodat de
samenleving niet opgezadeld wordt met de kosten voor hun onderhoud. Als
ze eenmaal een baan gevonden hebben, zijn ze in alle opzichten even
afhankelijk van het systeem als toen ze nog van de bijstand leefden en
hebben dan heel wat minder vrijheid om zelf te bepalen hoe ze hun tijd
doorbrengen. Maar waarom stellen politiek-correcte antropologen, en
anderen zoals zij, dan zo graag de zogenaamde primitieve waarden als
"gemeenschap," "samenwerking," samen
delen" en "onderlinge afhankelijkheid" tegenover wat
zij beweren dat de huidige waarden zijn: "competitie,"
"individualisme" en "onafhankelijkheid"? Een
belangrijk deel van het antwoord is zonder twijfel dat
politiek-correcte mensen de waarden die de propaganda van het systeem
hen geleerd heeft, waaronder de waarden "samenwerken,"
"gemeenschap," "helpen" enzovoort, te zeer
eigen hebben gemaakt. Een andere waarde die zij zich door die
propaganda eigen hebben gemaakt, is "verdraagzaamheid," die
in een transculturele context de neiging vertoont geïnterpreteerd
te worden als neerbuigend instemmen met niet-Westerse culturen.
Tegenwoordig wordt daarom een goed-aangepaste antropoloog
geconfronteerd met een conflict: omdat hij verondersteld wordt
verdraagzaam te zijn, vindt hij het moeilijk iets slechts te zeggen
over primitieve culturen. Maar primitieve culturen leveren een
overvloed aan voorbeelden van gedrag dat uitgesproken slecht is vanuit
het standpunt van de huidige Westerse waarden. De antropoloog moet dus
veel van dat "slechte" gedrag uit de beschrijvingen van
primitieve culturen schrappen, om te voorkomen dat hij hen in een
negatief daglicht zet. Bovendien heeft de politiek-correcte
antropoloog, dankzij zijn eigen buitensporige aanpassing, de behoefte
om te rebelleren. 252 Hij is te zeer aangepast om zich te ontdoen
van de fundamentele waarden van de huidige maatschappij, en daarom uit
hij zijn vijandigheid ten opzichte van die maatschappij door feiten te
verdraaien, en zodoende de schijn te wekken dat de huidige maatschappij
in een veel grotere mate afwijkt van haar eigen vastgestelde waarden
dan in feite het geval is. Vandaar dat de antropoloog ten slotte de
competitieve en individualistische aspecten van de huidige maatschappij
uitvergroot, terwijl hij deze aspecten van primitieve gemeenschappen
schromelijk afzwakt.
Er is natuurlijk meer aan de hand
en ik kan niet beweren dat ik de psyche van die mensen helemaal
begrijp. Het lijkt bijvoorbeeld overduidelijk dat de politiek-correcte
beschrijving van jager-verzamelaars deels ingegeven is door de drang om
een beeld te construeren van een pure en onschuldige, bij de dageraad
van de tijd bestaande wereld, analoog aan de Hof van Eden, maar de
reden van die drang is me niet duidelijk.
8. Hoe zit het met de relatie van
jager-verzamelaars met dieren? Sommige anarchoprimitivisten lijken te
denken dat dieren en mensen ooit "vreedzaam naast elkaar
leefden" en dat hoewel dieren tegenwoordig soms mensen eten,
"dergelijke aanvallen door dieren betrekkelijk zelden
voorkomen" en "deze dieren gebrek aan voedsel hebben, wat
te wijten is aan het opdringen van de beschaving en daardoor vooral
gedreven worden door grote honger en radeloosheid. Dat is ook te wijten
aan onze onwetendheid over de gedragingen en sporen van het dier,
beschadigd gebladerte en andere signalen die onze voorouders [sic] wel
kenden maar wij door onze domesticatie verleerd zijn." 253 Het is zonder twijfel waar dat de kennis van
jager-verzamelaars van de gewoonten van dieren hen veiliger maakte in
de wildernis dan een tegenwoordige mens zou zijn. Het is ook waar dat
aanvallen op mensen door wilde dieren betrekkelijk zeldzaam zijn en
zijn geweest, waarschijnlijk omdat dieren door bittere ervaringen
hebben geleerd dat het riskant is om op mensen te jagen. Maar voor
jager-verzamelaars betekenden wilde dieren in vele omgevingen geen
beduidend gevaar. De Siriono-jager "stond af en toe bloot aan
aanvallen door jaguars, krokodillen en giftige slangen." 254 Voor de Mbuti vormden luipaarden,
kafferbuffels en krokodillen een heuse bedreiging. 255 Anderzijds werd, heel opmerkelijk, verteld
dat de Kadar (jager-verzamelaars in India) "een wapenstilstand
hadden gesloten met de tijgers, die hen in de oude tijden absoluut met
rust lieten. 256 Daarvan is dit het enige geval dat ik ken.
Jager-verzamelaars vormden een veel groter gevaar voor de dieren dan
andersom, omdat zij natuurlijk op dieren jaagden voor hun voedsel.
Zelfs de Kadar, die geen jachtwapens kenden en hoofdzakelijk van wilde
bataten leefden, maakten af en toe gebruik van graafstokken om kleine
dieren te doden voor voedsel. 257 Jachtmethoden konden wreed zijn.
Mbuti-pygmeeën plachten met een giftige speer een olifant in de
buik te steken; het dier stierf dan aan een peritonitis (een ontsteking
van het buikvlies) binnen de daarop volgende 24 uur. 258 De Bosjesmannen schoten prooidieren met
giftige pijlen en de dieren stierven dan een langzame dood in een
tijdspanne die wel drie dagen kon duren. 259 Prehistorische jager-verzamelaars slachtten
dieren massaal af door ze van steile rotsen of oevers af te jagen.260 Het gebeuren was nogal gruwelijk en
waarschijnlijk pijnlijk voor de dieren, omdat sommigen van hen niet
meteen doodvielen maar alleen maar gewond raakten. De Indiaan Wooden
Leg zei: "Ik heb meegeholpen met antilopenkudden de afgrond in te
jagen. Veel van hen werden gedood of braken poten. De gewonde dieren
knuppelden we dood." 261 Datis
nou niet precies wat anarchoprimitivisten
aanspreekt. Anarchoprimitivisten zouden graag willen dat
jager-verzamelaars dieren alleen maar in zoverre leed berokkenen als
dat nodig was om aan vlees te komen. Maar dat klopt niet. Heel wat van
de wreedheid van jager-verzamelaars was onnodig. In The Forest People, vertelt Turnbull:
"De jongen had met zijn eerste worp [de
sindula] met zijn speer doorboord, en het dier aan de grond gespiesd
door het vlezige deel van zijn buik heen. Maar het dier was nog steeds
springlevend en vocht om vrij te komen. Maipe stak nog een speer in
zijn nek, maar het bleef kronkelen en vechten. Pas toen een derde speer
zijn hart doorboorde gaf het dier het gevecht op.
"Een opgewonden groep pygmeeën
stond er omheen, wezen op het stervende dier en lachten. Een jongen van
ongeveer negen jaar, wierp zich op de grond, kromp ineen tot een
potsierlijk hoopje en deed de laatste stuiptrekkingen van de sindula
na….
"Andere keren heb ik Pygmeeën bij
nog levende vogels veren zien verschroeien, waarbij ze verklaarden dat
het vlees malser is als ze langzaam doodgaan. En de jachthonden, hoe
waardevol ze ook zijn, worden genadeloos rondgeschopt van de dag dat ze
geboren worden tot de dag dat ze doodgaan." 262
Een paar jaar later schreef
Turnbull in Wayward Servants
(Eigenzinnige dienaren):
"Het moment van doden kan het best beschreven worden als een
moment van intens mededogen en eerbied. De gekheid die vervolgens soms
gemaakt wordt over het dode dier, vooral door de jeugd, lijkt bijna een
reactie van opwinding, en er zit iets angstigs in hun gedrag.
Anderzijds kan er met een levend gevangen vogel gespeeld worden, en de
veren afgeschroeid worden boven een vuurtje terwijl het dier nog steeds
fladdert en krijst, tot het ten slotte verbrandt of stikt. Ook dat
wordt doorgaans gedaan door jonge mensen, die daarbij dezelfde
zenuwachtige pret tonen; heel zelden is een jonge jager zo verstrooid
[!?] dat hij datzelfde doet. Oude jagers en ouders keuren dat in het
algemeen af, maar komen niet tussenbeide;" "Het respect
schijnt niet bestemd te zijn voor het dier maar voor de jachtbuit, als
gave van het woud." 263 Dat lijkt niet helemaal te stroken met wat
Turnbull eerder verklaarde in The
Forest People. Misschien
was Turnbull al begonnen met politiek-correct te worden toen hij Wayward Servants schreef.Maar
zelfs als we de uitspraken in Wayward
Servants nemen voor wat ze
zijn, rest dat de Mbuti dieren onnodig wreed behandelden, afgezien van
het feit of zij al dan niet "mededogen en eerbied" voor hen
hadden. Als de Mbuti mededogen voor dieren hadden, waren ze wat dat
betreft waarschijnlijk een uitzondering. Een kenmerk van
jager-verzamelaars schijnt te zijn dat ze harteloos voor dieren zijn.
De Eskimo's bij wie Gontran de Poncins een tijd doorbracht,
schopten en sloegen hun honden meedogenloos. 264 De Siriono vingen jonge dieren soms levend
en brachten ze mee naar het kamp, maar gaven ze niets te eten; de
dieren werden dan door de kinderen zo ruw behandeld dat ze binnen de
kortste keren doodgingen. 265 Opgemerkt dient te worden dat veel
jagende-en-verzamelende volkeren een gevoel voor eerbied voor of nauwe
verbondenheid met wilde dieren voelden. Ik heb daarover al een
uitspraak geciteerd van Turnbull in het geval van de Mbuti. Coon zegt
dat "het in feite een standaardregel is bij jagers, dat ze nooit
een wild dier dat ze gedood hebben bespotten of beledigen." 266(Zoals
de passages van Turnbull die ik aangehaald heb laten zien, bestonden er
uitzonderingen op die "standaardregel.") Coon waagt zich
aan speculaties als hij daaraan toevoegt dat "jagers een gevoel
hebben voor de eenheid van de natuur en de combinatie van nederigheid
en verantwoordelijkheid bij hun rol daarin." 267 Wissler beschrijft de nauwe verbondenheid
met en eerbied voor de natuur (waaronder wilde dieren) bij de
Noord-Amerikaanse Indianen. 268 Holmberg vermeldt de banden en
"verwantschap" van de Siriono met de dierenwereld. 269 Maar zoals we al hebben gezien voorkomen
deze "banden" en "verwantschap" niet de fysieke
wreedheid ten opzichte van dieren. Het is duidelijk dat
dierenrechtenactivisten zouden gruwen over de manier waarop
jager-verzamelaars dieren vaak behandelden. Voor mensen die
jagende-en-verzamelende culturen als hun maatschappelijk ideaal zien,
is het dus niet zinnig banden te onderhouden met de
dierenrechtenbeweging.
