Home
EEN BRIEF VAN TOLSTOJ
AAN DE CANADESE DOECHOBOREN
Inleiding:
De Doechoboren, zijn een religieuze groepering van Russische
oorsprong. Ze duiken voor het eerst op in de 18e eeuw, maar mogelijk
ligt hun oorsprong in de 16e of 17e eeuw. Ze praktiseerden een
oerchristendom, met gemeenschap van goederen, afwijzen van de staat,
wezen grondbezit af, predikten geweldloosheid, de andere wang toekeren,
waren vegetarisch en antimilitaristisch, geloofden dat God in ieder
mens aanwezig was, vonden kerk en rituelen volstrekt overbodig en
beschouwden Jezus als niet meer dan het beeld van de volmaakte mens,
die nagevolgd diende te worden. Ze noemden zichzelf “Gods
Volk” en de naam Doukhobortsi werd voor het eerst gebruikt door
Ambrosius, aartsbisschop van Jekaterinoslav. Ambrosius beschouwde ze
als ketters en het betekent Strijders tegen de Geest, maar
zelf beschouwden ze het als een geuzennaam, omdat het ook Strijders
vóór de Geest betekent. Door kerk en staat werden ze
zoals te begrijpen valt fel vervolgd en telkens weer naar andere
streken verbannen. In 1897 gaf de Russische regering hen toestemming
het land te verlaten op voorwaarde dat ze 1) nooit meer zouden
terugkeren 2) op eigen kosten zouden vertrekken 3) hun in gevangenschap
in Siberië zittende leiders eerst hun straf moesten uitzitten,
voordat ze mochten vertrekken.
Met bemiddeling van onder andere Leo Tolstoj, diens vriend en vertaler
Aylmer Maude en Peter Kropotkin, vertrokken 7300 Doechoboren naar
Canada en daar lieten ze geleidelijk hun idealen en sobere levenswijze
varen en resten er tegenwoordig nog slechts vage herinneringen aan. Dat
was de reden van onderstaande brief. Zie verder A
Peculiar People The Doukhobors door Aylmer Maude.
DIERBARE BROEDERS EN ZUSTERS
Wij allen, die verklaren dat wij ons leven willen leiden
volgens de
christelijke leer, moeten elkaar helpen. En de meest noodzakelijke hulp
is dat wij elkaar wijzen op de zonden en de verleidingen waarin wij
ongemerkt vervallen.
En ik, die mijn broeders vraag me te helpen tegen de zonden en
verleidingen die ik over het hoofd zie, beschouw het daarom als mijn
plicht jullie, dierbare broeders en zusters, te wijzen op een
verleiding waartegen, naar ik hoor, sommigen van jullie geen weerstand
bieden.
Jullie hebben geleden, zijn verbannen en lijden nog steeds ontberingen,
omdat jullie, niet in woorden maar in daden, een christelijk leven
wilden leiden. Jullie hebben geweigerd enig geweld te gebruiken tegen
je naasten, eden af te leggen, als politieagent of soldaat te dienen;
en jullie hebben zelfs je eigen wapens verbrand, om te voorkomen dat
jullie in de verleiding zouden kunnen komen ze te gebruiken bij
zelfverdediging; en ondanks alle vervolgingen zijn jullie trouw
gebleven aan de christelijke leer. Jullie daden zijn bekend geworden en
de vijanden van de christelijke leer zijn in verwarring geraakt toen ze
daarover hoorden en eerst hebben ze jullie toen gearresteerd en
gedeporteerd en daarna uit Rusland verbannen—ze hebben zoveel
mogelijk geprobeerd te voorkomen dat jullie voorbeeldige gedrag bekend
werd. Zij die de christelijke leer aanvaarden waren verheugd en
juichten; en ze hielden van jullie, prezen jullie en probeerden in
jullie voetsporen te treden. Jullie daden droegen veel bij aan de
vernietiging van de heerschappij van het kwaad en mensen te sterken in
de christelijke waarheid. Maar nu heb ik uit brieven van onze vrienden
opgemaakt dat het leven van veel van jullie in Canada zodanig is dat de
vrienden van de christelijke leer in verwarring verkeren en haar
vijanden zich verheugen en juichen. “Kijk—dat zijn nu uw
Doechoboren!” zeggen de vijanden van het christendom.
“Zodra ze in Canada zijn, een vrij land, beginnen ze net zo te
leven als andere mensen en ieder voor zichzelf bezit te vergaren; en
dat delen ze dan niet met hun broeders, maar iedereen probeert zoveel
mogelijk voor zichzelf te pakken. Het is dus duidelijk dat alles wat ze
voorheen deden alleen op bevel van hun Leiders gebeurde en zonder dat
ze zelf precies wisten waarom ze het deden.”
