Home
EEN VERSLAG
VAN DE
BEHANDELING, TOEGEPAST
OP EEN
HEER,
TIJDENS EEN TOESTAND VAN
EEN GEESTELIJKE STOORNIS;
MET HET DOEL
OM DE OORZAKEN EN AARD UITEEN TE ZETTEN
VAN
KRANKZINNIGHEID,
EN HET AANTONEN VAN HET ONOORDEELKUNDIG GEDRAG JEGENS VELE
ONGELUKKIGE SLACHTOFFERS VAN DIE RAMPSPOED
DOOR DE WELEDELGEBOREN HEER JOHN PERCEVAL.
Infandum regina jubes renovare dolorem
-quaeque Ipse miserrima vidi
Et quorum pars magna fui.-
Vergilius, Aeneïs, lib. II. 3.
Koningin, gij beveelt me dit
onuitsprekelijke leed op te rakelen,
-en de grote ellende die ik zelf heb gezien
En waarvan ik een groot deel heb beleefd. -
Londen:
EFFINGHAM WILSON,
ROYAL EXCHANGE.
1840.
VOORWOORD.
They can be meek that have no other
cause:
A wretched soul, bruited with adversity,
We bid be quiet, when we hear it cry.
But were we burdened with like weight of pain,
As much or more, we should ourselves complain.
SHAKESPEARE, De Klucht der Vergissingen
De wens van de schrijver van onderhavig werk is drievoudig: -Door
te laten zien hoe ontoereikend en gebrekkig de middelen zijn, die door
de wet worden verschaft om opgesloten krankzinnige patiënten te
beschermen, en personen die wellicht onterecht zijn opgesloten te
bevrijden-hoopt hij een hervorming van de wet te bewerkstelligen, zodat
personen die per abuis of anderszins door psychiaters of door hun
familieleden worden onderdrukt, spoedig bescherming zullen kunnen
verkrijgen en van hun beschadigingen kunnen herstellen, door
maatregelen volgens de gewone of geschreven wetten. Door het
beschrijven van de brute en perverse behandeling waaraan hij zag hoe
anderen werden onderworpen en zelf door verschillende psychiaters aan
onderworpen werd-hoopt hij een hervorming te bewerkstelligen in het
beleid van krankzinnigengestichten. Door het nader aanduiden en
verduidelijken van zijn eigen lijden, klachten en problemen-hoopt hij
de beklagenswaardige en liefhebbende familieleden van een krankzinnige
te leren wat zijn behoeften zijn en hoe zij zich ten opzichte van hem
moeten gedragen, zodat ze de fouten kunnen vermijden die helaas door
schrijvers eigen familie zijn begaan. Zijn uitgave zal waarschijnlijk
door drie soorten mensen worden veroordeeld. Op de eerste plaats door
mensen die de verklaring van de schrijver in twijfel trekken; hen
verwaardigd hij zich niet te antwoorden. Hij zou hen echter kunnen
wijzen op andere mensen, die in een gelijksoortige ellende, schanddaden
hebben ondergaan, die vergelijkbaar zijn met die hij beschrijft, maar
die het toch verbijsterd en verontwaardigd tegen hen opnemen; bovendien
kan hij wijzen op een heer met de naam Paternoster, die ongetwijfeld
gezond van geest was, maar werd opgesloten in het gekkenhuis van Dr.
Finch, nu van Dr. Philp, waar hij gedurende zes weken vernederingen
moest ondergaan en getuige was van wreedheden, die even ernstig en nog
ernstiger waren dan die in dit verslag zijn beschreven. De tweede
categorie wordt gevormd door mensen, die twijfelaars zijn en wel kunnen
geloven dat wat de schrijver vertelt waar is, maar niet toestaan dat
het enige indruk op hen maakt; zij zullen wel geloof hechten aan zijn
verslag, maar weigeren om het, in heel zijn afgrijselijke
werkelijkheid, van invloed te laten zijn op hun verbeelding. De derde
soort zijn mensen die de feiten die op deze bladzijden zijn vermeld wel
aanvaarden en het belang ervan inzien, maar toch zullen denken dat ze
niet algemeen geldend zijn en dat het in ieder geval niet de juiste
manier is om het verhaal te halen.
Daarop antwoordt hij dat Dr. Fox, en de Hr. C. Newington, allebei
de hemel in zijn geprezen, als twee van de meest humane, knappe en
meest beminnelijke psychiaters ter wereld; en dat over hun gestichten
en hun systemen is de loftrompet gestoken, als een voorbeeld van
de meest volmaakte behandeling van psychiatrische patiënten in
Engeland. De schrijver kan het niet laten om uit te roepen-Exoptimis
discite pessimos. Daarnaast heeft hij sinds zijn opsluiting met
verschillende personen een briefwisseling gevoerd, heeft daarnaast
berichten uit verschillenden bronnen in de kranten onder ogen gehad, en
kennis genomen van een verslag van een onderzoek door een commissie van
het Lagerhuis. Daardoor is hij er volstrekt van overtuigd dat hij op
grond van de kennis, die hij had gekregen door ervaring en de
geschiedenis van de menselijke natuur, terecht (hoewel hij die
rechtvaardiging zelf niet nodig heeft) tot de conclusie is gekomen, dat
deze gruwelijkheden algemeen verbreid moeten zijn.
Het is een macht die een ongecontroleerde heerschappij uitoefent over
personen die zwak en arm zijn, en geen recht van beroep hebben, of die
alleen na lange tijd en onduidelijke tussenpozen, een beroep op
autoriteiten kunnen doen en tot die tijd onderworpen zijn aan diezelfde
heerzuchtige macht. Het is een macht die heerschappij uitoefent over
individuen die, als zij voor het gerecht verschijnen, merken dat hun
rechters bevooroordeeld zijn tegenover hen, en dat hun verklaring in
twijfel wordt getrokken, en dat ook nog door de verklaring van de
heerszuchtige persoon zelf, tegen wie zij protesteren-een macht die
huist in de gedaante van kwaadwillende omhooggevallen avonturiers-een
macht die belang heeft in het winst maken op haar kerkers, en die als
uitgangspunt heeft dat een slechte behandeling nodig is,-een macht
waarvan de daden uit het zicht en gehoor worden gehouden, en die de
uitvoering van haar wettelijke macht-het toezicht houden op de
gedelegeerden voor de psychiatrie-overlaat aan de rechters. Maar er
diende zich een probleem aan. Hoe zou iemand, die toegaf dat hijzelf
krankzinnig was geweest en ongetwijfeld in zekere zin zelfs was
gewantrouwd door de mensen die hem het beste kenden, geloofd kunnen
worden door ministers, autoriteiten en vreemden, van wie het eigen
gezonde verstand aanvechtbaar was en wier oren net zo bevooroordeeld
waren als die van de hele wereld-door de uiterst onjuiste maar algemeen
aanvaarde veronderstelling, dat krankzinnigheid een onpeilbaar mysterie
is-een onderwerp dat te gevoelig ligt om te behandelen en dat niemand,
behalve psychiaters weten hoe ze daarmee om moeten gaan; de
veronderstelling dat er aan de woorden van een krankzinnige geen geloof
moet worden gehecht; DAT EEN KRANKZINNIGE ALLEEN KLAAGT OVER EEN
BEHANDELING DIE-HOEWEL WREED-TOCH NOODZAKELIJK WAS! Hoe moest hij de
oren en ogen openen van de mensen die juist door zijn tegenstanders
waren vergiftigd en verblind? Bij iedereen zou hij om gehoor hebben
moeten bedelen-waar hij te trots voor was; nee, dat was vrijwel
onmogelijk te krijgen. In alle andere gevallen van onderdrukking wordt
gehoord worden tenminste gewoon toegestaan. Hij moest zijn zaak eerst
bewijzen voordat hij werd gehoord. Iedereen moest hij zijn
lange en pijnlijke geschiedenis vertellen-met iedereen moest hij het
steeds weer over hetzelfde hebben-moest hij ingaan op dezelfde
ongeloofwaardige en ingewikkelde verklaringen-en moest hij in de
openbaarheid treden, waar, hoewel misschien wel het geweten werd
overtuigd, de wil onveranderd bleef, omdat het oog van de maatschappij
niet op de hoorder rustte.
Daarom besloot de schrijver een verslag te publiceren over wat hij
had ondergaan en gezien-en omdat hij vertrouwen had in die publicatie,
richtte hij zich naderhand tot de ministerpresident, van wie hij een "vriendelijk
antwoord" kreeg-en tot de president van de rechtbank, van wie hij
geen antwoord kreeg; zijn boek werd ook doorgestuurd naar een andere
rechter:-hij stuurde het naar twee geestelijken-er werd geen aandacht
aan hem besteed. Hij richtte een petitie * tot beide parlementen-zijn
petitie werd niet opgemerkt, zelfs niet gedrukt. Hij wendde zich tot
verwanten en vrienden, leden van de beide wetgevende instanties-ze
zaten vol goede wensen en vol verplichtingen. Zijn geest komt in
opstand bij het idee om zich te richten tot de toezichthouders op de
psychiatrie: twee van hen hebben hem groot onrecht aangedaan-hij kent
ook anderen die hebben geleden onder hun manier van plichtsverzuim-hij
weet dat zij zeer goed op de hoogte zijn van de ergste gruwelen van het
huidige systeem, en met de wetenschap dat zich onder hen leden van het
Lagerhuis bevinden, verafschuwt hij hen als on-Engels-en als misdadiger
dan de psychiaters-omdat ze machtiger, beter op de hoogte en
vrijzinniger zijn dan zij en toch bereid zijn om stilzwijgende
toeschouwers te blijven van een systeem van de meest flagrante roof,
verraad, wreedheid, onderdrukking en letterlijke-moord. Die mensen die
hem naar de toezichthouders op de psychiatrie sturen, moeten eerst maar
eens naar de paus gaan om de godsdienst van de kerk van Rome te
hervormen.
* Earl Stanhope en Mr. B. Hawes hadden de morele moed om zijn
petities aan te bieden.
