Home


EEN VERSLAG

VAN DE

BEHANDELING, TOEGEPAST

OP EEN

HEER,

TIJDENS EEN TOESTAND VAN

EEN GEESTELIJKE STOORNIS;

MET HET DOEL

OM DE OORZAKEN EN AARD UITEEN TE ZETTEN

VAN

KRANKZINNIGHEID,

EN HET AANTONEN VAN HET ONOORDEELKUNDIG GEDRAG JEGENS VELE
ONGELUKKIGE SLACHTOFFERS VAN DIE RAMPSPOED

DOOR DE WELEDELGEBOREN HEER JOHN PERCEVAL.

Infandum regina jubes renovare dolorem
-quaeque Ipse miserrima vidi
Et quorum pars magna fui.-
Vergilius, Aeneïs, lib. II. 3.

Koningin, gij beveelt me dit onuitsprekelijke leed op te rakelen,
-en de grote ellende die ik zelf heb gezien
En waarvan ik een groot deel heb beleefd. -

Londen:

EFFINGHAM WILSON,

ROYAL EXCHANGE.

1840.

VOORWOORD.

They can be meek that have no other cause:
A wretched soul, bruited with adversity,
We bid be quiet, when we hear it cry.
But were we burdened with like weight of pain,
As much or more, we should ourselves complain.

SHAKESPEARE, De Klucht der Vergissingen

De wens van de schrijver van onderhavig werk is drievoudig: -Door te laten zien hoe ontoereikend en gebrekkig de middelen zijn, die door de wet worden verschaft om opgesloten krankzinnige patiënten te beschermen, en personen die wellicht onterecht zijn opgesloten te bevrijden-hoopt hij een hervorming van de wet te bewerkstelligen, zodat personen die per abuis of anderszins door psychiaters of door hun familieleden worden onderdrukt, spoedig bescherming zullen kunnen verkrijgen en van hun beschadigingen kunnen herstellen, door maatregelen volgens de gewone of geschreven wetten. Door het beschrijven van de brute en perverse behandeling waaraan hij zag hoe anderen werden onderworpen en zelf door verschillende psychiaters aan onderworpen werd-hoopt hij een hervorming te bewerkstelligen in het beleid van krankzinnigengestichten. Door het nader aanduiden en verduidelijken van zijn eigen lijden, klachten en problemen-hoopt hij de beklagenswaardige en liefhebbende familieleden van een krankzinnige te leren wat zijn behoeften zijn en hoe zij zich ten opzichte van hem moeten gedragen, zodat ze de fouten kunnen vermijden die helaas door schrijvers eigen familie zijn begaan. Zijn uitgave zal waarschijnlijk door drie soorten mensen worden veroordeeld. Op de eerste plaats door mensen die de verklaring van de schrijver in twijfel trekken; hen verwaardigd hij zich niet te antwoorden. Hij zou hen echter kunnen wijzen op andere mensen, die in een gelijksoortige ellende, schanddaden hebben ondergaan, die vergelijkbaar zijn met die hij beschrijft, maar die het toch verbijsterd en verontwaardigd tegen hen opnemen; bovendien kan hij wijzen op een heer met de naam Paternoster, die ongetwijfeld gezond van geest was, maar werd opgesloten in het gekkenhuis van Dr. Finch, nu van Dr. Philp, waar hij gedurende zes weken vernederingen moest ondergaan en getuige was van wreedheden, die even ernstig en nog ernstiger waren dan die in dit verslag zijn beschreven. De tweede categorie wordt gevormd door mensen, die twijfelaars zijn en wel kunnen geloven dat wat de schrijver vertelt waar is, maar niet toestaan dat het enige indruk op hen maakt; zij zullen wel geloof hechten aan zijn verslag, maar weigeren om het, in heel zijn afgrijselijke werkelijkheid, van invloed te laten zijn op hun verbeelding. De derde soort zijn mensen die de feiten die op deze bladzijden zijn vermeld wel aanvaarden en het belang ervan inzien, maar toch zullen denken dat ze niet algemeen geldend zijn en dat het in ieder geval niet de juiste manier is om het verhaal te halen.
Daarop antwoordt hij dat Dr. Fox, en de Hr. C. Newington, allebei de hemel in zijn geprezen, als twee van de meest humane, knappe en meest beminnelijke psychiaters ter wereld; en dat over hun gestichten en hun systemen is de loftrompet gestoken, als een voorbeeld van de meest volmaakte behandeling van psychiatrische patiënten in Engeland. De schrijver kan het niet laten om uit te roepen-Exoptimis discite pessimos. Daarnaast heeft hij sinds zijn opsluiting met verschillende personen een briefwisseling gevoerd, heeft daarnaast berichten uit verschillenden bronnen in de kranten onder ogen gehad, en kennis genomen van een verslag van een onderzoek door een commissie van het Lagerhuis. Daardoor is hij er volstrekt van overtuigd dat hij op grond van de kennis, die hij had gekregen door ervaring en de geschiedenis van de menselijke natuur, terecht (hoewel hij die rechtvaardiging zelf niet nodig heeft) tot de conclusie is gekomen, dat deze gruwelijkheden algemeen verbreid moeten zijn.
Het is een macht die een ongecontroleerde heerschappij uitoefent over personen die zwak en arm zijn, en geen recht van beroep hebben, of die alleen na lange tijd en onduidelijke tussenpozen, een beroep op autoriteiten kunnen doen en tot die tijd onderworpen zijn aan diezelfde heerzuchtige macht. Het is een macht die heerschappij uitoefent over individuen die, als zij voor het gerecht verschijnen, merken dat hun rechters bevooroordeeld zijn tegenover hen, en dat hun verklaring in twijfel wordt getrokken, en dat ook nog door de verklaring van de heerszuchtige persoon zelf, tegen wie zij protesteren-een macht die huist in de gedaante van kwaadwillende omhooggevallen avonturiers-een macht die belang heeft in het winst maken op haar kerkers, en die als uitgangspunt heeft dat een slechte behandeling nodig is,-een macht waarvan de daden uit het zicht en gehoor worden gehouden, en die de uitvoering van haar wettelijke macht-het toezicht houden op de gedelegeerden voor de psychiatrie-overlaat aan de rechters. Maar er diende zich een probleem aan. Hoe zou iemand, die toegaf dat hijzelf krankzinnig was geweest en ongetwijfeld in zekere zin zelfs was gewantrouwd door de mensen die hem het beste kenden, geloofd kunnen worden door ministers, autoriteiten en vreemden, van wie het eigen gezonde verstand aanvechtbaar was en wier oren net zo bevooroordeeld waren als die van de hele wereld-door de uiterst onjuiste maar algemeen aanvaarde veronderstelling, dat krankzinnigheid een onpeilbaar mysterie is-een onderwerp dat te gevoelig ligt om te behandelen en dat niemand, behalve psychiaters weten hoe ze daarmee om moeten gaan; de veronderstelling dat er aan de woorden van een krankzinnige geen geloof moet worden gehecht; DAT EEN KRANKZINNIGE ALLEEN KLAAGT OVER EEN BEHANDELING DIE-HOEWEL WREED-TOCH NOODZAKELIJK WAS! Hoe moest hij de oren en ogen openen van de mensen die juist door zijn tegenstanders waren vergiftigd en verblind? Bij iedereen zou hij om gehoor hebben moeten bedelen-waar hij te trots voor was; nee, dat was vrijwel onmogelijk te krijgen. In alle andere gevallen van onderdrukking wordt gehoord worden tenminste gewoon toegestaan. Hij moest zijn zaak eerst bewijzen voordat hij werd gehoord. Iedereen moest hij zijn lange en pijnlijke geschiedenis vertellen-met iedereen moest hij het steeds weer over hetzelfde hebben-moest hij ingaan op dezelfde ongeloofwaardige en ingewikkelde verklaringen-en moest hij in de openbaarheid treden, waar, hoewel misschien wel het geweten werd overtuigd, de wil onveranderd bleef, omdat het oog van de maatschappij niet op de hoorder rustte.
Daarom besloot de schrijver een verslag te publiceren over wat hij had ondergaan en gezien-en omdat hij vertrouwen had in die publicatie, richtte hij zich naderhand tot de ministerpresident, van wie hij een "vriendelijk  antwoord" kreeg-en tot de president van de rechtbank, van wie hij geen antwoord kreeg; zijn boek werd ook doorgestuurd naar een andere rechter:-hij stuurde het naar twee geestelijken-er werd geen aandacht aan hem besteed. Hij richtte een petitie * tot beide parlementen-zijn petitie werd niet opgemerkt, zelfs niet gedrukt. Hij wendde zich tot verwanten en vrienden, leden van de beide wetgevende instanties-ze zaten vol goede wensen en vol verplichtingen. Zijn geest komt in opstand bij het idee om zich te richten tot de toezichthouders op de psychiatrie: twee van hen hebben hem groot onrecht aangedaan-hij kent ook anderen die hebben geleden onder hun manier van plichtsverzuim-hij weet dat zij zeer goed op de hoogte zijn van de ergste gruwelen van het huidige systeem, en met de wetenschap dat zich onder hen leden van het Lagerhuis bevinden, verafschuwt hij hen als on-Engels-en als misdadiger dan de psychiaters-omdat ze machtiger, beter op de hoogte en vrijzinniger zijn dan zij en toch bereid zijn om stilzwijgende toeschouwers te blijven van een systeem van de meest flagrante roof, verraad, wreedheid, onderdrukking en letterlijke-moord. Die mensen die hem naar de toezichthouders op de psychiatrie sturen, moeten eerst maar eens naar de paus gaan om de godsdienst van de kerk van Rome te hervormen.

* Earl Stanhope en Mr. B. Hawes hadden de morele moed om zijn petities aan te bieden.

Als zij nu ooit nog iets zullen doen, zal op een of andere manier het oog van het publiek op hen rusten. Het is zo dat, sinds het onderhavige werk in handen van de uitgevers is gegeven, de edelachtbare markies, die momenteel aan het hoofd staat van het ministerie van binnenlandse zaken, de voorstellen van de schrijver heeft ontvangen en daar even hoffelijk als welwillend aandacht aan heeft besteed. Maar omdat de schrijver het nauwelijks heeft aangedurfd om zich tot hem te richten, omdat zijn eerdere publicatie bij hem geen vertrouwen had gewekt, gaat hij er vanuit dat hij geen belang zal stellen in het aanvullende bewijsstuk van het onderhavige geschrift over dat minder zwaarwegende gebied, en geeft hij toe dat hij niet tevreden is als er zelfs ook maar een ogenschijnlijke laksheid bestaat over een dergelijk onderwerp-en als hij enig wantrouwen koestert, hoopt hij dat een dergelijk wantrouwen begrijpelijk is voor iemand die zo verraderlijk is bejegend door mensen die hem tegelijkertijd rekenden onder een groep, die zij lasterlijk als ziekelijk verdacht beschouwen-en dat hij gerechtvaardigd zou mogen worden door de woorden van de psalmdichter-

"Vertrouw niet op edelen, of op een mensenkind."
PSALM 146:3.

Daarom schijnt de schrijver opnieuw de aandacht van het publiek te vragen-zoals hij dat had bedacht en besloten. Zijn vorige werk publiceerde hij niet onder zijn eigen naam-maar niet met opzet. Maar omdat hij anderen aanvalt en ontmaskert, wil hij dat niet als een sluipmoordenaar doen, maar oog in oog; omdat hij het echter helemaal alleen heeft geschreven-tegen de protesten in van alle mensen die hem het meest na staan en hem het meest dierbaar zijn-zijn familieleden en vrienden-is hij op zijn eigen mening afgegaan, uit angst dat hij misschien misleid zou worden-en in het besef dat zijn verstand, zo kort tevoren nog helemaal in de war was-en dat zijn mening daarom terecht zou worden gewantrouwd. Later heeft hij dat werk achtergehouden, met de bedoeling om het opnieuw te publiceren of er verder mee te gaan. Maar daarover aarzelde hij, vanwege zijn geliefde en liefhebbende moeder. Hij had zich namelijk genoodzaakt gevoeld om tegen haar zeer betreurenswaardige gedrag zo bitter stelling te nemen. Die aarzeling is weggenomen door het gedrag van de uitgever van een Edinburgs tijdschrift-die de grenzen van wellevendheid heeft geschonden, die hij verschuldigd was aan een schrijver die de wens had om een zeker incognito te bewaren en die zijn naam onthulde, toen hij zijn publicatie recenseerde. Daarom verschijnt dit tweede deel wel met de naam van de schrijver. Aanvankelijk dacht hij dat het verbergen daarvan wellicht op een enigszins onterechte fijngevoeligheid wees. Maar hij begrijpt nu dat zijn naam en zijn levensomstandigheden nu zo algemeen bekend zijn, dat het inmiddels van zwakheid zou getuigen en oneervol zou zijn om zijn hand nog langer af te houden van een werk dat bedoeld is om zovele duizenden ellendige schepsels tot voordeel te strekken, en om rekening te houden met zijn familie en de familieleden die hij aanvecht, Het zou dus geen zin hebben om nog geheimzinnig te doen.
De schrijver wil niets verbloemen, en hoewel hij zich erg schaamt over zijn rampspoed van de afgelopen tijd, beschouwt hij dit werk, zelfs ondanks de pijnlijke onthullingen die hij moet doen, als een waardevolle en eervolle onderneming. Als het hem niet lukt-

"Magnis tamen excidit ausis."

Niemand kan denken dat hij aan dit onderwerp voor zichzelf is begonnen-of voor zijn eigen vermaak of plezier. Hij heeft hellevuren getart en is afgedaald in het Gehenna, waar hij uitgeklommen is, nadat hij daar drie jaar lang levend in was begraven. Hij schrijft onder alle mogelijke ongunstige omstandigheden, behalve een, namelijk armoede. Het onderwerp is deprimerend-het schrijven is pijnlijk en moeizaam voor hem, en anders zorgt de aard van het werk daar wel voor. Zijn oudste vrienden en naaste familieleden zijn boos over zijn bedoeling-hij weet zeker dat hij daarbij gevaar loopt-en hij maakt zich er zorgen over of dat risico misschien wel terecht is. Ze verwijten hem de gevolgen voor zijn vooruitzichten voor de toekomst en die van zijn kinderen-van zijn familie en zijn neven en nichten-en zijn vanzelfsprekende genegenheid als vader, als zoon, en als broer, wordt ter discussie gesteld; maar hij offert die genegenheid en andere gevoelens op aan een plichtsbesef, omdat hij in God gelooft-ontzag voor Hem heeft en op Zijn macht vertrouwt.
Hij wordt misschien beschuldigd dat hij met een smakeloze precisie de details heeft beschreven van de beledigingen en de ontberingen die hij heeft ondergaan. Hij antwoordt daarop dat dit werk niet bedoeld is om dames te vermaken, maar voor mannen; als een agenda voor filosofen, als er al een verborgen agenda is, en voor wetenschappers. De maatschappij heeft laten zien dat zijzelf niet in staat is om aan de behoeften van de krankzinnigen te voldoen of in te voorzien, want anders zou hij niet in zulke minutieuze details zijn getreden. Hij wordt als het ware gedwongen "auribus et oculis subjicere fidelibus," om het wrede gedrag, het onfatsoen en de grove taal waaraan hij was blootgesteld, voor het oog te schetsen en voor het oor te uiten. Door de "onschuld" en de "onnozelheid" van de maatschappij kan het namelijk niet op een andere manier worden gedaan. En zelfs nu zal er nauwelijks geloof aan worden gehecht. Maar genoeg over dat onderwerp. "Iemand, wiens ogen zijn geopend, heeft gesproken-wie oren heeft om te horen, hij hore."
Wat betreft zijn familie, en in het bijzonder zijn moeder en zijn oudste broer, vraagt de schrijver toestemming om een paar woorden te zeggen ter verdediging van zichzelf-en van hen. Hij is van kinds af aan opgevoed met de stelregel dat hij de voorkeur moest geven aan zijn plicht om het zichzelf of anderen naar de zin te maken-om de waarheid te vertellen en de Duivel te beschamen. Op school werd hem geleerd om de toewijding te bewonderen en na te streven van de Decii-van Quintus Curtius-van Mutius Scaevola-en van Brutus, de vader. Daarna kwam hij in een beroep terecht, waarin hij dacht dat het zijn plicht was om zijn leven te geven, wanneer ook hij geroepen zou worden om het op te offeren; en vervolgens wijdde hij zijn aandacht aan het bestuderen van een religie die haar volgelingen leert dat zij door veel te lijden het koninkrijk der hemelen zullen beërven. De stichter daarvan had het volgende gezegd-"tenzij gij om mijnswil uw vader en moeder haat, kunt gij mijn leerlingen niet zijn." (Luc. 14:26) De consequente manier van denken die de schrijver zich daardoor eigen heeft gemaakt, heeft misschien zijn gevoelens verhard, omdat hij heeft gemerkt dat het klopt dat naastenliefde, hoe dan ook, thuis begint. Want hoe kan hij anderen met mededogen bejegenen, die geen mededogen ten opzichte van hem tonen? Maar hoewel zijn meningen over de goddienst van zijn landgenoten aan het wankelen zijn gebracht, hoort hij in de godsdienst nog steeds de stem van gezond verstand en redelijkheid, die iemand leert om de voorkeur te geven aan zijn plicht boven het applaus van anderen- en om zijn Schepper te dienen boven het geschapene. Toen hij nog was opgesloten, was de schrijver anders dan hij nu is. In het gesticht van Mr. C. Newington was hij nog beïnvloed door vurige religieuze denkbeelden, evenals door een religieus uitgangpunt, en omdat hij daardoor werd beïnvloed, wilde hij dat zijn familie voor het gerecht werd veroordeeld, niet alleen om een voorbeeld te stellen, maar zodat zij hun opvattingen zouden veranderen en om hen in staat te stellen om hun zonden voor God toe te geven en op te biechten zodat zij hun ziel zouden kunnen redden, voordat ze zouden sterven. Maar

Vele jaren probeerde het het huiverende lijf te dragen,
En de gekwetste ziel van iemand die nooit sterk was,
Vele jaren van geweld, laster en kwaad;
Toegedichte waanzin, opgesloten eenzaamheid,
En geestes' kanker in haar woeste luim.
Wanneer de hunkering naar welwillende en oprechte manieren
Het hart verschroeid, en het gruwelijke traliewerk
Dat de zonnestralen verstoort met zijn afschuwelijke schaduw,
Zich door de bonzende oogbollen naar het brein toewerkt
Met een snerpend gevoel van zwaarte en pijn;-  

Hij moet daar ook de volgende twee regels aan toevoegen, die zo volstrekt juist zijn:

En smakeloos voedsel, dat ik eenzaam heb gegeten,
Tot de bitterheid der afzondering was verdwenen. (Uit: De Weeklacht van Tasso door Lord Byron) 