Dierbare broeders en zusters, ik ken en begrijp jullie moeilijke
positie in een vreemd land, te midden van vreemdelingen die voor
niemand vrijgevig zijn en ik weet hoe afschuwelijk het is te beseffen
dat iemands naasten en de zwakken uit zijn eigen familie, behoeftig en
zonder steun kunnen blijven. Ik weet hoe moeilijk het is om in een
gemeenschap te leven en hoe zwaar het is om voor anderen te werken, die
zelf niet ijverig zijn en opmaken wat ze zelf niet verdienen. Dat weet
ik allemaal, maar ik weet ook dat als jullie een christelijk leven
willen blijven leiden en niet alles afwijzen waarvoor jullie geleden
hebben en uit jullie vaderland zijn verbannen, jullie niet moeten leven
zoals de wereld leeft, waarin iedereen in zijn eentje voor zichzelf en
zijn eigen gezin bezit vergaart en dat anderen onthoudt. Het lijkt
misschien zo dat iemand een christen kan zijn en toch eigendommen
heeft, die hij niet met anderen deelt, maar dat is echt onmogelijk. Als
zoiets eenmaal wordt toegelaten, zal er van het christendom weldra
niets anders overblijven dan loze woorden—woorden die helaas
onoprecht en huichelachtig zullen zijn. Christus heeft gezegd dat
iemand niet God én de Mammon kan dienen; het is een van de
twee—of voor jezelf bezit vergaren, of leven voor God. Op het
eerste oog lijkt het alsof er geen tegenstrijdigheid bestaat tussen het
verwerpen van geweld en weigeren van militaire dienst enerzijds, en het
aanvaarden van privébezit anderzijds. “Wij, christenen,
buigen niet voor vreemde goden; leggen geen eed af; dagen niemand voor
de rechter en doden niet,” zeggen velen onder ons, “en als
wij door onze eigen arbeid bezit verwerven (niet om rijk te worden,
maar om zekerheid te bieden aan onze naasten), overtreden we niet
alleen niet de leer van Christus, maar gehoorzamen we daar zelfs aan
als wij met onze overvloed de armen helpen.” Maar dat is niet
waar. Bezit betekent in werkelijkheid dat ik, wat ik als van mij
beschouw, niet alleen niet wil geven aan iemand die het wil nemen, maar
het ook tegen hem zal verdedigen. En wat ik als van mij zie verdedigen
tegen een ander, is alleen mogelijk met geweld; dat wil zeggen (mocht
het nodig zijn) door middel van ruzie, een gevecht of zelfs doodslag.
Zonder dit geweld en deze moorden zou niemand zijn eigendom kunnen
behouden.
Als we bezit willen behouden zonder geweld te gebruiken, kan dat alleen
omdat dat bezit beschermd wordt door dreigen met geweld en
daadwerkelijk geweld en moord, begaan aan mensen in onze omgeving.
Als we ons bezit niet verdedigen en het ons toch niet ontnomen wordt,
komt dat alleen omdat mensen denken dat wij dat, net als anderen,
zullen verdedigen.
Eigendom aanvaarden betekent dus geweld en moord aanvaarden en als
jullie eigendom aanvaarden, dat alleen maar behouden kan worden door
middel van soldaten en politie, dan hadden jullie ook geen dienst bij
leger of politie hoeven weigeren. Mensen die dat wel dienst doen bij
leger of politie en bezittingen hebben, handelen juister dan zij die
weigeren soldaat of politieagent te zijn maar toch privébezit
willen hebben. Zonder zelf te dienen wil dat soort mensen, ten bate van
zichzelf, gebruik maken van de diensten van anderen. De christelijke
leer kan niet deels opgevat worden: het is alles of niets. Zij vormt
een ondeelbaar geheel. Als iemand zich als een kind van God ziet,
vloeit uit dat besef de liefde voor de naaste voort, en uit die
naastenliefde evenzo de verwerping van geweld, van het afleggen van
eden, staatsdienst en privébezit.
