Home
Een Episode uit Platland
of
hoe een platte burger
de derde dimensie ontdekt
AANGEVULD MET
EEN OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN UNæA
door

Charles Howard Hinton

London:
SWAN SONNENSCHEIN & CO., LIMD.,
25, High Street, Bloomsbury
VOORWOORD
Vaak is er bezwaar gemaakt tegen het
woord Platland en het begrip platte wezens, alsof het bestaan van een
dergelijke streek en wezens die in die omgeving verkeren onmogelijk is.
Aan al die twijfels wordt meteen een einde gemaakt in de inleiding bij
dit verhaal, waarin een grondige analyse wordt gegeven van de structuur
van deze mensen, van de natuurlijke geografie van de streek en een
historische beschrijving van de gebeurtenissen uit het verleden.
In de behandeling van de Episode die het
onderwerp vormt van dit verhaal, wordt echter een andere opzet en
werkwijze gevolgd. Er wordt een poging gedaan om de fysieke en zeer
vergaande beperkingen van die mensen op de achtergrond te plaatsen,
zodat de lezer met een manier van waarnemen die bij hen een aan ons
verwante aard herkent, de situatie kan leren begrijpen door middel van
de gevoelens, daden, denkbeelden en worstelingen van de spelers zelf.
De lezer hoeft alleen maar te bedenken
dat op het moment waarop het verhaal begint, de bewoners van Astria
-
deze platlanders, deze Unæërs - een beschaving hadden
bereikt die,
hoewel mechanisch niet zozeer ontwikkeld als de onze, toch wat betreft
de organisatie van de Staat, het handelsbeleid, de ongelijke verdeling
van bezit en de aantrekkelijkheid van de maatschappij, niet zo heel erg
anders was dan onze situatie.
HOOFDSTUK
I. - EEN VLUCHTIGE BLIK OP DE UNæASE
MAATSCHAPPIJ
II. - DE STAATSMAN
III. - VADER EN DOCHTER
IV. - EEN DINEETJE
V. - HET BLOEMENFEEST
VI. - OP DE EENZAME BERG
VII. - LAURA'S BRIEF
VIII. - DE ORBIëR
IX. - LAURA GRIJPT EEN HAND
X. - DE CONFERENTIE
XI. - DE SAMENZWERING VAN CARTWRIGHT
XII. - DE AANVAL
XIII. - HET BELEG
XIV. - DE NIEUWE ORDE
XV. - EEN MIDDAGBEZOEK
XVI. - EEN TOEVALLIGE ONTMOETING
XVII. - DE REIS
XVIII. - DE HOOFDREDACTEUR
XIX. - OPNIEUW OP DE EENZAME BERG
XX. - APOLOGIE
INLEIDING
Op een dag legde ik een paar munten op
tafel (fig. 1), en vermaakte mezelf door ze wat rond te schuiven. Het
trof me dat het op een of andere manier echt op een soort
planetenstelsel leek. De grote munt in het midden stelt dan de zon voor
en de andere haar planeten, die er omheen reizen. En toen ik me daarbij
voorstelde dat de planeten bewoonde werelden waren, die alleen maar
rond hun eigen zon konden bewegen en over de tafel konden schuiven, zag
ik dat we de wezens die deze werelden bewonen moeten zien op een
manier, waarbij ze op de buitenranden van die werelden staan en niet
over hun platte oppervlak lopen. Net zoals de aantrekkingskracht, in
het geval van onze aarde, naar het middelpunt toe werkt en dat
middelpunt onbereikbaar is, vanwege de ondoordringbaarheid van het
lichaam waarop wij staan, zouden de bewoners van mijn muntenwerelden over
een aantrekkingskracht beschikken die zich, vanaf het midden van de
munt, in alle richtingen over het oppervlak van de tafel uitstrekt.
"Omhoog" zou dan voor hen van het centrum uit naar buiten tot over de
rand zijn, terwijl "omlaag" vanaf de rand naar binnen, naar het centrum
toe zou betekenen. Het zou dus juist zijn om te zeggen, dat wezens die
in die positie verkeren, op het randje staan. (fig. 2).

En toen zag ik, dat als ik aannam de het
oppervlak van de tafel volmaakt glad was, zodat daarop niets de
beweging zou kunnen belemmeren, deze wezens er helemaal geen benul van
zouden hebben, dat er een oppervlak was, waar zij overheen schoven.
Aangezien het oppervlak steeds contact maakt met elk bewegend ding,
zouden zij daar geen bewust idee van hebben. In dat opzicht zou er geen
verschil bestaan. En toen zag ik dat ik een afbeelding had van een
tweedimensionale wereld, een wereld waarin haar schepsels zouden denken
dat de ruimte zelf tweedimensionaal was.
We zien dat de schijven, waar deze
werelden uit bestaan, op een of andere manier ondersteund moeten
worden, maar wezens van een dergelijk universum zouden een dergelijke
vraag niet stellen - ze zouden denken dat de hele aanwezige
ruimte uit
de omvang bestond van de bewegingen die zij maakten. Ze zouden nooit op
de gedachte komen van een beweging van de tafel af of erin, omdat ze
daar altijd contact mee maakten.
Maar het zou heel moeilijk zijn om te
beseffen hoe "uit" een schijf, zoals bij een van mijn munten, als
"omhoog" gevoeld zou kunnen worden en naar binnen, naar het middelpunt,
als "omlaag." Om mijn geest op dit punt wat gerust te stellen, stelde
ik mij voor dat ik op de evenaar van onze aarde stond, en daar langs
keek, en dat er toen een grote stalen plaat naar beneden kwam en de
aarde precies langs de evenaar doorsneed en vervolgens opnieuw naar
beneden kwam en een plak evenwijdig aan de eerste afsneed. En toen
bedacht ik dat die plak aarde en ikzelf tegen de plaat bleven plakken,
zoals een plakje wortel aan een mes blijft hangen. Op die manier kreeg
ik het gevoel dat ik me op een schijf bevond, met een "omhoog en
omlaag" en een "vanaf en naar" het middelpunt van de schijf.
Maar ik had nog steeds niet het besef van
een andere richting dan dat "vanaf en naar" - langs de rand van
de
schijf - en het "omhoog en omlaag" van het middelpunt af en er
naartoe.
Ik kon niet voorkomen dat ik mijzelf het gevoel van links en rechts
toekende - van de stalen plaat af en erin. Om dat gevoel kwijt te
raken, moest ik duidelijk mijn besef van mijn hele lichaam veranderen.
Zonder het snijden zover door te drijven dat ik mijzelf als plakje zag,
stelde ik mij voor dat ikzelf van een heel dun materiaal was gemaakt,
precies even dik als de plak aarde, en veronderstelde dat ikzelf en de
hele plak even dik waren, en precies even dicht tegen de plaat aanlagen.
"Als ik nu", zei ik
toen, "geen besef had van die dikte, als de plaat volmaakt glad was en
ikzelf en alles wat ik kende daar volmaakt vrij overheen bewoog, zou ik
een tweedimensionale ervaring hebben. Het bewegen van mijn arm of het
wijzen van mijn vinger, waren bewegingen die alleen in contact met de
plaat konden plaatsvinden, en ik zou nooit naar een derde dimensie
kunnen wijzen. Ik zou dat niet eens kunnen bedenken, want alle
bewegingen van alle dingen vinden dan langs het oppervlak van de plaat
plaats."
Zonder te bedenken dat ik slechts een
lijn of driehoek was, of een andere meetkundige figuur, werd het me dus
duidelijk dat ik me mijzelf kon voorstellen als een tweedimensionaal
wezen. Als mijn dikte heel gering zou zijn en ik mij daar niet bewust
van was en als ik nooit van het contact met een oppervlak zou afkomen,
zou ik mezelf ervaren als een tweedimensionaal wezen. Het leek dus
uiteindelijk toch mogelijk dat er echte tweedimensionale wezens waren.
Maar als iets echt bestaat, is de enige reden om het niet te zien, dat
het óf te klein óf te ver weg is - of misschien een
heel andere reden.
Dus ging ik proberen om deze tweedimensionale wezens te ontdekken en
alles over ze te weten te komen. Ten slotte slaagde ik daarin en als ik
je niet vertel hoe, ben ik bang dat het niet om een erg belangrijke
reden gaat. Want als ik zou vertellen hoe iemand iets over hen te weten
kan komen, ben ik bang dat Dhr. Wells of Dhr. Gelett Burges, of
misschien een andere briljante schrijver over hen zouden gaan schrijven
en die wezens zouden opdienen op een manier om geestig en humoristisch
over te komen. Dan zou niemand naar mij luisteren. Omdat het nu eenmaal
zo is, heb ik mij voorgenomen om mijzelf maar het plezier te doen om
over hen te vertellen.
Een ding wat mij steeds heeft
beziggehouden, vanaf het begin waarop ik over deze platte wezens ging
nadenken, waren hun ogen.
Het is duidelijk dat zij niet, zoals wij,
twee ogen naast elkaar zouden kunnen hebben, want hun lichamen hebben
geen dikte om ze zo te plaatsen. Als zij dus twee ogen hadden, vroeg ik
mij af of het ene boven het andere zat, of dat ze een oog aan de
voorkant en het andere aan de achterkant van hun hoofd hadden. Over
deze en andere vragen kreeg ik achtereenvolgens alle informatie, die
men zich maar kan wensen. Door wat ik heb ontdekt, ben ik van deze
schepsels gaan denken dat ze erg op onszelf lijken, weliswaar onder
verschillende fysieke omstandigheden - maar hun drijfveren,
doelen en
karakter zijn maar weinig anders, hoewel de omstandigheden verschillend
zijn. Het enige globale kenmerk van het verschil dat ik zou willen
schetsen, is dat ze niet zo massief zijn als wij. Ze kunnen
gemakkelijker tot actie worden aangezet, en politieke en andere
veranderingen kunnen soepeler worden doorgevoerd dan bij ons. Zij nemen
ook meer bekrompen standpunten in dan wij en bekijken de dingen niet op
even ruime en verdraagzame manier.
Om alles dat ik heb te zeggen op een
systematische manier aan de lezer voor te leggen, zal ik beginnen met
een beknopte geschiedenis van Astria, waarbij ik de gebeurtenissen zal
samenvatten, die op die planeet plaats hebben gevonden vanaf de
vroegste tijden, totdat ik bij het tijdperk kom, waarover ik
uitvoeriger heb geschreven. Door een selectie te maken uit het
materiaal, dat tot mijn beschikking stond, heb ik uit die periode wat
uitgesproken en persoonlijke informatie gegeven over personen, die in
latere gebeurtenissen een belangrijke rol hebben gespeeld.
DE GESCHIEDENIS VAN ASTRIA
Astria is een vlakke wereld en haar
bewoners lopen langs de rand ervan. "Omhoog" is van het middelpunt van
de schijf af, en "omlaag" naar het middelpunt toe. Om mijzelf de moeite
te besparen om op anatomische bijzonderheden in te gaan, zal ik een
Astriër schematisch weergeven door middel van een driehoek. En het
zal
bijdragen aan de duidelijkheid van de verbeelding van de lezer, als hij
zich een groot vel van een of andere stof voorstelt, waar Astria, haar
zon, en alle stoffelijke lichamen van dat reepje universum, verticaal
op gerangschikt worden. Hij zal dan een meer waarheidsgetrouw beeld
krijgen van de ideeën over beweging en voortgang in deze wereld.

De rand van de vlakke wereld van Astria
wordt door twee oceanen - de Zwarte Zee en de Witte Zee -
in twee
vrijwel gelijke delen verdeeld (fig. 3). Omdat de dagelijkse
rotatiebeweging van Astria plaatsvindt in de richting die wordt
aangegeven door de pijl, lijkt de zon op te gaan boven de Witte Zee. De
richting vanaf de bewoonde streken naar de Witte Zee wordt dan het
"Oosten" genoemd.
In de vroegste tijden was het bewoonde
gebied verdeeld tussen twee volkeren, de Unæërs en de
Scythiërs. Van
deze beiden waren de Unæërs verreweg het meest beschaafd. In
feite werd
alles dat in Astria de hoop wekte dat zij het juweel van haar
planetenstelsel zou worden, bij de Unæërs aangetroffen,
terwijl de
Scythiërs een roofzuchtig nomadisch bestaan leidden. Bedreven als
zij
waren in alle levenskunsten, werden de Unæërs geleidelijk
door de
Scythiërs teruggedreven en overwonnen.
Toen Caesar in zijn geschiedenis van de
Gallische oorlogen het over de plattelanders had, zei hij dat het door
hun cultuur kwam, dat ze door de barbaarse en gestaalde moed van de
Germanen ten onder gingen. Hij doet alsof beschaving en cultuur op
zichzelf al iets slopends en verzwakkends met zich meebrachten voor de
strenge deugden. Maar er moet een andere reden worden gezocht voor de
doorlopende nederlagen van de Unæërs, de onophoudelijke roof
van hun
territorium, het doorlopend opslorpen door de Scythiaanse horden van
een lichtende streek in hun duisternis, die daarbij ouderdom noch
geslacht ontzagen, en het land dat zij ooit hadden veroverd nooit meer
prijsgaven.

Ik zal de oorzaak van de ellende van de
Unæërs verduidelijken. Mijn globale en vlotte weergave van
de bewoners
van Astria, door middel van een driehoek (fig. 4), is voldoende om mij
in staat te stellen om de hoofdkenmerken te beschrijven van hun
lichamelijke uiterlijk. Ik maak op de gangbare manier gebruik van deze
figuur van een driehoek, als een model of symbool, dat eenvoudig en
gemakkelijk is te tekenen, en wat mij, zonder enig overbodig en
onvoorzien probleem, in staat stelt om iets duidelijk te maken. Het
laat iets zien waar ik mij vaak over heb verbaasd, namelijk dat er een
zekere aanwijzing voor bestaat, dat het Astriase geheel van bestaan
eerder is gemodelleerd naar het patroon van een hoger bestaan, dan dat het
een volledige aanpassing is aan de eisen van haar eigen beperkte wereld.
Als we naar de driehoek kijken die een
Astriër voorstelt, zien we dat er aan de ene rand twee armen en
één oog
zitten, terwijl aan de andere rand geen zintuig- of grijporganen
aanwezig zijn. Als de Astriër dus naar het Oosten loopt, zou hij
zijn
weg duidelijk zien en als hij met iets bezig is, dat ten Oosten van hem
was geplaatst, zou hij daar gemakkelijk aan kunnen werken; voorwerpen
echter, die zich ten Westen van hem bevinden, zou hij alleen maar
kunnen zien als hij zich om zou draaien en een lichaamshouding zou
aannemen waar hij, ondanks de soepelheid van zijn lijf, moeite mee zou
hebben en die hij maar moeizaam enige tijd zou kunnen volhouden.
Voorwerpen ten Westen van hem zouden dus alleen maar op een zeer
onhandige en ondoeltreffende manier kunnen worden bereikt.
Voor ons lijkt het alsof het voor een
Astriër gemakkelijk zou zijn om zich om te draaien, zodat hij in
westelijke richting zou kunnen kijken. Maar om dat te doen zouden wij
het dunne lijf van de man op moeten tillen van het vlak waarop het
voortglijdt. Een dergelijke handeling is natuurlijk onbegrijpelijk voor
de bewoners van een platte wereld, en hun lichamen zouden een
dergelijke handeling niet verdragen, omdat ze veel te dun zijn om
zonder gevaar omgedraaid te worden en zelfs maar even zonder
ondersteuning te zijn van het vlak waar zij overheenglijden. Iedereen
in Astria was geboren met het gezicht naar het Oosten, en met de blik
op het Oosten gericht ging hij dan verder, tot hij doodging.
Ik denk dat het nu duidelijk is waarom de
Scythiërs zoveel overwicht bleken te hebben op de
Unæërs bij het oorlog
voeren. Het gestel van het Astriase lichaam was van dien aard, dat een
Scythiase man zo'n overwicht had op een Unæische man, dat
daar geen
behendigheid of discipline tegenop kon.

De Scythiër, die ik weergeef als een
gearceerde figuur, (fig. 5) kon de Unæër duidelijk zien en
hem
doeltreffende slagen uitdelen, terwijl de Unæër, die ik
weergeef als
een niet-gearceerde figuur, zich in bochten moest wringen om de
Scythiër te zien, en hij kon hem alleen indirect en naar achteren
aanvallen of slaan.
Daarom werden de Unæërs jaar na jaar
binnen steeds nauwer wordende grenzen gedreven, tot er uiteindelijk,
met de Witte Zee aan de ene kant en hun onbedwingbare dwazen aan de
andere kant, geen andere afloop leek te zijn dan een definitieve en
absolute uitroeiing.
Ondanks dit hopeloze vooruitzicht was er
geen sprake van een demoralisatie van de nationale identiteit:
literatuur en kunst veranderden in drijfveren van een ingrijpender aard
dan in tijden toen het gevaar minder dichtbij was, en de grootste
geesten wijdden zich aan het inprenten van een onverschrokken en
stoïcijnse dapperheid en aan een religie die de dood van zijn
verschrikkingen beroofde.
In het licht van latere gebeurtenissen is
het gemakkelijk om te zeggen, dat de intellectuele energie van het ras
beter ingezet had kunnen worden voor de bestudering van de natuur en om
haar de geheimen te ontfutselen voor een meer efficiënte manier
van
oorlogvoeren. Maar het voor de hand liggende wordt altijd ontdekt via
een niet voor de hand liggende weg. De geschiedenis van Unæa
maakt geen
uitzondering op die regel, zoals het volgende verslag van hun
ontdekking van de manier waarop ze de Scythiërs het hoofd konden
bieden, zal laten zien.
Onder de mensen van dit langzaam
uitstervende ras, waren er een aantal die hun geest aan alle angsten
van hun tijd onttrokken en, onbaatzuchtig en zonder enig eigenbelang,
de bewegingen van verre sterren bestudeerden. En zo werd bij de
Unæërs,
net als bij ons, de Wetenschap van de Astronomie geboren. Wetenschap,
die belangstelling, die waardering van de dingen, in en voor hun eigen
belang, waar wij gewoonlijk over denken als het product van een
welvarende en bevoorrechte maatschappij, dook plotseling op in
Unæa,
toen het bolwerk van hun nationaal bestaan afbrokkelde onder de woeste
en aanhoudende slagen van hun aartsvijand.
En net zoals bij ons de Astronomische
Wetenschap haar eerste gave aan de mens schonk, door ons de kunst van
het navigeren te schenken, gaf in Unæa de Wetenschap door de
Astronomie
haar eerste gave aan deze stervelingen. Maar de gave bestond niet
louter uit het vereenvoudigen van een kunst. Het was van een ongehoorde
grootsheid, niets minder dan de redding van hun ras. Want door het
bestuderen van de veranderingen van de hemellichamen, die
verantwoordelijk waren voor hun wisselvalligheid, eclipsen en
verstoringen, stuitten de astronomen op de gedachte van de cirkelvorm
van hun aarde. En toen het nieuws rondging, toen het nieuws van de een
op de ander werd overgebracht, dat hun aarde zonder twijfel rond was,
werden de harten van dit intelligente volk zondermeer met een grote
vreugde vervuld. Want iedereen begreep onvoorwaardelijk, dat als hun
wereld rond was, een Unæër die om hun schijf zou heen lopen,
in een
positie terecht zou komen, waarbij hij evenveel overwicht op een
Scythiër zou hebben, als die Scythiër nu over hem had.

Aan de rechterkant van de tekening (fig.
6) zien we dus een Scythiër en een Unæër in hun gewone
vechtpositie;
maar aan de linkerkant zien we een Unæër die rond zijn
aardbol is
gelopen en ten opzichte van de Scythiër in een gunstige positie is
aangeland.
Het vooruitzicht om hun erfvijanden tegen
te komen onder zulke omgekeerde omstandigheden, bezielde het volk met
de grootste hartstocht, en een tijdperk van astronomische ontdekkingen,
vergelijkbaar met de tijd die er tussen de inspanningen van Ptolemeus
en Newton ligt, werd in een paar jaar overspannen. De Unæërs
overwonnen
de problemen van de astronomische observatie, die in feite aanzienlijk
waren.
In Astria kan bijvoorbeeld een buis niet
gebruikt worden - er bestaat geen manier waarop de tegenover
elkaar
liggende zijden bij elkaar kunnen worden gehouden. Om het passeren van
hemellichamen te observeren, moesten er gaten in de aarde worden
gegraven. Het schema hieronder (fig. 7) laat een Unæa-telescoop
zien -
een opening in de grond, bedekt met een lens. Het is duidelijk dat de
astronoom door hetzelfde gat naar zijn observatieplaats moet afdalen
waardoor hij zijn observaties doet. Als er nog een opening zou worden
gemaakt, zoals te zien is in de tweede tekening, zou de aarde boven de
kamer naar beneden vallen, omdat er geen ondersteuning is die het op
zijn plaats kan houden.

Om de problemen te overwinnen, die zowel
met hun mijnbouw als met hun astronomische observaties gepaard gingen,
boorden de Unæërs alle bronnen van hun daadkrachtige
intelligentie aan.
En voor er vele decennia voorbij waren gegaan, na de ontdekking van de
cirkelvorm van de aarde, hadden ze genoeg informatie gekregen over het
verschijnsel van de getijden, om het bestaan van een continent van
tegenvoeters te voorspellen. Ze hadden ontdekt dat het stijgen en dalen
van de zee aan hun kust geringer was dan wat er zou gebeuren als de
Witte en Zwarte Zee de grenzen van dezelfde oceaan waren.
Het bestaan van dat continent leverde een
expeditie op, om het in de rug aanvallen van de Scythiërs
uitvoerbaar
te maken. Hoewel het mogelijk was, verschilde het in details van elke
andere militaire operatie die ooit was uitgevoerd.
De problemen bij het doorkruisen van een
nog niet ontdekt continent waren voor Astria bijna onoverkomelijk. In
de onbewoonde streken waren alle wouden geveld en 's zomers was
de
bodem bedekt met een veerkrachtig en buigzaam graangewas, dat de
graankorrels in een opgerold, geveerd blad droeg. Over de veerkrachtige
oppervlakte, die dit soort vegetatie bood, kon je snel en gemakkelijk
reizen. Maar in het ongerepte woud was het anders.
Het is duidelijk dat als twee Astriërs
elkaar tegenkwamen, de een gedwongen was om over de ander heen te
klimmen, om hem te passeren. Wij kunnen een beeld van hun toestand
vormen door te denken aan twee koorddansers die, omdat zij noch naar
links, noch naar rechts kunnen uitwijken, over elkaar heen of onder
elkaar door moeten. Zij zouden wel een idee van rechts en links hebben,
maar zouden daar toch geen gebruik van kunnen maken. Maar de
Astriërs
hadden er én geen idee van, én hadden er, ook als zij het
gekund
hadden, geen gebruik van kunnen maken, omdat al hun bewegingen zodanig
waren beperkt dat zij alleen maar konden worden uitgevoerd binnen de
voorwaarden van hun materiële bestaan, dat wil zeggen, dat ze het
vel
waartegen zij rondschoven niet konden verlaten. Als het passeren van
iemand anders al zoveel problemen opleverde, kun je bedenken wat voor
een obstakel een enkele boom zou bieden bij het vooruitlopen. Als hij
nog overeind stond moest hij beklommen worden, of als hij was omgezaagd
en daar dan lag, met die hele warboel van takken, moesten ze daar
overheen.
Gezien de problemen met de navigatie, het
betreden van een onbekend continent en de terugkeer daaruit en het
bouwen van schepen om de Zwarte Zee te doorkruisen, werd de kortste
periode die er kon verstrijken tussen het vertrek van de expeditie en
de aankomst van de mensen die het hadden overleefd, geschat op
honderdvijftig jaar. Van de mensen die vertrokken zou geen enkele het
doel kunnen bereiken. Een deel van het volk moest zich afscheiden. Voor
die onderneming moest een groep vastberaden dappere kerels worden
uitgekozen, onversaagd, stoutmoedig en getrouw. Een uitgelezen groep
moest zich toegang verschaffen tot de onvoorstelbare woestenij van de
eenzame tegenvoeters. Voor hun eigen leven en dat van hun kinders
kinderen moesten zij de doolhofachtige streken met ongerepte wouden
doorkruisen, waarbij niets van wat heel Unæa als goedgezind,
oprecht en
eerzaam beschouwde het voor hen gemakkelijker zou maken. En toch
moesten zij hun liefde voor Unæa bewaren; in de harten van
toekomstige
generaties moest de ster van de vaderlandsliefde rijzen, die ervoor
moest zorgen dat zij tijdens de vermoeiende tocht trouw zouden blijven,
terwijl zij stap na stap de last droegen van de laatste en enige hoop
van hun land.
De expeditie vertrok en heel Unæa boog
zich met nieuwe geestdrift over de opdracht om hun ongelijke strijd
voort te zetten. Zij dachten er zelfs aan om vrouwelijke strijders in
te zetten, iets dat in die tijd onvoorstelbaar was.

Toen ik het over de Astriërs had, heb ik
eerst alleen maar mannenfiguurtjes getekend, die allemaal, zoals je
kunt zien, onvermijdelijk naar het Oosten zijn gekeerd. Om een vrouw
weer te geven moet een figuurtje worden getekend dat de andere kant op
kijkt, dus naar het Westen (fig. 8).
Een vrouw uit Unæa zou dus, als haar
zwakte en angst door training overwonnen zouden zijn, goed toegerust
zijn om weerstand te bieden aan een aanval uit het Westen. De
natuurlijke ontvankelijkheid van mannen voor vrouwen en van vrouwen
voor mannen, die wij in onze wereld zien, is in Astria tot een zeer
uitgesproken hoogte opgevoerd. Een man kan het gezicht van zijn vriend
niet zien, maar hij kan wel naar het gezicht van een vrouw kijken en de
verandering van gelaatsuitdrukking opmerken, die zijn woorden
teweegbrengen. De Unæërs toonden een grote ridderlijkheid in
de manier
waarop zij vrouwen bejegenden, en het werd doorverteld als een van de
ergste verschrikkingen van het laatste stadium van hun oorlog, dat er
zelfs een serieus voorstel van vrouwen was overwogen, die hun
vrouw-zijn opofferden, door vrouwen in de strijd tegen de Scythiase
onderdrukkers te gooien.
Hoe goed de opdracht, die de zwervers
over land en zee was toevertrouwd, werd uitgevoerd, is een thema waar
Unæïsche schrijvers graag bij verwijlen. Uit de mensen die
de woestenij
binnenvielen, rees een wendbaar, ondernemend en dapper ras op, met maar
een enkele gedachte, de gedachte aan een mooi Unæa. Op de
rustplaatsen,
waar met de wapenen werd geoefend, op de halteplaatsen waar
overhangende rotspartijen hen tartten, werd steeds maar weer het oude
verhaal verteld, van dat mooie en verre Unæa dat op hen wachtte,
en
toch was hun verhaal prachtig en helder, omdat zij steeds minder
woorden gebruikten; het dialect van deze woudlopers was op een
merkwaardige manier anders dan de zoete toonval van de taal van
Unæa.
Het uitzicht op de kristalheldere wateren
van de zee, aan het einde van hun honderd jaar durende mars, kwam voor
hen als de vervulling van een profetie. Ze bouwden hun schepen, staken
de oceaan over en vielen hun erfvijanden aan met een kracht waarin, in
een enkele vlaag van vernietiging, alle energie, gratie, denken en
streven van hun ras was samengebald.
Hun felle aanval was onweerstaanbaar.
Toen ze de grenzen van hun vaderland bereikten had Scythia, als natie,
opgehouden te bestaan.
Door de komst van hen, de lang van haar
afgesneden kinderen, werd de verschrikkelijke onderdrukking opgeheven,
die altijd zwaar op Unæa had gewogen. Al haar meest vurige zonen
hadden
zich op de oorlog toegelegd; nu legden zij zich toe op de vredeskunst.
En met het definitieve en absolute verdwijnen van elke overheersing,
die hun macht zou kunnen aanvechten, vond er een merkwaardige
verandering van mening plaats. Juist door de volmaaktheid van zijn
succes had het leger de weg bereid voor een onttakeling van de
waardering, die het in haar greep had gehad.
De overlevers van de avontuurlijke groep,
de oude helden die de Scythiërs in het nauw hadden gedreven,
werden
beloond door het schenken van stukken land. Toen kreeg Unæa de
rust om
over andere dingen dan oorlog te denken. Het ging niet goed met het
merendeel van de oud-strijders. Zij waren slecht toegerust voor zaken,
en aan de aanlokkelijke listen en behendige intriges van spitsvondige
mensen, gingen velen van hen ten onder. Dat het leger zich gewonnen had
gegeven en een onbeduidende factor was geworden, dus van de uitoefenaar
van de absolute heerschappij minder dan een nul was geworden, was te
wijten aan twee factoren. De generaal die door zijn aangeboren talent
om te bevelen het leiderschap van de binnendringers van Scythia had
verworven, was iemand die Wall heette en getypeerd werd door absolute
en onopgesmukte toewijding aan zijn land. De uitspraak van Wall,
"Soldaat en dienaar", werd het wachtwoord van de meer gedegen leden van
de militaire klasse, net zoals voor zichzelf. De andere reden voor de
geruisloze verdwijning van het militarisme was de verstandige
verordening van de kapitalistische klasse, die als onderdeel van de
grondwettelijke instellingen van het land een permanent leger instelde,
omdat ze de tijd voorzagen waarin onverhoeds gevechten met de
arbeidersklasse zouden kunnen uitbreken. De functie van dat leger was
in wezen slechts die van een goedgeorganiseerde en zeer efficiënte
politiemacht, maar door een hoog salaris vast te stellen - gezien
het
soort werk - en door de voorzorg om mensen uit te sluiten die uit
klassen kwamen die afwijzend stonden tegen de heersende orde, stelde de
heersende klasse dus een zeer daadkrachtige waarborg in tegen
gezagsondermijning.
De wijsheid die door de stichters van de
huidige instellingen van Unæa aan de dag werd gelegd, werd
ruimschoots
ten toon gespreid door de daaropvolgende loop der gebeurtenissen.
Nadat de eerste periode van groei voorbij
was, bewees het veelzijdige en ondernemende volkskarakter zich door een
snelle ontwikkeling van de organisatie, en het aanwenden van elk
mogelijk bron om de gevormde organisaties te begunstigen.
De arbeiders beschikten over organisaties
die zich uitstrekten over alle geschoolde arbeid in elke tak. De
kapitalisten waren verenigd in organisaties die de bevoorrading
beheersten van alle soorten goederen. Te midden van deze twee elkaar
vijandig gezinde groeperingen, verdwenen de kleinere werkgevers van het
toneel. Arbeid en Kapitaal bleven over, tegenover elkaar, en aan de
zijde van het Kapitaal, met zijn tradities van eigen rechten, zijn
bestuur door de besten en zijn beheersing en leiding van de
gemeenschappelijke krachten, stond het leger, een algehele bescherming
tegen elke poging om met geweld de grondwet buiten werking te stellen.
Klassenverschillen werden gewoon op bezit
gebaseerd. De bekoring van vroegere tijden, toen het behoud van het
land nog van het leger afhing, was daar volledig van gescheiden -
behalve in tradities die in het leger zelf voortleefden.
Het merendeel van het volk beschouwden de
soldaten als huurlingen in dienst van de kapitalisten, terwijl de
kapitalisten de soldaten beschouwden als een van de verschillende
klassen van mensen die voor hen wilden werken tegen een bescheiden
geldbedrag. Dat is een kort overzicht van de geschiedenis van
Unæa, die
voorafging aan de periode, die ik tot onderwerp van een aparte studie
heb gemaakt.
Een Episode
uit Platland
HOOFDSTUK I
EEN VLUCHTIGE BLIK OP DE
UNæASE MAATSCHAPPIJ
Als drieër is het gadeslaan en observeren
van het doen en laten van de tweeërs een van de interessantste
dingen
die ik ken. Neem bijvoorbeeld Mevr. Castle. Ik vermeld haar hier, niet
omdat ze van enig belang is voor ons verhaal, maar om mijn punt te
veraanschouwelijken. Ze is een algemeen erkende schoonheid, maar dat is
niet waarom ze zo geliefd is. Dat komt door haar aangename opzettelijke
loslippigheid. Ze flapt er dingen uit waarvan niemand zou kunnen
geloven dat ze dat met opzet doet tenzij, zoals in het volgende geval,
hij een drieër en zij een tweeër was.
De tweeërs waar ze mee praat komen er
zeer waarschijnlijk achteraf achter dat ze niet zo impulsief was als
het leek. Maar ik heb het voordeel dat ik op het moment waarop het
gebeurt precies alles zie wat er zich afspeelt, wat voor invloed platte
mensen op elkaar hebben en hoe ze elkaar in de war brengen en
misleiden. Want er schuilen altijd heel wat bewuste of onbewuste
terughoudendheid, voorwendsel en berekening in de manier waarop ze met
elkaar omgaan. Behalve in het geval van Laura. Zij is de volmaakte
eenvoud en zou altijd de uitwerking hebben van een tweeër in
hoeveel
dimensies ze ook zou bestaan. Misschien is dat de reden waarom ze
allemaal zo op haar gesteld zijn - Harold Wall, Forest, Flower,
en niet
te vergeten de chagrijnige oude historicus Lake, bij wie een dichtader
opengaat als hij met haar praat.
Ik zal nu beginnen met mijn verhaal
waarin ik de voorvallen en gebeurtenissen die alleen afzonderlijke
mensen betreffen zoveel mogelijk ongeschikt zal maken, want mijn
onderwerp is een episode in het leven van een volk.
Harold Wall was de jongste zoon van
generaal Wall. Hij had de vergissing begaan dat hij dienst genomen had
in het Leger. Dat had hij gedaan op grond van de glans van wapenfeiten
uit het verleden, de tradities die nog zwakjes voortleefde in de
militaire dienst en de bestaande plichten die zijn vak met zich
meebrachten, die hij zeer serieus nam, totdat hij radeloos verliefd
werd op Laura Cartwright, de dochter van een van de rijkste en
invloedrijkste mannen van het land. Toen had hij bedacht dat hij een
beroep had waarin hij geen enkele mogelijkheid had om zich te
onderscheiden. In Unæa lag geen taak voor een leger. Hij was niet
meer
dan een politieagent. Wat zijn vader hem had nagelaten zou vroeger als
een bescheiden rijkdom gezien zijn, maar in deze tijd stelde het amper
iets voor en nog minder gezien de enorme rijkdommen in een latere
periode. Een jaar wedijveren met verkwistende jongemannen uit de
hoofdstad en een poging de godin van de speculatie uit te dagen hadden
een ernstige aanslag gepleegd op zijn erfenis. Hij krabbelde terug en
ontdekte dat het, gezien een ernstige en onvoorziene waardedaling van
het grondbezit, geen eenvoudige zaak was om aan zijn verplichtingen te
voldoen. In plaats van met enig vertoon van mannelijkheid de hand van
Cartwrights dochter te kunnen vragen, was het enige lot dat hij haar
kon vragen met hem te delen het onopvallende en armzalige bestaan van
een ondergeschikte officier in een dienst die ver afgeraakt was van
haar ooit eerzame plek in de publieke waardering. In die situatie bood
Cartwright, in zijn officiële hoedanigheid als minister van
Buitenlandse Zaken, hem de functie aan van gouverneur van de Kolonie,
die ze van plan waren te stichten op de kust van Septentria. Hij
verzocht hem dringend het aanbod te aanvaarden omreden dat het gunstig
was als iemand met zijn naam de leiding zou hebben over de eerste
nederzetting in die verre streek en hij vertelde hem dat alleen al het
feit dat hij aan het hoofd zou staan, het meest veelbelovende voorteken
zou zijn voor succes bij de publieke opinie. Wall was het daarmee eens
geweest. Hij aanvaardde de post. En nu was hij naar een van die
openbare openluchtfestiviteiten gekomen die zo in zwang waren in
Unæa
in de hoop Laura tegen te komen, een paar woorden met haar te wisselen
en een gesprekje te voeren waar hij misschien de komende jaren aan
terug zou kunnen denken. Hij wilde duidelijk alleen gelaten worden,
maar Mevr. Castle liep op hem toe, vastbesloten hem alle redenen te
ontfutselen voor zijn vrijwillige ballingschap.
"Ha, Hr. Wall, ik heb
u een tijd niet gezien - en is het waar dat u naar Septentria
gaat?"
"Ja, Mevr. Castle."
"Ik zei dat ik het
niet geloofde, u kunt toch niet menen dat u zichzelf zo gaat vergooien."
"Ik zie het als een
goed begin."
"Over smaak valt niet
te twisten, maar uw vader is daar ook naartoe gegaan, dus ik denk dat
het in de familie zit - maar hij had kameraden en er was een
doel. U
hebt daar alleen maar boeren en arbeiders."
"Na verloop van tijd
zal Septentria een even belangrijk land zijn als dit."
"O ja, maar intussen -
Hr. Wall, u moet niet gaan. Als iets u hier zou houden, zou ik blijven.
Maar, serieus, waarom zou u gaan? Dhr. Cartwright heeft u zonder
twijfel omgepraat, hij kan iedereen overhalen om alles te doen."
"Integendeel, het is
een grote kans, en ik ben Dhr. Cartwright daar heel erkentelijk voor."
"Hé, Harold, waar ben
je de hele tijd geweest?" Het was Laura Cartwright die dat zei en toen
ze zag hoe ze elkaar begroetten, kreeg Mevr. Castle opeens een inval,
wat eigenlijk altijd gebeurde als er een mogelijkheid was om tweedracht
te zaaien. Ze maakte de geniale veronderstelling dat Cartwright Wall
deze verre baan had aangeboden om zich van een ongewenste
huwelijkskandidaat af te maken. Ze ging zover als ze durfde met het
onder woorden brengen van haar gedachten.
"O, lieve Laura," zei
ze, "ik was zo blij dat ik Dhr. Wall zag, maar wat denk je dat Dhr.
Cartwright gedaan heeft? Hij heeft Dhr. Wall gewoon gedwongen naar
Septentria te gaan, net nu we de kans hadden hem vaker te zien," en ze
fladderde weg.
Tegen de verbijsterende schoonheid in een
doorzichtige lavendelblauwe wolk, met een onvoorstelbaar sierlijk
gebogen hoedje en een heldere vragende blik, zei Harold
verontschuldigend: "Het is niet eenvoudig Mevr. Castle iets uit te
leggen."
"Dus papa wil dat je
naar Septentria gaat, Harold?" zei ze, terwijl ze hem een bevallig
vragende blik toewierp. Nee, helemaal niet, maar omdat ik hier niet kan
blijven, bood hij me die kans."
"Ik begrijp niet
waarom je hier niet zou kunnen blijven," zei het meisje.
"Het is ondoenlijk,"
zei hij.
"Dat is wat je zegt
als je het niet wilt uitleggen. Zeg me nu niet dat er zakelijke redenen
zijn die een dom meisje niet zou kunnen begrijpen."
"Nee, Laura, helemaal
niet. Ik heb een hypotheek op mijn huis die betaald moet worden."
"Nou, Harold, verkoop
het dan; het is veel waard; je hebt niet zoveel grond nodig."
"Ik heb het
geprobeerd. Ik kan er niet genoeg voor krijgen om mijn schuld af te
betalen."
"Harold, waar ben je
allemaal geweest? Het hangt er vanaf waar je geweest bent en hoeveel
moeite je hebt gedaan."
"Ik ben naar de
Staatsbank geweest - daar loopt mijn hypotheek."
"Dat is een andere
naam voor papa."
"En naar de Persepolis
Trust Company."
"Papa is daar een van
de directeuren; als een van die bedrijven bij je probeert af te dingen
gaan ze natuurlijk allemaal onder één hoedje spelen
-Harold, ik zou
niet verkopen."
Harold schoof haar opmerking terzijde.
"Dat bezit is niet meer zoveel waard als het was. Je vader heeft me een
kans geboden waardoor ik alles kan laten zoals het is."
Een blos, roze als de vanzelf
lichtgevende dageraad, straalde van haar gezicht en de kuiltjes in haar
wangen verdwenen haast in deze nieuwe kleurschakering. Ze wist dat ze
er harteloos uitzag, maar de kleine zege door Harold alles te vertellen
wat hij niet wilde en het besef van haar macht over hem waren te
heerlijk.
"Ja natuurlijk,
Harold," zei ze, "het lijkt alsof papa eerst geprobeerd heeft je weg te
jagen en je vervolgens beloond heeft omdat je weggaat. Wat voor reden
kan dat hebben?"
"Is het niet
waarschijnlijk," zei Wall, "dat je vader zich met mijn zaken bemoeit,
want hij heeft trouwens ook gezegd dat het hem persoonlijk erg zou
spijten als ik zou gaan."
Op Laura's gezicht verscheen een
uitdrukking van een lichte mate van ongeloof.
"Er is geen reden.
Want wat voor reden zou er kunnen zijn?" zei hij.
"Dat moet je mij niet
vragen," zei Laura ingetogen, "ik ben maar een meisje en heb helemaal
niets kunnen zien van de plannen van mijn vader, hoezeer ik daar ook
mijn best voor heb gedaan. Ik neem aan dat jullie daar in huiden gaan
lopen als jullie kleren helemaal versleten zijn; ze zullen lekker en
warm zijn bij die koude winters. Dus als je weer terugkomt Harold, zal
ik een hele oude vrouw zijn en heel kouwelijk en je moet me beloven dat
je dan een heleboel warme vachten meeneemt." Zo gezegd liep ze verder.
Geen twijfel dat die zinspeling op haar
toekomstige gevoelens niet meer dan een toevallige uitspraak was van
het meisje, maar voor Harold was het, als hij pas terug zou komen als
Laura al oud was, alsof zijn hele leven de zon zou kunnen schijnen en
de aarde bloeien zonder dat hij dat ooit zou zien, Hij besefte ook dat
hij door dit aantrekkelijke meisje niet goed genoeg gevonden was en het
gesprek was niet geweest wat hij gewild had. Hij wilde dat hun laatste
gesprek lang en rustig zou zijn, zodat hij de komende jaren genoeg zou
hebben om aan terug te denken en erop te kunnen teren. Maar er was
helemaal niets bevredigends geweest aan hun onderhoud. Er was niet het
geringste teken geweest van toenadering van Laura of dat ze het op
prijs stelde. Maar wat zou het allemaal anders zijn als hij haar weer
terug zou zien!
Dhr. Cartwright was op dat moment Harold
dicht genoeg genaderd om hem te herkennen en zei,
"Goed dat ik je zie Wall; ik heb een of twee dingen in
een verzegelde envelop gedaan, die volgend jaar opengemaakt mag worden.
De winters worden zoveel kouder dat ik niet zeker weet of de oceaan wel
lang genoeg ijsvrij blijft voor een doorgang aan het eind van de
volgende zomer en ik wil deze onderwerpen niet eindeloos uitstellen. En
dat is waar ook, je kunt heel wat aan je salaris toevoegen door hier
vachten naartoe te verschepen; pak wat je pakken kunt. Volgens de
weerkundige dienst krijgen we een periode van strenge winters."
Harold stond op het punt te zeggen dat
zijn plichten als gouverneur niet verenigbaar waren met dit soort
privéondernemingen, maar Cartwright gunde hem geen tijd.
"Laat maar," zei hij,
"dat zou ik graag zien, wat daadkracht en ondernemingszin bij jonge
mensen.
Heeft mijn dochter je al ontmoet?"
Overal in het rond kabbelende gesprekken,
nooit heel ernstig, maar wel altijd geanimeerd. Deze platlanders, om
het woord te gebruiken waarmee ze over elkaar spraken - niet met
enig
idee van geringschatting, maar om uiting te geven aan de buitengewone
volheid van bestaan -, deze platlanders hadden een enorme
verscheidenheid van zeer levendige interessen en geen onderwerp was
voor hen te ernstig om er niet op in te gaan als het maar op een
lichtvoetige en luchtige manier ingebracht werd. Sociale hervormingen,
de laatste wetenschappelijke ontdekkingen, de nieuwste opvattingen over
de Staat, waren allemaal gewenste onderwerpen die afwisseling brachten
in het gebabbel over politiek en maatschappij.
Literatuur was vrijwel geheel verdwenen
want de armen stonden te zeer onder druk door de noden van het
dagelijkse leven om nog te lezen, en de rijken waren te zeer bezig met
genoeglijke verzetjes om iets dat serieuze aandacht vroeg nog
nauwkeurig te bestuderen. Anderzijds bloeide de wetenschap, uitgeoefend
door een deskundige klasse van specialisten en door iedereen waarderend
beschouwd, zelfs door de mensen die het minst in staat waren hun
actieve geest te onderwerpen aan de veeleisende eentonigheid van
geconcentreerd bezig zijn.
*****
"Laten we gaan
luisteren wat hij vertelt," zei Agatha Harcourt, met haar blik gericht
op een modieuze filosoof van het meest recente slag, die omringd werd
door een groepje vrouwen."
"Wat heeft dat voor
zin?" vroeg Forest, "hij dist je alleen maar theorieën op en ik
kan je
wel vertellen waar ze toe leiden."
"We kunnen toch eerst
luisteren zodat we weten wat die theorieën zijn," zei ze.
Maar Edward Forest was niet van zins
Agatha naar iemand anders dan zichzelf te laten luisteren.
Forest was een goed voorbeeld van de
jonge welgestelde platlander. Hij had veel aangename eigenschappen en
een alleraardigste gewoonte om zich volstrekt openhartig te uiten. Hij
had allerlei armoede gekend of wat het betekende het te moeten doen
zonder alles wat hij wilde. Omdat hij nu zelf gelukkig was wilde hij
iedereen gelukkig maken en behalve dat hij het vermogen kwijtgeraakt
was om nog ergens serieus over te zijn, zou je kunnen zeggen dat hij
aan alle kanten deugde.
Hij genoot van zijn gesprekken met
Agatha. Bij de meeste meisjes was aandacht als een klit, die
gemakkelijker wat dieper vastgeduwd dan losgemaakt kon worden van
waaraan ze zich vastgeklampt hadden. Maar hij kon Agatha's
gedachten
daadwerkelijk bewegen, oppakken en op een andere plek weer neerzetten.
Als hij zich op welk onderwerp dan ook concentreerde, kon hij een
professor worden alleen al om het genoegen waarmee hij dan naar
Agatha's gezicht keek als ze naar hem luisterde als hij zijn
college
gaf. Allereerst kwam er dan een uitdrukking van verbazing, dan van een
lichte verbijstering en daarna omarmde ze de nieuwe mening en maakte
een opmerkinkje om te laten zien dat ze nieuwe feiten volledig
aanvaardde. Ze had een gave om iets te geloven en geloven is
uiteindelijk de belangrijkste factor voor kennis.
"Zijn theorieën zijn
heel eenvoudig," zei hij, "hij is een moralist van de nieuwe richting
en vertelt je dat je in plaats van naar de innerlijke stem, naar de
stem van buiten moet luisteren."
"En je idealen
bijstellen?" zei Agatha.
"Nee, juist
versterken, de moralisten hebben geslapen, de vooruitgang van de
beschaving heeft hen ingehaald. Denk aan wat de hele wetenschap gedaan
heeft, zij heeft onze omgeving gemaakt en het enige dat we moeten doen
is ons aanpassen aan de eisen die dat ons oplegt."
"Daar hou ik van," zei
Agatha, "dat laat zien hoe machtig de wetenschap is."
"Ja," zei Forest. "Als
we geen blijk geven van ons intellect, zouden we elk moment onder de
voeten gelopen of verpletterd kunnen worden; we leven zo opeengepakt
dat we elkaar goed moeten behandelen en die buitenposten brengen ons in
contact met de uithoeken van de aarde, zodat we aan het geheel moeten
denken. Het is een prachtige theorie, maar het is een vreselijke tijd
voor me geweest toen ik dat consequent uit probeerde te voeren."