Drie jaar opsluiting onder waanzinnige artsen is voldoende om elk gevoel te vernietigen, de invloed te verlammen van alle, ZELFS VAN DE ZINTUIGLIJKE BEGINSELEN VAN DE WIL-en de werkzaamheid van elk geloof te vernietigen. Toch bleef er, toen hij zijn eerste boek schreef, een sprankje gloed over van diezelfde hartstochtelijke moed, die echter verdween voor het werk tot een einde was gebracht. Hij geeft nu toe dat het gevoel is verdwenen; en hoewel hij niet zonder geestdrift is of zonder religieuze hartstocht, komen die toch voort uit andere principes. De bewijzen voor een eeuwig rijk-de hoop op beloningen in de toekomst-de angst voor toekomstige straffen, drijft deze levende ziel niet langer-de schrijver luistert en gehoorzaamt, maar alsof hij geen gevoel heeft, en hij stemt in met een reeks bewijzen, die hij niet zomaar vertrouwt. Vroeger wilde hij handelen in overeenstemming met zijn geloof; nu handelt hij koel, en zonder hartstocht, omdat hij de consequentie van zijn ideeën beseft, maar hij verfoeit dat en heeft er een hekel aan dat zijn luiheid daardoor wordt verstoord.
De vergissing van zijn familie was wat, voor de wereld in het algemeen, heel gewoon is in dit soort gevallen, en wat de consequentie is van de waanzin of zondigheid van de wereld. Hoewel iedereen doet alsof hij krankzinnigheid en waanzin een mysterie vindt-terwijl zij volstrekt niet weten wat dat betekent-omdat zij het zijn die echt weten wat de juiste behandelingsmethode is-heeft de schrijver alleen maar met mensen over het onderwerp gesproken, die allemaal hetzelfde vooroordeel hadden. Je zou dus denken dat zij het allemaal wisten-en dat de schrijver de enige domme vragensteller was. Het laatste dat bij hen opkomt, is om te twijfelen, de schrijver vragen te stellen en profijt te trekken uit zijn ervaring. Gewoontegetrouw is de schrijver geneigd te spreken. Het is prachtig dat het zo zou zijn-maar in werkelijkheid is dit de normale gang van zaken bij het functioneren van het menselijke brein. Het is zinnig om na te denken over en onderzoek te doen naar de oorzaak van de gebruikelijke arrogantie van het mensdom om zo te veroordelen. Een aanwijzing daarvoor wordt op de volgende bladzijden gegeven. Het is een onderdeel van hun gebruikelijke ongodsdienstigheid, en van gebrek aan eerbied en respect in hun karakter, als zij echt iets willen begrijpen.
De familie van de schrijver handelde aanmatigend in een zaak waarvan zij duidelijk niet op de hoogte was, en waarvan de artsen zelf beweren dat zij daar alleen maar in de praktijk iets vanaf weten. Als de familie meer dan anderen iets te verwijten viel, was dat omdat hun middelen hen in staat stelden om het anders te doen-omdat zij, met hun vromere en religieuzere gesprekken, gehoorzaamd zouden kunnen hebben aan gevoelens en gewoonten, die in hen sterker leefden-en omdat zij zich later verzetten tegen de bewijzen en de argumenten die op zoveel manieren en zo vaak, in de brieven en bezwaarschriften van hun familielid, werden aangedragen. Hierbij heeft de schrijver soms het vermoeden, dat zij wellicht verwrongen waren door persoonlijke gevoelens en gekwetst en terechtgewezen waren door een familielid, dat zij als krankzinnig beschouwden. De schrijver zou misschien alles kunnen vergeven wat hem is overkomen tijdens zijn eerste negen maanden durende opsluiting in het gesticht van Dr. Fox.; hij kan er niet op hopen dat hij het zich kan permitteren om de tegenwerking te vergeten die zijn protesten ontmoetten, na het begin van zijn herstel. Het is niet of hij dat wil -hij vind dat hij dat niet doet en dat niet langer kan doen, zoals hij dat gewoonlijk deed, gezien de familiebanden of het ouderlijke gezag. Hij heeft vaak gedacht dat hij verheugd zou zijn geweest, als deze rampspoed, net als de pest bij de Atheners zoals door Thycydides wordt vermeld, was gevolgd door een geheel vergeten van alles wat hem zo dierbaar was geweest-met het verliezen van de herinnering aan hen, die hem zoveel leed hadden berokkend.
De vroomheid en eenvoud van leven van zijn familie, is in zijn ogen hun excuus; zij konden niets bedenken dat zó schandelijk was als de nalatigheid en behandeling van de psychiater, of dat het zó absurd zou zijn. Hoeveel mensen zullen dat zelfs nu geloven?-Toen zijn moeder echter besefte wat voor behandeling hij in het gesticht van Dr. Fox had ondergaan, terwijl zij dacht dat ze wel gebruik móest maken van de psychiaters, voelde ze dat zij haar in hun macht hadden en was ze bang om tegenover hem haar gevoelens net zo hartelijk te uiten als ze anders zou hebben gedaan, of hem deelgenoot te maken van de opgewekte stemming die haar karakter haar ingaf-uit angst dat zij hem bloot zou stellen aan hun wraakzucht. Zij bekende hem dat pas na zijn vrijlating. Zij wist niet hoe goed hij zichzelf kon verdedigen, en er zelf voor kon zorgen dat de artsen hem respecteerden.
Hij kan niet zeggen in hoeverre economische motieven haar ervan weerhouden zouden kunnen hebben om met zijn wensen in te stemmen, toen hij een privé-verblijf wilde hebben-of in haar aanvankelijke keuze voor een krankzinnigengesticht. En hoewel hij niet kan aanvaarden dat een krankzinnigengesticht ooit de plek kan zijn om een familielid in te laten opsluiten, terwijl de familie over de middelen beschikt om voor een verblijfplaats en bewakers in een privé-kliniek te zorgen-als zijzelf nauwgezet en zorgvuldig over hem willen waken; -en hoewel hij de oprechtheid wantrouwt van de opvatting van Engelse en Franse artsen, dat het isoleren van familie en vrienden en vroegere contacten het allerbelangrijkste voor hun genezing is (hij wantrouwt dat omdat alleen de psychiaters dat zeggen-en hij is er zeker van dat dat geen algemeen aanvaarde stelling is)-maar hij spreekt uit ervaring; en hoewel hij nu met zijn ervaring een patiënt juist zou kunnen behandelen-was zijn familie toch overrompeld-niet goed ingelicht en, wat het geval is met het merendeel van de wereld, door angst van het verstand beroofd. Hij durft hen daarom niet zomaar kwalijk te nemen dat zij hem aanvankelijk in een krankzinnigengesticht hebben laten opnemen-hij betreurt alleen hun keuze en maakt er beslist bezwaar tegen dat zijn onderkomen zover van hen vandaan was, en dat ze hem niet vaker zijn komen opzoeken, zodat ze zich beter op de hoogte hadden kunnen stellen van de aard van zijn aandoening.
De behandeling in dergelijke oorden is zo bedrieglijk en de bedienden en artsen passen hun gedrag zo onprincipieel aan aan de aard en mate van het herstel van de patiënten, dat hij daar niet gunstig over kan spreken. Toch denkt hij dat hij zou kunnen zeggen, dat als hij eerst bij Mr. C. Newington was opgenomen, volgens hemzelf binnen drie tot zes maanden was hersteld; maar hij betwijfelt of hij dan zijn vrijheid eerder had teruggekregen; want die meneer houdt er nogal verdachte gewetensbezwaren en een overtrokken gevoeligheid op na, wat betreft een te abrupte terugkeer van zijn patiënten naar de maatschappij. De schrijver hoopt echter dat hij zich niet vergist en anderen niet zal misleiden, als hij zegt dat zijn menselijke instelling en een angstvallig verlangen om te voorkomen dat zijn bedienden op een grove manier misbruik maken van hun macht Mr. Newington tot eer strekken; wat echter gepaard gaat met een nogal onjuiste voorstelling van zaken. Zijn gedrag ten opzichte van de schrijver was onbillijk-bij tijden onfatsoenlijk en moedwillig uitdagend en uiteindelijk uiterst grof-maar daarbij moet niet worden vergeten dat hij zich tegen de dokter verzette met veel van zijn favoriete en onfeilbare dogma's, en hem eigenlijk de baas was, in plaats van dat hij hem gehoorzaamde; hij bedreigde hem en viel hem op zijn eigen terrein lastig.
Het bedrag dat werd betaald om hem in de boeien te laten slaan, geslagen, onderdrukt, beledigd en verzorgd te worden bij Dr. Fox, was driehonderd guineas. De schrijver weet niet veel van geldzaken, maar hij denkt dat hij misschien even goedkoop en veel beter in een privé-gezin of verblijf verzorgd had kunnen worden, het honorarium van de artsen incluis. In feite weet hij dat het zo is. Als heren namelijk het brein van ziekgeworden heren niet kunnen genezen, kunnen dokters dat ook niet; zij hebben niet het recht om ook maar iets meer te vragen dan hun honorarium als artsen, en de schrijver zal hen nooit toestaan dat zij zich met hem of het zijne bemoeien, buiten het voelen van de pols of het kijken naar zijn tong. Hij bedoeld echter niet te zeggen, dat misschien niet een van hen door God is gezegend, of dat hij hun recht op vertrouwdheid, vriendschap en welverdiend vertrouwen wil betwisten. Maar zijn familie kende niet wat hij kende-namelijk de last die door de psychiaters wordt opgelegd.
Hij geeft toe dat driehonderd guineas in zijn ogen een gering bedrag is voor een rijke familie om voor toezicht op een krankzinnig familielid te zorgen, hoewel dat een vorstelijke bijdrage is voor zijn onderhoud; en het bewijst misschien het tekortschieten van zijn familieleden om erover na te denken-maar niet een gebrek aan vrijgevigheid van zijn moeder-daar kan hij haar niet van beschuldigen. Driehonderd pond zouden in zijn gebruikelijke omstandigheden nauwelijks genoeg zijn geweest om hem te onderhouden, met FATSOENLIJKE bewakers voor hem, en hij denkt dat het van wezenlijk belang is dat de omstandigheden van een krankzinnige die aan waanvoorstellingen lijdt, zo geregeld zouden moet worden dat ze goed mogelijk lijken op wat ze vóór die tijd waren-niet meer en niet minder-want anders zouden ze aanleiding kunnen geven tot onjuiste ideeën. Tweehonderd guineas is vast niet een te grote vergoeding voor een arts of een geestelijke, die het toezicht op zich neemt op een wilde psychiatrische patiënt, en die trouw zijn belangrijke en vaak onaangename en ondankbare taak vervult. De aanblik van een, hoe dan ook, geestelijke puinhoop en totale verloedering van een menselijk wezen, laat staan bij iemand van een gerespecteerde familie-en dan ook nog een jongeman, en iemand die begiftigd was met alle mogelijke talenten en die daar het genot van had gehad en ze er gebruik van had gemaakt-moet heel moeilijk zijn voor de gevoelens van een menselijk iemand, afgezien van de angst waaronder hij heeft te lijden, als hij oprecht handelt, en van de verantwoordelijkheid, die hij vaak moet dragen. Om dezelfde reden denkt de schrijver dat het loon, dat door de psychiaters aan hun bewakers wordt gegeven, op geen enkele manier in verhouding staat met het doel waar zij voor zijn ingehuurd, en dat het evenmin een zowel eerlijk als een fatsoenlijk toezicht kan garanderen. Want een oprecht iemand zal NIETS OP ZICH NEMEN, gezien zijn plichten, waar hij niet eerlijk voor wordt betaald. *

* De vorst en aristocratie van dit land beseffen niet hoe zij de vrede en het welzijn van de staat ondermijnen door hun Nieuwe Armen Wet, die zich bemoeit met de oprechtheid en onafhankelijkheid van de Engelse arbeiders. De schrijver kan het niet nalaten om die wet aan te halen. Hij heeft reden om de werkende klasse dankbaar te zijn-hoewel aan aantal van hen zichzelf ervoor leenden om instrumenten van hun bazen te zijn en zich net als hun bazen nogal gewetenloos tegenover hem gedroegen, waarbij zij ook nog misbruik maakten van zijn toestand om hem te verwaarlozen en te beledigen; -en de uitvoering van die wet betreurt hij, en ziet dat bijna als een herhaling van zijn eigen ellende. Het systeem van de Armen Wet Commissarissen is een systeem van dubbelhartigheid, bespotting en onderdrukking, net als dat van de psychiaters. Hetzelfde wereldje van goede bedoelingen; de zogenaamde handhaving van wrede regelingen onder het mom van goede bedoelingen-regels die hardvochtig zijn voor lichaam, geest en gevoelens; die ouder van kind scheiden-echtgenoot van echtgenote-man van vrouw, bij dag en nacht; datzelfde afschuiven van verantwoordelijkheid, van de een naar de ander-dezelfde geheimhouding-dezelfde willekeur voor rechtvaardigheid en duidelijkheid om eerlijk te worden behandeld in beroepszaken-eenzelfde nauwkeurigheid bij het dwingen van elke geestelijke en lichamelijke toestand om aan dezelfde wetten te gehoorzamen en te buigen voor hetzelfde dieet, zonder rekening te houden met de verschillen die de natuur tussen individuen maakt; dezelfde ontkenning van de geest van verkwikking en verbetering die wordt ontleend aan het ontmoeten van iemands medeschepsels bij het openbaar uitoefenen van de eredienst. Dezelfde blootstelling aan brute opsluiting en straf naar goeddunken van de armenhuisbeheerder-als de gevangene wordt getergd tot enig heftig taalgebruik of gedrag-hoe ernstig de uitlokking ook is. Zowel het ene als het andere systeem is uitgebroed door de duivel-het brein achter Sodom-de geest van kwaad en wreedheid-de ongelovige geest van de huidige "vrijzinnigheid." De schrijver is er zeker van dat een of andere psychiater, of beschermheer of intieme bondgenoot van de psychiaters, de Nieuwe Armen Wet en het systeem daarvan heeft bedacht en bekokstoofd.

Bovendien is de schrijver van mening dat 500, of laten we zeggen 250 pond, niet teveel zou moeten zijn voor een familie die zich zou kunnen veroorloven om dat te besteden aan de zorg voor een ongelukkig familielid, zolang er een vooruitzicht op herstel bestaat; hij vindt driehonderd guineas volstrekt voldoende voor het onderhouden van iemand met zijn gewoonten, als de hoop op zijn genezing was opgegeven. Maar zoals hij al eerder heeft gezegd, kan iemand die zijn moeder kent, zich niet voorstellen dat oneigenlijke bezuinigingsmotieven haar mening hebben beïnvloed-integendeel, zij zou hem niets hebben geweigerd wat hem had kunnen vermaken of aan zijn genezing had kunnen bijdragen; zij bood hem leraren aan-ze verschafte hem middelen om met rijtuigen te kunnen oefenen. Waar ze echt voor terugdeinsde, was de moeite om na te denken en een onafhankelijk oordeel te vormen. Zij misgunt hem geen enkele uitgave-maar ze zag niet dat er oneerlijk gebruik werd gemaakt van wat ze uitgaf; en dat, omdat ze mensen vertrouwde, die dat vertrouwen niet waard waren. Ze zwichtte vrijwel onvoorwaardelijk voor de dogma's van de psychiaters-een principedat de schrijver zich op geen enkele manier kan voorstellen: maar zij deed dat echter niet helemaal-gelukkig deed ze dat niet helemaal. Haar eigen verstandigheid zorgde ervoor dat zij hem aan Dr. Fox toevertrouwde, die hem in de tuin in Brisslington aan het werk zette-en haar eigen verstandigheid gaf haar genoeg kracht om de herhaaldelijke verzoeken af te wijzen, die door de artsen aan haar werden gericht om hem geen pen, inkt en papier toe te staan. Aan deze twee toegeeflijkheden dankt hij in grote mate zijn herstel en vrijlating. Hij denkt inderdaad dat hij, zonder het gebruik van pen, inkt en papier, nooit zijn gedachten opnieuw had kunnen ordenen en onder controle had kunnen krijgen-en dat hij, als hij was genezen, weer gek geworden zou zijn-en waarschijnlijk zou hij dan een dwaas geworden zijn. Aan het feit dat zijn moeder in deze twee gevallen haar eigen mening heeft gegeven, dankt hij in grote mate zijn herstel; maar hij wist niets van haar inmenging wat dat betreft, tot na zijn ontslag van zijn opsluiting.
Wat betreft zijn oudste broer, door wie hij zich meer gekwetst voelde-omdat hij een man is-(bij een vrouw, die nooit verraad pleegt uit behoefte aan fijngevoeligheid en genegenheid, of uit angst, is bijna elk onjuist oordeel vergeeflijk) denkt de schrijver dat hij zo kinderachtig was geworden door de leerstellingen van Christendom, waarin jonge mensen vanaf hun kindertijd worden ingezwachteld, of liever, door de eenzijdige visie van die leerstellingen, die zij zich eigen maken. De eerbied waaraan dacht dat hij was gehouden, en die in de familie van de schrijver, gewoonlijk en om vele redenen, zijn moeder wordt betoond, overdekte de gevoelens van medelijden en hartstochtelijke toewijding van de ene broer voor een andere geestelijk gestoorde broer. Hij vergat dat het gebod Eer uw vader en uw moeder tweeledig is-zoals alle wijsheid tweeledig is. Maar dat was niet alles. De landgenoten van de schrijver weten niet hoe vreselijk onrechtvaardig en wreed de wet is-of liever niet de wet, want dat kan geen wet zijn-de praktijk en het gebruikelijke handelen onder de wet, is echter dat personen, niet alleen de familieleden, maar personen die misschien nog dierbaarder voor de krankzinnige zijn dan familieleden, geen deel kunnen hebben aan zeggenschap over en zorg voor hem. Als bewijs daarvan: Lord de Blaquière en zijn broer Generaal de Blaquière, is jarenlang verhinderd om enige toegang tot hun zuster, Lady Kirkwall, te krijgen-door de mensen aan wie de zorg voor haar was toevertrouwd. Al had zijn oudste broer hem van dienst willen zijn-hij had geen macht. Als hij er moeite voor had gedaan, maar zijn moeder had geweigerd om zich voor hem in te zetten, had hij geen middelen gehad om door te gaan-met de bedoeling om ervoor te zorgen dat er aan zijn recht aandacht werd geschonken, door te dreigen de familie te ontmaskeren, of het voor hen onaangenaam te maken-en dat allemaal op goed geluk. Want zijn broer deed, zoals zijn moeder, niets aan zijn behoefte om te oordelen-uit gebrek echter aan een grondige overtuiging van de juistheid en het belang van zijn eigen oordeel. Hij wilde eerst de schrijver naar de stad brengen, terwijl hij het niet vervelend vond om hem in Brisslington achter te laten. Later vroeg de schrijver hem of hij ervoor wilde zorgen dat hij bij hem in de buurt kwam wonen, maar dat werd geweigerd-hij dacht namelijk dat hij voor zijn moeder moest zwichten. Toch deed hij geen navraag en koesterde hij geen belangstelling voor de aard en behandeling van de aandoening-wat volgens de schrijver een religieus, grootmoedig en zelfs filosofisch iemand zou hebben moeten doen.-Dat verbaast de schrijver, omdat de bestudering van een mysterie zoals dat van de krankzinnigheid-voor hem altijd een van de meest grootse en verschrikkelijke-meest belangrijke en meest leerzame onderneming leek. Ook kwam zijn broer hem niet zo vaak opzoeken als hij had behoren te doen. Maar daarin was hij voorgelogen, omdat het in strijd was met het doktersvak: (er bestaat geen kunst, handel of bezigheid, dat die titel zo terecht verdient, als de bezigheid om mensen gek te maken en te houden-of hen terug te plaatsen in de maatschappij-de dwazen). En dat niet alleen, want gedurende de tijd dat hij in Brisslington verbleef, was zijn broer bezig met het bestrijden van de principes van de Whig-regering, en het hoofd te bieden aan de overrompelende stroom van de volksopvatting ten gunste van hervorming, die, hoewel terecht, zonder enige tegenstand, misschien alle grenzen te buiten was gegaan. Er was ook nog een andere reden, die ervoor zorgde dat het bijzonder moeilijk was om zich met zijn oudste broer te bemoeien. Hij had zich aangesloten bij de merkwaardige opvattingen van de kerk van de heer Irving-die waren gebaseerd op de zogenaamde wonderbaarlijke openbaringen in Row-waaraan ongetwijfeld de ziekte van de schrijver moest worden toegeschreven. Met name daarom zou tegen zijn bemoeienis vast bezwaar worden gemaakt. Maar temidden van veel wat moet worden betreurd en veel wat verweten moet worden-maakt de schrijver voornamelijk bezwaar tegen het principe van een moeder of een broer, die een zoon of broer laten vallen, iemand in wiens aderen ook niet alleen edel maar koninklijk bloed vloeit; iemand met een verfijnde geest en van een ras van de hoogste ouderdom-ook iemand die eerder geen schande over zijn familie had gebracht-hij maakt bezwaar tegen het principe om wie dan ook uit te leveren, en zeker iemand zoals hij was, om geslagen, geketend, en bruut behandeld te worden, naar de grillen van een omhooggevallen psychiater en zijn minderwaardige knechten; hij kan dat niet vergeten en niet verdragen. Als het nodig zou zijn, is hij nog steeds een waanzinnige en haat hij gezond verstand; maar hij gruwt van die theorie en veracht de breinen die hun gevoel zo kunnen verlagen, dat ze denken dat er enige juistheid schuilt in een dergelijke dwang.
De revolutionaire en ongelovige vrijzinnige principes van tegenwoordig drijven de spot met een hoge afkomst en geven schaamteloos af op een eeuwenlange afstamming, als ware het slechts toevallig-een kwestie van toeval, waardoor mensen zonder onderscheid daarmee worden begiftigd. Laat een krankzinnige hen leren-want de schrijver heeft, toen hij krankzinnig was, geleerd om dat aan te voelen-dat er niet zoiets bestaat als toeval-niet zoiets als kans. Deze begrippen zijn begrippen die een teken dwaasheid zijn of duiden op beleefdheid. Bestaat er iets dat sneller is dan bliksem of gedachte? En toch is Hij die de bliksem schiep en de gedachte vormt, sneller dan dezen, en snel in het verijdelen van elke wil en elke onderneming. De God die de mens schiep, kiest ook onder hen zijn dienaren uit, en verwijlt bij hen; en de voortzetting van een aloude naam is een bewijs van de niet aflatende gunst van de Godheid. Dat is het wat de vijandschap en domme grove taal kweekt bij "vrijzinnige" mensen. Want genade heeft in kwaadwillende geesten altijd afgunst opgewekt-sinds Abel door Kaïn werd doodgeslagen. De schrijver pleegt het als een grotere eer te beschouwen, dan iemand hem ooit kan schenken, dat hij afstamt van een aloude familie.

Fortes creantur fortibus et bonis;
Est in juvencis, est in equis, PATRUM
VIRTUS-nec imbellem feroces
Progenerant aquilae columbam.  

De sterken worden geboren uit sterken en goeden
En in stieren en paarden zit de DAPPERHEID
DER VADEREN-noch brengen wilde adelaars
Een vreedzame duif voort

Horatius, Carmina Boek.4:4

Maar, "fuimus"- 

The hope is gone of former days,
And glory's thrill is o'er;
The heart that once beat high for praise,
Now feels that pulse no more.

De hoop van voorbije dagen is vervlogen
De huivering van glorie is geweest
Het hart dat ooit hard sloeg voor eer
Voelt nu die pols niet meer

Thomas Moore, uit: Harp That Once Through Tara's Halls

INLEIDING

Het verloop van mijn leven in mijn jonge jaren, de oorzaken van mijn krankzinnigheid, de melancholie en wrede gevolgen van die krankzinnigheid en de oorzaak van mijn tragische ruzies met mijn familie, heb ik uitgebreid in een vorig boek verhaald. Toch zal ik, omdat veel mensen misschien niet in de gelegenheid zijn geweest om dat boek te lezen, en vele anderen mogelijk gerede twijfels koesteren over de waarheid ervan-omdat ze mijn karakter en instelling niet kennen, in de eerste vier hoofdstukken van het onderhavige boek een gebrekkige samenvatting bij elkaar sprokkelen van wat ik al openbaar heb gemaakt. Ik stel voorop dat van deze vier hoofdstukken er drie pas in mei 1832 zijn geschreven. In 1833 zijn ze, door een jongeman uit Sevenoaks, voor overgeschreven en het dagboek en de daarop volgende brieven in 1831. Het andere hoofdstuk is in 1833 geschreven in Sevenoaks en de bladzijde die aan beiden voorafgaat in 1834, na mijn ontslag uit de inrichting. Terwijl ik het hele boek, dat al in handen van het publiek was, in het jaar 1835, uit mijn geheugen in Prijs heb opgeschreven-heb ik de artikelen, die daarin staan, onder de hoede van mijn notaris achtergelaten in een koffer in Engeland. Bij het verwijzen daarnaar hoefde ik maar een enkele verandering aan te brengen, zover ik mij kan herinneren, en dat is aangegeven.
Het was de wil van de Almachtige Schrijver van goed en kwaad, om mij, in het laatst van december van het jaar 1830, over te geven aan een algehele ontregeling van mijn verstand. Gedurende het begin en het verloop van die waanzin, was ik door bovennatuurlijke oorzaken het slachtoffer van veel geestelijke marteling en doodsangsten, en het voorwerp van onmenselijke en wrede behandeling, door de domheid of onachtzaamheid van de oplichters, die het op zich hadden genomen om mij te genezen. Na een periode van ongeveer veertien maanden werd ik overgeplaatst, van een van die onderkomens die spottend een gesticht worden genoemd, dat beheerd werd door ene Dr. Fox, in de gemeente Brisslington, bij Bristol, naar een ander soort inrichting, van ene Mr. C. Newington, in Ticehurst, Sussex. In de maand mei van het jaar 1832, bevond ik mij in dat gekkenhuis, waar ik het recht van anderen aanvocht om mij te behandelen op de manier zoals zij deden-en tekende ik tevergeefs beroep aan tegen mijn moeder en mijn arts, bij de magistraten Mr. Courthope uit Willigh, Micklethwaite en Moreland uit Lamberhurst. In de loop van die maand schreef ik de bladzijden die meteen hierna volgen en die de eerste drie hoofdstukken van dit boek vormen. Wat ik heb geschreven heb ik letterlijk gepubliceerd, met de bedoeling dat de lezer over dezelfde maatstaf kan beschikken, die ik hiermee verschaf-voor het FEIT, dat ik toen gezond van geest was; dat werd ontkend, en mij werd geen reden opgegeven voor die ontkenning-intussen was ik overgeleverd aan de meest onnatuurlijke, ongodsdienstige en vernederende omstandigheden, blootgesteld aan belediging, geweld en onderdrukking; mijn opsluiting duurde voort in verschillende gradaties en situaties tot het begin van dit jaar, 1834.

HOOFDSTUK I.