9. Om het als het ware af te
ronden, zal ik in het kort nog een paar andere elementen opnoemen van
de anarchoprimitivistische mythe. Volgens de mythe is racisme een
artefact van de beschaving. Maar het is niet duidelijk of dit wel juist
is. De meeste primitieve volkeren konden natuurlijk geen racist zijn,
omdat ze nooit in contact kwamen met een lid van een ras anders dan het
hunne. Maar waar wel contacten voorkwamen tussen verschillende rassen,
kan ik geen enkele reden bedenken om te geloven dat jager-verzamelaars
daar minder vatbaar voor racisme waren dan de tegenwoordige mens. De
Mbuti-pygmeeën waren niet alleen te onderscheiden van hun in
dorpen wonende buren door hun geringere lichaamslengte, maar ook door
hun gelaatstrekken en lichtere huidskleur. 270 De Mbuti spraken over de dorpsbewoners als
"zwarte wilden" en "dieren" en zagen hen niet
als echte mensen. 271 De dorpelingen spraken op hun beurt over de
Mbuti ook als "wilden" en "dieren" en zagen de
Mbuti ook niet als echte mensen. 272 Toch namen de dorpsbewoners vaak een
Mbuti-vrouw, maar de enige reden daarvoor schijnt te zijn geweest dat
hun eigen vrouwen, in het oerwoudmileu, een hele lage vruchtbaarheid
hadden, terwijl de Mbuti-vrouwen een overvloed aan kinderen baarden. 273 de eerste-generatie-kinderen van gemengde
huwelijken werden als minderwaardig beschouwd. 274 Vermeldenswaard is dat, terwijl
Mbuti-vrouwen vaak met dorpsbewoners trouwden en in de dorpen woonden,
dorpsvrouwen zelden een Mbuti-man trouwden, omdat zij "het harde
zwerversleven van de woudnomaden schuwden en de voorkeur gaven aan het
duurzame dorpsleven." 275 Bovendien bleven de nakomelingen van
gemengde bloede van de Mbuti-dorpeling-huwelijken doorgaans in het dorp
hangen en "vonden zelden hun weg terug naar het oerwoud, omdat
zij de voorkeur gaven aan het gerieflijkere dorpsleven boven het zware
leven in het woud." 276 Dit valt nauwelijks te rijmen met het beeld
dat de anarchoprimitivisten hebben van het leven van
jager-verzamelaars, een leven van rust en overvloed. In het voorgaande
geval van wederzijdse racistische vijandschap bestond maar
één partij — de Mbuti — uit
jager-verzamelaars, want de dorpsbewoners waren landbouwers. Een
mogelijk voorbeeld van racisme waarbij beide partijen jager-verzamelaar
waren, wordt gevormd door de Indianen van het subarctische
Noord-Amerika en de Eskimo's, die elkaar haatten en vreesden; zij
ontmoetten elkaar zelden behalve om te vechten. 277 En hoe zat het met de homofobie? Dat was
evenmin onbekend onder jager-verzamelaars. Volgens Elisabeth Thomas was
homoseksualiteit bij de Bosjesmannen die ze kende niet toegestaan 278 (hoewel daar niet noodzakelijkerwijs uit
volgt dat dat voor alle Bosjesmangroepen gold). Volgens Turnbull werd
bij de Mbuti "nooit gezinspeeld op homoseksualiteit, behalve als
een grote belediging, maar dan alleen als iemand tot het uiterste
getergd werd." 279
De uitgever van het
anarchoprimitivistische magazine Species Traitor beweerde in een brief aan mij dat in jager-verzamelaarculturen
"mensen geen bezit hadden." 280 Dat is onjuist. Onder jager-verzamelaars
bestonden verschillende vormen van privé-eigendom — en
niet alleen bij sedentaire groepen, zoals de Indianen van de
Noordwestkust. Het is algemeen bekend dat de meeste
jagende-en-verzamelende volkeren land in collectief bezit hadden. Dat
wil zeggen dat elke groep van 30 tot 130 personen een gebied bezat
waarin zij leefden. Coon geeft daar een uitgebreide bespreking van. 281 Minder bekend is dat jager-verzamelaars,
zelfs nomadische, ook rechten konden doen gelden op natuurlijke
hulpbronnen als individueel eigendom en in sommige gevallen konden
dergelijke rechten zelfs geërfd worden. 282 Over de Bosjesmannen vertelt Elisabeth
Thomas bijvoorbeeld: "Elke groep heeft een nauw omschreven
territorium dat alleen door die groep gebruikt mag worden en hun
grenzen worden strikt geëerbiedigd. Als iemand geboren is in een
bepaalde streek heeft hij of zij het recht de meloenen te eten die daar
groeien en alle gewassen van het veld. Een man eet de meloenen waar
zijn vrouw dat mag en waar zijn vader en moeder dat mochten, zodat elke
Bosjesman op die manier op allerlei plaatsen een soort rechten kan doen
gelden. Gai at bijvoorbeeld meloenen in Ai a ha'o, omdat de
moeder van zijn vrouw daar geboren was, en eveneens in zijn eigen
geboorteplaats, de Okwa Omaramba." 283
Bij de Vedda's
(jager-verzamelaars op Ceylon), "werd het groepsterritorium
onderverdeeld voor individuele groepsleden, die hun bezit aan hun
kinderen konden overdragen." 284 Bij sommige Australische Aboriginals bestond
een systeem van erfrechten voor goederen die verkregen waren in ruil
voor uit een steengroeve afkomstige stenen. 285 Bij sommige andere Australische Aboriginals
waren bepaalde vruchtbomen privé-bezit.286 De Mbuti gebruikten termieten als voedsel en
bij hen kon een termietenheuvel privébezit zijn. 287 Draagbare voorwerpen zoals gereedschappen,
kleding en versierselen waren bezit van individuele jager-verzamelaars.
288
Turnbull maakt melding van een
betoog van ene W. Nippold, die daarmee wilde aantonen dat
jager-verzamelaars, waaronder de Mbuti, een zeer ontwikkeld gevoel voor
privé-eigendom hadden. Turnbull reageerde daarop met dat het
"een omstreden onderwerp is en grotendeels een semantisch
probleem." 289 Wij hebben geen behoefte om hier te gaan
muggenziften over wat al dan niet privé-eigendom is, en wat een
"zeer ontwikkeld gevoel" daarvoor zou kunnen zijn. Het zij
voldoende te zeggen dat een niet nader geduid geloof dat
jager-verzamelaars geen privé-eigendom hadden, alleen maar
nóg een element is van de anarchoprimitivistische mythe. Het is
echter van belang op te merken dat nomadische jager-verzamelaars niet
in die mate bezittingen vergaarden dat ze hun rijkdom konden gebruiken
om andere mensen te domineren. 290 De jager-verzamelaar moest gewoonlijk zijn
hele bezit op zijn eigen rug meedragen telkens wanneer het kamp
verplaatst werd, of in het gunstigste geval kon hij het vervoeren in
een kano of op een honden- of Indianenslee. 291 Met al die hulpmiddelen kan slechts een
beperkte hoeveelheid bezittingen vervoerd worden, vandaar dat er een
bovengrens is van de hoeveelheid bezittingen die een nomade nuttig kan
verzamelen.
Eigendomsrechten op natuurlijke
hulpbronnen hoeven niet vervoerd te worden, dus in theorie kon elke
nomadische jager-verzamelaar een onbeperkte hoeveelheid van dat soort
eigendom verzamelen. Maar in de praktijk ken ik geen enkel voorbeeld
waarbij iemand, die tot een nomadische jagende-en-verzamelende groep
behoorde, voldoende eigendomsrechten op natuurlijke hulpbronnen had
verzameld om hem in staat te stellen anderen daarmee te domineren.
Onder de condities van het nomadische jagen-en-verzamelen-leven zou het
voor elk individu duidelijk heel moeilijk zijn om een exclusief recht
af te dwingen op meer natuurlijke hulpbronnen dan hij zelf zou kunnen
benutten. Gezien de afwezigheid van bijeengegaarde bezittingen bij
nomadische jager-verzamelaars, lijkt het aannemelijk dat dat er bij de
laatsten geen sprake zou zijn van sociale hiërarchieën, maar
dat klopt niet helemaal. Er is duidelijk niet veel ruimte voor een
sociale hiërarchie in een nomadengroep die op zijn hoogst 130
mensen (waaronder kinderen) omvat en vaak minder dan de helft.
Bovendien hebben sommige jagende-en-verzamelende groepen een bewuste,
consequente en kennelijk volledig geslaagde poging gedaan om te
voorkomen dat ook maar iemand zichzelf boven de anderen plaatste. Bij
de Mbuti waren bijvoorbeeld geen "geen leiders, raadslieden of
oudsten;" 292 "Individueel gezag is
ondenkbaar," 293 en "elke poging tot toe-eigening van
individueel gezag, of zelfs buitengewone invloed, wordt fel beantwoord
door zo iemand belachelijk te maken of buiten te sluiten." 294 In feite benadrukt Turnbull in zijn boeken
steeds hoe onvermoeibaar de Mbuti zich er tegen verzetten dat iemand
zich een hogere status toe-eigent. 295
De Indianen in het subarctische
Noord-Amerika hadden geen hoofdmannen. 296 De Siriono hadden die wel, maar: "De
voorrechten van het hoofdmanschap zijn gering. Een hoofdman doet
voorstellen zoals over verder trekken, jachttochten, enz., maar die
worden niet altijd opgevolgd door zijn stamgenoten. Als teken van zijn
status heeft de hoofdman altijd meer dan één
vrouw;" "Terwijl hoofdmannen er uitgebreid over klagen dat
andere groepsleden hun verplichtingen aan hen niet nakomen, wordt er
weinig aandacht besteed aan hun verzoeken;" "In het
algemeen worden hoofdmannen beter onthaald dan de andere groepsleden.
Hun verzoeken werpen veel vaker vruchten af dan die van anderen."
297
De Bosjesmannen die Elisabeth
Thomas kende "hebben geen leider of koning, alleen een hoofdman
die in functie praktisch niet te onderscheiden is van de mensen die hij
leidt en soms zal een groep niet eens een hoofdman hebben." 298 Richard Lee's !Kung-Bosjesmannen
hadden geen leiders, 299 en evenals de Mbuti deden zij bewust moeite
om te voorkomen dat iemand zich boven de anderen plaatste. 300 Sommige andere !Kung-Bosjesmannen hadden
echter wel leiders of hoofdmannen; het hoofdmanschap was erfelijk en de
hoofdman had echt gezag, want de hoofdman of leider bepaalt wie waar en
wanneer op verzameltocht gaat, omdat de timing het jaar rond nauwkeurig
luistert om de voedselvoorziening te verzekeren." 301 Dat was wat Coon vertelde over de
Bosjesmannen in de streek van de Gautscha-waterpoel en omdat Elisabeth
Thomas die Bosjesmannen kende, 302 is het niet duidelijk hoe Coons uitspraak te
rijmen valt met haar opmerking dat "een hoofdman in functie
praktisch niet te onderscheiden valt van de mensen die hij
leidt." Ik heb geen toegang tot geschikte
bibliotheekvoorzieningen; ik beschik zelfs niet over een complete kopie
van het boek van Elisabeth Thomas, maar alleen fotokopieën van een
paar pagina's, zodat ik dit probleem over moet laten aan een
lezer die misschien voldoende belangstelling heeft om dit op te pakken.
Hoe het ook zij, in sommige
streken van Australië waren "machtige leiders, die door de
kolonisten koning genoemd werden. De koning droeg een heel ingewikkelde
tulband als kroon en werd altijd door mannen op de schouders
gedragen." 303 Ook in Tasmanië waren
"territoriale leiders met aanzienlijke macht en in een aantal
gevallen was hun functie in ieder geval erfelijk." 304
Terwijl sociale stratificatie in
veel of de meeste jagende-en-verzamelende gemeenschappen afwezig of
gering was, is de verreikende aanname dat in dergelijke gemeenschappen
elke hiërarchie afwezig was dus niet juist. Doorgaans wordt
aangenomen, en niet alleen door anarchoprimitivisten, dat
jager-verzamelaars goede natuurbeschermers waren. Ik heb niet veel
informatie over dat onderwerp, maar voor zover ik weet lijkt het dat
jager-verzamelaars een dubieuze staat van dienst hadden als
natuurbeschermers. De Mbuti lijken het heel goed te doen. Schebesta
geloofde dat zij hun bevolking vrijwillig beperkt hadden om te
voorkomen dat hun natuurlijke hulpbronnen overbelast werden 305 (hoewel hij, ten minste in het gedeelte van
zijn werk dat ik gelezen heb, geen verklaring geeft van zijn redenen om
dat te geloven). Volgens Turnbull "is er sprake van een sterk
gevoelde en uitgesproken behoefte om elk deel van het dier te gebruiken
en nooit méér te doden dan nodig is voor de dagelijkse
behoeften van de groep. Dat is misschien een van de redenen waarom de
Mbuti zo terughoudend zijn om teveel dieren te doden en ze te bewaren
als ruilmiddel voor de dorpsbewoners. 306
Turnbull zegt ook dat
"volgens zoogdierkundigen, zoals Van Gelder, de [Mbuti]-jagers in
feite de voortreffelijkste natuurbeschermers zijn die elke regering met
oog voor natuurbescherming zich zou kunnen wensen." 307 Maar toen Turnbull een Mbuti met de naam
Kenge meenam voor een bezoek aan een wildreservaat ergens in de vlakte,
werd Kenge verteld "dat hij meer wild zou gaan zien dan hij ooit
in het woud gezien had, maar dat hij daarop niet mocht jagen. Dat kon
Kenge niet begrijpen, omdat in zijn ogen wild was bedoeld om er op te
jagen." 308. Volgens Coon verbood de ethiek van de
Tikerarmiut-eskimo's hen op één dag meer dan vier
wolven, veelvraten, vossen of marmotten te strikken. Deze ethiek
stortte echter snel in toen de blanke handelaars arriveerden en de
Tikerarmiut verleidden met handelswaar die zij konden verkrijgen in
ruil voor de pelzen van voornoemde dieren.309
Zodra ze de beschikking kregen
over ijzeren bijlen, begonnen de Siriono de wilde fruitbomen in hun
gebied om te hakken omdat het gemakkelijker was om het fruit te oogsten
door de boom om te hakken dan er in te klimmen. 310
Het is algemeen bekend dat sommige
jager-verzamelaars opzettelijk bosbranden veroorzaakten omdat ze wisten
dat leeggebrande grond meer voor hen geschikte eetbare planten zou
opleveren. 311 Ik vind deze praktijken roekeloos
verwoestend. Men denkt dat prehistorische jager-verzamelaars door
overbejaging de oorzaak waren of in ieder geval bijgedragen hebben aan
het uitsterven van sommige soorten grote zoogdieren, 312 hoewel dat zover ik weet nooit afdoende
bewezen is. Het voorgaande raakt niet eens de kwestie van
natuurbescherming versus roekeloosheid met het milieu van de kant van
de jager-verzamelaars. Het is een vraagstuk dat grondig onderzoek
verdient.
10. Ik kan niet zomaar
generaliseren, omdat ik persoonlijk maar met een paar
anarchoprimitivisten van gedachten gewisseld heb, maar het is duidelijk
dat de opvattingen van ten minste sommige anarchoprimitivisten
ongevoelig zijn voor alle feiten die daarmee in strijd zijn. Je kunt
die mensen wijzen op allerlei feiten van het soort die ik hier
aangevoerd heb en de uitspraken citeren van schrijvers die
daadwerkelijk jager-verzamelaars bezocht hebben in een tijd waarin die
nog betrekkelijk onbedorven waren, maar dan zal de rechtgelovige
anarchoprimitivist toch nog altijd rationalisaties vinden, hoe
geforceerd ook, om alle onaangename feiten niet serieus te nemen en
zijn geloof in de mythe in stand te houden.