"Ik wist niet dat je
daar een aanhanger van was."
"O, en ook nog een
enthousiaste."
"Nou vertel me dan
maar," zei Agatha, "hoe je tewerk bent gegaan."
"Een van de eerste
dingen is zakelijke methoden in te brengen in je huiselijke kring. Ik
had dus niet een dergelijke kring, dus begon ik bij mijzelf. Je weet
hoe bijvoorbeeld bankiers en andere zakenlieden, als ze je schrijven,
je een stuk papier toesturen en het enige wat je hoeft te doen is het
te ondertekenen en dat is ook de manier die ik bij mijn correspondentie
gebruik. Als ik een vriend schrijf sluit ik een antwoord bij en het
enige dat hij hoeft te doen is het te ondertekenen. Je hebt geen idee
hoe bevredigend de antwoorden zijn die ik krijg."
"Maar," zei Agatha,
die er niet tegen kon als iets niet helemaal logisch was, "je zei dat
je een vreselijke tijd gehad had."
"Ja, dat kwam door het
volgende," en Forest ging verder en vertelde haar hoe hij, omdat hij te
weten wilde komen hoe het stond met de gevoelens van een bepaalde
jongedame tegenover hem en heel eerlijk wilde zijn, een half dozijn
brieven bijgesloten had waaruit ze kon kiezen. Maar het meisje in
kwestie had een even grote hekel aan lezen als aan schrijven gehad en
omdat ze ervan uitging dat hij haar een cadeautje had gegeven dat ze
bij haar correspondentie kon gebruiken, had ze de brieven willekeurig
rondgestuurd aan jongemannen uit haar kennissenkring.
"Dat gaf een
vreselijke hoop gedoe," zei hij. "Ja, dat zal best," zei Agatha, "maar
niet voor jou."
"Denk aan mijn
gevoelens - misschien heb ik wel aanleiding gegeven tot een
slecht
passende relatie."
"Was dat de laatste
vóór Laura,?" vroeg ze. Forest keek haar aan met een blik
die meer
ergernis toonde dan dat ze dacht dat hij kon.
Maar al gauw hernam hij zich. Voor de
door het lot begunstigden waren het leven en Platland inderdaad
heerlijk. Het is een misvatting te veronderstellen dat dikte voor de
natuur onmisbaar is om haar meest gulle gaven te laten zien. Kijk naar
de pracht van bloemen, het schitterende kleurenspel van ragfijne
draden, de opaalkleurige zweem van dunne parlemoerlaagjes. Juist in het
dunne en ijle legt de natuur haar uiterste inspanningen en in deze
mensen, allemaal dun en ijl, had de natuur een terrein gevonden dat
paste bij haar vaardigheden.
En nadat zijn gevoel van ergernis voorbij
was, konden er dus geen betere woorden gekozen worden dan waarmee
Forest zijn gevoelens voor Laura aanroerde en zijn vastberadenheid om
te blijven hopen en door te zetten. En nooit was een fijngevoelig
begrip ooit troostender geweest dan wat Agatha toonde. Maar ze was zelf
heel serieus en probeerde hem ter wille van hun vriendschap uit zijn
verliefde gedachten te halen.
Agatha had de wetenschap bestudeerd en
wist dat er nog veel meer was buiten de aangename invloed van een mooie
buitenkant en probeerde daarom Forest naar die heerlijke geestelijke
genoegens te sturen die hij zo vaak met haar gedeeld had. "Edward," zei
ze, "het is niet wat Laura innerlijk is waar je wat om geeft, het is
altijd om hoe ze er uitziet, je liefde voor haar is oppervlakkig."
"En dus echt,"
antwoordde hij, "dat oude drogbeeld van iets stoffelijks is
nietszeggend. Ik wil Laura niet ontraadselen, het is om wat ze is dat
ik van haar houd, ze is het wezen van het hele bestaan, alleen maar
lieftalligheid."
Hoezeer Agatha ook meevoelde met Forest,
ze had niet erg veel vertrouwen in het welslagen van zijn pogingen. Ze
zuchtte zachtjes en bewaarde haar inspanningen voor een gunstigere
gelegenheid.
*****
Toen hij wegliep van de opgewekte
bijeenkomst, probeerde Harold het beeld van Laura uit zijn hoofd te
zetten en riep daarvoor alles te hulp waarmee hij haar omlaag kon
halen. Maar haar aangename bekoorlijkheden maakte aan al zijn
aarzelende argumenten een einde. De tijd waarin ze als jongen en meisje
samen gespeeld hadden was nog niet zo lang geleden - ooit was dat
verschil er nog niet - het was toen zoiets als de zoon van zijn
vader
zijn en Cartwright was nog maar een van de vele opdringerige en
daadkrachtige zakenlieden.
Nu kon Harold misschien nog hopen dat hij
het zo ver zou brengen als een van de bedienden of tuinlieden van
Cartwright en buiten rijkdom was er geen andere manier om je te
onderscheiden. De mogelijkheden om geld te verdienen die ooit bestaan
hadden, waren nu afgedekt door organisatievaardigheden aan het hoofd
van grote bedrijven - waardoor er niets overgebleven was voor
onafhankelijk ondernemen.
In dienst treden van een van de grote
bedrijven en je omhoog werken tot een vertrouwelijke functie was
tegenwoordig de enige manier waarop mensen rijk werden, met
uitzondering van fortuinlijke uitvinders en slimme juristen.
Hij kon zich een voorstelling maken van
het beleefde ongeloof waarmee haar vader het vragen om de hand van zijn
dochter zou onthalen - die hele redelijke manier waarop hij zou
zinspelen op een waanidee van een jongen en meisje dat niet ten nadele
van zijn dochter gebruikt diende te worden.
Elke keer als hij Cartwright tegenkwam
voelde hij een opstandige trots bij de manier van doen van de man. Nog
een bewijs, zei hij tegen zichzelf, van hoe weinig geschikt hij was
voor de gangbare gelegenheden om hogerop te komen.
De leiding over de Kolonie! Dat was nog
eens een staaltje van geluk - en ongelooflijke verrassing.
Hij knarste met de kiezels onder zijn
voeten toen hij bedacht hoe het avontuur aan de overzijde van de oceaan
hem met vreugde vervuld zou hebben, als hij haar niet gekend had. Nu
zag hij het als een soort dood.
*****
"Hallo, Wall, wanneer
ga je?" Het was de socialistische afgevaardigde van de Nationale
Wetgevende Raad die zich tot hem richtte.
Wall vertelde hem hoe de voorbereidingen
ervoor stonden.
"Ik ben blij dat je
gaat, dan hebben we iemand minder om rekening mee te houden."
"Ga maar mee, dat heb
je nog maar één met wie je dat hoeft te doen."
"Nee, hier ben ik
veiliger; denk je dat je, als je weer terugkomt, de zaken hier weer net
zo zult aantreffen als ze nu zijn?"
"Zonder twijfel;
jullie hebben hier wel die enorme massa stadsbevolking, maar het leger
kan die wel in de hand houden. Als het er op aankomt zijn de
plattelandsdistricten en hele arbeidersgroeperingen tegen jullie."
Het raadslid antwoordde verbolgen, "ja,
de kapitalisten hebben zoals je zegt bepaalde groeperingen van ons
omgekocht - ze laten hen meedoen met het plunderen van de
gemeenschap
en denken dat ze hen met lichaam en ziel ingepalmd hebben. Maar we
zullen ze kapot maken."
"Zelfs dan zul je
merken dat het een hele tijd kost om de bestaande orde der dingen te
veranderen."
De afgevaardigde moest toegeven dat dit
een juiste waarneming was. Dankzij de beperkte bewegingsmogelijkheden
was in Astria een goedbewapende en gedisciplineerde krijgsmacht veel
doeltreffender dan bij ons. Omdat hij tegen Wall niets in kon brengen,
volstond hij met te zeggen:
"Je wilt dus zeggen
dat de huidige staat even lang in stand zal blijven als jouw salaris
gewoon betaald wordt?"
"Ja, als je het zo
wilt stellen," zei Wall.
"En wie betaalt jou?
Wie betaalt jou bijvoorbeeld, Wall, om deze stakkers mee te nemen zodat
ze de hongerdood sterven?"
"De Handelsbank en
Verenigde Mijnen."
"Helemaal niet, wij
doen dat, de mensen die jij onderdrukt. Je weet hoe de prijs van kolen
en olie deze afgelopen buitengewoon strenge winter gestegen is."
"Ja."
"Nou, de prijs daalt
niet. De bank en de mijneigenaars hebben besloten die prijzen zo te
handhaven; ze hebben een aflossingsfonds ingesteld om alle kosten van
jouw expeditie in het tienvoudige verhalen."
Wall had een militaire afkeer van regeren
door het volk. Zijn opvatting over de Staat was een gedisciplineerd
geheel dat onder leiding samenwerkte. De oligarchie die in feite
Unæa
regeerde, maakte gebruik van economische krachten om dwang toe te
passen; ze verschaften discipline en richting. Maar Wall mag misschien
wel verontschuldigd worden voor zijn wens dat ze niet zo uitgesproken
financieel deskundig zouden moeten zijn.
*****
Terug op de kazerne trof Harold een
levendig gevoerde discussie aan. Het was een van de avonden waarop de
jonge officieren bijeenkwamen om samen de maaltijd te gebruiken en met
elkaar te praten.
Want uiterlijk konden ze dan wel allemaal
lijken op een onbuigzaam, onnadenkend instrument, toch verliep het
gesprek onder deze soldaten soms ongedwongen.
Toen Wall binnenkwam was een jonge man,
Beam geheten, een fantasievol verhaal aan het vertellen.
"Vanuit de Elyseese
Velden werd dwars door alle gevaarlijke woeste streken een zachtaardige
en prachtige kudde schapen gestuurd om op deze aarde te verblijven, die
toen onbewoond en vruchtbaar was. Voor een veilige overtocht voorzag de
Grote Herder ze van honden die hen bewaakten, snelle en felle honden
met lange hoektanden en onvermoeibare poten. Na menig gevecht brachten
ze de mooie en zachtaardige kudde schapen op deze aarde, onderweg
gevoed door gevolmachtigde van de Grote Herder die schapen en honden
voorzag van het voedsel dat voor hen geschikt was.
"Maar eenmaal op aarde
waar het heerlijke gras uitbundig groeide, richtten de schapen zich tot
de gevolmachtigde van de Grote Herder en zeiden:
"'Hier is het voedsel
voortreffelijker dan we onderweg hadden, we hebben uit uw handen niets
meer nodig.'
"'En de honden
dan?'
vroeg de gevolmachtigde.
"'Als die ondankbare
dieren het heerlijke voedsel van deze aarde niet op prijs stellen, is
het hun eigen fout,' antwoordden de schapen, 'bovendien zit
hun taak er
op. Wat voor nut kunnen ze nog hebben op deze veilige aarde - wat
voor
dwaas kan ons nog iets aandoen?'
"De gevolmachtigde
trok zich dus terug.
"En terwijl prachtige,
vreedzame schapen op het gras van de aarde knabbelden, lagen de honden
uitgeput en stervend op de grond. Een oude afgeleefde hond kon zijn
poten niet meer bewegen en op hem liep een lam toe en schopte met de
speelse sierlijkheid van zijn soort met zijn witte pootjes tegen de
snuit van de afgetobde, nutteloze hond. Het tere pootje raakte klem
tussen de hoektanden van de oude hond - de uitgehongerde kaken
sloten
zich er omheen en voedsel en leven, beter dan alles was hem ooit
gegeven was, stroomde door zijn aderen. Op krachten gekomen stond hij
op en liep naar de plek waar zijn broeders op de dood lagen te wachten
en ging bij hen liggen. 'Waar heb je voedsel gevonden?'
vroegen ze
verrast. 'Ik heb een lam opgegeten,' antwoordde hij. Ze
keken hem met
afschuw aan, maar kort daarop grepen sommige van de jongere honden ook
een schaap.
"En zo ontstond het
wolvengeslacht - een geslacht dat als een vloek overgeleverd is
in alle
sprookjes, geschiedenissen en verhalen die door de schapen zijn
verteld, maar het is even terecht zijn oorsprong te verhalen."
Wall verkeerde in een zeer slecht humeur.
Toen de spreker klaar was, stond hij op en zei:
"Beam, jij zou vast
wachten tot ik helemaal dood was, voordat je me zou grijpen." Zijn
toehoorders bleven even stil en barstten toen in lachen uit. Als ze aan
hem dachten in vergelijking met Wall zat er iets onzegbaar
schaapachtigs in Beam. Ze begrepen dat lam en wolf individuele
verschillen waren en dat het schijnbaar juiste onderscheid dat Beam
gemaakt had tussen het leger en de rest van de gemeenschap ontmaskerd
was. Met een soort huiver keerde het groepje soldaten zich, van de
theoretici en opruiers die hen begonnen waren te beïnvloeden,
terug
naar de eenvoudige koers van loyaliteit, dat vermogen voor persoonlijke
trouw die in de militaire dienst als het levensvuur was.
"Zeg wat tegen ons,
Wall," riepen ze, "zeg ons vaarwel."
Maar Wall zei, "nee, ik ga naar bed," en
liep weg.
Maar hij merkte dat hij onmogelijk kon
slapen. In het donker en nietsdoen voelde hij zich alsof een groot
zwart doodskleed hem in zijn plooien vasthield en voor altijd elke
lichtstraal buitenhield en hij begreep dat het een wezenlijk gegeven
van zijn bestaan was geworden dat zonder Laura alle plezier en hoop in
zijn leven voor altijd verdwenen zouden zijn. Hij stond op en begon een
grote stapel papieren over de Kolonie te ordenen en probeerde in het
werk te vluchten door aantekeningen en berekeningen te maken. Naarmate
de uren verstreken stilden zijn inspanningen zijn pijn. Toen hij vroeg
in de morgen weer naar bed ging lag er een verslag klaar voor
Cartwright, met daarin zijn laatste aanbevelingen en zijn schatting dat
binnen iets meer dan een maand alles gereed zou zijn voor de reis.
Het was maar een schrale troost, maar hij
koesterde de gedachte dat zijn brief bij haar thuis en haar misschien
onder ogen zou komen.
Ook Laura Cartwright kon niet slapen. Ze
schreeuwde het aanvankelijk uit van pure ergernis en ongeduld. "Wat is
hij dom! kan hij het dan niet begrijpen? Ik zou willen dat ik het hem
kon laten voelen; hij vertrekt zonder enig teken van spijt; kon ik hem
alleen maar wat spijt laten hebben!" Maar toen ze zijn gezicht
duidelijker voor ogen kreeg, leek hij eigenlijk helemaal niet zo
gelukkig - alleen maar vastberaden en trots. "O! als het zijn
trots is,
is het helemaal hopeloos - die zou ik nooit kunnen breken."
De vogels begonnen te zingen. Ze liep
naar het raam. Daar aan de hemel hing de stralende planeet Ardæa,
de
ster der verliefden, die het licht van de dageraad haast trotseerde.
Nooit eerder had Laura haar zo opvallend en groot gezien.
"Jij schijnt
uiteindelijk ook op hem," zei ze, "hij en ik zijn in dezelfde wereld."
Een geheimzinnig gevoel van nabijheid wikkelde zich om haar heen en als
het ware van binnenuit bereikte haar een boodschap: "wij horen bij
elkaar - hij is van mij en ik ben van hem door alles wat het
beste in
ons beiden is. Ik weet dat hij op dit moment aan me denkt. Er is nooit
een ogenblik geweest dat ik niet in het diepst van mijn hart aan hem
gedacht heb en er zal nooit een ogenblik komen dat we niet aan elkaar
denken."
Vanuit de door landtongen omsloten baai
van haar meisjesjaren voer haar scheepje uit naar de diepe wateren van
haar vrouw-zijn. Het had tegenwind en de lucht was naargeestig, maar in
die grote verandering verdween haar meisjesachtige verdriet.
HOOFDSTUK II
DE STAATSMAN
Vanaf het tuinfeest begaf Cartwright zich
naar een bijeenkomst van de meest actieve leden van de oligarchie die
in wezen de zaken van Unæa regelden. Op zijn gezicht lag niet de
tevreden uitdrukking die paste bij iemand die de top van zijn ambitie
bereikt had. Hij was zijn loopbaan begonnen als een niet welgestelde
jurist, maar zijn adviezen voor het grote bedrijf waarbij hij in dienst
was, waren waardevol gebleken en zijn eigen zakelijke ondernemingen
hadden succes gehad. Niet lang geleden waren er wat gesprekken geweest
tussen hem en Forest, de grootste kapitalist van het land, over een
samenwerking tussen de families. Omdat hij vreselijk op zijn hoede was,
had hij geen uitgesproken antwoord gegeven, maar was begonnen de weg te
bereiden. Hij hoorde zijn dochter listig uit, hield haar zorgvuldig in
de gaten en ontdekte tot zijn ontsteltenis en verrassing dat ze in
ieder geval meer aan Harold Wall dacht dan wenselijk was. Daarom vond
hij dat de jonge Wall moest verdwijnen en de oude banden die nog
dateerden uit het allereerste stadium van zijn bezigheden moesten
voorgoed verbroken worden. Wall ging dus nu weg. De eerste stap was
gezet, maar toch was zijn gezichtsuitdrukking grimmig en de begroeting
die hij kreeg van zijn collega's bij hun informele bijeenkomst
beantwoordde hij op een norse en afwezige manier. De leden waren meer
bedreven in het verwerven van bezit dan in het besturen van een Staat,
maar hun groeiende verantwoordelijkheden werden aangepakt met dezelfde
houding van doortastende bedrijvigheid, waarmee ze bij hun eigen
ondernemingen tewerk waren gegaan. Met het inzicht voortgekomen uit een
lange ervaring met het uitkiezen van menselijke instrumenten, herkenden
ze in Cartwright een intellectuele scherpzinnigheid, ruime opvattingen
en een gedegen en waakzame behoedzaamheid, waarop ze onvoorwaardelijk
konden vertrouwen en vandaar zijn positie van overwicht.
De bezigheden van het moment waren
opgeschort, zoals in elke bijeenkomst soms het geval is als zich een
persoonlijke eigenaardigheid aandient. En jongeman die onlangs de
beschikking gekregen had over zijn miljoenenerfenis hield een lange en
ernstige voordracht, waarbij hij uitweidde over de geordende toestand
van de massa en de toenemende concentratie van rijkdom en pleitte voor
een systeem van religieus communisme.
De voordracht verveelde alle aanwezigen
door de herhaling van onuitvoerbare plannen en met een vragende blik
keek de voorzitter naar Cartwright. De laatste, die iets wilde zeggen
dat helemaal niets te maken had met het onderwerp, nam van de
gelegenheid om te antwoorden gebruik om het ter sprake te brengen.
"Vanavond verwelkomen
we," zei hij, "een nieuwe aanwinst voor onze groep en evenzeer de
mogelijkheid om de grondbeginselen te herzien van de sociale
wetenschap, zoals wij die gekregen hebben, want als wij ons afvragen op
welke manier we ons hele beleid kunnen veranderen zijn we doorgaans te
zeer in beslag genomen door het nadenken over de volgende stap die we
moeten nemen.
Om mijn eigen onbehouwen en eenvoudige
manier te volgen om naar deze vraagstukken te kijken, denk ikzelf dat
het weekloon de grootste kracht ter wereld is. Geef iemand zijn
weekloon, zet hem aan het werk en hij zal geen vragen meer stellen,
maar recht vooruit gaan. Vermenigvuldig die man met duizenden en je
kunt bergen verzetten, zeeën doorkruisen en wetenschap en kunst
bedrijven. Niets is te groot of het kan verwezenlijkt worden. Wij
hebben de macht om die kracht te sturen en zouden lafaards zijn als we
voor die verantwoordelijkheid zouden terugdeinzen. Ik heb geen zin om
te zien dat Astria een wereld wordt van leeglopers, die elk jaar
stemmen voor minder uren en meer loon. Dat gaat nooit gebeuren -
als de
macht ons uit handen valt zal die alleen maar na een periode van
vechten en bloedvergieten in andere handen terechtkomen. De menselijke
natuur vraagt om stalen banden van dwang en de noodzaak om een weekloon
te verdienen heeft de plaats ingenomen van het oorspronkelijke gevecht
tegen de natuur en de oorlogen van latere tijden. Als je enig besef
hebt van hoe weldadig en belangrijk dat is, is het aan jullie om dat
met je eigen middelen te bewerkstellingen - het maatschappelijke
systeem is te veelomvattend voor je om veel schade aan te kunnen
richten.
Hoe doeltreffend de mensheid is, hangt af
van de gedrevenheid die sommigen van ons in ieder geval bereid zijn te
handhaven. Ook onze eigen veiligheid hangt daarvan af." Daarna richtte
hij zich stuurs tot de hele daar bijeengekomen groep. "Jullie, jullie
allemaal, weten dat er eenmaal per vijftien jaar een tijdelijke
verstoring opgetreden is in ons klimaat, waarin de winters kouder en de
zomers warmer werden." Bij deze opmerking boog iedereen zich
belangstellend naar voren. "Die verandering is toegeschreven aan de
invloed op de door onze conjunctie met Ardæa teweeggebrachte
verandering van onze baan. De afgelopen vijf jaar heb ik een aantal
astronomen aan dit probleem laten werken en zij beweren dat de volgende
conjunctie een nog duidelijkere uitwerking zal hebben. Het is geen loze
theorie. Ik heb de cijfers naar mijn broer gestuurd en hij mag dan wel
een zonderling zijn, maar kan wel heel goed duidelijk maken wat ze
bedoelen. Hij schreef me een heleboel onzin over zijn eigen
theorieën,
in een poging ze onder de aandacht te brengen, maar het wezenlijke feit
is dat hij geen fout kan ontdekken in de conclusies. In het kort is het
gevaar het volgende. De winters zullen zo koud worden dat we een enorme
toename van brandstof zullen krijgen om het leven draaglijk te maken.
Op grond daarvan heb ik ons huidig verbruik een halt toegeroepen door
de prijs van olie en steenkool te verhogen. De zomers zullen warmer
worden, meren en oceanen zullen als door een vurige tong leeggelikt en
onze oogsten zullen ernstig aangetast worden; misschien zullen we wel
naar andere voedselbronnen moeten grijpen, want de toevoer zal vast en
zeker onvoldoende worden. Omdat het een verlichting van onze
overbevolking lijkt te geven, doet het me met het oog daarop genoegen
te kunnen zeggen dat de vooruitzichten van de kolonisatie gunstig zijn.
Als leider heb ik de hand weten te leggen op de jonge Wall; zijn naam
telt zwaar bij de massa die, ondanks haar armoede bijzonder afkerig
staat tegenover reizen naar nieuwe streken."
Hij zweeg even en keek met zijn
verstandelijke blik naar het vooruitzicht in zijn hele onopgesmuktheid.
Het gevaar zoals hij dat kende doemde alom zo dreigend op in
vergelijking met het beeld dat hij geschetst had dat hij opeens
emotioneel werd. Hij gaf daar lucht aan door op zijn opmerkingen terug
te komen:
"Heel beminnelijk en
met welwillende gevoelens, prediken jullie intussen een
alomtegenwoordige rust en vrede. Maar ik zeg je dat, net als in het
verleden, alleen de wanhopige noden van het individu en zijn laatste
krachtinspanning bepalen, of het aan het werk met zijn handen of aan de
wetenschap ligt, dat onze wereld zal blijven leven. Denken jullie echt
dat met het beleid dat jullie zouden willen invoeren, ooit nog iets
moeilijks gedaan zal worden?" De leden kenden Cartwright te goed om hem
te zien als een loze paniekzaaier en namen zijn waarschuwing op als een
waar serieuze aandacht aan besteed diende te worden.
"Het vooruitzicht,"
zei een van hen, "ziet er dreigend uit en we moeten alle passende
voorzorgsmaatregelen nemen. Als een van hen zou ik willen opperen dat
het niet raadzaam is dat deze voorspellingen algemeen bekend worden."
"Wij zijn absoluut de
enigen die ervan op de hoogte zijn. Ik zal antwoorden voor de mensen
die de berekeningen gemaakt hebben," zei Cartwright, "wat het publiek
ervan weet is niets anders dan hun eigen ervaring met de
klimaatveranderingen en een vaag verband daartussen met de naburige
planeet.
Ons systeem kent een soort wonderbaarlijk
evenwicht dat voorkomen heeft dat er ook maar iets algemeen bekend
werd."
De gezamenlijke discussie viel daarna
uiteen en Cartwright bleef met een commissie tot de ochtend spreken
over het formeren van een korps, samengesteld uit de afstammelingen van
de oorspronkelijke Scythiërs, op wie als louter blinde
instrumenten
vertrouwd kon worden. Gewapend met een nieuw explosief dat uitgevonden
was door de scheikundigen in dienst van de raad, liet hij zien hoe deze
mannen de besluiten van het uitvoerend orgaan ten uitvoer konden
brengen, zelfs zonder steun van het reguliere leger - iets dat
niet
waarschijnlijk was, maar waar wel voor gewaakt diende te worden,
aangezien daar tekenen waren van vrijheid van meningsuiting en een
discussie over onderwerpen, die volledig in strijd waren met de oude
tradities van de militaire dienst.
HOOFDSTUK III
VADER EN DOCHTER
Het was al ochtend toen Cartwright
thuiskwam. Hij had voldoende aan een paar uur slaap en halverwege de
ochtend zat hij in zijn studeerkamer zijn post door te nemen. Laura
kwam binnen toen het ontbijt klaar stond. Hij begroette haar opgewekt.
Haar golvende ochtendjapon, met alle kant, maakte haar nog mooier
- de
schat van zijn huis, iets wat hij niet zomaar zou afstaan!
"Papa," zei ze.
"Ja, schat? Wat zie je
er weer mooi uit vanmorgen!"
"Dank u. Niet zo
aardig doen, ik wil u een standje geven. Ik hoorde hoe laat u vannacht
thuiskwam."
"Ik kon er niets aan
doen, Laura, het kon niet anders. Er was een jongeman die een
voordracht hield en ik moest daar op antwoorden."
"Maar als een jonge
vrouw een voordracht houdt, weet u niets te zeggen; u weet dat u heel
stout bent, papa; u had hem gewoon moeten laten begaan, zoals u dat met
mij doet. Hé, een brief van Harold."
Had hij haar vader geschreven om hem te
vragen of zij met hem mee mocht?
Langzaam opende en las Dhr. Cartwright de
brief van Harold.
"Waar gaat het over?"
"Iets zakelijks over
de Kolonie," antwoordde hij, stopte de brief in zijn zak en pakte een
andere. "Saai gedoe," zei ze, terwijl ze op zijn knie zat, zoals ze dat
als kind placht te doen. Hij was een geduldig man. Hij wist heel goed
dat ze haar hoofd op zijn schouder legde omdat Harolds brief in zijn
borstzak zat, maar toch gaf hij geen blijk van ergernis.
"Je bent zo snel groot
geworden, Laura," zei hij, "dat ik haast vergeet dat het geen klein
onverantwoordelijk meisje is waar ik mee praat. Toen ik zo oud was als
jij, ontzegde ik me alle pleziertjes en voldoening - het was
alleen
maar werken. Ik wil niet zeggen dat ik het leven van een kluizenaar
leidde, maar ik koos mijn vrienden en medewerkers onder de mensen die
dezelfde ideeën en ambities als ikzelf hadden. We studeerden hard;
we
wilden iets voor ons land doen, wij legden ons erop toe ons voor te
bereiden op de positie waarvan we voelden dat we die op zekere dag
zouden bekleden. Denk nou niet dat ik je iets verwijt, Laura, ik zie je
graag vrolijk en gelukkig en geniet van al je vriendschappen, maar ik
wil wel dat je ook over andere dingen nadenkt. Je zou vaker moeten
komen praten met je oude vader en hem laten vertellen over waar hij mee
bezig is. Een dochter zou zich in haar vaders leven moeten kunnen
verplaatsen en dan, mijn meisje, zou je het op een dag, weet je,
verstandig vinden dat je met iemand trouwt die zich, net als ik,
bekommert om de staat. Ik wil niet dat je alleen maar zijn ontspanning
bent, maar ook de metgezellin in zijn ernstigere ogenblikken."
Laura's hart zonk steeds dieper weg. Ze
stond op het punt iets tegen haar vader te zeggen - ze wist niet
wat -
maar nu droogde de woordenbron in haar op.
Omstandigheden, omstandigheden! Wij zijn
wezens van omstandigheden en het is vanzelfsprekend dat wij oog in oog
daarmee beseffen dat we niet in staat zijn ze zorgvuldig te onderzoeken.
Laura had een leven geleid van
onnadenkend geluk en hield ervan te behagen. De geringe sporen die haar
opvoeding had achtergelaten, waren allemaal weggevaagd door de eisen
van de luxueuze kringen waarin ze zich bewoog, die van hun vrouwen
eisten dat ze op de eerste plaats genoegen schepten in dingen -
want
dingen kon zij hen onbeperkt en in overdaad verschaffen - maar
ook een
levendige belangstelling hadden voor de onbenulligheden van het moment,
snelle en subtiele ontvankelijkheid en de aantrekkelijkheid en
schoonheid die voortkomt uit het zichzelf niet als middelpunt hebben.
Meegesleept door de stroom die haar
droeg, zou Laura uit zichzelf misschien nooit beseft hebben hoe
lijdelijk ze meedreef, hoe ze als deel van het meubilair van de wereld
gemaakt, geplaatst en geliefd werd, als ze niet eigenzinnig en
onderzoekend naar iemand gekeken had die, als het ware, vastberaden en
stevig op de oever stond en zich niet liet meeslepen door de vrolijk
rondwervelende stroom.
Maar de boogpees had getrild, de pijl was
afgeschoten en met de komst van de bescheiden nieuwe meester was alles
veranderd - de vloed van feesten en gesprekken, bezigheden,
interessen
en mensen in haar leven, waren allemaal omstandigheden waarnaar ze nu
met nieuwe vragen naar keek. Haar vader, haar leven en een duistere,
zwijgzame en vertrekkende man hielden haar in hun greep.
Geketend en hulpeloos bezag ze de
omstandigheden die ons allemaal de baas zijn en terwijl ze die onder
ogen zag werd ze gegrepen door een plotseling verlangen daar dieper op
in te gaan.
Is liefde een beperkte hartstocht voor
elkaar die aanzwelt, wegebt en wegsterft? O, nee!
Aan het feit dat deze zelfde liefde zo
wreed behandeld wordt, ligt nauwelijks een gewaagde onderneming van de
geest of een vluchtige blik in het ongeziene ten grondslag. Want van
nature is ze onsterfelijk en als de beminde uit het oog verdwijnt,
blijven haar rusteloze vleugels verder wieken. Het onbekende, de
geheimzinnige horizon, alles dat voorbij de grenzen van het denken
ligt, dat, dat alles is voor de ongelukkige minnaar meeslepend en
onweerstaanbaar verlokkelijk.
En nu vond Laura het opgewekte en
luchtige gelach van haar vrienden, het overladen met boeketten en
hoffelijkheden, allemaal betekenisloos. Op een of andere manier richtte
zij zich tot serieuzere mensen, op zoek naar datgene dat overal ter
wereld boven een onvervulde bestemming hangt.
HOOFDSTUK IV
EEN DINEETJE
De grootste luxe waarmee de Unæërs
zich
in hun eetkamers en eetzalen omringden waren spiegels.
Vanaf het uitmuntend gepolijste oppervlak
van deze spiegels kwam tijdens feestelijke gelegenheden, schuin
weerkaatst, het beeld van de ene deelnemer bij de andere terecht en het
gegons van de argeloze oog in oog gesprekken, waarin de
Unæërs
opmerkelijk uitblonken, verspreidde zich als een uitgelezen boeket,
waarbij door de weerkaatste vluchtige beelden en half opgevangen
klanken van zijn buurman, iedereen aangemoedigd werd om doortastend de
kostbaarheden, die het gesprek met zijn tafelgenoot hem bood, te
onderzoeken.
Cartwright handhaafde zorgvuldig de naam
van opzichtige en voor iedereen geldende gastvrijheid, want dat stelde
hem in staat veel uiteenlopende mensen te peilen en te toetsen en
aandacht te schenken aan alle verschillende stadia van de opvattingen
van de Unæërs.
De gasten gadeslaan tijdens een van
Cartwrights feestmalen is daarom een even goede gelegenheid als elke
andere om een glimp op te vangen van de manieren en gewoonten van
Unæa,
te meer omdat we dan, met Laura's ommekeer naar een serieuze
houding en
de bereidwilligheid waarmee aan haar geringste wensen tegemoetgekomen
werd, om misschien iets meer kunnen onthullen dan de beleefde uitingen
van aangename onbenulligheden door haar metgezellen.
We zullen dus zomaar iemand kiezen van
deze mannen en vrouwen die zich koesteren in de armen van de
Unæase
luxe en met elkaar babbelen in dit schouwspel van licht, bloemen en
stralende schoonheid.
Sylvester Barr reikte met een diepe
buiging Julia Castle de stoel tegenover zich aan en citeerde uit een
oud gedicht:
"Uit de stervende roos
is de ziel ontvloden
En bloeit hierboven, goddelijk rood."
"Hoezo, mijn roos is
helemaal niet verwelkt," zei Julia, terwijl ze omlaag keek naar de
bloem in haar corsage en deed alsof ze niet de toespeling in de gaten
had op de stralende kleuren van haar uiterlijk, waarin zij -
misschien
wel de knapste van alle Unæase vrouwen - terecht boven
iedereen uitstak.
"Aanval keurig
gepareerd," mompelde hij, "en ik begrijp dat ik verbannen wordt tot
voorbij de verstgelegen ijzige poorten."
"De allerverste," zei
ze.
"Zo is het nu altijd,"
zuchtte hij, "vanaf mijn vroegste jeugd ben ik altijd verkeerd
begrepen."
"En dus hebt u uw
opmerkelijk onopgesmukt taalgebruik ontwikkeld. Ik denk, Hr. Barr, dat
waar we het dankbaarst voor moeten zijn is dat er vóór u
al dichters
zijn geweest."
"Hoezo?"
"Omdat als dat niet zo
was, mensen niet van die verassende dingen zouden kunnen citeren."
"Maar weet u zeker,"
zei Sylvester Barr, "dat er vóór mij dichters zijn
geweest?"
"Dat hangt af van wat
u dichtkunst noemt," zei Julia.
"Dichtkunst is
natuurlijk de ziel die verliefd is op de materie," zei Sylvester en
voegde, schaamteloos uitgaand van Julia's beperkingen, daaraan
toe, "de
meeste klassieke rijmelaars waren oude mannen en die dat niet waren,
waren fijngevoelig."
"Rekent u hen dat aan
als een tekortkoming?"
"Ja natuurlijk, jeugd
en passie zijn altijd onbescheiden; wij worden gesmoord in uitspraken
over de dood."
"Maar waarom zou u het
werk van oude mannen uitspraken over de dood noemen?"
"Mevr. Castle, het is
niet algemeen bekend, maar dood is niet een plotselinge gebeurtenis,
die komt geleidelijk; denkt u dat een dichter voortleeft in een oud en
zwak lichaam - nee, hij verlaat dat voor eeuwig nieuwe jeugd en
schoonheid."
"Maar u zult oud
worden."
"Ik - nee, ik niet
-
niet het 'ik' dat tegen u spreekt - misschien dat
gedeelte van me dat
bankrekeningen heeft en voertuigen huurt. Ik zal verdwenen zijn en wat
ik het allerergst veracht is dat wat er achterblijft, waaraan ik mijn
kleren, golfclubs en schulden achterlaat."
"En uw reputatie?"
"Ja, de arme stakker,
ik krijg bijna medelijden als ik bedenk hoe hij, met dat en zijn oude
kameraden die zitten te gniffelen als achtergrond, probeert zich een
houding te geven en te zedenpreken. Stel je hem eens voor met die
ingehouden vijandigheid die hij vriendschap en de vormelijkheid die hij
liefde noemt, met zijn van gekte fonkelende gesloten ogen -ach!
hoe zal
het met u en mij dan vergaan? We zullen een eind heen zijn."
"Hr. Barr! Nooit
eerder is me op een zo merkwaardige manier verzocht te vertrekken."
Door de alleraardigste verwarring van
Mevr. Castle toen ze begreep wat voor bekentenis ze gedaan had, kon
Barr het weer opperbest met zichzelf en haar vinden. Op zijn meest
bezielde en gedurfde manier ging hij verder met het gesprek totdat het
voor hen tijd was om te vertrekken.
*****
Agatha was een van de platlanders die je,
denk ik, het allerliefst tegen zou willen gekomen. Ze was weliswaar een
lichtgewicht, maar nam op een heel aangename manier de leiding. Ze was
zo gekunsteld als ze maar kon zijn, maar geloofde zelf met een zo
oprechte eenvoud in haar eigen gemaaktheid, dat ze die daarmee van alle
onbeduidendheid ontdeed. Ze was het klassieke voorbeeld van de vrije
vrouw, die al toneelspelend vergeet dat ze toneelspeelt. Wat ze echt
was, bleef een raadsel, maar ze was altijd bereid mee te doen waar
vrolijke gedachten met klatergoud speelden. In het huidige stadium van
haar loopbaan verbeeldde ze zich dat een agnosticus en fysicus was, met
een groot vertrouwen in atomen en behoud van energie. Als ik wat
ongepast ben, komt dat omdat het onmogelijk is gepast te zijn als je
het over Agatha hebt.
Ze had een levendige belangstelling
gewekt bij de grote Brand. Een van de problemen waar het krachtige,
maar traag bewegende brein van deze grote scheikundige zich mee bezig
hield, was hoe haar wetenschappelijke scholing voltooid kon worden. Met
zijn volkse achtergrond was hij onder de indruk van Agatha Harcourts
slanke handen en aristocratische vrienden en kon nooit ook maar de
minste aanstalten maken om haar te berispen of terecht te wijzen voor
wat ze allemaal zei. Hij probeerde het goede zaad te zaaien van
nauwkeurig observeren en exact meten, maar de oogst die hij
binnenhaalde was van dien aard dat het hem af en toe tot wanhoop dreef.
Zij en Forest zaten bij elkaar en waren
geleidelijk van oppervlakkige zaken terechtgekomen op onderwerpen
waarvan Agatha vond dat ze die echt interessant moest vinden.
"Ik heb het net gehad
over een opmerkelijke ontdekking."
Agatha vleide zich geriefelijk in haar
stoel. Van alle mannen die ze tijdens dineetjes tegengekomen was, paste
Forest zich het aardigst aan aan haar enthousiasme voor de wetenschap
en zij placht zich dankbaar te richten op oude artikelen uit
wetenschappelijke tijdschriften waar hij ter wille van haar wat over
vertelde. Voor geen goud zou zij afbreuk willen doen aan zijn gevoel
dat hij daardoor bij haar belangstelling wekte, door hem te laten
blijken dat ze niet helemaal nieuw voor haar waren.
"O, vertel eens,"
mompelde ze.
"Het is echt heel
ingewikkeld," antwoordde hij. "Het gaat over oorzaak en gevolg."
"Jij kan toch alles
uitleggen?"
"Ik zal het proberen
en als je het niet begrijpt is het mijn fout."
"Nee, mijn."
"In ieder geval gaat
het om het volgende. Je weet dat de aarde rond de zon draait en niet de
ruimte in vliegt, omdat de zon haar aantrekt. Het is alsof er een
elastische band tussen die twee zit en de zon daar automatisch aan
trekt."
"Ja," zei Agatha, "dat
is de zwaartekracht."
"Nou, als je erover
nadenkt," zei Forest, "zul je zien dat als je met een draad aan een
voorwerp trekt, de beweging daarvan afhangt van hoe lang je blijft
trekken. De ruk heeft niet meteen invloed op het uiteinde, maar
verplaatst zich langs de draad, zoals je kunt zien als je aan een lang
touw trekt."
"Dat is duidelijk,"
zei Agatha, "ik heb er alles over gehoord. De zwaartekracht plant zich
voort met de zon als middelpunt en mensen proberen er nu achter te
komen met welke snelheid."
"Dat is helemaal waar
en er werd gedacht dat het helemaal geen tijd kostte, maar nu hebben ze
iets heel merkwaardigs ontdekt."
"Gaat het heel snel?"
"Heel snel, het kost
zelfs helemaal geen tijd, het komt aan nog vóór het
vertrekt. Dat wil
zeggen dat de aarde haar baan verandert nog voordat de trekkracht
aankomt."
"O, dat is onmogelijk."
"Dat zou je kunnen
zeggen, maar in de astronomie kunnen uiterst nauwkeurige waarnemingen
gedaan worden en over de feiten bestaat hier geen twijfel. We moeten
niet denken wat we graag willen, of wel, Agatha?"
"Nee," zei Agatha, "we
moeten zien wat er gebeurt en dienovereenkomstig denken."
"Nou dan," riep Forest
uit, "kijk eens wat een prachtige ontdekking dat is - wat voor
licht
het werpt op het verband tussen oorzaak en gevolg. Je weet dat bekend
is dat oorzaak en gevolg met elkaar in verband staan, en doorgaans
wordt verondersteld dat het gevolg na de oorzaak komt. Maar nu is dat
verband ondubbelzinnig waargenomen en ontdekt dat het gevolg aan de
oorzaak voorafgaat en wat hier klopt, klopt in alle andere gevallen."
"Maar hoe kan dat?"
zei Agatha, die zo diep nadacht dat haar voorhoofd fronste.
"Dat kun je je wel
afvragen, maar zoals Brand zegt, in de wetenschap moeten we afgaan op
de feiten en niet zeggen wat ze moeten zijn en nu moeten we alle
natuurwetten in een nieuw licht bekijken. Ik kan je ook nog iets
vertellen dat het bewijst."
"Iets dat ik kan
begrijpen, Edward?"
"O ja - ik heb je heel
veel verteld, ja toch?"
"Ja, ik heb een
heleboel van je geleerd."
"Goed, maar heb je
soms niet het gevoel gehad dat je het daarvóór al
wist?'
Agatha keek hem vragend aan. "Nou, ja,
misschien af en toe."
"En bewijst dat dan
niet," antwoordde hij triomfantelijk, "dat het gevolg aan de oorzaak
voorafgaat -je wist die dingen voor de oorzaak waardoor je ze
wist -
dat ik ze je vertelde - plaatsvond."
"Hé, ja," zei Agatha,
"naar jou luisteren is als een grote schrijver lezen. Iedereen zegt,
'dat is precies wat ik altijd gedacht maar nooit gezegd
heb.'"
"Precies," zei Forest.
"Maar," zei Agatha,
"betekent dat dan niet dat we achteruitgaan?"
"Niemand kan zeggen
waar dit toe leidt," antwoordde hij. "Het is als de ontdekking dat de
aarde niet het middelpunt van het universum is; het verandert al onze
begrippen."
"O, ga verder," zei
Agatha, die gemakkelijk ging zitten om vreselijk te gaan genieten. Het
gezicht van Forest kreeg een ernstige en plechtige uitdrukking. Met
zijn ernstigste stem zei hij:
"Mensen hoeven nu niet
langer bang te zijn over de vraag of er een doel en bedoeling in de
wereld is.
Je ziet dat die er natuurlijk zijn - want
het gevolg komt eerst en vertelt ook, minder belangrijk maar nog steeds
interessant, wat de grootte van een atoom is."
"Hoe dan?"
"Welnu, hoe kleiner de
oorzaak, hoe dichter hij samenvalt met zijn gevolg. Dus omdat de
materie de oorzaak van zichzelf is hoeven we alleen maar uit te vinden
hoe klein een oorzaak moet zijn om samen te vallen met zijn gevolg, om
de grootte van een atoom te ontdekken, dat het materiedeeltje is dat
werkelijk op zichzelf bestaat."
"Ik ben zo blij dat je
me dit allemaal verteld hebt. Zal professor Brand niet verbaasd zijn
als hij dat allemaal in mijn volgende essay ziet? Je vindt het toch
niet erg, hè?"
"O, nee, hij zal
denken dat je dat via gedachte-overbrenging van hem hebt."
"Ik geloof dat ik zo
denk," zei Agatha, "ik kan zoveel beter nadenken als iedereen om me
heen zit te praten en gelukkig is zoals nu en dan lijkt alles zo
duidelijk."
"Natuurlijk zijn ze
dat," zei Forest, "bij een zo opbeurende gelegenheid als deze. Kijk hoe
belangstellend Laura luistert naar wat Dhr. Lake haar vertelt."
"Ja," zei Agatha, die
een blik op de spiegel wierp, waarin een man in de bloei van zijn leven
en Laura die helemaal opging in wat hij zei, weerkaatst werden, "haar
vader heeft haar een standje gegeven omdat ze wuft was, maar ze is
gewoon hevig bezig iedereen aan te klampen die een serieus gesprek met
haar wil voeren."
"Laura heeft iets
onnaspeurlijks," zei Forest, "iets dat elke kille analyse trotseert
-
je begrijpt wel wat ik bedoel, Agatha, als ik zeg dat ze als een
lichaam is dat om een ander dan zijn eigen middelpunt draait. Als je
met haar praat draait ze om je heen en haar eigen middelpunt ligt dan
in jou. Ze pikt je ideeën op, die een zodanige uitwerking op haar
hebben dat je bevangen wordt door een buitengewoon gevoel van macht en
invloed. Dat een meisje zoals zij, dat al haar vrienden in haar
opgewekte vitaliteit met zich meesleept, haar middelpunt in jou zou
hebben, is een verschijnsel waarvan de onverklaarbaarheid zich verliest
in een gevoel dat het klopt. En door haar al die tijd rechtstreekse
eenvoud vraag je je af waartoe haar invloedsfeer in staat zou zijn als
het middelpunt waar omheen ze werkelijk draait zichtbaar zou worden."
"Je hebt Laura niet
slecht beschreven," zei Agatha.
*****
Laura was inderdaad in een interessant
gesprek gewikkeld. Ze zat naast een befaamde historicus en na een paar
beleefde opmerkingen zei ze, "Hr. Lake, ik heb u altijd al iets willen
vragen - op school lezen wij uw boeken omdat u ze geschreven
heeft,
maar waarom heeft u ze eigenlijk geschreven?"
Dhr. Lake antwoordde kortaf, "ik heb ze
geschreven omdat ik er goed voor betaald werd, zoveel werk, zoveel
goud, zoals bij alles."
"Weet u nog de
passage," ging Laura vriendelijk verder, "waar u zegt dat de
Unæërs
zich sterker ontwikkelden omdat ze dicht onder het oppervlak goud
vonden en dat zo de handel opkwam?"
"Ja," antwoordde hij.
"Maar ik heb een paar
mijningenieurs met papa horen praten en zij zeiden dat er in Scythia
evenveel, zo niet meer goud onder het oppervlak zat dan in Unæa.
Ik heb
altijd gedacht dat wij ons ontwikkeld hebben omdat wij ons meer
bekommerden om het doen van uitvindingen."
Het kind kan een tik met zijn knuistjes
geven als het dat meteen daarna maar weer goed maakt," dacht Dhr. Lake.
Hij schaamde zich eigenlijk over de prachtige en oppervlakkige
veralgemening van zijn jeugdige leeftijdsgenoten en in plaats van zich
beledigd te voelen doordat Laura er een van ontdekt had keek hij zijn
vragenstelster belangstellend aan. Hij was vaak jaloers geweest op de
modieuze mannen die hem gearmd met oogverblindende schoonheden
voorbijliepen, maar nu was het zijn beurt om de kronkels van de
Unæase
geschiedenis te volgen met een zo prachtig trillende keel, een zo
heerlijke stem en een zo heldere blik - alles komt af op iemand
die
wacht en werkt als hij wacht!