Als zij nu ooit nog iets zullen doen, zal op een of andere manier
het oog van het publiek op hen rusten. Het is zo dat, sinds het
onderhavige werk in handen van de uitgevers is gegeven, de edelachtbare
markies, die momenteel aan het hoofd staat van het ministerie van
binnenlandse zaken, de voorstellen van de schrijver heeft ontvangen en
daar even hoffelijk als welwillend aandacht aan heeft besteed. Maar
omdat de schrijver het nauwelijks heeft aangedurfd om zich tot hem te
richten, omdat zijn eerdere publicatie bij hem geen vertrouwen had
gewekt, gaat hij er vanuit dat hij geen belang zal stellen in het
aanvullende bewijsstuk van het onderhavige geschrift over dat minder
zwaarwegende gebied, en geeft hij toe dat hij niet tevreden
is als er zelfs ook maar een ogenschijnlijke laksheid
bestaat over een dergelijk onderwerp-en als hij enig wantrouwen
koestert, hoopt hij dat een dergelijk wantrouwen begrijpelijk is voor
iemand die zo verraderlijk is bejegend door mensen die hem
tegelijkertijd rekenden onder een groep, die zij lasterlijk als ziekelijk
verdacht beschouwen-en dat hij gerechtvaardigd zou mogen worden
door de woorden van de psalmdichter-
"Vertrouw niet op edelen, of op een
mensenkind."
PSALM 146:3.
Daarom schijnt de schrijver opnieuw de aandacht van het publiek te
vragen-zoals hij dat had bedacht en besloten. Zijn vorige werk
publiceerde hij niet onder zijn eigen naam-maar niet met opzet. Maar
omdat hij anderen aanvalt en ontmaskert, wil hij dat niet als een
sluipmoordenaar doen, maar oog in oog; omdat hij het echter helemaal alleen
heeft geschreven-tegen de protesten in van alle mensen die hem het
meest na staan en hem het meest dierbaar zijn-zijn familieleden en
vrienden-is hij op zijn eigen mening afgegaan, uit angst dat hij
misschien misleid zou worden-en in het besef dat zijn verstand, zo kort
tevoren nog helemaal in de war was-en dat zijn mening daarom terecht
zou worden gewantrouwd. Later heeft hij dat werk achtergehouden, met de
bedoeling om het opnieuw te publiceren of er verder mee te gaan. Maar
daarover aarzelde hij, vanwege zijn geliefde en liefhebbende moeder.
Hij had zich namelijk genoodzaakt gevoeld om tegen haar zeer
betreurenswaardige gedrag zo bitter stelling te nemen. Die aarzeling is
weggenomen door het gedrag van de uitgever van een Edinburgs
tijdschrift-die de grenzen van wellevendheid heeft geschonden, die hij
verschuldigd was aan een schrijver die de wens had om een zeker incognito
te bewaren en die zijn naam onthulde, toen hij zijn publicatie
recenseerde. Daarom verschijnt dit tweede deel wel met de naam van de
schrijver. Aanvankelijk dacht hij dat het verbergen daarvan wellicht op
een enigszins onterechte fijngevoeligheid wees. Maar hij begrijpt nu
dat zijn naam en zijn levensomstandigheden nu zo algemeen bekend zijn,
dat het inmiddels van zwakheid zou getuigen en oneervol zou zijn om
zijn hand nog langer af te houden van een werk dat bedoeld is om zovele
duizenden ellendige schepsels tot voordeel te strekken, en om rekening
te houden met zijn familie en de familieleden die hij aanvecht, Het zou
dus geen zin hebben om nog geheimzinnig te doen.
De schrijver wil niets verbloemen, en hoewel hij zich erg schaamt
over zijn rampspoed van de afgelopen tijd, beschouwt hij dit werk,
zelfs ondanks de pijnlijke onthullingen die hij moet doen, als een
waardevolle en eervolle onderneming. Als het hem niet lukt-
"Magnis tamen excidit ausis."
Niemand kan denken dat hij aan dit onderwerp voor zichzelf is
begonnen-of voor zijn eigen vermaak of plezier. Hij heeft hellevuren
getart en is afgedaald in het Gehenna, waar hij uitgeklommen is, nadat
hij daar drie jaar lang levend in was begraven. Hij schrijft onder alle
mogelijke ongunstige omstandigheden, behalve een, namelijk armoede. Het
onderwerp is deprimerend-het schrijven is pijnlijk en moeizaam voor
hem, en anders zorgt de aard van het werk daar wel voor. Zijn oudste
vrienden en naaste familieleden zijn boos over zijn bedoeling-hij weet
zeker dat hij daarbij gevaar loopt-en hij maakt zich er zorgen over of
dat risico misschien wel terecht is. Ze verwijten hem de gevolgen voor
zijn vooruitzichten voor de toekomst en die van zijn kinderen-van zijn
familie en zijn neven en nichten-en zijn vanzelfsprekende genegenheid
als vader, als zoon, en als broer, wordt ter discussie gesteld; maar
hij offert die genegenheid en andere gevoelens op aan een plichtsbesef,
omdat hij in God gelooft-ontzag voor Hem heeft en op Zijn macht
vertrouwt.
Hij wordt misschien beschuldigd dat hij met een smakeloze precisie
de details heeft beschreven van de beledigingen en de ontberingen die
hij heeft ondergaan. Hij antwoordt daarop dat dit werk niet bedoeld is
om dames te vermaken, maar voor mannen; als een agenda voor filosofen,
als er al een verborgen agenda is, en voor wetenschappers. De
maatschappij heeft laten zien dat zijzelf niet in staat is om aan de
behoeften van de krankzinnigen te voldoen of in te voorzien, want
anders zou hij niet in zulke minutieuze details zijn getreden. Hij
wordt als het ware gedwongen "auribus et oculis subjicere
fidelibus," om het wrede gedrag, het onfatsoen en de grove taal
waaraan hij was blootgesteld, voor het oog te schetsen en voor het oor
te uiten. Door de "onschuld" en de "onnozelheid" van de maatschappij
kan het namelijk niet op een andere manier worden gedaan. En zelfs nu
zal er nauwelijks geloof aan worden gehecht. Maar genoeg over dat
onderwerp. "Iemand, wiens ogen zijn geopend, heeft gesproken-wie oren
heeft om te horen, hij hore."
Wat betreft zijn familie, en in het bijzonder zijn moeder en zijn
oudste broer, vraagt de schrijver toestemming om een paar woorden te
zeggen ter verdediging van zichzelf-en van hen. Hij is van kinds af aan
opgevoed met de stelregel dat hij de voorkeur moest geven aan zijn
plicht om het zichzelf of anderen naar de zin te maken-om de waarheid
te vertellen en de Duivel te beschamen. Op school werd hem geleerd om
de toewijding te bewonderen en na te streven van de Decii-van Quintus
Curtius-van Mutius Scaevola-en van Brutus, de vader. Daarna
kwam hij in een beroep terecht, waarin hij dacht dat het zijn plicht
was om zijn leven te geven, wanneer ook hij geroepen zou worden om het
op te offeren; en vervolgens wijdde hij zijn aandacht aan het
bestuderen van een religie die haar volgelingen leert dat zij door veel
te lijden het koninkrijk der hemelen zullen beërven. De stichter
daarvan had het volgende gezegd-"tenzij gij om mijnswil uw vader en
moeder haat, kunt gij mijn leerlingen niet zijn." (Luc. 14:26) De
consequente manier van denken die de schrijver zich daardoor eigen
heeft gemaakt, heeft misschien zijn gevoelens verhard, omdat hij heeft
gemerkt dat het klopt dat naastenliefde, hoe dan ook, thuis begint.
Want hoe kan hij anderen met mededogen bejegenen, die geen mededogen
ten opzichte van hem tonen? Maar hoewel zijn meningen over de goddienst
van zijn landgenoten aan het wankelen zijn gebracht, hoort hij in de
godsdienst nog steeds de stem van gezond verstand en redelijkheid, die
iemand leert om de voorkeur te geven aan zijn plicht boven het applaus
van anderen- en om zijn Schepper te dienen boven het geschapene. Toen
hij nog was opgesloten, was de schrijver anders dan hij nu is. In het
gesticht van Mr. C. Newington was hij nog beïnvloed door vurige
religieuze denkbeelden, evenals door een religieus uitgangpunt, en
omdat hij daardoor werd beïnvloed, wilde hij dat zijn familie voor het
gerecht werd veroordeeld, niet alleen om een voorbeeld te stellen, maar
zodat zij hun opvattingen zouden veranderen en om hen in staat te
stellen om hun zonden voor God toe te geven en op te biechten zodat zij
hun ziel zouden kunnen redden, voordat ze zouden sterven. Maar
Vele jaren probeerde het het
huiverende lijf te dragen,
En de gekwetste ziel van iemand die nooit sterk was,
Vele jaren van geweld, laster en kwaad;
Toegedichte waanzin, opgesloten eenzaamheid,
En geestes' kanker in haar woeste luim.
Wanneer de hunkering naar welwillende en oprechte manieren
Het hart verschroeid, en het gruwelijke traliewerk
Dat de zonnestralen verstoort met zijn afschuwelijke schaduw,
Zich door de bonzende oogbollen naar het brein toewerkt
Met een snerpend gevoel van zwaarte en pijn;-
Hij moet daar ook de volgende twee regels aan toevoegen, die zo
volstrekt juist zijn:
En smakeloos voedsel, dat ik
eenzaam heb gegeten,
Tot de bitterheid der afzondering was verdwenen. (Uit: De Weeklacht van
Tasso door Lord Byron)
Drie jaar opsluiting onder waanzinnige artsen is voldoende om elk
gevoel te vernietigen, de invloed te verlammen van alle, ZELFS VAN DE
ZINTUIGLIJKE BEGINSELEN VAN DE WIL-en de werkzaamheid van elk geloof te
vernietigen. Toch bleef er, toen hij zijn eerste boek schreef, een
sprankje gloed over van diezelfde hartstochtelijke moed, die echter
verdween voor het werk tot een einde was gebracht. Hij geeft nu toe dat
het gevoel is verdwenen; en hoewel hij niet zonder geestdrift is of
zonder religieuze hartstocht, komen die toch voort uit andere
principes. De bewijzen voor een eeuwig rijk-de hoop op beloningen in de
toekomst-de angst voor toekomstige straffen, drijft deze levende
ziel niet langer-de schrijver luistert en gehoorzaamt, maar alsof
hij geen gevoel heeft, en hij stemt in met een reeks bewijzen, die hij
niet zomaar vertrouwt. Vroeger wilde hij handelen in
overeenstemming met zijn geloof; nu handelt hij koel, en zonder
hartstocht, omdat hij de consequentie van zijn ideeën beseft, maar hij
verfoeit dat en heeft er een hekel aan dat zijn luiheid daardoor wordt
verstoord.