Denk ook aan de reactie van
fundamentalistische christenen op elke rationele aanval op hun
opvattingen. Welke feiten er ook aangevoerd worden, de fundamentalist
zal altijd een argument vinden, hoe vergezocht ook, om ze weg te
redeneren en zijn geloof goed te praten in de letterlijke en
woordelijke waarheid van de Bijbel. In feite hangt er rond de
anarchoprimitivist een geur van het vroege christendom. Het
jagende-en-verzamelende Utopia van de anarchoprimitivisten komt overeen
met de Hof van Eden, waarin Adam en Eva een behaaglijk en zondeloos
leven leidden (Genesis 2). De uitvinding van de landbouw en beschaving
komt overeen met de Zondenval: Adam en Eva aten de vrucht van de boom
der kennis (Genesis 3:6), werden uit het Paradijs verdreven (Genesis
3:24) en moesten daarna hun brood verwerven in het zweet huns
aanschijns door de bodem te bewerken (Genesis 3:19, 23). Bovendien
verloren zij daardoor hun gendergelijkheid, omdat Eva ondergeschikt
werd aan haar echtgenoot (Genesis 3:16). De revolutie waarvan de
anarchoprimitivisten hopen dat die de beschaving zal omverwerpen, komt
overeen met de Dag des Oordeels, de dag der verwoesting waarop Babylon
zal vallen (Openbaring 18:2). De terugkeer naar het oorspronkelijke
Utopia komt overeen met de komst van het Koninkrijk Gods, waarin
"geen dood meer zal zijn, noch rouw, noch geklaag, noch
moeite" (Openbaring 21:4).
De hedendaagse activisten die hun
lijf aan geweld blootstellen door deel te nemen aan masochistische
verzetstactieken, zoals zichzelf vastketenen op wegen om de doortocht
van vrachtwagens van houtkapbedrijven te verhinderen, komen overeen met
de christelijke martelaren, de ware gelovigen die "onthoofd waren
om het getuigenis van Jezus en het woord van God" (Openbaring
20:4). Veganisme komt overeen met de dieetbeperkingen van veel
religies, zoals de christelijke vastenperiode. Evenals de
anarchoprimitivisten, benadrukten de vroege christenen het egalitarisme
("Alwie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden,"
Mattheus 23:12) en samen delen ("en aan ieder werd uitgedeeld
naar behoefte," Handelingen 4:35). De geestelijke verwantschap
tussen het anarchoprimitivisme en het vroege christendom voorspelt niet
veel goeds. Zodra keizer Constantijn de christenen in de gelegenheid
stelde om macht te verwerven, zetten ze hun principes overboord en
sindsdien heeft het christendom, vaker wel dan niet, als steunpilaar
gediend voor de gevestigde orde.
11. In het onderhavige artikel ben
ik voornamelijk bezig geweest met het ontzenuwen van de
anarchoprimitivistische mythe en heb daarom de nadruk gelegd op
bepaalde aspecten van primitieve samenlevingen, die vanuit het
standpunt van de huidige waarden als negatief gezien zullen worden.
Maar deze medaille heeft ook een andere kant: Nomadische
jagende-en-verzamelende gemeenschappen vertoonden veel trekken die zeer
aantrekkelijk waren. Het is onder andere aannemelijk dat dergelijke
gemeenschappen betrekkelijk vrij waren van psychische problemen
waardoor de huidige mens geteisterd wordt, zoals chronische stress,
depressies, eet- en slaapstoornissen, enzovoort; dat mensen in
dergelijke gemeenschappen, in bepaalde van cruciaal belang zijnde
opzichten (hoewel niet in alle opzichten) over een veel grotere
persoonlijke autonomie beschikten dan de tegenwoordige mens; en dat
jager-verzamelaars veel tevredener waren met hun manier van leven dan
de tegenwoordige mens met de zijne.
Waarom dat van belang is? Omdat
het laat zien dat chronische stress, angst en frustraties depressie,
enzovoort, niet onvermijdelijk deel uitmaken van het mens-zijn, maar
door de moderne beschaving teweeggebrachte stoornissen zijn. Slavernij
is evenmin een onvermijdelijk deel van het mens-zijn: het voorbeeld van
in ieder geval een aantal nomadische jager-verzamelaars laat zien, dat
echte vrijheid wel mogelijk is. En wat nog belangrijker is: afgezien
van of zij goede of slechte natuurbeschermers waren, waren primitieve
volkeren niet in staat om hun milieu te verwoesten op een manier die
ook maar in de verste verte in de buurt komt van de mate waarin de
tegenwoordige mens dat doet. Primitieven beschikten gewoon niet over de
kracht om zoveel schade aan te richten. Misschien hebben ze wel
roekeloos gebruik gemaakt van vuur en door overbejaging het uitsterven
bewerkstelligd van sommige diersoorten, maar ze wisten niet hoe ze
grote rivieren konden afdammen, het aardoppervlak met duizenden
vierkante kilometers steden en straten konden bedekken, of die grote
hoeveelheden giftige chemicaliën en radioactieve afvalstoffen
konden produceren, waarmee de huidige beschaving de wereld voor eens en
voor altijd dreigt te vernietigen. Evenmin beschikten de primitieven
over middelen om levensgevaarlijke krachten te ontketenen in de vorm
van genetische manipulatie en superintelligente computers die binnen
afzienbare tijd ontwikkeld zullen worden. Dat zijn gevaren die zelfs de
technofielen zelf beangstigen. 313 Ik ben het dus eens met de
anarchoprimitivisten dat de opkomst van de beschaving een grote ramp
was en de Industriële Revolutie zelfs een nog grotere. Verder ben
ik het ermee eens dat een revolutie tegen de huidige tijdgeest en de
beschaving in het algemeen, noodzakelijk is. Maar je kunt geen
doeltreffende revolutionaire beweging opzetten met halfzachte dromers,
luiwammesen en charlatans. Daarvoor heb je vastberaden, praktische en
realistische mensen nodig en dat soort mensen heeft geen behoefte aan
de halfzachte, utopische anarchoprimitivistische mythe.
Slotopmerking
Toen ik dit artikel schreef was ik
net begonnen met het lezen van IIe Band, 1e Teil [Boek 2, deel 1] van Schebesta's Die Bambuti-Pygmäen vom Ituri. Nu ik dat gelezen heb en dankzij de aard van
de discrepanties die ik aangetroffen heb tussen het verslag van
Turnbull en dat van Schebesta, voel ik mij gedwongen serieuze twijfels
te koesteren over de betrouwbaarheid van Turnbulls boek over de
Mbuti-pygmeeën. Ik vermoed nu dat Turnbull zijn beschrijving van
de Mbuti bewust of onbewust tendentieus heeft weergegeven om die
aantrekkelijker te laten lijken voor de huidige linkse intellectuelen
zoals hij zelf. Ik vind het nu echter niet nodig dit artikel zodanig te
herschrijven dat het vertrouwen in Turnbull opgezegd wordt, omdat ik
Turnbull hoofdzakelijk geciteerd heb voor de informatie die de Mbuti in
een onaantrekkelijk daglicht zetten, b.v. door het slaan van hun
vrouwen, vechten en ruzie maken over voedsel. Gezien de aard van
Turnbulls vooringenomenheid, lijkt het veilig, als er dan al sprake van
was, aan te nemen dat hij de mate waarin hij zag dat vrouwen geslagen
worden en er gevochten en geruzied wordt te laag heeft opgegeven. Maar
ik denk dat het alleen billijk is de lezer te waarschuwen dat, waar
Turnbull de Mbuti aantrekkelijke of politiek correcte eigenschappen
toeschrijft, er een zekere mate van scepsis op zijn plaats is. Mijn
dank gaat uit naar een aantal personen die me boeken, artikelen of
andere informatie over primitieve gemeenschappen gestuurd hebben en
zonder hulp van wie het onderhavige artikel niet geschreven had kunnen
worden: Facundo Bermudez, Chris J., Maijorie
Kennedy, Alex Obledo, Patrick Scardo, Kevin Tucker, John Zerzan, en zes
andere mensen die het mogelijk niet op prijs stellen dat hun naam
openlijk vermeld wordt. Maar vooral wil ik de vrouw bedanken van wie ik
hou, die mij meer nuttige informatie heeft verschaft dan wie dan ook,
waaronder twee delen van Paul Schebesta's prachtige boek over de
Mbuti-pygmeeën.
Lijst van geciteerde werken
Vanwege het feit dat ik gevangen
zit en niet rechtstreeks toegang heb tot bibliotheekvoorzieningen, is
de in deze lijst gegeven bibliografische informatie in sommige gevallen
incompleet. Ik denk echter dat dit in de meeste gevallen niet zal
leiden tot enig serieus probleem bij het plaatsen van de geciteerde
werken.
Werken, alfabetisch gerangschikt
naar achternaam van de schrijver
Barclay, Harold B., brief aan de
uitgever, in Anarchy: A
Journal of Desire Armed, voorjaar/zomer
2002, pagina's 70-71. Black, Bob, "Primitive
Affluence", in The
Abolition of Work / Primitive Affluence: Essays against work door Bob Black, Green Anarchist Books, BCM
1715, Londen WC1N3XX. Datum: 1998. Bonvillain, Nancy, Women and Men: Cultural Constructs of Gender,
tweede druk, Prentice
Hall, Upper Saddle River, New Jersey, 1998. Cashdan, Elizabeth, "Hunters
and Gatherers: Economic Behavior in Bands", in Stuart Plattner
(red.), Economic
Anthropology, Stanford
University Press, 1989, pagina's 21-48. Coon, Carleton S., The Hunting Peoples, Little, Brown and Company, Boston, Toronto,
1971. Davidson, H. R. Ellis, Gods and Myths of Northern Europe, Penguin Books, 1990. Debo, Angie, Geronimo: The Man, His Time, His Place, University of Oklahoma Press, 1976. Elkin, A. P., The Australian Aborigines, vierde druk, Anchor Books, Doubleday, Garden
City, New York, 1964. Evans-Pritchard, E. E., The Nuer, Oxford University Press, 1972. Fernald, Merritt Lyndon, en Alfred
Charles Kinsey, Edible Wild
Plants of Eastern North America, Herziene Uitgave, Dover, New York, 1996. Gibbons, Euell, Stalking the Wild Asparagus, Field Guide Edition, David McKay Company, New
York, 1972. Haviland, William A., Cultural Anthropology, negende druk, Harcourt Brace College
Publishers, 1999. Holmberg, Allan R., Nomads of the Long Bow: The Siriono of
Eastern Bolivia, The
Natural History Press, Garden City, New York, 1969. Joy, Bill, "Why the Future
Doesn't Need Us", Wired
magazine, April 2000,
pagina's 238-262. Leach, Douglas Edward, History of Indian-White Relations, Wilcomb E. Washburn, redacteur. Leakey,
Richard E., The Making of
Mankind, E. P. Dutton, New
York, 1981. Marquis, Thomas B. (Tolk), Wooden Leg: A Warrior Who Fought Custer, Bison Books, University of Nebraska Press,
1967. Massola, Aldo, The Aborigines of South-Eastern Australia: As
They Were, Heinemann,
Melbourne, 1971. Mercader, Julio (red.), Under the Canopy: The Archaeology of Tropical
Rain Forests, Rutgers
University Press, 2003. Nietzsche, Friedrich, "The
Antichrist", §55; in Twilight of the Idols / The Antichrist, vertaald door R. J. Hollingdale, Penguin
Classics, 1990. Nitzberg, Julien, "Back to
the Future Primitive" (interview met John Zerzan), Mean magazine. April 2001, pagina's 68, 69,
78. Pfeiffer, John E., The Emergence of Man, Harper & Row, New York, Evanston en
Londen, 1969. Pfeiffer, John E., The Emergence of Society, New York, 1977. Poncins, Gontran de,
Kabloona, Time-Life Books
inc., Alexandria, Virginia,
1980. Rees, Martin, Our Final Century, Heinemann, 2003. Richard, Gladys A., Navaho Religion: A Study of Symbolism, Princeton University Press, 1990. Sahlins, Marshall, Stone Age Economics, Aldine Atherton, 1972. Schebesta, Paul, Die Bambuti-Pygmäen vom Ituri, Institut Royal Colonial Belge, Brussels; I.
Band, 1938; II. Band, T. Teil, 1941. Thomas, Elizabeth Marshall, The Harmless People, Second Vintage Books Edition Random House,
New York, 1989. Turnbull, Colin M., The Forest People, Simon and Schuster, tekst copyright 161,
voorwoord copyright, 1962. Turnbull, Colin M., Wayward Servants: The Two Worlds of the
African Pygmies, The
Natural History Press, Garden City, New York, 1965. Turnbull, Colin M., The Mbuti Pygmies: Change and Adaptation, Harcourt Brace College Publishers, 1983. Vestal, Stanley, Sitting Bull, Champion of the Sioux: A
Biography, University of
Oklahoma Press, 1989. Von Laue, Theodore H., Why Lenin? Why Stalin?, J. B. Lippencott, Co., New York, 1971. Wissler, Clark, Indians of the United States, Herziene Uitgave, Anchor Books, Random House,
New York, 1989. Zerzan, John, "Future
Primitive", in Future
Primitive and Other Essays, door
dezelfde schrijver, 1994 editie. Zerzan, John, "Whose
Future?" in Species
Traitor No.1.
Werken zonder vermelde schrijver
Encyclopedia Americana. Internationale Editie, 1998. The New Encyclopaedia
Britannica. Vijftiende
druk, 2003 (afgekort als Encycl. Brit.). Noot: Exemplaren van de
Encyclopaedia Britannica aangeduid met "vijftiende druk" en
met een copyrightdatum anders dan 2003, zijn niet perse hetzelfde als
de Britannica van 2003.
The Unabomber Manifesto,
Industrial Society and Its Future.
Periodieken
Anarchy: A Journal of Desire
Armed. P. O. Box 3448.
Berkeley CA 94703, U.S.A. Green Anarchy. P. O. Box 11331. Eugene. OR 97440. Mean magazine. Science News. Species Traitor. P. O. Box 835.
Greensburg PA 15601. Time magazine. Wired magazine. Omdat de meeste hier aangehaalde
werken bij herhaling geciteerd worden, worden de citaten in verkorte
vorm weergegeven. Voor bibliografische details, zie de bijgevoegde
Lijst van Geciteerde Werken (p. 167). "Encycl. Brit."
betekent "The New Encyclopaedia Britannica", Vijftiende
druk 2003.