"Wat mij dreef was
mijn bedoeling dat uit te zoeken," antwoordde hij. "Je weet dat water
in de lucht opgezogen wordt en als regen naar beneden valt, die de
aarde leven geeft en eenzelfde uitwaseming van onze geest het
uitgestrekte onbekende in, valt neer als welomlijnde kennis, dat wil
zeggen onze manier van leven en onze beschaving. Je vindt dat steeds
weer; het was bijvoorbeeld wat je als niets anders dan een
nieuwsgierige stroming kon zien, die leidde tot het prachtige behoud
van onze Staat."
"Je bedoelt toen ze
ontdekte dat de aarde rond was?" vroeg ze.
"Ja, en daar omheen
reisden en ik begon de geschiedenis te bestuderen zodat ik aan de hand
van het verleden zou kunnen vertellen wat verstandig was in de toekomst
te doen."
"Wat fantastisch," zei
ze, "en daarom leest dus iedereen uw boeken."
"Nee, de veranderingen
en wisselingen van de afgelopen jaren zijn zo groot dat het verleden
amper enig licht werpt op het heden en de mensen en eigenschappen die
ons ooit in deze toestand hebben gebracht, zijn nu terzijde geschoven."
"Ja, is dat geen
schande?" zei Laura.
"Onvermijdelijk, de
wereld staat oog in oog met nieuwe problemen."
"Maar wat zijn ze
trouw en moedig geweest! Hun nakomelingen zouden nu bij ons de hoogste
positie moeten bekleden."
"Het land heeft
behoefte aan andere eigenschappen dan een waakhondenmentaliteit," zei
Lake, "de veiligheid van onze maatschappelijke orde is toevertrouwd aan
de loyaliteit van mannen die wij niet meer als militairen nodig hebben
en terecht tevreden zijn met die bescheiden en eerzame plaats; voor
publieke aangelegenheden is een intellectuele en veelzijdige instelling
vereist. Neem bijvoorbeeld Wall junior; deze gelegenheid om te
vertrekken met een groep kolonisten is voor hem vrijwel de enige
mogelijkheid om tevoorschijn te komen uit een volstrekte onbekendheid.
Hij is niet geschikt voor de politiek. Gisteren zei hij nog tegen me
dat mensen nooit in beweging komen, behalve uit angst; telkens als het
leek dat ze spontaan gehandeld hadden, zei hij, kwam dat omdat er onder
hen bepaalde daadkrachtige druktemakers waren die begrepen hoe ze het
voor iemand gevaarlijker konden maken om zich stil te houden dan in
beweging te komen. Met dat soort opvattingen kan hij in de politiek
geen naam maken."
"Maar," zei Laura,
"omdat hij aan het hoofd staat, zijn er wel veel mensen die ook zover
weg willen gaan."
"Ja, dat is waar, de
massa heeft een zeker vertrouwen in deze ouderwetse namen. En in het
verleden heeft de rijke aristocratie heel wat kracht geput uit
bondgenootschappen met die klasse. Maar die tijd is voorbij.
Tegenwoordig zou een meisje amper meer iets zien in iemand met zijn
beperkte mogelijkheden. Een dergelijk huwelijk zou betekenen dat ze
zich helemaal begraaft."
Dit ging Laura te ver.
Ze voelde dat ze een kleur kreeg en
veranderde van onderwerp. Onlangs had ze een aantal tegendraadse preken
gehoord, waarin gewezen werd op de dwalingen van de oudere moederkerk,
waaruit de hervormde kerk voortgekomen was, die een diepe indruk op
haar gemaakt hadden.
"Hr. Lake," zei ze,
"waarom geloven de Orbiërs nog steeds in hun valse
leerstellingen?" Hij
keek haar venijnig aan.
"Elke Orbiase
jongedame is even duidelijk op de hoogte van de dwalingen van jouw
kerk, als jij van die van haar."
"Maar," zei Laura, "na
een tijdje zijn mensen het eens over elke ontdekking."
"Ontdekking!" zei
Lake, "jij zou de oorsprong van je godsdienst een openbaring moeten
noemen."
Laura die de toegeeflijkheid aangreep
waarmee hij haar opmerkingen bejegende, zei:
"Het was evenzeer een
onthulling als een openbaring, want als het allemaal in Scythia
voorgevallen was, zou niemand er iets van geweten hebben."
"Ja," zei Lake,
"zonder twijfel zat er iets van een ontdekking in, maar je kunt niet
wat geldt voor de opkomst van onze instellingen, toepassen op een
ontdekking die door zomaar iemand gedaan is. Onze instellingen komen
door een ander en wonderbaarlijker proces tot stand."
"Nu begrijp ik," zei
Laura, "waarom papa zegt dat u het individu prijst en de instelling
verheerlijkt."
Zichtbaar verstoord schrok Lake op. "Weet
je zeker dat je vader dat zei?
"Hij zei iets over
individuen en instellingen," zei Laura.
"Ik ben ervan
beschuldigd dat ik individuen hard behandeld, met de grond gelijk
gemaakt en nooit geprezen heb."
"Maar zou u ze
eigenlijk niet liever willen prijzen dan met de grond gelijk maken?"
"Nee, Mej.
Cartwright." Lake was getroffen door de klap die Laura hem
onopzettelijk had toegediend, want zijn naam van sarcastisch te zijn
was iets wat hij uitermate koesterde. Hij sprak zonder voorbehoud en
vertelde dit jonge meisje zijn diepste overtuigingen.
"Door, als een van
haar middelen, gebruik te maken - ik zou dat niet willen
ontkennen -,
van de menselijke goedgelovigheid, heeft de Voorzienigheid, in haar
ondoorgrondelijke wijsheid, lang geleden de instelling kerk gegrondvest
- de Orbiase kerk. Daaruit is onze kerk voortgekomen. De
wonderbaarlijke gebeurtenissen die de stichting van die instellingen
vergezelden zien wij terecht als strikt beperkt tot het verleden. De
Orbiërs denken dat die tegenwoordig nog steeds voorkomen en hebben
daarnaast ook een heimelijk verlangen om zich de functies van de
regering wederrechtelijk toe te eigenen. Zij houden zich niet aan het
gepaste, beperkte werkterrein van de kerk en komen in aanvaring met de
Staat. Maar alleen door onze instellingen zijn wij groot. Wat is een
mens alleen?
Nee, mej. Cartwright, de taak van het
individu is bijdragen aan het geheel, door zijn geloof deel uit te
maken van de kerk, door gehoorzaamheid aan de wet een waardig lid van
de Staat te zijn en door het inzetten van zijn talenten langs
deugdelijke en algemeen aanvaarde lijnen zijn kleine aandeel te leveren
aan de vooruitgang van de wetenschap. Iemand moet zichzelf eerst
verheffen tot ons huidige ontwikkelingspeil voordat hij ons kan helpen
en de enige manier om dat te doen is een doeltreffend instrument worden
van de kerk, Staat of het wetenschappelijke gilde.
"Het grootste gevaar
van onze tijd ligt in onbehouwen individuen die weigeren te geloven en
daardoor de fundamenten van de kerk vernietigen, of een of andere wilde
hervorming van Staat of wetenschap beginnen. Het enige wat ze doen is
onbeschaafde instincten aan de dag leggen die juist onverenigbaar zijn
met het bestaan van de maatschappij."
"Maar waarom laten we
dergelijke lieden hun gang gaan," zei Laura.
"Helaas heeft de kerk
ooit niet de noodzaak erkend van een zekere hoeveelheid rationalisme en
mensen vervolgd van wie later ontdekt werd dat ze gelijk hadden. Daarom
zijn we tegenwoordig voorzichtig met het onderdrukken van meningen.
Maar deze ongelovigen en vernieuwers zijn onbehouwen lieden en een bron
van vreselijke rampen voor de massa."
Hij hield op en Laura voelde dat wijsheid
als die van hem het enige redmiddel was tegen een achtergrond van
duistere gevaren.
*****
Als we even dit tafereel van bloemen,
vruchten en vrolijk pratende mannen en vrouwen verlaten, onthult een
blik ver terug in het verleden, het teruggetrokken leven van iemand van
wie op een of andere manier nu iedereen afhankelijk lijkt te zijn. Want
in dat land Unæa leefde toen iemand die niet vanuit een
filosofie, maar
vanuit een innerlijke en innige overtuiging zijn metgezellen vertelde
over een ziel die in hen woonde - over een thuis waar die naartoe
ging
en een eeuwige liefde achter hun dagelijkse geploeter. Zijn gezag was
zo indrukwekkend en krachtig dat de Unæërs eeuwenlang in een
echte
hemel voorbij hun wereld geloofden. Alle krachten om zich te verenigen
ontwaakten in hen en ze werden begeesterd door een rationele en
onberispelijke moed om hun Scythiase dwazen het hoofd te kunnen bieden.
Maar het wetenschappelijke onderzoek en een steeds ruimere blik op hun
wereld leverden geen informatie over dat hiernamaals. De lafhartige
godsdienstleraren keerde zich af van het bestuderen van de feiten,
ontleenden hun inspiratie nog alleen maar aan het verleden en lieten de
verovering van de wereld over aan mensen, die van het waarnemen de
enige bron van kennis maakten.
Het enige punt in alle bespiegelingen van
de laatsten waar eenstemmigheid over bestond, was dat ze vastbesloten
waren alles te verklaren aan de hand van wat ze wisten, hun ideeën
en
het beperkte, platte bereik van de gebeurtenissen en voorvallen in hun
platte ruimte.
Net als bij de meerderheid van de
ontwikkelde inwoners van Astria, gaven Lake's opvattingen blijk
van een
sombere gemoedstoestand.
Op de achtergrond van hun gedachten waren
de oude religieuze geloofsstellingen, maar ook het wetenschappelijke
beeld van het Universum - een uitgestrekte ruimte waarin op
verschillende werelden het leven en beschavingen ontstonden, tot bloei
kwamen en ten onder gingen en niets anders achterlieten dan duistere
bollen die rond uitgedoofde zonnen wentelden.
De oude tijden, toen heel Unæa zich
verenigd had tot één grote inspanning, waren verdwenen om
kennelijk
nooit meer terug te keren. Voor de ontwikkeling van hun sociale
organisatie vertrouwden zij op de wisselwerking tussen individu en
omgeving en de manier waarop wij met deze blinde krachten van de
maatschappij omgingen leek onvermijdelijk een toename van het
klassenonderscheid teweeg te brengen, met overvloedige luxe enerzijds
en economische slavernij anderzijds.
Hun leven bestond uit druk bezig zijn met
het nastreven van hun ambities en doeleinden, maar de oude dogmatische
opvattingen boden geen leidraad voor hun gezamenlijke handelen en,
afgezien van de traag verlopende uitwerking van het principe van het
overleven van de meest aangepaste, met al zijn pijnlijke gevechten,
hadden zij geen wetenschappelijke duiding voor de zin van hun bestaan.
Het meest bezielende en heldere aspect
van het Unæase leven was de vurigheid en het aangeboren geloof
waarmee
de nieuwe generatie zich in de strijd van het leven stortte. Er was
geen sprake van verslapping, vermoeidheid of ontmoediging, maar alleen
maar van steeds hernieuwde jeugdigheid en daadkracht.
*****
Het was nu tijd om van plaats en
overbuurman te wisselen. Gezien de problemen met de bediening werden de
diners gegeven in vrij lange zalen. En in dit prachtige exemplaar van
een Persepolisachtige bouwstijl van Cartwright, zaten de gasten eerst
aan het uiteinde. Als de eerste gang voorbij was verplaatsten ze zich
en veranderden van gesprekspartner en dan werd midden in de zaal de
tweede gang opgediend. De laatste gang werd genuttigd vlak bij de
ingang en van daar liepen ze al met elkaar pratend op een
ongedwongenere manier en vaker van gesprekspartner veranderend de tuin
in.
Laura's volgende buurman was een jonge
bankier, die altijd vol nieuwtjes zat over hun gezamenlijke kennissen.
Hij begon met te zeggen:
"Ik heb met u te doen
gehad, Mej. Cartwright, Lake's tijdschrift lezen is al erg
genoeg, maar
dat kun je nog altijd neerleggen, terwijl er bij de man zelf geen
ontkomen aan is."
"Ik denk niet dat hij
ooit met u gesproken heeft, want anders zou u dat niet zeggen," zei
Laura.
"Helemaal waar, hij
heeft zijn woorden nooit aan mij verspild; ik begrijp dat u me terecht
kunt wijzen."
"Ik denk dat u nog
veel vaker terecht gewezen moet worden, Hr. Field en ik zal dat zoveel
mogelijk doen," zei Laura. En zo babbelden en lachten ze op de oude
manier en hij kon zich niet herinneren dat hij haar eerder zo
uitgelaten gezien had en zij was vastbesloten hem, als ze hen allemaal
achter zou laten - als ze weg zou gaan - het gevoel te
geven dat het
verlies volmaakt verpletterend was.
Tijdens deze tweede gang had Mevr. Castle
het genoegen van het gezelschap van Dhr. Cartwright en ze stuurde het
gesprek behoedzaam naar een onderwerp dat zij hem heel graag hoorde
behandelen.
Ze had zich echter de moeite kunnen
besparen want Cartwright was, anders dan gewoonlijk, humeurig en
afwezig. Maar opeens raakte hij opgewonden toen ze vertelde dat de
Orbiase 'Vereniging van Vrienden van de Armen' een groot
stuk grond
verkocht had. In een tijd van voorspoed was de oorzaak van de
voortdurende waardevermindering van de grond door Cartwright aanvaard
als een soort wonderbaarlijke bijkomstigheid bij zijn opzet om Wall
over te plaatsen naar een oord waar zijn bezigheden een gunstig
werkterrein zouden vinden en hij had verder geen navraag gedaan naar de
oorzaken van die waardevermindering. Opeens schoot het door zijn hoofd
dat de Orbiërs mogelijk ook wat wisten over op de handen zijnde
gebeurtenissen en zich al voorbereidden op de catastrofe. Onder hen
bevonden zich astronomen die even goed waren als degenen die in dienst
waren van de Staat en wat de staatsastronomen te weten waren gekomen,
hadden zij mogelijk ook ontdekt. Maar hij vond het onbegrijpelijk dat
ze afstand zouden nemen van de vaste substantie van de aarde -
wat het
minst onderhevig was aan verstoring - en verwierp het vermoeden
dat
zich bij hem aandiende, als iets waar hij in de toekomst wel over na
zou denken.
"Heel verwarrend," zei
Mevr. Castle, "deze plotselinge waardeveranderingen geven je het gevoel
alsof je elk moment tot armoede kunt vervallen."
"Ja," zei Cartwright
meevoelend, "het is een groot probleem."
"En dan die toename
van de mijnbouweigendommen. Wist ik maar of ik die paar mijnaandelen
die ik heb al dan niet zou moeten verkopen."
"Wie weet," antwoordde
Cartwright. "Je moet met zoveel omstandigheden rekening houden. Als er
nieuwe velden ontgonnen worden zullen de prijzen dalen, maar als de
huidige koude winters aanhouden, blijven ze misschien wel hoog. Het is
gewoon een loterij."
"U kent vast het
rapport dat de Socialisten hebben verspreid," zei Mevr. Castle.
"Nee. Waar gaat het
over?"
"Ze zeggen dat u de
kolenprijs alleen maar verhoogt om de kosten van de Kolonie te verhalen
en de prijs, als u de mensen hebt laten betalen, weer tot het normale
peil zal zakken." Cartwright fronste zijn voorhoofd.
"Het lijken wel
demagogen," zei hij. Ik heb medelijden met de mensen die overgeleverd
zijn aan inhoudsloze praatjesmakers die, als ze aan de macht zijn, de
natie tot allerlei dwaasheden zullen brengen en als ze die niet hebben,
verdachtmakingen en wantrouwen zaaien. De prijsstijging heeft niet in
het minst iets te maken met de Kolonie, het heeft er in de verste
verten geen verband mee."
Mevr. Castle glimlachte hem vriendelijk
toe en als ze haar gedachten onder woorden had gebracht, zou ze gezegd
hebben: "Mijn beste platlander, waarom zou je me niet vertellen wat ik
wil weten, zonder me te dwingen dat uit je te trekken?" Vooralsnog vond
ze het heel verstandig om te speculeren met de waardestijging van de
mijnaandelen.
Intussen was Sylvester Barr bij Agatha
gaan zitten.
"Mag ik rekenen op uw
gezelschap bij het bloemenfeest?" vroeg hij.
"Dat heb ik iemand
anders al beloofd," antwoordde ze.
"Betekent die
onuitgesproken belofte toen ik u afgelopen jaar naar de overkant roeide
dan dus niets?" vroeg hij.
"Wat is een
onuitgesproken belofte?" vroeg ze.
"In dit geval een
onvervulde verwachting,' antwoordde hij.
"Ik heb op het meer
zo'n interessant gesprek gehad met Dhr. Forest, dat ik het niet
kon
afslaan toen hij me beloofde me nog meer te vertellen."
"Goed, maar wilt u me
dan niet de kans geven u van gedachten te laten veranderen?"
"Ja," zei ze. "Dhr.
Forest zou veel liever met Laura gaan, maar ze heeft Harold Wall
gevraagd - die naar de Kolonie vertrekt, weet u wel - dus
ze moet zich
aan hem wijden en daarom bedachten Dhr. Forest en ik dat we onze geest
maar eens moesten ontwikkelen."
"Ik heb gehoord, Mej.
Harcourt, dat u heel serieus geworden bent. Ik neem aan dat Dhr. Forest
met u over de wetenschap gesproken heeft.
"Ja."
"Ik wist niet dat
Forest iets met wetenschap had."
"Dat wist ik ook niet,
maar hij kan prachtig redeneren."
"En dus moet ik met u
redeneren omdat u daar zo van houdt?"
"Ja."
"Dat is niet eerlijk -
dus een van uw argumenterende vrienden zou u heel eenvoudig op de
gedachte kunnen brengen dat dichtkunst iets vreselijks is, omdat ik
daar geen goed argumenten vóór heb."
"Hoe zouden mijn
argumenterende vrienden mij op die gedachte kunnen brengen?" vroeg
Agatha.
"Natuurlijk door een
gedicht te schrijven; het is voor u veel beter als ik de wetenschap
links laat liggen en u vertel hoe mooi andere dingen zijn."
"Maar ik wil alleen
maar luisteren naar wetenschappelijke dingen," zei Agatha.
"Is de geschiedenis
van de wetenschap dan niet iets?" vroeg hij.
"Dat is goed."
"Welnu, ooit, heel
lang geleden, waren er alleen maar bloemen op de aarde, prachtig en
fleurig bloeiden ze van Oost naar West en hadden alles uit zichzelf; de
wereldgeschiedenis was hun geschiedenis."
"Ja," zei Agatha, "dat
zou ook niet anders kunnen - waar kijkt u zo ernstig naar?"
"Ik kan in de spiegel
het gezicht van Dhr. Cartwright zien," antwoordde hij.
"Ziet hij er niet goed
uit?"
"Ja, en gelukkig, hij
doet vreselijk veel moeite om er gelukkig uit te zien."
"Hij probeert beleefd
te doen tegen iemand die hij niet kan uitstaan; ga verder met uw
verhaal."
"Dus de bloemen
groeiden in het zonlicht en 's nachts en de meeste waren
zorgeloos en
gelukkig. Maar sommigen begonnen te denken."
"Hoe kan een bloem
denken? ze hebben niets waarmee ze kunnen denken."
"Dat hebben ze wel, ze
denken met hun wortels en als ze heel hard denken groeien hun wortels
uit tot kleine ronde gezwellen en dat zijn de hersenen van de bloemen.
En hoe meer ze dachten, hoe meer ze wilden denken, totdat hun hersenen
heel groot werden en ze knollen en bollen kregen. Het leek geen nut te
hebben omdat ze er niets mee konden doen, maar ze hadden wel nog steeds
prachtige gedachten en dachten steeds maar door."
"Wat grappig, maar had
het wel enig nut?"
"Natuurlijk, want in
de natuur is niets zomaar. De winters werden steeds kouder, zoals dat
afgelopen tijd ook is geweest en de arme bloemen gingen allemaal dood,
behalve de bloemen die hun knollen en hersenen hadden. Zij bleven
ondergronds en leefden zolang totdat het weer verbeterde. Daarna
sproten ze weer uit en dat is de reden waarom de oudste bloemen, waar
alle andere van afstammen, bollen en knollen hebben. En nu begrijp je
wat het belang van de wetenschap is, want dat is alleen om je hersenen
te laten groeien. Het zijn onze knollen en als we allemaal de grotten
en spelonken in vluchten, zijn het alleen de wetenschappers met grote
breinen...."
"Hou maar op," zei
Agatha, "ik zal je alles beloven als je maar ophoudt."
Sylvester Barr keek nog steeds naar de
spiegel en ving af en toe een blik op van Cartwrights gezicht, waarvan,
zoals hij opmerkte, die vreemde uitdrukking verdwenen was. Maar hoewel
de uitdrukking verdwenen was, werkte het gevolg daarvan nog door en het
kwam zonder twijfel door een bepaalde beïnvloeding dat zijn
verhaal de
vorm aannam die het had. Een enkele man kon niet de last dragen van het
besef van het naderende einde van die hele gelukkige wereld zonder
ergens een gelijkgestemde snaar te raken.
*****
Laura merkte dat ze voor de laatste gang
van het diner met iets van een behoedzaam genoegen naast een echte
ongelovige was gaan zitten. Flower was een jonge en uitmuntende
hoogleraar in de biologie.
Laura vond geen manier om een eind te
maken aan de discussie over theaters, sport en mensen, terwijl de
gangen een voor een voorbij gingen, tot ze ten slotte vrijpostig zei:
"Hr. Flower, gelooft u echt dat ik van een aap afstam?"
"Dat is niet eerlijk,
Mej. Cartwright, iemand heeft u sprookjes over me verteld en de draak
gestoken met mijn opvattingen zodat u me, als ik die verdedig, later
nog veel meer zult uitlachen."
"Ik zal u niet nu
uitlachen," zei ze. "Of ik daarna met mijn mond vol tanden zal staan
kan ik u niet vertellen."
"Dan zal ik me bij het
heden houden."
"Ja, doe maar."
"Het is waar dat ik,
net als andere tegenwoordige geleerden, alle verklaringen die uit het
verleden zijn overgeleverd, terzijde geschoven heb. Maar dat komt omdat
we echt in iets wilden kunnen geloven, want we merkten dat de oude
theorieën, om het zachtjes uit te drukken, vol innerlijke
strijdigheden
zaten en door naar de natuur te kijken ontdekten we gewoon een
onuitputtelijke veelheid van dingen om in te geloven. Als je het
zorgvuldig onderzoekt geven alle bestaande dingen je iets om in te
geloven, namelijk het ding zelf. Aanvankelijk zei dat niet veel over
andere dingen, maar geleidelijk werd er iets duidelijk en hebben we
ontdekt dat er in de natuur sprake is van een alomtegenwoordig proces
van minder naar meer ingewikkeld. In het begin was er alleen maar een
nevelachtige stofwolk zwevend aan het firmament, daarna ontstonden door
samenklontering sterrenstelsels en planeten die in hun eigen baan
rondcirkelden. Vervolgens ontstonden levensvormen op deze planeet van
ons en vanaf het allereerste begin hebben die zich ontwikkeld tot wat
wij nu allemaal zien. U weet dat elk dier en elke plant onderhevig is
aan minieme veranderingen. Elk dier of plantaardig gewas kan in de
natuurlijke loop der dingen met zijn afstammelingen de hele aarde
vullen. Uit dat ontelbare nageslacht worden sommigen uitgeselecteerd,
namelijk degenen die het best aangepast zijn om te overleven. Zodoende
wordt elke gunstige eigenschap bewaard en ontstaan geleidelijk al die
aanpassingen waar wij ons zo over verbazen."
"Wat moet dat lang
geduurd hebben!" zei Laura.
"Eeuwen en eeuwen,
daar kun je je nauwelijks een voorstelling van vormen, maar wat
betekent tijd in de evolutie? Dat is de machtige kracht, het
wonderbaarlijke proces dat elke levensvorm doet ontstaan.
Geen enkele van die oude typeringen of
hypothesen hebben we nog nodig, want we zien de hele wereld zichzelf
onverbiddelijk en noodzakelijkerwijs ontwikkelen tot nieuwe vormen die
steeds ingewikkelder worden."
"Maar," zei Laura, "je
zou dezelfde redenering kunnen toepassen op de huishoudelijke apparaten
die we hebben; ooit gebruikten we heel eenvoudige en nu zijn ze heel
ingewikkeld, maar we weten dat voor alle veranderingen denken en
ontwerpen nodig waren."
"O, ja," zei hij, "dat
maakt deel uit van hetzelfde proces. Een organisme in een ondiep stuk
van de zee loopt het gevaar uit te drogen als het eb wordt. Organismen
die de neiging vertonen van daaruit naar diepere gedeelten te kruipen
overleven, terwijl anderen die die neiging niet hebben sterven. Dat
soort verrichtingen die gericht zijn op het behoud van de soort is de
oorsprong van een sturende kracht die eeuwenlang steeds sterker
geworden is en ons bewuste denken vormt; dat is allemaal een gevolg van
deze machtige kracht."
"Dan zijn wij de
hoogste vorm die er is!"
"De allerhoogste. Dit
machtige proces heeft u en mij voortgebracht - u bent de top en
bloem
van dat allemaal en ik degene die daarvoor uw ogen kan openen. Deze
kennis brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Wij, die
ontdekken hoe de ene levensvorm voortkomt uit een andere en de wet van
vooruitgang, hebben die inzichten gekregen uit de enig mogelijke bron
die de koers van ons land kan sturen. Ik weet dat ik aanmatigend lijk,
Mej. Cartwright, Laura, maar jij met je intelligentie bent geboren om
meer dan slechts een toeschouwster te zijn of een dame die in de
bloemetjes gezet of naar wier hand gedongen wordt. Geïnspireerd
door
deze gedachte heb ik je daarvoor nodig - wij samen, wat zouden we
allemaal niet kunnen!"
"Maar," zei Laura
haastig en een beetje geschrokken, "ik geloof geen zier van uw
evolutie. Het lijkt mij zoiets alsof er een steen aan de voet van een
heuvel ligt en later zie je die op de top van de heuvel liggen en u
voelt zich verplicht te verklaren hoe die daar terecht gekomen is en
hebt daar geen idee van en dus bedenkt u een soort principe waardoor
hij daar uit zichzelf gekomen is."
"Maar we weten dat er
ooit eenvoudige levensvormen op deze aarde waren en nu zien we de meest
ingewikkelde vormen."
"Ja," zei Laura, "zo
is het precies. Omdat u niet begrijpt hoe de verandering tot stand
gekomen is, bedenkt u een verklaring hoe dat uit zichzelf gebeurd is.
Als u werkelijk zou zien hoe het plaatsvindt, zou u verhaal volstrekt
zinloos zijn."
"Nou, hoe is het dan
gebeurd?"
"Door plannen maken,
proberen en nadenken, zoals wij dingen maken,' zei Laura.
"O dat is animisme,
dat is fetisjisme, dat is betreurenswaardig," zei de professor.
"Wat een leuke
woorden," zei Laura.
"Maar -"
"Als ik ze leuk vind
zou het betreurenswaardig van u zijn als u zou proberen mij te laten
denken wat ik niet wil."
"Maar ik zou graag
willen dat u anders denkt."
"Nou, probeer maar,"
zei Laura, "ik ben zo blij dat u me verteld heeft wat u denkt, want
volgens mij bent u een betrouwbare ongelovige. U wilt vast papa er niet
uitgooien en de regering omverwerpen, of wel soms?"
"Nee," zei Flower,
"natuurlijk niet. U moet me niet verwarren met die domme rationalisten."
"Nee, dat zal ik nooit
meer doen," zei Laura, "u hebt een indrukwekkende manier van denken en
als ik daar niet van houd, is dat jammer voor mij, maar niet mijn fout."
Het was tijd om de tuin in te gaan en
gelukkig liep Agatha in de buurt te wandelen met een Orbiase priester.
Laura vertelde haar professor dat haar nicht graag over
wetenschappelijke zaken praatte en stelde hem aan haar voor en richtte
zich tot de eerwaarde Lukas.
Laura had nooit iemand zo snel bereid
gevonden om met haar over serieuze zaken te praten als deze Orbiase
priester.
In de plutocratische maatschappij van
Unæa, volledig in beslag genomen door materiële belangen,
werden
meisjes erin geoefend om voor alles een zeer levendige belangstelling
aan de dag te leggen, zorg te besteden aan manieren en kleding en hun
gesprekken werden des te beter gevonden, naarmate ze vlinderachtiger
over de dingen van het moment heen fladderden. Maar hij stond nu opeens
voor dit meisje een beschrijving te geven van het leven van een
verpleegster die haar leven in een ziekenhuis doorbracht met de zieken
en stakkers altijd om zich heen, maar van wie toch altijd een golf van
geluk leek uit te stralen en hij dacht dat zij de allergelukkigste mens
was die hij kende.
"Dat," antwoordde zij,
"komt omdat er altijd iets groots en machtigs bij haar in de buurt is
waarvan zij weet dat het volmaakt betrouwbaar is, maar wat als er iets
groots en machtigs bij iemand in de buurt is waarvan hij niet zeker
weet dat het betrouwbaar is?"
"Je kunt moeilijk
anders gelukkig zijn, dan met een waarachtig en vredig geluk,"
antwoordde hij, "maar dat hoeft nooit te gebeuren, want voor iedereen
die gelooft brengen wij het besef van iets groots en machtigs -
dichterbij dan vader, moeder, echtgenoot of echtgenote - dat
volmaakt
heilig is."
"Ja," antwoordde ze,
"ik heb het gehoord, maar ons is verteld dat het soms het beste voor
ons is in het duister gelaten te worden, omdat we dan leren zelf te
oordelen."
"Als je mij dat laat
zeggen heb je een verkeerd idee van zelf oordelen. Dat betekent alleen
beoordelen hoe je moet handelen, want God laat de wereld niet in
duisternis, zijn wil wordt altijd duidelijk onthuld en er zijn mensen
die hij gezonden heeft om die te verkondigen."
"Ja, ik weet dat u dat
zegt," antwoordde ze, "maar misschien vergist u zich soms. U zegt dat
de heerschappij de Orbiër toekomt en wij allemaal zijn onderdanen
zouden moeten zijn."
"Ja," antwoordde hij,
glimlachend.
"Maar dat is strijdig
met de wet. U kunt niet zeggen dat opstandigheid goed is."
"Ik zei iets heel
anders en dat zal gebeuren," antwoordde hij. "Wij zeggen niet breng
jullie leiders ten val, maar als jullie leiders en jullie niet weten
wat je moet doen, kom dan naar ons. Daar zullen jullie de opperste
wijsheid vinden, want is het mogelijk dat God onvoldoende licht
geschonken heeft om ons pad te verlichten? Het enige wat we hoeven te
doen is die te aanvaarden."
"Maar als ik zoals u
zou geloven," zei Laura, "zou ik mijn uiterste best doen de mensen ook
te laten geloven, want nu gaan ze precies de tegenovergestelde kant op."
"Niet zozeer als je
denkt," zei hij, "als mensen onzeker en verward zijn is er een
voortdurende neiging zich naar de heilige vader te wenden. Vandaag nog
vroeg je vader me of wij onze invloed niet konden aanwenden om de
mensen warm te maken voor die Kolonie - ik zei 'Nee.'
Menselijk
gesproken lijkt het juist, maar de heilige vader heeft verklaard dat
dat tegen Gods woord in gaat."
"Maar ik heb gehoord,"
zei ze, "dat Harold Wall een groot gevolg heeft dat bereid is met hem
mee te gaan."
"Ja," antwoordde hij,
"zij gaan en wij blijven."
Zat er een zweem van droefheid in zijn
stem? Ze voelde zich ontvankelijk voor een stem die vol mededogen
klonk, iemand met een gekweld hart, die welkom was in dat Babel van
opgewekt pratende mannen en vrouwen. Hij beantwoordde haar blik met de
woorden:
"Dochter, laat je
geluk bestaan in het volgen van het goede, want bedenk dat je slechts
een bloem bent op het veld, of een onderdeel dat de schepper in zijn
werk plaatst; het is aan jou om te bestaan en laat het over aan een
alwijze hand om je een plaats te geven - hetzij op deze aarde,
hetzij
daar voorbij, op een plek die voor jou is toebereid."
Hij sprak met liefdevolle ernst en Laura
had het gevoel dat hij uitkeek op een wereld die voor haar verborgen
was."
*****
"Laura," zei Agatha
toen ze bij elkaar zaten in haar slaapkamer, "wat de eerwaarde Lukas je
vanavond ook verteld heeft, je laat je toch niet bekeren, of wel?"
"Hij vertelde dat
nooit iemand onzeker hoefde te zijn over wat goed is. Wat hij zei was
prachtig."
"Ik zal je vertellen
wat ik erover denk, Laura. Je weet dat er mensen zijn die denken dat je
gewoon door het geloof beter kunt worden als je ziek bent. Wij geloven
dat niet en het is eenvoudig te begrijpen dat wij volgens datzelfde
principe door het geloof zouden kunnen proberen een huis te laten
ontstaan, gewoon door te geloven dat het er al is, of al het andere wat
we willen, zonder daar moeite voor te doen."
"Ja," zei Laura, "het
zou heel gemakkelijk zijn als je dingen zou kunnen krijgen, gewoon door
te geloven dat we ze al hebben, maar dat kunnen we niet, we moeten daar
heel veel moeite voor doen."
"Heel veel moeite,"
zei Agatha, "en de manier om ze te krijgen is vaak heel indirect."
"Het zou me niets
kunnen schelen hoe indirect, als het uiteindelijk maar goed komt," zei
Laura.
"Nee, omdat je je
vaders dochter bent, denk ik niet dat dat zo is."
"Het ergste bij papa
is dat je pas weet wat hij wil, als het hem al gelukt is."
"Bedoel je dat je hem
niet kan helpen?"
"Je kunt hem evenmin
tegenhouden als helpen," zei Laura.
"Dat komt omdat je zo
passief bent, Laura, je laat mensen met je doen wat ze willen; als je
zelf enig initiatief zou tonen, zou je niet zozeer als leem in handen
van je vader zijn."
"Ik ben geen leem."
"Wel waar, je bent
heel aangename leem, je bent al verloofd en getrouwd voordat je enig
leven van jezelf hebt gehad."
"Dat gaat niet
gebeuren," zei Laura zenuwachtig.
"Nou, de enige manier
om dat te stoppen is iets te doen; neem mij bijvoorbeeld, ze wilden me
laten trouwen met iemand die ik niet mocht, dus dook ik in de
wetenschap en zo langzamerhand zijn ze blij als ik al ooit zal trouwen."
"Ik heb altijd gedacht
dat je een of andere reden moest hebben om je met wetenschap in te
laten," zei Laura onvoorzichtig.
"Dat laat zien hoe
weinig je ervan afweet," zei Agatha, "wetenschap is de prachtigste
bezigheid ter wereld. Ik wist er niets van totdat - totdat iemand
me
erover vertelde. We willen weten en de enige manier is bij het begin te
beginnen. We kunnen niet kiezen wat we weten en wetenschap is beginnen
met te weten wat we kunnen weten. Hij zei dat we als een geketende reus
zijn, die alleen kan beginnen te bewegen; we hebben nu pas een idee van
de eenvoudigste werkelijke dingen om ons heen en op zekere dag zullen
we daar doorheen breken en onszelf leren kennen en vooral tot het besef
komen dat mensen daar zoveel over gefantaseerd hebben. Maar dat vereist
hard werken."
"Ik zou willen dat ik
me samen met jou in de wetenschap zou kunnen verdiepen," zei Laura.
"Ik denk dat je veel
beter met kunst kunt beginnen," was Agatha's weifelende antwoord.
HOOFDSTUK V
HET BLOEMENFEEST
Tijdens de afgelopen weken had Laura haar
vader veel vaker gezien als voordien. Ze had geprobeerd hem in een wat
evenwichtigere stemming te brengen en voelde dat hij haar minder dan
vroeger als een kind behandelde.
Op de ochtend na het gesprek met Agatha,
trof ze hem aan in een heel slecht humeur. "Ik heb een ondankbare
taak," zei hij, "ik moet de mensen overhalen om te doen wat in hun
eigen voordeel is en dan draaien ze zich om en verknoeien mijn plannen,
uit pure lichtzinnigheid. Uit puur verzet verspreiden de Orbiërs
een
grievend bericht over de hele onderneming van de Kolonie. Het is zuiver
schijnheiligheid."
"Maar, Papa, ze moeten
daar toch een reden voor hebben, kunt u er geen bedenken?"
"Iets daar naartoe
vervoeren is waarschijnlijk nogal moeilijk; de komende winter zal de
oceaan vermoedelijk dichtvriezen, maar dat kunnen ze onmogelijk weten."
"Ze weten veel meer
dan u denkt," zei Laura.
"Wat bedoel je,
Laura?" zei haar vader op een toon waar ze van schrok, "vertel me
meteen alles wat je weet."
"Ik weet niets, Papa."
"Waarom zei je dan dat
ze meer wisten dan ik dacht?"
"Ik weet het niet."
"Laura, ik sta erop
dat je het me vertelt."
"Ik kan het echt niet,
Papa. De eerwaarde Lukas vertelde me dat de Orbiërs de waarheid
kennen
en dat iedereen naar hen toe komt voor raad." Cartwright keek haar
onderzoekend aan.
"Hou je niets voor me
achter, Laura?"
"Waarom stuurt u
Harold weg?' zei ze, "als u hem hier zoveel mogelijkheden kunt
bieden?"
"Harold Wall is niet
het soort man dat je gunsten kunt verlenen," zei Cartwright, "dit is
een goede gelegenheid voor hem en ik hoop dat het zal leiden tot een
lange en uitstekende loopbaan. Hij heeft toch niet iets tegen je
gezegd, waardoor je hem meer dan als vriend ziet?"
"Nee, Papa."
"Dat soort gedachten
moet je helemaal uit je hoofd zetten. Harold is een te gevoelige man om
die gedachten te koesteren. Jij bent niet het meisje dat gaat zitten
kniezen om iemand die jou uit zijn hoofd heeft gezet. En ik zeg je
eerlijk dat, hoeveel die jongeman ook om je geeft, zijn trots een
onoverkomelijke hindernis is. De enige manier waarop een Wall mij om de
hand van mijn dochter zou vragen, zou als een gelijke zijn. Je kunt er
vrij zeker van zijn dat je het laatste van hem gezien en gehoord hebt,
tenzij er een wonder gebeurt. Het is net alsof je in een andere wereld
geleefd hebt."
"Ik weet het, Papa."
"Heel wat levens
worden besteed aan het verwerven van een positie en heel wat dromen van
jongens en meisjes gaan over iets van hun leven maken. Bedenk dat je
mijn dochter bent en ik bereid ben al het mogelijke voor je te doen."
"Ja, Papa," zei Laura,
"ik weet het en ik zou u iets willen vragen."
"Goed!"
"Papa! Ik wil iets om
mijn leven te vullen. Ik wil me in de wetenschap verdiepen."
"Wat? maakt dit
aardige kopje zich daar druk over? Daar heb je niet de capaciteiten
voor, Laura."
"Denkt u dat u alle
hersenen van het gezin hebt, Papa? Is er niet wat voor mij
overgebleven?"
"Goed dan," zei
Cartwright na even nadenken, "dan moet je naar mijn broer. Je bent heel
laat met daarmee te beginnen, maar hij zal wel zien wat hij ter wille
van de familie nog van je kan maken."
Hugh Farmer, Cartwrights halfbroer,
woonde in een ver verwijderde en sombere streek van Scythia en in de
familie werd er altijd over hem gesproken als een buitengewoon geleerde
man, zonder verzachtende menselijke trekken. Maar Laura had haar bedje
gespreid en voelde dat ze daarop moest gaan liggen.
Maar toen haar vader voorstelde dat ze
nog voor het eind van de week zou vertrekken, kwamen, hoewel ze zich
ertegen verzette, toch de tranen.
"Hé, wat krijgen we
nou, Laura," vroeg haar vader, "huilen omdat je gekregen hebt wat je
wilde?'
"O, vader," zei ze, "
Ik - kunt u me niet nog laten blijven voor het bloemenfeest?"
Cartwright glimlachte. Het was niet
moeilijk mee te voelen met een kind dat zo druk bezig was met een
komend feest.
Toen zijn kinderen klein waren had
Cartwright in hun opvoeding zijn idee over een terugkeer naar de natuur
door laten werken. Een groot deel van het jaar leefden ze op zijn
landgoed aan de oever van het Albaanse meer en daar hadden ze een
tijdverdrijf ontdekt dat, geregeld en geordend onder zijn systematische
bemoeienissen, de wereld van de elite had bekoord. Een van Cartwrights
bloemenfeesten niet bijwonen, betekende de fraaiste aanblik mislopen
die Unæa kon bieden.
Met een onbeschrijfelijke gulheid
ontsprongen aan die smalle streep grond een overvloed van bloemen,
betovering en bekoring. De voetstappen van de voorbijgangers
tegenhouden, de vruchtbare grond met rust laten, was het enige dat
nodig was om die in staat te stellen een schitterende schoonheid te
verschaffen. Zodoende was dit feest, het toppunt van modieuze
geneugten, ontsprongen aan de vroege wandelingen van zijn kinderen en
zijn eigen onderkennen van hoe het niet moest.
Het zou Laura wanhopig verdriet gedaan
hebben als ze Harold niet nog een keer gezien had en op dit
bloemenfeest waar ze hem tot eregast kon maken, zou ze alle
mogelijkheden hebben waar ze naar verlangde. Ze wilde de kleingeestige,
harteloze manier waarop ze hem zijn onderneming ontraden had weer goed
maken. Eigenlijk vond ze het prachtig van hem. Dit vertrekken om uit de
woestenij van Septentria een nieuw land te scheppen sprak haar aan. En
ze wilde hem vertellen dat hij niet bang hoefde te zijn dat zij hem zou
vergeten. Hoe kon ze dat beter doen dan met taferelen uit haar
kindertijd waarin elke stap liefde en vertrouwen betekende. Laura had
een zeer gelukkige jeugd gehad en tijdens dit bloemenfeest zou zij hem,
stap voor stap, langs de oude veelbetreden weg meevoeren - ze
wist dat
ze hem regelrecht het thuis van liefde en vertrouwen binnen kon leiden,
dat haar moeder lang geleden gemaakt had en misschien zou ze de kans
krijgen om te zeggen, "Harold, als je bij je grote werk ooit moe,
eenzaam of verdrietig bent, bedenk dan dat er ver weg iemand is die
alleen maar aan je denkt."
Woensdagochtend vroeg verlieten alle
vrienden van Laura - jonge mannen en vrouwen en heel wat oudere
mensen
die niet bang waren om moe te worden - de stad voor een zware
dagreis.
De voertuigen in Astria, die heel traag en log zijn, bieden niet dat
gerieflijke reizen dat die van ons doen en zo bereikte de groep, laat
op de avond, vermoeid en aan de avondmaaltijd en slapen toe, ongeveer
een kilometer van de oever van het meer en hooggelegen in de Albaanse
heuvels, het buitenverblijf dat voor hen ingericht was.
De volgende morgen, nog voor het licht
begon te worden, klonk het teken om op te staan en toen de zon de
wolken ging vergulden, begonnen de jonge mannen en vrouwen hun
wandeling over de grond die al dagen door geen enkele Astriase voet was
betreden. En toen doemde de bloemenzee voor hen op.
Er waren grote dagbloemen, klaprozen en
asters, langstelige witte, statig knikkende orchideeën en nog heel
veel
meer bloemen waar we de naam niet van weten. Er was geen enkele vorm
die een uitbundige fantasie maar kon bedenken, of hij was daar en
richtte zich, geurend en met dauwdruppels overladen, op in de tastbare
dichte pracht van de aanbrekende dag. De meisjes verzamelden ze
handenvol. Als bloemen die door een of andere liefhebbende hand werden
geplukt, trokken zij op hun beurt wenkend, glimlachend en zingend hun
zusters mee om hen te laten delen in hun avontuur en plezier. Op de
zandige oever van het meer lagen bootjes en toen de zon hoog aan de
hemel stond, dobberden over het water in elk een door bloemen omkranste
achteroverleunende koningin en haar lange roeispaan hanterende
onderdaan, die haar voortroeide op het kalme oppervlak van de binnenzee.
Die reis voerde Harold steeds verder het
betoverde land in totdat hij het gevoel kreeg dat het, als hij in de
verlaten woestenij van de Tegenvoeterskust zijn leven in zijn eentje
zou slijten, goed besteed zou zijn met die hele gezegende herinnering
aan dat een uur durende opgewekte gesprek op het meer, waar op
Laura's
borst de weerschijn glansde van de donkergetinte bloemen en die grote
witte lelie, spierwit, met de groene aaneengesloten bladeren en de
zuiverwitte bloemkelk.
Terwijl ze ronddobberden praatten ze
zoals nooit eerder gepraat hadden, de wind dreef hen voort en met de
heldere hemel boven zich, zeilden ze weg naar een nieuw land. Ze was
niet langer de prijs, de aanbedene, de verre godin, het wezen op een
afstand dat veroverd moest worden, maar de dierbare nabije metgezellin,
die zijn gedachten deelde; de hele dag door kwam ze onzegbaar en
onmerkbaar dichter naar hem toe, werd werkelijker voor hem en twijfel,
onrust en angst vielen af van het beeld dat hij van haar had -
hij
merkte dat ze echt en sterk was en als ze later uit elkaar zouden
drijven, zou dat niet komen door iets onbeduidends als een
tussenliggende oceaan of jarenlang respijt. Laura borg zich in zijn
hart als een godin, buiten bereik van onheil, die niet bij gelegenheid
veroverd, noch door omstandigheden verloren kon worden, maar alsof ze
naast hem groeide als een ander zelf, dat niet aangetast door andere
mensen, noch door ook maar iets anders van hem verwijderd kon worden.
En toch werd er geen woord gezegd over wat ze voor elkaar voelden.
Laura uitte gewoon terloops haar aanlokkelijke stemmingsbeelden,
vertelde hem over de goede oude tijden en als een zwijgende verrassing
kwam het in hem op dat het zijn werk was, dat grootse dat hij ging
doen, waar haar leven omheendraaide en waar haar gedachten zich op
richtten.
In de laatste boot die de overkant
bereikte zaten Agatha en Forest, die in een diep gesprek waren
gewikkeld en geen aandacht schonken aan de onbeduidende interrupties
waarmee de anderen hen probeerden te storen. Voor zover nagegaan kon
worden, was het onderwerp waarbij ze terechtgekomen waren de ongekende
mogelijkheden van pasgetrouwde vrouwen voor het bestuderen van de
soortvariatie tijdens het domesticatieproces.
Om de gewichtige aard van het gesprek aan
te geven gooide iemand vanaf de oever een steen en zoals vaak het geval
is werd de grap met meer enthousiasme uitgehaald dan met kiesheid.
Voordat ze in de gaten kregen wat er gedaan was begonnen de golven over
Forests boot heen te slaan. Agatha slaakte een kreet van schrik.
"Niet schrikken," zei
Forest, leunde achterover over de achtersteven, waarbij door zijn
gewicht de punt omhoogkwam en riep, "springen."
"Springen, Agatha,
voordat je kopje onder gaat," riepen de opgewekte stemmen vanaf de kust.
"En jij dan, Edward?"
zei ze, weifelend.
"O, trek je van mij
niets aan," zei Forest. "Als ik alleen ga roeien moet ik vaak naar de
oever terugzwemmen, want dan is de boot gevuld met zwaarwichtige
gedachten."
"Dat had je me moeten
vertellen voordat je me vroeg mee te gaan," zei Agatha verontwaardigd
en bracht zich met een sprong in veiligheid.
Maar Forest had zijn roeiriem onder de
bedreigde boot geduwd, kon zo voorkomen dat hij zonk en voegde zich met
een onverstoorbare ernst weer bij de anderen.