De vergissing van zijn familie was wat, voor de wereld in het
algemeen, heel gewoon is in dit soort gevallen, en wat de consequentie
is van de waanzin of zondigheid van de wereld. Hoewel iedereen doet
alsof hij krankzinnigheid en waanzin een mysterie vindt-terwijl
zij volstrekt niet weten wat dat betekent-omdat zij het zijn die echt
weten wat de juiste behandelingsmethode is-heeft de schrijver alleen
maar met mensen over het onderwerp gesproken, die allemaal hetzelfde
vooroordeel hadden. Je zou dus denken dat zij het allemaal wisten-en
dat de schrijver de enige domme vragensteller was. Het laatste dat bij
hen opkomt, is om te twijfelen, de schrijver vragen te stellen en
profijt te trekken uit zijn ervaring. Gewoontegetrouw is de schrijver
geneigd te spreken. Het is prachtig dat het zo zou zijn-maar in
werkelijkheid is dit de normale gang van zaken bij het functioneren van
het menselijke brein. Het is zinnig om na te denken over en onderzoek
te doen naar de oorzaak van de gebruikelijke arrogantie van het mensdom
om zo te veroordelen. Een aanwijzing daarvoor wordt op de volgende
bladzijden gegeven. Het is een onderdeel van hun gebruikelijke
ongodsdienstigheid, en van gebrek aan eerbied en respect in hun
karakter, als zij echt iets willen begrijpen.
De familie van de schrijver handelde aanmatigend in een zaak
waarvan zij duidelijk niet op de hoogte was, en waarvan de artsen zelf
beweren dat zij daar alleen maar in de praktijk iets vanaf weten. Als
de familie meer dan anderen iets te verwijten viel, was dat omdat hun
middelen hen in staat stelden om het anders te doen-omdat zij, met hun
vromere en religieuzere gesprekken, gehoorzaamd zouden kunnen hebben
aan gevoelens en gewoonten, die in hen sterker leefden-en omdat zij
zich later verzetten tegen de bewijzen en de argumenten die op zoveel
manieren en zo vaak, in de brieven en bezwaarschriften van hun
familielid, werden aangedragen. Hierbij heeft de schrijver soms het
vermoeden, dat zij wellicht verwrongen waren door persoonlijke
gevoelens en gekwetst en terechtgewezen waren door een familielid, dat
zij als krankzinnig beschouwden. De schrijver zou misschien alles
kunnen vergeven wat hem is overkomen tijdens zijn eerste negen maanden
durende opsluiting in het gesticht van Dr. Fox.; hij kan er niet op
hopen dat hij het zich kan permitteren om de tegenwerking te vergeten
die zijn protesten ontmoetten, na het begin van zijn herstel. Het is
niet of hij dat wil -hij vind dat hij dat niet doet en dat
niet langer kan doen, zoals hij dat gewoonlijk deed, gezien de
familiebanden of het ouderlijke gezag. Hij heeft vaak gedacht dat hij
verheugd zou zijn geweest, als deze rampspoed, net als de pest bij de
Atheners zoals door Thycydides wordt vermeld, was gevolgd door een
geheel vergeten van alles wat hem zo dierbaar was geweest-met het
verliezen van de herinnering aan hen, die hem zoveel leed hadden
berokkend.
De vroomheid en eenvoud van leven van zijn familie, is in zijn ogen
hun excuus; zij konden niets bedenken dat zó schandelijk was als de
nalatigheid en behandeling van de psychiater, of dat het zó absurd zou
zijn. Hoeveel mensen zullen dat zelfs nu geloven?-Toen zijn moeder
echter besefte wat voor behandeling hij in het gesticht van Dr. Fox had
ondergaan, terwijl zij dacht dat ze wel gebruik móest maken van de
psychiaters, voelde ze dat zij haar in hun macht hadden en was ze bang
om tegenover hem haar gevoelens net zo hartelijk te uiten als ze anders
zou hebben gedaan, of hem deelgenoot te maken van de opgewekte stemming
die haar karakter haar ingaf-uit angst dat zij hem bloot zou stellen
aan hun wraakzucht. Zij bekende hem dat pas na zijn
vrijlating. Zij wist niet hoe goed hij zichzelf kon verdedigen, en er
zelf voor kon zorgen dat de artsen hem respecteerden.
Hij kan niet zeggen in hoeverre economische motieven haar ervan
weerhouden zouden kunnen hebben om met zijn wensen in te stemmen, toen
hij een privé-verblijf wilde hebben-of in haar aanvankelijke keuze voor
een krankzinnigengesticht. En hoewel hij niet kan aanvaarden dat een
krankzinnigengesticht ooit de plek kan zijn om een familielid in te
laten opsluiten, terwijl de familie over de middelen beschikt om voor
een verblijfplaats en bewakers in een privé-kliniek te zorgen-als
zijzelf nauwgezet en zorgvuldig over hem willen waken; -en hoewel hij
de oprechtheid wantrouwt van de opvatting van Engelse en Franse artsen,
dat het isoleren van familie en vrienden en vroegere contacten het
allerbelangrijkste voor hun genezing is (hij wantrouwt dat omdat alleen
de psychiaters dat zeggen-en hij is er zeker van dat dat geen algemeen
aanvaarde stelling is)-maar hij spreekt uit ervaring; en hoewel hij nu
met zijn ervaring een patiënt juist zou kunnen behandelen-was zijn
familie toch overrompeld-niet goed ingelicht en, wat het geval is met
het merendeel van de wereld, door angst van het verstand beroofd. Hij
durft hen daarom niet zomaar kwalijk te nemen dat zij hem aanvankelijk
in een krankzinnigengesticht hebben laten opnemen-hij betreurt alleen
hun keuze en maakt er beslist bezwaar tegen dat zijn onderkomen zover
van hen vandaan was, en dat ze hem niet vaker zijn komen opzoeken,
zodat ze zich beter op de hoogte hadden kunnen stellen van de aard van
zijn aandoening.
De behandeling in dergelijke oorden is zo bedrieglijk en de
bedienden en artsen passen hun gedrag zo onprincipieel aan aan de aard
en mate van het herstel van de patiënten, dat hij daar niet gunstig
over kan spreken. Toch denkt hij dat hij zou kunnen zeggen, dat als hij
eerst bij Mr. C. Newington was opgenomen, volgens hemzelf binnen drie
tot zes maanden was hersteld; maar hij betwijfelt of hij dan zijn
vrijheid eerder had teruggekregen; want die meneer houdt er nogal
verdachte gewetensbezwaren en een overtrokken gevoeligheid op na, wat
betreft een te abrupte terugkeer van zijn patiënten naar de
maatschappij. De schrijver hoopt echter dat hij zich niet vergist en
anderen niet zal misleiden, als hij zegt dat zijn menselijke instelling
en een angstvallig verlangen om te voorkomen dat zijn bedienden op een
grove manier misbruik maken van hun macht Mr. Newington tot eer
strekken; wat echter gepaard gaat met een nogal onjuiste voorstelling
van zaken. Zijn gedrag ten opzichte van de schrijver was onbillijk-bij
tijden onfatsoenlijk en moedwillig uitdagend en uiteindelijk uiterst
grof-maar daarbij moet niet worden vergeten dat hij zich tegen de
dokter verzette met veel van zijn favoriete en onfeilbare dogma's, en
hem eigenlijk de baas was, in plaats van dat hij hem gehoorzaamde; hij
bedreigde hem en viel hem op zijn eigen terrein lastig.
Het bedrag dat werd betaald om hem in de boeien te laten slaan,
geslagen, onderdrukt, beledigd en verzorgd te worden bij Dr.
Fox, was driehonderd guineas. De schrijver weet niet veel van
geldzaken, maar hij denkt dat hij misschien even goedkoop en veel beter
in een privé-gezin of verblijf verzorgd had kunnen worden, het
honorarium van de artsen incluis. In feite weet hij dat het zo is. Als
heren namelijk het brein van ziekgeworden heren niet kunnen genezen,
kunnen dokters dat ook niet; zij hebben niet het recht om ook maar iets
meer te vragen dan hun honorarium als artsen, en de schrijver zal hen
nooit toestaan dat zij zich met hem of het zijne bemoeien, buiten het
voelen van de pols of het kijken naar zijn tong. Hij bedoeld echter
niet te zeggen, dat misschien niet een van hen door God is gezegend, of
dat hij hun recht op vertrouwdheid, vriendschap en welverdiend
vertrouwen wil betwisten. Maar zijn familie kende niet wat
hij kende-namelijk de last die door de psychiaters wordt opgelegd.
Hij geeft toe dat driehonderd guineas in zijn ogen een gering
bedrag is voor een rijke familie om voor toezicht op een krankzinnig
familielid te zorgen, hoewel dat een vorstelijke bijdrage is voor zijn
onderhoud; en het bewijst misschien het tekortschieten van zijn
familieleden om erover na te denken-maar niet een gebrek aan
vrijgevigheid van zijn moeder-daar kan hij haar niet van beschuldigen.
Driehonderd pond zouden in zijn gebruikelijke omstandigheden nauwelijks
genoeg zijn geweest om hem te onderhouden, met FATSOENLIJKE bewakers
voor hem, en hij denkt dat het van wezenlijk belang is dat de
omstandigheden van een krankzinnige die aan waanvoorstellingen lijdt,
zo geregeld zouden moet worden dat ze goed mogelijk lijken op wat ze
vóór die tijd waren-niet meer en niet minder-want anders zouden ze
aanleiding kunnen geven tot onjuiste ideeën. Tweehonderd guineas is
vast niet een te grote vergoeding voor een arts of een geestelijke, die
het toezicht op zich neemt op een wilde psychiatrische patiënt, en die
trouw zijn belangrijke en vaak onaangename en ondankbare taak vervult.