NOTEN:
1 Voorbeeld: "What is 'Green
Anarchy'?", door het Black and Green Network, Green
Anarchy #9, September 2002, pagina 13 ("de werkdag van de
jager-verzamelaar was gewoonlijk niet langer dan drie uur").
2 Sahlins, pagina's 1-39.
3 Bob Black. Primitive Affluence; zie de Lijst van
Geciteerde Werken.
4 Sahlins, pagina 21.
5 Cashdan, Hunters and Gatherers: Economic Behavior in Bands.
6 Ibid., pagina 23.
7 Bob Black. Pagina's 12-13. Cashdan, pagina 23.
8 Cashdan, pagina's 23-24.
9 Ibid., pagina 24.
10 Ibid., pagina's 24-25.
11 Ibid., pagina 26.
12 Poncins, pagina's 11; 126.
13 Schebesta, II. Band, 1. Teil, pagina's 9, 17-20,89, 93-96,
119, 159-160 (mannen vervaardigen werktuigen tijdens hun
"vrije" uren), 170, Bildtafel X (foto van vrouwen met
enorme ladingen brandhout op hun rug).
14 Turnbull, Change and Adaptation, pagina
18; Forest People, pagina 131.
15 Holmberg, pagina's 48-51, 63, 67, 76-77, 82-83, 223, 265.
16 Ibid., pagina's 75-76.
17 Ibid., pagina's 100-101.
18 Ibid., pagina's 63,76,100.
19 Ibid., pagina 223.
20 Ibid., pagina 222.
21 Ibid., pagina 224.
22 Ibid., pagina's 87, 107, 157, 213, 220, 246, 248-49, 254, 268.
23 Cashdan, pagina 23.
24 Sahlins, pagina's 15-17, 38-39.
25 Holmberg, pagina's 107, 222.
26 De wildernis van de Siriono's was niet helemaal ongebaand,
aangezien zij herhaaldelijk dezelfde routes gebruikten. Holmberg,
pagina 105. Hoe weinig overeenkomst die paden vertoonden met de
goedverzorgde paden in onze staatsbossen kan opgemaakt worden uit het
feit dat ze "nauwelijks zichtbaar" waren (pagina 51),
"nooit vrijgemaakt werden" (pagina 105), en "voor
niet-ingewijden onmogelijk te volgen waren" (pagina 106).
27 Holmberg, pagina 249.
28 Ibid., pagina 157.
29 Ibid., pagina's 65, 249.
30 Ibid., pagina 65.
31 Er was niets uitzonderlijks aan de jacht- en verzamelactiviteiten
van de Siriono. B.v.: "De Bosjesmannen hadden het spoor van het
wildebeest gevolgd door doornstruiken en de dorre
woestijn…" Thomas. pagina 198. "De mannen hadden het
spoor van de buffel drie dagen lang gevolgd…" Ibid.,
pagina 190. Hoe hard het leven was van de Eskimo kan opgemaakt worden
uit Poncins boek Kabloona. Zie ook de verhalen van Wooden Leg, een
Noordelijke Cheyenne-indiaan, over de jachttochten (uitputting,
sneeuwblindheid, bevroren voeten). Marquis. pagina's 8-9.
32 Holmberg, pagina 65.
33 Dit argument wordt bijvoorbeeld aangevoerd door Haviland, pagina
167.
34 Fernald en Kinsey, pagina 149.
35 Ibid., pagina 148. Gibbons, pagina 217.
36 Voorbeelden daarvan in Fernald en Kinsey, passim.
37 Gibbons, hoofdstuk met de titel "The Proof of the
Pudding".
38 Coon, pagina's 36. 179-180. 226, 228, 230, 262.
39 Cashdan, pagina 22. Coon, pagina's 268-69, 390; zie ook pagina
253.
40 Voor hun vaardigheid zie b.v. Poncins, pagina's 14-15, 38-39,
160, 209-210; Schebesta, II. Band, 1. Teil, pagina 7; Holmberg,
pagina's 120-21, 275; Coon, pagina's 14, 49, 75, 82-83.
41 Dit is enigszins een oversimplificatie, aangezien opgelegd gezag en
het geven van bevelen niet onbekend waren onder nomadische
jager-verzamelaars, maar over het algemeen was er in dergelijke
gemeenschappen sprake van een grote persoonlijke autonomie, zoals
blijkt uit de in dit artikel aangehaalde werken. Zie b.v. Turnbull, Forest
People, pagina 83; Poncins, pagina 174.
42 Nomadische jager-verzamelaars leefden doorgaans in groepen,
bestaande uit 30 tot 130 individuen, waaronder kinderen en baby's
en in veel gevallen verdeelden deze groepen zich in nog kleinere
groepjes. Coon, pagina 191. Cashdan, pagina 21. Siriono gingen vaak
alleen of met zijn tweeën op jacht; de maximumgrootte van
jagersgroep was zes tot zeven man. Holmberg, pagina 51.
Efe-pygmeeën jaagden gewoonlijk in groepjes van twee tot vier.
Coon, pagina 88.
43 Ik bewaar de bespreking van stress voor een andere gelegenheid, maar
zie b.v. Poncins, pagina's 212-13, 273. 292. Schebesta, II. Band.
T. Teil, pagina 18, schrijft: "De activiteiten van de
jager-verzamelaar kennen haast, noch kwellende zorgen over het
dagelijkse brood."
44 Holmberg, pagina 101.
45 Vóór de domesticatie/landbouw bestond het leven in
feite uit nietsdoen….geslachtsgelijkheid." Zerzan, Future
Primitive, pagina 16.
46 "Tot amper 10.000 jaar geleden.......leefden mensen met
handhaving van een egalitaire zedelijke instelling met overvloedige
vrije tijd en gelijkheid van geslachtsrollen." Zerzan,
"Whose Future?", Species Traitor No 1. De
pagina's in deze publicatie zijn niet genummerd.
47 Thomas, pagina's 11, 284-87.
48 Encycl. Brit., Deel 22, artikel "Languages of the
World," paragraaf "African Languages", subparagraaf
"Khoisan Languages", pagina's 757-760.
49 Bonvillain, pagina 21.
50 Ibid., pagina 24.
51 Ibid., pagina 21.
52 Ibid., pagina's 21-22.
53 Ibid., pagina 22.
54 Ibid., pagina 23.
55 Ibid., pagina's 21-22.
56 Turnbull, Wayward Servants, pagina 270.
57 Turnbull, Forest People, pagina 154.
58 Turnbull, Wayward Servants, pagina 287.
59 Turnbull, Forest People, pagina 205.
60 Turnbull, Wayward Servants, pagina 211.
61 Ibid., pagina 192.
62 Turnbull, Forest People, pagina 204.
63 Ibid., pagina's 207-08.
64 Ibid., pagina 208.
65 Ibid., pagina 122.
66 Turnbull, Wayward Servants, pagina's 288-89. Forest
People, pagina 265.
67 Turnbull, Forest People, pagina's 115-16.
68 Turnbull. Wayward Servants, pagina 137.
69 "Ik ken geen enkel geval van verkrachting….."
Turnbull, Wayward Servants, pagina 121. Ik kan een
duidelijke tegenstrijdigheid aanwijzen tussen deze bewering en de net
geciteerde passage, alleen maar door aan te nemen dat Turnbull, omdat
hij schreef voordat het begrip "verkrachting tijdens
afspraakje" in zwang was gekomen, hij die gedwongen
geslachtsgemeenschap in de elimahut, onder de door hem
beschreven omstandigheden, niet als een echte verkrachting zag. Vandaar
dat hij, als hij zegt dat hij niet op de hoogte is van verkrachting bij
de Mbuti, waarschijnlijk verwees naar iets dat min of meer overeenkomt
met wat wij "straatverkrachting" noemen in tegenstelling
tot "verkrachting tijdens afspraakje."
70 Turnbull, Wayward Servants, pagina 189.
Turnbull is echter misschien inconsequent wat dit betreft. Zie de
passage die ik zojuist geciteerd heb over Amabosu die zijn vrouw in het
gezicht slaat en Ekianga's reactie.
71 Ibid., pagina's 287-89.
72 In Wayward Servants en Forest People wemelt
het van talrijke voorbeelden.
73 Holmberg, pagina 125.
74 Ibid., pagina 129.
75 Ibid., pagina 147.
76 Ibid., pagina 163.
77 Ibid., pagina 202.
78 Ibid., pagina 148.
79 Ibid., pagina 128.
80 Ibid., pagina 147.
81 Bonvillain, pagina 295.
82 Ibid., pagina's 38-45.
83 Poncins, pagina's 113-14, 126.
84 Ibid., pagina's 198. Zie ook pagina 117.
85 Ibid., pagina's 114-15.
86 Ibid., pagina 126.
87 Ibid., pagina 113.
88 Ibid., pagina's 112-13. Zie ook Coon, pagina 223 ("vaak
zeggen de vrouwen dat ze dit niet op prijs stellen").
89 Elkin, pagina's 132-33. Massola, pagina 73.
90 Massola, pagina's 74, 76.
91 Ibid., pagina 75. Elkin, pagina's 133-34.
92 Massola, pagina 76.
93 Elkin, pagina 136. Massola, pagina's 73, 75. Coon,
pagina's 260-61.
94 Massola, pagina's 75-76.
95 Ibid., pagina's 76-77.
96 Elkin, pagina's 135, 137-38.
97 Ibid., pagina 138.
98 Ibid., pagina 138 (voetnoot 12).
99 Coon, pagina's 105, 217, 253.
100 Massola, pagina 78.
101 Encycl. Brit., Deel 14, artikel "Australia", pagina
437.
102 Ibid.
103 Coon, pagina's 253, 255.
104 Massola, pagina 77.
105 Coon, pagina's 105, 217.
106 Ibid., pagina 215.
107 Ibid., pagina 336.
108 Ibid., pagina 252.
109 Thomas, pagina's 262-303.
110 Harold B. Barclay, brief aan de uitgever, Anarchy: A Journal
of Desire Armed, Voorjaar/Zomer 2002, pagina's 70-71.
111 Ibid.
112 Cashdan, pagina 21.
113 De door Poncins beschreven Eskimo's maakten tot op zekere
hoogte gebruik van geweren, maar dat waren niet hun belangrijkste
middelen om zich voedsel te verschaffen; en ze hadden geen motorboten
of sneeuwscooters.
114 Coon, pagina 276.
115 Haviland, pagina 168 ("sommige Bosjesmannen uit Zuid-Afrika
zijn ooit boer geweest en andere nomadische herders").
116 Ibid., pagina 167. Cashdan, pagina's 43-44.
117 Thomas, pagina 94.
118 Pfeiffer. Emergence of Man, pagina's 345-46.
Pfeiffer is geen betrouwbare informatiebron, maar iedereen die toegang
heeft tot goede bibliotheekvoorzieningen kan zelf de werken van Richard
Lee raadplegen.
119 Thomas, pagina 284.
120 Turnbull. Forest People, pagina's 20, 21, 27 &
ongenummerde informatiepagina's aan het eind van het boek.
121 Schebesta, 1. Band, pagina's 37, 46, 48.
122 Ibid., pagina 404.
123 Ibid., pagina's 141-42.
124 Ibid., passim, e.g., 1. Band, pagina 87; II. Band, 1. Teil, pagina
11.
125 Ibid., 1. Band, pagina 92.
126 Turnbull. Wayward Servants, pagina 16. Zie ook
pagina's 88-89.
127 Poncins, pagina's 161-62.
128 Coen, pagina's 58-59.
129 Holmberg, pagina 69. De Bosjesmannen van Richard Lee's hadden
honden. Sahlins "The Original Affluent
Society". Ook de Mbuti. Turnbull. Forest People, pagina
101. Schebesta, II. Band. 1. Teil, pagina's 89-93.
130 Lauriston Sharp, in Holmberg, pagina xii.
131 Holmberg, pagina's xx-xxii, 1-3.
132 Ibid., pagina 26.
133 Ibid., pagina xxiii.
134 Ibid., pagina's 25-26.
135 Ibid., pagina 121.
136 Ibid., pagina 10.
137 Ibid., pagina xii.
138 Zie Ibid., pagina's 207, 225-26, "De belangrijkste
aandoeningen waarvan de Siriono slachtoffer zijn, zijn malaria,
dysenterie, mijnworm en huidaandoeningen," pagina 226. Malaria
werd waarschijnlijk door Europeanen naar de Amerika's gebracht.
Encycl. Brit., Vol. 7. artikel "malaria", pagina 725.
139 Leakey, pagina 201 (onderschrift kaart).
140 Coon, pagina's 25 (voetnoot), 67.
141 Encycl. Brit.. Vol. 14, artikel "Australia", pagina
434.
142 Haviland, pagina 173.
143 Ibid.
144 Ibid., pagina 395.
145 Elkin, pagina's 130-38.
146 Brieven van de schrijver aan John Zerzan: 2/13/03. pagina 2;
3/16/03; 5/2/3, pagina's 5-6; 4/18/04.
pagina 1.
147 Brieven van John Zerzan aan de schrijver: 3/2/03; 3/18/03; 3/26/03;
5/1203; 4/28/04; 5/22/04. Het enige dat Zerzan in zijn brief schrijft
en ik de moeite waard vind om te beantwoorden is zijn bewering dat de
bronnen die ik geciteerd had "uit de tijd" waren (Brief aan
de schrijver, 5/22/04, pagina 2). Hij leverde geen verklaring voor die
bewering. Als een voormalig geschiedenisstudent zou Zerzan moeten
beseffen hoe belangrijk het is om zo mogelijk terug te grijpen naar de
primaire bronnen. In de huidige context betekent dat teruggaan tot de
ooggetuigenverklaringen gebaseerd op bestudering van
jager-verzamelaarsgemeenschappen, in een tijd waarin die nog
betrekkelijk onbedorven waren. Maar er zijn al ten minste dertig jaar
geen onbedorven primitieve volkeren meer. Vandaar dat alle
oorspronkelijke bronnen die bruikbaar zijn voor de huidige doeleinden
tot minstens dertig jaar geleden moeten teruggrijpen (d.w.z.
vóór 1975) en doorgaans meer dan dat. Het is juist dat ik
hier en in mijn brieven aan Zerzan niet alleen gesteund heb op primaire
maar ook op secundaire bronnen, watt e wijten is aan het feit dat mijn
opsluiting mijn toegang beperkt tot primaire bronnen. Maar Zerzan
leverde hoe dan ook geen bewijsmateriaal waarmee de informatie die ik
citeerde uit secundaire bronnen (of uit primaire bronnen) ontkracht kon
worden. Evenmin heeft ook maar één van de meer recente
bronnen die ik heb gezien, iets opgeleverd dat de betreffende
informatie kon ontzenuwen. Meestal negeren ze dat soort informatie,
alsof die niet bestaat. Het hele onderwerp wordt onder het tapijt
geveegd.