Op de oever dansten, wandelden en
praatten ze nog verder. Daarna keerden ze 's avonds allemaal weer
terug
met de veerboot, terwijl ze zingend hun weg baanden door de blauwzwarte
nacht. Nadat ze geslapen hadden in het buitenhuis reden ze weer naar de
stad, na een dag van eenvoudig en vanzelfsprekend plezier. Zo kwam het
bloemenfeest ten einde.
HOOFDSTUK VI
OP DE EENZAME BERG
Kort na het bloemenfeest, ging Laura op
weg om een lang bezoek te brengen aan haar oom in Scythia. Maar voor ik
iets ga vertellen over de gebeurtenissen die in Eenzame Berg
plaatsvonden, zijn eerst een paar woorden over het karakter en leven
van Hugh Farmer op zijn plaats. Hij was de enige persoon in Unæa
die in
de derde dimensie geloofde. De gebeurtenissen die ertoe hadden geleid
dat Farmer daarin ging geloven, vormen een episode die een van de meest
merkwaardige was in Platland of waar ook je maar kunt bedenken in de
ruimte. Net als bij ons was het in Unæa de gewoonte om een getal
weer
te geven door een lijn, en een vierkant door een kwadraat. Als het
getal 2 werd weergegeven door een lijn, werd 4, het kwadraat van dat
getal voorgesteld door het vierkant op die lijn. Het was ook geheel
vanzelfsprekend voor de Unæërs dat de derde macht van 2, dus
8,
weergegeven kon worden door een figuur met een dimensie meer dan een
vierkant. Zij hadden een formeel begrip van een kubus. Maar bedenken
dat een dergelijke figuur werkelijk bestond, was in tegenspraak met elk
principe van hun wetenschap. Als basis houdt wetenschap observatie in
-
iets dat door de zintuigen wordt verstrekt en waarmee het denken aan de
gang gaat. Aan de andere kant betekende de voorstelling van een ruimte
van drie dimensies, dat het denken een onjuiste rol werd toebedeeld,
het een onjuiste taak laten uitvoeren. Het denken zou niet iets in
leven kunnen roepen, het kon alleen maar te werk gaan met bestaande
dingen. De denkers uit Unæa zouden dan dus net zo gemakkelijk in
monsters en draken kunnen geloven als in een driedimensionale ruimte.
Begrippen zoals een driedimensionale ruimte werden namelijk ontleend
aan het denken en waren niet gebaseerd op bewijsmateriaal van de
zintuigen. Farmer was het helemaal eens met die hartstochtelijke
overtuiging van het primaat van de zintuigen, die het denken het
materiaal verschaften om mee te werken. Maar in zijn tijd was er een
sekte die beweerde dat de ziel afzonderlijk en gescheiden van het
lichaam bestond. Zij beweerden dat het mogelijk was om contact te maken
met zielen van doden, en stelden dat deze geestelijke wezens zichzelf
zichtbaar en tastbaar konden maken. Welnu, Farmer beschouwde alles wat
gezien en gevoeld kon worden als een rechtmatig voorwerp voor
wetenschappelijk onderzoek en dus nam hij de bestudering van deze
spirituele verschijnselen ter hand. Hij voelde zich een slachtoffer van
goochelarij. Er werden hem kunstjes geflikt en in zijn bijzijn werden
er merkwaardige en onverklaarbare verschijnselen opgeroepen. En door
een wonderlijke samenloop van omstandigheden, gebeurde het dus dat de
fantastische voorvallen die hem werden aangesmeerd, van dien aard waren
dat ze werkelijk teweeggebracht zouden kunnen worden als er een derde
dimensie zou bestaan. In zijn ruimte waren ze heel wonderbaarlijk. Maar
in de driedimensionale ruimte zouden ze helemaal wonderbaarlijk zijn.
In Platland is bijvoorbeeld een doos een aan vier kanten afgescheiden
gedeelte, net zoals een leeg vierkant. Farmer zag nu eerst voorwerpen
buiten een dergelijk aan vier kanten afgescheiden gedeelte, en
vervolgens daarbinnen, zonder dat er iets met de zijden was gebeurd.
Als een driedimensionaal gebeuren zou het natuurlijk geen probleem zijn
om een voorwerp van buiten een vierkant, naar binnen te verplaatsen.
Het zou gewoon inhouden dat het opgetild zou worden en op een andere
plaats weer zou worden neergelegd. Farmer was getuige van dergelijke en
andere gebeurtenissen. Hij geloofde dat ze werkelijk gebeurden.
Daardoor ging hij geloven in een driedimensionale ruimte. Zijn
zintuigen riepen in hem dat schokeffect op, wat de enige manier was
waarmee een vakkundige en bedachtzame Unæër ertoe kon worden
gebracht
om iets te geloven. En dit schokeffect dat zijn zintuigen
teweegbrachten, dit op een merkwaardige en indirecte manier zien en
voelen, leidde ertoe dat hij in de derde dimensie ging geloven. Toen de
eerste stap was genomen en hij mentaal aan driedimensionale vormen gewend en
mee vertrouwd geraakt was, leverden zij geen probleem meer voor hem op.
Ze waren duidelijk vanzelfsprekend en hij zag dat het absurd was om het
bestaan tot een vlak te beperken. Maar zijn enthousiasme over zijn
nieuwe opvattingen zorgden ervoor dat hij ruzies en onenigheden kreeg
met zijn tijdgenoten. Hij vond het verstandig om zich terug te trekken
op een klein landgoed in Scythia, waar hij eigenaar van was. Daar
schudde hij de last van de afwijzing door andere mensen van zich af en
verbleef daar in de eenzame gelukzaligheid van de kennis van de drie
dimensies.
*****
Er was niets dat Hugh Farmers verrassing
en ergernis zou hebben kunnen evenaren, toen zijn prachtige nicht
verscheen en aankondigde dat zij van plan was om samen met hem de
natuurwetenschap te bestuderen. Hij vertelde haar dat hij absoluut geen
tijd had en trok zich diep in zijn woning terug.
Maar zij was druk bezig in zijn kamers,
zette bloemen op zijn boekenplanken, en als hij van de honger naar
buiten kwam, vond hij het niet erg onaangenaam om tegenover een frisse
jongedame te gaan zitten.
Zoals vaak het geval is met mensen die
echt iets weten, was hij voor een jong iemand de laatste bij wie zij op
zoek kon gaan naar informatie. Hij begon hardop te denken.
"Heb je het nooit gek
gevonden," zei hij, "dat er twee vormen kunnen bestaan, die allebei in
de rangschikking van hun onderdelen precies hetzelfde zijn, maar
zó dat
wij de ene niet in de andere kunnen veranderen?"
"Zulke vormen bestaan
niet," zei ze."
"Ja, ze bestaan wel,"
en hij liet haar twee driehoeken zien en wees aan dat ze allebei
dezelfde hoeken hadden en dezelfde lengten, maar dat de een niet in de
andere kon veranderen, hoe zij ze ook zou schuiven.

Laura keek ernaar. Ze deden haar denken
aan de kleine fantasiefiguurtjes, de poppen waar ze als kind mee
speelde, want die poppen waren uitgeknipt in de vorm van driehoeken, en
de driehoek die de ene kant op keek gebruikte ze altijd als jongenspop
en de driehoek die de andere kant op keek als meisjespop.
"Ze lijken precies op
de poppen die ik altijd zelf maakte," zei ze, "de ene is net een
jongenspop en de andere een meisjespop."
"Ja," zei hij, en kon
je de ene ooit in de andere veranderen?"
"Nee," zei ze.
"Waarom niet?"
"Waarom zou je dat dan
willen?"
Hij bromde, "Ik zei niet dat ik dat
wilde, maar als twee dingen precies hetzelfde zijn zouden ze op
dezelfde plaats neergezet kunnen worden."
"Natuurlijk zou dat
moeten kunnen," zei ze om hem een plezier te doen."
"Nou," zei hij, "als
je een derde dimensie bedenkt, zou je de een in de ander kunnen
veranderen."
"O, ik heb iets over
de derde dimensie gehoord," zei ze.
"Ja?, wat weet je er
dan van?"
"Dat is waar onze ziel
naar toe gaat, onze geest, bedoel ik; natuurlijk zou je daar de ene in
de andere kunnen veranderen. Dat is wat ze bedoelen met dat er in de
wereld hierboven geen verschil tussen mannen en vrouwen bestaat -
het
is voor poppen precies hetzelfde als voor ons."
"Ik wist niet dat jouw
vader een domme dochter had," zei de oude man, en ging weer naar zijn
kamer.
Laura hield daar wel van. Het was zo
anders dan de manier waarop er altijd met haar was gepraat. Eigenlijk
maakte haar oom een enorme indruk op haar. En dat hij niet van haar
hield, gaf haar de kracht om het gevecht aan te gaan om hem voor zich
te winnen. Zijn boeken slingerden overal rond. Ze nam er een mee naar
haar slaapkamer en omdat ze geen wijs kon worden uit de tekeningen,
begon ze die over te tekenen en te ontdekken hoe ze van die
nieuwsgierige opmerkingen kon maken. In de stilte van de nacht hoorde
ze steeds weer voetstappen - op en neer, op en neer - en
toen ze in
slaap viel ging dat nog steeds door - rusteloze, zenuwachtige
stappen,
als die van een gekooid en gekweld mens. Bezorgdg keek ze de volgende
ochtend naar haar oom. Hij zag er helemaal niet anders uit, maar ze was
er zeker van dat hij nauwelijks had geslapen."
"Oom," zei ze, "waarom
ziet u er zo ongelukkig uit?"
"Waarom denk je dat ik
niet gelukkig ben?"
"Ik weet dat u dat
niet bent."
"Ik ben een oude man
en zal wel gauw doodgaan."
"Maar niet alle oude
mensen zijn ongelukkig."
"Ach, maar zij zullen
de wereld jong en fris verlaten. Nog voor ik ga zal een koudegolf ons
allemaal treffen, en zullen de meren en zeeën bevriezen. Niets
groens
zal meer bloeien, slechts een paar dingen in diepe spelonken, en de
mensen zullen zich met spoedig uitdovende vuren een weg banen in een
ellendig bestaan, dat het einde zal betekenen van de grootsheid van
onze aarde."
"Kind, jouw vader
heeft zijn kennis gelukkig voor jou verborgen gehouden."
"O, Oom, zag hij er
daarom zo afgemat en verdrietig uit?"
"Ja. Een uitzichtloos
geheim meedragen zoals dat, is voldoende om moe en verdrietig te
worden.
Alleen de volstrekte zekerheid ervan, zou
hem kunnen dwingen om dat toe te geven. Hij stuurde mij het werk dat
hij had verricht en ik ontdekte dat zijn rekenaars in elk twijfelachtig
geval de meest gunstige hypothese hadden aangenomen. Ik neem ze dat
niet kwalijk. Het alternatief is te gruwelijk. In de meest gunstige
veronderstelling zal onze aarde, na de volgende ontmoeting met de grote
planeet Ardæa, in een nieuwe baan worden geslingerd - we
zullen dan ver
de koude ruimte in gaan totdat de aarde bevroren is en vervolgens
zullen wij terugsnellen en zo dicht bij de zon terechtkomen, dat het
aardoppervlak elke dag kokend heet zal worden. Misschien zullen een
paar van ons in diepe grotten en spelonken overleven."
"Als u daar zeker van
bent, Oom, zou u dat moeten vertellen, zodat wij ons daar allemaal op
kunnen voorbereiden."
"Voorbereiden waarop?"
"Waarop? beste Oom,
ons lichaam is niet alles. Als u of ik doodgaan, weten we dat onze
zielen blijven leven, en geoordeeld worden naar alle goed en kwaad in
ons leven. U zou het iedereen moeten vertellen."
"En hen alle normen en
waarden laten vernietigen in één kortdurende slemppartij?
Nee Laura,
jij kent de wereld niet. Er zit meer gezond verstand bij gewone mensen
dan bij al jouw kleinzielige idealisten. Wij zijn hier voor een
opdracht en niet voor een theatraal toneelspel om al onze goede
eigenschappen ten toon te spreiden, en als mensen weten dat die
opdracht ten einde loopt, zullen de dwalingen van hun predikers geen
enkele invloed meer op hen hebben."
"Dat zijn geen
dwalingen, Oom."
"Het is nog erger,
Laura. Het is egoïstische zwendel. Mijn hart draait om in mijn
lijf,
kind, als ik hoor hoe die welbespraakte predikers zo zelfverzekerd de
weg wijzen op grond van iets waarop geen enkele gewone zakenman, zelfs
voor de meest eenvoudige transactie, zou vertrouwen. Als we hebben
geleerd dat iets zekerder is dan al het andere, is het dat we iets
alleen bij benadering kunnen weten. Maar het enige wat zij doen is
uitgaan van
het ultieme.
Zij weten, vast en zeker, wat er is, en van daaruit leiden ze af wat er
moet zijn."
"Maar gelooft u dan in
God, Oom?"
"Ik weet niet wat zij
met God bedoelen. Die hele theologie is
één groot
verzinsel, dat aan de verkeerde kant begint en voorkomt dat wij dat
nabije hogere ontdekken, dat wij anders misschien wel
zouden kunnen leren kennen. De dwazen," mompelde hij, "met de
instrumenten in hun handen en ogen die naar de hemel staren - en
die
dan weigeren te gebruiken. Weigeren tot het te laat is."
Met een huivering in haar hart bij zijn
hartstochtelijke blik, worstelde Laura met het raadsel van zijn
ontroering. Het was geen hulpeloze treurigheid, die op hem drukte
-
geen wanhoop; er was iets anders dan de ondergang van de wereld dat
zijn geest vervulde, iets dat hij haar niet wilde vertellen. Opeens zei
ze, terwijl ze naar zijn geheime gedachte raadde, "Oom, zou u de wereld
kunnen redden?"
"Wat heeft je vader je
verteld?"
"Niets. Maar ik weet
dat u zich niet zo zou voelen als u dat niet zou kunnen."
"Maar niemand zal naar
me luisteren."
"Kijk, wat voor zin
heeft het om iedereen te haten? Ze bedoelen het echt allemaal goed. Het
komt alleen maar omdat zij u niet begrijpen. Ga het die geleerde mensen
vertellen die onderzoek doen naar de aarde en de sterren."
"Je begrijpt het niet,
Laura. Wetenschappers zijn nog dogmatischer dan theologen, omdat zij
kunnen bewijzen dat ze gelijk hebben. Zij kunnen zich beroepen op het
bewijsmateriaal van hun zintuigen."
"Ik was net als zij,
en dacht dat ikzelf, mijn denkvermogen en alle talenten waar ik over
beschikte, werden voortgebracht door de dingen om mij heen; dat het
gebeuren dat ik kende mij zou maken, als ik het maar voldoende zou
begrijpen. Ik lachte me te pletter bij het idee van een spiritueel
bestaan, naast de materie. En wat een derde dimensie betreft, leek het
me belachelijk om iets aan te nemen waar we geen bewijs voor hadden.
Maar ik leerde een volstrekt oprecht en waarheidsgetrouw iemand kennen,
die over buitengewone vermogens beschikte. Hij beweerde dat hij in
contact stond met de geestenwereld, en liet mij een heleboel zien, wat
mensen voor wonderbaarlijk houden. Wat ik merkte is dat deze wonderen
iets was wat driedimensionale wezens heel gemakkelijk zouden kunnen
doen. Wetenschappers noemden hem een bedrieger en oplichter. Maar ik
kende hem te goed om mij bij dat koor te voegen. Hij zorgde ervoor dat
ik in de derde dimensie ging geloven door het enige bewijs dat ik zou
aanvaarden - het bewijs van mijn eigen zintuigen. En, Laura, ik
ben er
trots op dat ik kan zeggen dat ik mijn weldoener altijd trouw ben
gebleven. Dat was de enige daad in mijn hele leven die ik een mens
waardig beschouw. Maar het stelt niks voor, zou jij misschien kunnen
zeggen, om alleen maar te verkondigen dat er in kleine materiedeeltjes
bepaalde dingen gebeuren. Maar het heeft me alle vrienden gekost die ik
had. Ik kon zelfs mijn armzalige en onbeduidende positie niet
handhaven. Het leek erop dat ieders beroepsreputatie belangrijker was,
dan dat ze iets met mij te maken wilden hebben. Als ik dan een
experiment deed dat glashelder was, schreven zij het toe aan bedrog.
En, Laura, het klopt dat het ons zou redden als iedereen het maar zou
geloven."
"Maar", zei Laura,
"als u in geesten gelooft, zouden de geestelijken wel naar u luisteren."
"Dat zou me wat zijn.
Ik zeg je, Laura, dat die mensen zo bedreven zijn in dingen die niet
bestaan, dat zij iedereen die hen zou vertellen hoe de dingen, waar zij
het over hebben, misschien echt in elkaar zitten, graag levend zouden
willen verbranden, als zij daardoor zouden kunnen doorgaan met hun
keuze voor dat soort dingen. Nee, zij beschikken zelf over een gesloten
systeem, en hun idee over het denken is dat het bestaat uit het precies
ontcijferen van wat er in oude boeken is geschreven en uit te zoeken of
deze of gene man echt heeft geleefd, als er wordt vermeld dat hij heeft
geleefd. Dat is het soort troep waar zij een ten ondergaande wereld mee
opzadelen."
"Maar als zij mensen
beter maken?"
"Ja, ja, dat is een
idee van hen, wat ze echt begrijpen, als ik daarover nadenk. Ik heb het
bij jouw vader geprobeerd. Ik probeer het steeds bij wetenschappers,
maar zij sturen mijn werk altijd beleefd terug. Ik weet wat ze erover
denken."
"Oom, ik ken iemand
die u zou willen helpen."
"Je bent een schat,"
zei hij, terwijl hij haar naar zich toe trok, "er is iemand die heel
veel van je houdt."
"Waarom zegt u dat?"
"Mijn schat, ik weet
het."
"Oom, ik zal eerlijk
tegen u zijn; ik voel op een of andere manier dat ik het u kan
vertellen. Ik hou heel veel van iemand. Hij heeft nog nooit iets tegen
me gezegd, maar ik hoop, ik ben er bijna zeker van, dat hij ook van mij
houdt. Zo voel ik dat. Er bestaat een grote bron van liefde waar wij
allemaal uit drinken. Ik hou dan wel van veel mensen en denk vaak aan
ze, maar er is er maar een die kleur aan al mijn gedachten geeft. Alles
wat ik denk, zeg of doe heeft op een of andere manier met hem te maken;
en elke mooie gedachte die in mij opkomt, verwijst naar hem. Nou, Oom,
lach me niet uit. Ik zeg echt niet dat hij de allerbeste is, maar ik
voel gewoon wat ik u over hem verteld. En als ik aan al
die dingen denk en hoeveel van zijn persoonlijkheid mijn beste deel is
geworden, kan ik niet anders dan geloven dat hij op een of andere
manier iets van mij heeft overgenomen."
Farmer pakte haar hand vast. "Ik dank je,
schat, omdat je in je hart hebt laten kijken, Ja, ik denk dat hij ook
vast van jou houdt. Ken ik hem?"
Het is
Harold Wall," zei
Laura.
"Ik heb zijn vader
gekend, Na de grote oorlog kon hij nauwelijks onze taal spreken. Hij
gebruikte een dialect dat tijdens de lange reis was ontstaan. Aan het
eind van zijn leven was hij nog steeds dezelfde - ruig, onbeschaafd en
niet in staat om zich aan te passen. De mensen vereerden hem vanwege de
manier waarop hij zijn mensen door de woestijn heen had geleid, maar ze
hielden niet van hem. Zijn leven was opgebruikt door die
krachtsinspanning, zoals het mijne door de mijne. Misschien zal zijn
zoon begrijpen dat ook ik heb gewaagd en gewonnen, terwijl ik voor
ieder ander een leuterende oude kindse man ben, die een nauwelijks
begrijpelijke taal spreekt." "Ik denk", voegde hij daaraan toe, "dat
jouw vader niet erg met hem ingenomen is."
"Hij heeft daar nooit
wat over gezegd, daar is hij te trots voor. Als hij iets om mij geeft,
zou hij nooit iets zeggen."
"Dat is goed. Laura,
er is iets dat me zegt dat de band die jullie beiden met elkaar
verbindt, heel innig en echt is. Jullie moeten niet, zoals andere
geliefden vaak doen, alleen maar aan elkaar denken; maar vanuit de
grote tederheid en oprechtheid van jullie genegenheid, moeten jullie
jezelf veranderen en opofferen - voor elkaar - om ons
allemaal te
helpen en te redden. Schrijf hem maar en stuur hem een boodschap van
mij. Zeg hem dat hij zijn land kan redden."
HOOFDSTUK VII
LAURA'S BRIEF
Eenzame Berg
Lieve Harold,
Ik ben bij mijn oom. Voordat ik de stad
uitging heb ik een heleboel meer van mijn vader gezien dan gewoonlijk.
En ik heb gemerkt dat hij iets op zijn hart had, iets dat hij voor
zichzelf hield. Hij was wel heel boos omdat hij dacht dat ik hem door
had.
Wij zijn ons niet bewust geweest van een
vreselijk gevaar dat boven ons hoofd en boven de hele wereld hangt.
Mijn vader weet het, mijn oom weet het. Als je naar de Directeur van de
Staatssterrenwacht gaat en hem zegt dat je van mijn oom komt zal hij je
niet teleurstellen, hoewel het gevaar geheim moet worden gehouden. Het
gaat om het volgende. De zomers zijn warmer geworden en de winters
kouder, omdat we door Ardæa uit onze omloopbaan worden getrokken.
Over een tijdje zullen we doodvriezen of
levend verbranden. Mijn oom weet een manier om ons te redden. Kom
alsjeblieft en laat hem jou vertellen wat dat is. Zelf kan hij niets
doen, maar met jouw hulp kan hij ons weer in veiligheid brengen,
Je oprecht toegenegen,
Laura Cartwright
Als een van ons de weg had genomen die
Wall in antwoord op onze brief was ingeslagen, waarbij wij dan door de
drukke steden heen waren gelopen en langs de verspreid liggende dorpen
en eenzame huizen die op onze weg lagen, zouden wij een vreemd gevoel
van isolement hebben ervaren - alsof onze niet gedeelde kennis
hersenschimmig was en al die onbewuste mensen wel in het bezit van de
waarheid waren en wij niet.
Hoe zou aan de eeuwenlange dagelijkse
gang van zakendoen, ruilhandel en commercie - de dringende en
noodzakelijke zorg van iedereen voor zijn eigen zaken - hoe zou
aan het
opgaan van iedereen in zijn eigen microscopisch kleine hoekje een eind
gemaakt kunnen worden! Door hun volledig in beslag genomen zijn door
hun eigen zaken, had de mensheid ongetwijfeld het recht verkregen om
een basis te hebben, waar alles ongestoord op rustte. Het firmament,
het hemelgewelf, de veranderingen van de seizoenen, de constructie van
de aarde, moesten op zijn minst betrouwbaar zijn. Maar Wall had het
staatsgeheim uit de tegenstribbelende astronoom gewrongen en aanvaard.
Hij geloofde in de interplanetaire veranderlijkheid en was bereid om na
te denken over de middelen om dat af te wenden. Er was geen gebrek aan
gebeurtenissen, die hij zou kunnen zien als onheilspellend en tekenend.
Hevige stormen hadden op de kust gebeukt. Een getijdengolf met een
ongekende hoogte had ernstige schade toegebracht aan de schepen die
voor zijn expeditie waren uitgerust. De geschrokken kolonisten
weigerden uit te zeilen totdat de zee weer tot haar gebruikelijke
kalmte was teruggekeerd.
Maar zijn houding, zijn bereidheid om te
geloven in een theorie en daarnaar te handelen, kan alleen maar worden
verklaard uit de geschiedenis van zijn volk. We moeten bedenken dat
Unæa haar bestaan aan de zee dankte - het was het idee van
de
cirkelvorm van de aarde dat Unæa had gered van vernietiging door
de
hand van de Scythiërs - en daarom hadden de
Unæërs een andere houding
ten opzichte van ideeën dan wij, omdat wij tot de barbaarse horden
behoren die in feite de mensen die ideeën hadden - de
Grieken en
Romeinen - van de aarde hebben geveegd. Ideeën zijn voor ons
af en toe
van nut, maar wij voelen dat wij in wezen heel goed zonder kunnen. De
Unæërs waren anders, zij bezaten het vermogen om ideeën
te
verwezenlijken en daarnaar te handelen, iets wat ons vreemd is. Als
onze geschiedenis net zo was verlopen als de geschiedenis van Astria,
dan hadden de Scythiërs Unæa overweldigd en de rijzende ster
van de
beschaving in vele eeuwen van duisternis gedompeld.
In die periode van zijn leven was Wall
vrij van dat soort aanvallen van ongebreidelde en egoïstische
eerzucht,
die zich later tegen hemzelf richtten. Zijn leven was, zij het
onopvallend, eenvoudig en recht door zee geweest. Voor iemand die nog
zo jong was, oefende hij een opmerkelijke invloed uit op zijn
kameraden, misschien dankzij zijn kracht, die tijdens een crisis zo
vaak tot een onverwacht maar onweerstaanbaar scherpzinnig besluit bleek
te leiden, waarbij hij de gemoederen van iedereen met zich meesleepte
-
een invloed die tot op zekere hoogte te danken was aan de verborgen
hartstocht die achter heel zijn openhartige kameraadschap school en een
trekje aan zijn innige verbondenheid gaf van dat enthousiasme voor het
onbereikbare, dat reiken voorbij de kennelijke grenzen van het lot, dat
in iedereen sluimert.
Sommigen zouden kunnen denken dat hij
tijdens zijn reis vervuld was van een gewetenloze eerzucht, bereid om
voor een goede afloop toe te slaan met het meest subtiele instinct. En
dat is ongetwijfeld juist. Strikt genomen valt zijn koers niet te
verdedigen. Maar er is ook nog een andere kant. We zullen kijken naar
de laatste nacht van zijn tocht, toen hij haast maakte.
Langzaam rees Ardæa omhoog, de door de
stervelingen geprezene, het goddelijke hemellichaam, de legendarische
geliefde van de aarde, waarop dichters ooit overdadig hun aanbidding
richtten. Zij rees langzaam, zonderling vurig, en helder brandend, want
eindelijk was dat koude hart geraakt: de kuise en eenzame, de jageres
van de hemelen, was van haar eenzame pad afgeraakt, en als een
antwoord, boog ze al af in een ogenblik van duizelingwekkende werveling
van hartstocht om haar aardse geliefde te verlokken tot een eeuwige
dood. Maar argeloos! Altijd die fabeltjes die een schijn van
doelgerichtheid toekennen aan de loop van de dingen. In de van tevoren
bepaalde veranderingen van de hemellichamen, in die grootse profane
afwisselingen, bestaat slechts een enkele wet, en het kille ritme van
de kosmos, de warme polsslag van het hart, het plan van de geest, en
alle gefantaseerde legenden van de ziel der dingen, zijn slechts als
een onbeduidende plons van een kiezelsteen in de oceaan.
Maar vanwaar dit bonzen? deze hartstocht
voor het leven, die hij in zich op voelde rijzen, toen hij het einde
van zijn tocht naderde? In de waas waarin zijn hele bestaan zich in het
bestaan van iemand anders verloor, zat daar niet iets in dat even
groots was als de onvermijdelijke gang van de wereld?
Met de gedachte aan haar en wat zij voor
hem betekende, sloeg hij een andere weg in, een andere weg naar die
weidse beschouwing van de onmetelijkheid, maar in dit innige, uiterst
geheime en werkelijke zich één voelen, bereikte hij iets
dat even waar
en krachtig was als alle wezenlijke verre droombeelden over hemel en
aarde.
Had zij hem niet verteld dat er nog hoop
was? Oog in oog met deze grote catastrofe stonden hij en zij niet
alleen. Liefde, hoop en vertrouwen waren er altijd geweest, waren
altijd het uitgestrekte mechanische universum onverschrokken tegemoet
getreden. Wat van die eeuwenlange omwentelingen van de planeten, was
niet de eeuwenlange inspanning geweest van waarachtige mensen?
Onmetelijke, reusachtige krachten droegen bij aan het rondwentelen van
de hemellichamen, eeuw na eeuw en generatie na generatie, in de
kloppende mensenharten, die ook zwoegden, hun bouwwerken optrokken en
hun krachten gereed maakten. Het leger dat Unæa had gered en dat
nu,
nadat het zijn inzet had laten varen, een zieltogend bestaan leidde, en
ondanks zijn wanhoop toch nog in staat was tot een absoluut overwicht,
zou dat leger nu misschien, door alle krachten van het land te
bundelen, bijeen te garen uit machteloze handen, de aarde kunnen redden
- wat zou haar brief anders bedoelen dan die boodschap?
Harold stond tegenover een oude man,
gebogen en uitgemergeld, maar met een ernstig gezicht en een
doordringend starende blik, en zijn geliefde stond er zwijgend bij. De
oude man vroeg hem: "Heb je de astronomen uitgehoord?"
"Ja, ze hebben alle
twijfels bij mij weggenomen."
"In de grootsheid van
het gevaar dat ons bedreigt," zei Farmer, "heeft alles wat het
menselijk vernuft heeft bedacht niets te betekenen. Geen enkele bekende
kracht kan de baan van onze aarde veranderen. Voor zover onze
wetenschap weet, is de afloop hopeloos."
"Dat is de mening van
de mensen die het probleem hebben bestudeerd."
"Maar het is moeilijk
om een grens aan te geven aan wat mogelijk is. Wat mensen denken dat
mogelijk is, hangt van twee factoren af, niet van een. Het hangt af van
feiten en van ideeën. Welnu, de wetenschap heeft zich bezig
gehouden
met het ontwikkelen van een bepaald en beperkt scala van ideeën
- dat
zijn maar een paar van de vele ideeën uit het verleden - net
die paar
die wij door observatie en experiment staven. Maar er zijn veel meer
ideeën dan deze en ik denk dat onze richting meer ligt in het
verwerven
van nieuwe ideeën, dan in die ene richting die wij in de afgelopen
paar
eeuwen zijn gegaan - het uitwerken van de gevolgen van de
ideeën die we
hebben."
"Er bestaat
één idee
waar ik mijn hele leven lang naar heb geprobeerd te leven en dat een
volmaakt nieuwe reeks van gedachten en fysieke mogelijkheden verschaft.
Het is het idee van een derde dimensie. Volgens dat idee ben je, als je
denkt dat je je in een lege ruimte bevindt, daar in werkelijkheid niet
in. Er moet een of andere fysieke reden zijn, een bron van weerstand,
die je verhindert om naar de derde dimensie te gaan. Dat is iets dat
zich naast je bevindt, een substantie waarmee je in contact staat
telkens als je beweegt, dat je nooit kunt zien omdat het je daar nooit
van loskomt en je dus op een deeltje lijkt dat over een gladde rand
glijdt - de rand voorkomt dat het deeltje anders beweegt dan in
een
lijn."
"Welnu, over dat iets
dat zich naast je bevindt, zijn alle bewegingsrichtingen mogelijk, die
wij kunnen aanwijzen, en door een werking uit te oefenen op die
naastgelegen substantie, kunnen wij onze bewegingen tegenhouden en
veranderen. De manier, en de enige manier waardoor wij aan de
catastrofe kunnen ontkomen, is door een werking uit te oefenen op die
naastgelegen substantie, zodat we de baan van onze wereld af kunnen
buigen. Dat kan. Ik zal je uitleggen hoe."
Harold antwoordde, "zeggen dat er iets
naast de ruimte bestaat dat zich oneindig ver uitstrekt om ons heen,
klinkt mij absurd in de oren. U hebt een wetenschappelijke theorie, leg
het voor aan geleerden, en als het waar is kunt u ze overtuigen."
Farmer maakte een gebaar van berusting,
maar Laura pakte zijn hand in haar warme greep, glimlachte bemoedigend,
en fluisterde, "hij wil alleen maar weten wat u al hebt gedaan."
"Ik heb geprobeerd,"
zei Farmer, "de wetenschappelijke kringen te overtuigen. Zij gaan ervan
uit dat mijn visie slechts een formele analogie is en zijn niet bereid
moeite te doen om zich eraan te wennen, wat noodzakelijk is om te
ervaren dat het klopt."
"Maar u kunt toch
bewijzen dat het klopt."
"Dat is zo, maar daar
willen ze op geen enkele manier aan. De voorwaarden voor mijn bewijs
hebben teveel met mijzelf te maken en zijn te individueel. Ze noemen
het spiritueel gegoochel en willen er geen moment aandacht aan
besteden. Je moet proberen het te begrijpen."
"Op de eerste plaats,"
zei Wall, "betwijfel ik of ik het zou kunnen begrijpen, hoeveel tijd u
er ook aan zou besteden om het uit te leggen en op de tweede plaats kan
het nauwelijks iets uitmaken of ik het al dan niet begrijp. Ik ben maar
een soldaat en gehoorzaam bevelen. Maar er zijn heel veel scherpzinnige
mannen die grote invloed hebben in de regering en u zou zich tot hen
moeten richten."
"Je bedoelt zeker mijn
broer en anderen zoals hij," zei Farmer. "Zij betalen geleerden om voor
hen te denken."
"Dan," zei Harold, "is
er nog maar één mogelijkheid over. Als u de mensen in
beweging wilt
krijgen moet u dat via de kerken doen."
"Je moet daar niet
licht over denken; het soort mensen dat daar de leiding heeft zou geen
flauw benul hebben van wat ik bedoel."
"Ik kan daar alleen op
een globale en eenvoudige manier over oordelen, " zei Harold, "maar ik
zou zeggen dat daar even knappe koppen bij zitten als onder geleerden.
U moet erop vertrouwen dat ze u zullen begrijpen. Omdat ze zover van u
afstaan zal het voor hen gemakkelijker zijn dan voor mensen die dichter
bij u staan."
"Wat moet ik dan tegen
ze zeggen?" vroeg de oude man.
"Vertel hen precies
wat u denkt - wees eerlijk en laat hen zelf oordelen. Schrijf
duidelijk
voor me op waar het gevaar in bestaat. Ik zal dat dan gebruiken om voor
u de weg te banen."
Verrast door de wending die de zaak
genomen had, liep de oude man het huis in om het op te schrijven en
Laura en Harold bleven tegenover elkaar zittend achter.
Hij keek naar het tengere, aantrekkelijke
figuurtje dat tegenover hem zat - de vreugde van de aarde, het
licht
van de sterren - zo echt; en dit plan van een ziener, die
slingerende,
doolhofachtige, duistere en verborgen gedachtenkronkels die, als ze aan
het licht kwamen, alleen maar ontwrichting en allerlei conflicten
teweeg zouden brengen, betekende haar veroveren, voor zich winnen. Even
stond hij op het punt te zeggen: "Laura, laat deze teugelloze dromer
met rust; jij en ik zijn echt, laten we gewoon onszelf zijn." Maar wat
zou dat opleveren? Niets, behalve één heerlijk moment. En
dat was
onmogelijk. Hij zou haar roeping aanvaarden, de zaak van deze dromer op
zijn schouders nemen, doorzien, maar niet haar vertrouwen in hem
gebruiken om haar voor zich te winnen. Ze moest niet haar hart in
gevaar brengen in het hachelijke avontuur en het conflict dat hij
voorzag. Hij wilde niet die ketenen en banden op haar werpen van het
wanhopige verdriet van het afscheid nemen dat hij zelf zo goed kende.
De teerling was geworpen. Hij begaf zich in woelige wateren en zij die
zo-even nog zo nabij was, was als het dierbare land dat een zwemmer
achter zich gelaten heeft. Ongeduldig zei hij:
"Hoe kan iemand die
gelooft in wat hij doet, hier maar wat aanrommelen in plaats van de
handen uit de mouwen te steken?"
"Maar je gelooft toch
in hem, Harold?"
"Het enige dat ik ten
gunste van hem kan zeggen is dat hij bereid lijkt te zijn zijn eigen
beperkingen te erkennen."
"Hij is de wijste man
die ooit geleefd heeft. Als je niet aardig voor hem bent zal ik nooit
meer een woord tegen je zeggen."
"Ik behandel hem zo
goed als hij verdient."
"Verdient! Je bent
geprikkeld omdat je geen woord begrijpt van wat hij zegt."
"Precies."
"Harold, je bent
ongelofelijk lomp. Ik kan begrijpen waarom niemand met je overweg kan.
Maar oom heeft het me allemaal uitgelegd. Het is prachtig."
"En ik neem aan dat je
het begreep?"
"Natuurlijk, ik ben
slim. Het gaat helemaal de verkeerde kant op."
"Ik veronderstel dat
jij weet wat de goede kant is."
"Natuurlijk," zei
Laura.
De golven werpen zich onafgebroken op de
rotsen die ze nooit kunnen bewegen; waarom ze daarvan houden is omdat
zij ze nooit kunnen bewegen; en zo wierp Laura zich op de
vastberadenheid van de man.
"Je zou," zei ze,
"moeten leren begrijpen wat hij bedoelt en het dan aan anderen
uitleggen."
"Jij denkt dat de
wereld uit aangename redelijkheid bestaat."
"Jouw fout, Harold, is
dat je denkt dat alles met geweld gedaan kan worden. Ik kan mensen
honderd keer beter overreden dan jij."
"Het beste wat je kan
doen, Laura, is je hier helemaal buitenhouden."
"Wat ben je
ondankbaar! Je zou er helemaal nooit iets van afgeweten hebben als ik
het je niet verteld had."
"Eén keer vertellen
is
genoeg."
"Ik heb je uitgenodigd
en nu behandel je me zo."
"Luister, Laura! Je
oom en jij moeten ze snel mogelijk vertrekken. Als je weer thuis bent,
blijf dan rustig bij je vader en stel je voor dat je dit allemaal
gedroomd hebt."
Laura protesteerde, maar Harold was
vastberaden. IJzer maakt degelijke gereedschappen, maar vrouwen
behandelen iets liever zachtaardiger. Wat een tegenstelling was het met
het beeld dat haar oom van Harold en haar had, die zichin de volheid
van hun liefde aaneensloten voor een uiterste inspanning! Harold repte
met geen woord over liefde - hij schoof haar gewoon opzij. "O! ik
ben
een intelligent menselijk wezen," zei ze, "geen pop of marionet." Ze
keek hem uitdagend aan, maar ontmoette een blik nog erger dan die van
haar vader. Ze voelde zich gekwetst, hulpeloos en weggewuifd. Wall
maakte een fout toen hij haar aankeek zoals hij een ondergeschikte op
het slagveld zou aankijken. Hij zette veel op het spel door een
ondernemend meisje zo te behandelen.
Opeens raakte de zonovergoten hemel
gevuld met een doorzichtige mist, alles werd vaag en ver, bleek en
spookachtig, de hele aarde werd een schaduw en als verdwaalde en
rondtastende wezens, die alleen maar een redder uit hun eeuwige
eenzaamheid zoeken, bewogen ze zich steeds dichter naar elkaar
toe....en
toen hoorde ze Farmer vanuit het huis aan komen lopen, zagen dat lucht
weer blauw was en de zon weer scheen; om hen heen was de dag van
werken, de dag van veel mensen ontmoeten, de dag van saaie
kleinigheden, van gevaar, gezwoeg, plezier, pijn; maar nooit de dag
waarop ze dat beeld van zichzelf zouden vergeten, daar alleen, in een
wereld van schaduwen.
HOOFDSTUK VIII
DE ORBIëR
Wall merkte dat het gemakkelijker was dan
hij had verwacht om met Farmer een gesprek te voeren. Er bestond een
alomheersend vaag gevoel van onbehagen en verwachting. Een aantal
enorme uitgravingen die de regering had laten verrichten in streken,
waar niemand tot dan toe had gedacht om naar kolen of erts te zoeken,
had aanleiding gegeven tot een gevoel van geheimzinnigheid en
geheimhouding.
Zelf zei hij niets over de dreigende
ramp, maar hij zocht toehoorders uit, van wie hij zeker was over hun
oordeel, kiesheid en stilzwijgen, als zij de boodschap van Farmer
zouden horen.
Het meest onverwachte van al zijn
successen was het gemak, waarmee hij voor Farmer een onderhoud kon
regelen met het hoofd van de kerk van de Bolbewoners. Het is de moeite
waard om verslag te doen van de incidenten die zich tijdens die
bijeenkomst afspeelden, omdat zij een beeld geven van de problemen
waarop de bekendmaking van Farmers theorie stuitte, en van de
argumenten waarmee hij die probeerde te overwinnen.
De Opperpriester van Unæa, de leider van
de oudste staatsgodsdienst, waarin de drang naar een efficiënte
organisatie en het afzonderen van de clerus van het gewone mensenleven,
hand in hand waren gegaan, zat in de gehoorzaal.
Rond hem zaten priesters die van alle
takken van menselijke inspanningen of onderwijs hun levenslange
opdracht hadden gemaakt en allemaal waren ingetoomd tot het maximum van
absolute gehoorzaamheid, zodat als het fiat was uitgegaan van de broze
man, Gods vice-regent, geen enkele twijfel of aarzeling hun geest
dwarsboomde, maar alleen dat feit werd aanvaard, waarover zij uiterst
vrijmoedig en scherpzinnig hadden gediscussieerd.
Farmer stond voor hem en zag in hem de
verpersoonlijking van alles wat hij haatte, de overmacht van iets
anders dan de rede, de hooghartige aanspraak om anders te oordelen dan
bij benadering - de eerste oorzaak van elke dwaling, de reden
waarom de
onjuist gerichte inspanningen van de mensen bitter en tevergeefs
bleven, en de ware weg naar het begrijpen van de wereld uit hun hoofd
werd gepraat en zij daarvan werden afgehouden.
Farmer stond trots voor de broze man -
die hem, weggezonken in de grote troon en het staatsiekleed, ontving
met onnatuurlijk stilzwijgen en vervreemding - en begon te
vertellen
over de astronomische situatie en de op handen zijnde vernietiging van
de wereld.
Voor het eerst bliksemden de pauselijke
ogen. "Je zou kunnen weten dat dat al bekend is," zei hij. "De oogst is
wel groot, maar arbeiders zijn er weinig (Luc. 10:2) Ik vraag u, hou
het kort."
Deze rustige aanvaarding van de situatie
in het centrum van de kerk, van waaruit zij de wereld liet zien dat
zich niet meer dan een rimpeling over het oppervlak had verspreid,
maakte indruk op Farmer. Zij wisten dus alles en toonden geen enkel
teken van bezorgdheid! Hoe anders dan zijn eigen opwinding, deze
houding van die mensen, die in het einde van alles slechts een
dringendere roep voor hun eigen werk zagen!
"Heilige vader!" zei
hij, terwijl hij de aanspreekwijze van dat geloof gebruikte, "ik zal net zo kort zijn
als strookt met het verschil van onze manier van denken. Ik ben naar u
toegekomen omdat u de inspanningen van de halve wereld beheerst en als
u ermee instemt om die een bepaalde richting op te sturen, kunt u deze
ramp afwenden."
"Ga verder, mijn zoon."
"Het begin van mijn
idee was dat alles zich in de ruimte bevindt."
"Iedereen met wie wij
in contact komen kennen wij als een wezen in de ruimte; elke handeling
in ons dagelijkse leven, elke gedachte die wij hebben wordt ontleend
aan dingen of personen in de ruimte; zelfs de openbaring, waarin u
gelooft, heeft dezelfde oorsprong. Die komt van iemand die is gezien en
aangeraakt."
"En als al het
werkelijke dat we kennen zich in de ruimte bevindt, is datgene wat zich
niet in de ruimte bevindt onwerkelijk. Een onstoffelijk bestaan is
niets. Daarom dacht ik dat de enige manier om meer te weten te komen
-
echt te weten, en niet te bedenken - was om steeds meer kennis te
verwerven over dingen in de ruimte."
"Ik geef toe dat er in
de ruimte veel wezens aanwezig zijn, personages zoals u volgens de
overleveringen van uw kerk beweert; maar de enige manier om ze te
kennen is het begrijpen dat het ruimtewezens zijn."
"En als je het zo
bekijkt, leek het mij belangrijk om te veronderstellen dat de ruimte
meer dan twee dimensies heeft. Mogelijk zijn uw wonderverhalen
vertekend en zouden we rationeel achter fantastische inzichten over
echte dingen en wezens in deze ruimte kunnen komen."
"Misschien is ook veel
dat in de wetenschap onverklaarbaar is alleen maar duister om dezelfde
reden, namelijk dat de ruimte driedimensionaal is."
"Ik ben daar namelijk
zelf geweest."
"Stel je iemand voor
in een maatschappij waar rechtvaardigheid heerst. Als hij niet zou
weten wat rechtvaardigheid is, hoe zou hij dan kunnen weten welke rol
dat in de instellingen van de maatschappij speelt? Er zijn ongetwijfeld
allerlei dingen die hij niet begrijpt maar het zou onzinnig zijn als
hij zegt dat alles wat onverklaarbaar is, veroorzaakt wordt door
rechtvaardigheid."
"De enige manier
waarop hij dan iets over die maatschappij te weten kan komen is zijn
eigen gevoel van rechtvaardigheid en pas als hij dat ontwikkelt kan hij
begrijpen wat rechtvaardigheid in zijn omgeving doet."
"Ik had zelf geen idee
van de vormen en bewegingen die in een driedimensionale ruimte zouden
kunnen bestaan. De enige manier om te weten of er echt drie dimensies
waren, was dus het idee van drie dimensies in mijzelf te ontwikkelen."
"Dus maakte ik, hoewel
ik zelf slechts een 2D-mens ben, een opsomming van de meest eenvoudige
dingen
waar een
3D-mens mee te maken zou hebben. Ik maakte schetsen die een beeld gaven
van wat een 2D-mens door zien en voelen zou kunnen weten over
voorwerpen van een 3D-mens."
"En ik merkte dat er
een gevoel voor driedimensionale vormen en bewegingen in mij ontwaakte.
Het leek alsof ze heel vanzelfsprekend werden. Het was alsof ikzelf
echt een 3D-mens was en ik alleen maar als een 2D-mens kon denken, door
de manier waarop ik mijn eigen lichaam ervoer."
"Vanuit die hypothese,
die mij het nodige werk verschafte bij het ontwikkelen van mijn gevoel
voor drie dimensies, is het mij gelukt om duidelijk te zien dat ik
eigenlijk een hoger wezen ben, dat oog in oog staat met een hogere
werkelijkheid, en dat ik iets kan ontwaren van de onvoorstelbare
reikwijdte van krachten en mogelijkheden die voor ons liggen."
"Wat is dan de relatie
tussen een 3D-mens en onze lichaamsstructuur? Wij weten dat wij
uiterlijke dingen niet rechtstreeks gewaarworden. Als we bekijken wat
er gebeurt als wij door middel van onze zintuigen kijken of enige
kennis verwerven, merken we dat er bepaalde veranderingen in ons plaats
vinden. Het zijn die veranderingen die ons bewustzijn beïnvloeden.
De
uitwendige voorwerpen kunnen dat niet rechtstreeks doen. De invloed van
de dingenwereld in datgene wat eigenlijk gewaarwordt, vindt plaats in
uiterst kleine stapjes."
Een van de professoren van de Heilige
Raad onderbrak Farmer op dit punt en zei:
"U komt dus nu op het
mysterie van het denken. Het denken, de persoonlijkheid, is zelf
onstoffelijk en kan met geen enkele natuurkundige theorie worden
verklaard."
"Nee," antwoordde
Farmer, "ik zeg alleen maar dat er, voordat je aan het mysterie van het
zelf en de persoonlijkheid toekomt, een tussengebied bestaat dat
verkend moet worden. Je kunt de processen in dat gebied onderzoeken,
zonder aan het mysterie van het denken toe te komen."