De aanblik van een, hoe dan ook, geestelijke puinhoop en totale
verloedering van een menselijk wezen, laat staan bij iemand van een
gerespecteerde familie-en dan ook nog een jongeman, en iemand die
begiftigd was met alle mogelijke talenten en die daar het genot van had
gehad en ze er gebruik van had gemaakt-moet heel moeilijk zijn voor de
gevoelens van een menselijk iemand, afgezien van de angst waaronder hij
heeft te lijden, als hij oprecht handelt, en van de
verantwoordelijkheid, die hij vaak moet dragen. Om dezelfde reden denkt
de schrijver dat het loon, dat door de psychiaters aan hun bewakers
wordt gegeven, op geen enkele manier in verhouding staat met het doel
waar zij voor zijn ingehuurd, en dat het evenmin een zowel eerlijk als
een fatsoenlijk toezicht kan garanderen. Want een oprecht iemand zal
NIETS OP ZICH NEMEN, gezien zijn plichten, waar hij niet eerlijk voor
wordt betaald. *
* De vorst en aristocratie van dit land beseffen niet hoe zij
de vrede en het welzijn van de staat ondermijnen door hun Nieuwe Armen
Wet, die zich bemoeit met de oprechtheid en onafhankelijkheid van de
Engelse arbeiders. De schrijver kan het niet nalaten om die wet aan te
halen. Hij heeft reden om de werkende klasse dankbaar te zijn-hoewel
aan aantal van hen zichzelf ervoor leenden om instrumenten van hun
bazen te zijn en zich net als hun bazen nogal gewetenloos tegenover hem
gedroegen, waarbij zij ook nog misbruik maakten van zijn toestand om
hem te verwaarlozen en te beledigen; -en de uitvoering van die wet
betreurt hij, en ziet dat bijna als een herhaling van zijn eigen
ellende. Het systeem van de Armen Wet Commissarissen is een systeem van
dubbelhartigheid, bespotting en onderdrukking, net als dat van de
psychiaters. Hetzelfde wereldje van goede bedoelingen; de zogenaamde
handhaving van wrede regelingen onder het mom van goede
bedoelingen-regels die hardvochtig zijn voor lichaam, geest en
gevoelens; die ouder van kind scheiden-echtgenoot van echtgenote-man
van vrouw, bij dag en nacht; datzelfde afschuiven van
verantwoordelijkheid, van de een naar de ander-dezelfde
geheimhouding-dezelfde willekeur voor rechtvaardigheid en duidelijkheid
om eerlijk te worden behandeld in beroepszaken-eenzelfde nauwkeurigheid
bij het dwingen van elke geestelijke en lichamelijke toestand om aan
dezelfde wetten te gehoorzamen en te buigen voor hetzelfde dieet,
zonder rekening te houden met de verschillen die de natuur tussen
individuen maakt; dezelfde ontkenning van de geest van verkwikking en
verbetering die wordt ontleend aan het ontmoeten van iemands
medeschepsels bij het openbaar uitoefenen van de eredienst. Dezelfde
blootstelling aan brute opsluiting en straf naar goeddunken van de
armenhuisbeheerder-als de gevangene wordt getergd tot enig heftig
taalgebruik of gedrag-hoe ernstig de uitlokking ook is. Zowel het ene
als het andere systeem is uitgebroed door de duivel-het brein achter
Sodom-de geest van kwaad en wreedheid-de ongelovige geest van de
huidige "vrijzinnigheid." De schrijver is er zeker van dat een of
andere psychiater, of beschermheer of intieme bondgenoot van de
psychiaters, de Nieuwe Armen Wet en het systeem daarvan heeft bedacht
en bekokstoofd.
Bovendien is de schrijver van mening dat 500, of laten we zeggen
250 pond, niet teveel zou moeten zijn voor een familie die zich zou
kunnen veroorloven om dat te besteden aan de zorg voor een ongelukkig
familielid, zolang er een vooruitzicht op herstel bestaat; hij vindt
driehonderd guineas volstrekt voldoende voor het onderhouden van iemand
met zijn gewoonten, als de hoop op zijn genezing was opgegeven. Maar
zoals hij al eerder heeft gezegd, kan iemand die zijn moeder kent, zich
niet voorstellen dat oneigenlijke bezuinigingsmotieven haar mening
hebben beïnvloed-integendeel, zij zou hem niets hebben geweigerd wat
hem had kunnen vermaken of aan zijn genezing had kunnen bijdragen; zij
bood hem leraren aan-ze verschafte hem middelen om met rijtuigen te
kunnen oefenen. Waar ze echt voor terugdeinsde, was de moeite om na te
denken en een onafhankelijk oordeel te vormen. Zij misgunt hem geen
enkele uitgave-maar ze zag niet dat er oneerlijk gebruik werd gemaakt
van wat ze uitgaf; en dat, omdat ze mensen vertrouwde, die dat
vertrouwen niet waard waren. Ze zwichtte vrijwel onvoorwaardelijk voor
de dogma's van de psychiaters-een principedat de schrijver zich op geen
enkele manier kan voorstellen: maar zij deed dat echter niet
helemaal-gelukkig deed ze dat niet helemaal. Haar eigen verstandigheid
zorgde ervoor dat zij hem aan Dr. Fox toevertrouwde, die hem in de tuin
in Brisslington aan het werk zette-en haar eigen verstandigheid gaf
haar genoeg kracht om de herhaaldelijke verzoeken af te wijzen, die
door de artsen aan haar werden gericht om hem geen pen, inkt en papier
toe te staan. Aan deze twee toegeeflijkheden dankt hij in grote mate
zijn herstel en vrijlating. Hij denkt inderdaad dat hij, zonder het
gebruik van pen, inkt en papier, nooit zijn gedachten opnieuw had
kunnen ordenen en onder controle had kunnen krijgen-en dat hij, als hij
was genezen, weer gek geworden zou zijn-en waarschijnlijk zou hij dan
een dwaas geworden zijn. Aan het feit dat zijn moeder in deze twee
gevallen haar eigen mening heeft gegeven, dankt hij in grote mate zijn
herstel; maar hij wist niets van haar inmenging wat dat betreft, tot na
zijn ontslag van zijn opsluiting.
Wat betreft zijn oudste broer, door wie hij zich meer gekwetst
voelde-omdat hij een man is-(bij een vrouw, die nooit verraad pleegt
uit behoefte aan fijngevoeligheid en genegenheid, of uit angst, is
bijna elk onjuist oordeel vergeeflijk) denkt de schrijver dat hij zo
kinderachtig was geworden door de leerstellingen van Christendom,
waarin jonge mensen vanaf hun kindertijd worden ingezwachteld,
of liever, door de eenzijdige visie van die leerstellingen, die zij
zich eigen maken. De eerbied waaraan dacht dat hij was gehouden, en die
in de familie van de schrijver, gewoonlijk en om vele redenen, zijn
moeder wordt betoond, overdekte de gevoelens van medelijden en
hartstochtelijke toewijding van de ene broer voor een andere geestelijk
gestoorde broer. Hij vergat dat het gebod Eer uw vader en
uw moeder tweeledig is-zoals alle wijsheid tweeledig is. Maar dat
was niet alles. De landgenoten van de schrijver weten niet hoe
vreselijk onrechtvaardig en wreed de wet is-of liever niet de wet, want
dat kan geen wet zijn-de praktijk en het gebruikelijke handelen onder
de wet, is echter dat personen, niet alleen de familieleden, maar
personen die misschien nog dierbaarder voor de krankzinnige zijn dan
familieleden, geen deel kunnen hebben aan zeggenschap over en zorg voor
hem. Als bewijs daarvan: Lord de Blaquière en zijn broer Generaal de
Blaquière, is jarenlang verhinderd om enige toegang tot hun zuster,
Lady Kirkwall, te krijgen-door de mensen aan wie de zorg voor haar was
toevertrouwd. Al had zijn oudste broer hem van dienst willen zijn-hij had
geen macht. Als hij er moeite voor had gedaan, maar zijn moeder
had geweigerd om zich voor hem in te zetten, had hij geen middelen
gehad om door te gaan-met de bedoeling om ervoor te zorgen dat er aan
zijn recht aandacht werd geschonken, door te dreigen de familie te
ontmaskeren, of het voor hen onaangenaam te maken-en dat allemaal op
goed geluk. Want zijn broer deed, zoals zijn moeder, niets aan
zijn behoefte om te oordelen-uit gebrek echter aan een grondige
overtuiging van de juistheid en het belang van zijn eigen oordeel. Hij
wilde eerst de schrijver naar de stad brengen, terwijl hij het niet
vervelend vond om hem in Brisslington achter te laten. Later vroeg de
schrijver hem of hij ervoor wilde zorgen dat hij bij hem in de buurt
kwam wonen, maar dat werd geweigerd-hij dacht namelijk dat hij voor
zijn moeder moest zwichten. Toch deed hij geen navraag en koesterde hij
geen belangstelling voor de aard en behandeling van de aandoening-wat
volgens de schrijver een religieus, grootmoedig en zelfs filosofisch
iemand zou hebben moeten doen.-Dat verbaast de schrijver, omdat de
bestudering van een mysterie zoals dat van de krankzinnigheid-voor hem
altijd een van de meest grootse en verschrikkelijke-meest belangrijke
en meest leerzame onderneming leek. Ook kwam zijn broer hem niet zo
vaak opzoeken als hij had behoren te doen. Maar daarin was hij
voorgelogen, omdat het in strijd was met het doktersvak: (er
bestaat geen kunst, handel of bezigheid, dat die titel zo terecht
verdient, als de bezigheid om mensen gek te maken en te houden-of hen
terug te plaatsen in de maatschappij-de dwazen). En dat niet alleen,
want gedurende de tijd dat hij in Brisslington verbleef, was zijn broer
bezig met het bestrijden van de principes van de Whig-regering, en het
hoofd te bieden aan de overrompelende stroom van de volksopvatting ten
gunste van hervorming, die, hoewel terecht, zonder enige tegenstand,
misschien alle grenzen te buiten was gegaan. Er was ook nog een andere
reden, die ervoor zorgde dat het bijzonder moeilijk was om zich met
zijn oudste broer te bemoeien. Hij had zich aangesloten bij de
merkwaardige opvattingen van de kerk van de heer Irving-die waren
gebaseerd op de zogenaamde wonderbaarlijke openbaringen in Row-waaraan
ongetwijfeld de ziekte van de schrijver moest worden toegeschreven. Met
name daarom zou tegen zijn bemoeienis vast bezwaar worden gemaakt. Maar
temidden van veel wat moet worden betreurd en veel wat verweten moet
worden-maakt de schrijver voornamelijk bezwaar tegen het principe van
een moeder of een broer, die een zoon of broer laten vallen, iemand in
wiens aderen ook niet alleen edel maar koninklijk bloed vloeit; iemand
met een verfijnde geest en van een ras van de hoogste ouderdom-ook
iemand die eerder geen schande over zijn familie had gebracht-hij maakt
bezwaar tegen het principe om wie dan ook uit te leveren, en zeker
iemand zoals hij was, om geslagen, geketend, en bruut behandeld te
worden, naar de grillen van een omhooggevallen psychiater en zijn
minderwaardige knechten; hij kan dat niet vergeten en niet verdragen.