Ticehurst, 1832.-Ik weet dus niet wat het effect zou kunnen zijn op mijn verstand van een verslechterde toestand van mijn lichamelijke gezondheid, van mijn aanhoudende besef van blootgesteld zijn aan een onbehoorlijke en kwetsende behandeling in dit krankzinnigengesticht, aan een vrijpostige observatie, het plotseling binnendringen in mijn kamer, het gebrek aan respect, en zelfs spot van de kant van de bedienden; van de verontwaardiging over het gecontroleerd worden, van de inperking en opsluiting, die volgens mij niet langer nodig zijn, EN VOORAL VAN DE AANHOUDENDE BUITENSLUITING UIT DE MAATSCHAPPIJ, VAN MIJN GELIJKEN EN IN HET BIJZONDER VAN VROUWEN, wat al vanaf 15 december 1830 duurt.
Bovendien word ik hier gevangen gehouden, uitsluitend op grond van de mening van Mr. N., dat ik niet vertrouwd kan worden, omdat ik op de meest redelijke gronden heb gevraagd om verlost te worden van zijn gezag, en vooral om een regiem te krijgen dat beter is dan dat van hem; en omdat hij lijkt te denken dat het een bewijs van mijn wanen is, dat ik gevoelens van boosheid koester tegen mijn moeder, mijn oudste broer, mijn oom Lord A., en de rest van mijn familie, vanwege hun gedrag ten opzichte van mij.

Om die reden heb ik de volgende bladzijden geschreven, om zonodig verderop te bewijzen, dat ik terechte en redelijke gronden heb om verontwaardigd te zijn, sterker nog, haat te koesteren over het gedrag jegens mij, van de bovengenoemde personen, en van mijn artsen.
En gezien mijn ervaring acht ik het niet onwaarschijnlijk dat de herinnering aan alle beledigingen die ik heb ondergaan en waar ik nog dagelijks het slachtoffer van ben, aan het gevoel van ontstemdheid dat wordt veroorzaakt door een voortdurende ergernis over de regels binnen en buiten de deuren van dit gesticht, aan mijn gevoel van de wederrechtelijkheid en onrechtvaardigheid van mijn opsluiting, aan mijn verontwaardigde verbijstering, die elke beschrijving tart, om juist achter slot en grendel te zitten vanwege de opvattingen die ik als bewijzen beschouw van een gezonde geestestoestand, en dat ook nog door Mr. N., een van de personen, die zij het meeste aangaan, samen met mijn wanhopen aan het verkrijgen van enige hulp, (ik heb al vierenvijftig brieven geschreven aan verschillende vrienden, zonder antwoord te krijgen; ik heb me tevergeefs tot een magistraat gericht en Mr. Couthope geschreven, een van de magistraten die een bezoek bracht, zonder dat hij aandacht aan mij schonk; en ik heb meer dan veertien dagen gewacht op een antwoord op mijn klachten aan de magistraat Mr. Micklethwaite, en Dr. Mayo, M.D., die mij op 30 april opzocht, maar mijn bezwaar niet leek te begrijpen).......
Omdat ik er dus bang voor ben dat de herinnering aan deze dingen in het verloop van de tijd mijn geest zouden breken en mij krankzinnig zouden maken, of mij zouden verleiden tot wraakacties, en uitingen van wrok, die verdraaid en beschouwd zouden kunnen worden als bijkomende redenen voor het handhaven van de gedragslijn die ze veroorzaakt, of dat deze en een aantal vergeefse pogingen om mijn ontsnapping te bewerkstelligen, gevolgd zouden kunnen worden, wat men al een keer heeft gedaan, door niet te verantwoorde en verzwarende beperkingen, die mij tot verdere geweldsacties zouden kunnen verleiden en uiteindelijk uit teleurstelling en ergernis zouden kunnen eindigen in waanzin en onbeheersbare woede......
Vanwege dat alles is mijn verzoek dat deze papieren, als ik weer krankzinnig wordt, niet in handen worden gegeven van mijn familie of Mr. Newington, omdat zij hebben al voortijdig een oordeel hebben geveld over mijn zaak, maar in handen van mijn broers Frederick en Ernest, en van mijn vrienden Kolonel Woodford, Kolonel Lambert en Kapitein J. R. Craufurd, van de 1e van de garden van grenadiers; dat ze door hen, ter lezing, ter hand worden gesteld van de commissarissen, die, voor zover ik weet, zijn aangewezen om voor de rechten op te komen van personen waarvan wordt verondersteld dat ze krankzinnig zijn; * -om aan te tonen hoe wreed de situatie van een krankzinnige is, en met name van een krankzinnige heer, zou kunnen zijn-wreed en verbijsterend, niet alleen door opzettelijke kwaadaardigheid, maar door de koppige vasthoudendheid van zijn vrienden aan een onjuist oordeel.
Ik dank God, omdat mijn aangeboren moed, vastberadenheid, standvastigheid, verdraagzaamheid, terughoudendheid bij het veroordelen uit angst om me te vergissen, en geduld, mij in staat hebben gesteld om me behoedzaam en voorzichtig te onderwerpen aan alle voorschriften die mij werden opgelegd;

* Mr. N. deelde mij mee dat er commissarissen waren aangesteld om de klachten van krankzinnigen te beoordelen, en om mensen te vervolgen die hen onrechtvaardig hadden behandeld.

en om ook boven de ontelbare teleurstellingen te staan die ik heb ervaren; maar het is een moeilijke opgave, en een die mij menige vervloeking heeft ontlokt zowel van de personen door wie ik schade heb opgelopen, als van de gevestigde gewoonten en domheid * van mijn landgenoten. Het is een beproeving, waaraan niemand die een geruïneerde toestand van verstand en lichaam te boven komt, onderworpen zou moeten worden; ik ben er vaak bijna aan onderdoor gegaan, en twijfel er niet aan dat velen, die niet gezegend zijn met eenzelfde geduld, berusting en onopvallende behoedzaamheid, onder gelijke omstandigheden, er helemaal aan onderdoor zouden zijn gegaan.
Op zondag 19 december 1830, werd ik, nadat ik hersteld was van mijn ziekte, door mijn vriend Kapitein H.-, met toestemming van Dr. Piel, mijn arts en chirurg aan het Royal Hospital, meegenomen om een luchtje te scheppen.
Ik bracht het grootste gedeelte van de dag door met Kapitein C. en zijn gezin. Het gesprek kwam hoofdzakelijk terecht, of werd door mij gestuurd, op de wonderen van Row;

* Een domheid die ik onvergeeflijk vind, en waarvan ik denk dat dat voornamelijk de magistratuur van het land kwalijk kan worden genomen! omdat ze niet te verontschuldigen zijn. Zij weten wat een gevoel is dat een heer betaamt, en wat de behoeften van heren zijn; en toch bezoeken zij jaar in jaar uit krankzinnigengestichten waarin zich patiënten bevinden, en zien de pijnlijke en onfatsoenlijke situatie waarin zij zijn geplaatst, en toch doen zij geen enkele keer moeite om zichzelf in de patiënt te verplaatsen en zichzelf af te vragen of zij een week of veertien dagen op dezelfde manier behandeld zouden willen worden; of als zij dat wel doen, vleien zij de arts, door hun eigen mening over de onmenselijkheid en onjuistheid van gedeelten van zijn systeem, of het geheel, op te geven voor zijn mening en de beweringen over de voordelen ervan!

Net als vroeger bleef ik erbij dat ik daarin geloofde en ik probeerde de anderen te overtuigen; ik vertelde de familie over vele zaken, die ik in Schotland en vanaf het moment dat ik in Ierland was, had meegemaakt en getuige van was geweest. Mij gesprekken en daarnaast mijn gedrag, verontrustten hen. Ik bracht de nacht door in het Royal Hospital, waar Mrs. H. zo vriendelijk was geweest om mij een bed te verschaffen. Het was een nacht vol gruwelen en angsten.
De volgende morgen ontbeet ik samen met Kapitein H.. Ik werd aangezet door EEN OF ANDERE SPIRITUELE KRACHT om te verzoeken mij een half uur in de salon alleen te laten, toen de familie zich in de zitkamer had teruggetrokken en kapitein H. voor zaken was afgereisd. Zij maakten bezwaar, maar ik drong aan, en zij stemden toe.

Ik werd, zoals ik al zei, aangezet door een geest om een kwartier lang een bepaalde houding aan te nemen, waarbij ik, als ik mij goed herinner, naar de klok keek. Vervolgens moest ik mijzelf op de grond werpen en met mijn mond vlakbij de grond gaan liggen.
Ik lag daar een kwartier of langer, waarbij ik aannam dat het op bevel was van mijn Verlosser; er gebeurde veel-maar tenslotte werd ik gestoord door het binnenkomen van Kapitein H., die mij aantrof toen ik opstond en mij van de grond omhoog hielp; ik had, in mijn doodsangst, uit mijn mond op de grond gekwijld. *
Voor hem was mijn gedrag ongewoon, want ik dacht dat ik hem en zijn gezin in een onbekende taal

* Het is opmerkelijk dat meteen daarvoor een stem de Heer hoorde smeken om mij rechtop te zetten, en alsof het een grap was, hielp mijn vriend mij overeind. 1840

toe moest spreken (en hem iets moest bekennen, wat ik niet wilde, als ik mij dat goed herinner) Maar ik stond op het punt om het te doen, toen ik aarzelde, omdat Kapitein H. ging zitten om een brief te schrijven en ik bang was dat ik hem zou storen; -we zouden samen met een rijtuig naar de stad gaan, als hij klaar was en hij zat in tijdnood. Daarom besloot ik om mijn mondelinge bekentenis of ontboezeming uiterlijk uit te stellen tot de avond; maar ik kwam tot de ontdekking dat Kapitein H. niet thuis zou zijn, noch Mrs. H., maar alleen zijn dochters, zodat ik met fatsoen niet op bezoek kon gaan. Ik denk dat ik van plan was om die avond terug te komen en hem op te zoeken en hen vaarwel te zeggen! maar hen tegelijkertijd te verrassen met de heuglijke tijding dat onze Verlosser op aarde was, tenminste geestelijk, als voorbereiding op zijn nabije en tweede komst; met een relaas van zijn zegeningen, omdat hij mij had vergeven en genezen, en mij weer helemaal gezond had gemaakt, in dezelfde tijd toen ik het bewijs leverde van mijn goddelijk gezag. Om te bewijzen dat ik niet krankzinnig was, had ik echter............
Mijn situatie verhindert me om verder te gaan, omdat ik in een krankzinnigengesticht niet mijn gevoelens kan uiten zoals mijn karakter dat vraagt, uit angst voor misverstand of kwaadsprekerij, dat ik krankzinnig wordt genoemd, en dat de periode van mijn afgrijselijke opsluiting wordt verlengd. Want mensen denken niet, of geloven niet in het levende woord en noemen de uitspraken van een gelovige, in een wereld en lichaam vol zonde en dood, wanen of krankzinnigheid. Ik reed met Kapitein H. naar Dublin; ik had, of dacht dat ik dat had, iets gedaan om de Heer uit te dagen. Mij werd opgedragen om bepaalde bekentenissen voor Kapitein H. af te leggen, waar ik voor terugdeinsde. (Ik geloof echter dat ik het wel probeerde, maar niet op een manier waarmee de geest, * die mij dat opdroeg, tevreden was). Ik hoorde echte en duidelijk sprekende stemmen, maar niet altijd. Ik ontmoette Dr. Piel volgens afspraak in mijn herberg in de Frederickstraat, maar het kan ook zijn dat Kapitein H. mij vroeg om binnen te blijven terwijl hij hem ophaalde. Hij sprak tegen of met Kapitein H. Ik denk dat ik toen enige tijd alleen werd gelaten, een gelegenheid die ik benutte voor gebed en meditatie. Ik weet dat ik Kapitein H. nog een keer zag.
Daarna ging ik naar buiten en bedacht dat het goed zou zijn om een nieuwe hoed te kopen, dacht ik, of wat bestellingen te doen als voorbereiding voor mijn reis naar Engeland, de volgende morgen of over een paar dagen. Ik wilde graag, met of zonder toestemming van Dr. Piel, mijn moeder in Brighton opzoeken en de kerstdagen met haar doorbrengen, of verder doorgaan naar Oxford: in ieder geval naar Oxford. Maar bij het openen van de deur, of toen ik naar beneden liep, (als ik mij goed herinner), ontdekte ik een bediende, of kwam ik er een tegen, die door Dr. Piel was gestuurd om mij in de gaten te houden en te verhinderen dat ik naar buiten liep. **

* GEEST. Ik zeg niet Heilige Geest.
** De uitwerking van de aanwezigheid van de bediende was dat ik bij mijzelf dacht dat ik de opdracht had gekregen om een heleboel dingen te doen, waarover ik mij eerlijk zou moeten beraden en ze toen moest uitstellen, omdat ik dacht dat het niet juist zou zijn geweest om nu in zijn aanwezigheid zelfs maar een poging te wagen om ze te doen; afgezien daarvan beschouwde ik ze, door eerst een en vervolgens de andere te doen, als absoluut noodzakelijk voor de redding van mijn ziel.


Volgens mij kwamKapitein H. samen met hem aan, of meteen daarna, en Kapitein H. verklaarde dat die man een trouwe bediende van Dr. Piel was. Hij had de dokter gevraagd iemand te sturen om mij in de gaten te houden.
Dat is de aanleiding voor mijn ellende. Ik denk niet dat ik krankzinnig zou zijn geworden als mijn vriend dat niet had gedaan. Ik denk niet dat hij dat terecht heeft gedaan, maar hij handelde snel en vastberaden, en misschien uit ervaring. Hij was namelijk zelf ook een keer waanzinnig geweest, door het gebruik van kwik. Het kan zijn dat ik de gewoonte had om duidelijk sprekende stemmen te horen en dat ik ze gehoorzaamde, maar ik had dat toch verstandig gedaan en na zorgvuldige overwegingen; ik had ook niet geprobeerd om mijzelf of iemand anders enige schade te berokkenen-ik had ook niets anders gedaan, behalve in het huis van mijn vriend met de bedoeling om BELACHELIJK te lijken; ik moet een uitzondering maken voor het hardop bidden, waarvan ik weet dat anderen daar last van hebben. Het spijt me nu dat ik dat in een drukke stad heb gedaan, zonder rekening te houden met mijn huisbaas of mijn buren. Maar daar is niets echt belachelijk aan, behalve voor de ongelovigen, als het te rechter tijd en plaats gebeurt.

Maar juist zijn aanwezigheid bracht een zwak, ontwricht en bevlogen geweten in de war; want ik weet niet of ik terugdeinsde om dingen te doen omdat ik bang was voor zijn spot, uitgelachen te worden en veroordeling, of omdat het echt mijn plicht was uit voorzichtigheid en kiesheid. Ik werd daarom uiteindelijk in de verleiding gebracht om vooral door zijn aanwezigheid, dingen te doen waar ik zeer waarschijnlijk niet toe zou zijn uitgedaagd als hij afwezig was geweest. Ik deed ze niet uit bravoure, maar beschouwde ze als mijn plicht, en dacht dat mijn aarzeling voortkwam uit angst voor mensen.
Ik kon hem niet of maar gedeeltelijk mijn beweegredenen duidelijk maken. Ik was in die tijd bang en dacht dat het heiligschennend was om te vertellen dat ik stemmen hoorde die mij die dingen lieten doen.

Onze Heer bad met luide uitroepen * (zie Hebreeën v. 7), maar het is onwaarschijnlijk dat hij dat in de steden deed, want hij ging met zijn leerlingen naar het platteland of de wildernis, en zelfs daar zonderde hij zich van hen af.
Het is ook niet onwaarschijnlijk dat ik misschien vanuit een waanidee iets heb proberen te doen, waardoor het mogelijk zinnig zou zijn geweest, dat ik daarna in de gaten werd gehouden; maar volgens mij niet met het risico om mij totaal van mijn verstand te beroven.
Met enige moeite overreedde ik mijn bediende om mij een half uur alleen te laten om 's avonds, bij het naar bed gaan, te bidden. Dat, en het feit dat hij zich niet terugtrok als ik mij uitkleedde, joeg mij angst aan. Ik was eerder al geschokt, uitgedaagd en verbijsterd.
Er gebeurde nog andere dingen, die later zullen worden vermeld; uiterlijk rond middernacht, of om een of twee uur 's ochtends, deed ik een poging om mijzelf op mijn achterhoofd te gooien en dan op de achterkant van mijn hoofd rond te draaien, totdat ik mijn hoofd op een bepaalde manier had verwrongen.

* Hij bad ook in tranen. In dit gesticht werd mij verteld dat ik mijn Bijbel niet aan een bepaalde meneer uit moest lenen, want het wond hem op; "Ik trof hem in tranen aan," zei Mr. N. Ik zei dat dat naar mijn mening niet verkeerd kon zijn! Bij een krankzinnige is dat vast goed voor hem; "O nee! Het windt hem op, hij was opgewonden!"
De echte en afschuwelijke waarheid is dat het idee van de psychiater om een patiënt te genezen, ten koste van zijn geweten gaat.

Ik had niet de moed om het helemaal te doen. Ik was bang dat ik mijn nek zou breken, maar ik wist niet zeker of dat niet de bedoeling was; ik dacht dat als ik mijn nek één kant op brak, dat ik daar niet dood aan zou gaan, maar dat ik aan allerlei demonen uitgeleverd zou worden; maar dat ik, als het mij niet zou lukken, ik misschien wel mijn nek zou breken, maar dan alleen maar pijn zou lijden en misschien dood zou gaan; maar in beide gevallen verwachtte ik weer te herleven om de boodschapper te worden van de tweede komst van de Heer.
Mijn bediende probeerde om te verhinderen dat ik onder mijn dekens uit zou komen om dat te doen; maar ik rukte mijn hemd los en ging door. Ik vroeg hem in alle ernst om mij alleen te laten ter wille van mijn ziel en beweegredenen die ik echt had. Ik geloof dat hij enige tijd aarzelde en toen naar beneden ging om hulp te halen. Er kwam nog een bediende naar boven en meteen daarna werd ik door hen in dwangbuis gestopt, met mijn armen over mijn borst gebonden.
Vervolgens werden mijn voeten aan het voeteinde van het bed vastgemaakt. Ik werd nu erg opgewonden en dorstig. Ik bevond me in een situatie waarin mijn geest op de rand van krankzinnigheid verkeerde. Ik kon hen namelijk niet vertellen, omdat ik dacht dat het ondankbaar was om het aan hen te onthullen, dat mijn Verlosser, zoals ik mij inbeeldde, contact met mij had, of liever, mij toesprak. Ik begon allerlei waangedachten te krijgen, durfde mijn mond niet tegen de bedienden open te doen, deels uit bijgeloof, deels door begoocheling.
Deze bedlegerigheid, tijdens een ongeveer veertien dagen durend ziek zijn, veroorzaakte niet alleen krankzinnigheid en waanzin, maar traagheid van het bloed en verlies van morele moed en energie. Ik verloor later mijn verstand in een worsteling met mijn geweten, tijdens waangedachten: ik ben er zeker van dat ik dat niet zou hebben gedaan als Dr. Piel ten opzichte van mij zijn plichten was nagekomen, zelfs als ik een wild beest was, dat gezonde lucht en oefening nodig had. Elke dag voorzag ik mijn gruwelijke lot, zonder in staat te zijn om mijzelf tot de orde te roepen, omdat ik hen mijn gevoelens of mening niet duidelijk kon maken. Tenslotte ging ik eraan onderdoor. Het was als angst in een vreselijke droom, waar je niet aan kunt ontsnappen.
Ik herinner mij dat ik uitkeek naar het moment waarop mijn broer aan mijn bed zou verschijnen; hij wist van mijn merkwaardige geestelijke ommekeer. Hij en ik hadden tot op zekere hoogte dezelfde religieuze opvattingen. Dr. Piel was, * volgens mij een unitariër; en daarom dacht ik, dat hij niet geloofde in de Heilige geest. Mijn oudste broer had mij ook in een brief zijn geloof betuigd in de wonderen van Row, hoewel hij die bekentenis later in een andere brief terugtrok. Ik hoopte dat ik in staat zou zijn om hem over te halen om mij als een redelijk wezen te behandelen.
Ik weet niet hoe die hoop later verdween; ik geloof dat het een of ander antwoord was, waardoor hij mij liet zien dat hij armzalig, ijdel en arrogant was: hij werd het onderwerp van mijn haat en minachting, en zoals ik het zie, mijn verrader; want in mijn domheid vertrouwde ik hem.
Ik herinner me nu dat ik, na de aankomst van mijn broer, door mijn artsen werd gedwongen om, in

* Ik zou moeten zeggen-er is mij verteld, behalve van horen zeggen, had ik geen redenen om dat te geloven.

aanwezigheid van mijn broer en de bediende, een lavement te nemen. Ik had een bijzondere hekel aan deze walgelijke handeling, omdat die zo onfatsoenlijk en smakeloos is. Daarover werd mijn mening niet gevraagd, noch mijn wensen geraadpleegd, en daarbij werd mijn stomme, sprakeloze toestand van krankzinnigheid beschouwd als reden om zonder gewetensbezwaren mijn fijngevoeligheid te kwetsen, net zoals het wat betreft mijn andere leefregels was ontaard in een reden om mij te behandelen zonder enige rekening te houden met mijn behoeften, alsof ik een bruut was.
Ik denk dat mijn broer daarin ten opzichte van mij zijn plicht verzaakte, terwijl hij in elk opzicht mijn beschermer had moeten zijn; sterker nog, er waren niet meer redenen, waarom ik gedwongen zou moeten worden om enig regiem te ondergaan, dan voor wie dan ook in een gezonde geestelijke toestand. Ik vroeg niets anders dan een heilzaam dieet, gematigde en gezonde oefening en zuivere lucht; in plaats daarvan werd ik tegen mijn wil en geweten volgegoten met de meest misselijk makende medicijnen; ik werd vastgebonden in een dwangbuis of kreeg enorme, warme leren armkokers aan, en werd gedwongen om dag en nacht in hetzelfde bed te liggen, in dezelfde kamer en werd gevoed met waterig soep van brood in vleesnat.
En waarom dat alles? Omdat ik op een nacht, zoals zij dachten, had geprobeerd om mijzelf te verwonden; en dat ik dat een of twee keer opnieuw had gedaan. Ook omdat ik door mijn krankzinnigheid en mijn idee dat ik niet kon praten, omdat toch niemand van hen wat ik zei zou aannemen of geloven.
Daarom veroorloofden zij zich om op de brute manier, die hierboven is beschreven, tegen mij op te treden, zonder rekening te houden met mijn behoeften of gevoelens, niet gewoon als een menselijk wezen, maar zelfs alsof ik een beest was!!!
Ik heb het al gehad over mijn bijzondere klacht over en tegen mijn broer, in februari, toen hij me naar dit krankzinnigengesticht bracht. Hij antwoordde op een spottende en smalende manier, waarbij hij mijn aanklacht belachelijk maakte en zich er vanaf maakte alsof zijn mening onfeilbaar was en ik maar een armzalige krankzinnige, die niet wist waarover en over wie hij klaagde.
Daarom antwoordde ik mijn broer, dat als zijn gevoelens en meningen waren zoals hij beschreef, ik geen enkel contact meer met hem wilde hebben, totdat hij had geleerd om er anders over te denken: en dat ik geen enkel geestelijk contact meer met hem kon en wilde hebben-ik durf niet mijn VERONTWAARDIGING uit te spreken. Ook nu zie ik geen enkele reden om dat als onterecht te beschouwen. Hij moet met behulp van een of andere straf leren om op een andere manier te denken; -voordat ik hem mijn vriend kan noemen of hem langer met enige genegenheid als broer kan zien.
Toen ik met de stoomboot met mijn broer vanuit Dublin overstak dwong hij me bovendien om naar bed te gaan, zonder te vragen wat ik er zelf van vond, en ook in Bristol deed hij weer hetzelfde, hoewel hij wist dat ik het niet wilde, sterker nog, terwijl ik echt het tegenovergestelde wilde, want in bed liggen was een kwelling voor me. Mijn rampspoed heeft ervoor gezorgd dat ik dat zovaak heb meegemaakt van mijn bewakers of raadgevers! dat ik daar nu aan gewend ben geraakt, maar van mijn broer-iemand met een vrijzinnige opvoeding, een intellectueel en een heer, had ik meer toegeeflijkheid verwacht.
Mijn broer? die was het ook die me naar het krankzinnigengesticht van Dr. Fox bracht, en mij daar achterliet, waarbij hij amper afscheid nam of mij voor zijn vertrek waarschuwde; zonder waarschuwing en zonder mijn mening te vragen.