"Als je terechtkomt
bij de minieme werkingen van de natuur, kom je bij acties in een
drievoudige ruimte, en datgene wat daadwerkelijk ons hele lichaam
bezielt en stuurt, heeft precies dezelfde soort activiteit."
"De 3D-mens is klein
vergeleken met onze lichamen, maar grootte alleen is geen belemmering
voor enige complexiteit van structuur. Wij zijn 3D-mensen, die het doen
en laten van lichaamsstructuren sturen, die zijn beperkt tot bewegingen
in twee richtingen."
"Maar dan rijst de
vraag: als de ruimte echt drie dimensies heeft, waarom nemen wij dan
slechts een tweedimensionale wereld waar?"
"Daar kan maar
één
antwoord op zijn. Omdat wij begrensd zijn. Onze lichamen wordt in hun
bewegingsvrijheid belemmerd. Wij kunnen ons met onze lichaamsstructuren
slechts in twee dimensies bewegen omdat iets ons verhindert, alle
dingen, deze planeten, werelden en zonnen verhindert om vrij te
bewegen."
"Wat ons tegenhoudt
noem ik het naastgelegen iets of wezen. Welke richting wij ook uit
wijzen en kijken, wij kiezen alleen maar een richting langs zijn grens,
nooit een richting daarin of daar vandaan. En met dat erkennen van dat
naastgelegen iets, opent zich opeens een nieuw terrein van
mogelijkheden."
"Als wij onszelf vrij
in de ruimte zouden bevinden, zou er geen manier zijn om de baan van
onze planeet te beïnvloeden."
"Maar omdat wij altijd
contact met dat naastgelegen iets maken, zouden we, als we daar een
spijker in zouden kunnen slaan, onze beweging kunnen vertragen. Je zou
ook, als je de drie dimensies bestudeert, intuïtief begrijpen dat
je
daar een groef in kunt duwen, zodat de beweging van iemands lichaam
afgebogen zou kunnen worden, door de groef op een juiste manier tegen
het naastgelegen iets te drukken."
Op dat punt hield Farmer op, omdat hij
een tegenwerping verwachtte, want deze mogelijkheid, die wijzelf heel
eenvoudig kunnen uitdrukken door het woord "schaatsen," was een woord
dat grote problemen opleverde voor het begrip van de Unæërs.
Wij weten
dat een lichaam dat over een glad oppervlak glijdt gemakkelijk van
koers kan worden veranderd. Een ijsboot, bijvoorbeeld, op het oppervlak
van bevroren meer, kan van koers worden veranderd door het wijzigen van
de hoek die de rand van het zwaard, die op het ijs rust, maakt. Maar
voor de Unæërs was een dergelijke werkwijze totaal
onbegrijpelijk.
"We kunnen dus
aannemen," zei de professor van de Heilige Raad, "dat er in die ruimte
die u heeft bedacht, allerlei mogelijkheden zouden bestaan, waar die
ene die u oppert er een van is.
Farmer vervolgde:
"Ik kan u verzekeren dat die mogelijkheid bestaat, en ik
zie een verband met de steeds weer opduikende overgeleverde
getuigenissen, over mensen die in de lucht zijn opgestegen en over een
kracht die boven de invloed van de aardse zwaartekracht uitstijgt."
"De oorsprong van deze
verslagen is volgens mij een raadselachtig gevoel over het bestaan van
een naastgelegen iets en een heimelijk gevoel van een mogelijkheid om
onszelf op een andere manier te sturen dan via het contact met iets,
dat we met onze eigen ogen kunnen zien of met onze handen kunnen
aanraken."
"Een dergelijke
kracht, waarmee wij de bewegingen van onze lichamen omhoog en omlaag
kunnen richten, is triviaal en onbelangrijk. Maar het betekent iets dat
enorm belangrijk is en grote consequenties heeft. Wij bevinden ons op
de aarde, onze lichamen maken deel uit van haar massa en elke richting
die wij aan de beweging van ons lichaam kunnen geven, zouden we, als we
de krachtsinspanningen van alle mensen zouden samenbundelen, op de
aarde kunnen overbrengen."
"Het is duidelijk dat
wij, als wij de baan van onze planeet zouden kunnen sturen, de gevaren
zouden kunnen keren, die onze te korte afstand tot Ardæa met zich
zal
meebrengen."
"Wij beschikken niet
over uitwendige middelen om invloed op dat naastgelegen iets uit te
oefenen. Wij 2D-mensen beschikken niet over dat vermogen. Maar
3D-mensen, ons eigen zelf, deze 3D-mensen zijn machtig."
"Door te denken aan
opstijgen en door de lucht zweven, schakelt de 3D-mens, dus mijn echte
zelf, activiteiten van zichzelf in."
"Het zelf oefent een
werking uit op het naastgelegen iets, drukt daar een groef in, zodat de
beweging die mijn lichaam gemeenschappelijk heeft met de hele aarde,
wordt afgebogen en ik de neiging vertoon om omhoog te gaan. Ik heb de
proef op de som genomen. Ik heb gemerkt dat mijn gewicht afneemt, als
ik de gedachten denk die ik heb beschreven."
"Welnu, als alle
mensen zich toegewijd bij elkaar zouden aansluiten en zouden denken dat
ze opstegen en als engelen door de lucht zweefden, zouden ze een kracht
uitoefenen, voldoende om een zekere afwijking van de baan van onze
planeet teweeg te brengen, weliswaar een hele geringe, maar er is maar
een hele kleine nodig. Zo zouden we veilig langs Ardæa kunnen
scheren."
Farmers theorie was tweeledig. Ten
eerste, dat door het samenbundelen en reorganiseren van de moleculaire
hersenstructuur, zodanige veranderingen in de materie teweeggebracht
zouden kunnen worden, dat het resultaat zou zijn dat een lichaam, dat
voortglijdt over het oppervlak, waarop alle Astriase dingen zich
bewegen, in zijn baan zou worden afgebogen; en ten tweede, dat door aan
bepaalde gedachten te denken, in het brein van de denkers ook
moleculaire veranderen zouden plaatsvinden. Hij poneerde dat er een
overeenstemming bestond tussen de bewuste gedachte aan opstijgen en
zweven en de minieme veranderingen die door het denken aan opstijgen en
zweven bij de denker, door een totaal onbekend procedé, teweeg
zouden
worden gebracht.
Mensen van dat idee te overtuigen was een
taak die vrijwel onoverkomelijke problemen opleverde. Hij had de
bekende hulpmiddelen van de taal van de Unæërs opgebruikt en
alles
verteld wat daarover gezegd kon worden, aan mensen die kennelijk zijn
gedachtegang niet konden volgen. Daarom richtte hij zich tot de
opperpriester en besloot met de volgende woorden:
"Ik ben naar u
toegekomen, omdat u de leiding heeft over de godsdienstige praktijken
van de helft van de mensheid. Als u een bepaalde spiritualiteit zou
gelasten, waarbij specifieke gedachten op vastgestelde tijden zou
worden uitgeoefend en alle bezieling van uw gelovigen samengebundeld
zou worden, zou u het proces in gang zetten waarmee de 3D-mensen, ons
wezenlijke zelf, de wereld zouden kunnen redden van de op handen zijnde
ramp.
"Heilige vader, hebt u
mij nog wat te vragen?"
"Nee, mijn zoon,
aanvaard de zegen van een oude man die, net als uzelf, zijn uiterste
best heeft gedaan om trouw te blijven aan de opdracht die hem is
toebedeeld."
En zo eindigde de bijeenkomst.
Terwijl de opperste leider zwijgend en zo
bewegingloos alsof het leek dat hij dood was, bleef zitten, bespraken
de priesters zoals gewoonlijk openlijk de onderwerpen van het
vraaggesprek.
"Ik heb het idee," zei
een van hen, "dat er enige verdienste schuilt in zijn voorstel. Het is
niet erg waarschijnlijk dat de mensen nog lang onwetend zullen blijven
van de naderende ramp en als ze overreed zouden kunnen worden om dat
idee te geloven, zou dat hen ertoe kunnen brengen dat ze aandacht gaan
besteden aan het bijwonen van kerkdiensten en zouden er in onze grote
kathedralen voortdurend plechtigheden plaatsvinden."
"Zijn gedachtegang is
samenhangend, maar te ingewikkeld om enige uitwerking te hebben op de
geest van het volk," zei een priester die zijn hele leven gewijd had
aan het vervolgen van de wetenschap. "Ik zeg niet dat hij geestelijk
labiel is, maar hij heeft niet onder zijn medemensen geleefd; hij weet
niet wat er gaande is en heeft in zijn teruggetrokken bestaan de ene na
de andere stap genomen, totdat hij in een onwerkelijke wereld is gaan
leven. Ik beticht hem niet van opzettelijke misleiding, maar hij is
iemand die we als uitermate onbeduidend moeten zien."
"Merkwaardig die
passie voor het concrete," zei een professor in de filosofie van het
heilige college, "we moeten altijd in beelden onderwijzen, mensen zijn
niet in staat vurig en krachtig te geloven, tenzij ze over het
onderwerp van hun geloof als iets tastbaars en werkelijks kunnen denken
- u ziet dit ook in het huidige geval. Dhr. Farmer is afgedwaald
van de
leer van de kerk en van elke vorm van geopenbaarde godsdienst en heeft
voor zichzelf een scherpzinnige rechtvaardiging bedacht om in iets
werkelijks, hoger dan zichzelf te geloven."
"Er is niets nieuws,"
zei een jonge geleerde, "we zien oude gedachten regelmatig weer de kop
op steken, oude ketterijen die opnieuw aan kracht winnen. Tot voor kort
hebben lompe en materialistische lieden het idee in stand gehouden van
een minuscule stoffelijke ziel. Dit opgeblazen waanidee verschijnt
opnieuw als de driedimensionale mens. De hele theorie van een
drievoudige ruimte is slechts een verzinsel waarin kunstig een oude
ketterij verborgen wordt."
"Er is nog een
belangrijke vraag," zei een potige prelaat, de schatbewaarder van de
heilige geldbuidel, "omdat Dhr. Farmer op de hoogte is van het
naderende einde zullen anderen dat al gauw ook weten en ik denk dat het
als beleid het beste zou zijn als we stoppen met de verkoop van ons
grondbezit. Mensen zouden kunnen denken dat wij uit eigenbelang gebruik
maken van voorkennis."
"Denkt u, Kardinaal
Fairface," zei de bejaarde paus met een zweem van een glimlach rond
zijn lippen, "dat het waarschijnlijker is dat iemand geld dan
landerijen kan meenemen naar de volgende wereld?"
Kardinaal Fairface liep rood aan, maar
hij antwoordde nederig, "de uitwerking van de verspreiding van die
kennis zal vast en zeker een waardevermindering veroorzaken, uwe
Eminentie, met het oog daarop vroeg ik om uw orders."
"Ga door met
verkopen," zei de paus, "het is van belang dat alle werkzaamheden zo
lang mogelijk doorgaan en we moeten de gelegenheid hebben om bangeriken
bij te staan."
"Wat wil uwe Eminentie
wat betreft de houding van de gelovigen ten opzichte van wat deze man
leert?" vroeg een gewetensraadsman.
"Zijn invloed is
verwaarloosbaar," antwoordde de paus, "en niet elke eigenaardigheid
hoeft in de gaten gehouden te worden. Uiteindelijk is het beter te
denken dat de ziel iets luchtigs is, dan luchtig te denken over de
ziel."
HOOFDSTUK IX
LAURA GRIJPT EEN HAND
Na haar terugkeer naar Persepolis merkte
Laura dat ze weer werd opgenomen door datzelfde opgewekte, wervelende
gezelschap dat zij had achtergelaten. Op het gezicht van sommigen van
haar vaders collega's ontdekte ze sporen van dezelfde angstige
vooringenomenheid die op zijn gezicht duidelijk te lezen was, maar ze
merkte niet dat er bij het volk in het algemeen enig uitgesproken
vermoeden was van een dreigend gevaar. Er was een vaag gevoel van
onbehagen en rusteloosheid dat zonder twijfel afkomstig was van een
subtiele overdracht van onuitgesproken gedachten, maar niets
duidelijkers dan dat. Haar oom liet niets van zich horen en er was geen
teken dat hij en Harold ergens mee begonnen waren, tenzij het een
religieuze opleving was die de aanwezigheid van geestelijken en
predikanten uit de verste streken met zich meebracht.
Op een dag kwam ze Harold tegen.
"Het is moeilijk," zei
hij, "om niets te doen, maar ik heb geen woord laten vallen."
"Dat is goed."
"Geloven ze in de
ideeën van oom?"
"Ze denken dat enige
hoop beter is dan geen hoop."
"Maar jij, Harold, wat
denk jij?"
"Het gaat mij niet aan
zelf te denken. De regering heeft opdracht gegeven voor het bouwen van
enorme ondergrondse ruimten verspreid over het hele land en onder
allerlei voorwendsels waaruit blijkt wat ze denken. Je oom volgen lijkt
me een beter idee dan sterven als een rat in een hol. Net vandaag komen
in het paleis van de Orbiase paus alle geestelijken van elke
denominatie bijeen voor een beraad."
"Dat kan niet, Harold."
"Raar, maar waar."
"Hebben al die
verschillende mensen dan hun verzet opgegeven?"
"We zullen zien. Hou
het nog even stil."
"Maar Harold, waar zal
dit allemaal toe leiden? Zodra de predikanten het de mensen gaan
uitleggen, zal mijn vader ze volslagen belachelijk maken. Dat levert
niets op."
"Ze kunnen de publieke
opinie sturen."
"Je vertelt me steeds
weer hetzelfde. Zeg me de waarheid, Harold," antwoordde ze, terwijl ze
een dwingende blik op hem wierp.
"Het ziet er naar uit
dat er geen uitweg is."
"Harold, je moet het
leger overhalen; als zij zich vastberaden ergens achter scharen kan
niets hen weerstaan."
"Ik ken mijn
medesoldaten heel goed, Laura, de theorieën van je oom zouden
gewoon
onbegrijpelijke woorden voor hen zijn. En zelfs als ze het zouden
geloven, zouden de sterke mannen niet in beweging komen. Het zit bij
ons ingebakken, Laura, dat we dienaar van de Staat zijn. Ik zou een
paar stakkers in beweging kunnen zetten, Laura, maar niet van harte,
niet van harte. Denk je dat iemand van ons zijn gelofte zou breken voor
ook maar iets dat je oom zou kunnen zeggen?"
"O, Harold, wat komt
er van ons terecht?"
"Laura, in
aanwezigheid van dat uiterlijke gevaar, zijn van binnen onberekenbare
krachten aan het werk - jij en ik kennen die, ze liggen buiten
alles
wat jouw vader met zijn waakzame blik afgespeurd heeft. Ik voel iets in
me groeien dat op zijn hoede is en klaar staat om het geschikte moment
te grijpen. Ik ben bezig met het voorbereiden van de voedingsbodem. Ik
moet invloed, macht en gewicht zien te krijgen, geen mensen die bereid
zijn tot elke wanhoopsactie waar ik ze op uit stuur.
Ga naar huis en vertrouw op me omdat ik
je dat zeg en wat ze later ook over me zullen zeggen, bedenk altijd dat
ik eenvoudig en waarachtig was - je soldaat die door jou
uitgenodigd
is."
"Harold," zei ze, "zal
je heel voorzichtig zijn? Heb je mijn oom gewaarschuwd dat hij niets
tegen mijn vader moest zeggen?"
"Ik heb hem gevraagd
niets over mij te vertellen - je vader hecht weinig belang aan
zijn
overtuigingskracht; ik weet dat hij heeft geprobeerd je vader te
spreken te krijgen, om de zaak met hem te bespreken."
"Als papa met hem
spreekt, zal hij alles ontdekken wat hij wil. Ik moet gaan en mijn oom
op het hart drukken hoe belangrijk het is dat hij niets over jou
vertelt."
Laura trof haar oom zozeer in gedachten
verzonken aan, dat ze hem telkens weer aan moest spreken; ten slotte
zei ze: "oom, hoe kunt u zo druk met uzelf bezig zijn, terwijl u al uw
kracht in zou moeten zetten om mensen te overtuigen?"
"Ik kan er niets aan
doen," antwoordde hij, "maar ik moet steeds denken dat er een andere
manier moet zijn om invloed uit te oefenen op dit 'iets'
dat naast ons
ligt, dan door middel van de duistere processen van ons brein. Ik
probeer me een beeld te vormen van wat de structuur van onze materie in
werkelijkheid is."
"Het is zonder twijfel
beter nu gebruik te maken van wat u weet, dan proberen iets nieuws te
bedenken."
"Ja," antwoordde hij,
"wat mij betreft, ja - hoewel de jonge mensen die op zullen
groeien met
de ideeën die ik met moeite verworven heb - nou, die zullen
vast lachen
als ze zien hoe ik voorbijgegaan ben aan wat zo voor de hand lag."
"Dan kunt u op me
letten."
"Goed, Laura."
"Hebt u met mijn vader
over uw plannen gesproken?"
"Ja."
"Maar u weet hoe
vooringenomen hij is."
"Ik weet het,
natuurlijk moeten we rekening houden met verzet, maar de waarheid en
oprechtheid vinden een weg waar alle andere middelen falen."
"Hebt u hem verteld
over Harolds plannen?"
"Harold heeft geen
andere plannen dan een gesprek met mij."
"Maar hebt u hem
verteld dat u samen met Harold bezig bent?"
"Dat kan best, ik heb
een openhartig gesprek met hem gehad en hij vertrok weer uiterst
welwillend."
Laura zag heel duidelijk dat haar oom de
laatste ter wereld was om een samenzweerder te zijn en ze was niet
gerustgesteld door zijn verhaal over de vriendelijkheid van haar vader.
Ze besloot Harold te trotseren en haar verantwoordelijkheid te nemen,
maar om dat met recht te kunnen doen, moest ze eerst begrijpen wat de
theorie van haar oom inhield. Wat ze zich daarvan herinnerde was heel
vaag, maar ze zette zich schrap voor de grootste intellectuele
inspanning van haar leven en zei, "goed, oom, vertel me wat uw
ideeën
zijn, zodat ik kan herhalen wat u zegt."
Opeens werden ze getroffen door een
rommelend lawaai, het huis trilde en Laura greep zich in paniek aan hem
vast.
"Dat is het enige dat
we konden verwachten," zei hij, "de nieuwe richting van de
aantrekkingskracht heeft de aardkorst verstoord, die uiteindelijk in
een zeer broos evenwicht verkeert - er komen nog veel van dit
soort
aardbevingen," en onbewogen deed hij, te midden van het trillende huis
en het geluid van gedreun in de verte, zijn uiterste best om haar alles
uit te leggen."
Maar onderweg naar huis door de straten
van de stad, ontwaarde ze een uiterst opgewonden en verward schouwspel.
Sommigen die heimelijk de indruk hadden gehad dat het einde in zicht
was, gaven hun terughoudendheid op. Het nieuws verspreidde zich en
weldra zou iedereen, van de ene tot de andere kant van het land, van
alles op de hoogte zijn. De werkelijke schade was gering, maar de
uitwerking die het op het volk had was overweldigend en er heerste een
onbeschrijfelijke paniek.
Laura merkte dat haar vader zich in haar
afwezigheid vreselijk had opgewonden.
"Dochter," zei hij,
"ik ben al lang van plan geweest om met jou over een heel belangrijk
onderwerp te praten, maar ik heb daar steeds van afgezien. Deze
gelegenheid moet ik niet voorbij laten gaan."
Laura vertelde hem dat ze alles al wist.
"Dat maakt mijn taak
des te korter," antwoordde hij, "ik heb bedacht dat het voor jou tijd
is om een echtgenoot te nemen."
"Niet nu!" riep ze uit.
"Jawel, mijn kind, we
kunnen verwachten dat maar een paar van ons zullen overleven. Ik heb
onderaardse ruimten ingericht, die met alle benodigde proviand
volgestouwd zullen worden; daar kunnen aan aantal van jullie de
overgangsperiode doorbrengen en weer tevoorschijn komen als de nieuwe
orde der dingen is aangebroken."
"Papa, ik ga liever
dood dan zo te worden opgesloten."
"Dat is niet wat je
wilt. Wij moeten ernaar streven dat een aantal van onze beste mensen,
mensen die het meest geschikt zijn om de bestemming van ons ras voort
te zetten, zullen overleven. Het is niet aan jou om dat in twijfel te
trekken - het besluit ligt geheel buiten jouw vermogen om dat te
veranderen. Elke aarzeling die je voelt kan ik eenvoudig wegnemen. Ik
weet dat je je aangetrokken voelde tot die Harold Wall. Wat je ook voor
hem hebt gevoeld, dat is meteen over, als ik je vertel dat hij gebruik
maakt van deze naderende ramp om een oproer te ontketenen. Hij wordt
verteerd door een roekeloze en gewetenloze eerzucht. Hij is gegrepen
door de irreële romantische hunkering van jouw arme oom en dat
gebruikt
hij nu als pressiemiddel. Daarmee heeft hij geprobeerd een aantal
zwakbegaafde romantici ervan te overtuigen dat er een of andere manier
bestaat om het gevaar te keren. Hij doet nu pogingen om van dit gevaar
dat de wereld bedreigt, een aanleiding te maken om wanorde te stichten
en zijn eigen eerzucht bot te vieren. Hij is onophoudelijk bezig
geweest om zijn banden met zijn mede-officieren aan te halen, om hen
verraders van hun eigen woord van eer te maken."
"Papa!"
"Ja. Hij heeft zijn
vertrouwelingen zo goed uitgekozen, dat wij niet over een rechtstreeks
bewijs beschikken, maar het leger is geïnfiltreerd met de
wetenschap
van wat ik geheim heb proberen te houden. Door de heersende paniek
hebben wij speciale maatregelen door kunnen voeren. Voor het vallen van
de avond zal hij gearresteerd en als hij zich verzet, ter plekke
geëxecuteerd worden. Ze zullen hem geen genade tonen - hij
zal naar
Septentria worden gestuurd - niet als leider, wat hij misschien
is
geweest - maar als gevangene. Je kunt je een beeld vormen van de
slechtheid van die man, als ik je vertel dat wij besloten hebben om een
compagnie Scythiase soldaten in te zetten. Wij kunnen niet zeggen in
hoeverre zijn intriges doorgedrongen zijn tot de gewone troepen."
Haar vader wierp het hele gewicht van
zijn onverzoenlijke blik op haar. Zij voelde de stalen vastberadenheid
en het onvermurwbare voornemen waarmee hij zijn weg had bevochten en
elke tegenstander had gevloerd. In haar machteloosheid was haar enige
gedachte dat zij op een of andere manier Harold moest waarschuwen.
Hij beschouwde haar stilzwijgen als
overgave. "Iemand die jou lang heeft liefgehad en die, volgens mij,
niet zonder bezieling is, is vandaag hier om je ten huwelijk te vragen.
Je moet luisteren naar de ingevingen van je hart en naar mijn wens om
daarin toe te stemmen."
"Maar, Papa ik heb al
zoveel mensen moed ingesproken, zoals u dat noemt."
"Je weet vast wie ik
bedoel, Edward Forest."
"Ik hou heel erg veel
van Edward."
"De een zaait, de
ander maait, mijn kind, maar laten we het daar niet over hebben. Ben je
het met me eens dat het Edward Forest wordt?"
"Hoe kan ik dat nou
zeggen, voordat hij me heeft gevraagd?"
"Geen gekheid, meisje."
Laura deinsde terug, ze was wanhopig, ze
moest meteen Harold iets laten horen. Wat zou er gebeuren als zij
zichzelf voor haar hele leven zou binden, nu zij Harold zou kunnen
redden!
"Ja, Vader," zei ze.
"Je moet me goed
begrijpen, Laura, ze hebben je vandaag met die Wall zien praten. Ik wil
niet dat je erin betrokken wordt. Je mag niet onder mijn ogen vandaan,
totdat je mijn huis voorgoed verlaat."
"U hebt niet veel
vertrouwen in me, Vader."
"Hoe zou ik dat kunnen
met zo'n veelbetekenende uitdrukking op je gezicht - nee,
Laura, eens
zal je me dankbaar zijn." En hij liet haar alleen.
Toen ze opkeek, stond Edward Forest voor
haar. "Omdat je erin hebt toegestemd me te zien, krijg ik hoop. Je hebt
gezien dat mijn liefde de jouwe is, aanvaard je mijn levenslange
toewijding?"
Haar zwijgen gaf hem moed. Hij kuste haar
bleke, koele lippen. Het was teveel - wat stelde haar instemming,
haar
toegeven voor, als zij Harold niet zou kunnen redden. Ze was razend,
vooral omdat haar vader zo stiekem voorzorgsmaatregelen had genomen om
te voorkomen dat zij hem zou verraden.
Ze duwde hem weg en zei, "ik wou dat ik
dood was."
"Laura, hoezo, heb ik
je dan gekwetst? Je vader heeft me verteld dat je geen hekel aan me
hebt."
Eén moment bood ze weerstand - hij
keek
zo triest, en een enkel woord van haar zou zo'n blijdschap op
zijn
gezicht toveren, dat hij alles voor haar zou willen doen. Ze wist zeker
dat ze hem kon ompraten om haar boodschap over te brengen. Maar zij
herinnerde zich de woorden van Farmer, "waarheid en oprechtheid komen
pas aan bod als alle andere middelen falen."
Ze lachte opgewekt. "Kijk niet zo
beteuterd, Edward," zei ze, "Papa heeft me voor de gek gehouden."
Ik heb alleen maar gezegd dat ik met je
wilde trouwen, om de kans te krijgen om je alleen te spreken.
Ik denk dat je me kunt krijgen, als je
erop aandringt, maar er is
iets dat veel belangrijker is."
"Iets voor mij?" zei
hij, "als de wereld er morgen niet meer is?"
"Maar daar komt geen
einde aan; wij gaan allemaal lang en gelukkig leven en jij kunt daarmee
helpen, meer dan wie dan ook - jij bent vast niet op de hoogte
van de
gunstige berichten en hoop, of wel?"
"Nee, Laura, ik heb
gehoord dat het allemaal tevergeefs is."
"Denk je dan, Edward,
dat God deze prachtige wereld alleen maar heeft geschapen om haar op
die manier te vernietigen?"
"Het zorgt er niet
voor dat ik in God geloof."
"Edward, ik zal je er
alles over vertellen. Je weet dat in vroegere tijden mensen
boodschappen van God kregen, die vertelden wat zijn wil was."
"Ja, dat heb ik
gehoord."
"En heb je je ooit
afgevraagd waarom dat altijd door mensen gebeurde en niet door een of
ander reusachtig wezen?"
"Nee, ik heb die
dingen altijd op gezag van anderen aangenomen."
"Welnu, ik zal je
zeggen waarom. Denk je echt dat jijzelf je ziel bent? Denk je niet dat
het zoiets als je lichaam is, alleen heel dun en schimmig, niet precies
echt, maar net zo gevormd als ons lichaam?"
"Ja, ik vermoed dat ik
daar zo over denk, als ik er al aan denk."
"Maar dat is helemaal
verkeerd. Ik zal je vertellen wat mijn oom zegt. Hij heeft ontdekt dat
wat wij de hele ruimte noemen, daar maar een klein stukje van is. En we
worden op een merkwaardige manier beperkt in alle bewegingen die ons
lichaam maakt. Er bestaan echt drie dimensies en niet maar twee. De
echte wereld is een wereld van een hogere ruimte. Als we over onszelf
in een hogere ruimte willen denken, moeten we eerst de andere kant op
en denken over een wezen in een wereld van een lagere ruimte. Denk maar
aan een wezentje dat beperkt is tot een leven in een rechte lijn. Een
dergelijk wezen zou helemaal niet bedenken dat het ergens tegen leunde,
maar dat wat voor en achter hem is, de hele ruimte uitmaakt, en niet
ontdekken dat het zich bovenop iets anders bevond. Dus wij, in de
drievoudige wereld, worden ondersteund in een richting die wij niet
kennen. En net zoals het lijnwezentje in werkelijkheid een bepaalde
dikte moet hebben, moeten wij een dikte hebben in een richting die wij
niet kunnen aanwijzen."
"Je weet dus dat ze
ons hebben verteld dat onze ziel in de wereld is gekomen en de
beperkingen daarvan op zich heeft genomen. In werkelijkheid is de zaak
als volgt: onze zielen, deze hogere wezens, zijn in een gedeelte van
het universum terechtgekomen, waar het werk dat gedaan moet worden,
zich in onze tweevoudige ruimte bevindt. Het is alsof iemand van ons
een heel nauwe tunnel zit, waar hij maar één kant op kan."
"Wat dat werk is weten
we nog niet, maar het begint met het overwinnen van de wereldproblemen
en allemaal eendrachtig samen te leven, zodat we samen kunnen werken,
als we weten wat er de doen staat. De zielen die in deze wereld
terechtkomen, vormen hechte groepen, en een heel groot aantal van
allerlei soorten sluit zich aaneen en bezielt een lichaam, maar ze
staan allemaal onder een enkele ziel, iemands ware zelf. En die
ware-zelf-ziel stuurt alle andere in het lichaam, zoals een kapitein op
een schip een heleboel mensen stuurt, waarbij iedereen zijn eigen werk
heeft. En de sturende ziel die
tot taak heeft onze handelingen te sturen, deze ziel
vergeet vrijwel helemaal haar ware bestaan; zij is zeer trouw aan haar
werk en wordt daardoor opgeslorpt. Zij denkt dat zij maar twee
dimensies heeft en niets wat ze ziet herinnert haar aan haar ware
bestaan. Wij zijn verborgen voor alle andere zielen van het universum,
zoals iemand in een nauwe tunnel dat voor ons zou zijn. Als de andere
zielen tot ons willen spreken, moeten zij zich verplaatsen naar onze
omstandigheden; zij moeten een van onze beperkte lichamen aannemen
-
daarom heeft de stem van God altijd via mensen gesproken. En nu weet
God dat er een groot gevaar dreigt, dat zijn hele werk gaat verknoeien.
Daarom heeft hij ons gestuurd. Hij heeft een ziel met een boodschap
gestuurd, zodat wij weten wat er echt met ons aan de hand is, zodat
wij, door onze eigen ware manier van handelen te begrijpen, niet die
van het lichaam maar die van de ziel, een volledig nieuwe manier van
werken leren en onszelf zullen redden."
"Maar, Laura" zei
Edward Forest, "wat heb jij een merkwaardig idee over de ziel; de taak
van de ziel is het goede te doen, goed te worden en zichzelf te
verbeteren."
"Nee, het is een heel
armzalige ziel die dat denkt," zei Laura, "alle mensen met een grote
ziel proberen iets tot stand te brengen in de wereld - zoals mijn
vader. Hij heeft een grote ziel, maar een heel verkeerde; goede zielen
verlagen zichzelf natuurlijk niet door verkeerde dingen te doen; als
zij niet kunnen krijgen wat ze oprecht willen, zouden zij het liever
opgeven en het een ander laten proberen. Er zijn er veel meer. Maar,
Edward, zeg dat je me gelooft, je ziel moet voelen dat wat ik zeg waar
is."
"Ik zie niet dat dat
iets te maken heeft met de botsing met Ardæa," zei hij.
"Ah, dat is nou juist
wat het wel heeft, want we hebben nooit gedacht aan dat steunvlak waar
wij ons tegenaan bevinden. We zitten tegen iets aan en er bestaat een
manier waarop wij ons daaraan vast kunnen houden, zodat wij de manier
waarop de aarde voortbeweegt kunnen veranderen."
"Ben je daar zeker
van, Laura?"
"Ja, ik ben er heel
zeker van, Edward, en ik wil iets doen om mee te helpen."
"Hoe bedoel je?"
"O, Edward begrijp je
dan niet dat mijn vader dat allemaal gaat stoppen en dat ik je dat
toevertrouw?"
Op het gezicht van Forest verscheen een
uitdrukking die zo raadselachtig was, dat Laura zweeg.
"Wat is er, Edward,
ben je bang?"
"Nee," zei hij, "er
waren wat tegenstrijdige gevoelens, waardoor ik mijn voorhoofd fronste.
Ik weet niet zo goed waar ik aan toe ben."
"Je bent nu hier en
wil me helpen," zei ze.
"Ja, natuurlijk,
Laura," zei hij, "maar er is nog iets anders."
"Denk je niet," ging
hij verder, "dat jij jouw talenten in het huishouden zult vergooien? Er
steekt een uiterst welbespraakte professor in je."
"O, zeg dat niet,"
antwoordde ze.
"Als ik weer thuis
ben, zal ik mijn hele kennis van wiskunde, geesten, astronomie en ook
theologie weer op moeten halen, Laura. Ik denk dat het heel vermoeiend
zal zijn."
Ze keek hem geschrokken aan.
"Ik heb je nu een
voorstel gedaan," ging hij verder, "maar ik wist niets af van je
talenten. Ik vraag me af of je overgehaald zou kunnen worden om mij
mijn voorstel in te laten trekken."
Ze keek hem peinzend aan, een vreemde
mengeling van opluchting en ontsteltenis beving haar. Geen enkele
invloed op hem hebben! Zijn hele lange toewijding door maar een paar
woorden verdampt! Ze kon het niet aan - en toch, op geen enkele
manier
gebonden!
"Ik wacht op je
antwoord, Laura, mag ik het intrekken?"
"Onder voorwaarden",
antwoordde ze.
"Goed," zei hij,
"onder voorwaarden - ik zal je zeggen welke - dat ik je
beste vriend
mag zijn en dat ik je op elke mogelijke manier mag helpen. Wat wil je
dat ik nu doe, meteen?"
"O, Edward," zei ze,
met tranen van dankbaarheid, "ik zal nooit vergeten hoe goed je me hebt
begrepen."
"Laura," zei hij, "je
bent fantastisch, je doet me denken aan de profetessen en sybillen van
vroeger. Je hebt een grootse loopbaan voor je."
"Vertel me nou eens,"
ging hij verder op zakelijke toon, "ik denk dat er iets heel dringends
is - iets wat je me meteen wilt laten doen."
"Ja, Edward," zei ze,
"het hangt allemaal van jou af. Mijn oom weet hoe hij de wereld kan
redden, maar gaf de hoop op, toen het niet lukte dat anderen zich bij
hem aansloten, totdat Harold bij hem kwam en hij hem kon vertellen wat
er moest gebeuren. Harold heeft dus een onderhoud met hem gehad. Nou
gelooft mijn vader daar helemaal niets van. Hij denkt dat Harold
gebruik maakt van de angst van de mensen om een revolutie voor te
bereiden. Hij beschikt over een bevel om hem te arresteren en gaat een
compagnie Scythiërs op hem af sturen om hem gevangen te nemren. Je
moet
Harold nu waarschuwen."
Edward Forest fronste zijn voorhoofd.
"Ondanks zijn hele inschattingsvermogen, maakt jouw vader een fatale
vergissing. Ik heb hem gezegd dat dat werven van die barbaren, als een
speciaal regiment, een vergissing was. Er bestaat geen twijfel over de
loyaliteit van het leger, en als dat wel zo was, zou zo'n teken
van
wantrouwen uiterst dom zijn. Ik zal Wall gaan vertellen wat jij zegt,
maar je vader is niet iemand die eerst dreigt voor hij toeslaat; de
klap is waarschijnlijk al gevallen."
"Nee, Edward," zei ze,
"nog niet; ik weet dat het nog niet is gebeurd, want hij houdt mij hier
vast."
"Ik ga meteen,"
antwoordde hij, "je moet niet zo bang zijn."
HOOFDSTUK X
DE CONFERENTIE
Forest begon niet overijld aan zijn taak.
Om het resultaat daarvan en de in de geschiedenis van Unæa zo
vruchtbare gevolgen van deze dag te verklaren, is het nodig een paar
uur terug te gaan tot het moment waarop de morgen nog in rust
verkeerde, toen het hoofd van de mensen nog niet in de war geraakt was
door de aardbeving en de enige werkzame krachten die waren, die Harold
in beweging gezet hadden bij zijn geslaagde vasthoudendheid om Farmer
toehoorders te verschaffen. Toen hij Laura tegenkwam, was Wall onderweg
naar Farmer om hem te verzoeken te verschijnen bij de grote vergadering
die door de Orbiase paus bijeengeroepen was. Toen ze samen op weg waren
naar het pauselijke paleis voelde hij het als zijn plicht Farmer te
wijzen op de ernst van de situatie. Het was niet gewoon een kwestie van
argumenten en woorden, zoals Farmer leek te denken, maar de hele zaak
kwam neer op een onenigheid die elk moment zeer ernstige gevolgen met
zich mee zou kunnen brengen.
Cartwright, op zijn hoede als altijd, had
zich op de hoogte laten houden van het doen en laten van Farmer. Hij
was ernstig ontstemd over het verraad van zijn vertrouwen en lachte
smalend om iedereen die echt geloofde in de buitenissige voorstellen
die zijn broer opperde. In zijn ogen was de hele beweging een
nauwelijks verhulde samenzwering tegen de regering en dat hij niet
eerder toegeslagen had was gewoon te wijten aan het feit dat het hem
niet gelukt was een aantal koppige leden van de raad in beweging te
brengen. Wall wist dat de klap elk moment kon vallen en met Cartwright
en zijn geleerde raadslieden die hij in zijn macht had, kon dat niet
lang meer duren.
"U hebt een gesprek
gehad met de geestelijken van alle denominaties," merkte hij onderweg
naar het concilie op tegen Farmer, "wat voor indruk hebt u daarvan
gekregen?"
"Dat brein van die
geestelijken zit merkwaardig in elkaar, het lijkt elke grip op de
werkelijkheid verloren te hebben; of iets al dan niet waar is, is het
laatste dat ze in overweging nemen. Wat wij geloven is in hun ogen min
of meer een kwestie van keuze en wat ik zeg bekijken ze niet oprecht en
rechtstreeks, maar vanuit het standpunt van of het kan bijdragen aan de
verspreiding van hun dogma's."
"Goed," zei Wall, "hoe
minder invloed ze op u gehad hebben, hoe meer u dat waarschijnlijk op
hen gehad heeft, maar wat denkt u zelf van hen?"
"Ik mag ze niet," zei
Farmer, "de enige dingen die we onafhankelijk van onszelf weten zijn de
eigenschappen van de materie en de fysische samenstelling van de dingen
in het algemeen, die we kennen zonder enige inmenging van onszelf
- ze
geven een zo zuiver en onpartijdig mogelijk beeld.
Overal waar sprake is van menselijke
gevoelens zoals juist, plicht en goed, zijn we overgeleverd aan onze
eigen waanideeën en hangen onze meningen af van oefening, onze
voorafgaande omstandigheden en allerlei vooroordelen. Als er al enige
openbaring is, dan is dat in de wetten van het stoffelijke universum,
ten opzichte waarvan menselijke gevoelens geen zier voorstellen. Zij
draaien de waarheid om en zien ideeën van juist en onjuist als
openbaring, terwijl die nou net uitgesproken het menselijke deel
daarvan uitmaken. Zodoende overstelpen ze mensen met allerlei valse
idealen en dwingen ons voor zover ze kunnen met al hun invloed hen te
volgen. Gelukkig is hen de controle die ze ooit over de mensen hadden
ontnomen en hebben ze zich erin moeten schikken dat ze nog alleen maar
konden overheersen door beïnvloeding."
"Dat zich erin
schikken is maar flinterdun," zei Wall, "een luipaard kan zijn vlekken
niet veranderen en de dwang die ze zouden uitoefenen als zij dat maar
konden is grenzeloos - overigens heel terecht; ik haat dat hele
vormeloze staatslichaam van ons, het wil alleen maar discipline en
aanpassing. De enige manier om mensen in beweging te brengen is het
verduiveld onaangenaam voor ze te maken als ze het niet op jouw manier
doen. In alle grote bewegingen in de geschiedenis zijn het een paar man
geweest die de kudde opgedreven hebben. Maar uw kritiek op de
geestelijken lijkt me volstrekt onverantwoord; u hebt niet hun
problemen gehad en zonder dat u daar ervaring mee hebt gehad kunt u op
geen enkele manier oordelen over hun manieren. U moet met hen werken en
uw enige mogelijkheid is dat u onderweg iets tegenkomt dat zij op hun
weg naar vooruitgang ook herkend hebben. Stel dat het als volgt is
- u
hebt in uw onderzoek alles terzijde geschoven dat fysisch niet mogelijk
is, zij hebben op hun weg alles terzijde geschoven dat niet in
overeenstemming is met de diepste en meest wezenlijke aard van de mens.
Is er een gebied waarin u elkaar begrijpt? Bedenk dat zij op hun manier
oprecht zijn geweest, zoals u dat op uw manier bent geweest. Vandaag
zullen we ze ontmoeten en moet u uw laatste woorden spreken. Spreek in
ieder geval zó dat ze u begrijpen."
"Wat bedoel je met
'laatste woorden'?" vroeg Farmer.
"U denkt toch niet dat
u zoveel mensen ontmoet en gesproken hebt zonder dat uw inspanningen
het onderwerp van algemene aandacht zijn geweest. De mensen met wie u
gesproken hebt kunnen dan wel uw vertrouwelijkheid respecteren, maar uw
broer wantrouwt u naar alle waarschijnlijkheid. Hij heeft zijn plannen
en het is niet erg waarschijnlijk dat hij enige beweging duldt die daar
strijdig mee is. Hij is van plan grote onderaardse ruimten uit te laten
graven en die te vullen met voedselvoorraden, zodat een deel van de
mensheid misschien kan overleven, in ieder geval enige tijd. Tenzij u
voldoende invloed krijgt om hem te overwinnen, zal u doeltreffend het
zwijgen opgelegd worden. U hebt nu een grote kans. De opperpriester
heeft een uitnodiging gestuurd naar alle geestelijken van alle religies
om naar hem toe te komen voor een gemeenschappelijk beraad. Hij kwam
tot de conclusie dat hij, wat hij ook besloot, slechts de helft van de
aardbewoners kon leiden, terwijl wij ze allemaal willen. Actie is
zinloos tenzij dat overal gebeurt en hij heeft gemerkt dat het
uiteindelijk voor de aanhangers van alle godsdiensten mogelijk is een
gemeenschappelijke basis te vinden."
Het was inderdaad een opmerkelijke
vergadering die bijeengekomen was in het paleis van de Orbiase paus.
Rij na rij een aaneenschakeling van gezichten van kerkleiders, die
allemaal in hun hart een deel droegen van de wil die vorm geeft aan de
doeleinden van mensen, die allemaal in hun hoofd, zoals dat een
bedienaar van het geloof betaamt, een deel droegen van de
verantwoordelijkheid om die wil uit te voeren. Uit de verste uithoeken
van het land waren ze gekomen, geroepen door het angstige voorgevoel
dat er een beroep op hen gedaan zou worden om iets meer te doen dan het
individuele handelen van de mensen te beïnvloeden.
Door de versnippering van de
geloofsovertuigingen had de kerk al lang geleden de politieke macht
verloren. Door de ingewikkeldheid van het leven, vanuit het oogpunt van
de wetenschap, had de kerk moeten toegeven dat het sturen van de gang
van zaken buiten het bereik van de godsdienst lag - alleen het
persoonlijke geweten en het regelen van het gezinsleven vielen daar nog
onder.
Wat was dan die vreemde roep - deze
ongekende oproep, die hen allemaal als bezeten door iets
gemeenschappelijks, naar dat paleis bracht dat voor de helft van hen
symbool was van een dwaling bij uitstek?
Ze hadden gehoor gegeven aan de oproep in
het licht van de gedachte dat misschien nu, in deze laatste dagen, Gods
wil geopenbaard zou worden, niet zoals zij die verkondigden in hun
diensten, in de plicht van het voorbereiden op een toekomstige wereld,
in het handhaven van een richtlijn waarvan het belang in het denken lag
- maar juist in iets heel eenvoudigs en ondubbelzinnigs, zoals
heel
vroeger, in het uitvoeren van iets duidelijks, een eenvoudige dienst
binnen het wereldgebeuren.
*****
In het paleis van de Bolbewoners, stond
Farmer voor de machtige voltallige vergadering van prelaten, priesters
en geestelijken van elke denominatie. De invloed en kracht van hun
karakters, die hem zo vreemd waren, leken geen indruk op hem te maken.
In een paar simpele woorden legde hij zijn gedachten voor hen op tafel,
op een manier waarvan hij dacht dat ze dat het beste zouden begrijpen.
"Wie zal vertellen wat
in de geschiedenis van ons ras de opdracht en het plan is geweest,
waardoor wij op deze grote waarheden zijn gestuit, kennis die ons
onthult wat we zijn en waardoor wij invloed en greep op ons lot
krijgen?"
"Ik kan geen opdracht
of plan ontdekken, behalve dat wij, als het zover is, alles zullen
aangrijpen wat van belang is om te weten."
"Dus lang geleden,
toen onze mechanische krachten nog niets voorstelden en onze rationele
kennis van de natuur belachelijk pover was, hebt u - met de
mensen die
zich door uw bemoeienissen bij u hebben aangesloten - hebt u dus
de
ziel ontdekt. Er bevindt zich iets binnen in ons, dat boven het lichaam
uitstijgt en daar los van staat en een hoger doel dient dan louter
zelfbehoud. Maar deze ontdekking, groots en in alle opzichten
belangrijk, was niet volledig en afgerond; het hing af en hangt nog
steeds af van een innerlijke intuïtie van de menselijke natuur, en
was
en is niet gerelateerd aan het rationele systeem van dingen, zoals wij
dat kennen."
"En toen het onderzoek
naar de aard van de materiele wereld om ons heen geleidelijk
vooruitgang boekte, viel deze ontdekking van de ziel, die nabije en
vertrouwde kennis, niet langer samen met wat onze zintuigen
registreerden."
"We vonden namelijk
geen echte plek waar de ziel naartoe kon, zoals in de vroegste tijden
stilzwijgend werd geloofd. Wij dachten dat het lichaam niets anders was
dan een dierlijk organisme. En daarom moet je tot op de dag van
vandaag, als je je boodschap aan de wereld verkondigt, op een ander
bewijs vertrouwen, op andere principes, dan die, die de normale gang
van zaken regeren."
"Maar ik heb de ziel
opnieuw ontdekt. Ik heb haar niet ontdekt via een innerlijke
overtuiging, niet door de overweldigende energie van haar oordeel over
ons geweten en onze daden. Ik heb haar ontdekt als een echt wezen, dat
evenveel bijdraagt aan de visie op deze fysieke wereld, als ze heeft
gedaan om onze verwachting als menselijke wezens te vergroten. Net
zoals de intuïtieve kennis van de ziel ons zedelijk bestaan boven
het
instinctieve van het dier heeft verheven, zo verheft de verstandelijke
kennis van de ziel ons intellectuele bestaan boven de gewone gang van
zaken."
"Want in ons denken
hebben we een leven geleefd, waarin wij berustten in de onderdrukking
van het lichaam, terwijl wij - ons wezenlijke zelf, onze ziel
- , als
wij ons ware bestaan kennen, daar vrij van zullen zijn. En deze kennis
komt tot ons, juist nu het nodig is, juist op het moment dat wij boven
onze toestand van onderwerping uit moeten stijgen, om onszelf te
redden."
"Dat zou ons naar de
grotere en hogere wereld leiden. En keer u niet van mij af, als u denkt
dat ik het over onbeduidende dingen heb. U verhaalt ons over het summum
van liefde, tot uitdrukking gebracht in alledaagse plichten. Wij
bereiken de vrijheid van ons intellectueel bestaan door het denken over
alledaagse en onbeduidende dingen."
"Ik zeg u dat het idee
van vroeger dat de ziel iets werkelijk bestaands is, juist is, niet
ontdaan van de franjes van ons leven, ja eerder nog steeds meer omhuld
met een onbeschrijfelijke volheid van bestaan - dat zou u moeten
weten - ; volg me en u zult de ziel rationeel en welbewust leren
kennen, terwijl u haar nu kent als iets dat boven de trage passen van het
verstand uitspringt."