148 Brief van de schrijver aan John Zerzan, 5/11/04. Brief
van John Zerzan aan de schrijver, 5/20/04.
149 Pfeiffer, Emergence of Society, pagina 464? Ik kan niet
met zekerheid het paginanummer geven, omdat het "afgeknipt"
was van de fotokopie die Zerzan me stuurde.
150 Bonvillain, pagina 294. De fotokopie die Zerzan mij
stuurde was echter uit de uitgave uit 1995 van het boek, waarin
dezelfde zin staat op pagina 271.
151 Brief van John Zerzan aan de schrijver, 3/2/03 (voetnoot).
152 Brief van de schrijver aan John Zerzan, 5/2/03, pagina's 5-6.
153 Zerzan, Future Primitive and Others Essays.
154 Brief van de schrijver aan John Zerzan. 4/18/04, pagina 1.
155 Zerzan, "Future Primitive", pagina 32.
156 Ibid., pagina 33.
157 Thomas, pagina's 156-57.
158 Schebesta, 1. Band, pagina 203.
159 Zerzan. "Future Primitive", pagina 36.
160 Turnbull, Wayward Servants, pagina 138 & voetnoot 2.
161 Turnbull, Wayward Servants, pagina 206.
162 Zerzan, "Future Primitive", pagina 26. In een interview
met Julien Nitzberg, in het Mean magazine.
van april 2001, pagina 69, zei Zerzan: "Freud... geloofde dat
vóór de taal bestond, de mensen heel telepathisch
waren." In mijn brief aan hem van 5/2/03, pagina 6, vroeg ik
Zerzan mij de plaats aan te wijzen in de werken van Freud, waar hij dat
beweerd had, maar Zerzan heft die vraag nooit beantwoord.
163 Zerzan, "Future Primitive". pagina 15.
164 Brief van de schrijver aan John Zerzan. 4/18/04, pagina 6.
165 Brief van John Zerzan aan de schrijver. 4/28/04.
166 Zerzan stuurde me met zijn brief van 3/2/03 een fotokopie van
Bonvillains boek. In "Future Primitive", pagina's 34,
36, citeert Zerzan "Turnbull (1962)" en "Turnbull
(1965)". Dat slaat waarschijnlijk op Forest People en Wayward
Servants. In "Future Primitive", pagina 33. haalt
Zerzan ook het boek aan van Elisabeth Thomas; toch vergeet hij
gemakshalve de uitspraken van Elisabeth Thomas over bevallingen, als
hij beweert (op dezelfde pagina van "Future Primitive") dat
onder jager-verzamelaars bevallingen "probleem- en
pijnlooos" verlopen.
167 Nietzsche, pagina 186.
168 Encycl. Brit. Vol. 26, artikel "Propaganda" pagina 176.
169 Brief van de uitgever van Species Traitor aan de
schrijver, 417 /03, pagina 6.
170 Elkin, pagina's 130-38.
171 Coon, pagina 172.
172 Ibid., pagina 75.
173 Ibid., pagina's 243-44.
174 Massola, pagina 77.
175 Poncins, pagina's 11-120, 125,162-65, 237-38, 244.
176 Encycl. Brit., Deel 28. artikel "Spain", pagina 18.
177 Afgezien van infanticide, zijn Schebesta en Turnbull het erover
eens dat wanneer er een tweeling geboren wordt maar een van de twee
mocht blijven leven. Schebesta, 1. Band, pagina 138. Turnbull, Wayward
Servants, pagina 130. Schebesta verklaart verder (zelfde
bladzijde) dat kinderen met een aangeboren afwijking uit de weg geruimd
warden. Turnbull maakt echter melding van een meisje dat geboren was
met een "zieke heup" maar mocht blijven leven. Turnbull, Forest
People, pagina 265. Schebesta, II. Band I. Teil, pagina's
274, 277, geeft aan dat overtredingen en diefstal tot dodelijk geweld
konden leiden, maar Turnbull maakt van dergelijke zaken geen melding.
178 Holmberg, pagina's 126-27, 157, 209-210.
179 Ibid., pagina 157.
180 Ibid., pagina's 11, 158-59.
181 Ibid., pagina's 114, 159.
182 Ibid., pagina 152.
183 Thomas, pagina's 284-87.
184 Haviland, pagina's 77, 78.
185 Het is algemeen bekend dat prairiewolven en in ieder geval sommige
berensoorten zowel jagen als aaseten. Voor leeuwen, marters, vossen,
jakhalzen, hyena's, wasberen, Komodovaranen en gieren, zie
Encycl. Brit., Deel 4, pagina 910; Deel 6, pagina's 196, 454,
945; Deel. 7, pagina's 383, 884; Deel 9, pagina 876; Deel. 12,
pagina 439; Deel 17, pagina 449; Deel. 23, pagina 421. Voor wolven en
veelvraten, zie Encycopedia Americana, Internationale
Editie, 1998, Deel 29, pagina's 94-95, 102.
186 Zie b.v., Time magazine, 8/19/02, pagina 56.
187 Encycl. Brit., Vol. 23, artikel "Mammals",
pagina's 436, 449-450.
188 "Sibling Desperado", Science News, Deel.
163, februari 15, 2003.
189 Encycl. Brit., Deel 6, artikel "Komodo dragon", pagina
945.
190 Ibid., Deel 17, artikel "Dinosaurs", pagina 319.
191 Ibid., Deel 6, artikel "Krapina remains",
pagina's 98 1-82; Deel 26, artikel "Prehistoric Peoples
and Cultures", pagina 66.
192 Hier een paar voorbeelden die de politiek-correcte strekking
weergeven van Turnbulls latere werk: In 1983 schreef Turnbull dat hij
bezwaar had tegen het word "pygmee" omdat het
"uitnodigt tot de aanname dat lengte een belangrijke factor is,
terwijl het in Inturi opmerkelijk onbetekenend is voor zowel de Mbuti
als hun buren, de langere Afrikanen die om hen heen wonen." Change
and Adaptation, eerste pagina van de Inleiding. Maar 21 jaar
eerder had Turnbull geschreven: "Het feit dat zij [de Mbuti]
gemiddeld minder dan viereneenhalve voet lang zijn is voor hen, hun
langere buren, van geen belang. Wie hen uitlachen omdat ze zo klein
zijn, zijn even lomp als olifanten, Forest People, pagina
14. "Zij [een bepaalde groep pygmeeën] hadden medelijden met
me vanwege mijn lengte, dat mij zo lomp maakte," Ibid., pagina
239. Turnbull beweerde in 1983 ook dat de Mbuti zich nooit verzet
hadden tegen het binnenvallen in hun woud door de langere Afrikanen, Change
and Adaptation, pagina 20. Maar Schebesta, 1. Band,
pagina's 81-84, maakte melding van mondelinge overleveringen
volgens welke veel Mbuti daadwerkelijk gevochten hadden met de
dorpelingen en zo doeltreffend dat zij hen ergens in de eerste helft
van de negentiende eeuw geheel verdreven hadden uit het oostelijk deel
van het oerwoud. Mondelinge overleveringen zijn onbetrouwbaar, maar
deze verhalen waren zo wijdverbreid dat ze met enige waarschijnlijkheid
aangeven dat er een dergelijk gevecht had plaatsgevonden. Turnbull
verklaarde niet hoe hij wist dat deze overleveringen onjuist waren en
dat de Mbuti niet gevochten hadden. Turnbull was op de hoogte van het
werk van Schebesta. Zie b.v. Forest People, pagina 20.
193 Turnbull, Change and Adaptation, pagina 44.
194 Ibid., pagina 154.
195 Ibid., pagina 158.
196 Turnbull maakt melding van daadwerkelijke gevechten in Forest
People, pagina's 110, 122-23, en in Wayward Servants, pagina's
188, 191, 201, 205, 206, 212.
197 Turnbull, Forest People, pagina's 33, 107, 110; Wayward
Servants, pagina's 105,106,113, 157, 212, 216.
198 Turnbull, maakt melding van afgunst in Wayward Servants, pagina's
103, 118,157.
199 Turnbull, Wayward Servants, pagina 206.
200 Turnbull, Forest People, pagina 107; Wayward
Servants, pagina's 157, 191,198, 201.
201 Turnbull, Wayward Servants, pagina 183.
202 Evans-Pritchard, pagina 90. Davidson, pagina's 10, 205.
Reichard, pagina's xviii, xxi, xxxvii. Debo, pagina 71. Wissler,
pagina 287. Holmberg, pagina's 151, 259, 270 (voetnoot 5).
Encycl. Brit., Vol. 2, artikel "Carib", pagina 866; Deel
13, artikel "American Peoples, Native", pagina 380.
203 Holmberg, pagina's 259-260.
204 Ibid., pagina's 93, 102, 224-26, 228, 256-57, 259, 270
(voetnoot 5).
205 Leach, pagina 130.
206 Marquis, pagina's 119-122.
207 Vestal, pagina 60.
208 Ibid., pagina 179.
209 Encycl. Brit., Deel 13, artikel "American Peoples,
Native", pagina's 351-52, 360.
210 Massola, pagina 72.
211 Encycl. Brit.. Deel 13, artikel "American Peoples,
Native," pagina's 384, 386.
212 Reichard, pagina xxxix.
213 Evans-Pritchard, pagina's 90, 181-83.
214 Holmberg, pagina 153.
215 Ibid., pagina's 126-27, 141, 154.
216 Coon, pagina's 260-61.
217 Poncins, pagina's 125, 244.
218 Schebesta, II. Band, T. Teil, pagina 241.
219 Massola, pagina's 78-80.
220 Wissler, pagina's 223, 304.
221 Reichard, pagina 265.
222 Encycl. Brit., Deel 13, artikel "American Peoples,
Native", pagina 381.
223 Marquis, pagina 39.
224 Ibid., pagina's 64, 66,120, 277.
225 Leakey, pagina 107.
226 Coon, pagina's 176-77. Cashdan, pagina's 37-38, wijst
op "correcte" of "formele" regels bij het delen
van vlees bij de Australische Aboriginals, Mbuti-pygmeeën en
!Kung-bosjesmannen.
227 Richard B. Lee, geciteerd door Bonvillain, pagina 20.
228 Coon, pagina 125.
229 Holmberg, pagina's 79-81.
230 Ibid., pagina's 87-89, 154-56.
231 Ibid., pagina's 154-55.
232 Ibid., pagina 151.
233 Cashdan, pagina 37. Turnbull, Forest People, pagina's
96-97. Schebesta, II. Band, T. Teil, pagina's
96, 97.
234 Turnbull, Forest People, pagina 107.
235 Turnbull, Wayward Servants, pagina's 157-58.
Schebesta, II. Band, T. Teil, pagina 97, maakt melding van een hevige
ruzie over het verdelen van vlees dat "bijna tot bloedvergieten
leidde."
236 Turnbull, Wayward Servants, pagina 120.
237 Ibid., pagina 198.
238 Coon, pagina 176. Cashdan, pagina 38. Bonvillain, pagina 20.
Turnbull, Wayward Servants, pagina 167. Encycl. Brit., Deel 14, artikel
"Australia", pagina 438.
239 Cashdan, pagina 28. Coon, pagina's 72-73. Bonvillain, pagina
20. Encycl. Brit., Deel 14, artikel
"Australia", pagina 438. Turnbull onderschat in Wayward
Servants, pagina 178, mogelijk het belang van plantaardig voedsel
in het dieet van de Mbuti ("jagen en verzamelen zijn even
belangrijk voor het levensonderhoud"). Volgens Schebesta, 1.
Band, pagina's 70-71, 198; II. Band, T. Teil, pagina's 11,
13-14, voedde de Mbuti zich voornamelijk met plantaardige producten.
Hoogstens 30% van hun dieet bestond uit dierlijke producten en van die
30% bestond een aanzienlijk deel niet uit vlees maar uit voedsel zoals
slangen en sprinkhanen die als groenten verzameld werden en waarop niet
gejaagd werd.
240 Coon, pagina 176.
241 Marquis, pagina 159.
242 Evans-Pritchard, pagina 90.
243 Poncins, pagina's78-79.
244 Ibid., pagina 121.
245 Turnbull, Wayward and Servants, b.v.., pagina 105.
246 Ibid., pagina's 199-200 (voetnoot 5).
247 Ibid., pagina 113.
248 Ibid., pagina 153.
249 Poncins, pagina 237.
250 Coon, pagina 260.
251 Van Laue, pagina 202.
252 Voor een bespreking van dit en sommige andere psychologische
onderwerpen die in deze paragraaf ter sprake komen, zie het Unabomber
Manifesto, "Industrial Society and Its Future", de
paragrafen 6-32, 213-230.
253 "The Forgotten Language Among Humans and Nature", Species
Traitor, Nr. 2, Winter 2002. De pagina's in deze publicatie
zijn ongenummerd.
254 Holmberg, pagina 249. Zie ook pagina's 61, 117, 260.
255 Turnbull, Forest People, pagina's 35, 58, 79, 179;
Wayward Servants. pagina's 165, 168. Schebesta.