Als het nodig zou zijn, is hij nog steeds een waanzinnige en haat hij
gezond verstand; maar hij gruwt van die theorie en veracht de breinen
die hun gevoel zo kunnen verlagen, dat ze denken dat er enige juistheid
schuilt in een dergelijke dwang.
De revolutionaire en ongelovige vrijzinnige principes van
tegenwoordig drijven de spot met een hoge afkomst en geven schaamteloos
af op een eeuwenlange afstamming, als ware het slechts toevallig-een
kwestie van toeval, waardoor mensen zonder onderscheid daarmee worden
begiftigd. Laat een krankzinnige hen leren-want de schrijver heeft,
toen hij krankzinnig was, geleerd om dat aan te voelen-dat er niet
zoiets bestaat als toeval-niet zoiets als kans. Deze begrippen zijn
begrippen die een teken dwaasheid zijn of duiden op beleefdheid.
Bestaat er iets dat sneller is dan bliksem of gedachte? En toch is Hij
die de bliksem schiep en de gedachte vormt, sneller dan dezen, en snel
in het verijdelen van elke wil en elke onderneming. De God die de mens
schiep, kiest ook onder hen zijn dienaren uit, en verwijlt bij hen; en
de voortzetting van een aloude naam is een bewijs van de niet aflatende
gunst van de Godheid. Dat is het wat de vijandschap en domme
grove taal kweekt bij "vrijzinnige" mensen. Want genade heeft in
kwaadwillende geesten altijd afgunst opgewekt-sinds Abel door Kaïn werd
doodgeslagen. De schrijver pleegt het als een grotere eer te
beschouwen, dan iemand hem ooit kan schenken, dat hij afstamt van een
aloude familie.
Fortes creantur fortibus et bonis;
Est in juvencis, est in equis, PATRUM
VIRTUS-nec imbellem feroces
Progenerant aquilae columbam.
De sterken worden geboren uit
sterken en goeden
En in stieren en paarden zit de DAPPERHEID
DER VADEREN-noch brengen wilde adelaars
Een vreedzame duif voort
Horatius, Carmina Boek.4:4
Maar, "fuimus"-
The hope is gone of former days,
And glory's thrill is o'er;
The heart that once beat high for praise,
Now feels that pulse no more.
De hoop van voorbije dagen is
vervlogen
De huivering van glorie is geweest
Het hart dat ooit hard sloeg voor eer
Voelt nu die pols niet meer
Thomas Moore, uit: Harp That
Once Through Tara's Halls
INLEIDING
Het verloop van mijn leven in mijn jonge jaren, de oorzaken van
mijn krankzinnigheid, de melancholie en wrede gevolgen van die
krankzinnigheid en de oorzaak van mijn tragische ruzies met mijn
familie, heb ik uitgebreid in een vorig boek verhaald. Toch zal ik,
omdat veel mensen misschien niet in de gelegenheid zijn geweest om dat
boek te lezen, en vele anderen mogelijk gerede twijfels koesteren over
de waarheid ervan-omdat ze mijn karakter en instelling niet kennen, in
de eerste vier hoofdstukken van het onderhavige boek een gebrekkige
samenvatting bij elkaar sprokkelen van wat ik al openbaar heb gemaakt.
Ik stel voorop dat van deze vier hoofdstukken er drie pas in mei 1832
zijn geschreven. In 1833 zijn ze, door een jongeman uit Sevenoaks, voor
overgeschreven en het dagboek en de daarop volgende brieven in 1831.
Het andere hoofdstuk is in 1833 geschreven in Sevenoaks en de bladzijde
die aan beiden voorafgaat in 1834, na mijn ontslag uit de inrichting.
Terwijl ik het hele boek, dat al in handen van het publiek was, in het
jaar 1835, uit mijn geheugen in Prijs heb opgeschreven-heb ik de
artikelen, die daarin staan, onder de hoede van mijn notaris
achtergelaten in een koffer in Engeland. Bij het verwijzen daarnaar
hoefde ik maar een enkele verandering aan te brengen, zover ik mij kan
herinneren, en dat is aangegeven.
Het was de wil van de Almachtige Schrijver van goed en kwaad, om
mij, in het laatst van december van het jaar 1830, over te geven aan
een algehele ontregeling van mijn verstand. Gedurende het begin en het
verloop van die waanzin, was ik door bovennatuurlijke oorzaken het
slachtoffer van veel geestelijke marteling en doodsangsten, en het
voorwerp van onmenselijke en wrede behandeling, door de domheid of
onachtzaamheid van de oplichters, die het op zich hadden genomen om mij
te genezen. Na een periode van ongeveer veertien maanden werd ik
overgeplaatst, van een van die onderkomens die spottend een gesticht
worden genoemd, dat beheerd werd door ene Dr. Fox, in de gemeente
Brisslington, bij Bristol, naar een ander soort inrichting, van ene Mr.
C. Newington, in Ticehurst, Sussex. In de maand mei van het jaar 1832,
bevond ik mij in dat gekkenhuis, waar ik het recht van anderen aanvocht
om mij te behandelen op de manier zoals zij deden-en tekende ik
tevergeefs beroep aan tegen mijn moeder en mijn arts, bij de
magistraten Mr. Courthope uit Willigh, Micklethwaite en Moreland uit
Lamberhurst. In de loop van die maand schreef ik de bladzijden die
meteen hierna volgen en die de eerste drie hoofdstukken van dit boek
vormen. Wat ik heb geschreven heb ik letterlijk gepubliceerd, met de
bedoeling dat de lezer over dezelfde maatstaf kan beschikken, die ik
hiermee verschaf-voor het FEIT, dat ik toen gezond van geest was; dat
werd ontkend, en mij werd geen reden opgegeven voor die
ontkenning-intussen was ik overgeleverd aan de meest onnatuurlijke,
ongodsdienstige en vernederende omstandigheden, blootgesteld aan
belediging, geweld en onderdrukking; mijn opsluiting duurde voort in
verschillende gradaties en situaties tot het begin van dit jaar, 1834.
HOOFDSTUK I.
Ticehurst, 1832.-Ik weet dus niet wat het effect zou
kunnen zijn op mijn verstand van een verslechterde toestand van mijn
lichamelijke gezondheid, van mijn aanhoudende besef van blootgesteld
zijn aan een onbehoorlijke en kwetsende behandeling in dit
krankzinnigengesticht, aan een vrijpostige observatie, het plotseling
binnendringen in mijn kamer, het gebrek aan respect, en zelfs spot van
de kant van de bedienden; van de verontwaardiging over het
gecontroleerd worden, van de inperking en opsluiting, die volgens mij
niet langer nodig zijn, EN VOORAL VAN DE AANHOUDENDE BUITENSLUITING UIT
DE MAATSCHAPPIJ, VAN MIJN GELIJKEN EN IN HET BIJZONDER VAN VROUWEN, wat
al vanaf 15 december 1830 duurt.
Bovendien word ik hier gevangen gehouden, uitsluitend op grond van
de mening van Mr. N., dat ik niet vertrouwd kan worden, omdat ik op de
meest redelijke gronden heb gevraagd om verlost te worden van zijn
gezag, en vooral om een regiem te krijgen dat beter is dan dat van hem;
en omdat hij lijkt te denken dat het een bewijs van mijn wanen is, dat
ik gevoelens van boosheid koester tegen mijn moeder, mijn oudste broer,
mijn oom Lord A., en de rest van mijn familie, vanwege hun gedrag ten
opzichte van mij.
Om die reden heb ik de volgende bladzijden geschreven, om zonodig
verderop te bewijzen, dat ik terechte en redelijke gronden heb om
verontwaardigd te zijn, sterker nog, haat te koesteren over het gedrag
jegens mij, van de bovengenoemde personen, en van mijn artsen.
En gezien mijn ervaring acht ik het niet onwaarschijnlijk dat de
herinnering aan alle beledigingen die ik heb ondergaan en waar ik nog
dagelijks het slachtoffer van ben, aan het gevoel van ontstemdheid dat
wordt veroorzaakt door een voortdurende ergernis over de regels binnen
en buiten de deuren van dit gesticht, aan mijn gevoel van de
wederrechtelijkheid en onrechtvaardigheid van mijn opsluiting, aan mijn
verontwaardigde verbijstering, die elke beschrijving tart, om
juist achter slot en grendel te zitten vanwege de opvattingen die ik
als bewijzen beschouw van een gezonde geestestoestand, en dat ook nog
door Mr. N., een van de personen, die zij het meeste aangaan, samen met
mijn wanhopen aan het verkrijgen van enige hulp, (ik heb al
vierenvijftig brieven geschreven aan verschillende vrienden, zonder
antwoord te krijgen; ik heb me tevergeefs tot een magistraat gericht en
Mr. Couthope geschreven, een van de magistraten die een bezoek bracht,
zonder dat hij aandacht aan mij schonk; en ik heb meer dan veertien
dagen gewacht op een antwoord op mijn klachten aan de magistraat Mr.
Micklethwaite, en Dr. Mayo, M.D., die mij op 30 april opzocht, maar
mijn bezwaar niet leek te begrijpen).......
Omdat ik er dus bang voor ben dat de herinnering aan deze dingen in
het verloop van de tijd mijn geest zouden breken en mij krankzinnig
zouden maken, of mij zouden verleiden tot wraakacties, en uitingen van
wrok, die verdraaid en beschouwd zouden kunnen worden als bijkomende
redenen voor het handhaven van de gedragslijn die ze veroorzaakt, of
dat deze en een aantal vergeefse pogingen om mijn ontsnapping te
bewerkstelligen, gevolgd zouden kunnen worden, wat men al een keer
heeft gedaan, door niet te verantwoorde en verzwarende beperkingen, die
mij tot verdere geweldsacties zouden kunnen verleiden en uiteindelijk
uit teleurstelling en ergernis zouden kunnen eindigen in waanzin en
onbeheersbare woede......