HOOFDSTUK II.

In dit gesticht maakte ik kennis met allerlei beledigingen, vernederingen en mishandeling. Op de eerste plaats is het beleid van het gesticht onmenselijk wreed en onchristelijk, dat wil zeggen, een gemeenschappelijke opsluiting zonder privacy. Dat is barbaars en wreed voor iemand met een ziekte, erger als hij zenuwziek is, en nog erger als hij door zijn aandoening krankzinnig is geworden en zijn gedrag dan vaak door gestoordheid en waanzin niet alleen kinderachtig, zwakzinnig en lachwekkend is, maar weerzinwekkend! Toch werd door mijn familie van dat systeem voor mij gebruik gemaakt, nadat het was aanbevolen op advies van mijn arts en door hemzelf in praktijk werd gebracht. Voor mij, een heer! Maar het was niet alleen dat ik, onder die hele opeenhoping van rampspoed en ellende, werd onderworpen aan deze ondraaglijke marteling van ziel, hart en geest, maar ik werd ook nog vernederd doordat ik temidden van krankzinnigen moest verblijven, godslasteraars, apathischen, luilakken en heiligschenners! Temidden van vulgaire en minderwaardige mensen, die in de maatschappij onder mij stonden. Ik werd helemaal toevertrouwd aan hun gezag.
Een tijd lang had ik letterlijk maar twee of drie uur privacy gedurende de hele vierentwintig uur, vanaf half negen, totdat mijn bediende naar bed ging-later sliep de bediende, een maand of twee lang, niet meer in mijn kamer; dan lag ik daar, vastgebonden op mijn bed, mijn armen in een dwangbuis gewikkeld, mijn voeten geboeid en met sluitingen die over mijn beide armen heen naar de zijkanten van het bed liepen!
Zo lag ik, nacht na nacht, wakker en opgewonden, zogenaamd met de bedoeling van dat ik weer geestelijk gezond moest worden! In mijn wanen dacht ik een of twee keer dat ik Psalm 100 moest zingen, en kreeg toen in die houding, om mij het hardop zingen te belemmeren, hevige klappen op mijn hoofd, waarbij ik mij van de bewaker afkeerde, zodat ze op mijn oor terechtkwamen. Naast de andere klappen die ik sindsdien op hetzelfde oor heb gekregen, veroorzaakte dat een inwendige bloeding, wat een operatie nodig maakte en mijn oor voor altijd heeft misvormd.
Rond de tijd dat mijn broer kwam, moest ik beneden in een cel slapen, op een strozak, en één nacht zelfs een op strooien kussen; daar verbleef ik dan 's nachts, vastgebonden, in plaats van boven in mijn eigen slaapkamer. Het was een van een lange rij cellen, met een bovenlicht en een gang langs de deuren en 's winters verwarmd door de rookkanalen van de tuinmuur. Soms was mijn geestelijke toestand zodanig dat ik vreselijk bang was voor dergelijke plekken. Ik werd daar, volgens mij, naar toegebracht omdat ik boven twee keer 's ochtends in mijn bed had geplast; ik denk dat mijn broer daarover werd ingelicht-maar niet over het feit dat ik aan handen en voeten werd vastgebonden en aan mijn bed werd vastgelegd, zodat het mij, van half negen 's avonds tot zes of halfzeven 's ochtends, onmogelijk werd gemaakt om een po te gebruiken.
Ze gooiden me gedurende de hele koude winter van 1831 steeds in een koud bad. Ze stonden mij niet toe om mijzelf daarna te wassen, zoals een heer betaamt; zelfs mijn handen niet en ook mocht ik niet vaak mijn tanden poetsen.
Soms werden mijn handen de hele dag door niet gewassen; ik voelde me beledigd omdat ik soms werd gewassen uit een kom of klein bekken, met een vod van een washandje of een spons, en een ruwe handdoek, in de kamer van mijn ongelukkige medegevangenen. Ik heb intussen een andere krankzinnige gezien, een oude man van 69 jaar oud, die op dezelfde weerzinwekkende en schandelijke manier werd behandeld.
Ze boden mij geen medische hulp (afgezien van de twee hieronder vermelde gevallen), als ik buiten beschouwing laat dat er een zwarte pleister op werd geplakt, als er bijkomende verschijnselen of blaren op mijn benen en voeten optraden.
Nog steeds vertoonde ik gedurende het hele seizoen ernstige nerveuze symptomen en herstelde pas na een hele tijd van een kwikkuur-in die periode werd ik boven voortdurend in een koud bad gegooid, hoewel die schok uiterst hevig was en ik daar doorgaans rillend van de kou uitkwam.
Meestal werd ik met een stok geslagen, ik kreeg een bloedneus, er werd gewoonlijk voor de grap aan mijn neus getrokken, ze gaven me telkens draaien om mijn oor, mijn keel werd dichtgeknepen, ik werd vier of vijf keer met brute kracht met mijn hoofd achterover tegen een muur gegooid om me bewusteloos te slaan, en alleen maar omdat ik dacht ik verplicht was om me te laten vernederen en me te onderwerpen aan allerlei manieren van vernedering en belediging.
Mijn snor werd afgeschoren, waar ik zelf nooit aan was gekomen of aan had laten komen, sinds ik volwassen was geworden; ze schoren hem bijna helemaal af. Mijn haar werd op een belachelijke manier geknipt, lang en vol achter en aan de voorkant kort; ze knipten mijn nagels tot vlakbij het vlees, zodat er geen twijfel over bestond dat het de bedoeling van die man was om mij te kwetsen.
Ik mocht me nooit overdag wassen, totdat ik mijn eigen verstand weer ging gebruiken en zelf ging oordelen. Ik kreeg nooit warm water om mijn voeten te wassen, die beestachtig smerig werden. Ook werden mijn teennagels negen of tien maanden lang niet geknipt, totdat ik dat weer zelf ging uitmaken.
Hoewel ik in een uiterst nerveuze en opgewonden toestand verkeerde, moest ik getuige zijn van beledigingen en wrede wandaden die de bewakers de andere krankzinnigen aandeden, de een na de ander. Ik heb gezien hoe twee oude mannen op de grond werden gegooid, en dat iemand van negenenzestig jaar een hevige klap op de nieren kreeg; hij beklaagde zich, maar de bedienden deden daar kwetsend over en lachten erom. Ik zag hoe bij een jongeman, voor mijn ogen, de keel werd dichtgeknepen, totdat zijn gezicht gezwollen van het bloed was en zijn ogen uit hun kassen puilden. Ik zag hoe diezelfde jongeman als lichaamsoefening in een kleine binnenplaats werd opgesloten, en vaak buiten aan een stoel werd vastgebonden. Ik weet dat ze hem geen toiletpapier gaven. Ik heb gezien dat een andere krankzinnige die jongeman sloeg, en zelf werd ik, uit zelfverdediging, gedwongen om dat ook twee keer te doen, waarvoor ik werd toegejuicht! Ik heb gezien hoe een van de oude heren, die aan paniekaanvallen leed, vaak door gewelddadigheden van een andere krankzinnige angst aan werd gejaagd, terwijl in de kamer bedienden aanwezig waren! Ze hebben me vastgebonden zonder mogelijkheid om te plassen of naar het toilet te gaan; terwijl ik vaak, kennelijk uit een soort wraak, langer dan een half uur op het toilet werd vastgebonden. Ik heb gezien hoe een andere krankzinnige in dezelfde hachelijke situatie terechtkwam, toen hij mij, terwijl er een bewaker in de kamer aanwezig was, een van de spuugbakken (waar de mensen die rookten hun tabak spuugden, in een gewone zitkamer!) vroeg om in te plassen. Ik heb hem die gegeven en hij heeft daar gebruik van gemaakt in aanwezigheid van een bediende, die een krant las of kaartspeelde; diezelfde oude man werd vaak gedwongen om op de grond te plassen, en trok gewoonlijk zijn broek uit, omdat hij door de schandelijke wreedheid van zijn situatie aan zijn eigen onbedachtzaamheid en hulpeloosheid werd overgelaten. Ik ben de kamer binnengekomen, terwijl hij in zijn eigen stank zat, tot ergernis van de andere heren.
Er werd mij een hele tijd helemaal geen papier verschaft voor het doen van mijn behoefte, en als ik daarom vroeg, werd ik na enige aarzeling, in aanwezigheid van de heren, doorgaans onoplettend en onachtzaam bejegend. Ik heb vaak gebruik moeten maken van bladeren, wat ik anderen ook heb zien doen; één keer zelfs van mijn horlogezakje; en ik weet door de viezigheid op de muur, dat anderen net zo weinig papier kregen. Er was maar één man die mij meestal wat van zijn papier gaf.
Ik had maar twee handdoeken per week! en niet eens altijd. Eén zakdoek, of twee, maar nooit meer dan drie, misschien vier; soms had ik er geen een en moest dan naar buiten, terwijl het mijn neus uitliep; soms gebruikte ik daar papier voor: de andere krankzinnigen verkeerden meestal in dezelfde precaire toestand. Dat moest in ieder geval mijn moeder worden aangerekend, omdat zij voor mijn bewassing maar acht pond per jaar gaf.
Meestal werd ik geschoren in een smerige kamer, die van een bediende was, in aanwezigheid van andere bedienden en andere patiënten, waarbij mijn wangen en mond werden gewassen met hetzelfde water, dat zij gebruikten en afgedroogd met de vieze handdoeken van de bedienden.
Ik ging meestal in bad samen met verschillende andere patiënten, van allerlei leeftijden en rangen, nooit alleen. Ik kon kortom niet afgaan op of zorgen voor een gevoel van zedigheid, bescheidenheid, kiesheid, dus nauwelijks op een menselijk gevoel.
Ik schaamde me een hele tijd om in mijn kleren te verschijnen, zo oud waren mijn hoed en jas.
Als er vanwege de droogte geen water meer was voor het koude bad, namen ze mij meestal mee naar de cel en lieten me mijzelf daar uitkleden en samen met twee of drie bedienden over de binnenplaats naar een toilet lopen, naakt en blootsvoets-daar werd dan met een tinnen po langzaam water over mijn hoofd gegoten, uit emmers die door iemand anders werden binnengebracht, totdat er drie emmers geleegd waren. Eén keer was ik bijna gestikt, en nooit onderging ik dat zonder een heleboel doodsangst en snakken naar adem.
Zo was de stand van zaken dus, een situatie die tweederde van de wereld gek gemaakt zou hebben en waaraan ik samen met anderen werd onderworpen-deels door de onmenselijkheid van mijn vrienden die voor mij een zo ver verwijderde plaats en zo'n stuitend systeem hadden uitgekozen, deels door het gebrek aan vertrouwen van Dr. Fox en zijn onmenselijkheid om een dergelijk systeem toe te passen; maar ongetwijfeld deels ook door het wangedrag en de meedogenloze wreedheid van de bewakers-, en dat om mijn verstand te genezen! toen ik zo ongekend krankzinnig, ondraaglijk ziek en lichamelijk zo verzwakt was, als ik nooit eerder was geweest.
Ik mag wel zeggen dat ik bijna acht maanden nooit uit de dwangbuis was; meestal werd ik daar in vastgebonden, en zat dan maanden en maanden de hele dag in een hoekje op een houten stoel, met mijn voeten aan de grond geketend en in het bijzijn van veertien andere patiënten. Ik had het ook vreselijk koud en mijn voeten werden dan koud en raakten onder de blaren. Meestal liep ik ook in mijn dwangbuis naar buiten.
Tijdens mijn wanen vroeg ik twee keer een grote operatie, althans men dacht dat ik dat vroeg; een keer omdat ik uit de slagader aan mijn slaap bloedde; bij de andere operatie werd mijn oor opengesneden om een bloeduitstorting te ontlasten. Voor beide operaties werd ik niet gewaarschuwd; van de tweede weet ik alleen dat ze me wat jam brachten met een sterk knoflookachtig medicijn op een stuk brood-wat ik al een keer eerder had gekregen op de ochtend voordat ik mijn slagader doorsneed; die dag bloedde ik zo hevig dat ik flauwviel! ik zag mijn bloed met bakken tegelijk wegvloeien en wist niet wat me te wachten stond.
Daarna werd ik in een rieten stoel vastgebonden (eerst was ik op een kakstoel gezet), en in een kamer gezet met maar één patiënt en een bediende; daar zat ik dan in mijn dwangbuis en ik kan mij niet herinneren dat ik na zo'n zware operatie enige andere zorg kreeg.
Nadat mijn oor open was gemaakt, ging ik zoals gewoonlijk naar beneden naar de kamer met de andere heren. In beide gevallen probeerde ik, in mijn wanen, mijn wonden open te maken of open te krabben.
Mijn oor werd later nog een keer per ongeluk verwond door mijn bediende, toen hij mij met een zweep sloeg, omdat ik tijdens het buiten wandelen had geschreeuwd.
De bediende van wie ik het meeste geweld had te lijden, Samuel Hobbs, beledigde mij meestal in het openbaar, door te roepen dat ik mijn legerbroek open moest maken ten overstaan van......of......
Mr. Charles Fox vroeg mij op een ochtend in het bijzijn van andere krankzinnigen, "Was dat jouw vader die is doodgeschoten?" Een jonge krankzinnige vroeg me, "Was dat jouw vader die in het Lagerhuis is doodgeschoten?" Daarom sloeg ik hem in het gezicht met een pamflet met een voordracht van mijn broer, dat ik aan het lezen was, en toen hij omhoogkwam om mij dat betaald te zetten, sloeg ik hem neer.
Op een dag, toen ik in mijn dwangbuis zat vastgebonden, werd ik voor de grapmet wat bier gedoopt door een van de oude krankzinnige heren; die sloeg mij en kneep mij zo vaak in mijn oren enz., dat ik hem op een dag tijdens de thee op zijn bek sloeg, tot groot vermaak en verbazing van de aanwezigen. Dat deed ik niet zelf. * Ik had hem al een keer eerder geslagen omdat hij stenen naar mij gooide, waarmee hij mij uitdaagde. Ik moet nog andere, nog meer beschamende, woedeaanvallen vermelden, maar dat zal ik elders doen.

* Ik bedoel dat die klap niet werd toegediend omdat ik dat wilde; mijn arm ging, als het ware, door galvanisme plotseling en snel omhoog. 1840.

HOOFDSTUK III

Ik werd hier door mijn broer volledig onder toezicht van vreemden achtergelaten, hoewel ik in die tijd, zoals hij moet hebben geweten, niet in staat was om zelf te denken of te handelen,-vaak zweeg ik. Bovendien wist hij dat mijn gezondheidstoestand zo broos was, dat mijn bediende dacht dat ik dood zou gaan. Hij wist dat het tegen zijn eigen mening indruiste, want hij wilde me naar Ealing brengen, in de buurt van Londen. Hij wist ook dat ik er aparte religieuze overtuigingen op nahield, dat ik een ongewone, opmerkelijke en fantasierijke geest had en dat er enkele mensen waren die, anders dan hijzelf, met mij van gedachten konden wisselen en hoewel hij voorgeeft dat hij weet hoe waardevol geest en ziel zijn, en weet dat men doet alsof de ware religie weinig voorstelt, liet hij me achter onder toezicht en behandeling van vreemden, alleen maar omdat het zijn mamma's wil was! * Hij kwam me in juni of juli 1831 opzoeken, en vond mij toen nog steeds krankzinnig en idioot. Zijn gedrag was de eerste dag normaler en bedachtzamer dan de tweede, toen mij bleek dat zijn onderscheidingsvermogen had geleden onder het advies van mensen uit mijn omgeving.

* Jan. 1840. Mij broer toonde geen gebrek aan genegenheid of inzicht, evenmin aan doortastendheid: hij dacht dat hij moest zwichten voor mijn moeder, die op haar beurt-gelukkig niet helemaal-voor de dokters zwichtte. Daar heb ik natuurlijk venijnig over geschreven.

Zijn bezoek deed mij heel goed, en hij had duidelijk vreselijk veel last van mijn situatie; maar hij deed geen poging om mij te peilen en mijn waanideeën te achterhalen en ervoor te zorgen dat ze verdwenen. Het was niet zijn bedoeling om mij op te zoeken. Het was minstens viereneenhalve maand geleden dat ik werd opgesloten en ik had verschrikkelijke dingen meegemaakt. Hij was op de terugweg van een verkiezingscampagne in Tiverton! Hij zag de kamer waarin ik zat en mijn droefgeestige situatie, en toch liet hij mij daar achter. Hij bleef maar twee dagen! bij me, alsof dat genoeg was voor iemand die zich op de hoogte wil stellen van de geestelijke toestand van een krankzinnige broer!
Toen ik weer begon om mijn eigen mening te laten gelden, in overeenstemming met Gods wetten, de schriften, het gezonde verstand en de zeden en gewoonten van de maatschappij, zag ik pas de wreedheid en ongepastheid van mijn situatie! En toen mijn geest weer aan kracht won en ik sterk genoeg was om zelf te kijken, zag ik de bijzonder verderfelijke invloed die het had en had gehad op mijn geest, en die van anderen: ik aarzel niet om de toestand van absolute verloedering waarin ik steeds weer terugviel, te wijten aan deze afschuwelijk onbehoorlijke gang van zaken.
Ik was verontwaardigd en razend over de houding die men jegens mij had aangenomen en wilde weten wie ik eigenlijk iets moest verwijten. Ik schreef mijn oudste broer, nadat ik de bevestiging van Dr. Fox had gekregen dat de brief vertrouwelijk zou blijven, met het dringende verzoek om zich niet meer met mij te bemoeien, niet meer voor mij te denken en niet meer over mij te oordelen. Ik smeekte hem om mijn handschrift en schrijfstijl te bekijken (dat was de reden dat ik hem geen fraai exemplaar van mijn brief zou sturen), zodat hij over enige maatstaf zou beschikken waarmee hij dan over mijn ziekte kon oordelen, nu hij zo weinig zelf naar mij had omgekeken. En omdat ik merkte dat ik de grenzen van fatsoen had overtreden, nam ik mij uiteindelijk voor om de brief te besluiten met een aantal vragen over de meest belangrijke zaken, die mij op het hart lagen-die te maken hadden met alles waar mijn familie het stilzwijgen over had bewaard, hoewel zij wisten dat ik daar alleen maar bang door kon worden-en bovendien vragen aangaande de oorspronkelijke afspraak over mijn verblijf in het huis van Dr. Fox, enz., enz., enz., zodat ik zou kunnen weten hoe ik mij ten opzichte van Dr. Fox moest gedragen.
Die brief werd meer dan veertien dagen achtergehouden en tot mijn woede schond Dr. Fox zijn belofte door de brief te openen en te lezen, en dus vervolgens achter te houden. Dat maakte me bijna gek! Samen met een andere brief, aan mijn oudste broer, werd hij echter toch verstuurd in de envelop bij een brief van mij aan mijn moeder. In die brief vroeg ik hem om ervoor te zorgen dat de briefwisseling tussen hem en mijn moeder vertrouwelijk bleef en bovendien wilde ik dat hij Dr. Fox zou schrijven om dat eerste te vragen.
Mijn broer antwoordde op mijn klachten met een brief vol terechtwijzingen en verwijten, en de opdracht om de wrede situatie, waarin het voorwaar de hemelse Vader had behaagd mij te plaatsen, geduldig te dragen. Deze godslastering bracht mij volledig van mijn stuk. Hij antwoordde ook niet op mijn vragen.

Ongeveer een maand later stuurde hij mij een brief, die een gedeelte van een andere bevatte waaraan hij een maand eerder was begonnen, met een banaal excuus voor het uitstel en voor het feit dat hij mij niet eerder het antwoord had geschreven, waar ik, zoals ik hem schreef, zo naar uit had gekeken en dat de dierbaarste schat was die ik op dat moment had kunnen krijgen; had hij maar gewoon antwoord op mijn vragen gegeven. Maar zijn brief bevatte eigenlijk geen enkel antwoord op al mijn vragen, noch op de vragen die ik het meeste geëigend en belangrijk achtte voor mijn gemoedsrust. In die brief deed hij wat mijn moeder voorstelde en ging hij in tegen zijn eigen mening.
Hij deed ook geen moeite om de vertrouwelijkheid van mijn briefwisseling te waarborgen! hoewel hij uitdrukking gaf aan de hevige angst die dat bij mij veroorzaakte en dat ik hem drie keer had gesmeekt om daar zorg voor te dragen en dat ik daar op kon rekenen. De gevolgen waren bitter voor me.
Uiteindelijk kwam hij in februari, samen met mijn vierde broer, om mij van het huis van Dr. Fox naar Sussex te brengen. Toen mijn moeder mij had geschreven om mij op de hoogte te stellen van haar voornemen om mij in dat krankzinnigengesticht onder te brengen, schreef ik terug om mijn verzoek te herhalen voor een privé-accommodatie, met een bediende naar mijn eigen keuze. Ik vroeg ook toestemming om naar de stad te gaan en mijn tandarts te bezoeken, en (vanwege nog wat beledigingen en de wrede machtsuitoefening van de kant van Dr. Fox, die mij dwong om mij te onderwerpen aan een regiem dat mijn gezondheid uitermate had geschaad) om een bezoek aan een advocaat te brengen, met de bedoeling om hen na mijn herstel aan te klagen. Ik deed ook een verzoek om drie medische vrienden op te mogen zoeken, om van hen een verslag te krijgen van mijn feitelijke gezondheidstoestand. Ik kwam tot de ontdekking dat deze brief, samen met diverse andere, door Dr. Fox waren achtergehouden. In die brief waarschuwde ik ook mijn moeder, dat ik niet in staat was om meer dan veertig mijl, dus zes uur, per dag te reizen, zonder mijn gezondheid in gevaar te brengen.
Toen ik merkte dat mijn moeder deze brieven niet had ontvangen, maakte ik een gedeelte van de inhoud kenbaar aan mijn oudste broer en omdat ik van verdriet en waanzin niet kon praten, schreef ik hem, waarbij ik mijn broer de redenen en noodzaak vertelde waarom ik op een vodje papier schreef. Ik vroeg mijn twee broers dringend om aandacht aan mijn laatste smeekbede te besteden.
In plaats daarvan moest ik de volgende dag op reis in het rijtuig, volgens mij van elf uur 's ochtends tot acht uur 's avonds, als het geen negen was; ze stopten onderweg niet om mij te laten eten-of te laten rusten, hoewel ik op dat moment een jaar lang in een strikte regelmaat had doorgebracht, waarbij ik gewoon om een uur at. Mijn geestelijke toestand was zo prikkelbaar, dat ik ontvankelijk was voor de geringste temperatuursverandering in mijn omgeving, en ik werd gepijnigd door het minste geluid. Een stukje vóór Tonbridge Wells, of Tonbridge, bezweek mijn geest onder de lichamelijke pijn, * die ik te verduren had door de plotselinge verandering van mijn situatie, en door het besef van de grofheid en onbillijkheid van het gedrag van mijn broer.