1. Band. pagina 68, Coon. pagina 71.
256 Coon, pagina 156.
257 Ibid., pagina's 156, 158, 196.
258 Turnbull, Change and Adaptation, pagina 20; Wayward
Servants, pagina 164. Schebesta, II. Band, 1. Teil,
pagina's 107-111, beschrijft nog andere wrede methoden om
olifanten te doden.
259 Thomas, pagina's 94. 190.
260 Wissler, pagina's 14. 270. Coon, pagina 88.
261 Marquis, pagina 88.
262 Turnbull, Forest People, pagina 101. Schebesta. II.
Band, 1, Teil, pagina 90, vermeldt ook dat de Mbuti hun jachthonden
schopten.
263 Turnbull, Wayward Servants, pagina 161.
264 Poncins, pagina's 29, 30, 49, 189, 196, 198-99, 212, 216.
265 Holmberg, pagina's 69-70, 208.
266 Coon, pagina 119.
267 Ibid.
268 Wissler, pagina's 124, 304-06.
269 Holmberg, pagina's 111, 195.
270 Turnbull, Forest People, pagina's 14, 33.
Schebesta. 1. Band, passim, e.g., pagina's 107, 181-84, 355
271 Turnbull, Forest People, pagina's 47, 120, 167; Wayward
Servants. pagina's 61, 82; Change and Adaptation, pagina 92.
272 Turnbull, Forest People. pagina's 47, 234.
273 Schebesta, T. Band, pagina's 106-07, 137.
274 Ibid., pagina 107.
275 Ibid., pagina 108.
276 Ibid., pagina 110.
277 Wissler, pagina 221. Zie ook Poncins, pagina 165 (Eskimo doodt twee
Indianen), en Encycl. Brit., Deel 13, artikel "American Peoples,
Native", pagina 360 (subarctische Indianen bevechten
Eskimo's).
278 Thomas, pagina 87.
279 Turnbull, Wayward Servants, pagina 122.
280 Brief aan de schrijver van de uitgever van Species Traitor, 4/7
/03, pagina 7.
281 Coon, pagina's 191-95.
282 Ibid., pagina 194.
283 Thomas, pagina's 10, 82-83. Zie ook Cashdan, pagina 41.
284 Cashdan, pagina 41. Zie ook Coon, pagina 198.
285 Coon, pagina 27.
286 Ibid., pagina 168.
287 Schebesta, II. Band, 1. Teil, pagina's 14, 21-22, 275-76.
288 Cashdan, pagina 40. Zie ook ibid., pagina 37, en Schebesta, II.
Band, 1. Teil, pagina's 276-78.
289 Turnbull, Wayward Servants, pagina 199 (voetnoot 5).
290 Zie Coon, pagina 268. Schebesta, II. Band, 1. Teil, pagina's
8, 18, opmerking over het ontbreken bij de Mbuti van belangstelling
voor het vergaren van bezittingen.
291 Zie Coon, pagina's 57-67.
292 Turnbull, Wayward Servants, pagina 14.
293 Ibid., pagina 181.
294 Ibid., pagina 228.
295 Turnbull, Forest People, pagina's 110, 125; Wayward
Servants, pagina's 27, 28, 42, 178-181, 183, 187, 256, 274,
294, 300. Schebesta, II. Band, 1. Teil, pagina 8, zegt dat de Mbuti ook
maar enige neiging tot overheersing misten (Herrschsucht).
296 Encycl. Brit., Deel 13, artikel "American Peoples,
Native", pagina 360.
297 Holmberg, pagina's 148-49.
298 Thomas, pagina 10.
299 Coon, pagina 238.
300 Bonvillain, pagina's 20-21.
301 Coon, pagina 210.
302 Thomas, b.v., pagina's 146-47, 199.
303 Coon, pagina 253.
304 Ibid., pagina 251.
305 Schebesta. 1. Band, pagina 106.
306 Turnbull, Wayward Servants, pagina 161.
307 Turnbull, Change and Adaptation, pagina 18.
308 Turnbull, Forest People, pagina 250.
309 Coon, pagina 104.
310 Holmberg, pagina's 63-64, 268.
311 B.v. Encycl. Brit., Deel 14, artikel "Biosphere",
pagina's 1191.1197; Mercader, pagina's 2, 235, 238, 241,
282, 306, 309. Over ander roekeloos gebruik van vuur, zie Coon, pagina
6.
312 Mercader, pagina 233. Encycl. Brit., Deel 14, artikel
"Biosphere", pagina's 1159, 1196; Deel 23, artikel
"Mammals", pagina's 435, 448.
313 Zie Bill Joy, "Why the Future Doesn't Need Us", Wired
magazine. April 2000; en Our Final Century, door
de Britse Koninklijke Astronoom, Sir Martin Rees.
THE
ANARCIST LIRARY
ANTI-COPYRIGHT
Maart
11, 2011
Ted
Kaczynski
The
Truth About Primitive Life: A Critique of Anarcho-primitivism.
2008
Over het idealiseren van het verleden:
<!doctype
html public
"-//w3c//dtd html 4.0 transitional//en">
Uit het paradijs verdreven
Ons verlangen onze vakantie
door te brengen in een aards paradijs heeft een hel geschapen voor
diegenen die wij buitensluiten
George Monbiot
Dinsdag 5 Augustus, 2003 The
Guardian
Het is ongetwijfeld een van de meest onbeschaamde vluchten
uit de werkelijkheid ooit geschilderd. "Het korenveld" van
John Constable - voltooid in 1826, dat nu op de nieuwe tentoonstelling
van The National Gallery, "Het Paradijs" hangt - roept
midden in The Enclosure Movement (beweging waarbij gemeenschappelijk
land tot privébezit werd veranderd), een feilloze landelijke
harmonie op. Net toen de gebruikers van de gemeenschappelijk gronden
van hun land verdreven werden, hun oogsten vernield, hun huizen
afgebroken en de dissidenten gedeporteerd of opgehangen werden, toverde
Constable het uiteindelijke Engelse Arcadië tevoorschijn. Een hond
leidt een schapenkudde de donkere schaduw van een dag in Augustus
binnen. Een blozende boerenjongen drinkt uit een blinkende beek, zijn
ezel achter hem. Op de achtergrond, omzoomd door grote iepen, werken
mannen met hoeden en halsdoeken in een korenveld. Voorbij hen glanst
een riviertje door de grazige weiden. Een kerk rijst op boven de bomen
om de gelukkige bewoners en hun bestaande Hof van Eden te zegenen.
Temidden van een landelijke hel, verzint Constable zijn hemel. Het is
een fonkelende leugen, en wij moeten ons er niet over verbazen dat we
in de catalogus van de galerij lezen dat dit "een van de
lievelings-schilderijen van het land en ontelbare malen gereproduceerd
is en in ontelbare huizen hangt". Wat Constable gedaan heeft is
wat menselijke wezens altijd gedaan hebben en waar ze tegenwoordig nog
steeds mee doorgaan. Wij roepen, geconfronteerd met wreedheden, een
wonder van vóór de Zondeval op. Wij construeren uit de
menselijke hel onze Paradijzen, echt of ingebeeld. De keuze van het
tijdstip van de tentoonstelling is goed omdat we in dit seizoen onze
huizen verlaten op zoek naar het paradijs. Door dat te doen maken wij
andere mensen ongelukkig. Het is niet alleen het geluid waarmee we hun
levens vullen terwijl wij onze eigen rust najagen. Teneinde een Hof van
Eden te scheppen waarin wij ons in onschuld en naaktheid vermaken,
moeten we eerst anderen opdragen de bewoners ervan uit de weg te
ruimen. Net als Constable zijn wij er bedreven in deze waarheid voor
onszelf te verbergen. De Yosemite vallei in Californië werd door
Abraham Lincoln tot de eerste openbare wildernis ter wereld bestemd.
Zoals de historicus Simon Schama vermeldt: "De schitterende
graslanden die op de eerste bejubelaars de indruk maakte van een
oorspronkelijke Hof van Eden was in feite het resultaat van een te vuur
en te zwaard opruimen van de Ahwahneechee-indianen (Miwok-stam) die het
bewoonden". De eerste blanken die de vallei binnentrokken waren
soldaten om hen af te slachten. De Hof van Eden werd dus, als het
tegenovergestelde van het bijbelse verhaal, gerealiseerd door de
verdrijving van de mens. De kolonisten herdefiniëerden de door de
Ahwanheechees beheerde woonplaats als wildernis met het doel zowel een
tijdelijke als spirituele heerschappij te vestigen. Amerika's Hof
van Eden is met andere woorden eigenlijk zijn Kanaän, het land van
melk en honing, wier inheemse bevolking eerst uitgeroeid moest worden
voor de indringers het als hun geboorterecht konden opeisen. De
Mozaïsche leer van het terra nullius (de inwoners hebben geen
wettelijk recht op hun land), die de uitverkorenen van de Heer toestond
"Moab's slapen te verbrijzelen en alle zonen van Seth te
verpletteren" (Numeri24:17) is de basis-geloofsbelijdenis van de
veroveraar overal ter wereld geworden. Het zet zich voort bij het
aankondigen van de bezettingen in het moderne Israël, dat nu
tracht zichzelf in een ommuurde Hof te veranderen; het blijft nog
steeds het richtsnoer voor de onteigeningen waarop veel van de
wereldwijde toeristenindustrie is gebaseerd. In de tweede helft van de
twintigste eeuw , toen de kosten van het internationale transport
daalden, ontdekte regeringen een krachtige financiële prikkel om
van de landen van de armen een paradijs voor de rijken te maken. Heel
het oosten en zuiden van Afrika, het meest vruchtbare land van de
nomaden en jagers-verzamelaars, werden tot "oorspronkelijke
wildernis" verklaard. De bewoners werden buitengesloten; slechts
diegenen die konden betalen werd toegestaan de hemel te betreden.
Je kunt op de website van het
Ministerie van Tourisme van Kenya onder de kop "Wilderness"
lezen over het Masai Mara-reservaat. Het leert je dat de
oorspronkelijke bevolking, de Masai, "zichzelf evenzeer als deel
van het leven van het land beschouwen als dat het land deel is van hun
leven. Traditioneel jagen de Masai zelden en in harmonie met hun
omgeving leven is een belangrijk bestanddeel van hun geloof". Wat
het niet vertelt is dat de Masai uit de "wildernis" waarin
zij in harmonie met de flora en fauna leefden, verdreven zijn, omdat de
toeristen niet verwachtten hen daar aan te treffen.
De regering van Botswana heeft
net de verdrijving van de Gana- en de Gwi-Bosjesmannen uit het Centrale
Kalahari-wildreservaat voltooid, op grond van het feit dat hun jacht en
verzamelen "obsoleet" geworden is en dat hun aanwezigheid
niet langer te rijmen valt met "het beschermen van de natuurlijke
rijkdommen van het wildleven."
Om van hen af te komen, zo
heeft Survival International (Internationale organisatie ter
ondersteuning van inheemse volkeren) aangetoond, heeft het hun
watervoorziening afgesloten, en hen belastingen en boetes opgelegd,
geslagen en mishandeld.
Bosjesmannen hebben daar
ongeveer 20.000 jaar geleefd. Het wildleven wordt door hen niet
bedreigd, maar de vrijheid van de diamantontginning en de
toeristenindustrie zou dat wel eens kunnen doen. Nu ze de bosjesmannen
uit hun stamland heeft verdreven, nodigt de regering toeristen uit om
wat ze op haar website "het laatste paradijs" noemt, te
bezoeken.
De voorgangers van deze wildreservaten waren de hertenkampen en andere
aardse paradijzen die de aristocratie voor zichzelf in Engeland
bouwden. De tuinen van Stowe in Buckinghamshire, ontworpen onder
tuinarchitectuur van Capability Brown in de jaren veertig van de 18e eeuw in
opdracht van de Whig politicus Lord Cobham, is een vallei, die de
"Elyseïsche Velden" wordt genoemd, het paradijs van de
Oude Grieken. Verscholen achter bomen in het hart van het paradijs
staat een kerk: het enige overgebleven bewijs van een van de dorpen,
die plaats hebben moeten maken voor het landgoed. Je kunt de literatuur
van de National Trust erop naslaan om te zien of het enige verwijzing
naar de mensen die daar geleefd hebben of op andere plaatsen die
herschapen zijn in grote buitenplaatsen, bevat, maar je zult je tijd
verdoen. Engelands grootste Non Governmental Organisation verhaalt
uitvoerig de geschiedenis van de hemel, maar sluit zijn ogen voor de
hel. We belazeren onszelf op precies dezelfde manier bij het bouwen van
onze virtuele Paradijzen. Paul Gauguin zocht zijn Hof van onschuld in
de Zuid-Pacific, maar in plaats daarvan vond hij een door de Franse
kolonisatie en geslachtsziekten verwoeste samenleving. Net als
Constable schilderde hij eigenlijk het paradijs: het tentoongestelde
schilderij in de National Gallery heeft hij grotendeels
gekopieerd van een fries uit een Javaanse tempel, in welks
onwaarschijnlijke Eden Gauguin zijn etherische Tahitianen invoegde. Het
meest verontrustende schilderij op de tentoonstelling is misschien het
"Landschap met een Watermolen" van Boucher. Op het Franse
platteland in 1755 leefden het landvolk van schillen, gras en eikels,
maar Boucher laat mollige dienstmeiden in wit linnen door hun taak
drentelen, terwijl jongemannen in een bucolische praal aan de oever van
de rivier rondhangen. Het schijnt dat het schilderij vervaardigd is om
de muur van het huis van een landeigenaar te verfraaien. Vandaag de dag
vinden we zulke leugens herhaald op onze TV-schermen, in de reis- en
natuurprogramma's die er op uit zijn ons te overtuigen dat alles
op de speelplaats van de blanke man in orde is. De recente BBC-serie
over Congo, gefilmd temidden van de slachtpartijen daar, liet ons weten
dat "Congo dan wel ooit bekend was als 'het hart van de
duisternis'- maar dat het tegenwoordig meer lijkt op een
stralende, prachtige wildernis" Het negeerde de moorden volledig.