"De te volgen weg is
de volgende. Bedenk een wezen dat tot een lijn is beperkt. U zult
misschien denken aan een insect, dat niet zonder zijn houvast kan, maar
dat beeld is onjuist, want voor zover het insect de plek voelt waar het
op zit, heeft het weet van twee dimensies.
Een wezen dat beperkt is tot een lijn, zou geen flauw
benul van iets anders hebben, dan wat zich in diezelfde lijn voor of
achter hem bevindt. En het is juist door dat soort beperking van zijn
bestaan dat hij bepaalde handelingen als onmogelijk beschouwt."
"Het lijnschepsel
heeft twee uiteinden, dat wij het kopeinde en staarteinde zouden kunnen
noemen. De kop wijst
de ene en
de staart de andere kant op. Met geen mogelijkheid kan het lijnwezen
deze richtingen onderling verwisselen. Stel nu dat er twee lijnwezens
zijn, waarbij de kop van het ene de ene kant op wijst en de kop van het
andere de andere kant. Voor hen zou het onmogelijk lijken dat ze zo
zouden worden neergezet dat hun koppen dezelfde kant uit zouden wijzen."
"Wij zien echter dat
het eenvoudig is om ze zo neer te zetten dat ze dezelfde richting uit
wijzen. We kunnen ze gewoon omdraaien zodat ze dezelfde kant op kijken.
Dat kunnen wij doen omdat wij gebruik kunnen maken van twee dimensies.
Omdat zij niet in staat zijn om zich in twee dimensies te bewegen,
denken zij dat het niet kan. Zij denken dat het bij de aard van de
ruimte hoort dat dat niet mogelijk is. Maar wij begrijpen dat het feit
dat het voor hen niet mogelijk is om zich zo te verplaatsen dat ze
dezelfde kant op wijzen, gewoon laat zien dat ze beperkt zijn, dat zij
bij het bewegen van hun lichaam niet over mogelijkheden beschikken, die
in feite wel bestaan."
"Als wij nu naar
onszelf kijken, ontdekken we ook iets wat niet kan. Stel je twee
rechthoekige driehoeken voor, die symmetrisch op een rechte lijn zijn
geplaatst. We kunnen deze driehoeken blijven verschuiven, maar we
kunnen de ene nooit de plaats van de andere in laten nemen - er
blijft
altijd enige incongruentie bestaan."
Ik zeg dus dat die onmogelijkheid geen
echte onmogelijkheid is - het is gewoon een gevolg van onze
beperktheid. Als wij ons in de derde dimensie zouden kunnen bewegen,
zouden we heel eenvoudig een van die driehoeken zo kunnen plaatsen, dat
die precies in ruimte van de andere zou passen. Het is dezelfde
onmogelijkheid die wij als teken van onze eigen beperking beschouwen.
Neem nou het lijnwezen. Het ontdekken van de tweede dimensie zou hem er
bewust van maken, dat hij altijd met iets in contact staat - zijn
wereld is niet een wereld van een lege ruimte, maar een die op iets
anders steunt - er is iets aanwezig, waar hij zou denken dat een
lege
ruimte bestond, iets dat tegen hem aan ligt.
"Dat geldt ook voor
ons. Als wij rechtop staan en onze handen bewegen, denken we dat wij
ons in een lege ruimte bevinden, afgezien van de rand van de aarde waar
we op staan. Maar dat is niet zo. Voor ons bestaat er ook iets dat zich
naast ons bevindt, en hoe wij ons ook bewegen, wij maken daar altijd
contact mee en wij bewegen daar langs, welke kant wij ook met onze
armen uit wijzen."
"Het bestaan zelf
strekt zich grenzeloos uit, ondoorgrondelijk, aan beide zijden van dat
naastgelegen iets. Als u dat beseft, dan kan niemand meer twijfelen aan
wat ik heb gezegd; als u dat eenmaal tot u door laat dringen, zult u
nooit meer naar het blauwe hemelgewelf staren zonder een bijkomend
mysterieus gevoel. Hoever u uw blik ook in die peilloze diepten zult
werpen, die glijdt dan slechts langs iets bestaands, dat zich
onpeilbaar uitstrekt in een richting, waar u niets over weet."
"En als wij dat weten,
valt ons iets van dat oude gevoel van het hemelse wonder te beurt, want
dan vullen niet langer gesternten de hele ruimte met een eindeloze
herhaling van hetzelfde, maar bestaat er de mogelijkheid van een
onverhoeds en wonderbaarlijk begrijpen van wezens, waar de mensen van
weleer over droomden. En als wij alleen maar over dat hele gevoel heen
konden kijken, zouden we weten wat er aan beide zijden van al het
zichtbare ligt."
"Dat begrijpen ligt in
de toekomst - maar wat betekent het nu voor ons?"
"Als u het mysterie
van ons bestaan wilt verklaren, onze relatie met het omvangrijkere
universum wilt ontdekken, ga dan terug en vraag u af hoe een lijnwezen
zou kunnen bestaan. In een lijn kan geen enkel werkelijk wezen bestaan.
Alle werkelijke dingen of wezens moeten over alle bestaande dimensies
beschikken. Maar een werkelijk wezen zoals wijzelf, onmiskenbaar in het
bezit van twee dimensies, kan in omstandigheden verkeren, die het
slechts als eendimensionaal ervaart. Het kan deel uitmaken van een
structuur die tot een eendimensionale beweging is beperkt."
"Denk bijvoorbeeld aan
een schip, dat op het water vaart. Het kan maar in een enkele lijn
bewegen. Stel dat de kapitein die het bestuurt, zich niet bewust is van
zijn eigen bewegingen en gewoon bij al zijn gedachten de beweging van
het schip betrekt en zichzelf daarmee identificeert, dan zou hij
zichzelf als een lijnwezen kunnen zien. Maar als op een of andere
manier het idee in hem zou opkomen, dat er twee dimensies zijn, als hij
bij zijn eigen lichaamsbesef te rade zou gaan, en zou beseffen dat hij
op zichzelf staat en los staat van wat hij bestuurt, dan zou hij over
een overvloed aan ervaringen beschikken van tweedimensionale
bewegingen. Het enige wat hij zou hoeven doen is zichzelf wakker
schudden en zich bewust worden van zijn eigen wezenlijke manier van
bestaan."
"Zo is dat ook bij
ons."
"In wezen zijn wij
hogere wezens, in bezit van een hogere manier van handelen, dan wij bij
onze lichaamsbewegingen beseffen. Dat wezen, dat wij in werkelijkheid
zelf zijn (ons zelf is), is de ziel, en op het moment dat het zich in
zijn doen en laten bewust is geworden van zichzelf, als het heeft
begrepen dat het meester van zijn eigen lichaam is en los van en boven
een louter dierlijk leven staat, is het klaar om wakker te worden en te
begrijpen dat het meer is dan de bewegingen van de dingen. De
lichaamsbewegingen zijn ondergeschikt, veel ruimer dan onze eigen
bewegingen. De mechanismen en bewegingen, die met de ziel te maken
hebben, zijn superieur aan de welke het kan vatten door middel van het
gevoel, superieur aan de welke die het ziet door middel van het
lichamelijke zien."
"Je kunt dat bewijzen
door het zelf te proberen. Ik heb mijn eigen ziel gewekt en kan nu
denken aan driedimensionale dingen, hoe ze werken en elkaar
beïnvloeden."
"En ik heb ontdekt dat
wat voorbij alles ligt wat ik u heb verteld, net zoals de kapitein van
een schip, een activiteit ontplooit die onafhankelijk van het schip is.
Zo ontplooit onze ziel een activiteit die onafhankelijk is van het
lichaam. Onze ziel kan een werking uitoefenen op het naastgelegen iets.
Wijzelf, de aarde en al het andere, glijden in de baan waarin onze
planeet beweegt, in een snel tempo over dat naastgelegen iets. Bij elke
beweging die wij met ons lichaam maken, oefenen wij alleen maar een
werking uit op dingen, die allemaal op dezelfde manier deel uitmaken
van deze beweging. Maar onze zielen kunnen rechtstreeks invloed
uitoefenen op het naastgelegen iets. En door die werking beschikken wij
over de mogelijkheid om de richting van onze bewegingen te
beïnvloeden,
anders dan door tegen iets dat we kunnen zien te drukken of aan te
trekken."
"Op dit moment is het
nog duister hoe dit moet worden gedaan. De organen in het lichaam,
waarmee de ziel dit resultaat teweegbrengt, zijn voor ons te klein om
ze te kunnen onderscheiden. Het enige wat we weten is dat we rationeel
hun bestaan kunnen voorspellen. En die oude legenden over mensen die de
lucht in stegen of door de lucht vlogen, zijn juist gebaseerd op het
feit dat er een relatie bestaat met dat naastliggende iets, dat iemand
in staat stelt om door de activiteit van zijn ziel, niet gestuurd op de
manier van al onze andere gewone lichamelijke uitingen, de richting van
zijn beweging ten opzichte van de beweging van de aarde te veranderen."
"Als ik mijn geest met
bezieling vul, en mij voorstel dat ik als een engel opstijg en door de
lucht zweef, komt dat omdat mijn ziel iets doet waardoor ik
omhoogstijg, namelijk door mijn richting te veranderen door in te
werken op het naastgelegen iets."
"Als alle mensen
dezelfde gedachten zouden hebben, zouden ze allemaal de neiging
vertonen om op te stijgen en zou de samengebalde kracht enorm zijn,
genoeg om de koers van de aarde in haar omloopbaan te beïnvloeden.
De
kracht zou groot genoeg zijn maar, tenzij die gereguleerd zou worden,
zou het effect van de kracht die op het ene moment werd uitgeoefend,
teniet worden gedaan door een die op een ander moment zou aangrijpen."
"Als we echter
geschikte momenten uitkiezen, kunnen we, door spirituele oefeningen,
door het hele mensdom verenigd in de gedachte aan een verheerlijkt
opstijgen en zweven boven de aarde, de koers van onze planeet wijzigen.
We kunnen net die minieme afwijking bewerkstelligen, die ons in staat
zal stellen om Ardæa veilig te passeren."
"U staat nu oog in oog
met het probleem. Het gevaar bestaat echt. Het dwingt ons om te stoppen
met het verklaren van de wereld met onze ideeën en in plaats
daarvan
moeten wij proberen om de werkelijkheid te begrijpen."
Nou waren er in Astria een soort
filosofen, die het Al als een reusachtig wezen beschouwden, dat gericht
was op zijn eigen ontwikkeling. Ze zeiden dat er verschillende mensen waren, die
bedenkingen hadden over het feit dat dat wezen zijn eigen gedachten
gebrekkig en onvolledig begreep. Sommige denominaties vonden dat deze
filosofen een waardevolle bijdrage hadden geleverd aan het verdedigen
van de godsdienst en werden voor zeer diepzinnig gehouden. Een van hen
rees overeind en sprak:
"Wij kunnen nooit
buiten onze eigen ideeën geraken; het is absurd om te spreken over
de
werkelijkheid, alsof dat iets anders zou zijn dan een idee."
"Ik blijf hier niet,"
zei Farmer, "om over dit probleem te discussiëren. Dat is alleen
maar
een kwestie van woorden. Ik heb voor mijzelf ontdekt, dat woorden nooit
een doorslaggevende betekenis hebben als je ze nader bekijkt, maar van
een afstand kunnen ze heel goed dienen om een algemene tendens of een
onderscheid aan te duiden. En het onderscheid waar ik op heb
gezinspeeld is duidelijk. Van onze tweedimensionale lichamen hebben
wij, of krijgen wij door abstraheren, het idee dat zij door een rand
worden begrensd. En vanuit deze rand of lijn, kunnen wij de verdere
abstractie van een punt maken. Wij kunnen proberen om, door van deze
abstracties, deze ideeën, gebruik te maken, de wereld te
verklaren. Aan
de andere kant kunnen we proberen te begrijpen dat wat wij over de
dingen denken louter abstracties zijn. Wij moeten ideeën vormen,
die
wij niet hebben gekregen. En met het oog op die noodzaak, die al eerder
aan de orde is geweest, denk ik dat de globale en kant-en-klare manier
die wij hebben om onze ideeën tegenover de werkelijkheid te
stellen,
blijkt geeft van en wijst op een verschil in onze manier van te werk
gaan. Om Ardæa aan te kunnen, moeten we nieuwe ideeën
ontwikkelen, want
met onze huidige ideeën, zoals u best weet, is er geen
mogelijkheid om
vernietiging te voorkomen.
Ik heb ontdekt dat ik, door bepaalde
gedachten te denken, de activiteit van dat echte wezen, mijn ziel dus,
willekeurig kan sturen. Ik kan mijn eigen gewicht veranderen. Iedereen
heeft de kracht in zich om dat te doen. Een gewichtsverandering kan
echter alleen plaats vinden door ons inwerken op het naastgelegen iets,
en dat is nou juist de handeling die nodig is om de koers van onze
planeet te veranderen. Onze zielen hebben dat vermogen. Door de
gedachten die deze werking teweegbrengen in te voeren in uw vormen van
aanbidding en uw gelovigen te bewegen die met een vurige toewijding te
volgen, kunt u de koers van de aarde veranderen en veilig langs
Ardæa
scheren. Elke wezen moet soms rekening houden met de onherroepelijke
feitelijkheden van zijn bestaan of anders te gronde gaan. Dat is bij
ons nu het geval. Hoewel wij, voor zover het onze lichamelijke
lotgevallen betreft, in een tweedimensionale toestand verkeren, moeten
wij handelen naar de driedimensionale werkelijkheid.
"En als uw gelovigen
door deze aanbidding de wereld geleidelijk in veiligheid brengen, kunt
u met de waarheid voor de dag komen, waar zij aanvankelijk ondoordacht
en blind op zullen reageren; u kunt ze dan vertellen over echte ziel.
Zelf zult u niet langer blind in de traditie rondtasten, maar meer te
weten komen over de ziel. U zult het bestuderen van de ziel niet alleen
benaderen vanuit het bewustzijn, maar als een objectieve werkelijkheid.
En als u aarzelt om mijn visie over te nemen, omdat u denkt dat u de
ziel verlaagt door haar als iets kleins te beschouwen, moet u bedenken
dat u haar, hoewel ze klein is, in ieder geval wel kan meten, ze heeft
immers een dikte in een richting, die u niet kunt aangeven. Er bevindt zich meer
in een vierkant, zij het weinig, dan in een oneindige lijn. En dus
bevindt zich genoeg materie in een ziel om eindeloze universums te
vormen, zoals wij die opvatten."
Tijdens deze hele toespraak bleef de paus
van de Bolbewoners onbeweeglijk zitten; zijn gelaat, bleek en mager,
was als van een dode, die niet door woorden bereikt kan worden, en zijn
blik was alsof hij in een diepgelegen gewest was weggezonken, waaruit
hij nooit zou weerkeren.
De eerste die het woord nam was een
bisschop van de Letterlijke Kerk. Zijn leer hield zich getrouw aan de
heilige schriften.
"Broeders," sprak hij,
"als wij beginnen met het zorgvuldige overwegen van wat wij hebben
gehoord, moet onze eerste gedachte zijn, 'hoe komt het overeen
met de
boodschap, waarvan wij plechtig hebben beloofd, dat wij die de wereld
zullen verkondigen?' Die van ons is een boodschap van verlossing,
niet
alleen van aards geluk, en wij moeten geen enkele belofte toestaan, hoe
oprecht ook, die het licht dooft, waarover wij beschikken, of ons
mogelijk kan verzwakken in de verkondiging van de waarheid."
Farmer viel hem in de rede: "Juist, u
ziet dat het alle sporen vernietigt van wat u leert en waar u rekening
mee houdt. Bij gebrek aan iets anders feitelijks om over te denken,
identificeert u zich met deze lichamen en al uw ideeën over goed
en
kwaad concentreren zich op fysieke betrekkingen. U gelooft dat de aarde
een plek is om deugden ten toon te spreiden. Wat u eet, hoe u in de
echt verbindt, weer scheidt, hoe u zich richt tot uw eigen lichaam en
dat van uw buurman - dat is het enige wat u denkt. U werpt niet
eens
een vluchtige blik op het echte werk van de mens, het is alleen maar
een onbarmhartig bezig zijn met uiterst onbelangrijke zaken."
Wall zag niet dat er een teken werd
gegeven vanuit de zetel van de Bolbewoner, maar er moest een wenk zijn
gegeven, want een prelaat die vlakbij de paus zat rees overeind.
"Wij zijn Mr. Farmer
dank verschuldigd," sprak hij, "omdat hij de echte kwestie zo duidelijk
voor ons uit de doeken heeft gedaan, zodat wij daarover kunnen
beraadslagen. Dhr. Farmer is met een nieuwe opvatting over het lichaam
gekomen en als hij gelijk heeft, zal het nodig zijn dat wij onze
ideeën
over de ziel heroverwegen. Deze twee aspecten kunnen nooit door elkaar
gehaald worden, en zijn kritiek op ons, in het licht van zijn nieuwe
opvatting over het lichaam, is uiterst welkom. Maar die kwestie heeft
niets te maken met onze huidige overwegingen. Zij zijn, als ik het goed
begrijp, bedoeld voor ons doen en laten in de praktijk."
Deze paar woorden waren voldoende om de
discussie op inhoudelijke onderwerpen te brengen. Er brak een tijd aan
van een serieus debat, en de breinen van de deelnemers waren daar zo
door in beslag genomen dat zij nauwelijks aandacht besteedden aan het
schudden van de muren toen de aardbeving kwam. Ze besteedden geen
enkele aandacht aan de tijdingen die hen vertelden over de chaotische
toestand van de bevolking. De ene na de andere spreker leverde zijn
argumenten voor of tegen de inzichten van Farmer, en langzamerhand
bereikte de stemming van de vergadering het punt waarop zij verklaarde
dat zij ervóór was om een openbare verklaring uit te doen
gaan over de
hele wereld, en alle mogelijk druk uit te oefenen op de regering om een
onderzoekscommissie in te stellen. Maar Wall trad naar voren, terwijl
zijn lange zwaard zijn stappen begeleidde, tot waar hij naar hun midden
afdaalde.
"Er is een stem,"
sprak hij, "die binnenin iedereen spreekt en hem uiteindelijk vertelt
wat hij moet doen. Dat is de stem van God. En in u bevindt zich de stem
van God voor de mensen. U hebt dat al vele malen eerder verklaard. Dit
is niet het moment om het zus of zo te draaien. Of dit is een goddelijk
persoon en geloven wij hem, of hij is duivels en dan keren wij hem de
rug toe. Ik leg nu een staf voor u neer - en hij maakte een
gebaar
alsof hij iets voor zich neer smeet - het is een ijzeren staf,
die
alles verbrijzelt wat hij raakt. Dat is het leger. Zijn eer ligt in
gehoorzaamheid; als u het beveelt in naam van God, in wiens naam de
gelofte bij elke taak staat, verdwijnt elke loyaliteit aan iets anders.
In afwachting van het horen van Gods stem staat het leger dan sls
één
man voor u."
De plechtigheid van dat moment werd hen
duidelijk, toen de onbeschrijfelijke invloed, die uitging van de man
die had gesproken, de stilte doordrong. Het leek bijna alsof elk ademen
was gestokt. Een enkel woord kon de afgrond ontketenen. Door het
vrijkomen van die onberekenbare kracht, belichaamd in die ene man,
schrompelden de vredelievende mensen ineen, ontzet door zijn eenvoudige
woorden..... De paus van Bolbewoners en al zijn priesters,
prelaten en
monniken waren opgestaan. En van de lippen van de broze oude man, kwam
een stem, helder en plechtig:
"God heeft gesproken,"
sprak hij, "met de stem van de dienaar die hij heeft uitverkoren. Hij
heeft de wereld gered." Toen legde hij zijn hand op Wall en sprak, "ik
onthef u van uw gelofte. Verkondig de wereld de tijding van de
Verlossing."
Vanuit het Orbiase paleis vertrok een
enorme stoet, met een boodschap van vrede en rust voor het verbijsterde
volk. Met net toen ze het statige gebouw uitliepen, liep een troep
soldaten met een donkere huid op hen toe. Deze onwetende mannen waren
vreselijk bijgelovig en bogen naar hun gewoonte, zonder te wachten op
het bevel van hun officier, om de religieuze stoet te laten passeren.
Forest, die ze voorbijgelopen was, nam
van de gelegenheid gebruik, drong zich naar voren en vertelde hen om
wat voor reden deze mensen gekomen waren. Heel wat verloren de moed.
Die hoop, zo dichtbij en toch zo ver weg. En de oude vloek van het
land, de Scythiase dwaas uit Unæa in deze reïncarnatie, het
oude
gevaar, stond klaar om de billijkste hoop de grond in te boren. Maar de
Orbiase paus kwam onbewogen naar voren en de schittering van de
goddelijke kracht glansde in de schuin vallende stralen van de zon
- en
verlichtten zijn eenzame gestalte. Hij sprak. De bijgelovige
gemoedstoestand van de mensen die voor hem stonden maakten hen als was
in zijn handen. Hij vertelde hen over het einde van de wereld,
veroordeelde hun zonden en zei dat ze allemaal de dood hadden verdiend
- daarna sprak hij over vergeving en hoop. Als ondersteuning van
de
boodschap verschenen ze jammerend en schreeuwend voor hem en hun
officieren keerden terug, hun opdracht was niet vervuld.
Maar op zulke mensen kon niet gerekend
worden. Wall kende de aard van het leger. Hij had zijn mede-officiers
op de hoogte gebracht van het dreigende gevaar, samen hadden ze de
maatregelen besproken die door de regering genomen waren om daar het
hoofd aan te bieden en met zijn allen hadden ze het onvermogen en de
ondoeltreffendheid van het centrale gezag gevoeld. Hij had hen verteld
over een plan dat bedacht maar door de regering verworpen was -
en toen
ze hem meer vroegen, had hij gewoon gezegd dat ze niets konden doen
omdat ze soldaat en door hun eed gebonden waren. Of Astria ten onder
ging of het overleefde, zij waren slechts instrumenten, die gewoon
gebruikt werden om op bevel van anderen aan te vallen. Voor mensen die
aldus voorbereid waren kwam de plotselinge machtsovername door de
geestelijke als een licht uit de Hemel dat hun enige pad onthulde.
Mannen die bereid waren meteen in actie
te komen, verzamelden zich rond Wall, de anderen aarzelden en waren
niet genegen verantwoordelijkheid te nemen en vrijwel zonder strijd
ging de militaire organisatie van Unæa over in handen van haar
nieuwe
meesters. Het zwaard rustte nu in andere handen.
In de stad waar paniek heerste en zelfs
de fundamenten trilden, was het enige zekere en stabiele waarop de
mensen konden vertrouwen en bouwen, het dwingende besluit van de
geestelijken die zich door de hele stad verspreidden en iedereen
enigszins geruststelden. Tegen het vallen van de avond was die
verspreiding van de morele kracht, die uitging van de nieuwe leidende
figuren van het lot van de natie, van dien aard dat degenen, en dat
waren er veel, die Wall tegen zich in het harnas joegen, geen mannen
konden vinden die hen tegen hem konden aanvoeren. Hij was de situatie
meester. Hij gaf orders om alle politieke leiders van wie hij gevaar
duchtte te arresteren en ontbond alle vertegenwoordigende
vergaderingen. Meteen achter de golf van wanhoop, die zich over het
hele land verspreidde en vertelde over de vernietiging en dood van de
wereld, kwam een andere, die vertelde over hoop, Gods interregnum, een
reorganisatie en een wonderbaarlijke verlossing. Een uitnodiging vloog
naar alle uithoeken van de aarde en riep iedereen op tot een algemene
inspanning waarin en waardoor alleen de redding van de wereld tot stand
gebracht moest worden.
In deze zalen waarin de
vertegenwoordigers van de natie hadden gezeten, die allemaal gebonden
waren aan bepaalde lokale belangen en zich bezighielden met de
verdeling van de belastingen en het behartigen van die belangen,
zetelde nu de paus van de Orbiase kerk, oppermachtig doordat zijn
aanhangers zich aaneengesloten hadden, en leidde de besprekingen van de
kerkvergadering. Hun eerste taak was eenvoudig. Farmer had een
zorgvuldige lijst van regels opgesteld, waarin de strekking, vorm en
tijdstippen van te houden de kerkdiensten beschreven werd.
In het besef dat elke poging om de
werkelijke gedachtegang te verklaren waarop deze regels waren gebaseerd
volstrekt zinloos was, vaardigden zij een bevel uit tot absolute en
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan deze regels en omdat in het hele
land de oorlogstoestand afgekondigd was, konden zij erop rekenen dat
dat nagekomen werd. Maar er restte nog het vraagstuk van de economische
reorganisatie van de maatschappij.
Alle beroepswerkzaamheden, verklaarde
Farmer, moesten opgeschort worden, behalve wat noodzakelijk was voor
het levensonderhoud van de mensheid. Het vraagstuk van lonen en
distributiemiddelen stuitte op de totale ontwrichting van de gang van
zaken in de burgermaatschappij.
Midden onder de discussies waarmee ze
deze problemen te lijf gingen, kwam opeens het nieuws dat het
wapenarsenaal ingenomen was door een groep ontevredenen en dat het
contact met het westelijke deel van Astria verbroken was. Het
wapenarsenaal was een sterke vesting die gebouwd was ten tijde van de
oude oorlogen en werd nu gebruikt door deskundigen in dienst van de
Staat, die zich bezighielden met het vervaardigen van explosieven. Het
was een heel massief bouwwerk en zijn verdedigers waren ervan verzekerd
dat ze goed voorzien waren van oorlogstuig. Het was een rots waar het
net te water gelaten schip van staat heel goed op te pletter kon lopen.
HOOFDSTUK XI
DE SAMENZWERING VAN
CARTWRIGHT
Cartwright had een veilige schuilplaats
gevonden. Hij hield zijn vinger te goed op de pols van de
gebeurtenissen om niet, zoals zijn collega's, gevangen te worden
door
het net dat Wall over hen heen geworpen had. Bij zich had hij de
historicus Lake, Flower, Laura's evolutievriend en Agatha, die
vermomd
als een marktverkoopster - dat deed ze heel toegewijd - de
rol van
boodschapper speelde.
Ze hadden zich verzameld rond de man die
ze allemaal zagen als de meest bekwame in de hele Staat en, nu alle
hulpmiddelen en bronnen, partijen en aanhangers, die hij met elkaar
verzoend, gemanipuleerd en gecontroleerd had, weggevaagd waren, met
zijn toenemende morele grootheid en zelfbewuste onkreukbaarheid
standvastig overeind bleef staan als de laatste steun en hoop van de
Staat in haar wanhopige gevaar.
"Dit is afschuwelijk,"
zei Lake, "dit land is krankzinnig geworden. En wat me het allermeest
stoort is de onbeschaamdheid van dit alles. Het is een verkrachting van
de Rede, de Rede die niet in de een of de ander, maar in de hele
mensheid, met alle inspanningen van de beste mensen onze instellingen
en Staat opgebouwd heeft - deze Rede is verkracht en misbruikt
vanwege
een enkele dolende denker."
"Die Rede," zei
Cartwright, "is slechts een naam, die niets betekent behalve in zoverre
ze werkzaam is in jou en mij; de vraag is wat er gedaan moet worden."
"Maar het is een
voldongen feit."
"Dan wil ik nóg een
voldongen feit."
"Onmogelijk," zei
Lake, "het land is ten prooi gevallen aan bijgeloof. Het is een
belediging voor elk redelijk mens, maar het leger is een volstrekt
redeloos instrument en de clerus heeft de massa in haar greep. De
gewapende macht en de macht van de massa zijn beiden tegen ons."
"De beschaving," zei
Flower, "heeft in een enkele dag meer verloren dan ze in de afgelopen
duizend jaar gewonnen heeft. De priesters zullen het volk wennen aan
een blinde verering van en vertrouwen in het bovennatuurlijke en de
hele vrijheid van denken zal vernietigd worden."
"Wat zeggen onze
wetenschappelijke vrienden, Agatha?" vroeg Cartwright.
"Je had moeten horen
hoe ze niets heel lieten van de theorieën van Dhr. Farmer,"
antwoordde
ze. "Hij sprak een bijeenkomst toe, hoewel geen recht had zijn gezicht
te laten zien in een wetenschappelijke vergadering, omdat hij al lang
geleden afstand had genomen van elke gemeenschap. Maar hij verscheen nu
toch. Ze vroegen hem of observatie en experiment niet het begin was van
elke wetenschap. Hij stond met zijn mond vol tanden. Daarna vroegen ze
hem 'als er een derde dimensie is, waarom dan geen vierde?'
Je had
moeten zien hoe van slag hij was; hij begon met iets te zeggen over
zijn gewicht veranderen door middel van een wilsinspanning. Door de
stilte die viel verstijfde hij. De wetenschap las hem de les, hoewel
hij de hele macht van de Staat achter zich had."
Cartwright keek naar Agatha. "Vreemd,"
zei hij, peinzend, "dat de wetenschap, de meester van alle krachten,
die zelf niet zou hebben."
"Het is de fout van
ons onderwijssysteem, we hadden alles moeten afschaffen behalve
rationeel onderricht," zei Flower, "dan hadden de priesters deze
mogelijkheid niet gekregen."
"Makkelijk praten dat
we het anders hadden moeten doen," zei Cartwright, "ik heb tenminste
naar beste weten gehandeld. Ik heb die Wall al lang op het oog gehad,
maar zijn eerzucht onderschat. Als iemand met een middelmatig intellect
heeft hij alles te danken aan geschikte gelegenheden. Door een
afschuwelijk schenden van mijn vertrouwen, teweeggebracht door die
beroerde dwaasheid van mijn broer, is hij in bezit gekomen van mijn
geheim en heeft dat zonder er verder over na te denken ingezet ten bate
van zichzelf. Kun je je, bij dit alomtegenwoordige gevaar, iets
weerzinwekkenders voorstellen dan alleen maar op je eigen belang uit
zijn? Terwijl al die mensen van ons die volledig in beslag genomen
waren door zorg dragen voor de wereld, eigende hij zich stiekem onze
kennis toe en maakte daar gewetenloos gebruik van. Zo iemand moet even
ongenadig afgemaakt worden als een hondsdolle hond. En dan is hij op
dit moment ook nog eens de feitelijke heerser van Astria!"
"Nee," zei Agatha,
"hij zegt dat hij de orders van de Orbiërs gehoorzaamt."
"Dat zegt hij,"
antwoordde Cartwright, "maar eens zien hoe lang dat duurt. Zo ver is
het dus gekomen met de grootsheid van Astria! Maar ik heb een plan.
Agatha, jij bent een vrouw, maar alles hangt van jou af - jij kan
komen
en gaan zonder argwaan te wekken. Je moet alle vrouwelijke zwakte laten
varen en voor de redding van je land zo hard werken als niemand ooit
heeft gedaan."
"Ik zal alles doen wat
een vrouw kan," zei Agatha.
"Wij moeten een pagina
uit het boek van de vijand scheuren," zei Cartwright. "Hij heeft zijn
succes behaald door een blinde kracht in handen van een enkele klasse
te leggen - door het leger te overhandigen aan de kerk. De
geleerden
moeten het land redden en die kracht - die hebben ze al."
Zijn toehoorders staarden hem ongelovig
aan, maar Cartwright ging verder. "De scheikundigen hebben onlangs een
nieuwe springstof uitgevonden, tienmaal krachtiger dan de oude
varianten en die met onze projectielen twee keer zover weggeschoten
kunnen worden. Er zit een zwakke plek in Walls harnas. Hij heeft de
scheikundigen niet uit het arsenaal verwijderd. Zij hebben genoeg
springstof om de bewakers in dat fort op te blazen en alle troepen die
hen aanvallen af te schrikken - zijn kracht is vreselijk. Welnu,
Agatha, jij moet de mensen van wie ik je de naam geef gaan opzoeken en
hen vertellen dat ze alle wetenschappers op wie ze volledig kunnen
vertrouwen, moeten verzamelen in de buurt van het arsenaal. Daarna moet
je de deskundigen die daar werken vertellen wat ze moeten doen -
zij
kunnen daar vrij in- en uitgaan, dus dat zal geen problemen geven. Op
een vooraf vastgesteld tijdstip moeten ze het garnizoen vernietigen, de
buiten verzamelde mensen kunnen naar binnen en de wetenschap heeft dan
een leger dat, met deze nieuwe springstof, elk aantal met de oude
projectielen gewapende troepen kan vernietigen. De inmiddels bestaande
voorraad is voldoende voor de eerste acties. We zullen dan even tijd
proberen te winnen totdat er een ruime voorraad is vervaardigd, want
dat proces neemt maar drie dagen in beslag. Dan zijn wij de baas. Ik
zal het risico nemen dat ik ontdekt wordt en mij voegen bij de menigte
die buiten het arsenaal staat te wachten en jullie allemaal naar de
overwinning voeren. Het geheime plan van Wall is gegroeid als een
paddenstoel in het donker.
Het daglicht van de
wetenschap zal een einde maken aan haar vergiftige groei."
HOOFDSTUK XII
DE AANVAL
Meteen klonk het geluid van geweervuur.
Wall haastte zich naar het arsenaal. Zijn reactie op de
wapenstilstandsvlag die op de borstwering wapperde, was dat hij dacht
dat het maar om een opstandje ging, dat met een paar woorden bezworen
kon worden en toen hij verder liep om de vertegenwoordiger van de daar
aanwezigen te ontmoeten, stond hij opeens oog in oog met Cartwright.
De laatste zei: "ik ben de
vertegenwoordiger van alle vooraanstaande geleerden van onze hoofdstad.
Wij zijn niet met veel, maar wel
vastbesloten liever te sterven dan te zwichten voor een bewind dat op
louter bijgeloof gebaseerd is. Wil je een boodschap van ons overbrengen
aan de gezagsdragers?"
"Ik zal luisteren naar
wat u te zeggen hebt," zei Wall.
"Ik wil je eerst
zeggen dat wij allemaal je verraad veroordelen - je hebt misbruik
gemaakt van de onvrede van het leger om de Staat over te dragen aan
uitslovers."
"Wat is uw boodschap?"
vroeg Wall.
"Daar kom ik zo op. Ik
moet nog één ding toevoegen. Het is iets persoonlijks,
maar omdat dit
de laatste keer dat we elkaar zien moet ik het je vertellen, zodat je
je misschien zult realiseren dat je optreden alom veroordeeld wordt.
Toen mijn dochter hoorde wat je gedaan had, verwierp ze je. Ik weet
niet wat voor informele verstandhouding er tussen jullie was. Dat is nu
allemaal voorbij. Ze is inmiddels verloofd met mijn vriend Forest. Toch
smeekte ze hem je te redden uit de handen van de mannen die ik gestuurd
had om je te arresteren en je zo nodig neer te schieten. Dus Forest
heeft je gewaarschuwd en mijn plannen gedwarsboomd. Als je geslaagd
bent is dat louter te danken aan Forests welwillendheid ten opzichte
van een verslagen rivaal."
"Is dat de boodschap
die u wilt laten overbrengen?" vroeg Wall.
"Nee, dat is dit. Wij
zijn een kleine maar vastberaden groep, we zullen het fort liever
opblazen dan ons overgeven, in de hoop dat wij zodoende onze
medeburgers kunnen aanzetten om in opstand te komen tegen de tirannie.
Maar als er iets in je plan zit, als je al een mogelijk plan hebt om
Astria te redden van een dreigende ramp, zijn we tezelfdertijd bereid
ons verzet op te geven. Laat ons van gedachten wisselen met jouw
vertegenwoordigers, vandaag besteden aan een discussie, en dan komen we
morgen met een besluit. Als er enige redelijke verwachting is dat je
plan kan slagen, zullen we loyaal meewerken."
"U hebt al de
gelegenheid gehad om te discussiëren."
"Geloof me, we zullen
de argumenten met een andere instelling afwegen, nu we weten dat als we
niet instemmen de dood ons wacht. Dan zijn we misschien te overijld te
werk gegaan, maar de wetenschap is evenzeer als de godsdienst bereid
aan te zetten tot een martelaarsdood."
"Ik weiger u boodschap
aan te nemen," zei Wall. "Ik geef u een uur en als u zich dan niet
overgeeft zijn de gevolgen voor u."
Cartwright had zijn woorden met de
grootste zorg voorbereid. Door Wall ongewenste waarheden te vertellen
hoopte hij dat hij zijn beschrijving van de opstelling van zijn groep
voor waar zou houden.
Zijn enige opzet was op een of andere
manier een paar dagen te winnen voordat de onvermijdelijke aanval zou
plaatsvinden. Er was munitie genoeg voor een hele dag vechten. Door
twee dagen respijt zou hij de situatie meester kunnen zijn.
Het was hem niet gelukt enige indruk op
Wall te maken, maar met het oog op het eventuele mislukken van het
overleg had hij, met zijn gebruikelijke voorzorgen, geregeld dat onder
een aantal leden van de raad geschreven berichten verspreid en zijn
argumenten door betrouwbare bondgenoten verkondigd zouden worden. Dus
in plaats van hem vrij te laten in zijn optreden, ontving Wall een
boodschap waarin hij gemaand werd zich te houden aan de uitslag van de
beraadslagingen van het gezag. In de zaal werden verschillende meningen
geopperd over de juiste koers die gevolgd moest worden ten opzichte van
deze rebellie, waar heel weinig mensen aan deelnamen, maar die toch zo
tekenend was voor de houding van de ontwikkelde klasse.
"Ze hebben ons gezag
aangetast, ze moeten meteen gestraft worden, onderhandelen is
onmogelijk," zei de fanatiekste.
"Van onze kant is de
revolutie zonder bloedvergieten of geweld geweest. Laten we daar geen
smet op werpen als wij het door een dag uitstel kunnen winnen," zei de
meest vriendelijke en gematigde. Anderen zeiden dat met deze
ongelovigen weigeren te praten een verkeerde uitwerking zou hebben.
Een bisschop die namens de Hervormde Kerk
sprak, verklaarde dat toevlucht nemen tot wapengeweld, in plaats van te
vertrouwen op de kracht van de rede, van lafheid en eigen onzekerheid
zou getuigen maar dat, als hun tegenstanders door argumenten overtuigd
konden worden, het voor eens en altijd elke reden voor vijandschap zou
wegnemen.
Nu," zei hij, "is het enige moment waarop
de opstandelingen met ons een gesprek op voet van gelijkwaardigheid
kunnen hebben. Als we hen nu kunnen overtuigen, kan niemand later
aanvoeren dat wij onze inzichten met dwang hebben opgelegd. Bovendien
moeten we ons niet schuldig maken aan bloedvergieten. Een aanval zou
heel veel levens kosten. Laten we die verantwoordelijkheid niet op ons
nemen totdat alle andere manieren gefaald hebben."
Het eindresultaat was dat door een grote
meerderheid bij stemming bepaald werd dat de actie tegen de
opstandelingen een dag uitgesteld zou worden en hun vertegenwoordigers
ontvangen werden voor een beraad met Farmer.
Wall zat met gebogen hoofd op een voor
hem bestemde plaats en hoorde nauwelijks wat er gezegd werd. Tot zijn
matte en schrijnende stemming drong een duivelse trouweloosheid door.
Wat vals was deze man, die mooipratende Cartwright en Laura zijn
dochter, even trouweloos! Wat had de vader zijn stoere rol van
volhardende leugenaar goed gespeeld - en had ook de dochter
gelogen met
elk woord, blik en stembuiging? En hem schoot dat enige redmiddel te
binnen van het wilde dier oog in oog met de jager, dat eenvoudige
redmiddel - het verlangen, de razernij voor een plotselinge
sprong. De
vader, die doortrapte leugenaar - de dochter, de verleidster die
hem
verachtte en trouweloze die hem in vervoering bracht - de vader
bestrijden en de andere vergeten was de enige manier waarop een
eenvoudige ziel zich kon bevrijden uit het vervloekte net dat voor
altijd om hem heen geweven zou worden.
Hij stond op en zei: "Wees zuinig met
bezieling. Die zal zich niet uitstrekken tot de dagelijkse gang van
zaken. Dit is een valstrik waar geen kind in zou trappen. Denkt u nu
echt dat een aantal fatsoenlijke en oprechte mannen de bewakers in het
arsenaal vermoord hebben - want het was niets anders dan moord
- omdat
ze in de gelegenheid gesteld wilden worden om te discussiëren? Dat
is
alleen maar een voorwendsel. Daar zit een of ander complot achter,
waarvoor ze tijd wilden winnen.
Het arsenaal moet vallen, als kost het
onze laatste man. En u, wat doet u hier eigenlijk? Uw plaats is bij uw
parochies. Ieder van u, van de hoogste tot de laagste, is daar nodig.
Laat alle macht in handen van een enkele man, die meteen de zaken, ten
goede of ten kwade kan regelen en laten wij al onze energie in het werk
stoppen."
En hij schreed naar buiten, nam zijn
positie in voor het arsenaal en zette op de vlakte zijn stormtroepen in
beweging.
HOOFDSTUK XIII
HET BELEG
Met het eerste schot vanuit het fort
werden Cartwrights misleidende voorwendsels onthuld en doemde een
nieuwe manier van oorlogvoeren op in heel haar duistere draagwijdte.
Het schootsveld van de verdedigers
bedroeg een ongelofelijk afstand en de voorste troepenlinies werden
weggevaagd, vernietigd. De dapperste troepen van Astria aarzelden en
deinsden ervoor terug om zich in de zone van stof en bloedbad te
begeven. Om de verspreiding van paniek te voorkomen gaf
Wall het bevel de aanval te staken, trok
zijn troepen terug uit het zicht van het bloeddoordrenkte plein en
wachtte een paar uur, totdat er grote stapels hout verzameld en
aangestoken waren. De wind blies richting arsenaal en in de
allesomhullende rook stuurde hij groep na groep in open gelederen naar
voren. Als water liet hij zijn troepen die helse duisternis instromen,
opgezweept door het gedreun en gebulder van verminkende explosies,
waaruit af en toe lijkbleek van angst een halfverdwaasde man opdoemde.
Opeens draaide de wind maar de duisternis rukte op en telkens als het
ene regiment ten dode opgeschreven opgerukt was, stuurde hij het
volgende. En Ardæa dat kwaadaardig in het Oosten opkwam keek
omlaag en
vroeg zich af of zij nog een ergere vernietiging kon aanrichten dan die
deze verdoemde zielen elkaar aandeden. Bij het aanbreken van de dag lag
de vlakte helemaal tot aan het fort bezaaid met lijken, brokstukken van
stormladders stonden tegen de muren op en vanuit die talloze lichamen
doemde een gedaante op, snelde zwaaiend met zijn armen weg en viel door
een gericht schot vrijwel meteen neer.
Wall begreep wat die actie van de
onbekende held betekende. "De gracht ligt vol," zei hij tegen de groep
officieren naast zich.
In het dagende licht leek de vijand met
haar aanvallers te spelen, in een gruwelijke speelsheid lieten ze een
aantal naderen en maaide ze dan opeens neer. En dan veegde ze met hun
vuurgeweld het terrein van voor tot achter weer schoon.
Twee generaals, vergrijsd in hun eervolle
dienstjaren, stapten naar voren.
"U hebt de krijgsraad
niet bijeengeroepen, sir," zei een van hen, "maar het is nu hoog tijd
om dat alsnog te doen, want dit bloedbad kunnen we onmogelijk laten
voortduren - het is geen oorlog."
Uit handen van de dienstdoende officier
nam Wall het dagorderboek aan. Hij schreef op, "de aanval zal doorgaan
totdat ik het tegenbevel geef," gaf het boek terug en plaatste zich aan
het hoofd van de troepen die vanuit hun schuilplaats oprukten. Het was
een van de luwten te midden van de razernij.
Aan het hoofd van zijn mannen liep hij in
de richting van de borstweringen in de verte, totdat hij de verdedigers
die ze bemanden duidelijk kon onderscheiden. En toen ze gehoord hadden
dat hij was vertrokken en omdat ze wisten dat deze bevelen niet
ingetrokken zouden worden, golfden overal achter hem de manschappen van
het Unæaanse leger de heuvel op, waarachter ze zich opgesteld
hadden,
over de top heen en stortten zich in de dodenvallei.
Vanaf de borstwering sloeg Cartwright de
nieuwe aanval gade en zag de ontelbare zwerm naderen.
"De munitie raakt op,"
zei zijn adjudant, "er zijn nog maar ongeveer honderd bommen over,
misschien zal een grote aanval hen afschrikken." Cartwright keek nog
eens - de hele vlakte bewoog van de mannen en aan het hoofd zijn
gehate
dwaas. Dat was Wall! - hem neerschieten zou even eenvoudig zijn
als hem
een hand geven."
Cartwright sloeg op zijn voorhoofd.
"Goeie God, hij meent het." Een vreemd gevoel schoot door zijn grote
hart. Ondanks al zijn bedrog en snode plannen brandde in hem een vurige
liefde voor Unæa, in wezen hield hij van zijn land, alleen op die
manier vond hij de kracht die hem overwicht en macht gaf.
"Hij heeft me
verslagen," zei hij, "de goedgelovige dwaas - hij geeft om
Unæa, hij
moet in leven blijven." Hij strekte zich languit en zwaaide met zijn
armen als een teken van wapenstilstand. Wall liep door en liet zijn
mannen het vuren staken.
"We willen
onderhandelen - stop!" riep Cartwright. "Ik wil niet
onderhandelen,"
antwoordde Wall.
Cartwright draaide zich om. "Dit heeft
geen zin," zei hij tegen zijn aanhangers. "We kunnen er hoogstens nog
een paar meer doden."
En zo betrad Wall, in de naargeestige
stilte van de laatste vertegenwoordigers van het licht van de rede, het
fort. Over de hele vlakte weerklonk een hevig geschreeuw - mannen
wierpen zich op de verminkte doden, kusten ze, noemden hen helden en
zegenden ze, want in alle oorlogen van Unæa had zij nooit zulke
waarachtige kinderen gehad als zij die deze dag gestorven waren.
Na de val van het arsenaal kwamen de
hoofdofficieren bijeen op het hoofdkwartier van Wall om de dagelijkse
zaken te bespreken. Ondanks het gevoel van persoonlijk verlies, dat
iedereen voelde bij het gemis van zoveel van hun kameraden, was in elk
hart een gevoel van grote tevredenheid. De rust van de wapenstilstand
had de geest van het leger niet vernietigd. Deze mannen daar hadden
zich even waardig onderscheiden als al degenen die het lot van
Unæa op
hun schouders getorst hadden. Voor Wall voelden zij de instinctieve
dankbaarheid die mensen altijd voelen voor iemand die tot het bittere
eind alles waar ze toe in staat zijn duidelijk uit laat komen. Gevoegd
bij hun waardering voor zijn onbuigzame onwrikbaarheid, was de
vernietigende kracht die zij door zijn onverzettelijke vastbeslotenheid
kregen, een gevoel van iets buitengewoons in zijn overwicht. Het
arsenaal was onder zijn ogen gevallen. De verdedigers hadden voor hem
gesidderd.
Een van de oudste veteranen legde zijn
hand op Walls schouder en zei:
"Dit is precies wat
jouw vader ook gedaan zou hebben. Hij zou de laatste man erop uit
gestuurd hebben."
"Soldaten, broeders,"
zei Wall, "wij hebben onze taak getrouw uitgevoerd. Maar er is een
grens waar voorbij geen enkel instrument door onbekwame handen gebruikt
zou moeten worden. We zijn alleen maar ontkomen aan de vloek van de ene
debatvergadering, om onder die van een andere te vallen. In jullie naam
zal ik vragen of ze het gewone gezonde verstand willen gebruiken. De
staatsaangelegenheden moeten in bekwame handen gelegd worden totdat de
crisis voorbij is."