Vanwege dat alles is mijn verzoek dat deze papieren, als ik weer
krankzinnig wordt, niet in handen worden gegeven van mijn familie of
Mr. Newington, omdat zij hebben al voortijdig een oordeel hebben geveld
over mijn zaak, maar in handen van mijn broers Frederick en Ernest, en
van mijn vrienden Kolonel Woodford, Kolonel Lambert en Kapitein J. R.
Craufurd, van de 1e van de garden van grenadiers; dat ze door hen, ter
lezing, ter hand worden gesteld van de commissarissen, die, voor zover
ik weet, zijn aangewezen om voor de rechten op te komen van personen
waarvan wordt verondersteld dat ze krankzinnig zijn; * -om aan te tonen
hoe wreed de situatie van een krankzinnige is, en met name van een
krankzinnige heer, zou kunnen zijn-wreed en verbijsterend,
niet alleen door opzettelijke kwaadaardigheid, maar door de koppige
vasthoudendheid van zijn vrienden aan een onjuist oordeel.
Ik dank God, omdat mijn aangeboren moed, vastberadenheid,
standvastigheid, verdraagzaamheid, terughoudendheid bij het veroordelen
uit angst om me te vergissen, en geduld, mij in staat hebben
gesteld om me behoedzaam en voorzichtig te onderwerpen aan alle voorschriften
die mij werden opgelegd;
* Mr. N. deelde mij mee dat er commissarissen waren aangesteld om
de klachten van krankzinnigen te beoordelen, en om mensen
te vervolgen die hen onrechtvaardig hadden behandeld.
en om ook boven de ontelbare teleurstellingen te staan die ik heb
ervaren; maar het is een moeilijke opgave, en een die mij menige
vervloeking heeft ontlokt zowel van de personen door wie ik
schade heb opgelopen, als van de gevestigde gewoonten en domheid *
van mijn landgenoten. Het is een beproeving, waaraan niemand die
een geruïneerde toestand van verstand en lichaam te boven komt,
onderworpen zou moeten worden; ik ben er vaak bijna aan onderdoor
gegaan, en twijfel er niet aan dat velen, die niet gezegend zijn
met eenzelfde geduld, berusting en onopvallende behoedzaamheid, onder
gelijke omstandigheden, er helemaal aan onderdoor zouden zijn gegaan.
Op zondag 19 december 1830, werd ik, nadat ik hersteld was van mijn
ziekte, door mijn vriend Kapitein H.-, met toestemming van Dr. Piel,
mijn arts en chirurg aan het Royal Hospital, meegenomen om een luchtje
te scheppen.
Ik bracht het grootste gedeelte van de dag door met Kapitein C. en
zijn gezin. Het gesprek kwam hoofdzakelijk terecht, of werd door mij
gestuurd, op de wonderen van Row;
* Een domheid die ik onvergeeflijk vind, en waarvan ik denk dat dat
voornamelijk de magistratuur van het land kwalijk kan worden genomen!
omdat ze niet te verontschuldigen zijn. Zij weten wat een gevoel is dat
een heer betaamt, en wat de behoeften van heren zijn; en toch bezoeken
zij jaar in jaar uit krankzinnigengestichten waarin zich patiënten
bevinden, en zien de pijnlijke en onfatsoenlijke situatie waarin zij
zijn geplaatst, en toch doen zij geen enkele keer moeite om zichzelf in
de patiënt te verplaatsen en zichzelf af te vragen of zij een week of
veertien dagen op dezelfde manier behandeld zouden willen worden; of
als zij dat wel doen, vleien zij de arts, door hun eigen
mening over de onmenselijkheid en onjuistheid van gedeelten van zijn
systeem, of het geheel, op te geven voor zijn mening en de beweringen
over de voordelen ervan!
Net als vroeger bleef ik erbij dat ik daarin geloofde en ik
probeerde de anderen te overtuigen; ik vertelde de familie over vele
zaken, die ik in Schotland en vanaf het moment dat ik in Ierland was,
had meegemaakt en getuige van was geweest. Mij gesprekken en daarnaast
mijn gedrag, verontrustten hen. Ik bracht de nacht door in het Royal
Hospital, waar Mrs. H. zo vriendelijk was geweest om mij een bed te
verschaffen. Het was een nacht vol gruwelen en angsten.
De volgende morgen ontbeet ik samen met Kapitein H.. Ik werd
aangezet door EEN OF ANDERE SPIRITUELE KRACHT om te verzoeken mij een
half uur in de salon alleen te laten, toen de familie zich in de
zitkamer had teruggetrokken en kapitein H. voor zaken was afgereisd.
Zij maakten bezwaar, maar ik drong aan, en zij stemden toe.
Ik werd, zoals ik al zei, aangezet door een geest om een
kwartier lang een bepaalde houding aan te nemen, waarbij ik, als ik mij
goed herinner, naar de klok keek. Vervolgens moest ik mijzelf op de
grond werpen en met mijn mond vlakbij de grond gaan liggen.
Ik lag daar een kwartier of langer, waarbij ik aannam dat het op
bevel was van mijn Verlosser; er gebeurde veel-maar tenslotte werd ik
gestoord door het binnenkomen van Kapitein H., die mij aantrof toen ik
opstond en mij van de grond omhoog hielp; ik had, in mijn doodsangst,
uit mijn mond op de grond gekwijld. *
Voor hem was mijn gedrag ongewoon, want ik dacht dat ik hem en zijn
gezin in een onbekende taal
* Het is opmerkelijk dat meteen daarvoor een stem
de Heer hoorde smeken om mij rechtop te zetten, en alsof het een grap was,
hielp mijn vriend mij overeind. 1840
toe moest spreken (en hem iets moest bekennen, wat ik niet
wilde, als ik mij dat goed herinner) Maar ik stond op het punt om
het te doen, toen ik aarzelde, omdat Kapitein H. ging zitten om een
brief te schrijven en ik bang was dat ik hem zou storen; -we zouden
samen met een rijtuig naar de stad gaan, als hij klaar was en hij zat
in tijdnood. Daarom besloot ik om mijn mondelinge bekentenis of
ontboezeming uiterlijk uit te stellen tot de avond; maar ik kwam tot de
ontdekking dat Kapitein H. niet thuis zou zijn, noch Mrs. H., maar
alleen zijn dochters, zodat ik met fatsoen niet op bezoek kon gaan. Ik
denk dat ik van plan was om die avond terug te komen en hem op te
zoeken en hen vaarwel te zeggen! maar hen tegelijkertijd te verrassen
met de heuglijke tijding dat onze Verlosser op aarde was, tenminste
geestelijk, als voorbereiding op zijn nabije en tweede komst; met een
relaas van zijn zegeningen, omdat hij mij had vergeven en genezen, en
mij weer helemaal gezond had gemaakt, in dezelfde tijd toen ik het
bewijs leverde van mijn goddelijk gezag. Om te bewijzen dat ik niet
krankzinnig was, had ik echter............
Mijn situatie verhindert me om verder te gaan, omdat ik in een
krankzinnigengesticht niet mijn gevoelens kan uiten zoals mijn karakter
dat vraagt, uit angst voor misverstand of kwaadsprekerij, dat ik
krankzinnig wordt genoemd, en dat de periode van mijn afgrijselijke
opsluiting wordt verlengd. Want mensen denken niet, of geloven niet in
het levende woord en noemen de uitspraken van een gelovige, in een
wereld en lichaam vol zonde en dood, wanen of krankzinnigheid. Ik reed
met Kapitein H. naar Dublin; ik had, of dacht dat ik dat had, iets
gedaan om de Heer uit te dagen. Mij werd opgedragen om bepaalde
bekentenissen voor Kapitein H. af te leggen, waar ik voor
terugdeinsde. (Ik geloof echter dat ik het wel probeerde, maar niet op
een manier waarmee de geest, * die mij dat opdroeg, tevreden was). Ik
hoorde echte en duidelijk sprekende stemmen, maar niet altijd. Ik
ontmoette Dr. Piel volgens afspraak in mijn herberg in de
Frederickstraat, maar het kan ook zijn dat Kapitein H. mij vroeg om
binnen te blijven terwijl hij hem ophaalde. Hij sprak tegen of met
Kapitein H. Ik denk dat ik toen enige tijd alleen werd gelaten, een
gelegenheid die ik benutte voor gebed en meditatie. Ik weet dat ik
Kapitein H. nog een keer zag.
Daarna ging ik naar buiten en bedacht dat het goed zou zijn om een
nieuwe hoed te kopen, dacht ik, of wat bestellingen te doen als
voorbereiding voor mijn reis naar Engeland, de volgende morgen of over
een paar dagen. Ik wilde graag, met of zonder toestemming van Dr. Piel,
mijn moeder in Brighton opzoeken en de kerstdagen met haar doorbrengen,
of verder doorgaan naar Oxford: in ieder geval naar Oxford. Maar bij
het openen van de deur, of toen ik naar beneden liep, (als ik mij goed
herinner), ontdekte ik een bediende, of kwam ik er een tegen, die door
Dr. Piel was gestuurd om mij in de gaten te houden en te verhinderen
dat ik naar buiten liep. **
* GEEST. Ik zeg niet Heilige Geest.
** De uitwerking van de aanwezigheid van de bediende was dat ik bij
mijzelf dacht dat ik de opdracht had gekregen om een heleboel dingen te
doen, waarover ik mij eerlijk zou moeten beraden en ze toen moest
uitstellen, omdat ik dacht dat het niet juist zou zijn geweest om nu in
zijn aanwezigheid zelfs maar een poging te wagen om ze te doen;
afgezien daarvan beschouwde ik ze, door eerst een en vervolgens de
andere te doen, als absoluut noodzakelijk voor de redding van mijn
ziel.
Volgens mij kwamKapitein H. samen met hem aan, of meteen daarna, en
Kapitein H. verklaarde dat die man een trouwe bediende van Dr. Piel
was. Hij had de dokter gevraagd iemand te sturen om mij in de gaten te
houden.