Het Paradijs is de basis-mythe van de kolonist. Niet in staat de
waarheid van wat wij doen onder ogen te zien, extraheren wij uit onze
peilloze collectieve schuld het verhaal van een oorspronkelijke
onschuld. www.monbiot.com
Ter illustratie het eerste hoofdstuk uit een boek van Fredy
Perlman, een verheerlijker van de primitieve mens en vanzelfsprekend
ook een evolutieleer-gelovige:
Tegen
de Geschiedenis, tegen de Leviathan
Fredy Perlman (1934 – 1985)
(De
eerste pagina's van Fredy Perlmans boek: Against His-story,
Against Leviathan!)
Hier zijn wij dan op een
duistere vlakte
Gekweld door verwarde kreten
van strijd en vlucht
Waar onwetende legers slaags
raken in de nacht. (M.
Arnold)
Niemand kan hier staan of
liggen of zitten
Zelfs geen stilte in de bergen; daar raast
Een schrale, onvruchtbare en regenloze donderbui...(T.S. Eliot)
Die
duistere vlakte is híer. Dit is het braakliggende land:
Engeland, Amerika, Rusland, China, Israël, Frankrijk....
En
wij zijn hier, als slachtoffers, toeschouwers, bedrijvers van
martelingen, slachtingen, vergiftigingen, manipulaties, plunderingen.
Hic
Rhodus! Dit is de plek om te springen, de plek om te dansen! Dit
is de wildernis! Is er ooit een andere geweest? Dit is wreedheid! Noem
je dat vrijheid? Dit is barbarij! Dit hier is het gevecht om te
overleven. Hebben wij dat niet altijd al geweten? Is dat geen publiek
geheim? Is dat niet altijd al het grote publieke geheim geweest?
Het
blijft geheim. Het is algemeen bekend, maar wordt niet toegegeven. Voor
het grote publiek ligt de wildernis elders, de barbarij ver weg,
wreedheid in de blik van de ander. De schrale onvruchtbare regenloze
donder, verwarde kreten van strijd en vlucht, naar buiten
geprojecteerd, over zeeën en bergen naar het weidse onbekende. Wij
staan aan de kant van de engelen.
Een gedaante, lijf van een
leeuw, hoofd van een mens,
Starende blik, ledig en
meedogenloos als de zon,
Roert zijn lome
schoften….(W. B. Yeats, uit: The
Second Coming)
...beweegt
zijn lome schoften tegen de geprojecteerde wildernis, tegen
de weerkaatste barbarij, tegen de woeste tronie die vanuit de vijver
toekijkt, al bewegend de vijver leegt, de oevers vernietigt en waar
ooit leven was een dorre krater achterlaat.
In
een wonderlijk helder boek met de titel Beyond Geography, een
boek dat ook de geschiedenis, technologie en beschaving overstijgt,
haalt Frederick W. Turner (niet te verwarren met Frederick Jackson
Turner, de pleitbezorger van de pionier) het doek op en zet het toneel
in een badend licht.
Vóór
Turner hebben anderen al het doek opgehaald; zij
zijn degenen die het geheim openbaar hebben gemaakt, waaronder mijn
tijdgenoten Toynbee, Drinnon, Jennings, Camatte, Debord, bij wie ik
mijn licht heb opgestoken, en hun voorgangers Melville, Thoreau, Blake,
Rousseau, Montaigne, Las Casas en Lao Tze, voor zover de schriftelijke
overlevering teruggaat. Om voorbij de geografische grenzen te kunnen
kijken gaat Turner voor zijn inzichten te rade bij mensengemeenschappen
buiten het gezichtsveld van de beschaving. Met de ogen van de
verworpenen kijkt hij naar deze ooit prachtige wereld, die rust op de
rug van een schildpad, dit dubbelhartige continent met geleegde
vijvers, vernietigde oevers, wouden die in dorre katers veranderden op
het moment dat het Amerika genoemd werd.
...een
weids beeld uit de Spiritus Mundi
Yeats
concentreert zich op dat beeld en vraagt zich dan af:
En welk wild dier, —
zijn tijd is eindelijk
gekomen —
Sjokt voort naar Bethlehem,
zijn geboorte tegemoet?
Het
visioen is voor Turner even helder als het was voor Yeats:
Weer valt de duisternis; maar
nu weet ik
Dat
twintig eeuwen stenen slaap
Door
een schommelwieg
Zijn
verward tot een nachtmerrie
Lang
geleden keerden zieners terug om hun visioenen te delen met hun
gemeenschappen, zoals vrouwen hun graan en mannen hun jachtbuit
deelden.
Maar
er is geen gemeenschap meer. De herinnering aan een gemeenschap is
een vervaagd beeld uit de Spiritus Mundi.
Tegenwoordig
schrijft de ziener zijn visioen neer op een vel papier, op
hellingen van dorre kraters, waar geharnaste bullebakken de wacht
houden en het wachtwoord vragen: Positief Bewijs. Geen visioen gaat
voorbij hun poorten. De enige zang die binnendringt is een verwaaide
zang, schraal en lijkachtig als fossielen in het zand.
Turner,
zelf een wachter, een professor, heeft de onverschrokkenheid
van Bartholomeo de las Casas. Hij bestormt de poorten, weigert het
wachtwoord te geven en zingt, tiert, danst bijna.
Het
harnas laat los. Al is het niet gewoon versleten als kleren of maskers,
al is het niet vastgekleefd aan gelaat en lichaam, al moeten huid en
vlees samen daarmee afgerukt worden, het harnas laat los.
Niet
lang geleden hebben velen de poorten bestormd. Pas onlangs zong
iemand dat het web van fabrieken en mijnen de Goelagarchipel was en
alle arbeiders zeks (namelijk dienstplichtigen, bewoners, leden van
arbeiderstroepen) waren. Iemand anders zong dat de Nazi's de
oorlog verloren hadden maar hun nieuwe orde niet. Ketters zijn talrijk
tegenwoordig. Gaat het regenen? Is het de schemer van een nieuwe
dageraad? Of is het de schemer waarin Minerva's uil kan zien
omdat de dag voorbij is?
*
* *
Turner,
Toynbee en anderen richten zich op het beest dat het enige
bekende thuis van de levende wezens vernietigt.
Turner
geeft zijn boek als ondertitel, "De Westerse Geest tegen
de Wildernis." Met Westerse Geest bedoelt hij de houding of
instelling, de ziel of geest van de Westerse Beschaving, tegenwoordig
bekend als dé Beschaving.
Turner
omschrijft Wildernis op dezelfde manier als de Westerse Geest
dat doet, behalve dat voor Turner het begrip positief en voor de
Westerse Geest negatief is: Wildernis omvat de hele Natuur en alle
mensengemeenschappen, die buiten het gezichtsveld van de Beschaving
liggen.
In A
Study of History, uit Arnold Toynbee zijn enthousiasme voor de
geschiedenis en beschaving. Nadat hij de opkomst en ondergang had
gezien van het Derde Rijk van de Nazi's, en alle ontwikkelingen
die het in zijn kielzog teweegbracht, verloor Toynbee zijn
enthousiasme. Hij beschreef dat verlies in zijn boek Mankind and
Mother Earth. De inzichten in dat boek zijn verwant aan die van
Turner; de Mensheid is Moeder Aarde in stukken aan het scheuren.
Toynbee's
begrip Mensheid omvat zowel de Westerse Geest als de
mensengemeenschappen buiten het gezichtsveld van de Beschaving en zijn
Moeder Aarde omvat alle leven.
Even
leen ik het begrip Moeder Aarde van Toynbee. Zij is de
hoofdfiguur. Ze leeft, ze is het leven zelf. Ze bedenkt en doet alles
ontstaan wat groeit. Velen noemen haar de Natuur. De christenen noemen
haar Wildernis. Een andere naam die Toynbee haar geeft is Biosfeer. Ze
is het vasteland, het water en de aarde die onze planeet omhullen. Ze
is het enige leefgebied van de levende wezens. Toynbee omschrijft haar
als een dunne en kwetsbare huid, niet hoger dan vliegtuigen kunnen
vliegen en niet dieper dan mijnen gegraven kunnen worden. Kalksteen,
steenkool en olie die nu deel uitmaken van haar materie, bestonden ooit
uit levende dingen. Selectief filtert ze de straling van de zon,
precies zo dat zij het leven voor verbranding behoedt. Toynbee noemt
haar een uitgroeisel, een glans of roestlaag op het aardoppervlak en
veronderstelt dat er misschien geen andere Biosferen zijn.
Toynbee
zegt dat de Mensheid, de mensen, met andere woorden, Wij, heel
machtig zijn geworden, machtiger dan alle andere levende wezens en in
ieder geval machtiger dan de Biosfeer. De mensheid is in staat om de
tere korst te vernietigen en doet dat ook.
Er
zijn veel manieren om over een val te spreken. Die kan beschreven
worden vanuit het standpunt van het zichzelf in evenwicht houdende
milieu, vanuit dat van de vallenzetter of het in de val gelopen dier.
Zij kan zelfs beschreven worden vanuit het standpunt van de val zelf,
namelijk vanuit het objectieve, wetenschappelijke en technologische
standpunt.
Evenveel
manieren zijn er om te spreken over de verwoesting van de
biosfeer. Vanuit het standpunt van een enkele hoofdpersoon, de Aarde,
kan gezegd worden dat Zij suïcide pleegt. Met twee hoofdpersonen,
de Mensheid en Moeder Aarde, waarvan gezegd kan worden dat Wij Haar
vermoorden. Iemand van ons die dit standpunt aanvaardt en zich geen
raad weet van schaamte, zou willen dat we walvissen waren. Maar degene
van ons die het standpunt inneemt van het dier in de val, zal op zoek
gaan naar een derde hoofdrolspeler.
Toynbee's
hoofdpersoon, de Mensheid, is te vaag. Die omvat alle
beschavingen en ook alle gemeenschappen buiten het gezichtsveld van de
Beschaving. Toch leefden die gemeenschappen, zoals Toynbee zelf laat
zien, duizenden generaties lang vreedzaam naast elkaar, zonder de
Biosfeer enige schade te berokkenen. Zij zijn niet de vallenzetters,
maar de in de val getrapten.
Wie
is dan de verwoester van de Biosfeer? Turner wijst naar de Westerse
Geest. Dat is de hoofdpersoon, die zich opstelt tegenover de Wildernis,
die oproept tot een vernietigingsoorlog van de Geest tegen Natuur, Ziel
tegen Lichaam, Technologie tegen Biosfeer, Beschaving tegen Moeder
Aarde, god tegen allen.
Marxisten
wijzen op de Kapitalistische productiewijze, soms alleen naar
de Kapitalistische Klasse. Anarchisten wijzen naar de Staat. Camette
wijst naar het Kapitaal. De Nieuwe Ketters wijzen naar de Technologie,
Beschaving of beiden.
Terwijl
Toynbee's hoofdpersoon, de Mensheid, te vaag is, zijn
veel van de anderen te beperkt.
De Marxisten zien slechts de balk in het oog van de vijand.
Ze vervangen hun eigen schurk door een held, de Antikapitalistische
productiewijze, de Revolutionaire Gevestigde Orde. Wat ze niet zien is
dat hun held diezelfde "gedaante is met het lijf van een leeuw,
hoofd van een mens, starende blik, en ledig en meedogenloos als de
zon." Wat ze niet zien is dat de Antikapitalistische
productiewijze alleen maar zijn broeder wil overtreffen in het
verwoesten van de Biosfeer.
De
anarchisten zijn even divers als de Mensheid. Er zijn zowel overheids-
en commerciële Anarchisten als anarchistische huurlingen. Zij
zouden de staat willen vervangen door een netwerk van computercentra,
fabrieken en mijnen, gecoördineerd door "de arbeiders
zelf," of een Anarchistenvakbond. Zij zouden dat geheel niet
Staat noemen. De naamsverandering zou dan het beest uitdrijven.
Camatte,
de Nieuwe Ranters en Turner zien de boosdoeners, Marxisten en
Anarchisten, slechts als eigenschappen van de echte hoofdpersoon.
Camatte geeft het monster een lijf; hij noemt het monster het Kapitaal,
ontleent het begrip aan Marx maar geeft het een nieuwe inhoud. Hij
belooft een beschrijving te geven van de oorsprong en traject van het
monster, maar heeft dat tot nu toe nog niet gedaan. De Nieuwe Ranters
hebben inzichten ontleend aan L. Mumford, J. Ellul en anderen, maar
zijn, naar mijn weten, niet verder gegaan dan Camatte.
Turner
gaat verder. Zijn bedoeling is niet alleen een beschrijving te
geven van het lijf van het monster, maar hij weet dat het het lijf van
het monster is dat het lichaam vernietigt van de mensengemeenschappen
en dat van Moeder Aarde. Hij vertelt veel over de oorsprong en het
traject van het monster en heeft het ook vaak over zijn pantser. Maar
het monster een naam geven of zijn lijf beschrijven, valt buiten zijn
bestek.
Mijn
opzet is het lijf van het beest te behandelen. Want het heeft een
lijf, een monsterlijk lijf, een lijf dat machtiger geworden is dan de
Biosfeer. Misschien is het een lijf zonder eigen leven. Misschien is
het iets doods, een enorm kadaver. Misschien beweegt het zijn trage
schoften alleen als het bevolkt wordt door levende wezens. Maar het is
zijn lijf dat de verwoestingen aanricht.