* De pijn in mijn lendenen was vreselijk.

Mijn oudste broer had mij namelijk zelf verteld dat hij me naar de stad had willen brengen-maar mijn moeder had van hem verlangd dat hij mij hier naartoe zou vervoeren. Maar hoewel hij dus een goede reden had om te weigeren om mijn moeder haar zin te geven, en zowel met mijn behoeften als vragen in te stemmen, wilde hij zelf in dit geval zijn plicht ten opzichte van mij niet nakomen.
Ik dacht dat het in ieder geval niet terecht was dat het mij op die manier werd verteld, maar dat ze rekening hadden moeten houden met mijn ontsteltenis.
Ik klaagde over het feit dat de reis zo snel ging en dat ze niet stopten om te eten. -
Mijn andere broer zei "dat ik niet slechter af was dan zij!" Zij, die zich in een goede lichamelijke en geestelijke toestand bevonden!
Ik bezwoer hen dat het niet meer nodig was dat ik in de gaten of vast werd gehouden, en vroeg toestemming om naar de stad te gaan.
Dezelfde broer wees op een van mijn brieven, waarin ik toegaf dat ik nog steeds krankzinnig was-dat ik wist dat ik was en dat ik zelf wilde dat ik in de gaten werd gehouden; maar toch (hoewel ik mijn redenen daarvoor niet kon vertellen) kon ik hem niet duidelijk maken dat ik niet daarom toegaf dat ik opsluiting of toezicht nodig had.
In de ochtend van de voorafgaande dag had ik de gelegenheid gehad, om deze broer een briefje terug te geven, dat hij mij had geschreven om mij terecht te wijzen en te berispen over onderwerpen waarover hij slecht was geïnformeerd, en waarin hij tussen de regels door en in zorgvuldig geschreven blokletters, zijn ernstige afkeuring uitsprak. Hij had mij opgezocht in het gekkenhuis van Dr. Fox, ten tijde van de oproeren in Bristol; maar net als bij mijn oudste broer, was dat ook alleen maar tijdens zijn reis naar Sir John T, in Nettlecomb, in de buurt van Taunton. En nadat hij één zaterdagmiddag in Brisslington met mij had doorgebracht en een zondag en maandagochtend, vertrok hij weer voor een verblijf van veertien dagen aldaar. Ik zag hem op de zaterdagvoormiddag. Het was ongeveer in de periode dat er een einde aan mijn wanen kwam en ik een zekere afkeer en afschuw tegen mijn familieleden kreeg vanwege hun minachting jegens mij. Ik herinner mij dat mijn broer een toespeling op mijn haar maakte, dat volgens mij met opzet potsierlijk was geknipt, om mijn gevoelens te kwetsen, van voren heel kort en achter gedekt. Ik had het wel gemerkt, maar was helemaal in beslag genomen door mijn eigen rampzalige toestand; maar toen ik hoorde dat mijn broer dat ter sprake bracht, begreep ik dat het waar was, omdat hij mij vroeg waarom ik mijn haar op zo'n belachelijke manier had laten knippen. Alsof ik daar zelf de opdracht toe had gegeven! Ik dacht dat mijn broer wist dat dat werd gedaan om mij uit te dagen en dat hij mij kwetste door het oogluikend toe te staan en uit te proberen wat voor uitwerking het op mij had, óf dat hij zo gek was om te denken dat ik mijn uiterlijk opzettelijk zou hebben laten ontsieren en dat het dus zinloos was om met hem te praten of iets anders te doen dan bij hem de dwaas uit te hangen. Mijn broer kon ook zien dat ik niet hardop praatte; -dat ik mijn mond dicht hield als er werd gepraat en hij vroeg me of ik dat in Ealing ook altijd deed en dat hij zich dat niet kon herinneren. Ik denk dat ze dat al eerder in het gesticht van Dr. F. Fox bij mij hadden opgemerkt, maar ik had daar geen aandacht aan besteed, omdat ik het niet begreep. Ik besefte niet dat ik gebrekkig sprak, en dat ik mijn mond niet zoals andere mensen opendeed, maar toen mijn broers daar een opmerking over maakten, legde ik mijn hand op mijn mond, om te voelen tijdens het praten; en ik was uiterst verbaasd toen ik merkte dat mijn tanden en lippen vrijwel gesloten waren. Die avond ging ik samen met mijn broer en bewaker buiten wandelen. Ik was nog steeds heel kinderachtig. Samen met mijn broer gebruikte ik die avond de maaltijd in het gesticht van Dr. Fox, waarbij hij het over Mr. Irving en andere mensen had. Ik hield niet van de gang van zaken bij het gesprek. Ik herinner mij dat ik hem mee naar boven nam, naar mijn slaapkamer, zodat hij die zou kunnen zien.
De zondag daarop zag ik hem een paar minuten na de kerk, aan de voorkant van het huis van Dr. Fox, waarbij Dr. F. Fox meer dan gewoonlijk tegen mij sprak over zaken die verband hielden met mijn terugkeer naar de wereld.
Hier eindigt het manuscript dat ik in 1832 in Ticehurst schreef. Later werd mijn tijd op een andere manier besteed aan hetzelfde onderwerp. Ik stelde namelijk een uitgebreide verzameling aanklachten op tegen Dr. Fox, en vragen voor de begeleiding door mijn advocaat. Op dezelfde manier schreef ik een reeks aanklachten tegen Mr. Newington, en discussiepunten over zijn gedrag.

HOOFDSTUK IV

Ik zal mij nu gaan wijden aan mijn herinnering van het begin van mijn tegenspoed en het voortduren daarvan tot de periode rond mijn overplaatsing naar Ticehurst. Maar voor ik verderga zal een eerst een beschrijving geven van de aard en gewoonten van mijn geest en lichaam, zodat ik een bewijs kan leveren van de zowel verderfelijke en kwakzalverige, als wrede behandeling die ik onderging, terwijl ik een toestand van geestelijke en lichamelijke verwarring verkeerde.
Ik werd door mijn vader opgevoed in liefde voor waarheid en oprechtheid, en tot een strikte naleving van mijn religieuze plichten. Gedurende mijn verdere opvoeding werd mij doorlopend ingeprent hoe nodig dat was, echter meer moreel en uiterlijk dan spiritueel. Mijn instelling werd dus al vroeg bedachtzaam en gewetensvol. Als ik de norm van het religieuze gedrag, zoals dat in de Schriften staat, vergeleek met de stelregels en praktijk van mijn familieleden en de wereld rondom mij, stelde ik vragen bij de echtheid van de leerstellingen die zij beleden, en het functioneren van mijn eigen geest. Als ik mij erop toelegde om mijn eigen gedrag te bestuderen, was ik nog meer verontrust en ontevreden. Religie was niet aangeboren,-het was macht, een beperking van mijn natuur. Het waren niet de Christelijke geboden die mijn eigen zedelijke gedrag stuurden; in mijn gedrag ten opzichte van anderen beschuldigde ik mijzelf van onoprechtheid. Mijn hele geest werd daardoor geteisterd, en ik bracht mijn leven innerlijk en zwijgend door in onophoudelijke angst, omdat ik in mijn omgeving niemand zag op wie ik mij kon verlaten, of die naar me leek te willen luisteren, laat staan dat ik zelf mijn eigen gewetensbezwaren begreep en het belang dat ik daaraan toekende. Ik was toen nog niet op de hoogte van wat de religieuze wereld wordt genoemd.
Al vroeg legde ik mij toe op het nadenken over de vanzelfsprekendheden van het christendom. Maar ik merkte dat mijn geest niet in staat was om daar een oordeel over te vormen, omdat ik werd afgeleid door woorden, een gerinkel van geluiden, en door een bewijsvoering die op mij geen indruk maakte. Het probleem van mij opdracht leek juist een argument tegen de juistheid van het onderwerp, toen ik bedacht hoeveel miljoenen van mijn minderen niet in staat waren om tijd te besteden aan die bezigheid of daar geen middelen voor hadden, en uiteindelijk op het gezag van hun leraren af moeten gaan.
Als ik dan onoprechtheid en muggenzifterij ontdekte in de argumenten en werken van ongelovigen, bespeurde ik ook evenveel onoprechtheid en gebrek aan openheid in de argumenten en geschriften van christenen. Ik merkte ook in mijn eigen geest een neiging tot onoprechtheid, overhaasting en terugschrikken voor zorgvuldig overwegen en nadenken. Noodgedwongen verviel ik dan weer tot mijn gewoonte om zelf maar te denken en te doen.
Ik zag dat anderen, en merkte dat ik dat zelf ook deed, over vele onderwerpen, vanuit allerlei principes, vasthielden aan hun aanvankelijke bezwaren en hun tijd verdeden met gekibbel over twijfels, als het verstand al hartgrondig was overtuigd. Door een algemene, zij het mogelijk gebrekkige, mening over de bewijsgronden van de christelijke waarheid, kwam ik tot de conclusie dat het gewicht van de mogelijkheid en waarschijnlijkheid voor die godsdienst pleitten-en meer dan dat, dat het namelijk zo was, dat de geest daar geen weerstand aan kon bieden zonder uitvluchten, muggenzifterij en onoprechtheid. Als ik zelf over die bezwaren en twijfels nadacht, vond ik ze lichtzinnig, ongegrond en opdringerig; tegelijkertijd geef ik toe dat ik, hoewel het christendom waarachtig is, dat toch niet begrijp en dat wat ik om mij heen zie allesbehalve het ware christendom is. Vervolgens werd mijn aandacht getrokken door het feit, dat ongelovigen ter plekke veel aannemelijke argumenten aanvoerden tegen de feitelijkheid van deze leerstellingen, waarvan ik voelde dat ik daar vaak geen antwoord op kon geven en toe moest geven dat ze mij van mijn stuk brachten, hoewel ze niet sterk genoeg waren om de stevigheid van de basis van die leerstellingen aan het wankelen te brengen; dat ze niet eerlijk of vaardig werden weerlegd, maar werden afgekapt en vervolgd, en onderwerp van venijn en boosheid werden. Ze dachten daarmee in ieder geval een bewijs te leveren voor de onjuistheid van de Kerk en dat haar oorsprong zelfs op bedrog berustte.
Ik dacht dat een gemis aan echte religie en een neiging tot zelfgenoegzaamheid, die een afkeer tot zelfonderzoek met zich meebrengt, de overhaaste en ongebreidelde woede veroorzaakte van deze soi-disant christenen en dat zij liever een tegenstander probeerden te overdonderen dan te weerleggen, omdat zij zich meer schaamden voor het tonen van hun onwetendheid en de behoefte om het echt te begrijpen, dan onwetend te zijn. Ik leerde mij dus de gewoonte aan om aandacht te schenken aan de twijfels, gewetensbezwaren en bedenkingen van alle partijen, terwijl ik niet overhaast een antwoord gaf, maar bij het pogen om hun denkbeelden helder te zien, deed het mij goed en was ik voldaan, als ik merkte in hoeverre ik al dan niet in staat was om ze te begrijpen of te beantwoorden. Daarbij bleef ik uiteindelijk vol vertrouwen en ging ik door met mijn onderzoek, waarbij ik mij van middelen voorzag om dat te kunnen. Deze trage maar voorzichtige houding van mijn verstand gaf mij een gedegen en onwankelbare standvastigheid, toen ik overtuigd raakte van de waarheid en van mijn plicht; maar uit een onafgebroken waarnemen van mijn eigen vergissingen, en die van de meest wijze mensen, ontstond tegelijkertijd een gebrek aan zelfvertrouwen dat mij ongeschikt maakte om te handelen.
Ik schrijf mijn recent herstel toe aan de pijnlijke geestelijke oefeningen bij mijn jacht op de waarheid, die ik in mijn jonge levensjaren ben begonnen. Ik zat toen in het leger, terwijl ik onophoudelijk aandacht besteedde aan de gebruikelijke plichten van de Kerk, zij het zonder voldoening, en als het ware verzengd door het besef van de onverenigbaarheid van mijn gedrag met mijn beroep.
Hier eindigt wat ik in 1833 heb geschreven in Sevenoaks.

Dagboek van het verblijf in het gesticht van Dr. Fox, vanaf het moment dat ik naar huis ging
schrijven, tot aan mijn overplaatsing.

29 November.-Begon mijn oudste broer mijn eerste klachten over het gesticht te schrijven.
11 December.-Begon aan een brief aan mijn moeder, nadat mijn brief aan Mr. S. P. klaar en verstuurd was: deze brief was rond 19 december afgemaakt of gewijzigd, en in een envelop naar mijn oudste broer verzonden, en werd op dinsdag doorgestuurd.
Maandag 19 december.-Schreef naar huis in Ealing.
Dinsdag 20 december.-Stuurde mijn brief naar Dr. Fox.
Woensdag 21 december.-Brief, samen met andere brieven, naar mijn oudste broer gestuurd.
Donderdag 22 december.-Dr. Fox verteld me dat mijn brief uiteindelijk was verstuurd.
Vrijdag 23 december.-Mijn brief kwam bij mijn broer aan.
Zaterdag 24 december.-Dagtekening van de brief van mijn oudste broer.
Zondag 25 december.-Kerstmis, mijn moeder schreef: ik ontving de brief van mijn broer.
Maandag 26 december.-Ik kreeg de brief van mijn moeder: dagtekening van mijn derde brief aan mijn oudste broer, stelde het versturen uit.
Dinsdag 27 december.-Schreef mijn moeder.
Woensdag 28 december.-Schreef mijn moeder, en op
Donderdag 29 december, aan mijn broer Ernest.
Vrijdag 30 december.
Zaterdag 31 december.-Mij geweld aangedaan door Hobbs in zitkamer.
Zondag 1 januari.-Uit de zitkamer gezet en bevolen naar de kerk te gaan, mijn beklag gedaan bij Dr. Fox en de kerk uitgestuurd.
Zondag 8 januari.-De kamer boven uitgezet.
Woensdag 11 januari.-Mijn broers brief ontvangen.
Zaterdag 14 januari.-Brief van mijn moeder gekregen, waarin ze mij tot mijn grote vreugde vertelde dat ik uit het gesticht van Dr. Fox zou worden gehaald en een privé-kamer zou krijgen.
Maandag 16 januari. -Toestemming gekregen om alleen te ontbijten.
Dinsdag 17 januari. -Aangedrongen om mijn moeder te mogen schrijven.
Woensdag 18 januari.-Mijn brief aan mijn moeder afgemaakt. Geen papier meer. In een vlaag van opwinding mijn brief in het haardvuur verbrand.
Donderdag 19 januari.-Zag de magistraten die een bezoek brachten. Geen briefpapier om mijn oudste broer te schrijven.
Vrijdag 20 januari.- Geen briefpapier.
Zaterdag 21 januari.- Geen briefpapier.
Zondag 22 januari.-Derde verzoek aan Dr. F. Fox voor briefpapier.
Maandag 23 januari.- Geen briefpapier.
Woensdag 25 januari.-Brief van mijn moeder, gedateerd de 23e; schreef een brief aan mijn vriend Mr. Drummond om een vervolging tegen Dr. Fox in te stellen.
Donderdag 26 januari.-Verzond mijn brief aan mijn broer en aan Mr. Drummond: beiden achtergehouden. Gaf gehoor aan het verzoek aan mijn moeder: wandelde voor het eerst in de tuin!
Vrijdag 27 januari.-Vroeg om papier om Dr. Fox te schrijven, omdat ik gewaarschuwd was dat ik desgewenst weer van een koud bad gebruik moest maken. Omdat er geen papier werd gebracht, verzocht ik 's avonds om een bediende om hem te vertellen dat ik niet van plan was om een koud bad te nemen.
Zaterdag 28 januari.-Gedwongen om 's ochtends een koud bad te nemen; schreef Dr. Fox en mijn moeder. Een ruwe kachelpook vastgeketend aan de wand van mijn kamer.
Maandag 30 januari.-Kreeg een brief van Dr. Fox, opgenomen in het Aanhangsel bij het eerste deel van mijn boek, waarin hij zich verweert voor het niet doorsturen van mijn brief aan Dr. Drummond.
Dinsdag 31 januari.-Opnieuw gedwongen om een koud bad te nemen: schreef mijn moeder: brief opnieuw geopend door Dr. Fox. Sofa moest gerepareerd worden.
Woensdag 1 februari.-Onderhoud met Dr. Fox; thee en zo, in mijn privé-kamer, ontving een brief van mijn schoonzuster, 's ochtends gedwongen om een koud bad te nemen, eerste dag dat ik een kamer alleen had.
Donderdag 2 februari.-Opnieuw gedwongen om een koud bad te nemen. Sofa in mijn kamer geplaatst met een nieuwe bekleding.
Vrijdag 3 februari.-Gedwongen om een koud bad te nemen: moest papier vragen om opnieuw te schrijven. IJskoude ochtend.
Zaterdag 4 februari.- Gedwongen om een koud bad te nemen; vroeg mijzelf af waarom ik achter slot en grendel zat.
Maandag 6 februari.-Verzond mijn brief naar mijn moeder: werd door Dr. Fox achtergehouden.
Donderdag 9 februari.-Verliet gesticht van Dr. Fox. Godzijdank!

BRIEVEN.

[De volgende Brieven moeten een beeld geven van de toestand van mijn gevoelens in die periode jegens mijn familie-die, althans sinds mijn ziekte, niet waren veranderd. Zij verdienen ook aandacht van de mensen die mij willen geloven, omdat ze blijk geven van de echtheid van een bepaald soort bezieling-waarbij ik als het ware op het papier bijna elk woord en leesteken al zag, voordat ik ze opschreef. Ik betwist de aard van die inspiratie niet.]

Aan Spencer Perceval L.

Brisslington, 29 november.

Ik ben je veel dank verschuldigd voor de laatste brief die je mij stuurde, en moet mijzelf verontschuldigen omdat ik daar niet op heb geantwoord. Ik hoop echter dat je wat meer rekening zult houden met mijn situatie hier. Ik zou willen dat je mijn zaak een beetje meer spiritueel zou bekijken. Ik verlang naar verandering van omgeving of verblijfplaats-naar een verandering van omstandigheden. Niet * dat ik ontevreden of onvoldaan ben met de maatregelen in het gesticht van Dr. F., zij het niet helemaal, want ik schrijf die voor het grootste gedeelte toe aan het feit dat er uiterst zorgvuldig en wilwillend rekening wordt gehouden met onze geestelijke en wereldse behoeften, hoewel ik het niet eens ben met het besluit dat wij ons daarin moeten schikken.

Het zou mij een genoegen doen als ik weer kan beschikken over mijn kleine Griekse Testament, ** de Hebreeuwse grammatica en het woordenboek en de Bijbel.