"Heb je het niet
gehoord," zei Beam, "de vergadering bleef maar discussiëren totdat
je
het arsenaal innam. Daarna deden ze alles zoals je hen verteld had
-
misschien ben je dat vergeten. Die toespraak van je had een prachtige
uitwerking."
Wall fronste zijn voorhoofd.
Beams waanidee dat redevoeringen houden
en schrijven invloed had op de loop van de gebeurtenissen werd af en
toe vreselijk vervelend.
"Ik herken daarin,"
zei hij, "de hand van de Orbiër. Toen hij de top bereikt had van
de
eeuwenlange eerzucht van zijn kerk, moet het hem heel wat gekost hebben
om daar weer afstand van te doen.
Medesoldaten, ze hebben de macht aan mij
overgedragen. Moge ik daar wijs gebruik van maken en die even getrouw
uitoefenen, als deze crisis voorbij is."
Walls aanvaarden van de macht werd door
zijn kameraden gezien als het logische gevolg van de gebeurtenissen. Er
was geen enkele tegenstem. Met dit volledig ontbreken van formaliteit
werd zijn gezag aanvaard en alsof het slechts een onbeduidende
gebeurtenis was, ging de discussie verder met detailkwesties die meteen
aandacht vroegen.
"De families van de
gevangenen, generaal, maken zich ernstige zorgen om hen," zei een
officier. "Ik heb laten weten dat u hen streng laat bewaken om hen
tegen rechtstreeks geweld te beschermen, maar de vraag die ik niet kan
beantwoorden is wat u met ze gaat doen."
"Je kunt antwoorden
dat hun leven niet in gevaar is," zei Wall.
"Neem me niet
kwalijk," zei Beam, "maar ik denk dat u hen van vijanden in uw meest
toegewijde aanhangers kan veranderen."
"Hoe zou je de
situatie willen verbeteren?" antwoordde Wall.
"Ik zou ze ongeveer in
de volgende bewoordingen toespreken," zei Beam.
"Ik kan geen enkele
rechtvaardiging vinden voor jullie opstand. Jullie hebben geen plan om
Astria te redden en voor zover de mensen het begrijpen was jullie opzet
de onderaardse ruimten te bezetten en daar zelf in te kruipen en een
eerlijke verdeling van die armzalige schuilplaatsen te verhinderen. Het
is niet eenvoudig om enig onderscheid te maken tussen jullie en
moordenaars. Jullie moeten terechtstaan.
Maar gezien de huidige vijandigheid ten
opzichte van jullie zal het moeilijk zijn een eerlijk proces te
waarborgen. De voorlopige regering die door mij geleid wordt, wil
zichzelf niet in verlegenheid brengen met dat probleem. Mijn probleem
is de Staat te organiseren om ons gevaar het hoofd te kunnen bieden en
jullie proces kan overgelaten worden aan de instantie waaraan ik het
gezag over zal dragen. De samenstelling van die instantie zal
hoofdzakelijk afhangen van de manier waarop jullie in de ogen van het
volk jezelf vrijspreken. Wij hebben voor onze taak elke
wetenschappelijke hulpbron nodig en de toewijding van elke inwoner van
Astria."
Beam straalde van enthousiasme.
"Een heel aardige
toespraak," zei Wall, "ik zou willen dat ik jouw talent had, Beam, maar
wat voor uitwerking zou het hebben? kan je je enige situatie
voorstellen waarin Cartwright niet tegen mij zou samenzweren?"
"Er zijn nog anderen
naast hem," zei Beam.
"Ja, heel wat anderen,
ik heb al een paar van hun gevangenen laten ondervragen en er zijn een
aantal heel rijke mensen bij betrokken. Ik ga beslag laten leggen op de
bezittingen van iedereen die er mee te maken heeft en geef ze weer vrij
zodra de opwinding tot bedaren is gekomen; hun praatjes tegen mij
zullen ook voor anderen een waarschuwing zijn om niet hun geld op het
spel te zetten. In deze noodzakelijke ontwrichting van de hele normale
gang van zaken zal ons belangrijkste probleem zijn dat we fondsen
moeten verschaffen en dat die bron ons over de eerste moeilijkheden
heen zal helpen."
Ondanks de druk van de zaken die zijn
aandacht opeisten, vond Wall een gelegenheid om een gehaaste reis te
maken naar de stad waar Laura naartoe vertrokken was. Hij ontmoette
haar zonder ook maar iets van de vreugde die zij verwacht had op zijn
gezicht te zien. Wat waren zijn woorden anders dan ze verwacht had!
"Ik hoor, Laura, dat
je Forest beloofd hebt met hem te trouwen," zei hij. "Is dat waar?"
Laura was sprakeloos. Wat dan nog als ze beloofd had met Forest te
trouwen? Hij was er uitermate op gebrand hem te redden. Waarom zou hij
haar dat kwalijk nemen? Ze had er geen flauw benul van dat Harold niet
alle omstandigheden kende, omdat ze dacht dat de enige persoon die hem
dat verteld kon hebben Forest was. Ze was gekwetst en verontwaardigd;
was dat nu zijn vertrouwen en geloof in haar?
"Ja," antwoordde ze
met een trotse blik naar hem.
"Ik kon het pas
geloven als ik het uit je eigen mond had gehoord," antwoordde hij.
Verward - afschuwelijk verward en teleurgesteld zag ze hem
vertrekken,
een wrede hand omknelde haar hart waardoor ze niets kon zeggen. Hij
draaide zich om, maar de laatste blik die hij haar gaf was trots en kil.
HOOFDSTUK XIV
DE NIEUWE ORDE
Een van onze filosofen die net de eerste
mechanische kracht, de hefboom, ontdekt had, riep uit, "Geef me een
plaats om te staan en ik breng de aarde in beweging."
En op een soortgelijke manier riep lang
geleden een filosoof uit Unæa die de buitengewone
voortstuwingskracht
ontwaarde die ze verkregen bij hun eerst pogingen bij het navigeren op in plaats van in het water, toen hij zag hoe
de lompste boot of vlot de mensen een enorme kracht gaf, louter door
het feit dat ze zich in het ene medium bevonden en er kracht
uitgeoefend werd in het andere, "geef me een verschil en ik kan alles."
De Unæërs legden zich toe op het ten
nutte maken van een verschil, een verschil dat voor de zintuigen niet
waarneembaar was en alleen maar voorspeld was door een duistere theorie
en slecht verkregen was door een nog duistere deductie. De
verschrikkelijke koude winters zoals die zich voordeden leken hen met
een ijzige vingerwijzing te waarschuwen voor het gevaar waarin ze
verkeerden. Over het hele land verspreid en vooral in de steden werden
dagelijks kerkdiensten gehouden, waar de door Farmer bedachte rituelen
uitgevoerd werden. Zoals te verwachten was, waren de meer ontwikkelde
klassen onverschillige en onwillige aanwezigen. De schuilplaatsen, de
uitgestrekt ondergrondse ruimten die door Cartwright waren aangelegd,
leken hen een rationelere voorzorgsmaatregel te bieden. Maar in haar
onwetendheid en blinde gehoorzaamheid verrichtte de massa getrouw haar
taak. Voor actieve geesten was de inperking van gewone bezigheden, het
belemmeren van vrije concurrentie en het instampen van bepaalde
manieren van denken als plicht, uiterst ergerlijk. Cartwright bekeek
deze gevoelens van ongenoegen op een zelfingenomen manier, maar zag
voorlopig af van elk openlijk ingrijpen.
Het was hem gelukt uit boedel van zijn
voormalige bezittingen een paar roeden land te redden, met het
resultaat van jarenlang experimenteren met het aanpassen van granen aan
veranderde omstandigheden van hitte en kou. Hij was erin geslaagd een
variëteit te ontwikkelen die, onder de nieuwe
klimaatomstandigheden van
Astria, een onverminderd rijke opbrengst leverde, terwijl alle andere
gewone soorten een ernstig afgenomen vruchtbaarheid vertoonden. Na zijn
kortdurende ontluistering verscheen hij opnieuw, maar nu als hoofd van
de invloedrijke raad van bestuur van de Organisatie voor
Wetenschappelijke Landbouw en leefde weer helemaal als voorheen. Op
zekere dag hield hij na een bijeenkomst Forest staande.
"Mijn dochter heeft me
verteld," zei hij, "dat jij en zij overeengekomen zijn jullie verloving
te beëindigen. Ik stel de tact die je getoond hebt zeer op prijs.
In
haar opgewonden toestand en met de invloeden waaraan ze blootgesteld
was, was ze nauwelijks zichzelf."
"Ik vond dat het niet
het geschikte moment was," zei Forest, "maar mijn bedoeling is
onveranderd."
"Hoezeer jullie aan
elkaar gehecht zijn, maak ik op uit de verschrikkelijke vergissing die
ze je heeft laten begaan. Het is niet zeker, maar heel goed mogelijk,
dat de mannen die ik gestuurd had Wall op het moment van zijn
overwinning hadden kunnen arresteren en dan zou deze hele vreselijke
ontwrichting vermeden zijn."
"Maar mogelijk zit er
toch iets in Farmers plan."
"Wat krijgen we nou,
mijn beste Forest, dat is niets voor jou. Niets is zekerder dan dat de
ruimte zich slechts in twee dimensies uitstrekt. Alleen al het idee van
een derde dimensie is een rariteit van de verbeelding. De enige mensen
die deze aanname heel even zouden dulden zijn van die wiskundigen die
dol zijn op paradoxen ter wille van de paradox en een voorliefde hebben
om dingen, evenredig met hun ongeloofwaardigheid, te geloven. Maar neem
nu eens het hypothetische geval dat zulk een aanname juist was, dan
grenst de absurditeit dat de baan van de aarde verandert door de manier
waarop je je hoofd houdt en de gedachten die je denkt, aan pure
krankzinnigheid. Nee, vriend, wat er met je gebeurd is, is wat met
zoveel mannen gebeurt - je hoofd is helemaal op hol geraakt door
een
vrouw. Wij mannen weten dat wij daar allemaal vatbaar voor zijn, zelfs
de sterksten en besten van ons - ik weet het uit eigen ervaring
- en we
zijn toegeeflijk, als het maar niet te vaak hoeft. Die beginnende
dictatoriale macht van ons zal binnen de kortste keren verdampen. Als
we de wijk nemen naar de schuilplaatsen die ik heb laten inrichten, wie
zal er dan nog aandacht aan hem schenken? Of als we dat niet doen, als
onze planeet veilig langs het kritieke punt scheert, zal niemand
geloven dat dat gekomen is door zijn lachwekkende erediensten. Hij zal
weggehoond worden. De mensen zullen zijn bemoeienis met al hun
vrijheden niet lang dulden. Een militaire avonturier kan een Staat
zoals die van ons niet blijvend in de hand houden. Ondanks zijn macht
wordt hij nu al gemeden door alle beste mensen. Laura loopt niet het
gevaar hem tegen te komen en ik heb gemerkt dat ze op dit moment
buitengewoon handelbaar is. Ze heeft hem niet meer gezien of geprobeerd
met hem te corresponderen. Jij hebt haar sympathie en vriendschap en
alle mogelijkheden. Doe er je voordeel mee. Als ik je een goede raad
mag geven zou ik, als ik jou was, snel en heimelijk trouwen, want je
weet maar nooit tot wat voor eigenzinnige gewelddaden deze avonturier
zijn toevlucht zal nemen als hij merkt dat zijn prooi hem ontsnapt.
Maar op dit moment geeft hij geen teken van enige toenadering. Hij is
waarschijnlijk verguld met zijn eigen succes."
"Hij heeft me
aangesteld als regeringsvertegenwoordiger van het Albaanse
Merendistrict," zei Forest.
"Hij wil je de
beslommeringen over je inkomen ontnemen en daarom geeft hij je iets om
je tijd mee te vullen, zoals hij dat met zovelen doet. De streek is
niet ver weg, dus in feite kun je hier blijven wonen."
*****
Er was een jaar verstreken. Farmer, die
nu hoofd was van de Dienst Regelingen Religieuze Erediensten, had zijn
intrek genomen in Persepolis. Het huis van Cartwright was een
ontmoetingsplaats voor al degenen die het nieuwe bewind afkeurden en
Laura was omringd door invloeden die vijandig ten opzicht van Harold
waren. Ze ging vaak op bezoek bij haar oom, maar hij, volledig in
beslag genomen door zijn bezigheden, had alleen maar indirect op Harold
gezinspeeld, totdat hun gesprek op een dag wat vertrouwelijker werd.
"Wanneer komt Harold
terug?" vroeg Farmer.
"Ik weet het niet,"
antwoordde Laura.
"Vreemd. Heeft hij je
onlangs niet geschreven?'
"Nee, Oom, waarom zou
hij?"
"Maar, Laura, er is
toch niets tussen jullie in gekomen?'
"Harold is te serieus,
Oom, door het geringste wat hem niet bevalt wordt hij al boos."
"Hij moet zoveel doen,
Laura. Je moet toegeeflijk zijn."
"Ik zou voor hem
toegeeflijk zijn als hij dat ook voor mij is."
"Laura, je bent anders
geworden dan het meisje dat ik kende, ik had nooit gedacht dat je
wispelturig zou zijn."
"Ik mag Dhr. Forest
veel meer dan Harold. Hij vertelt me dingen waar ik in kan komen, hij
is interessant."
"Forest brengt de
helft van de tijd, die hij zou moeten besteden aan het in de gaten
houden van het hem toegewezen gebied van het land, door in de stad.
Harold zie je dat nog niet doen."
"Edward heeft zijn
werkzaamheden uitstekend ingedeeld. Het loopt als een trein."
"Niets kan het oog van
de baas vervangen."
"Het hangt allemaal af
van de hoeveelheid verstand die de baas in zijn werk stopt. Edward kan
alles binnen hele korte tijd regelen."
"Het is merkwaardig je
de intelligentie van Edward af te horen meten aan die van Harold. Toen
niemand iets zag in wat ik zei, begreep Harold al het belang ervan."
"Oom, Harold heeft
nooit ook maar één woord begrepen van wat u zei en heeft
dat ook nooit
geprobeerd."
Farmer stond op, liep heen en weer, bleef
tegenover haar stilstaan en zei: "Laura, jij bent het slechtste meisje
ooit. Het is me nu duidelijk dat hij alles gedaan heeft uit liefde voor
jou en jij bent zo onaangedaan als een porseleinen beeldje. Dat doet
nou de grote wereld met onze vrouwen! Het enige waar ze aan denken is
gevleid worden. Een man die rake uitspraken kan doen en onbenulligheden
in hun oor kan fluisteren......"
"Hebt u Harold ooit
onbenulligheden horen fluisteren," vroeg Laura.
"Nee, ik zeg ook niet
dat hij dat doet."
"Dan is het hoog tijd
dat hij dat leert," zei Laura. "Hij heeft me behandeld als een ding,
als een stuk hout. Mijn vader had vertrouwen in Agatha. Hij heeft
ervoor gezorgd dat ze hem hielp. Hij weet hoe vrouwen in elkaar zitten,
maar het enige waar Harold aan denkt is zijn eigen gang gaan en als je
ook maar iets doet wat hem niet bevalt, behandelt hij je als een slaaf."
"Laura, je bent een
vrouw waar ze het hart uitgelaten hebben. Het maakt je niet uit hoe
iemand van je houdt, als hij niet de manieren van een heertje heeft,
telt hij niet mee."
"Harold geeft
eigenlijk om niemand, het enig wat hij wil is de baas spelen. Hij
gebruikt u, de Orbiër en het leger en nu is hij de enige die
belangrijk
is."
"Hij gebruikt je niet."
"Hij geeft niet genoeg
om me, om me te gebruiken."
"Jij bent een probleem
Laura, en gelukkig gaat de oplossing ervan mijn verstand te boven."
"Ik begrijp mezelf
heel goed en ik kan mensen dingen uitleggen zoals u dat nooit zou
kunnen."
"En hoe zat dat dan
met mijn lessen op school, Laura?"
Bij het allereerste woord dat u zegt
raken de kinderen al in verwarring en al die tijd dat u aanwezig bent
komen ze daar niet van bij. Het laatste idee dat in u opkomt, gaat met
u aan de haal. Herinnert u zich nog hoe u me onderricht begon te geven
in de wetenschap? De directeur heeft me als een speciale gunst gevraagd
u zover te krijgen dat u daar niet meer naartoe gaat en de kinderen aan
uw systeem opoffert."
"Dat wil dus zeggen
dat ze mijn manier helemaal niet willen. Niemand van hen gelooft erin."
Hij sprak op een zeer mismoedige toon.
Laura was tevreden met de somberheid waarin ze hem gedompeld had en
begon het weer een beetje goed te maken.
"Nou, Oom, ik wel. Het
lijkt me een heel omslachtig plan, maar na een tijdje merk je dat je
heel anders denkt, lijkt het alsof je je heel anders voelt. Ik zal uw
lessen overnemen; u bent een lieve, goede oom en ik zal zorgen dat al
uw plannen uitgevoerd worden, wat die vreselijke directeur er ook van
zegt."
HOOFDSTUK XV
EEN MIDDAGBEZOEK
"Agatha," zei Laura,
"hier is Dhr. Forest, hij is gekomen om met jou een gesprekje over
wetenschap te hebben." Agatha glimlachte al op voorhand, maar Forest
keek haar zeer vooringenomen aan toen hij haar een hand gaf. Toen hij
Cartwrights huis binnenging had hij niet de bedoeling om over
wetenschap te praten, maar het werd meteen duidelijk dat het wel van
hem verwacht werd.
Hij was bijgekomen van de klap die Laura
hem had toegediend. Ze moesten niet denken dat hij wispelturig of
veranderlijk van aard was. Hij had, wat hij van nature deed, openhartig
zijn gevoelens geuit zoals elke minnaar dat zou hebben gedaan als het
dierbare onderwerp van zijn toewijding op dezelfde intellectuele manier
gesproken had zoals Laura dat had gedaan bij die gedenkwaardige
gelegenheid. Sindsdien had hij Laura met verbazing en behoedzaam
benaderd en toen hij merkte dat het verschijnsel zich niet herhaalde,
vatte hij zijn oude bewondering weer op.
"Wat is er?" vroeg
Agatha. "u kijkt zo ondoorgrondelijk."
"Het is zo
fantastisch," antwoordde hij.
"Ah," zuchtte ze.
Maar met Agatha was heel gemakkelijk een
gesprek over wetenschap te voeren. De uitgebreidheid van het onderwerp
en Agatha's ontvankelijke houding gaf hem een ruime keuze uit
interessante gespreksthema's. Daarnaast vinden troepen die een
vesting
bestormen bij hun oprukken vaak beschutting bij de voorzieningen die de
verdedigers zelf aangelegd hebben en in dat licht overzag hij met een
kritische blik de situatie.
Na een pauze die paste bij de waardigheid
van zijn aankondiging, merkte hij op, "de wetenschap heeft een nieuwe
verovering gemaakt."
"Wat dan?"
"Het Verschijnsel
Maatschappij."
"O, nee, Hr. Forest;
dat hangt af van wat mensen willen doen. Wetenschap gaat over de wetten
van de Natuur."
"Toch is er een manier
ontdekt om van ons maatschappelijk bestaan een exacte wetenschap te
maken.
Elke statistiek daarover - elk jaar
precies zoveel weglopers, precies zoveel huwelijken - wordt
ogenschijnlijk bepaald door menselijke motieven, maar de totale som is
onveranderlijk, daar heerst een onverbiddelijke wet."
"Is dat echt zo?"
"Ja. Je kunt misschien
wel denken dat je om een persoonlijke reden afziet van trouwen, maar
dat verbeeld je je maar, want de werkelijke reden is omdat het
gemiddelde moet kloppen. Maar er is één uitzondering.
Enige tijd
geleden heb ik me verdiept in de wetenschap van de statistiek en heb
gegevenstabellen gemaakt en daarbij iets uiterst merkwaardigs ontdekt.
Het aantal huwelijken in deze stad is jaar na jaar en maand na maand
hetzelfde geweest, maar afgelopen maart steeg het tot 3000 boven het
gemiddelde. Zou je dan niet zeggen dat er een of andere oorzaak voor
moet zijn?"
"Natuurlijk," zei
Agatha, en het deed Forest genoegen dat Laura ook luisterde.
"Welnu, dat was een
ongewone omstandigheid die mijn aandacht trok en ik begon met een
onderzoek.
Ik deed dat zo kies mogelijk. Ik zocht de
echtparen uit van wie de leeftijd bij hun huwelijk in die maand maart
wat ongewoon was, ik bedoel die er wat lang mee gewacht hadden en
stuurde medewerkers van het statistisch genootschap erop uit -
keurige
mensen die op de meest tactvolle manier uitlegden dat hun
belangstelling zuiver wetenschappelijk was en de benodigde vragen
stelden."
"Vertelden ze het?"
"Ja," zei Forest. "Als
ze er eenmaal van overtuigd waren dat het zuiver wetenschappelijk was
beantwoordden ze de vragen en ik ontdekte dus iets buitengewoons."
"Wat dan?"
"Ik kwam tot de
ontdekking dat al die huwelijken een enkele oorzaak hadden. Ongeveer
vijftien jaar geleden werd een jongeman wiens naam ik moet verzwijgen
-
noem hem Charles - verliefd op ene laten we zeggen Mej. Smith.
Het
waren allebei zeer aantrekkelijke personen en er was nog een meisje dat
heimelijk verliefd was op Charles, terwijl Mej. Smith een paar openlijk
verklaarde huwelijkskandidaten had. Maar er kwamen hindernissen op de
weg van de liefde van Charles en Mej. Smith. Hun wegen scheidden zich.
Ze trouwden beiden niet. Waarom? Omdat geen van beiden zich in staat
voelde de beslissende stap om te trouwen te nemen, zolang de ander
vrijgezel was. En de dingers naar de hand van Mej. Smith konden
zichzelf er niet toe brengen een huwelijksband te sluiten zolang zij
nog tot hun mogelijkheden behoorde. En al die jonge mensen van vijftien
jaar geleden waren aantrekkelijk en aardig en wekten tedere gevoelens
op bij leden van een tweede cirkel, maar geen van hen kon het over zijn
hart verkrijgen om te trouwen totdat het meisje dat van Charles hield
-
of de mededingers, de een of de ander, van Mej. Smith - trouwde.
En zo
ging het verder in steeds uitgebreidere vertakkingen. Voor al die
mensen was er geen andere reden om niet te trouwen dan dat iemand
anders niet getrouwd was. Dit ging dus 15 jaar zo door, totdat de
oorspronkelijke Mej. Smith in maart van dit jaar in het huwelijk trad
-
niet met Charles, maar met iemand anders. Daarna trouwde Charles en
toen kwam er een stormloop op de burgerlijke stand en de afdeling
vergunningen, ze vielen over elkaar heen als kegels op een rij om maar
te kunnen trouwen. En telkens als ik nu naar de aangiften van mijn
provincie kijk en de lijsten van de ongehuwde mannen en vrouwen zie,
krijg ik een hevig gevoel van medelijden. Denk eens aan al die
vruchteloze levens, gewoon omdat een of andere eerste stel elkaar is
kwijtgeraakt en daar niet overheen kon komen!"
"Wat geweldig," zei
Agatha. "Dat laat zien hoe alles door oorzaak en gevolg met elkaar
samenhangt."
"Ja," zei Forest, "dat
laat zien hoe nuttig het is om alles met behulp van statistiek te
bestuderen."
"Ik moet dat
opschrijven in mijn citatenboek," zei Agatha en stond op.
"Vergeet de getallen
niet," zei Forest. "je had het beter meteen op kunnen schrijven.
Drieduizend huwelijken boven het gemiddelde, tussen maart en mei."
Agatha liep weg om de informatie te noteren.
"Edward," zei Laura,
"hoe kun je Agatha nou dit soort dingen vertellen?"
"O, ik overdrijf een
beetje, Laura, maar in wezen klopt het. Ik wil openhartig met je
praten, omdat je het hebt gehoord - besef je wel waar je mee
bezig
bent? Mej. Cartwright en Generaal Wall trokken elkaar ooit aan, maar er
bleek sprake te zijn van een onverenigbaarheid van karakters. Beiden
trouwen niet omdat de ander het niet doet en daardoor wordt een hele
menigte ongelukkigen het geluk onthouden. Zonder twijfel heeft de
Generaal zijn bewonderaarsters, jij hebt er velen die nooit zullen
trouwen omdat jij alleenstaand bent."
"Dat is niet waar,
Edward."
"Professor Flower,
bijvoorbeeld - ze hebben hem horen zeggen dat het begeleiden van
jouw
denken de meest bezielende taak is die een wetenschapper kan hebben en
dan zijn er nog anderen, niet te vergeten ikzelf. En allemaal hebben we
onze trieste gevolgen, verijdelde hoop; anderen staan op de rand;
Agatha bijvoorbeeld zal nooit trouwen, totdat ik dat doe."
"Je gaat veel te ver,
Edward. Ik heb nooit geweten dat je zo verwaand was. Agatha is niet
verliefd op je."
"Nee, ze is verliefd
op Brand en Brand heeft besloten met haar te trouwen als hij haar
wetenschappelijke opleiding voltooid heeft. Ik vertel Agatha steeds een
paar van mijn wetenschappelijke ideeën en die vertelt ze dan door
aan
Brand alsof ze van haar zelf zijn - nou, hij bewondert haar te
zeer om
te laten zien dat hij daar niet mee is ingenomen, maar hij maakt
daaruit op dat hij helemaal opnieuw moet beginnen."
"Edward, hoe kun je?
Je moet meteen ophouden met die kwajongensstreken."
"En heb jij ook maar
enig recht om mij mijn gedrag voor te schrijven? Nee, Laura, als je met
me trouwt zou het allemaal goed kunnen komen. Trouw dan gewoon met me
om sociologische redenen."
Er zat een soort hapering in zijn stem,
die verborgen achter zijn grappenmakerij zijn felheid verraadde en het
voor Laura heel moeilijk maakte om daarop te antwoorden.
"Edward, je bent heel
aardig en goed, maar ik zou niet met je kunnen trouwen. Dat is gewoon
onmogelijk."
"Als we ons dan
verloven, Laura," zei hij. "Dan zal je aan me wennen en zal je zien of
het echt onmogelijk is," en hij boog zich naar voren en kuste haar.
"O, nee, Edward," zei
ze, "het is onmogelijk. Vraag het me niet."
Hij had begrepen dat hij te hard van
stapel was gelopen; maar hij verontschuldigde zich, want hij kon er
echt niets aan doen en toen hij wegging voelde hij zich eigenlijk
helemaal niet zo onvoldaan. Hij had een stap gewonnen in het haar
rationeel naar de situatie laten kijken.
HOOFDSTUK XVI
EEN TOEVALLIGE ONTMOETING
Walls taak was in ieder geval niet
eenvoudig. Zijn grootste probleem was de aanpak van de boerenstand. Zij
waren gegriefd door de nieuwe regels. Zij werkten, zeiden ze, terwijl
anderen niets deden - want de inspanningen waarmee de baan van de
planeet afgebogen moest worden maakten op hen niet de indruk van werk
-
en voor hun werk moesten ze betaald worden.
Welnu, aangezien de normale productie
opgeschort was, afgezien van een bepaalde hoeveelheid die nodig was om
de allernoodzakelijkste artikelen te verschaffen, zou de boeren betalen
betekenen dat de geldcirculatie zou stoppen, want dan zou alles naar de
voedselproducenten gaan en er zou van hen niets terugkomen. Zodoende
werd hen de opbrengst van hun arbeid ontnomen, voor wat zij zagen als
een onrechtvaardige en armzalige tegenprestatie. Om de daadwerkelijke
en openlijke oproeren te bezweren die voortkwamen uit de onvrede in de
landbouwdistricten, werd van Wall gevraagd dat hij doorlopend op reis
was. Hij bedacht een manier om de ordeverstoringen de kop in te
drukken, waarmee hij veel vergde van de krachten van zijn luitenants.
Vermoedelijk had hij geen zin om zich te
verdiepen in de nieuwe denkrichting en de vervelendste gelegenheden bij
zijn reizen waren die waarbij hem gevraagd werd de nationale
onderwijsinstellingen te inspecteren en te bemoedigen.
Een van die vervelende momenten overkwam
hem toen hij in juli, de oogstmaand, terugkeerde naar Persepolis. De
directeur van de befaamde school van de hoofdstad legde hem uit hoe de
kinderen, door middel van modellen die het beeld van een
driedimensionaal object lieten zien, geleerd werd die voorwerpen als
iets natuurlijks te zien, waarmee het grote struikelblok - het
ontbreken van zintuiglijke waarneming - weggenomen werd.
"Het is zonder twijfel
een feit," zei de directeur, "dat deze nieuwe opvatting over het
bestaan een opmerkelijke invloed heeft op de kracht en reikwijdte van
de wil. Op de eerste plaats, als de kinderen te weten komen dat het
werkelijke bestaan een dimensie heeft die ze met hun fysieke ogen niet
kunnen waarnemen en een bewegingsvrijheid die zij met hun ledematen
niet hebben, dan beseffen ze dat zij niet dit lichaam zijn, dan
beseffen ze dat ze een wezen van dit verhevener soort zijn, die dit
lichaam van een lager niveau bestuurt. En die opvatting van bewegingen
op een hoger niveau, die hogere activiteiten, lijken een reactie teweeg
te brengen in hun lichamelijke gesteldheid. Het is alsof er in elk kind
een menigte wezens aanwezig is die kunnen leiden tot een hoger
intelligentiepeil dan tot nu toe het geval is geweest.
"De duidelijkste
vergelijking is die met een leger, een leger waarvan de soldaten gewoon
weten dat drillen een goed en nuttig hulpmiddel is. Maar als de
afzonderlijke soldaten, naast het drillen, hun verstand leren oefenen,
kan een generaal oneindig veel meer met hen doen. Ze zullen zichzelf in
de juiste formatie opstellen en niet afhankelijk zijn van de processen
die hij moet toepassen om hen zijn wil over te brengen. En zo merk ik
ook dat het lichaam van onze kinderen een verandering ondergaat.
Om het bespelen van een muziekinstrument
te leren was het vroeger nodig de hand te drillen door voortdurende
herhalingen van de daarvoor noodzakelijke bewegingen, maar nu zorg ik
ervoor dat het kind een heel duidelijk beeld krijgt van de anatomie van
spieren en zenuwen die vereist zijn om de werking teweeg te brengen die
ik wil. Op een of andere manier dringt deze kennis vanuit het brein van
het kind door tot de ontwakende entiteiten van het lichaam en de
verandering van de gesteldheid die ik voor ogen heb, het vermogen om
die te bewerkstelligen, vereist maar heel weinig oefening. Ik voorzie
dus prachtige resultaten. Tot nu toe zijn deze subdominante krachten
van het lichaam betrokken geweest bij het onderhouden van de vitale
processen die de status quo in stand houden.
"Maar ik zie geen
reden waarom ze niet zouden veranderen en die vitale processen zich
aanpassen.
Wij weten dat er een intelligentie
schuilt in deze subdominante krachten die kleine verwondingen kunnen
herstellen en het volmaakte beeld van een ongeschonden toestand terug
kunnen brengen. Ik denk dat door middel van diezelfde versterkte en met
het dominante brein in contact gebrachte intelligentie, structurele
veranderingen teweeggebracht kunnen worden en dan niet alleen van die
reparaties die weer tot de oude toestand leiden. Ik geloof dat er een
plaatselijke lichtgevoeligheid bewerkstelligd kan worden en dat het
mogelijk zal zijn nieuwe organen in het leven te roepen, van dien aard
dat we objecten aan weerszijden van ons gewaar kunnen worden."
Wall had gesproken met de leraren in de
provincie, maar was niemand tegengekomen die zich met deze directeur
verwant voelde.
"Sir," zei hij
afgemeten, "ik ben misschien ouderwets in mijn opvattingen, maar ik
denk dat het klaslokaal de laatste plek is voor wilde theorieën."
"U hoeft alleen maar
zelf te kijken, om te zien hoe ongegrond uw kritiek is," merkte de
directeur op en leidde hem de school binnen. De aangename geluiden van
de kinderstemmen bereikten Harolds oren, verweven met de tere, maar
doordringende melodie van een uitbundige sopraan. Onwillekeurig bleef
hij stilstaan. Even gleed hij weer over het Albaanse meer in de met
bloemenslingers behangen boot, met Laura tegenover zich.
Ze betraden het klaslokaal en de
directeur begon met "Mej. Cartwright. . ." maar zweeg opeens want in
haar verwarring had Laura haar boek laten vallen en stond daar met een
strakke blik en een gezicht dat afwisselend bleek en rood werd.
"Harold!" bracht ze er
hijgend uit - en hij die bij geen enkele gevaar ook maar
één keer een
teken van ontreddering had getoond, bleef in uiterste verwarring
stilstaan tegenover het meisje.
"Laura," riep hij uit.
In een enkele gelukkige flits ontmoetten hun ogen elkaar. De directeur
die zag dat haar aan hem voorstellen overbodig was, trok zich tactvol
terug.
De kinderen keken en giechelden. Nog
nooit hadden zij hun lerares, die elke bezoeker met een zo
zelfverzekerde vriendelijkheid begroette en zo voorbereid was op elke
onverwachte gebeurtenis, zo ontdaan gezien. Ze vroegen zich allemaal af
wat er ging gebeuren. Ten slotte zei Laura:
"Ik ben blij je weer
te zien." De woorden waren eenvoudig, maar was er ooit een uitspraak
met een zo goddelijke inhoud?
"Ik had helemaal niet
bedacht je hier aan te treffen," zei hij. En weer werd hij begroet door
dat onuitsprekelijke licht, maar ze zei gewoon:
"Ga zitten, ik
onderwijs hier de ideeën van mijn oom."
Terwijl hij haar gadesloeg drongen in een
snelle opeenvolging de duizend-en-een gebeurtenissen uit hun leven zich
aan hem op, en hij kreeg zelfs enig idee van wat ze zei. Ze gebruikte
een aantal woorden die hij nooit eerder gehoord had, want het maakte
deel uit van Farmers plan om alles waarover hij nadacht te benoemen en
hij hoopte daarmee de woordenschat van Unæa te verrijken met
duizenden
nieuwe woorden. Laura probeerde haar uiterste best te doen om de
kinderen in te wijden in hun nieuwe taaldomein. Maar zonder grote
aandacht was het niet mogelijk om deze woorden in hun juiste verband te
gebruiken en Laura werd geleidelijk steeds meer zichzelf.
Want ze stond oog in oog met het grootste
probleem waarmee de bewoners van Unæa te maken hadden. Ze bevond
zich
in een lokaal met tirannieke wezentjes, die er een kwaadaardig genoegen
in schiepen als ze in verwarring gebracht werden en onvoldoendes
haalden wanneer ze ook maar in het minst afweek van het uiterst
precieze woordgebruik of hen de eenvoudigste, vanzelfsprekende
gevolgtrekking liet maken. Wat de les zelf betreft is dit niet de
geëigende plek daar wat over te zeggen, omdat we genoodzaakt zijn
te
stoppen als we toekomen aan wat werkelijk van belang is. Ik volsta met
te zeggen dat Laura toen ze die gaf haar zelfbeheersing weer helemaal
terug had. Zowel in Unæa als hier waren mensen met iets veel
belangrijkers bezig dan hun eigen pleziertjes of ellende, hoe heerlijk
of wanhopig ook. En Laura was op haar post: wat ze ook voelde, ze moest
haar deel bijdragen om de grote machine in beweging te houden.
"Zo," zei Harold, toen
de les afgelopen was, "wil je beweren dat je de kinderen echt iets
leert over de derde dimensie?"
"Ja, ze leren er alles
over."
"Maar kun je me die
dan laten zien? Als die dimensie bestaat, moet die ergens zijn."
Laura liet peinzend haar mooie hoofdje
zakken, "ik ben er zelf niet zeker van, Harold."
"Het doet me goed je
dat te horen zeggen; onderweg hebben we niet veel tijd om over dat
soort dingen na te denken en we hebben het gevoel dat we achterop
geraakt zijn als we horen dat zelfs de kinderen er alles van begrijpen.
Ik ben langs het landgoed van je vader gekomen. Hij heeft goed werk
verricht met zijn nieuwe plantenvariëteiten. Ik heb daar
bewondering
voor. Hij heeft geen moment verloren laten gaan nadat hij helemaal
gestopt was, maar is vastberaden een nieuwe weg ingeslagen, zonder ook
maar één gedachte te verknoeien met het verleden."
"Maar, Harold, het is
natuurlijk om af en toe terug te kijken."
"O, ja, daar kunnen we
niets aan doen."
"Oom vraagt zich af
waarom je hem niet op komt zoeken."
"Ik zou niets liever
willen," zei Harold, blij dat ze toch een beetje 'terug wilde
kijken,'
"dan een rustig gesprek hebben met mijn oude vriend. Velen van ons
denken dat je vader de sterkste man is die we hebben en dat we niets
beters kunnen doen dan hem de leiding geven als ik terugtreed. En dat
duurt misschien niet eens zo lang meer. Hij zou het gemakkelijker
vinden om de touwtjes in handen te houden als er nog angst genoeg is om
mensen te laten samenwerken. Je weet dat ik een heleboel ongrondwettige
dingen heb gedaan en als de kranten weer zullen verschijnen zullen ze
zeker de mensen tegen me opzetten, tenzij ik en alles wat ik gedaan heb
dan een oud verhaal zijn geworden."
"Ik denk niet dat je
eerder zult kunnen terugtreden dan wanneer de periode van gevaar
voorbij is," zei Laura, "en je zou aardiger over de mensen moeten
denken dan je nu doet."
"Pluk de dag," zei
Wall, blij dat hij merkte dat ze hem niet zag als iemand die zich de
macht van haar vader wederrechtelijk toegeëigend had, "laten we nu
naar
je oom gaan."
"Hij zal blij zijn je
te zien," zei Laura gewoon, "maar eerst moet je onze directeur gaan
bedanken."
Dus begaf Harold zich naar het kantoor en
legde uit hoezeer hij beïnvloed was door zijn persoonlijke
inspectie
van het onderwijssysteem en daarna vertrok hij zowaar met Laura, die de
hele weg elke stap zette alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
Hoewel het het tijdstip was waarop de
Unæaanse hogere kringen gewoon waren zich het overvloedigst te
laten
zien, waren in Farmers huis maar een paar mensen aanwezig. De enige
bezoekers waren twee Orbiase priesters, Lukas en Percival, die als
vriendendienst de leegte van de officiële ambtswoning wat minder
verdacht wilden maken en Forest, die zijn schitterende ster overal wel
had willen zoeken.
"Waar komen jullie
vandaan?" vroeg Farmer, terwijl hij in Harolds hand kneep.
"Het allerlaatst zijn
we in de Nationale Academie geweest," antwoordde Harold.
"En wat voor indruk
heb je gekregen van het nieuwe systeem?"
"Wat een buitengewone
man hebt u als directeur gekregen," antwoordde Wall, die de vraag
ontweek.
"Ik zie je aan voor
iemand die behoorlijk scherpzinnig is," zei Farmer. "Toen ik begon met
de kennis over de derde dimensie op school in te voeren, merkte ik dat
de hersenen van alle leraren geatrofieerd waren door hun contact met de
jeugd. Bovendien waren ze zolang gewend geweest dingen uit te leggen
die niemand begreep, dat ze het idee van wat begrijpen is kwijtgeraakt
waren. Dus ging ik koortsachtig op zoek en bedacht dat in het
bedrijfsleven geleidelijk een soort mensen ontstaan was die in hun
levensonderhoud voorzagen door meningen te vormen. Daar, waar hun
talenten tot ontwikkeling waren gekomen door vrije concurrentie, trof
ik een klasse werkers aan die in hun vermogen om mensen iets te laten
geloven de professionele opvoeders ver achter zich laten. Welnu, door
het staken van de productie was er helemaal geen werk meer voor de
mensen die hun talenten hadden gewijd aan het aanbevelen van de ene
koopwaar boven de andere. Wat lag er dan meer voor de hand dan de
buitengewone overredingskracht waarover zij beschikken in te zetten ten
behoeve van de schoolkinderen en zodoende in het belang van de waarheid
gebruik te maken van de kracht van goedgelovigheid. De directeur is
iemand die, zoals hij me vaak voor de voeten werpt als we ruzie hebben,
in het bedrijfsleven tien keer zoveel verdiende als ik ooit hoop te
krijgen."
"Iedereen zou denken,"
zei Laura tussenbeide komend, "dat mijn oom een volstrekte tiran was,
maar dat is hij echt niet. Hoeveel van dit soort nieuwe professoren
hebt u aangesteld? Eerlijk zeggen."
"Tot nu toe
één," zei
Farmer.
"Een is genoeg,"
merkte Wall op.
"En kijk eens hoe hij
jou behandelt," riep Laura, "hij wil niet eens dat je in de buurt van
een school komt, omdat je iedereen die je spreekt in verwarring brengt."
"Je bent vooringenomen
tegen hem, Laura," merkte Farmer peinzend op, "bijna even erg als de
professoren. Zij dreigden gezamenlijk ontslag te nemen, maar toen ik
deze directeur aanstelde gaven ze hun verzet heel edelmoedig op. Liever
dan hun leerlingen over te leveren aan mensen als hij, hebben ze ermee
ingestemd op hun post te blijven. Maar ze vergissen zich nog steeds. De
nieuwe directeur boekt prachtige resultaten.
"Ik ben de enige die
er onder te lijden heeft - ik wil mensen anders laten denken en
de
manier waarvan ik zeker weet dat het de beste is, daar wil niemand aan.
Ze zeggen dat het te lang duurt en vervelend is. Maar zullen echt
anders moeten gaan denken. Ze kunnen niet voorkomen dat ze op een of
andere manier in de derde dimensie gaan geloven, en dan zullen ze
overal anders over denken."
"Dat is precies wat ik
al gedacht heb," zei een van de priesters, "Dhr. Farmer denkt anders
dan de rest van ons, hij heeft zichzelf zolang geoefend in zijn
systeem, dat dingen die ons verbazen voor hem heel vanzelfsprekend
lijken. Ik heb hem vaak willen vragen wat hij werkelijk bedoelde met
zijn aanval op ons tijdens de vergadering in het Orbiase paleis."
"Dat had beter niet
gezegd kunnen worden," antwoordde Farmer.
"Helemaal niet, het
interesseerde ons zeer, maar we begrepen niet hoe we ervan beschuldigd
konden worden dat we teveel belang hechten aan het lichaam als we
alleen aan de ziel proberen te denken."
"Dat is nu juist uw
fout," zei Farmer, "het is onmogelijk om alleen aan de ziel te denken.
Je kunt geen wil bedenken zonder natuurlijke processen waar die op kan
inwerken, die duidelijke resultaten teweegbrengt. Als alles zomaar
gebeurt kan ik me niet mezelf voorstellen als iemand die een wilsdaad
verricht. Vandaar dat de ziel in verband staat met het lichaam. Dat
geldt ook voor u en als u dat niet goed begrijpt, zit daar de fout. Het
is onmogelijk een wezen te bedenken dat kan willen en handelen, zonder
een wereld van dingen die niet willen en voelen en waarmee dat wezen
duidelijke resultaten teweeg kan brengen. Sommige mensen zeggen dat je
je geen wereld voor kan stellen zonder geest.
Kleur bestaat niet tenzij er een wezen
met bewustzijn is, enzovoort. Maar in mijn ogen is dat argument niet
afdoende - bovendien leidt het tot idealisme en idealisme is de
enige
volstrekt heilloze soort filosofie. Welke andere manier van onderzoek
je ook kiest, soms kun je een nieuw idee krijgen, maar idealisten zijn
zo druk bezig met steeds maar weer bewijzen dat het bestaande een
manifestatie is van de ideeën die ze hebben, dat ze onmogelijk een
nieuw idee kunnen krijgen."
"We zullen afstand
nemen van de idealisten," zei de priester, "ik biedt ze u aan als een
zoenoffer als u me vertelt wat uw bezwaar tegen ons is."
"Iedereen," zei
Farmer, "kan vanuit twee standpunten beoordeeld worden, het ene wat
betreft het werk dat hij verricht en het andere de manier waarop hij
zich gedraagt. We kunnen tekortkomingen in zijn gedrag vergeven als hij
zijn werk goed doet. De ziel zou dus ook op die twee manieren
beoordeeld moeten worden."
"Wij denken dat het
uitermate belangrijk is dat iedereen zijn ziel plooit naar de
nauwgezette vervulling van zijn plicht."
"Ja," antwoordde
Farmer, "maar dat betekent dat zijn plicht uit een of andere
hoedanigheid moet blijken en niet als heel gewoon en zomaar iets doen.
Het feit is dat we op uw manier helemaal geen onderscheid tussen
lichaam en ziel kunnen maken. We hebben dus individuen die van nature
twee aspecten hebben, die u lichaam en ziel noemt, maar het is
onmogelijk ze in die twee bestanddelen te scheiden. Als we over de ziel
denken moeten we dat doen als over een nieuw individu dat zowel
geestelijke als stoffelijke banden heeft. Ik denk dat het een heel
klein wezentje is dat uw lichaam leidt en stuurt, zoals uw lichamelijke
vorm een machine zou leiden en sturen. Onze ziel snelt langs deze
onmisbare wereld en doet dat door middel van ons lichaam. Het is niet
eerlijk, het is ontmoedigend om te veeleisend te zijn over de precieze
manier waarop zij hun machine besturen. Nou vraag ik u, zijn we niet
allemaal beter af nu er kennelijk een echt karwei is waarbij onze
zielen samen druk doende zijn om de baan van onze planeet af te buigen?"
"Ik denk dat ik geen
zier beter af ben," zei Laura, "toen ik gisteren in de Kathedraal was
en alle anderen zich probeerden voor te stellen dat ze een engel waren
die omhoog zweefde, dacht ik dat ik een zwart duiveltje was dat omlaag
viel."
"Laura," zei Farmer
bezorgd, "voelde je je dan niet afschuwelijk onrustig?"
"Nee," zei Laura, "ik
voelde me zo soepel en snel omlaag vallen dat ik bang werd en weggegaan
ben."
"Ik denk dat wij niet
wezenlijk van u verschillen," zei de priester, "maar gezien wat wij
weten over de menselijke natuur moeten wij rekening houden met veel dat
u over het hoofd ziet."
Farmer had rustig gesproken maar inwendig
werd hij steeds verontwaardigder. Hij besefte dat hij radicaal anders
was dan Lukas. Alle kwaad in de wereld schreef hij toe aan het opleggen
van valse idealen. Hij maakte aanstalten om te vertellen wat er op zijn
hart lag en zijn vrienden te laten weten wat hij werkelijk dacht. Maar
er was iets dat hem tegenhield. Door de aanwezigheid van Lukas en
Percival werd hij zich bewust van zijn eigen lompe en merkwaardige
dwaasheid. Deze "religie" van Lukas was zoiets krachtigs, zo
onverklaarbaar en taai, en die liefde van Harold was ook zo sterk, dat
ze niet ingeperkt of een bepaalde plek in de wereld toegewezen kon
worden. Wie was hij om regels uit te vaardigen voor een wereld waarin
dit soort dingen voorkwamen? Hij volstond met te zeggen, "misschien zie
ik wel een heleboel van de menselijke natuur over het hoofd, dat lijkt
heel erg op wat jij ooit tegen me gezegd hebt, Harold, ja toch?"
Maar Harold gaf geen antwoord. Na de
woorden van Laura, moest hij daar de hele tijd aan denken. Hij wist dat
hij zich, zelfs een aards onmens zoals hij, ook zou voelen alsof hij
naar de hoogste hemel omhoog zweefde als zij van hem en hij van haar
zou zijn. En als ze werkelijk van Forest hield, zou ze dan ook zo
gesproken hebben? Denken een zwart duiveltje zijn, was niet iets voor
een verliefd meisje.
Farmer drong niet aan op een antwoord,
maar bleef zich tot Lukas richten.