Bovendien is de voorliefde voor privébezit een valstrik op zich
en Christus laat zien dat dat zo is. Hij zegt dat de mens zich niet
moet bekommeren om de dag van morgen, niet omdat dat lofwaardig is,
maar omdat dat nergens toe leidt—omdat het onmogelijk is; en wie
dat wel doet, gedraagt zich als een dwaas doordat hij iets probeert dat
onmogelijk is. De mens kan geen zekerheid verwerven: ten eerste omdat
hij sterfelijk is (zoals blijkt uit de parabel in het Evangelie over de
rijke man die schuren bouwt, Luc. 12:16-21) en ten tweede omdat hij
nooit de grens van de zekerheid, die hij wil, kan vinden. Voor hoe lang
zou iemand zich veilig moeten stellen? Een maand? een jaar? tien jaar?
of vijftig jaar? Zou hij dat alleen voor zichzelf moeten doen? of voor
zijn kinderen? en zijn kleinkinderen? En in hoeverre? Met voedsel? Of
ook met kleren? En onderdak? En met wat voor voedsel en onderdak?
Iemand die eenmaal begint met zichzelf veilig te stellen, zal daar
eindeloos mee bezig blijven en zijn leven vergeefs verdoen, zoals
geschreven staat: “Ieder die zijn leven zal willen behouden, die
zal het verliezen (Matth. 16:25).” Zien we niet rijke mensen die
een ellendig leven hebben en armen die een vreugdevol leven leiden?
Zoals Christus zei hoeft de mens zichzelf niet veilig te stellen. Net
als de vogelen des hemels en de leliën des velds wordt hij altijd
behoed door God.
“Ja, maar als dat zo is en mensen niet werken, ploegen of
zaaien—zullen ze allemaal omkomen van de honger,” is wat
doorgaans gezegd wordt door mensen die de leer van Christus in haar
volledige en ware betekenis niet begrijpen (of niet willen begrijpen).
Maar dat is echt alleen maar een uitvlucht. Christus verbiedt de mens
niet te werken en spoort niet alleen niet aan tot niets-doen, maar
gebiedt ons juist altijd te werken, niet alleen voor onszelf, maar ook
voor anderen. Er staat geschreven: “de Zoon des mensen is niet
gekomen om zich te laten dienen, maar om anderen te dienen (Matth.
20:28);” en “de arbeider is zijn loon waard (Luc.
10:7).” De mens moet wel zoveel mogelijk werken, maar moet alleen
geen dingen voor zichzelf houden en ook niet wat hij voortgebracht
heeft als zijn eigendom beschouwen, maar moet het aan anderen geven.
Om zich het zekerst veilig te stellen, heeft de mens maar een enkele
manier en die manier is hem door Christus gewezen: zoveel mogelijk
werken en met zo min mogelijk tevreden zijn. Iemand die dat doet, zal
altijd en overal behoed zijn.
De christelijke leer kan niet deels gevolgd worden: een beetje wel en
een beetje niet. Als mensen die de leer van Christus aanvaarden,
geweld, rechtbanken en oorlogen afwijzen, moeten ze dat ook met
privébezit doen. Want geweld en rechtbanken zijn alleen maar
nodig om bezit te bewaren. Als mensen bezit willen bewaren, hebben ze
geweld, rechtbanken en wetten van deze wereld nodig.
De verleidelijkheid van bezit, is de subtielste van alle verleidingen;
het kwaad daarvan is heel listig voor ons verborgen en dat is de reden
waarom zoveel christenen daarover gestruikeld zijn.
En daarom, dierbare broeders en zusters, zie ik duidelijk dat het, bij
het inrichten van jullie leven in een vreemd land, nadat voor jullie
trouw aan de christelijke leer uit jullie vaderland verbannen zijn, in
alle opzichten beter voor jullie is om een christelijk leven te leiden,
dan daarvan af te dwalen en te kiezen voor een werelds leven. Het is
beter om samen te leven en te werken met iedereen die hetzelfde leven
wil leiden als jullie, dan als iedereen op zichzelf leeft, alleen voor
zichzelf en zijn eigen gezin werkt en niet met anderen deelt. Het is
beter om zo te leven: ten eerste omdat jullie dan je krachten niet
verspillen met zekerheid voor jezelf en je gezin voor de toekomst op te
bouwen, die in feite voor een sterveling onbereikbaar is; ten tweede,
omdat dan niet iedereen moeite hoeft te doen om zijn bezit te onthouden
aan zijn naasten; en ten derde, omdat jullie onvergelijkbaar meer
zullen voortbrengen en verwerven door gezamenlijk te werken, dan als
iedereen voor zichzelf werkt; ten vierde, omdat jullie, door in een
gemeenschap te wonen, minder aan jezelf uitgeven dan als iedereen apart
woont; ten vijfde, omdat jullie, door een christelijk leven te leiden,
bij mensen die in de buurt wonen geen haat en vijandigheid zullen
oproepen, maar liefde en respect en misschien dat ze jullie leven dan
navolgen; en ten zesde, omdat jullie dan niet het werk dat jullie
begonnen zijn teniet zullen doen, het werk waarmee jullie de vijanden
van Christus beschaamd en zijn vrienden blij gemaakt hebben. Een
christelijk leven leiden is voor jullie vooral gunstiger, omdat je door
zo te leven de wil vervult van Hem die jullie het leven gegeven heeft.