* De Ierse Rooms-katholieken zijn door de partij van de Orangisten vaak van onoprechtheid beschuldigd, omdat ze na herhaaldelijke tegemoetkomingen met nieuwe eisen kwamen, terwijl ze na de tegemoetkomingen eerst hadden gezegd dat ze daar tevreden me waren. Uit eigen ervaring heb ik vastgesteld dat er mogelijk in dit optreden helemaal geen onoprechtheid schuilt. De Ierse Rooms-katholieken zijn door de Engelse Protestanten vaak op een manier behandeld alsof ze krankzinnig waren, waarbij Ierland hun gevangenis was. Vogelvrij verklaard vanwege hun godsdienst, dat wil zeggen, omdat ze werden beschouwd als geesteszieke en gevaarlijke personen, werd de hele bevolking haar burgerrechten ontnomen, het eigendomsrecht, recht op een baan of enige aandacht. Tegelijkertijd werden hen alle middelen onthouden om zichzelf te onderrichten, en werd er toch geen moeite gespaard om hen te onderrichten. Want terwijl de papen in Engeland op de hoogte waren door het lezen van de Schriften in hun eigen taal, werd in Ierland de lectuur in het Engels veranderd, een taal die voor de Ieren even onbegrijpelijk is Latijn; daardoor konden zij nooit een juiste gemoedstoestand bereiken, tenzij er een wonder zou gebeuren. Om dat zij net als andere krankzinnigen, of zogenaamde krankzinnigen, geen idee van hun eigen tekortkomingen hadden en niet beseften dat ze geen aanspraak meer konden maken op hun burgerrechten, of op de rechten van mensen die hen tiranniseerden, verzetten zij zich en kwamen ze in opstand; en elke opstand, die het gevolg was van onderdrukking, werd behandeld zoals bij krankzinnigheid, als een blijk van een nieuwe kwaadwilligheid en nieuwe slechte principes, wat dus een terechte reden was voor de ketenen der slavernij, die dan nog strakker werden aangehaald. Zo bracht onderdrukking onderdrukking voort, en daarmee een depressie; want helaas! wij mogen dan wel pochen over de menselijke intellectuele vermogens, maar het ligt in het vermogen van de duivel, of van een vertoornde Voorzienigheid, om door voortdurende berovingen, vernederingen en beledigingen, de geest te breken en het verstand uit te putten. Er bestaan maar weinig geesten, misschien geen enkele, die meer dan een bepaalde last kan dragen; en een onafgebroken vernedering, belediging, en wreedheid, zorgen ervoor dat de slachtoffers daar uiteindelijk aan wennen, nauwelijks beter weten, nauwelijks meer iets verwachten en denken dat ze nauwelijks iets anders verdienen. Onze soldatenvolk geeft daar tegenwoordig een goed voorbeeld van, gezien de buitensporige onverbiddelijkheid waarmee zij worden afgeranseld, een buitensporigheid waar toekomstige tijden zich over zullen verbazen, zoals wij ons verbazen over de barbaarsheden die de wet voorschreef, en die onze verlichte grootvaders en zelfs vaders zich, nog maar weinig jaren geleden, lieten welgevallen. Zoals het met de Ieren ging, zo gaat het ook met de krankzinnigen. Maar met iedere verstandige volgende daad, met ieder volgend blijk van zelfrespect, met ieder volgend besluit om liever dood te gaan dan de kans mis te lopen om op te kunnen komen voor haar rechten, ligt voor de geest een nieuw licht in het verschiet, en met dat nieuwe licht nieuwe verlangens en eisen; en met elke tegemoetkoming nieuwe hoop, omdat zij een bewijs zijn van een gerespecteerde kracht, en een bron van een verworven kracht. Deze tegemoetkomingen worden niet in ontvangst genomen met een nederige onderdanigheid, maar aanvaard met triomf en vreugde, als uiteindelijk toegestane rechten, en alleen door mensen die nadenken, wordt eerlijk en dankbaar toegegeven, dat die hen toekomen en dat ze voor hen zijn gezwicht. En bovendien kan die oprechtheid alleen geëerbiedigd worden in zoverre zou blijken dat die echt is, en niet alleen maar schijn, het resultaat van intimidatie.
Zo kreeg ik dus weer een uiterst laatdunkende mening over mijzelf, over mijn rechten en over mijn behoeften, door de vernederende behandeling en afschuwelijke ontmaskering die ik een heel jaar lang onderging in het krankzinnigengesticht van Dr. Fox; en toen ik daar uit probeerde te komen, toen ik nauwelijks mijn vermoedens durfde te uiten en uiteindelijk een menselijke behandeling en meer toegeeflijkheid eiste, viel mij kleinerende ontmoediging en intimidatie ten deel, zodat ik aan de ingevingen van mijn verstand twijfelde: en in het conflict met mijzelf dat daarop volgde, leden mijn geweten, mijn vriendschappen en mijn broze gevoelens schade; en zo hebben mijn medeschepsels het werk verstoord, waarmee God hen weer tot volmaaktheid zou hebben gebracht. God heeft mij echter gesteund in mijn ideeën over gerechtigheid, en uiteindelijk ben ik daar trouw aan gebleven; maar niet zonder twijfel en wantrouwen over mijzelf, wat een vreselijke geestelijke spanning en angst veroorzaakte, en een groeiend besef dat ik redenen had om mijzelf te wantrouwen-ik was immers alleen.
Het is dus niet verwonderlijk dat men dacht dat ik het behandelsysteem van het gesticht van Dr. Fox verheerlijkte, hoewel ik mij dat nu afvraag en diep nadenk om mij te herinneren wat ik eigenlijk bedoelde. Ik herinner me echter een bijzonder geval, waarbij ik zeer getroffen was door de ijzeren blinderingen of zonneschermen, die aan de meeste ramen waren vastgemaakt, met de bedoeling om evenveel bescherming te verschaffen als tralies, zonder dat ze daaraan deden denken, behalve voor mensen die wisten hoe zwaar, saai en onverwoestbaar ze eigenlijk waren. De ene keer had ik bewondering voor de properheid, orde, en netheid die er uiterlijk werd bewaard, hoewel ik er niet zeker van ben of dat goed zag; en de andere keer zag ik weer de gepleisterde vloeren en de smeedijzeren trap, waarvan één trede vreselijk kraakte, als een bescherming tegen brand, en de verwarmingsbuizen, die door middel van stoom het huis verwarmden als gerieflijkheid. De gezichtsuitdrukking van de Dokter en zijn zonen was ook vriendelijk, waardoor ik niet zeker meer wist of ik hem het systeem dat hij hanteerde moest aanrekenen, ware het niet dat zelfs die genegenheid ondoordacht was. 1838.

* * * *

** Ik vroeg vooral om mijn Testament in het Grieks en een Concordantie die ik bezat-omdat ik iets waar ik aan gehecht was bij me wilde hebben, iets waar ik kennelijk heel erg naar verlangde. Mijn broer bracht mij een nieuw Testament en een nieuwe Concordantie, maar ik vond dat vervelend, en weigerde ze, vanwege zijn gedrag.

Ik zou graag van jou een zo nauwkeurig mogelijk verslag willen hebben van alles wat ik jou of anderen heb gezegd of geschreven (en of ik tijdens mijn gestoorde toestand in Dublin of Bristol iets heb geschreven), voor zover je dat weet, met name over mijn gedrag jegens jou in de sjees, toen wij van Bristol hier naartoe reden, of in Bristol of Dublin; en misschien over bekentenissen of wat dan ook, enz., die ik jou zou hebben gedaan.
Ik wil dat je mij ook een zo juist mogelijk beeld geeft van wat jij over mij dacht, toen je mij hier achterliet, en ook over mijn geestelijke toestand; en ook van toen je hier in juli of juni op bezoek was. Dit met het oog op een verdere briefwisseling en ook om te helpen mijn ideeën in bepaalde gemoedstoestanden te verhelderen en met de bedoeling dat het tot verdere onthullingen over jou en anderen zal leiden.
Ik wil ook heel graag nadere inlichtingen hebben over de mening die mijn moeder, mijn broers en zusters over mij hebben; en ook over hun huidige geestelijke toestand, in het bijzonder met betrekking tot de Ketterij van Row.
Ik wil ook dat je me oprecht schrijft wat Mr. Irving over mij denkt, of wat hij vindt van mijn mentale, geestelijke en religieuze toestand, van mijn gedrag, taalgebruik en gesprekken.
Ik smeek je hem te bezweren om dat te doen, met de gemeende bede dat hij daarbij dan door de Heilige Geest wordt geleid.
De volgende dag (de 25e) kreeg ik een prachtige en aardige brief van die arme E. A. Perceval.
De oorzaak van mijn gekte, Spencer, is dat alle dingen in mijn omgeving zo prachtig lijken door de Heilige Geest, die op mij rust en in mij is, en in de dingen en op de dingen en door hen in mij, dat ik niet weet hoe ik mij ten opzichte van alles om mij heen * op een verstandige manier moet en zou moeten gedragen. Ik heb een innerlijke kweller en een uiterlijke kweller, die mij teisteren en kwellen, en mij berispen omdat ik (omdat ik een huichelaar ben) schijnheilig tegenover hen ben; omdat ik hen te zeer liefheb en hen niet in gedachten, woord of daad afwijs; en die mij tegelijkertijd beschuldigden,

* Mijn geestestoestand was misschien zoals die van mensen waarvan wij zeggen dat al hun "ganzen zwanen zijn." Misschien is die ontstaan uit een afkeer van het erkennen van andere werkelijkheden, afgezien van de bekoorlijkheid van de voorwerpen die mij aantrokken; maar het leek me in die tijd dat ik oprecht moest zijn, omdat ik geen rust en tijd had om na te denken, en te ontdekken waaraan ik echt dacht en wat mijn echte gevoelens waren.

beschimpten, mij belachelijke maakten, en op een vreselijke manier angst aanjoegen, omdat ik op geen enkele manier bereid was om na te denken en enige beslissing te nemen over hun werkelijk belang, verdienste of feitelijke geestelijke toestand. Bovendien wordt ik af en toe, zodra ik een poging doe om ook maar iets te ondernemen, meteen overvallen door twijfels, angsten, gewetensbezwaren en angst in hart, geest, en lichaam, zodat mijn karakter, of een huichelachtige angst, ervoor zorgt dat ik merk dat mijn karakter ervoor terugdeinst om het te doen. Tegelijkertijd voel ik dat het juist is en dat het gedaan moet worden en kan ik geen rust vinden in geest, hart of geweten, tenzij ik het doe; maar als ik het dan doe, belast ik mijn hart en geweten met kwellingen van geest en ziel. Zelfs toen ik jou schreef leek het alsof mijn oogballen verschroeid waren, en er messen in mijn oog staken. Ik zal je de oorzaak daarvan vertellen. Spencer, je hebt me misschien wel gered van een groot deel van mijn kwellingen aan boord van de boot, en van mijn ellendige, droefgeestige, vreselijke en kwellende bed in Dublin en Bristol. Je weet niet wat waanzinnigheid is; maar je bent een spiritueel man; en je zou in Dublin elke gedachte, elk woord, elke beweging, elke trek en gezichtsuitdrukking moeten hebben kunnen afwegen.
Het enige dat ik mij van jou herinner is dat je gedrag ten opzichte van mij allerhartelijkst was, maar je had meer voor me kunnen doen. Je geloofde immers in het wonderbaarlijke vermogen van de Almachtige God om zijn uitverkorenen te bewaren.
Ik had het gebruiken van mijn eigen oordeelsvermogen, of liever mijn denkvermogen, van mij afgegooid (threw away *) of ik verbeeldde me en geloofde dat ik het had opgegeven, uit afgrijzen (zoals ik tot op heden deels geloof): angst, ontsteltenis en verschrikking bij elkaar, waardoor ik mijzelf overgaf aan apathie. De werking van mijn verstand is me nu duidelijk geworden, of, denk ik-ik zou bijna durven zeggen-is mij onthuld. -Vergeef me, Spencer, dat ik niet duidelijk kan schrijven-ik voel en vind dat mijn omstandigheden in de huidige geestestoestand uiterst wreed zijn. **.... .

* Ik had geschreven "through" in plaats van "threw," Ik heb daarom in de kantlijn het volgende opgemerkt-"Dit is WAANZIN. Slordigheid. Het woord zegt het al.
** Het gedeelte van deze brief vanaf "De oorzaak van," is niet verstuurd, als ik mij goed herinner; en het begin ervan is mogelijk veranderd.

Na enig vertraging kreeg ik papier om een nieuwe te schrijven, een brief die ik aan mijn moeder stuurde. De ongekuiste versie gaat als volgt, maar de brief die is verstuurd week waarschijnlijk op vele punten van af.

Brisslington, 11 december, 1831.

Liefste moeder.

Het deed mij een groot genoegen om uw laatste brief te ontvangen, omdat ik bang was dat u zich misschien beledigd had gevoeld door mijn laatste, of mijn bedoeling verkeerd had begrepen, toen ik schreef, dat ik het pijnlijk vond om te schrijven.
De geur van uw brieven * heeft mij altijd in een goede stemming gebracht, of is veeleer voor mij een bewijs geweest dat ik in een net zo gezonde geestelijke toestand verkeerde als ik gewoonlijk in Ealing en Harrow was. Want vaak ben ik op een wonderlijke manier, waarmee ik bedoel, strijdig met de gewone natuurwetten, beroofd van elk reukvermogen.
Ik ben er helemaal niet verbaasd over dat ik nog niet in een zodanige geestelijke toestand verkeer dat ik u een begrijpelijke brief kan schrijven. Mijn toestand is, tot voor kort, op geen enkele manier verbeterd, omdat ik niet in de omstandigheden of het gezelschap heb verkeerd, waaraan ik eigenlijk was gewend, althans die pasten bij mijn gebruikelijke meningen of principes, als heer-als een ontwikkeld iemand-als gevoelsmens-als lid van de uiterlijke en zichtbare, of innerlijke en geestelijke kerk.
Ik zie mij genoodzaakt, als ik openhartig, waarachtig en oprecht wil zijn, om het u enigszins en die arme Spencer zeer kwalijk te nemen, dat u volgens mij op de hoogte was van heel het gebeuren, hoewel u uzelf niet wilde toegeven (omdat u bang was om zelf te oordelen), dat u niet alleen zeer waarschijnlijk bijdroeg aan mijn ongemak, maar dat u mijn beste en meest broze gevoelens kwetste en beschadigde,

* Mijn moeder bewaarde haar briefpapier in een la met muskus.

(waarbij ik veronderstel dat jullie jezelf misschien hebben getroost met de gedachte dat het een straf, of uiteindelijk een remedie was voor mijn eerdere wangedrag * in de zitkamer, de kamer waarin ik nu zit te schrijven) maar dat het op zichzelf al fnuikend was voor de gemoedstoestand en het mentale geheel van mijn geest. Ik ben ervan overtuigd dat u, als u dat voor uw Verlosser had beleden, niet langer zo onjuist zou hebben mogen doorgaan, gezien de ongepastheid van het gezelschap, hun manieren, de manier van denken van vrijwel iedereen in mijn omgeving, en het eigenaardige karakter van mijn geest, waar u, maar Spencer nog meer, volledig van op de hoogte was.
Voor zover ik het nu kan begrijpen, kan ik nauwelijks iets bedenken dat in een aantal bijzonderheden verfoeilijker is dan het plan van Dr. F.; tegelijkertijd zijn ze te beklagen, omdat zij niet de schriften raadplegen, maar alleen hun eigen ervaring; ze weten niet wiens dienaar ze zijn, als zij zich niet aan de waarheid en goedbedoelde ideeën houden.

* Na wat ik heb geschreven, hoef ik nauwelijks op te merken, dat het idee om krankzinnigen te straffen slecht en absurd is. Ik zal echter de vooroordelen van de mensheid en de belangen van een bepaalde klasse in de maatschappij, niet schokken door deze bewering te openlijk naar voren te brengen. Dus het idee om alle krankzinnigen te straffen is slecht en absurd. Ik denk dat de maatschappij het met mij eens zal zijn dat het niet aan de artsen en hun bedienden zou moeten worden overgelaten om te bepalen wie. Ik vermoed dat vrouwen, oude mensen en kinderen de beste bewakers zijn voor onrustige krankzinnigen, als er maar met hun situatie rekening wordt gehouden. Maar als er geweld nodig is, zouden er twee of drie geschikte mannen beschikbaar moeten zijn om de patiënt meteen te overmeesteren en om het gebruikmaken te voorkomen van onnodig geweld, dat ontstaat uit angst of wrok voor de persoon tegen wie hij zich verzet. Er bestaat een groot verschil tussen geweld dat wordt toegepast om een ongepaste daad te voorkomen en het geven van klappen, of het gebruik van woorden om de patiënt tot de orde te roepen als hij iets doet wat zijn wanen vertellen dat hij moet doen.

[Hier stuurde de geest mijn hand en liet mij een aantal letters schrijven die op Arabisch leken en bovendien de naam van mijn zuster, die in haar jeugd Perzisch had gestudeerd. Ik merk dat deze woorden ertussen zijn gevoegd.] Met Pontius Pilatus zou ik kunnen zeggen, "ik heb geschreven, wat ik heb geschreven."
Ik heb Spencer een vollediger verslag van mijn gevoelens geschreven; hij zal u mijn wensen overbrengen aangaande mijn verhuizing van hier; ook over mijn verzoek om een met potlood geschreven brief, die Mary Campbell mij heeft geschreven en die ik in Dublin meestal persoonlijk bij mij droeg en waar ik naar heb gezocht. Ik vraag nu dringend dat die alleen door hem (als hij de brief in toegewijd geloof en gebed wil lezen, begrijpen en eerbiedigen) of D. wordt geopend en niet aan .... of.... wordt getoond en dat die vervolgens wordt verzegeld en zorgvuldig wordt bewaard, totdat ik hem uit zijn eigen handen in ontvangst kan nemen, omdat ik hem spoedig hoop te zien, voordat ik naar E. ga of naar mijn toekomstige verblijf.
Toen ik u vandaag ging schrijven, kwam de bediende en zei tegen mij en een oude predikant die samen met mij zat te schrijven, "Ik wil de inkt hebben, mijnheer, alstublieft." Hij nam mijn.... , door Jezus Christus' goedheid van voor mij, gaf ik daar natuurlijk meteen gehoor aan en zette ik mijn pen in het inktstel-dat was een van die oude loden dingen die je in scholen en kantoren ziet. Later werd ik berispt door mijn geweten omdat ik te snel had toegegeven, omdat ik hem, als ik goed bij mijn hoofd was geweest, door mijn gedrag of mondeling een standje had moeten gegeven.
Als ik het systeem in het huis van Dr. Fox goed begrijp, dan moeten wij ons als varkens gedragen totdat we de juiste geestelijke toestand bereiken. Dat wil zeggen dat de krankzinnige, een naam die onvermijdelijk het beeld inhoudt van iemand die niet wil, behalve af en toe, of niet in staat is om zelf te oordelen-ten gevolge van een of andere straf van de Goddelijke Voorzienigheid, die hij niet zonder goddelijke bijstand te boven kan komen, en daarom niet anders kan dan anderen voor hem te laten denken-tegelijkertijd in een toestand verkeert waarbij zijn verstand op een merkwaardige manier in de war is, omdat hij op hetzelfde moment wordt behandeld met een mengeling van welwillendheid en krenking (want ik beschouw uiterlijk gedrag en insinuaties, het ontnemen van persoonlijke vrijheid en gemakken waar men aan gewend is, als een wredere manier van krenken dan openlijk geweld, de schuld geven en uitschelden)-en wordt, zeg ik nogmaals, tegelijkertijd geteisterd door alle gevolgen van zijn onvermogen om voor zichzelf te denken, of (zoals het mij in vele gevalle eerder voorkomt) voor de glorie van zijn Schepper, alsof hij over een verfijnder en beter oordeel en onderscheidingsvermogen beschikt dan de mensen aan wier bewind en toezicht hij is onderworpen. En dat in een geestelijke toestand die al zo zwaar belast is met kommer en kwel, twijfels en kwetsuren, en met de angst of hij wel in staat is om zijn gevoelens te beheersen temidden van de hatelijkheden van de gewone maatschappij. Omdat hij waarschijnlijk doorgaans over een edelere geest beschikt, dan de halve wereld van afvallige, onnadenkende hypocrieten om zich heen, wordt hij krankzinnig gemaakt omdat hij de gevolgen of problemen ziet van daden, waarvoor hijzelf terugdeinst, en waartoe hij zichzelf niet bereid acht, maar waar de hele wereld op een krankzinnige manier blind voor is, omdat zij helemaal niet willen denken ter ere van hun Schepper.
Ik zeg dus dat wij in een behoeftige toestand moeten blijven, zelfs met gebrek aan persoonlijke vrijheid en kleding, totdat wij er ontvankelijk voor zijn, dat wij niet worden behandeld, zoals wij althans gewend waren om behandeld te worden-dat wij aanvaarden dat wij ook in een geestelijke en lichamelijke toestand verkeren, die enige toezicht en beperking vereist, en ten minste enige ontbering, zo niet straf-er wordt verondersteld dat wij zowel in staat zijn om precies te bedenken in hoeverre wij willen zien dat wij recht hebben op de gunsten en behoeften van het leven, en de vrijheid waartoe wij zijn geboren, als te ontdekken wat het betekent om daarvan beroofd te zijn. Ik wil u nu vragen om de lasterlijke en godgeklaagde manier onder ogen te zien, waarop u, Spencer en Dr. Fox ongetwijfeld zullen denken over krankzinnigen. U ziet en behandelt ons als redelijke wezens, en sluit ons toch op en gaat met ons om met het idee, dat wij wezens zijn, die beroofd zijn van hun verstandelijke vermogens. Ik verzeker u dat ik het een hele tijd in tegenspraak vond met mijn geweten om daar ook maar over te praten, en dat ik niet in staat was om mijn Schepper te gehoorzamen, anders dan door gebruik te maken van de meest uitzonderlijke uitspraken en benamingen; en het heeft mij pas nu getroffen, met de hevigheid van de waarheid, dat het overduidelijk op zijn minst mijn plicht was om een onderzoek te laten instellen (aangenomen dat mijn geweten daarmee instemde) naar Dr. Fox, naar bedoeling van zijn gedrag en maatregelen ten opzichte van mij.
Wat mij tot die gedachte bracht was het feit dat ik er door mijn Verlosser toe werd gebracht om te bedenken of ik en de heer die bij mij was, eigenlijk niet tegen de goede manieren zondigden, omdat wij gebruik maakten van het eigendom van een andere christen, zonder ons (als de oude predikant dat tenminste niet deed) af te vragen van wie dat was, want dat deed ik niet; en of het niet onze plicht was om te verwachten of te vragen dat wij van andere schrijfmiddelen werden voorzien, omdat ik er nu over twijfel, of ik het gebruik van inkt en inktstel niet aan de gulheid van de bediende verschuldigd ben. Dat is het verbijsterende gevoel dat ik nog steeds heb, en vaak had, overgehouden. Tegelijkertijd voel ik mij verslagen door het besef dat ik met tussenpozen bij machte ben om zorgvuldig mijn eigen behoeften en die van anderen te beoordelen, en dat ik dus soms vermoed dat andere mensen harteloos zijn, omdat ik als ik slechtgehumeurd ben, vertwijfeld en verbijsterd ben en mijn geduld uitgeput is, niet in staat ben om mijn gevoelens te beheersen, als ik vermoed dat ik mijzelf verdenk van een misplaatste onverschilligheid ten opzichte van mijn eigen bestwil.
Dat komt voort uit wat ik in deze wereld zondig vind, in een systeem dat gericht is tegen krankzinnigen, die vaak onnozele halzen zijn. Het is uiterst verfoeilijk, want het is in tegenspraak met de belangrijkste principes van uw manier van redeneren over krankzinnigen; het is een opzettelijke verkrachting van de regel, "doe geen kwaad, opdat het goede moge komen;" en die andere lichtende uitspraak voor degenen die bereid zijn om dat op zichzelf toe te passen, "En daarom haat ik elk leugenpad (Psalm 119)" Dat is mij doorgegeven uit de oneindige goedheid van mijn God, wiens dienstknecht ik ben, hoewel ik maar al te goed weet, dat ik overgeleverd ben aan onze helse vijand-in wiens ellendige verblijf ik ben opgesloten. *

* Ik zinspeel hier op verschillende soorten inspiratie waar ik gevoelig voor was, en ik wil opnieuw met nadruk opmerken, dat ik bij die brieven, en de brieven die ik vanuit het huis van Dr. Fox heb verstuurd, helemaal of bijna helemaal zichtbaar werd geïnspireerd-dat wil zeggen, dat ik op het papier, in verschillende handschriften, de woorden al zag, voordat ik ze opschreef. Dat is een feit, maar de huidige filosofie-dat wil zeggen, het moderne ongeloof-mag dat dan wel niet geloven of daarover wel redeneren, zoals zij dat noemen, zoals ze willen, maar ik zag echt de zinnen op het papier voordat ik ze opschreef. Ze werden zo snel voorgezegd, en wisselden elkaar zo rap af, dat ik het moeilijk vond om te kiezen welke ik op zou schrijven-elke geest souffleerde me op een andere manier en in een ander handschrift. Daarom kan ik nu geloven dat mensen in staat zijn om, tot op zekere hoogte, het karakter of instelling van iemand anders uit zijn handschrift op te maken. Ik moet zeggen dat ik deze brieven, als ik ze weer doorlees, veel samenhangender vind dan ik had verwacht; maar het handschrift is zo minutieus, onvast en onregelmatig, dat het mijn familie niet kwalijk zou hoeven worden genomen dat zij ze er geen acht op sloegen, omdat de wereld niet zozeer respecteert wát er wordt geschreven of gesproken, maar wíe het schrijft of spreekt. Maar omdat ik er van jongsaf aan aan gewend ben om te twijfelen aan de woorden van de beste mensen-heb ik altijd gedacht, dat het mijn plicht was om naar de woorden van de meest eenvoudige mensen te luisteren en ze te onderzoeken. Een leugenaar kan de waarheid spreken; een wijs man kan onzin uitkramen-een kind of een dwaas kan wijze dingen zeggen.