"Ik heb alles ontleend
aan het beschouwen van onbezielde dingen en wat ik zou kunnen zeggen
over de menselijke natuur stelt niet veel voor. Maar ik heb het idee
dat u aanmatigend bent als u beweert dat u de menselijke geest kunt
sturen, als u zich niet verheft tot het huidige intellectuele peil.
Iemand die de bedoeling heeft werkelijk iets te doen, maakt voor zijn
werk gebruik van gereedschappen - en het gereedschap voor het
denken is
de ruimte - alleen als we denken dat de dingen zich in de ruimte
bevinden kunnen we daar met ons denken grip op krijgen. De idealen die
u ons op wilt dringen ontstaan toevallig en u kiest daar eerder voor
omdat ze voldoen aan uw veeleisende smaak, dan omdat ze de werkelijke
doeleinden zijn van het menselijk streven. U blijft hangen in het
verleden terwijl voor u het zwaard voor het grijpen ligt dat u kunt
gebruiken om u een weg te banen naar het weten wat de ziel werkelijk
is, wat haar werking is."
"Wat is dat dan voor
zwaard dat zo geheimzinnig uit de lucht komt vallen?" vroeg Lukas.
"Dat is nou de
driedimensionale ruimte," zei Farmer.
"U bent een echte
enthousiasteling," zei Lukas, "maar ik kan geen enkel verband ontdekken
tussen een meetkundige uitbreiding en de geestelijke aard van de mens.
U hebt het over dingen die geen enkel verband met elkaar hebben. De
gevoelens die door de goddelijke maker van de wereld in ons gelegd zijn
zijn volstrekt onafhankelijk van ruimte en tijd. Zijn wil wordt onthuld
binnen in het hart aan de mensen die de boodschap aanvaarden die Hij de
wereld ingestuurd heeft. Ik kan uw wilde en roekeloze zoektocht naar
zekerheid begrijpen, dat overkomt iedereen die het pad van het geloof
verlaten heeft en, geloof me, wij bedenken geen idealen, eisen niet
zomaar wat van de menselijke natuur, maar we spreken Gods wil zoals Hij
spreekt door middel van de onfeilbare leider van Zijn kerk."
Laura had aandachtig naar hun gesprek
geluisterd en mengde zich er nu in.
"Hr. Lukas, ik vind
dat u helemaal niet aardig bent voor oom, hij is zo goed als iemand
maar kan zijn."
"Vertel me, Laura,"
antwoordde hij glimlachend, "wat zou ik dan moeten doen?"
"U weet dat hij niet
aan u kan toegeven, dus zou aan hem moeten toegeven en erachter
proberen te komen wat hij bedoelt."
"Ik zou al heel blij
zijn als hij me niet dom vindt," zei Lukas.
"Wat ik bedoel is heel
eenvoudig," zei Farmer, "aan de hand van hun lichaam zoeken wij van
alles uit over mensen die we kennen en in deze stoffelijke wereld gaat
dat over ouders en kinderen, geliefden en vrienden. U zegt dat er meer
is dan zij. Akkoord. Maar waarom zouden we afstand doen van de manier
waarop we alles ontdekt hebben wat we weten? De ruimte is veel groter
dan we denken.
Als we vertrouwd raken met zoals ze
werkelijk is, zullen we de voorwerpen vinden die ten opzichte van ons
hoger staan, waarover u ons vertelt en dan zoals ze werkelijk zijn en
niet zoals we denken dat ze zijn. We moeten onszelf oefenen om die
hogere ruimtelijke dingen proberen te begrijpen en door dat te doen
betreden we een prachtige wereld met allerlei nieuwe mogelijkheden.
Zelfs de eenvoudigste dingen in de driedimensionale ruimte kunnen in
onze ruimte niet getoond worden, behalve door middel van ongerijmde
tweedimensionale dingen. Als je wilt weten wat hogere ruimtelijke
dingen zijn, moet je de dingen in onze ruimte bestuderen die ongerijmd,
onvoorstelbaar en onlogisch zijn, maar je moet je daarin oefenen en dan
zal je ontdekken dat deze onlogische verschijnselen in de hogere
werkelijkheid wel logisch zijn - dan zal je de enige zekere
manier
leren om te ontdekken waar de religie zich mee bezig houdt."
"Maar," zei Lukas,
"heb ik dan geen gelijk, Hr. Farmer, als ik aanneem dat er geen einde
aan de ruimte is, dat die geen eindigheid bevat en eeuwig de ene na de
andere ruimte ontstaat?"
"Ja, zonder twijfel,"
zei Farmer.
"Op die manier zou ik
dus nooit iets uiteindelijks kunnen vinden, zou ik nooit God kunnen
kennen."
"Natuurlijk niet," zei
Farmer, "je kunt alleen dingen bij benadering weten en daar eindeloos
in verder gaan."
"Maar hebt u er ooit
over nagedacht," vroeg Lukas, "waar dit hele idee over de ruimte
afkomstig van is, hebt u er nooit genoeg van gekregen en geprobeerd
daar voorbij te gaan? Dat is wat de religie doet.
En omdat een hoger ruimtelijk voorwerp
alleen gekend kan worden door ongerijmde verschijnselen in een
ongerijmde lagere ruimte, als iets dat ongerijmd, onvoorstelbaar en
onlogisch is, kunnen we het object van religie helemaal nooit en in
geen enkel ruimtelijk systeem kennen, behalve als iets onvoorstelbaars.
Maar onze vermogens beperken zich niet tot ruimtelijke waarnemingen.
Door de onmogelijke en, zo u wilt, onlogische beweringen van de
religie, kunnen wij de ziel ontvankelijk maken voor iets dat helemaal
boven het ruimtelijk inzicht uitgaat. Omdat religie iets is dat de
ruimte te boven gaat, moet het een mysterie zijn als wij er op een
ruimtelijke manier uiting aan geven."
Farmer antwoordde niet. Met al zijn
geestelijke activiteiten was hij toch iemand die uitermate beperkt was
en nu werd hij geconfronteerd met een idee dat helemaal nieuw voor hem
was.
Hij gaf geen antwoord. Forest verbrak de
stilte door te zeggen:
"Laura, het doet me
genoegen nu ik weet dat je de zomer gaat doorbrengen in mijn district."
Dit plan van haar vader waar ze nu dus onverwacht iets over hoorde,
overrompelde Laura.
"Ik heb genoeg van dat
deel van het land," zei ze, "ik ken het al zo goed."
Het was natuurlijk volstrekt belachelijk
om te praten over genoeg hebben van de prachtigste streek van Astria.
En Forest, die bang was dat ze een nog meer uitgesproken bezwaar zou
maken, of misschien wel helemaal zou weigeren te gaan, zei haastig:
"Ik denk dat ik je nog
iets over het Albaanse Meer kan vertellen dat zelfs jij niet weet.
Bedenk maar eens hoe merkwaardig het is een dergelijke hoeveelheid
water aan te treffen die zover vooruitsteekt in de vlakte. Het is geen
natuurlijk meer, want oorspronkelijk was het een kleine bodeminzinking,
maar de boeren hebben ten behoeve van de irrigatie een dam gebouwd,
zodat ze in het dal beneden gewassen kunnen telen."
"Maar ze zijn niet erg
happig om die met anderen te delen," zei Wall.
"Integendeel, ik vind
het juist een redelijk slag mensen als hen de zaken maar duidelijk
uitgelegd worden."
"Dan zijn ze heel
anders dan ik in andere streken van het land aangetroffen heb, alle
problemen komen door de boeren."
"Ik hoop dat u
overgehaald wordt om u bij ons aan te sluiten, generaal," zei Forest,
die door een plotselinge ingeving de reden begreep van Laura's
afwijzing van de onderneming en waarom ze zich niet verwaardigde ook
maar enige bijdrage te leveren aan het ingewikkelde netwerk dat
Cartwright bezig was rond zijn dochter te weven. Hij werd beloond met
een dankbare blik - hij wist nu zeker dat ze zou komen.
"Dank u," zei Wall,
enigszins stug, "ik zal het doen als het kan."
*****
Terwijl hij naar huis terugliep zei hij
tegen Beam:
"Als een zegevierende
rivaal je zou vragen achter zijn zegekar aan te lopen, wat zou je dan
doen Beam?"
"Ik zou zeggen-"
"Ik vroeg je niet wat
je zou zeggen, maar wat je zou doen?"
"Ik zou een doodshoofd
op een feest zijn."
"Ik zou proberen iets
te zijn dat niet zo erg is als dat. Ik zeg je, Beam, dat er in deze
stad een meisje is waardoor overal waar ze een stap zet de bloemen
opbloeien - als ik haar een keer per dag zou kunnen zien, zouden
de
boeren niets kunnen doen waar ik me druk over zou maken. Waar zijn je
laatste rapporten?"
HOOFDSTUK XVII
DE REIS
Uit de manier waarop Cartwright babbelde
met zijn medereizigers zou niemand hebben kunnen opmaken dat hij vol
vertrouwen uitkeek naar het moment waarop de een onthoofd en de ander
levenslang opgesloten zou worden.
Maar dat was het lot dat hij voor Wall en
Farmer bepaald had, en hij legde een grote zorg aan de dag voor hun
welzijn, veroorzaakt door de begrijpelijke spijt die hij voelde bij het
vooruitzicht dat hij weldra afscheid van hen zou nemen. Gokkers die om
een hoge inzet spelen kunnen een onderbreking inlassen en de drie
mannen hadden, ondanks hun meningsverschillen, elkaar veel te vertellen
en afgezien van de drukkende hitte was er geen enkele vervelend moment.
Ze vertrokken laat in de middag en vorderden in rustige etappes; op de
tweede dag begonnen ze met de afdaling van de dichterbij gelegen
heuvels die uitkeken over de vlakte die ze over moesten steken om de
bergachtige streek te bereiken die hun einddoel was.
Na de afdaling bereikten ze een vlak,
rotsachtig terrein, met maar een dunne laag grond bedekt, maar beroemd
om zijn buitengewone vruchtbaarheid die te danken was aan de
watervoorziening uit het Albaanse Meer op de tegenovergelegen helling.
Terwijl ze over die vlakte trokken
moesten ze allemaal wel merken hoe uiterst armzalig de toestand van de
gewassen was, die nu bijna rijp voor de oogst waren en Cartwright
maakte lachend een bedekte toespeling op het nut van dit soort
graangewassen.
Forest reageerde niet - hij voelde zich
geschokt bij de armzalige vertoning die zijn boeren boden, nadat hij
zijn vertrouwen in hen had uitgesproken.
"Het was ongeveer
hier," zei Cartwright, "dat een van de schuilplaatsen die ik ontworpen
had uitgegraven is."
"Papa," riep Laura,
die een stukje voorop liep, "waarom is dit - het klinkt alsof de
bodem
van metaal is?"
"Je staat op een stuk
metaal," zei hij, "een metalen plaat die de ingang van een schuilplaats
bedekt."
"Papa, ik heb altijd
een van die plekken willen zien,' zei ze, "kunnen we niet het
luik
optillen en naar binnen kijken?"
"Wat voor zin heeft
dat," zei Cartwright, "mijn broer zegt dat ze nutteloos zijn."
"Helemaal niet,
vriend," zei Farmer, "alles heeft zijn nut; op zekere dag kunnen ze
nuttig zijn. Door een blind instinct maken de vogels hun nest en dan
blijkt het een volledig onverwacht nut te hebben."
"Ik ben het met je
eens," zei Cartwright, "vaak gebeurt wat je niet verwacht - we
moeten
verder, Laura, we gaan er niet inkijken." Hij zei dat op een
vriendelijke manier, omdat hij het gevoel had dat Farmer naar
aanleiding van het zien van de naargeestige opening wel eens het idee
van een gevangenis kon krijgen, maar Laura deed een beroep op Forest.
"Jullie mannen zijn zo
sterk,' zei ze, "zij zouden het uiteinde gemakkelijk op kunnen
tillen."
Haar woord was een bevel, de groep hield
stil en onder het gras, dat er overheen gekropen was, werd het einde
van de plaat gevonden, die na een paar pogingen omhoog kwam. Een voor
een kwamen ze naar voren en keken naar binnen.
"Hé, er komt geen
eind
aan," zei Laura, die luisterde en geen weerkaatsing hoorde van een
steen die ze naar beneden had laten vallen.
"Vanaf die schacht
strekt de grot zich naar voren en achteren uit," zei Forest, "ik heb
gehoord dat ze heel droog en ruim zijn."
"O, Oom," zei Laura,
"als u er niet was geweest, zouden we allemaal hebben moeten afdalen in
die verschrikkelijke spelonken."
"Toch kunnen ze nog
heel nuttig blijken te zijn," zei Farmer, "we zijn in geen geval buiten
gevaar. De aardmassa is heel groot en met behulp van de nietige
gedachten van de mensen niet eenvoudig in beweging te brengen." Dat zei
hij om te voorkomen dat Cartwright zich te zeer beschaamd zou voelen
over het feit dat hij dergelijke nutteloze spelonken had laten
uitgraven.
"Doe dat afschuwelijke
ding dicht, ik hoop dat we het nooit meer open zullen maken, nooit
meer," zei Laura.
"Je zou er nog wel
eens heel blij mee kunnen zijn," hield haar oom aan.
Het was voor de hele groep een opluchting
toen het luik weer dichtviel. In de heldere wereld, de stralende zon,
de bries die haar geuren vervoerde en het hele schouwspel van het
weelderige gewaad van de natuur voor hen uitgespreid, met de gedachten
van eeuwen versmolten in hun geest, hun hart afgestemd op liefde en
mededogen, hoop en vastberadenheid, - hoe kon het dan gebeuren
dat een
toevallige nabijheid van een of andere verre, inerte massa zo
bedreigend kon zijn dat het zou kunnen noodzaken tot een afdaling in
die afgrond, een gedwongen afzondering in die afschuwelijke en onzekere
schuilplaats!
De rustplaats voor de nacht was vlak in
de buurt en daar had Forest een bijeenkomst geregeld met de inspecteur
die als taak had rapport uit te brengen over de hoeveelheid graan die
het district voor dat jaar zou leveren.
De inspecteur maakte zijn opwachting
vergezeld door meerdere boeren, met een stuurse gezichtsuitdrukking.
Het bleek dat er in het hele district maar heel weinig graan was,
afgezien van de kleine hoeveelheid die nodig was om de behoefte van de
bewoners te dekken.
"Sir," zei de
inspecteur, "deze mensen hebben allerlei verontschuldigingen gemaakt,
maar alle omstandigheden zijn gunstig geweest voor een goede oogst."
Forest ondervroeg de onwillige getuigen
en ontlokte hen al gauw de bekentenis dat ze hun akkers niet ingezaaid
hadden - ze zagen geen reden waarom ze voor niets zouden werken
en
hadden alleen voor eigen behoefte gezaaid.
Boos en overhaast verklaarde Forest
geërgerd dat hij al het graan dat ze hadden in beslag zou nemen.
"Waar moeten wij dan
van leven?" vroegen ze.
"Jullie kunnen leven
op wortelen en bessen, volgend jaar beter," zei hij en stuurde de
koppige mannen weg.
"Kom, Forest," zei
Wall, "verknoei je reis niet voor zoiets onbenulligs, ik heb je verteld
dat ze op allerlei streken zinden, neem deze luchthartig op en laten we
ons voordeel doen met jouw populariteit."
"Ik moet erover
nadenken," zei Forest, "morgen is er nog tijd genoeg."
Maar de dag daarop, toen de
voorbereidingen getroffen waren voor een vroeg vertrek, merkte Wall op,
"ik hou hier niet van Forest. Kijk zover als je kan vooruit, geen
levend wezen te bekennen."
Het was waar - zover als het oog reikte
steeg nergens rook omhoog en was geen mens te zien.
En terwijl ze stonden te kijken, ving hun
oog op de tegenoverliggende helling in de verte een zilveren
schittering op.
"Dat is water," zei
Forest, "het meer stroomt over."
"Erger nog," zei Wall,
toen dat witte zich verspreidde.
"Ik denk dat die
schoften de dam opgeblazen hebben," zei Forest, zijn ogen strak in de
verte gericht.
En dat bleek zo te zijn. Microscopisch
klein in de verte, maar met een onvoorstelbare snelheid naderde een
golf - een verterende en verzwelgende golf, die alles wegvaagde
wat op
haar weg kwam. Geen enkele snelheid kon hen in veiligheid brengen op de
heuvels achter hen. Een plotselinge dood staarde hen aan.
Zich bewust van het gevaar en hoe
hopeloos het was, keerde Forest zich naar Laura.
"Ik heb je hier
naartoe gebracht," zei hij, "jij, voor wie ik duizend doden zou willen
sterven."
"Mej. Cartwright moet
toch een keer doodgaan," merkte Wall op, "laten we intussen zo dicht
mogelijk in de buurt van de heuvels proberen te komen."
Toen ze over de ondergrondse ruimte heen
renden, bleef hij stilstaan.
"We zouden hierin
kunnen schuilen," zei hij, "als we zeker zouden weten dat we er ooit
weer uit kunnen."
"Laten we het water
erin leiden," zei Laura.
Ze liepen er overheen en toen zette Wall
een stel soldaten van de gewapende geleide aan het werk. In een paar
tellen was het luik dat de opening bedekte losgewrikt en in de diepte
gegooid.
Laura was stil blijven staan en keek naar
de mannen die aan het werk waren. Wall smeekte haar op te schieten.
"Ik wil kijken,"
antwoordde ze en bleef net achter hem staan.
De enorme golf kwam brekend aanrollen en
het schuim spatte tot hoog boven hun hoofden - sprong op hen af,
maar
verdween in de wijd gapende afgrond. Alleen de golfkam sloeg om en
wierp hen in een verwarde kluwen neer.
Op dat moment van een naderende dood, die
hen opeens bedreigde en zo snel weer was afgewend, kwam een heerlijk
gevoel van nabijheid over zowel Harold als Laura heen. Als alleen de
elementen hen in elkaars armen hadden geworpen zou geen misverstand hen
hebben kunnen scheiden. Maar golven zijn blind. De krachten van de
natuur moeten verder rollen en Farmers filosofische uiteenzettingen
waren nog niet afgelopen. Vandaar dat de kwaadaardige elementen deze
arme platte wezens op een verwarde hoop gooiden en Laura zich aan de
eerste de beste die ze tegenkwam vastklampte en Forests arm vastgreep.
Toen het gele water teruggezogen was in de afgrond waarin de vloed
vanuit de verte zich bulderend omlaag bleef storten, zag Wall hoe zij
door iemand anders weer teder tot leven gewekt werd. Die aanblik was
teveel voor hem en hij haastte zich terug naar de stad.
HOOFDSTUK XVIII
DE HOOFDREDACTEUR
Cartwright had zijn inspanningen gericht
op het kneden van de publieke opinie, omdat hij van mening was dat dat
de zekerste manier was om weer een rationele regeringsvorm te krijgen
en zelf aan de macht te komen. De tijd naderde waarop de astronomische
observaties met betrekking tot de baan van Astria aan het publiek
meegedeeld zouden worden. Met het oog daarop had hij in gezelschap van
Lake een vertrouwelijk onderhoud met de hoofdredacteur van de meeste
gelezen krant in Persepolis.
"Verspreid over elke
gemeenschap," zei Cartwright, "is altijd een bepaalde hoeveelheid
intelligentie aanwezig."
"Ja," zei de
hoofdredacteur, "daar doen wij een beroep op."
"Godsdienstoefeningen,"
zei Lake, "die niet in overeenstemming zijn met de vroomheid van hen
die ze uitvoeren, zijn buitengewoon ergerlijk."
"Mijn redactie is wat
dat betreft eensgezind," zei de hoofdredacteur.
"Bovendien," merkte
Cartwright op, "een verstoring van alle werkzaamheden, een ontwrichting
van alle handel en nering, kunnen alleen geduld worden als de
resultaten onmiddellijk en schokkend zijn."
Enige tijd zwegen de drie mannen en ten
slotte merkte de hoofdredacteur op:
"De tijd lijkt rijp
voor actie, maar het gevaar bestaat altijd dat onze publicaties opnieuw
opgeschort worden."
"Ja," zei Cartwright,
"het zal nodig zijn voorzichtig te beginnen, maar de mensen zullen niet
opnieuw dulden dat de kranten verboden worden. Zulke gewelddadigheden
zouden alleen maar willekeurig en incidenteel kunnen zijn. Als de hele
Pers eenstemmig is, kan ze zeggen wat ze wil en bovendien heb ik een
fonds ingesteld dat individuele eigenaars tegen verlies zal verzekeren."
"Ik zie een grote tijd
aanbreken voor de journalistiek," zei de hoofdredacteur fel.
"Ja," zei Cartwright,
"de bijzondere talenten van de journalist kunnen nu ingezet worden ten
gunste van het land."
"Je zou," zei Lake,
"je schrijvers meteen aan het werk moeten zetten om het onderwerp van
Farmers theorieën te bestuderen."
"Je onderschat hun
talent," zei de hoofdredacteur, "ze weten genoeg om elk onderwerp in
een krabbel duidelijk te maken, doorwrochte artikelen hebben geen
invloed op de publieke opinie."
"Lake," zei
Cartwright, "je hebt een verkeerd idee over literatuur. Als mensen iets
lezen, doen ze alleen maar hun eigen ideeën op in een andere
samenstelling of netjes geïllustreerd. Welnu, Farmers idee is,
afgezien
van dat het onjuist is, een nieuw idee, het is nog nergens in druk
verschenen, dus we zullen het helemaal op onze eigen manier kunnen
doen. Het hele bedrog moet in het belachelijke getrokken worden."
"Wanneer zullen we
beginnen?" vroeg de hoofdredacteur, handenwrijvend.
"De precieze
berekeningen van onze situatie zullen binnen een maand klaar zijn,"
antwoordde Cartwright. "Tot die tijd vage toespelingen en verhuld
sarcasme. Na die tijd, ontslag, het hele bedrog zal ontmaskerd worden
en het leger zal afstand nemen van de avonturier; ter wille van zijn
eigen goede naam zal het hem niet kunnen steunen, de aard van zijn
misdaden zullen aan het licht komen."
Zo werd alles voorbereid. Maar de pijl
van dat belachelijk maken brak opeens!
*****
Uiterst nauwkeurige observaties die
dagelijks gedurende twee jaar werden uitgevoerd, werden aan een hoogst
minutieus onderzoek onderworpen en met de grootste zorgvuldigheid
uitgewerkt door deskundige rekenaars. En daaruit bleek dat de baan van
de planeet een aanwijsbare fractie van een graad was afgeweken.
Aangetoond, zichtbaar gemaakt, duidelijk gemerkt alsof er met een
vinger op was gewezen, onthuld door hun gewijzigde koers in de ruimte,
werden zij zich allemaal bewust van hun gemeenschappelijke wil. Het was
alsof een ziel zich bewust werd van haar belichaming in een lichamelijk
geheel. Opgewonden vreugde, de wonderbaarlijke, de onverklaarbare
kracht van het bewegen - dat was over Unæa heen gedaald. De
bewoners
van Astria wisten dat in hun met elkaar samenwerken, een wezen dat het
oversteeg, zijn eigenmachtige koers was ingeslagen.
De rijen van het gezonde verstand
schrompelden ineen, het platform van de deskundige mening werd
weggevaagd.
"Eppursi
muove,(Galileo, En toch beweegt ze)" de grootse
woorden, die het begin van het begrijpen van het leven markeerden,
hetzij intellectueel, hetzij fysiek, hadden geklonken en deze planeet
en alles wat zich daarop bevond, zwenkte naar haar nieuwe baan.
Cartwrights journalistieke campagne, zo
omstandig voorbereid, was al mislukt voor ze begon. De verplaatsingen
en bewegingen waar de astronomen zich mee bezig hielden, waren echter
zo gering dat sommige deskundige critici staande hielden dat het hele
resultaat dubieus was, en te wijten was aan fouten bij het observeren.
Maar dergelijke muggenziftende stemmen kregen geen gehoor, om twee
redenen:
In de eerste plaats begon de winter, die
anders inviel met een enorme koudegolf, mild en aangenaam en in de
tweede plaats vond er bij de mensen een verandering van denken plaats.
Deze uiterst reële en levende ruimte, die
wij kennen, kan worden beschouwd als een voorbeeld van de wetten van
samenwerking en verandering, en haar eigenschappen kunnen worden
afgeleid uit de algebra, of ze kan gewoon als ruimte worden gezien en
er kan van worden gehouden ter wille van de ruimte zelf. De geest kan
haar steeds vollediger begrijpen in haar directe complexiteit, met een
weten uit de eerste hand dat ze werkelijk bestaat, zelfs als daar de
zin aan wordt ontnomen door haar uitgestrektheid in alle richtingen.
Maar wie zal zeggen wat het beste is? De
magie van de algebra of de liefde voor de ruimte?
Maar hoe dan ook, in Astria gebeurde het
dat alle beoefenaars van de combinaties van een, twee en drie, en alle
ontwerpers van alle mogelijke configuraties die vanuit abstracte
principes in deze hogere ruimte konden optreden, er niet in slaagden om
in de theorie van Farmer enig houvast voor de werkelijkheid te vinden.
Maar onder de mensen die hadden geleerd
om met behulp van modellen de aspecten en zienswijzen van de hogere
werkelijkheid zichtbaar en tastbaar te maken, waren een aantal die,
door een soort innerlijk ontwaken, opeens wisten wat de derde dimensie
was.
En deze mensen, die liever voelden, dan
dat ze over die hogere ruimte redeneerden, beseften in het diepst van
hun hart wat deze arme zwervers in een land van twee dimensies nooit
konden zien of aanraken - de eigenlijke aard van bewegende en
werkende
driedimensionale dingen - zaken die zij in hun platte
voorstellingsvermogen niet anders konden begrijpen dan dingen die op
elkaar volgden. En met dat weten van hun diepste gevoel, zagen zij bij
het onderzoek van de minutieuze en verborgen processen, die zich in de
natuur afspeelden, een patroon en voorbeeld, die hun geheimen ontsloten.
Ze ontdekten dat vele merkwaardige en
onverklaarbare resultaten, sfinxachtige wetenschappelijke raadsels, de
meeste eenvoudige en te verwachte gevolgen waren van de bewegingen die
zij innerlijk teweegbrachten. We zien heel duidelijk dat als de
desbetreffende deeltjes klein genoeg zijn, de bewegingen, zelfs in
Astria, driedimensionaal moeten zijn, want de dingen bestaan echt, en
al zijn ze in de derde dimensie klein, ze zijn niet zo klein dat ze
helemaal verdwijnen. Zo was de grondige kennis van de derde dimensie de
sleutel die het mysterie van het hele kleine ontsloot. En zo, magnifiek
gegidst tussen wat sommigen als gigantische waandenkbeelden zouden
noemen en grote vergissingen door, gleed het gedegen schip van Het
Denken veilig de haven binnen.
Farmer volgde het werk van de jongere
generatie met belangstelling, maar ook met een steeds intenser gevoel
van zijn eigen onmacht. Voor hem leek het alsof de mens de gezegende
vonk van de rede loochende, want alle dingen die hij in zijn lange
jaren had kunnen ontdekken waren ontdekt door anderen, die in jaren
voor hem nog kinderen waren. Hij verliet de drukke stad en de
mensenmenigten en, deels gekwetst, deels met plezier, maar helemaal
verheugd omdat het gevaar voor de dierbare wereld nu geweken was,
wijdde hij zich aan zijn tuin in het verre Scythia. Die rebelse en
vijandige geest vergat haar worstelingen en wisselvalligheden bij het
kijken naar de kleine groene parels die uit de donkere aarde
omhoogsproten.
HOOFDSTUK XIX
OPNIEUW OP DE EENZAME BERG
"Je hebt meer kleur in
je gezicht, Laura, je bent een ander meisje dan een week geleden."
Vanaf de hellingen van de Eenzame Berg strekte zich een prachtige
vlakte uit en de scherpe herfstwind blies zonder enige zweem van
aarzeling of vermoeidheid.
"Oom, u bent aardiger
voor mij dan wie dan ook," zei Laura.
"Schat," zei de oude
man, "daar heb ik een reden voor. Je kwam en in mijn eenzame en
moeizame afzondering wierp jij je genegenheid om me heen - schat,
ik
kan je niet zeggen hoe die me omhulde en heilzaam voor me was."
"En ben ik nog
enigszins van pas gekomen? U bent zo aardig en goed en ik heb zoveel
rust hier. Thuis willen ze heel vriendelijk voor me zijn, maar er ligt
een soort van druk - en hier ben ik als een van uw bloemen
waarvan u de
blaadjes openmaakt. Het is zo rustig en vredig hier."
Toen Laura deze tweede keer zijn
eenzaamheid kwam verbreken, verwelkomde Farmer haar op een heel andere
manier dan de eerste keer en toen hij zich afvroeg waarom ze hem op
kwam zoeken, gaf haar bleekheid hem redenen te over om te geloven dat
het was zoals ze zei - de plattelandslucht en de rust en dus
sprak hij
tegen haar en wachtte af tot zij uit zichzelf wat zei.
"Ja," zei hij, "voor
deze rust heb ik al mijn geploeter achtergelaten. Ik voelde me
beschaamd toen ik merkte dat zelfs beginners meer wisten over wat ik
uit zou moeten leggen dan ik en mij meer konden vertellen dan ik ooit
had gedroomd. Samenwerken is iets prachtigs en door elkaar te helpen
gaan ze al gauw iemand die alleen werkt voorbij. Er is een grote rust
over me gekomen en ik zie hoe de wereld voortsnelt naar
verbazingwekkende ideeën die ik niet kan volgen. En als ik mijn
bloemen
zo prachtig zie bloeien, glijdt die oude weerstand uit me weg. Je weet
toch nog wel hoe ik meestal praatte?"
"Ja, Oom."
"En Harold vertelde me
dat ik van buitenaf oordeelde en dat ik, als ik de problemen van andere
mensen had, precies hetzelfde als zij zou doen, weet je nog?"
"Ja," zei Laura.
"En toch zat er iets
in, in wat ik voelde. Kan het dat je de tekortkomingen voelt in wat
andere mensen zeggen zonder dat je daar iets voor in de plaats kunt
stellen?"
"O ja, maar u bracht
iets anders in."
"Nee, Laura, alleen de
manier om iets anders te ontdekken. Ik was boos op hen vanwege de
manier waarop zij dachten. Maar ze probeerden echt iets anders te doen
dan denken. Ik zal je iets vertellen.
Hier in de buurt is een grot, diep onder
de grond - je hoeft er niet naar op zoek te gaan, want je kunt
die toch
nooit vinden - maar het is een diepe grot en als ik erin afdaal
betreed
ik een donkere rust en daarna, als ik gewend ben aan het donker, zie ik
een nieuwe uitgang, een toegang naar een andere wereld. Ik zal je daar
wat over vertellen. We denken allemaal over dingen, onszelf en elk
voorwerp en wezen, als iets dat op zichzelf bestaat, waarvan, als
touwen die ze met elkaar verbinden, verbindingen naar andere dingen of
mensen uitgaan. Bestaan, zoals wij daarover denken, is bestaan op
zichzelf.
Maar als ik vanuit mijn grot kijk, zie ik
een andere wereld, de wereld van bestaan voor de ander. Dat is de echte
wereld, Laura! Er is niet zoiets als bestaan op zich, alle bestaan is
bestaan in en voor anderen.
Als we liefhebben, Laura, is het niet
zozeer dat we iets doen, maar dan ontdekken we het bestaan zelf -
liefde is niet iets dat al dan niet komt, maar het is het proeven van
het bestaan. Hoe kunnen mensen dat tonen door te denken? Ze zouden
helemaal niet moeten denken, want de enige manier waarop zij kunnen
denken is ideeën vormen over bestaan op zichzelf, over
afzonderlijke
dingen."
"Maar, Oom, als we
niet over de dingen zelf kunnen praten, zou het heel moeilijk zijn om
iets te zeggen."
"Wat voor zin heeft
het iets te zeggen? Daarom ben ik zo gesteld op die gewetenloze
geliefde van je. Harold zegt niets, hij doet iets."
"Hij is niet
gewetenloos, Oom."
"Laura, je weet heel
goed dat als hij niet begreep wat ik zei en niet wist of het waar was;
het meest voor de hand liggende wat hij had kunnen doen was mij op een
gewone manier een kans te geven en een onderhoud met mij te hebben. En
wat deed hij? De Ouden vergeleken liefde met krankzinnigheid -
sommigen
worden daardoor beïnvloed in hun uiterlijk optreden, anderen
worden er
innerlijk door aangetast, zonder dat er een uiterlijk teken van onrust
is. Bij Harold werkte het op die laatste manier, hij ging zijn gang
zonder het geringste teken van wroeging. Hoe kun je het anders
verklaren?"
"Ik begrijp niets van
Harold," zei Laura, "hij doet altijd precies het tegenovergestelde van
wat ik verwacht."
"Vanwege jou, Laura,
werd hij innerlijk zo hevig aangegrepen, omdat jij voor hem stond voor
alles wat goed was - jij, mijn kind, liet hem zien waar de wereld
werkelijk behoefte aan had. Is er nadat jij een beroep op hem deed ooit
één moment geweest, waarop hij niet zo snel en
doeltreffend mogelijk
aan de slag ging om te verwezenlijken wat jij hem vertelde?"
"Was ik dat voor hem?"
"Laura, niet alleen
jij en niet alleen hij. Je hebt geen idee wat voor macht overal ter
wereld in broze en onwetende handen ligt. Soms denk ik wel eens dat die
kleine wezentjes die ons lichaam leiden en sturen voorgevoelens en een
vooruitziendheid hebben waar we niets van weten en dat een stem uit het
verborgene van de dingen hem door zijn liefde voor jou opriep om te
werken aan het redden van de wereld. Maar wat, Laura, wat beteken jij
voor Forest? iemand die hij wel kan krijgen, maar alleen de meeste
begerenswaardige uit zovelen. Vrolijk en opgewekt kan hij met je
praten, je belangstelling wekken, je vermaken, zijn lichtvoetige geest
kan met je in de pas blijven. Maar is dat alles? Kijk verder. Stel je
voor hoe jij en Harold samen op een eenzame heuveltop staan, met de
lucht en hemel overal om jullie heen, waar niets anders is dan de
natuur en jullie twee. Stel je voor wat hij tegen je zou kunnen zeggen,
hoe hij zegt, 'Laura, er is iets diepers en stevigers dan deze
hele
aarde, het wezen dat alles maakt, dat alles beweegt, dat mij tot jou
brengt'- hij zou vast en zeker een snaar in je hart raken."
Laura herinnerde zich het moment waarop
ze samen met Harold naar de naderende golf stond te kijken en die
gelukzaligheid van dat ene moment ,oog in oog met het niets, daalde
weer over haar neer.
"Oom," zei ze, "ik
vraag me af of u ooit getrouwd bent geweest."
"Mag ik hem schrijven,
mijn kind," antwoordde hij, "hem laten weten dat je hier bent?"
"O, nee," riep ze uit,
"nee, als u dat doet ga ik meteen weg."
"Ik stelde je die
vraag alleen om je voor te bereiden, Laura," zei de oude man triest.
"Toen hij wist dat je hier was heeft Harold me meteen geschreven en
liet weten dat hij kwam. Hij zal over een uur hier zijn. Maar ik wil
hem niet zien. Sinds jij afstand van hem hebt genomen kan ik het niet
aan hem te ontmoeten. Zeg hem dat ik ziek ben - dat ik me niet
lekker
voel. Verontschuldig me; ik verwacht niet dat hij me wil zien." En
nadat hij dat gezegd had, slofte de oude man het huis in en liet Laura
glimlachend achter op het gras.
HOOFDSTUK XX
APOLOGIE
Zonder enige twijfel heeft de lezer zich
zitten ergeren over de overbodige rijkdom aan persoonlijke details
waarmee de voorgaande bladzijden overladen zijn. Dat is de tekortkoming
van de historicus.
Het is zijn plicht een veelheid van
gebeurtenissen en voorvallen de revue te laten passeren. Het is goed
voor hem als ze zijn belangstelling wekken, maar hij zou zich door die
belangstelling niet moeten laten meeslepen en het publiek daarmee
lastig vallen.
Want wat de lezer wil weten is de
uitwerking van hun ontdekking op de gedachten en meningen van de
Unæërs
- de totale verandering die erdoor teweeggebracht werd. Dat kan
het
best geïllustreerd worden met een mythologie die opeens bij hen
opdook.
Net als andere volkeren schiepen de Unæërs mythologieën
die, hoewel ze
geen wetenschappelijke waarde hebben, toch van onschatbaar belang zijn
om een beeld te geven van de gedachtegang en de opvattingen van een
volk. Want in de mythologie worden de principes en werkwijzen die
rechtmatig ingezet en gebruikt worden met betrekking tot het nabije,
geprojecteerd en wordt aangenomen dat het geheel, de totale
geschiedenis van het Universum, zich volgens hetzelfde patroon
voltrekt. In de mythologie die bij de Unæërs ontstond na de
ontdekking
van de derde dimensie, bleef dat in wezen belangrijkste feit in de
ervaring van elk mens - het onderscheid tussen het grote en het
kleine
- op de eerste plaats staan. Het verschil tussen het grote en
kleine
werd gezien als iets basaals en fundamenteels en vormde als het ware
het uitgangspunt van hun waandenkbeelden.
Dit is de mythologie:
In den beginne, zeiden de Unæërs,
waren
de mensen driedimensionaal, ja, zelfs meer dan dat, met een overvloed
aan dimensies en alle macht, vermogens en eigenschappen, en leidden een
gelukzalig leven met alles dat hart of geest maar kon wensen.
Maar ze waren nietig. Nietig in een
uitgestrekt universum. Om als een kleine familie, die op een heuvel
leefde, te kunnen liefhebben, zingen en genieten, helemaal gelukkig en
tevreden te zijn, moesten ze zwoegen en ploeteren om de overstromingen,
de gure omstandigheden van de seizoenen en de gevaren van de natuur
bedwingen. Dus omdat ze onbeduidend waren in een uitgestrekt Universum
moesten deze schitterende wezens gevaar en problemen het hoofd bieden.
De inspanningen van elk individu op zich waren gering en ondoelmatig en
daarom sloten zij zich aaneen, verenigden hun inspanningen, vormden
organismen die door hun volmaakte handelen en de precieze en
voortreffelijke manier waarop zij functioneerden niet louter een
samengesteld geheel werden, maar een nieuw individu. Elk van die
individuen betekende enkel en alleen door het feit dat het bestond,
gewoon doordat het aanwezig is, de bescherming, waarborg en verzekering
van het gelukkige, grootse leven van zijn samenstellende delen en
scheppers. En elk van hen begon, dankzij zijn heelheid en volmaaktheid,
een leven van nieuwe ervaringen, betekenis en nieuwe gevaren. Want om
deze nieuwe wezens, nieuwe individuen, breidde zich het uitgestrekte
Universum uit. Het gevaar was niet voorbij, maar lag op een andere
manier op de loer. De taak om zich te organiseren was niet voorbij,
maar had een andere omvang aangenomen en vereiste andere middelen. Toen
ontsproot vanuit het leven daar binnenin, vanuit dat gelukkige leven,
boordevol krachten en activiteiten, de gedachte, het plan, de
scherpzinnige waarneming, het begrijpen van de principes die het nieuwe
individu het vermogen gaven om deze nieuwe, vreemde en grotere gevaren
het hoofd te bieden.
En zo volgden, cyclus na cyclus,
inspanning en resultaat elkaar op. Maar zelf bleven de volmaakte en
gelukkige organismen, die een gelukzalig leven leidden, dat de
voltooiing betekende van een periode van inspanningen, nietig,
onbeduidend en blootgesteld aan gevaren in een uitgestrekt Universum.
En, zeiden de Unæërs, ons lichaam is
slechts een stadium in dit zich steeds uitbreidende
beschermingsgebeuren. Het ontwikkelingsproces verloopt in
één richting,
duurt eeuwig en is de verovering van het grote door het kleine. Binnen
het lichaam vinden processen plaats die alles overtreffen, wat door de
menselijke vindingrijkheid bedacht kan worden. Daarbinnen bevindt zich
een daarmee evenredige intelligentie en, in overeenstemming met het
volmaakte functioneren, een innerlijk geluk en het lichaam bestaat om
dat te beschermen. Maar zelf zijn de mensen nietig en moeten zich in
het uitgestrekte Universum ter bescherming aaneensluiten, moeten
groepen vormen waarin de kracht van de gecoördineerde actie, een
herhaling is van de kracht van de gecoördineerde actie van een
individu. In de plicht, moed en trouw van het individu ligt de
samenhang van de Natie, die slechts als een organisme bestaat, dankzij
een hogere orde van handelen van de individuen die haar samen vormen.
En dus dankzij krachten, emoties en eigenschappen die veel verhevener
zijn dan die waarvan hij zich bewust is in zijn individuele bestaan,
komt het individu tot stand. Zoals hij maakt, wordt hij gemaakt.
Tot zover hun mythologie. Hoe kwamen de
Unæërs daarbij? Dat was het volgende. Opeens ontdekten ze
dat de vraag
die gesteld moest worden over de bewegingen, over de verschillende
soorten processen die in de natuur plaatsvinden, niet "hoe komen zij
vanuit rust tot stand?" was, maar, "hoe komt het dat driedimensionale
processen en bewegingen zodanig veranderd en ingeperkt worden dat ze de
bewegingen teweegbrengen die wij zien?"
Dus achter wat naar hun ervaring
eenvoudig was, vonden ze iets ingewikkelders. Als ze alle voorwerpen en
vormen uit hun hoofd zetten, dachten ze alleen aan Ruimte, gewoon
Ruimte voor iedereen. En deze Ruimte, deze keuzemogelijkheid, was een
tweedimensionale Ruimte. Maar ze ontdekten dat deze tweedimensionale
loutere leegte niet bestond, dat die gevormd werd door werkelijke
dingen en alleen mogelijk was op basis van iets werkelijks. Dat in een
platte wereld leven een oppervlak betekende waarop zij zich bewogen; en
dat betekende weer het bestaan van een hele reeks fysische
verschijnselen die hen onbekend waren. Ook hier zat weer iets
ingewikkelds achter.
Zodoende verdween de hele opvatting van
een homogene, uitgebreide materie waaruit dingen afgescheiden werden
-
en werd de vraag, "hoe komt het dat wij in deze oneindig
ingewikkeldere, werkelijkere driedimensionale wereld de indruk krijgen
van eenvoud en eenvormigheid - onze tweedimensionale eenvoud?"
Omdat ze merkten dat het gemakkelijk was
- en in feite de juiste manier - om over dingen te denken
door te
veronderstellen dat ze opgebouwd waren uit iets eenvoudigs, waren ze
tot de conclusie gekomen dat deze uitbreiding van dit eenvoudigs, zich
buiten henzelf bevond. Ze hadden hun manieren van denken geprojecteerd
en aangenomen dat het Universum daaruit gevormd was.
Toen ze daarna hun gedachten op zichzelf
richtten, moesten ze wel toegeven dat achter hun bewust verwerkelijkte
zelf nog iets ingewikkelders zat. En toen ze dat idee probeerden te
bevestigen, merkten ze dat ze over driedimensionale dingen konden
denken. Toen ze dat een eerlijke kans gaven, ontdekten ze dat het
denken aan dingen en bewegingen in de driedimensionale ruimte
natuurlijker was dan hun oude denken over tweedimensionale dingen. In
zichzelf troffen zij een denkvermogen aan dat voor altijd en volledig
hun oude opvatting verving, namelijk zichzelf en hun geestelijke
vermogens proberen te verklaren door hun verband met hun omgeving, de
omgeving, dat wil zeggen waarin hun lichaam zich bewoog. Ze zagen in
dat ze voordien de betekenis van hun bestaan verkeerd begrepen hadden.
Ze waren niet op een of andere geheimzinnige manier ontstaan door de
onderlinge wisselwerking van organisme en omgeving, maar waren zelf de
actieve scheppers. Hun taak was het aftappen van de krachten van het
leven van binnenuit, zodat ze de problemen van het Universum dat zich
ver om hen heen uitstrekte het hoofd konden bieden. Van binnenuit,
vanuit het prachtige intellectuele- en gevoelsleven, haalden ze hun
begripsvermogen, haalden ze de principes waardoor hun wetenschap
gelijke pas liep met de problemen van de grotere wereld om hen heen, en
van binnenuit haalden ze ook de principes van eendracht, medegevoel en
persoonlijke bezigheden waardoor hun sociale leven intenser, krachtiger
werd.
Bij het denken over zichzelf waren er
twee manieren waarop de Unæërs te werk konden gaan. We
zullen die twee
manieren verduidelijken. Als we in onze wereld over water denken, de
substantie water, kunnen we zeggen dat het uit vloeistof bestaat,
uitbreiding, gewicht en een zekere viscositeit heeft. Of we kunnen
zeggen dat het uit twee andere substanties bestaat, Zuurstof en
Waterstof. In het eerste geval hebben we het over eigenschappen en die
zijn niet stoffelijk, terwijl we in het tweede geval bestanddelen
vinden die wel stoffelijk zijn en beiden helemaal niets met abstracties
te maken hebben.
Bij het denken over zichzelf konden de
Unæërs uitgaan van het bewustzijn, de wil en een heleboel
andere
eigenschappen. Of ze konden zich afvragen, wat is dat werkelijke iets
waaruit ik besta? Met behulp van die laatste manier kwamen ze tot de
volgende conclusie. Als ze nadachten over hun lichaam werd het hen
duidelijk dat die uitgebreide massa - wij zouden zeggen: een
vliesachtige uitbreiding -in zekere zin secundair en afgeleid
moest
zijn. Werkelijke bewegingen en dingen waren driedimensionaal. Vandaar
dat alles wat in hen werkelijk actief en doeltreffend was,
driedimensionaal moest zijn. Maar het was alleen in het allerkleinste,
in de activiteiten die te klein waren voor hun waarnemingsvermogen, dat
er sprake was van enige driedimensionale activiteit. Hoewel ze er niet
van hielden waren ze dus toch genoodzaakt te denken over datgene dat ze
niet zelf waren, als een wezentje in een tweedimensionaal uitgebreid
organisme.
Dat was de gedachtegang die tot de
Unæaanse mythologie leidde.
De werkelijke reden waarom het de
Unæërs
zoveel tijd kostte om het bestaan van de derde dimensie te aanvaarden,
was omdat dat een zo grote verandering betekende in hun gebruikelijke
manier van denken.
Nu nog een ander onderwerp. Het is
onmogelijk het emotionele, persoonlijke bestaan van een mens te
scheiden van de feitelijke verbanden waarin hij zich bevindt. Zijn
gevoelens en de andere mensen met wie hij in contact staat, zijn
karakter, enerzijds en het geheel van mogelijkheden van zijn manier van
doen anderzijds, kunnen niet van elkaar gescheiden en afzonderlijk
onderzocht worden.
Het staat dus vast dat het uitzicht op
een andere orde van fysische activiteit, de ontdekking dat het
Universum zoveel uitgestrekter is dan ze dachten, invloed moet hebben
gehad op het karakter, emoties en gevoelens van de Unæërs.
En dan nog iets, de suggestie van Lukas
dat er nog een andere manier van denken is dan ruimtelijk denken, een
manier die geen afstand doet van ruimtelijke voorstellingen in ruil
voor metafysische abstracties, maar gebruik maakt van die
voorstellingen om iets nog fundamentelers te tonen, die suggestie, die
enerzijds zoveel vrijheid laat voor de onbeperkte toepassing van
ruimtelijk denken en anderzijds een nieuwe horizon openlegt, verdient
nadere aandacht.
Maar voorgaande bladzijden zetten de geschiedenis van
Unæa
helaas voort tot de dag van vandaag en er zijn geen gegevens waarmee
het verslag uitgebreid kan worden.
* * *
Naar boven
|