Dat is de aanleiding voor mijn ellende. Ik denk niet dat ik
krankzinnig zou zijn geworden als mijn vriend dat niet had gedaan. Ik
denk niet dat hij dat terecht heeft gedaan, maar hij handelde snel en
vastberaden, en misschien uit ervaring. Hij was namelijk zelf ook een
keer waanzinnig geweest, door het gebruik van kwik. Het kan zijn dat ik
de gewoonte had om duidelijk sprekende stemmen te horen en dat ik ze
gehoorzaamde, maar ik had dat toch verstandig gedaan en na zorgvuldige
overwegingen; ik had ook niet geprobeerd om mijzelf of iemand anders
enige schade te berokkenen-ik had ook niets anders gedaan, behalve
in het huis van mijn vriend met de bedoeling om BELACHELIJK te lijken;
ik moet een uitzondering maken voor het hardop bidden,
waarvan ik weet dat anderen daar last van hebben. Het spijt
me nu dat ik dat in een drukke stad heb gedaan, zonder
rekening te houden met mijn huisbaas of mijn buren. Maar daar is niets
echt belachelijk aan, behalve voor de ongelovigen, als het te rechter
tijd en plaats gebeurt.
Maar juist zijn aanwezigheid bracht een zwak, ontwricht en bevlogen
geweten in de war; want ik weet niet of ik terugdeinsde om dingen te
doen omdat ik bang was voor zijn spot, uitgelachen te worden en
veroordeling, of omdat het echt mijn plicht was uit voorzichtigheid en
kiesheid. Ik werd daarom uiteindelijk in de verleiding gebracht om
vooral door zijn aanwezigheid, dingen te doen waar ik zeer
waarschijnlijk niet toe zou zijn uitgedaagd als hij afwezig was
geweest. Ik deed ze niet uit bravoure, maar beschouwde ze als
mijn plicht, en dacht dat mijn aarzeling voortkwam uit angst voor mensen.
Ik kon hem niet of maar gedeeltelijk mijn beweegredenen duidelijk
maken. Ik was in die tijd bang en dacht dat het heiligschennend was om
te vertellen dat ik stemmen hoorde die mij die dingen lieten doen.
Onze Heer bad met luide uitroepen * (zie
Hebreeën v. 7), maar het is onwaarschijnlijk dat hij dat in de steden
deed, want hij ging met zijn leerlingen naar het platteland of de
wildernis, en zelfs daar zonderde hij zich van hen af.
Het is ook niet onwaarschijnlijk dat ik misschien vanuit een
waanidee iets heb proberen te doen, waardoor het mogelijk zinnig zou
zijn geweest, dat ik daarna in de gaten werd gehouden; maar volgens mij
niet met het risico om mij totaal van mijn verstand te beroven.
Met enige moeite overreedde ik mijn bediende om mij een half uur
alleen te laten om 's avonds, bij het naar bed gaan, te bidden. Dat, en
het feit dat hij zich niet terugtrok als ik mij uitkleedde, joeg
mij angst aan. Ik was eerder al geschokt, uitgedaagd en
verbijsterd.
Er gebeurde nog andere dingen, die later zullen worden vermeld;
uiterlijk rond middernacht, of om een of twee uur 's ochtends, deed ik
een poging om mijzelf op mijn achterhoofd te gooien en dan op de
achterkant van mijn hoofd rond te draaien, totdat ik mijn hoofd op een
bepaalde manier had verwrongen.
* Hij bad ook in tranen. In dit gesticht werd mij
verteld dat ik mijn Bijbel niet aan een bepaalde meneer uit moest lenen, want
het wond hem op; "Ik trof hem in tranen aan," zei Mr. N. Ik zei dat dat
naar mijn mening niet verkeerd kon zijn! Bij een krankzinnige is dat
vast goed voor hem; "O nee! Het windt hem op, hij was opgewonden!"
De echte en afschuwelijke waarheid is dat het idee van de
psychiater om een patiënt te genezen, ten koste van zijn geweten gaat.
Ik had niet de moed om het helemaal te doen. Ik was bang dat ik
mijn nek zou breken, maar ik wist niet zeker of dat niet de
bedoeling was; ik dacht dat als ik mijn nek één kant op brak, dat
ik daar niet dood aan zou gaan, maar dat ik aan allerlei demonen
uitgeleverd zou worden; maar dat ik, als het mij niet zou lukken, ik
misschien wel mijn nek zou breken, maar dan alleen maar pijn zou lijden
en misschien dood zou gaan; maar in beide gevallen verwachtte ik weer
te herleven om de boodschapper te worden van de tweede komst van de Heer.
Mijn bediende probeerde om te verhinderen dat ik onder mijn dekens
uit zou komen om dat te doen; maar ik rukte mijn hemd los en ging door.
Ik vroeg hem in alle ernst om mij alleen te laten ter wille van mijn
ziel en beweegredenen die ik echt had. Ik geloof dat hij enige tijd
aarzelde en toen naar beneden ging om hulp te halen. Er kwam nog een
bediende naar boven en meteen daarna werd ik door hen in dwangbuis
gestopt, met mijn armen over mijn borst gebonden.
Vervolgens werden mijn voeten aan het voeteinde van het bed
vastgemaakt. Ik werd nu erg opgewonden en dorstig. Ik bevond me in een
situatie waarin mijn geest op de rand van krankzinnigheid verkeerde. Ik
kon hen namelijk niet vertellen, omdat ik dacht dat het ondankbaar was
om het aan hen te onthullen, dat mijn Verlosser, zoals ik mij
inbeeldde, contact met mij had, of liever, mij toesprak. Ik begon
allerlei waangedachten te krijgen, durfde mijn mond niet tegen de
bedienden open te doen, deels uit bijgeloof, deels door begoocheling.
Deze bedlegerigheid, tijdens een ongeveer veertien dagen durend
ziek zijn, veroorzaakte niet alleen krankzinnigheid en waanzin, maar
traagheid van het bloed en verlies van morele moed en
energie. Ik verloor later mijn verstand in een worsteling met mijn
geweten, tijdens waangedachten: ik ben er zeker van dat ik dat
niet zou hebben gedaan als Dr. Piel ten opzichte van mij zijn plichten
was nagekomen, zelfs als ik een wild beest was, dat gezonde
lucht en oefening nodig had. Elke dag voorzag ik mijn gruwelijke lot,
zonder in staat te zijn om mijzelf tot de orde te roepen, omdat ik
hen mijn gevoelens of mening niet duidelijk kon maken. Tenslotte
ging ik eraan onderdoor. Het was als angst in een vreselijke droom,
waar je niet aan kunt ontsnappen.
Ik herinner mij dat ik uitkeek naar het moment waarop mijn broer
aan mijn bed zou verschijnen; hij wist van mijn merkwaardige
geestelijke ommekeer. Hij en ik hadden tot op zekere hoogte dezelfde
religieuze opvattingen. Dr. Piel was, * volgens mij een unitariër; en
daarom dacht ik, dat hij niet geloofde in de Heilige geest. Mijn oudste
broer had mij ook in een brief zijn geloof betuigd in de wonderen van
Row, hoewel hij die bekentenis later in een andere brief terugtrok. Ik
hoopte dat ik in staat zou zijn om hem over te halen om mij als een
redelijk wezen te behandelen.
Ik weet niet hoe die hoop later verdween; ik geloof dat het een of
ander antwoord was, waardoor hij mij liet zien dat hij armzalig, ijdel
en arrogant was: hij werd het onderwerp van mijn haat en minachting, en
zoals ik het zie, mijn verrader; want in mijn domheid vertrouwde ik hem.
Ik herinner me nu dat ik, na de aankomst van mijn broer, door mijn
artsen werd gedwongen om, in
* Ik zou moeten zeggen-er is mij verteld, behalve
van horen zeggen, had ik geen redenen om dat te geloven.
aanwezigheid van mijn broer en de bediende, een lavement te nemen.
Ik had een bijzondere hekel aan deze walgelijke handeling, omdat die zo
onfatsoenlijk en smakeloos is. Daarover werd mijn mening niet gevraagd,
noch mijn wensen geraadpleegd, en daarbij werd mijn stomme, sprakeloze
toestand van krankzinnigheid beschouwd als reden om zonder
gewetensbezwaren mijn fijngevoeligheid te kwetsen, net zoals het wat
betreft mijn andere leefregels was ontaard in een reden om mij te
behandelen zonder enige rekening te houden met mijn behoeften, alsof ik
een bruut was.
Ik denk dat mijn broer daarin ten opzichte van mij zijn plicht
verzaakte, terwijl hij in elk opzicht mijn beschermer had moeten zijn;
sterker nog, er waren niet meer redenen, waarom ik gedwongen zou moeten
worden om enig regiem te ondergaan, dan voor wie dan ook in een gezonde
geestelijke toestand. Ik vroeg niets anders dan een heilzaam dieet,
gematigde en gezonde oefening en zuivere lucht; in plaats daarvan werd
ik tegen mijn wil en geweten volgegoten met de meest misselijk makende
medicijnen; ik werd vastgebonden in een dwangbuis of kreeg enorme,
warme leren armkokers aan, en werd gedwongen om dag en nacht in
hetzelfde bed te liggen, in dezelfde kamer en werd gevoed met waterig
soep van brood in vleesnat.
En waarom dat alles? Omdat ik op een nacht, zoals zij dachten, had
geprobeerd om mijzelf te verwonden; en dat ik dat een of twee keer
opnieuw had gedaan. Ook omdat ik door mijn krankzinnigheid en mijn idee
dat ik niet kon praten, omdat toch niemand van hen wat ik zei zou
aannemen of geloven.
Daarom veroorloofden zij zich om op de brute manier, die hierboven
is beschreven, tegen mij op te treden, zonder rekening te houden met
mijn behoeften of gevoelens, niet gewoon als een menselijk wezen, maar
zelfs alsof ik een beest was!!!
Ik heb het al gehad over mijn bijzondere klacht over en tegen mijn
broer, in februari, toen hij me naar dit krankzinnigengesticht bracht.
Hij antwoordde op een spottende en smalende manier, waarbij hij mijn
aanklacht belachelijk maakte en zich er vanaf maakte alsof zijn mening
onfeilbaar was en ik maar een armzalige krankzinnige, die niet wist
waarover en over wie hij klaagde.
Daarom antwoordde ik mijn broer, dat als zijn gevoelens en meningen
waren zoals hij beschreef, ik geen enkel contact meer met hem wilde
hebben, totdat hij had geleerd om er anders over te denken: en dat ik
geen enkel geestelijk contact meer met hem kon en wilde hebben-ik durf
niet mijn VERONTWAARDIGING uit te spreken. Ook nu zie ik geen enkele
reden om dat als onterecht te beschouwen. Hij moet met behulp van een
of andere straf leren om op een andere manier te denken; -voordat ik
hem mijn vriend kan noemen of hem langer met enige genegenheid als
broer kan zien.