12 December.

Ik heb dit in alle haast en opwinding opgeschreven, en ik hoop dat u mij mijn veronachtzaming van netjes, regelmatig en correct schrijven zult verontschuldigen. Ik heb een gedeelte van deze brief overgeschreven en een groot gedeelte ervan achterwege gelaten, voor ik hem verstuurde. Ik had hem al bijna gepost, toen ik hoorde dat mijn eerste brief aan mijn broer nog niet weg was. Ik was toen zeer verontwaardigd, want de omstandigheden waarin ik verkeerde waren vol verbijstering en kwelling, en ik hunkerde ernaar om ze te kunnen begrijpen en ervan verlost te worden. Dit moet ongeveer rond 18 december zijn geweest, want ik heb bovenstaande brief in een envelop gedaan die aan mijn oudste broer was gericht, met de volgende zinnen en datum, zodat mijn brief minstens drie weken is achtergehouden.

Beste Spencer,

Ik sluit deze brief aan mijn arme moeder hierbij in, en verzoek je of je haar wilt vragen om hem naar je terug te sturen, zodat jij hem kunt bekijken, als zij hem aandachtig heeft gelezen. Ik maak er een toespeling in op een brief die ik jou heb geschreven en waarvan het uitsluitend mijn bedoeling was dat alleen jij hem zou doorlezen. Dr. F. F. heeft gedacht dat hij het recht had om die brief zonder mijn toestemming te openen, wat in strijd was met het beroep dat de Almachtige God deed op zijn geweten, waardoor hij vast heeft moeten nadenken over de verhouding waarin hij tot jou en mijzelf staat, en bovendien over wat voor recht hij had om dat buiten mijn weten te doen, omdat ik hem er twee of drie keer op heb gewezen dat ik redenen had om te verlangen dat hij dat niet deed. In mijn gehaaste stemming, waarbij ik mij niet alles herinnerde wat er in de brief stond, vertelde ik hem dat ik blij was-en dat zou ik om een aantal redenen ten dele nog steeds kunnen zijn-dat hij de brief open had gemaakt, ondanks het feit dat ik had vertrouwd op zijn gevoel voor fatsoen om dat niet te doen, althans zonder mij daarover te vertellen, of mij vooraf in te lichten. Vanaf dat moment heb ik hem tweemaal verzocht om die brief door te sturen, want het kost mij hoe dan ook veel moeite om over het onderwerp te schrijven waarover ik het al heb gehad. * Tot mijn verbazing, verontwaardiging en ergernis heeft hij die achtergehouden, nadat hij mij twee keer had verteld dat die de deur uit zou gaan. Ik ben geprikkeld door deze toestand van dwang en beperking, en ook over het gezelschap waarin ik al zo lang heb moeten verblijven: en ik smeek je om Dr. F. te schrijven en van hem te verlangen dat hij mijn brief aan jou doorstuurt. Ik zou eerst graag wat schriftelijk contact met jou willen, voordat ik een persoonlijk onderhoud met je heb, na op mijn verhuizing van hier, zoniet onmiddellijk. Maar ik heb besloten geen andere brief naar jou of mijn moeder te schrijven dan de brief die ik bij de brief aan jou heb gevoegd, tenzij ik kan rekenen op een vertrouwelijke briefwisseling, behalve als het alleen maar gaat om een mondeling antwoord op jouw opmerkingen en vragen.

* Ik kan niet de geestelijke pijn en brandende handen beschrijven, waarmee ik vaak schreef. Gezien mijn situatie was dat niet verwonderlijk. Ik begrijp dat de artsen om die redenen hun patiënten vaak pen en inkt weigeren: als hun behandeling echt menselijk zou zijn, zouden zij misschien een reden hebben; maar ik zou misschien nooit beter zijn geworden als ik om die reden niet die hulpmiddelen had gekregen om mijn gedachten te bedwingen en te concentreren, en mijn oordeels- en onderscheidingvermogen te oefenen.

Ik denk dat ik Edward ga schrijven, om hem te vragen of hij mij naar Italië wil vergezellen. Ik kan je niet zeggen hoe gekweld en verontwaardigd ik mij af en toe voel, als ik eraan denk dat mijn brief aan jou is opengemaakt en gelezen door iemand anders dan jijzelf of D.
Doe mijn hartelijke groeten aan.... en...en de kleine.... , en.... ., en de arme kleine L.... , en de andere kindertjes, en geloof me,

19 December 1831.

Je zeer toegenegen broer,

JOHN PERCEVAL.

Liefste moeder,

Ik heb uw brief maandagmiddag ontvangen en ik ben u er zeer dankbaar voor, dat u daar meteen op hebt geantwoord. Ik ben de Almachtige God en u zeer erkentelijk voor het feit dat u zo goed bent geweest om rekening te houden met mijn vermoeden om zo snel mogelijk antwoord te willen krijgen, temeer omdat het mij geestelijk veel moeite en tijd heeft gekost. Bovendien had ik de brief op dinsdagmiddag afgegeven om hem naar de kamer van Dr. Fox te laten brengen, voordat de post het huis uitging. Ik heb redenen om aan te nemen dat hij die op zijn minst een dag heeft achtergehouden, maar ik hoopte toch dat hij u op vrijdagavond zou hebben bereikt, omdat hij mij donderdag zelf had toegegeven, dat de brief al weg was. Mijn geestelijke kwelling en verontwaardiging is en was groot, omdat hij zich had veroorloofd om zich op enige manier met mijn briefwisseling te bemoeien: terwijl ik hem eerder, bij een andere gelegenheid, daarover al mijn ongenoegen had getoond. Mijn opwinding was natuurlijk af en toen niet in de hand te houden, bij het idee en de teleurstelling dat ik niet eerder dan de week daarop antwoord van u zou krijgen; niet alleen omdat u geen tijd zou hebben, maar misschien omdat u zou kunnen denken dat het wijs en uw plicht was om uw antwoord aan mij uit te stellen, gehoorzamend aan allerlei raadgevingen van Dr. Fox, of aan overhaaste indrukken van uzelf. Want ik vermoed, volgens mij zeer terecht, dat hij zich heeft bemoeid met de briefwisseling met mijn vrienden, in ieder geval met die met mijn moeder en van mijn broer met mij. Ik kan althans uw gespot met mij en de totale onverschilligheid wat betreft enig contact met mij anders niet verklaren, behalve in één geval.
Ik noem uw brief een reactie op de mijne, omdat het geen antwoord is. Ik ben u erkentelijk voor het enige contact dat er toch nog met mij bestaat, dat van enig werkelijk belang is, of lijkt te zijn, voor mijn geestelijke en lichamelijke rust. Ik zinspeel op datgene wat betrekking heeft op uw geloof in de wonderen, die van invloed zijn geweest op de mensen die de aanstichters zijn geweest van wat de Rowse Ketterij wordt genoemd. Ik betreur het dat u aan hun goddelijke oorsprong zou willen twijfelen, en ik besef dat mijn wangedrag ertoe zou kunnen leiden dat u twijfelt aan de oprechtheid en heiligheid van hun.... .; en dat de afschuwelijke beproeving waarmee de Almachtige God het heeft behaagd mij te bezoeken, gezien zou kunnen worden als het resultaat van een geestdriftige en blinde gehoorzaamheid en het aanvaarden van hun principes, of hun leersstelsel en praktijken, in plaats van daar niet aan te gehoorzamen en het te beschouwen als een volkomen gebrek aan vertrouwen in de raad en vermaningen van de Heilige Geest, die in hen woont en door hen, en over hen en in mijzelf; sterker nog, zelfs aan hun schriftelijke vermaningen. Ik-zoals ik dat voel, maar nog niet zoals ik dat zou moeten voelen, ben desondanks blij dat ik niet langer in spanning verkeer over de zekerheid van mijn geloof in dit hoogst belangrijke onderwerp van degenen die in het leven mij het meest dierbaar zijn. En het zou mij goed hebben gedaan als uw contact wat persoonlijker was geweest. Het bevrijdt mij van een grote last nu ik weet hoe ik heel wat van uw gedrag jegens mij kan verklaren en bij mijzelf kan beredeneren en door middel van gebed en meditatie, in een stoutmoedige verbondenheid met mijn geweten en mijn Schepper, en nu ik uw vermoedelijke motieven ken om het stilzwijgen over deze onderwerpen te bewaren, en dus de weg weet die ik misschien zou moeten bewandelen. Het zou mij heel wat ellende en kwelling besparen, en misschien had ik dan wel in E. in een stabiele geestelijke toestand verkeerd, als u dat had gedaan, omdat ik erop vertrouw dat u of S. dat zouden hebben gedaan, als u had toegegeven aan uw eigen natuurlijke opwellingen van mededogen met, en genegenheid en mildheid voor de angsten van iemand die normaalbegaafd is en een neiging tot religiositeit vertoont. Ik hield van de brieven zoals ze waren-o! besef dat alstublieft-de enige band die enig contact of belangstelling met mij bewaarde over ideeën of gevoelens, afgezien van dat ene bezoek van S. en een brief aan mij in het begin van het jaar. Maar het was de spot drijven met mij, met uzelf en mijn inzichten, mijn meest waardevolle gevoelens-de enige gevoelens die de moeite waard zijn om onderling rekening mee te houden-met een professor in het christendom samen met iemand anders, om mij alleen te schrijven over familiezaken, waarbij ik alleen maar werd bejegend als iemand die beschikt over normale eigenschappen, en dan doorgaans ook nog alsof ik in volledige normale omstandigheden verkeerde, in een normaal gezelschap.
Ik zou nog gelukkiger zijn geweest, als u duidelijk was geweest bij het geven van informatie, ook wat betreft de persoonlijke mening van mijn zusters. Ik heb Spencer geschreven om te informeren naar hun en tevens uw geloof in de wonderen. Ik ben bang dat u misschien zult denken dat het harteloos van mij was, dat ik niet heb geschreven om u dat zelf te vragen. Als ik hem niet al eerder had geschreven en meer gedachten, dan ik kan ordenen of machtig ben, had gehad om u over te schrijven, zou ik dat waarschijnlijk hebben gedaan en had ik liever de vraag aan uzelf voorgelegd.
Mijn toespeling op mijn zusters, doet me denken aan een opmerking die ik heb gemaakt over uw brief aan mij, namelijk dat het zowel mijn zusters als uzelf een groot genoegen deed, toen jullie uit mijn brief opmaakten, dat mijn geestelijke vermogens, enz. terrein wonnen. Ik denk dat die opmerking voor mij een bewijs is, zoals ik ook uit andere stukken van uw brief opmaakte, voor het feit dat u daarop onnadenkend op hebt geantwoord. Omdat ik daarin een opmerking heb gemaakt over het schrijven naar I., waarvan ik zou hebben gewild dat u daar openlijk op had gezinspeeld en het had ontkend als het niet waar was, had ik daar misschien uitdrukkelijk een bevestiging van moeten vragen: het was een bewering van Dr. Fox tegenover mij, namelijk dat mijn zusters niet op de hoogte waren van mijn geestelijke toestand. Ik herinner me nu dat u in een eerdere brief hebt opgemerkt dat de familie deelgenoot was van vreugde en geluk bij het ontvangen van mijn brief. Ik wil vooral weten of het waar is dat Dr. F. F. van u enige zeggenschap heeft gekregen om iets dergelijks te beweren. Omdat ik vond dat het in tegenspraak was met de uitspraken in uw laatste brief, heb ik hem mijn hand en vertrouwen geweigerd, en elk contact met hem dat niet absoluut noodzakelijk is, omdat ik denk dat hij daarmee bezig is geweest. Het zorgt er ook voor dat ik vermoed dat hij ook in andere gevallen mij niet eerlijk, openhartig en op een fatsoenlijke manier heeft behandeld, maar dat hij alsof heeft gedaan, waarschijnlijk om te zien of ik voor mijn eigen mening uitkwam, of om zich te bemoeien met de toestand van mijn gevoelens. Hij heeft zich verlaagd door het eerzame pad der waarheid te verlaten, door een eerloze, niet te rechtvaardigen, wrede en wat ik, gezien onze andere positie in de maatschappij, beschouw als een ongevraagde en schaamteloze leugen. De wond die in mijn hart is aangebracht is ook niet de enige schade die ik heb opgelopen, maar een dergelijk onjuist gedrag is weerzinwekkend voor een krankzinnige, omdat zo iemand al beschadigd is door twijfels en angsten, waarbij hij vaak merkt dat hij niet over middelen beschikt om een uitweg te vinden, of om de oorzaken te verhelpen waardoor zij teweeg worden gebracht; (afgezien van de ontsteltenis om te denken dat mijn zusters er niet op waren voorbereid, noch een vermoeden hadden van de vreselijk slag die mogelijk onvoorbereid op hen zou neerdalen, als ze zouden horen dat hun broer in een krankzinnigengesticht was opgenomen) ik had misschien niet alleen zelf moeten bedenken, onder alle ongunstige omstandigheden van een misleide en gestoorde geest, in hoeverre ik het recht had of verplicht was om stappen te nemen om hen daarover in te lichten; maar ook dat ze onvoldoende bereid waren om de kwellingen van al die maatregelen een halt toe te roepen, te verhinderen of te stoppen, door de onbeschaamdheid van de mensen in mijn omgeving, door de ongemakken van mijn situatie, door de achterdocht, minachting, verwaarlozing of wat nog verleidelijker is, door de onjuist opgevatte behoedzaamheid en welwillendheid van mijn verwanten en van de mensen met wie ik te maken had.
Dat is een van het grote aantal grove beledigingen en gewelddadigheden, waaraan mijn heiligste en diepste gevoelens soms geheel aan blootgesteld zijn, tijdens de toestand van waanzin en krankzinnigheid, en ingewikkelde conflicten tussen tegenstrijdige plichten, die mij door de Almachtige waren opgelegd. Het doet mij verdriet dat ik eigenlijk gedwongen ben om mijn beklag bij u te doen, maar nog veel meer als ik mijzelf zou verlagen om mij bij u te beklagen, omdat ik hier soms niet meer in staat zou zijn om mijn verontwaardiging, ongeduld of positie te beheersen. Maar bedenk dat ik mijzelf niet verlaag door mijn beklag bij u te doen om raad, advies of uw mening te horen. Het spijt me dat ik dat zo doe, maar na de manier waarop u mij, samen met Spencer, hebt achtergelaten, in een toestand van weerloosheid en ontroostbaarheid, door mij aan de zorg toe te vertrouwen, onder toezicht te stellen en omgang te hebben met mensen met een gemoedstoestand, die minder beschaafd is dan die ik gewoonlijk ontmoet, zelfs bij uw bedienden in Ealing; en die, naar het mij lijkt, doorgaans ongevoelig zijn voor het tonen van respect voor leeftijd, klasse of tegenslag en meedogenloos onwetend zijn over de gewoonten van een heer; nadat u mij dus in onwetendheid hebt achtergelaten,-wat een teken van een gebrek echte christelijke liefde is, en van een groot gebrek aan normale genegenheid,-of van een heel jaar lange lakse en achteloze berusting in de raadgevingen van Dr. Fox vrijwel constant in contact met dergelijke mensen, en bovendien met allerlei soorten krankzinnigen, misschien met uitzondering van een enkele-dat wil zeggen van hoge afkomst en fatsoenlijke manieren en gewoonten; -ik zeg dus, zonder toestemming in een doorlopend contact, afgezien van het feit dat ik op elk moment in de gaten werd gehouden, in mijn emoties en hartstochten, apathie, opwinding, in wanhoop of hoop, (dat heb ik nu ontdekt tot mijn verwarring en verbazing,) zelfs al had ik maar voor een enkel moment een eigen kamer gehad,-nadat zij dus, zoals ik al zei, toestemming hadden gegeven om mij slachtoffer te maken van een dergelijk spiritueel behandelingssysteem,.......

Toen ik merkte dat familie nog steeds werd misleid door de Dokter, en ze geen rekening hielden met mijn bezwaarschriften, zoals zij hadden moeten doen, dacht ik dat het juist zou zijn om contact te leggen met een gemeenschappelijke vriend, die hen zou kunnen overtuigen van en berispen voor hun vergissing. Toen ik in mijn geest overdacht tot wie ik me zou richten, wezen de geesten me erop dat ik Mr. R. Ryder moest schrijven, de beste vriend van mijn vader: tegelijkertijd gaven ze me te kennen dat ik geen tijd moest verliezen, alsof zij zijn naderende dood voorzagen, wat inderdaad het jaar daarop plaatsvond. Ik schreef het volgende briefje, maar ik betwijfelde of het juist zou zijn om de brief te sturen, omdat ik er ook voor terugschrok om mijzelf bloot te geven.

"Mr. R., ik verkeer nu bijna een heel jaar onder uiterst pijnlijke en moeizame omstandigheden, en mijn gevoel daarover is zodanig dat ik toch hoop dat ik daar zo snel mogelijk van wordt verlost, althans door uw tussenkomst. Ik vind nog steeds dat de mensen die mij daaraan hebben blootgesteld, een berisping en een welverdiende uitbrander zouden moeten krijgen, van iemand wiens gezag zij zouden kunnen respecteren. In een toestand van een dergelijk uitzonderlijk bijgelovig waanidee en goedgelovigheid in een denkbeeldige geest van bezieling door de Heer en Almachtige God, om een gewone krankzinnigenbediende of bewaker als de Here Jezus aanbidden, iemand met het meest onvoorzichtige, en dat is nog wel het minste wat ik over hem kan zeggen, roekeloze karakter, zowel in het openbaar als privé, door veld en dorp; en een andere krankzinnige aanbidden als de God Jahweh, de allerhoogste almachtige; en daarnaast duizend of meer andere dwaze buitensporigheden begaan! Ik ben meedogenloos in de steek gelaten door mijn moeder en broer, onder het regiem en toezicht gesteld van gewone krankzinnigenbewakers en dokters (Dr. Fox, een bekeerde of teruggevallen Quaker) en ik ben een jaar lang opgesloten, onder hun regiem in een mistroostige kamer, in gezelschap van twaalf of meer krankzinnigen, voor het grootste gedeelte mensen zonder positie, zonder afkomst, zonder manieren, en volkomen ongevoelig voor alle gevoelens van fatsoen en zedelijkheid, en, mag ik wel zeggen, zonder de morele gewoonten, waar ik aan gewend was, waartoe ik ben opgevoed, en waaraan ik vanaf mijn vaders wieg tot nu toe heb vastgehouden.
Ik zeg u, Mijnheer, dat ik nu al bijna een heel jaar lang, doorlopend (zonder verlof, vrijheid of toestemming om mij terug te trekken in een privé-vertrek, zelfs in mijn momenten van de hevigste kwellingen en een besef van wanhoop, vernedering en van mijn verloren positie in de maatschappij) ben overgeleverd aan beledigingen van minne en vulgaire bewakers, en aan spot en hoon van krankzinnige ongelovigen en atheïsten. Als ik nou knettergek was geweest, of mij schuldig had gemaakt aan kwaadaardigheden, geweld zonder aanleiding, of buitengewone woede tegen mijzelf, mijn schepper of mijn bedienden, dan had ik kunnen verdragen dat ik, zo mogelijk, was behandeld met veel meer dwang en meer persoonlijk geweld, dan het is gedaan. Maar in een toestand van een ongeëvenaarde zinsbegoocheling, en een afschuwelijke huichelachtigheid, domheid en idioterie, waarin ik kreunde en worstelde, mijn eigen ziel haatte en verafschuwde, hijgde en in zwijm viel, en vocht tegen de indrukken van een afgrijselijke droom, tegen een iets, niets, een grillige angst, die mij vast leek te houden......
Ik schrijf u niet alleen vanwege mijn eigen geval, maar in de hoop dat de Almachtige u toch tijd heeft willen geven om het in overweging te nemen en aan een lid van een van beide Parlementen te.... .
Mr. R...r, ik bezweer u dat ik door een van de bewakers hier, met mijn hoofd tegen de muur ben geslagen, en dat bij herhaling en met een geweld, dat ik zelfs niet zou hebben durven gebruiken tegen iemand die gezond van geest was, uit angst hem in een toestand van waanzin en uitzinnigheid te brengen, en in twee gevallen, maar in een in het bijzonder, met zulk een kracht, ßιά τοσαυται, dat ik destijds dacht dat ik alleen door een goddelijke en wonderbaarlijke kracht zou kunnen herstellen van een gebroken en verbrijzelde schedel. U kunt zich misschien onze, of tenminste mijn toestand voorstellen, van hulpeloosheid en waanzin, en eenvoudige onderdanigheid en gehoorzaamheid, die u als krankzinnigheid en idiotie zult betitelen, als ik u beken dat ik, hoewel ik verrast was op het moment dat een dergelijk geweld tegen mij werd gebruikt, dat toch geduldig en dankbaar verdroeg, niet alleen zonder gemor of klacht, maar dat ik het misschien zelfs als heilzaam voor mijn geest zag, als de plicht van degene die daar gebruik van maakte, gezien zijn situatie ten opzichte van mij en zijn werkgever-en als iets waaraan mijn eigen krankzinnigheid mij blootstelde; en ik heb er nooit van gedroomd dat het mijn plicht was om mij daarover te beklagen bij de jonge of oude Dr. Fox. Ik herinner me twee verschillende gevallen waarbij dat gebeurde tegen de muur van een donkere cel, die als voorkamer diende voor twee badruimten, waar zij mij meestal gedurende de koude winter van afgelopen jaar, 's morgens naartoe brachten, en mij daar met mijn hoofd naar voren ingooiden. Ik had destijds, voor zover ik mij dat precies kan herinneren, de gewoonte om me teweer te stellen tegen de mannen, die me elke morgen naar het bad gingen brengen, omdat ik dacht dat ze dat deden om me te straffen. Als zij mij dan zouden slaan, zou ik hen hebben kunnen aanspreken op hun gedrag, omdat ik dacht dat ik dan gehoorzaamde aan een ingebeeld, sterker nog, een nadrukkelijk bevel van de Almachtige God om dat te doen, uit angst voor Gods gramschap, bang dat ik anders gek zou worden, met andere woorden bang voor het hellevuur, als ik het niet deed-een bevel dat mij door inspiratie werd gegeven, dat wil zeggen, ik bedoel doordat ik af en toe een hoorbare, prachtige en goed verstaanbare stem in mijn omgeving hoorde, soms in de kamer, soms in bed, soms in mijn hoofd of binnen mijn schedel. (Om ervoor te zorgen dat u wat ik vertel op zijn minst verbazingwekkend zult vinden, omdat ik nauwelijks kan verwachten dat u het tot nu toe zult geloven; en dat u misschien de Schrift beter zou kunnen begrijpen, en mij ook, of gelooft dat wat ik u vertel mogelijk en waarschijnlijk is, door al mijn woorden daarmee te vergelijken, verwijs ik u naar de passages in de Schrift, waar geschreven is dat het woord van God tot Jessaja en Jeremia, Ezechiel, Amos en andere profeten kwam,) vertel ik u dat ik deze stem vaak, ik mag wel zeggen in zekere zin altijd gehoorzaamde, door de mensen die in mijn buurt kwamen vast te grijpen en daarmee te vechten, maar dat ik het geweld voor lief had genomen als zij zich dan heel begrijpelijk met ßιά, met kracht tegen mij hadden verweerd, en ik kon begrijpen dat mensen de dwaasheden en het duidelijk onredelijke gedrag bestraften van een dwalend en misleid geweten; maar doorgaans werd ik, hoewel ik dan geleidelijk werd overmeesterd, in die gevallen niet geslagen.
Het kan dat ik dan rustig weigerden om mijn kousen aan te trekken, omdat ik gehoor gaf aan een of andere waanzinnige, rare en uitgelaten en goedgeluimde stemming; daar hield ik van met een onzegbare hartstocht; daar bediende ik mij ook vaak van om, volgens mij, Gods woord na te leven, om te leren hoe ik door Gods verlossing op kon knappen, en door tegelijkertijd gehoor te geven aan een behoedzame, actieve en lichtvoetige instelling. Ik deed dat meestal omdat ik deels van de stem had gehoord en begrepen, dat mijn bewaker dat aangenaam vond en dat van mijn verwachtte. Ik nam aan dat ook hij was geïnspireerd en dat hij mijn diepste gedachten kende; maar ik kon dat waanidee nauwelijks geloven, hoewel ik daar uit angst voor Gods toorn en het hellevuur op reageerde-want ik was bang voor Hobbs' woede, ergernis, ongeduld en halsstarrigheid (en ook voor zijn kwaadaardigheid, hoewel ik mij daar tot nu toe niet van bewust was). Ik was bang voor zijn ongeduld, omdat ik niet geloofde dat hij het gedrag kon dulden, dat destijds voor mij belangrijk voor mijn ziel en zaligheid was. Ik had ook geen moment gedacht dat ik het maar voor lief moest nemen, hoewel het ten opzichte van een krankzinnige kennelijk weloverwogen en buitensporig was en bedoeld was om te ergeren en uit te dagen. Het is terecht als ik, of een krankzinnige, beweer dat van krankzinnigenbewakers verwacht mag worden dat hij geduld heeft met zijn patiënt en rekening met hem houdt.
Het zou best kunnen dat ik eigenlijk van plan was, of dat hij vermoedde, dat ik mij in een uitzinnige vlaag van waanzin of krankzinnigheid zou verzetten, maar hij had het recht om meteen tegen mij op te treden, zelfs als dat zo was, zonder eerst een poging te wagen met geduldige of milde maatregelen.
Het zou best kunnen dat hij door had dat ik schijnheilig was ten opzichte van mijn schepper-dat hij mijn castigator morum moest zijn.
Het zou best kunnen dat hij wist of dacht dat ik deed alsof ik gehoor gaf aan mijn geweten, maar dat ik het eigenlijk deed om hem te ergeren en dwars te zitten; -maar had hij dan geen gebruik moeten maken van een berisping, een ernstige aanmaning, overreding of een verzoek?
Overreden! Sinds ik in dit huis ben, heb ik zelden ook maar een enkel woord van overreding gehoord, dat niet gepaard ging met een gebiedend, beledigend of sarcastisch verwijt, en dat van minderen.
Op de eerste plaats zou u mijn verontwaardiging moeten beseffen, nu mijn geestelijke toestand verbetert, nadat ik in een toestand was achtergelaten, waarin deze dingen mogelijk of waarschijnlijk waren. Wat moet het niet zijn geweest om te vermoeden dat ik een dergelijke behandeling moest ondergaan door mijn meerderen, of gelijken en zelfs door heren-door mijn broer.... , of oom..., en nog veel meer door mijn minderen en dan ook nog minderen van het minste soort. Maar wat moet ik denken van een manier van behandelen, die mij, iemand van eer en een heer, kon blootstellen aan de mogelijkheid, nee, meer dan dat, aan de waarschijnlijkheid van een dergelijke behandeling? Sterker nog, om mij, of een ander menselijk wezen, zo te bejegenen, in een toestand van krankzinnigheid en met een verward geweten, verstand en oordeelsvermogen, soms in een toestand van een totaal gebrek aan een religieus gevoel, in hevige ergernis en bij gebrek aan alle gemakken. Misschien was mijn krankzinnigheid van dien aard dat lafaarden daardoor in de verleiding kwamen om mij te beledigen. En nu, nu ik daarop terugkijk, voel ik me verontwaardigd en verbaast het me, dat ik toen niet heb gedaan wat ik had moeten doen, in de toestand van krankzinnigheid die ik doormaakte, en wat moord op mijn persoonlijkheid voor mij betekende."
Uit bovenstaand brieven *, blijkt duidelijk dat mijn geest nog steeds gestoord was, toen ik ze schreef; maar er blijkt geen gebrek aan genegenheid uit voor mijn familie, ondanks dat de verontwaardiging die ik voelde omdat ik aan een dergelijke behandeling werd blootgesteld en daartoe werd verleid,