Als
de Biosfeer een uitwas is van het planeetoppervlak, is het beest dat
haar verwoest ook een uitwas. De Vernietiger der Aarde is een roestlaag
of glans op het oppervlak van de mensengemeenschap. Die wordt niet door
elke gemeenschap, elke Mensheid afgescheiden. Toynbee zelf geeft de
schuld aan een uiterst kleine minderheid, aan een zeer klein aantal
gemeenschappen. Misschien is dat kadaverachtige beest slechts
afgescheiden door een enkele gemeenschap onder ontelbare.
*
* *
Dat
door een mensengemeenschap uitgescheiden beest is jong, hoogstens twee-
of driehonderd generaties oud. Voor ik me daarop richt, zal ik eerst
een blik werpen op mensengemeenschappen, want die zijn veel ouder,
duizenden generaties oud.
Ons
wordt verteld dat zelfs de mensengemeenschappen jong zijn, dat er een
tijd was dat er alleen maar water was, tot een muskusrat naar de
zeebodem dook en aarde op de rug van de schildpad legde. Dat wordt ons
verteld.
Naar
verluid waren de eerste wandelaars die baat hadden bij de
inspanningen van de muskusrat reuzen of goden, die tegenwoordig
dinosauriërs genoemd worden.
Moderne
grafschenders hebben deze godenbotten opgegraven en uitgestald
in de vitrines van het Positieve Bewijs. De grafschenders gebruiken die
knekelkisten om alle van die van hun afwijkende verhalen uit het
menselijke geheugen te verdrijven. Maar de verhalen van de
grafschenders zijn saaier dan talloze andere verhalen en hun
knekelkisten werpen slechts licht op de grafschenders zelf.
De
verhalen zijn even divers als hun vertellers. In veel verhalen doet de
herinnering pogingen om terug te gaan tot een tijdperk waarin zij
huisde in een grootmoeder die de zwemmers, kruipers en lopers als haar
verwanten kende, omdat zij zelf niet vaker op haar achterbenen liep dan
zij.
In
een heel oud verhaal viel de eerste grootmoeder op aarde vanuit een gat
in de hemel.
In
een hedendaags verhaal was ze een vis met snuit die, nadat ze speels
het ademen geoefend had door haar snuit boven water te steken, dankzij
dat kunstje overleefde toen haar vijver opdroogde.
In
een ander oud verhaal verzwolg de Biosfeer meerdere grootmoeders,
voordat hier de gemeenschappelijke voorouder zijn intrede deed en zal
naar verwachting op haar beurt de achterachterkleinkinderen van die
voorouder verzwelgen. Misschien zal blijken dat Toynbee zich vergist
over de betrekkelijke macht van de twee hoofdpersonen.
Veel
verhalen gaan over minivoorouders, dwergen; een hedendaags verhaal
noemt hen boomtoepaja's, dwergspitsmuizen.
Deze
dwergen bewoonden de aarde terwijl de reuzen, de
dinosauriërs, in het daglicht rondliepen. Behoedzame
toepaja's klommen uit de bomen om 's nachts een feestmaal
van insecten aan te richten, niet omdat de reuzen vals waren, maar
vanwege het verschil in grootte. Veel toepaja's hadden vrede met
deze regeling en bleven boomtoepaja's. Sommige, zonder twijfel
een kleine minderheid, wilden ook overdag rondlopen.
Gelukkig
voor die rustelozen, bevonden de dinosauriërs zich onder
de grootmoeders die verzwolgen werden door de Biosfeer. Toen konden de
voormalige boombewoners zich koesteren in de zon, of dansen en spelen
in het heldere daglicht, zonder angst vertrapt te worden. Een klein
gedeelte van hen werd onrustig; sommigen wilden kruipen, anderen
vliegen. De zelfgenoegzame, behoudende meerderheid, gelukkig en
tevreden met hun omgeving, bleef wat zij was.
*
* *
De
managers van de Goelagarchipel vertellen ons dat de zwemmers, kruipers,
lopers en vliegers hun leven werkend doorbrengen om te kunnen eten.
Deze
managers verkondigen hun nieuws te haastig. De veelkleurige
schepsels zijn nog niet allemaal uitgestorven. Jij, lezer, hoeft je
slechts onder hen te mengen, of ze gewoon van een afstand gadeslaan om
te zien dat hun leven is gevuld met dansen, spelen en feesten. Zelfs
jagen, besluipen, schijnbewegingen en springen is niet wat wij Werk
noemen, maar wij noemen dat Plezier. De enige wezens die werken zijn de
bewoners van de Goelagarchipel, de zeks.
De
voorouders van de zeks werkten minder dan een eigenaar van een bedrijf.
Ze wisten niet wat werk was. Ze leefden in een toestand die J.J.
Rousseau de "natuurstaat" noemde. Dat woord van Rousseau
zou teruggebracht moeten worden in het dagelijks spraakgebruik. Het
werkt op de zenuwen van degenen die, in de woorden van R. Vaneigem,
lijken in hun mond meedragen. Het maakt het harnas zichtbaar. Zeg
"natuurstaat" en je zult de lijken naar buiten zien gluren.
Hou
vol dat "vrijheid" en "natuurstaat" synoniem
zijn en de lijken zullen je proberen te bijten. De getemden, de
gedomesticeerden proberen het woord vrijheid te monopoliseren; zij
zouden dat graag toepassen op hun eigen toestand. Voor de vrijen
gebruiken ze het woord "wild." Maar het is ook een publiek
geheim dat de getemden, de gedomesticeerden, bij tijd en wijle wild
worden, maar nooit vrij zijn zolang ze in hun hok blijven.
Zelfs
het gewone woordenboek houdt dit geheim slechts deels verborgen.
Het begint met te zeggen dat vrij 'burger' betekent! Maar
vervolgens zegt het, "Vrij: a) niet bepaald door iets dat buiten
de eigen aard of wezen ligt; b) bepaald door de keuze van de handelend
persoon of zijn wensen…."
Het
geheim is onthuld. Vogels zijn vrij tot mensen hen kooien. De Biosfeer,
Moeder Aarde, is vrij wanneer ze zichzelf bevochtigt, wanneer ze zich
uitspreidt in de zon en haar huid laat uitbarsten met veelkleurige
haren, wemelend van kruipers en vliegers. Ze wordt niet bepaald door
iets buiten haar eigen aard of wezen, tot een andere bol van gelijke
omvang op haar te pletter slaat of een lijkachtig beest haar huid
doorsnijdt en haar ingewanden doorklieft.
Vrij
zijn bomen, vissen en insecten als ze van zaad uitgroeien tot
volwassenheid, elk hun mogelijkheden verwezenlijken, hun wensen —
tot de vrijheid der insecten beknot wordt door de vogels. De verorberde
insecten hebben van hun vrijheid een gave gemaakt voor de vrijheid der
vogels. Op haar beurt laat de vogel de zaden vallen van de
lievelingsplant der insecten, bemest ze en draagt bij aan de vrijheid
van het insectenbroed.
De
natuurstaat is een gemeenschap van vrijheden.
Dat
was het milieu van de eerste mensengemeenschappen en bleef dat
duizenden generaties lang.
De
huidige antropologen, die de Goelag meedragen in hun brein, brengen die
mensengemeenschappen terug tot bewegingen die het meest op werk lijken,
en geven de naam Verzamelaars aan mensen die hun geliefde voedsel
bijeengaren en soms bewaren. Een bankmedewerker zou dergelijke
gemeenschappen Spaarbanken noemen!
De
zeks op een koffieplantage in Guatemala zijn Verzamelaars en de
antropoloog is een Spaarbank. Hun vrije voorouders hadden wat
belangrijkers te doen.
De
!Kung hebben zich wonderbaarlijk in stand weten te houden tot in onze
verwoestende tijd. R.E. Leakey sloeg hen gade in hun welige thuisland
in de Afrikaanse wouden. Niets ontwikkelden ze behalve zichzelf. Ze
maakten van zichzelf wat ze wilden zijn. Zij werden niet bepaald door
iets anders buiten hun eigen wezen — niet door wekkers, niet door
schulden, niet door bevelen van meerderen. Ze feestten en speelden aan
een stuk door, behalve wanneer ze sliepen. Ze deelden alles binnen hun
gemeenschap: voedsel, ervaringen, visioenen en gezangen. Grote
persoonlijke tevredenheid, diepe innerlijke vreugde, kwamen voort uit
dat delen.
(In
de tegenwoordige wereld genieten wolven nog steeds van samen delen.
Misschien is dat de reden dat regeringen een premie betalen aan mensen
die wolven doden.)
S.
Diamond observeerde, ook in Afrika, andere vrije mensen die zich tot in
onze tijd hebben weten te handhaven. Hij kon zien dat ze niet werkten,
maar wist niet hoe hij dat in het Engels moest zeggen. In plaats
daarvan zei hij dat ze geen onderscheid maakten tussen werk en spel.
Bedoelt Diamond dat de bezigheden van die vrije mensen het ene moment
als werk gezien kunnen worden en het andere moment als spel,
afhankelijk van hoe de antropoloog zich voelt? Bedoelt hij dat hij niet
wist of hun bezigheden werk of spel was? Bedoelt hij dat wij, jij en
ik, Diamonds geharnaste tijdgenoten, geen onderscheid kunnen maken
tussen hun werk en spel?
Als
de !Kung onze kantoren en fabrieken zouden bezoeken, zouden ze kunnen
denken dat wij spelen. Waarom zouden we daar anders zijn?
Ik
denk dat Diamond iets veel diepzinnigers wilde zeggen. Een
arbeidsanalist die een beer gadeslaat in de buurt van een plek met
bessenstruiken, weet niet wanneer hij zijn stopwatch in zou moeten
drukken. Begint de beer te werken als hij naar een bessenstruik loopt,
als hij de bes pakt, als hij zijn kaken opent? Is de analist niet erg
snugger, dan zal hij misschien zeggen dat de beer geen onderscheid
maakt tussen werk en spel. Heeft hij fantasie dan zal hij misschien
zeggen dat de beer al voorpret heeft vanaf het moment dat de bessen
beginnen te kleuren en al die bewegingen van de beer geen werk zijn.
Leakey
en anderen opperden dat de gemeenschappelijke voorouders van de
mens, onze eerste grootmoeders, ontstaan zijn in de welige Afrikaanse
wouden, ergens in de buurt van het thuisland van de !Kung. De
behoudende meerderheid, intens tevreden met de gulle vrijgevigheid van
de natuur, gelukkig met hun verworvenheden, in harmonie met zichzelf en
de wereld, hadden geen reden om hun thuisland te verlaten. Ze bleven.
Een
kleine minderheid ging zwerven. Misschien volgden zij hun dromen.
Misschien was hun favoriete waterpoel opgedroogd. Misschien waren hun
favoriete dieren weggetrokken. Deze mensen waren heel dol op dieren; ze
zagen de dieren als kameraad.
Verhaald
wordt dat de zwervers naar elk woud, vlakte en waterkant van
Eurazië zijn getrokken. Ze trokken of dreven naar bijna elk
eiland. Ze trokken over de landbrug in de buurt van het noordelijke
ijsland naar zuidelijkste punt van het tweeledige land dat Amerika
genoemd zou worden.
De
zwervers trokken naar warm en koude streken, naar gewesten met veel en
weinig regen. Misschien hadden sommigen heimwee naar het warme
thuisland dat ze verlaten hadden. Als dat zo was maakte de aanwezigheid
van hun favoriete dieren, hun kameraden, hun verlies weer goed. Het
eerbetoon dat sommigen van aan deze dieren gaven, kunnen we nog steeds
zien op de grotwanden van Altamira, op de rotsen in Abrigo del Sol in
het Amazonebekken.
Sommige
vrouwen leerden van vogels en wind hoe ze zaden konden
verzamelen. Sommige mannen leerden van wolven en arenden hoe ze konden
jagen.
Maar
niemand van hen werkte ooit. En iedereen weet dat. De geharnaste
christenen die later die gemeenschappen "ontdekten," wisten
dat die mensen niet werkten en die kennis werkte op de christelijke
zenuwen, knaagde, en leidde ertoe dat de lijken begonnen rond te
gluren. De christenen spraken over vrouwen die in de velden hun
"aanstootgevende dansen" ten beste gaven, in plaats zich te
beperken tot het huishouden; ze zeiden dat jagers een heleboel duivels
"hocus pocus" uitvoerden, voordat ze de boogpees spanden.
Deze
christenen, arbeidsanalisten avant la lettre, konden niet
vertellen waar het spel eindigde en het werk begon. Lang vertrouwd
geweest met de bezigheden van de zeks, boezemden de aanstootgevende en
duivelse heidenen, die beweerden dat de Vloek der Arbeid hen niet
getroffen had, hen afkeer in. De christenen maakten snel een eind aan
die "hocus pocus" en dansen, en zagen toe dat niemand werk
niet meer kon onderscheiden van spel.
Onze
voorouders — ik zal Turners woord
gebruik en hen de Bezetenen noemen — hadden wel wat belangrijkers
te doen dan te vechten om te overleven. Ze hadden de natuur lief en de
natuur beantwoordde hun liefde. Waar ze zich ook bevonden, overal
troffen ze overvloed aan, zoals Marshall Sahlins laat zien in zijn Stone
Age Economics. Pierre Clastres verklaart in Society Against
the State dat onder geen van de Bezetenen aantoonbaar sprake was
van een strijd om het bestaan; dat is wel het geval bij de Berooiden in
de diepten en aan de randen van de toenemende industrialisatie. Na een
geweldige samenvatting van verhalen uit verre streken en tijden, een
overzicht van de "primitieve cultuur als geheel," besluit
Leslie White dat "er voldoende te eten is voor een rijkdom van
leven, iets dat onder de 'beschaafden' sporadisch
voorkomt." Ik zou het woord Primitief niet gebruiken om en volk
met een rijk leven aan te duiden. Ik zou dat woord gebruiken voor
mijzelf en mijn tijdgenoten, wij met ons steeds armzaliger leven.