Ik weet dat het moeilijk is om niets van jezelf te hebben; moeilijk om
bereid te zijn wat je bezit en nodig hebt voor je eigen gezin af te
staan aan de eerste de beste die het vraagt; moeilijk om je te
onderwerpen aan je gekozen leiders als het lijkt dat hun aanwijzingen
onjuist lijken; moeilijk om opgezadeld te worden met fouten van iemand
anders; moeilijk om af te zien van luxueuze gewoonten: vlees, tabak en
alcoholische dranken. Ik weet dat dit allemaal niet eenvoudig lijkt.
Maar, dierbare broeders en zusters, we leven vandaag en morgen zullen
we gaan naar Hem die ons in deze wereld het leven gegeven heeft om Zijn
werk te doen. Loont het, om in het belang van dingen ons eigendom te
noemen en daar op onze eigen manier mee om te gaan, in het belang van
een paar zakken meel, een paar dollars of jassen, een paar ossen, of
iemand anders die niet gewerkt heeft te beletten te delen in wat wij
verdiend hebben, of vanwege een kwetsend woord, trots of in het belang
van wat lekker eten—Hem tegen te werken die ons deze wereld
ingestuurd heeft en niet te doen wat Hij van ons wil en wat wij alleen
tijdens ons leven kunnen doen? En wat Hij van ons wil is niet veel:
alleen maar dat we een ander niet doen, wat wij niet willen dat
ons gedaan wordt. En Hij wil dat niet voor Zichzelf, maar in ons
eigen belang, omdat—als we alleen maar bereid zijn om dat te
doen—het leven op deze aarde voor ieder van ons zo goed mogelijk
zal zijn. En zelfs nu, hoewel de hele wereld strijdig met Zijn wil
leeft, is het toch voor iedereen afzonderlijk, die begrepen heeft
waarom hem dit leven gegeven is, zinloos om iets anders te doen dan dat.
Voor mij, een oude man die op de laatste grens van het leven staat en
vanaf de kant toekijkt, is dat allemaal volstrekt duidelijk; maar ook
jullie, dierbare broeders en zusters, ook jullie zullen, als jullie
alleen maar rustig nadenken (en even de verleidingen van de wereld
opzij zetten) duidelijk zien dat niemand iets te verliezen heeft en in
alle opzichten alleen maar kan winnen, als hij niet voor zichzelf
leeft, maar om Gods wil te vervullen. Er staat geschreven: “Zoekt
eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u
bovendien geschonken worden.” Iedereen kan nagaan of dat waar is.
Jullie hebben het beproefd en weten dat het waar is. De enige andere
mogelijkheid is dat als jullie naar die andere dingen
streven—privébezit en werelds vermaak—en daarin geen
zekerheid kunnen vinden, ook het Koninkrijk der Hemelen zullen
verliezen.
En daarom, dierbare broeders en zusters, houd vast aan het leven dat
jullie begonnen zijn, want anders zullen jullie verliezen wat je hebt
en niet vinden wat je zoekt. Hij die ons het leven heeft geschonken
weet beter dan wij wat we nodig hebben; en Hij heeft de dingen zodanig
voorbestemd, dat de mens alleen door niet zijn eigen maar Gods wil te
vervullen, in dit en het volgende leven de grootste zegeningen ontvangt.
Aangaande de bijzondere regels van jullie gemeenschapsleven, durf ik
jullie geen raad te geven—omdat ik weet dat jullie en in het
bijzonder jullie Oudsten, daarover ervaren en wijs zijn. Ik weet alleen
dat alles goed zal komen als ieder van jullie alleen maar bedenkt dat
hij niet uit eigen wil in deze wereld gekomen is, maar door Gods wil,
die hem dit kortstondige leven geschonken heeft om Zijn wil te doen. En
Zijn wil is verwoord in het gebod om lief te hebben. En op eigen houtje
bezit vergaren voor jezelf en het anderen onthouden—betekent
handelen dat strijdig is met Gods wil en zijn geboden.
Het ga jullie goed.
Jullie liefhebbend broeder,
LEO TOLSTOJ.
27 Februari 1900.
|