* In een brief aan een van mijn zusters gaf ik uiting aan mijn vermoeden, volgens mij in opdracht van mijn Verlosser, dat de toestand thuis uit de weg moest worden geruimd, als bescherming tegen de morbus cholera. Ik schreef ook dat ik nog een paar boeken wilde hebben en stelde voor dat ze mij mijn naainaalden, enz., zouden opsturen.

bij tijd en wijle nog steeds een uitweg vind, en misschien ook toen al zwaarder had moeten wegen dan alle andere overwegingen; maar die zich later ongetwijfeld uitte in hatelijke en wraakzuchtige uitspraken, toen ik merkte dat mijn bezwaarschriften werden afgewezen en er geen acht op mijn woorden werd geslagen; dat er liever werd geluisterd naar de woorden van de mensen die mij slecht behandeld hadden en die macht over mij uitoefenden, terwijl ik twijfels over hun karakter had, en die mij telkens weer aan geweld en belediging blootstelden. Uit deze brieven valt ook op te maken dat ik, ondanks de geesteskracht waar ik over beschikte, niet in staat was om iets anders dan de juiste conclusie te trekken over de bedoeling van de behandeling die jegens mij werd getoond; nog steeds zie ik het resultaat van een grof en bar regiem dat achteloos over iedereen werd uitgeoefend, als een bestraffing voor mijn eigen geval. De gevolgen van mijn opsluiting en het gebrek aan bezigheden, kunnen afgelezen worden aan mijn zorgvuldige aandacht voor onbeduidende zaken.
Als antwoord op deze brieven, kreeg ik vriendelijke maar korte en nietszeggende antwoorden van mijn moeder. In de eerste of tweede, weigerde zij mij een eigen kamer, waarbij ze verklaarde dat ze naar de raadgeving van de dokter moest luisteren; dat maakte me in zekere zin gek, en vervulde me van angst. Vanaf dat moment begon mijn felle en schaamteloze gedrag jegens mijn familie. In de volgende brief werd een eigen kamer voor mij gevraagd en stonden aanwijzingen dat er andere plannen voor mij werden uitgedacht: maar destijds bleef ik aandringen op andere rechten, en dus bleef ik mij helaas ergeren aan de weigering van elk volgend verzoek, totdat het te laat was om het als hun plicht te zien, en daarna tergden ze me door daar helemaal geen gehoor meer aan te geven.
Deze brieven kwetsten mijn gevoelens door hun stijl, die was alsof ze aan iemand waren gericht die in normale omstandigheden verkeerde; door hun negeren van passages uit mijn brieven en van afzonderlijke aanklachten, doordat ze een volstrekt stilzwijgen bewaarden over al mijn argumenten; en mij als een klein kind behandelden, dat geen enkele andere mogelijkheid had dan gehoorzamen. Maar ik kwam pas na mij ontslag te weten, dat mijn moeder daartoe werd gedwongen door de goedgelovigheid in de meningen van de artsen; en soms zelf uit angst om hen te prikkelen om mij kwaad te doen, door te openlijk haar mening te uiten, terwijl ik in hun macht was. Als ik daar iets van had geweten en mij daarvoor verontschuldiging was aangeboden, zou mij dat mij veel pijnlijke contacten en conflicten hebben bespaard.
Over de uitspraken van mijn bediende, over mijn broek, tref ik de volgende aantekeningen en overwegingen aan, die ik rond deze tijd heb geschreven.

- broek, of belemmering -

Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een heer, die onder zijn gezag en toezicht stond?
Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een krankzinnige, en beschouwde hij me als een besluiteloze en verachtelijke huichelaar of lafaard?
Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een krankzinnige, en dacht hij dat het zijn taak was om mijn gevoelens kwetsen als heer, of als brenger van Gods woord?
Op de eerste plaats, hoe moest ik nou verder? Kon ik mijn beklag doen bij Fr. Fox en mijzelf blootstellen aan zijn wraak en wreedheid?
Ik moest jou (mijn broer) veroordelen ten overstaan van Dr. Fox en Dr. F. Fox, omdat jij mij onder een dergelijk toezicht had geplaatst. Wat schofterig tegenover mij.
Was het mijn plicht om iemand te berispen, die mij alleen maar probeerde terecht te wijzen, en dus mijn woorden te verspillen?
Hoe kon ik dat aan; hoe kon ik tolereren dat daar niets over werd gezegd?
Ik denk dat dat kwam omdat hij zag dat ik het onaangenaam vond, en dat hij ervan hield om mijn gevoel van kwetsbaarheid, dat ik nog steeds heb, te kwetsen.
Ik had hem moeten berispen en moeten waarschuwen om niet zijn beklag bij Dr. Fox te doen.
Waarom ik dat niet heb gedaan?
1e. Hoe zou ik iemand kunnen berispen, ik die hier een grove zondaar en idioot was geweest en hier mijn straf uitzat voor mijn overtreding, in het besef dat ik door mijn huichelachtigheid een weerzinwekkend voorwerp voor medelijden was?
2e. Ik had waanideeën en dacht dat hij de Here Jezus Christus was en hoe zou ik de Here kunnen terechtwijzen?
Als ik als een moedig man had gehandeld, zou ik hem hebben verboden om dergelijke taal nog langer te gebruiken. Als gewoon mens en echte Engelsman zou ik hem neer moeten hebben slaan. Dat was misschien echt mijn plicht geweest. Dan had de Almachtige God mij gerespecteerd, maar was ik door een mens gewurgd of voor altijd en eeuwig in een gekkenhuis gestopt.

Brisslington House, 30 jan.

Mijn beste Heer,

Ik zou u niet hebben lastig gevallen met mijn schrijven als mijn leeftijd, door mijn spraakvermogen te verstoren, mij niet had belemmerd om mijzelf net zo duidelijk uit te drukken als ik zou hebben gewild; en de gevoelens te verwoorden die uw recentelijke opgewonden toestand natuurlijk hebben opgewekt.
Als u nog over enig geheugen beschikt, bedenk dan hoe beperkt uw geestelijke gesteldheid, nog maar een paar weken geleden, was. Zou ik dan in die periode het recht hebben gehad om een briefwisseling te voeren met mensen die niet tot uw eigen familie behoren? Veel van uw metgezellen geven mij, net als u, brieven die gericht zijn aan mensen die hen nooit hebben gekend.

* Ik weet niet op welke periode Dr. F. zinspeelt: tenzij het de tijd was waarin ik mijn brood met boter en peper at, enz.; maar ik denk dat dit hoe dan ook lang voor mijn schrijven was. Deze opmerking slaat op een klacht die ik had over brieven aan zeer intieme vrienden, die ik, ik denk toen ik zevenentwintig jaar was, volledig vrij kon schrijven, en die zonder tussenkomst van een psychiater goed konden beoordelen of ik onfatsoenlijk schreef, en die veel geschikter waren om mijn meningen aan toe te vertrouwen. Onder dat voorwendsel wordt een krankzinnige elke hulp onthouden; en hoe zekerder dat is, hoe meer redenen hij heeft om over zijn familieleden te klagen, wier broze gevoelens niet gekwetst mogen worden door de verdenking dat ze het verkeerd doen, hoewel ze hem stukje bij beetje vermoorden. Ik heb Dr. Fox nooit een brief gegeven, alleen mijn oudste vrienden. Tot slot, stel dat het waar is, zoals de Dr. krankzinnig kennelijk aannam, dat zijn patiënten tevreden waren als hun brieven aankwamen, dan bewees dat nog niet dat ik, die mijn verstand gebruikte, tevreden was.

Ik ontvang dergelijke brieven en ik stel de mensen tevreden. Maar het zou erger dan waanzin zijn van mij, als ik zou toestaan dat ze die aan anderen dan hun vrienden zouden doorsturen. Die regel geldt niet alleen voor uw geval. Ik heb u echter verteld dat het mij goed deed te merken dat uw geestelijke toestand was verbeterd, wat mij in staat stelt om mij tot u te richten als een redelijker wezen; daarom zeg ik openlijk dat ik alles wat u mij schrijft, zonder enige mening over de inhoud, ter goedkeuring aan uw moeder en broer zal sturen. Kan het eerlijker? maar u legt dat op een andere manier uit en laat uzelf in een toestand van ergernis brengen die zich zowel slecht laat rijmen met een gezond verstand als met het christelijke principe van nederigheid en verdraagzaamheid.
Wat u bedoelt met dat uitschelden van Hobbs begrijp ik niet-hij was met het toezicht op u belast omdat hij vriendelijk en beleefd is. Als hij op zeker moment zijn toevlucht tot geweld heeft moeten nemen, denk ik dat zal blijken dat geweld en onterechte koppigheid van uw kant dat eerst heeft uitgelokt. Ik moet toegeven dat het mij niet weinig verbaasde, dat u, als nederig navolger van Christus, hem of iemand anders als uw mindere zou beschouwen. Weten wij dan niet dat God geen onderscheid maakt bij mensen? [toch heb ik Mr. Hobbs nooit bij Dr. Fox aan tafel zien zitten] De apostelen verklaren in Handelingen 17 dat "hij alle volkeren van één bloed heeft gemaakt."
"Hoewel u door uw toevallige afkomst, de gekunstelde toestand van de maatschappij en de voordelen van een verfijndere opvoeding, misschien zult denken dat u zijn meerdere bent, moet u niet vergeten dat wij geroepen worden om verantwoording af te leggen over de talenten die ons zijn geschonken."
De uitwerking die de brief destijds op mij had, gaf aanleiding tot het vermoeden, dat de dokter de bedoeling had om mij, door me in de war te brengen en te insinueren, en door te laten zien hoe hij anderen kon misleiden, tot gewelddadigheden te verleiden. Het is zo godvruchtig en aannemelijk en tegelijkertijd zo tegenstrijdig en op een slimme manier verwarrend. Zelfs nu nog heb ik last van dat vermoeden; ik weet namelijk niet of ik moet denken dat Dr. Fox willens en wetens handelde, of dat hij door zijn gebruikelijke en onbelemmerde bedriegerspraktijken niet wist wat zijn eigen geestestoestand was. Iemand die voorgeeft te prediken over de wegen van de voorzienigheid, die het heeft over toevallige afkomst-iemand die verwijst naar het Nieuwe Testament, de gekunstelde toestand van de maatschappij in een kwaad daglicht stelt, terwijl datzelfde Testament ons leert dat alle gezag van God komt-en die zich dan ook nog vastklampt aan alle voordelen van die toestand.
Dus iemand die mijn opvoeding respecteert, of voorgeeft dat hij dat doet, en toch mijn ideeën beschaamt, alsof een verfijnde opvoeding alleen maar een onderscheid aanbrengt in het denken en niet in werkelijkheid. Hij herinnerde mij er ook nog opdringerig aan dat ik voor Gods rechterstoel rekenschap moest afleggen over mijn talenten, terwijl het enige waar ik toen mee te maken had zijn krankzinnigengesticht was; alsof een van de talenten waar ik rekenschap over moest geven niet mijn eigen oordeel was, en God weet hoe mild en gematigd dat toen was, gezien mijn toestand-bij deze verschrikkelijke manier van behandeling. Laat hen die er belang bij hebben om bedrogen te worden, maar bedrogen worden. De brief gaat verder......"Wat betreft uw dreigen met wraak, daar ben ik niet in het minst bang voor; hoewel ik mij er niet over verbaas dat u de mensen van wie die onderdrukking of macht uitgaat, als uw vijanden beschouwt." (Dat was NIET het geval, omdat ik zelf vond dat ik, tot een hele tijd hierna, dwang en toezicht nodig had.) "Maar godsdienst zou slechts een bespotting zijn als je kunt beweren dat je je terugtrekt en in gebed op je Schepper wacht, als je verstoken bent van de liefde die een leerling van Christus betaamt." ( Dat is een toespeling op het feit dat ik een opmerking heb gemaakt op de onverenigbaarheid van zijn systeem met de plichten van meditatie en gebed; waarbij ik in mijn openhartigheid Satan in zijn eigen net ving.) Wanneer u echter ons als vijanden blijft zien, geldt nog steeds 'fas est et ab hoste doceri,' (het is goed om van een vijand te leren), en dan raad ik u aan om de vreze Gods te ontwikkelen, die al uw gedachten, woorden en daden zal beïnvloeden, zodat u gunstiger over het hele mensdom en over degene die u het allerbeste toewenst zult denken,

Edw. Long Fox.

De mensen onder wier gezag ik was geplaatst, zowel dit jaar als daarna, hebben mijn gemoedgesteldheid en geest beschadigd; zodat ik zelfs in mijn schrijven vreselijk met hen overhoop lig! Want zij beschikken over dat hele evenwicht van een veilige dubbelhartigheid en koudbloedige kwaadaardigheid, over een gezonde huid en lichaamssappen-terwijl ik vol zit met onaangename en boze gevoelens en de tekenen draag van hun kwalijke gedrag jegens mij; maar als de vreze Gods ervoor zou moeten zorgen dat ik gunstiger over Dr. Fox denk, ben ik inderdaad een verloren ziel en geest: ooit wist ik nauwelijks hoe ik moest vloeken, maar deze mensen hebben mij vertrouwd gemaakt met vloeken en godslasteren. Hij had moeten schrijven-de vreze des duivels-die al uw gedachten zo zullen beïnvloeden dat u gunstiger spreekt over het hele mensdom, en over degene die u het allerbeste toewenst-wat u daar zelf ook over moge denken. Ik begon met het schrijven van een antwoord op bovenstaande brief. Die werd geïnspireerd geschreven, dat wil zeggen, dat ik de woorden op het papier zag voordat ik ze opschreef; ze verschenen als hoofdletters, veel mooier dan ik ze zou kunnen afdrukken. Als ik mij goed herinner, wisselden ze elkaar niet zo snel af als andere keren; dus ik had meer tijd om ze over te schrijven: of dat kwam omdat ik meer vertrouwen in mijn eigen zaak had en ik meer ervaring had om ze te pakken, of omdat ik nu in een eigen kamer zat-het was in ieder geval te danken aan het feit dat ik rustiger en geestelijk onbevangener was, zodat de spiegel niet zo gerimpeld of gebroken was. -

Mijnheer,

Ik heb vanmiddag een brief van mijn moeder ontvangen, waarin ze mij op de hoogte stelt van haar bedoeling om mij naar een ander gesticht te laten verhuizen. Ik schrijf u daarom enige woorden in antwoord op uw brief aan mij, wat ik anders tot de volgende dag had uitgesteld. Ik zal ook doorgaan met mijn beroep op de wetten van dit land om, als God dat wil, uit dit gesticht te komen; of in ieder geval verlof te krijgen om mijn eigen dokter uit te zoeken-tenzij-ik geef toe, Mijnheer, dat mijn gevoel over de kwetsuren die ik persoonlijk door uw behandeling heb opgelopen, waarvan ik nu de mist der waanzin is opgetrokken, waarin God mijn verstand had verward, weet dat het onterecht onmenselijk was! samen met een elke dag meer ontdekken van de vreselijke gevolgen die uw manier van behandelen heeft gehad voor mijn eeuwig geluk, in mijn geest niet alleen maar boosheid, maar razernij heeft opgewekt. Maar als u het woord opgewonden gebruikt om aan te geven dat mijn verontwaardiging krankzinnig of onterecht is, ontken ik dat-ik ontken dat ik in een geestelijk gezonde toestand kan verkeren zonder dat te voelen en te uiten; ik durf dat echter niet, omdat ik krankzinnig ben-uit angst voor een misverstand en ik voel vaak dat ik het niet kan verwoorden omdat ik wordt beheerst door een kracht die sterker is dan ikzelf; ik kan mij niet uiten zoals ik zou willen en wel zou kunnen als ik mij in alle rust zou kunnen beraden.
Het spijt mij en ik vraag u vergeving voor het feit dat ik mijn gevoelens tegenover u heb geuit op een eerloze, kwaadaardige en naar ik vrees oneerbiedige manier. Maar ik wilde oprecht en eerlijk zijn en wilde dat u niet bij mij weg zou gaan, zonder te weten dat mijn bedoeling wraak is, wat ik met alle wettelijke middelen na wil streven. Ik hoop dat God me zal willen straffen, als ik ervoor terugschrik, als mij wordt gevraagd om dat zo te doen, waarbij ik dan toegeef dat ik ook over een van de eigenschappen van de menselijke natuur beschik."
Ik had geen tijd om deze brief af te maken. Ik vertelde Dr. Francis Fox echter dat ik hem vanaf mijn nieuwe verblijfplaats zou schrijven. Dat was de enige belofte die ik heb gedaan, waarvan ik mij herinner dat ik die heb verbroken; maar het jaar daarna had ik genoeg te doen, en ik bedacht-dat er misschien misbruik van mijn uitspraken zou worden gemaakt en dat het niet eerlijk was dat ik, in mijn opgewonden en nerveuze toestand, mensen zou schrijven, die misbruik maken van elke felle uitspraak en elke bijzonderheid, om de verwanten van een patiënt te waarschuwen en hem daardoor in een situatie te houden, waarvoor zij elke oprechte mogelijkheid zouden moeten aangrijpen om hem daaruit vrij te laten, juist vanwege de aard van zijn ziekte. Ik twijfel er niet aan dat zij, in de ogen van de maatschappij en in hun eigen ogen, handelen voor de veiligheid van de maatschappij en de persoonlijke veiligheid.

"VERGEEF HEN, VADER, WANT ZIJ WETEN NIET WAT ZE DOEN. -AMEN."

Naar boven