Toen ik met de stoomboot met mijn broer vanuit Dublin overstak
dwong hij me bovendien om naar bed te gaan, zonder te vragen wat ik er
zelf van vond, en ook in Bristol deed hij weer hetzelfde, hoewel hij
wist dat ik het niet wilde, sterker nog, terwijl ik echt het
tegenovergestelde wilde, want in bed liggen was een kwelling voor me.
Mijn rampspoed heeft ervoor gezorgd dat ik dat zovaak heb meegemaakt
van mijn bewakers of raadgevers! dat ik daar nu aan gewend ben geraakt,
maar van mijn broer-iemand met een vrijzinnige opvoeding, een
intellectueel en een heer, had ik meer toegeeflijkheid verwacht.
Mijn broer? die was het ook die me naar het krankzinnigengesticht
van Dr. Fox bracht, en mij daar achterliet, waarbij hij amper afscheid
nam of mij voor zijn vertrek waarschuwde; zonder waarschuwing en zonder
mijn mening te vragen.
HOOFDSTUK II.
In dit gesticht maakte ik kennis met allerlei beledigingen,
vernederingen en mishandeling. Op de eerste plaats is het beleid van
het gesticht onmenselijk wreed en onchristelijk, dat wil zeggen, een
gemeenschappelijke opsluiting zonder privacy. Dat is barbaars en wreed
voor iemand met een ziekte, erger als hij zenuwziek is, en nog erger
als hij door zijn aandoening krankzinnig is geworden en zijn gedrag dan
vaak door gestoordheid en waanzin niet alleen kinderachtig, zwakzinnig
en lachwekkend is, maar weerzinwekkend! Toch werd door mijn familie van
dat systeem voor mij gebruik gemaakt, nadat het was aanbevolen op
advies van mijn arts en door hemzelf in praktijk werd gebracht. Voor
mij, een heer! Maar het was niet alleen dat ik, onder die hele
opeenhoping van rampspoed en ellende, werd onderworpen aan deze
ondraaglijke marteling van ziel, hart en geest, maar ik werd ook nog
vernederd doordat ik temidden van krankzinnigen moest verblijven,
godslasteraars, apathischen, luilakken en heiligschenners! Temidden van
vulgaire en minderwaardige mensen, die in de maatschappij onder mij
stonden. Ik werd helemaal toevertrouwd aan hun gezag.
Een tijd lang had ik letterlijk maar twee of drie uur privacy
gedurende de hele vierentwintig uur, vanaf half negen, totdat mijn
bediende naar bed ging-later sliep de bediende, een maand of twee lang,
niet meer in mijn kamer; dan lag ik daar, vastgebonden op mijn bed,
mijn armen in een dwangbuis gewikkeld, mijn voeten geboeid en met
sluitingen die over mijn beide armen heen naar de zijkanten van het bed
liepen!
Zo lag ik, nacht na nacht, wakker en opgewonden, zogenaamd met de
bedoeling van dat ik weer geestelijk gezond moest worden! In mijn wanen
dacht ik een of twee keer dat ik Psalm 100 moest zingen, en kreeg toen
in die houding, om mij het hardop zingen te belemmeren, hevige klappen
op mijn hoofd, waarbij ik mij van de bewaker afkeerde, zodat ze op mijn
oor terechtkwamen. Naast de andere klappen die ik sindsdien op
hetzelfde oor heb gekregen, veroorzaakte dat een inwendige bloeding,
wat een operatie nodig maakte en mijn oor voor altijd heeft misvormd.
Rond de tijd dat mijn broer kwam, moest ik beneden in een cel slapen,
op een strozak, en één nacht zelfs een op strooien kussen; daar
verbleef ik dan 's nachts, vastgebonden, in plaats van boven in mijn
eigen slaapkamer. Het was een van een lange rij cellen, met een
bovenlicht en een gang langs de deuren en 's winters verwarmd door de
rookkanalen van de tuinmuur. Soms was mijn geestelijke toestand zodanig
dat ik vreselijk bang was voor dergelijke plekken. Ik werd daar,
volgens mij, naar toegebracht omdat ik boven twee keer 's ochtends in
mijn bed had geplast; ik denk dat mijn broer daarover werd
ingelicht-maar niet over het feit dat ik aan handen en voeten werd
vastgebonden en aan mijn bed werd vastgelegd, zodat het mij, van half
negen 's avonds tot zes of halfzeven 's ochtends, onmogelijk werd
gemaakt om een po te gebruiken.
Ze gooiden me gedurende de hele koude winter van 1831 steeds in een
koud bad. Ze stonden mij niet toe om mijzelf daarna te wassen, zoals
een heer betaamt; zelfs mijn handen niet en ook mocht ik niet vaak mijn
tanden poetsen.
Soms werden mijn handen de hele dag door niet gewassen; ik voelde
me beledigd omdat ik soms werd gewassen uit een kom of klein bekken,
met een vod van een washandje of een spons, en een ruwe handdoek, in de
kamer van mijn ongelukkige medegevangenen. Ik heb intussen een andere
krankzinnige gezien, een oude man van 69 jaar oud, die op dezelfde
weerzinwekkende en schandelijke manier werd behandeld.
Ze boden mij geen medische hulp (afgezien van de twee
hieronder vermelde gevallen), als ik buiten beschouwing laat dat er een
zwarte pleister op werd geplakt, als er bijkomende verschijnselen of
blaren op mijn benen en voeten optraden.
Nog steeds vertoonde ik gedurende het hele seizoen ernstige
nerveuze symptomen en herstelde pas na een hele tijd van een
kwikkuur-in die periode werd ik boven voortdurend in een koud bad
gegooid, hoewel die schok uiterst hevig was en ik daar doorgaans rillend
van de kou uitkwam.
Meestal werd ik met een stok geslagen, ik kreeg een bloedneus,
er werd gewoonlijk voor de grap aan mijn neus getrokken, ze gaven
me telkens draaien om mijn oor, mijn keel werd
dichtgeknepen, ik werd vier of vijf keer met brute kracht met
mijn hoofd achterover tegen een muur gegooid om me bewusteloos te slaan,
en alleen maar omdat ik dacht ik verplicht was om me te laten
vernederen en me te onderwerpen aan allerlei manieren van vernedering
en belediging.
Mijn snor werd afgeschoren, waar ik zelf nooit aan was gekomen of
aan had laten komen, sinds ik volwassen was geworden; ze schoren hem
bijna helemaal af. Mijn haar werd op een belachelijke manier geknipt,
lang en vol achter en aan de voorkant kort; ze knipten mijn nagels tot
vlakbij het vlees, zodat er geen twijfel over bestond dat het de
bedoeling van die man was om mij te kwetsen.
Ik mocht me nooit overdag wassen, totdat ik mijn eigen verstand
weer ging gebruiken en zelf ging oordelen. Ik kreeg nooit warm water om
mijn voeten te wassen, die beestachtig smerig werden. Ook werden mijn
teennagels negen of tien maanden lang niet geknipt, totdat ik dat weer
zelf ging uitmaken.
Hoewel ik in een uiterst nerveuze en opgewonden toestand verkeerde,
moest ik getuige zijn van beledigingen en wrede wandaden die de
bewakers de andere krankzinnigen aandeden, de een na de ander. Ik heb
gezien hoe twee oude mannen op de grond werden gegooid, en dat iemand
van negenenzestig jaar een hevige klap op de nieren kreeg;
hij beklaagde zich, maar de bedienden deden daar kwetsend over en
lachten erom. Ik zag hoe bij een jongeman, voor mijn ogen, de keel werd
dichtgeknepen, totdat zijn gezicht gezwollen van het bloed was en zijn
ogen uit hun kassen puilden. Ik zag hoe diezelfde jongeman als
lichaamsoefening in een kleine binnenplaats werd opgesloten, en vaak
buiten aan een stoel werd vastgebonden. Ik weet dat ze hem geen
toiletpapier gaven. Ik heb gezien dat een andere krankzinnige die
jongeman sloeg, en zelf werd ik, uit zelfverdediging, gedwongen om dat
ook twee keer te doen, waarvoor ik werd toegejuicht! Ik heb
gezien hoe een van de oude heren, die aan paniekaanvallen leed, vaak
door gewelddadigheden van een andere krankzinnige angst aan werd
gejaagd, terwijl in de kamer bedienden aanwezig waren! Ze hebben me
vastgebonden zonder mogelijkheid om te plassen of naar het toilet te
gaan; terwijl ik vaak, kennelijk uit een soort wraak, langer dan een
half uur op het toilet werd vastgebonden. Ik heb gezien hoe een andere
krankzinnige in dezelfde hachelijke situatie terechtkwam, toen hij mij,
terwijl er een bewaker in de kamer aanwezig was, een van de spuugbakken
(waar de mensen die rookten hun tabak spuugden, in een gewone
zitkamer!) vroeg om in te plassen. Ik heb hem die gegeven en hij heeft
daar gebruik van gemaakt in aanwezigheid van een bediende, die een
krant las of kaartspeelde; diezelfde oude man werd vaak gedwongen om op
de grond te plassen, en trok gewoonlijk zijn broek uit, omdat hij door
de schandelijke wreedheid van zijn situatie aan zijn eigen
onbedachtzaamheid en hulpeloosheid werd overgelaten. Ik ben de kamer
binnengekomen, terwijl hij in zijn eigen stank zat, tot ergernis van de
andere heren.
Er werd mij een hele tijd helemaal geen papier verschaft voor het
doen van mijn behoefte, en als ik daarom vroeg, werd ik na enige
aarzeling, in aanwezigheid van de heren, doorgaans onoplettend en
onachtzaam bejegend. Ik heb vaak gebruik moeten maken van
bladeren, wat ik anderen ook heb zien doen; één keer zelfs van mijn
horlogezakje; en ik weet door de viezigheid op de muur, dat anderen net
zo weinig papier kregen. Er was maar één man die mij meestal wat van
zijn papier gaf.
Ik had maar twee handdoeken per week! en niet eens altijd. Eén
zakdoek, of twee, maar nooit meer dan drie, misschien vier; soms had ik
er geen een en moest dan naar buiten, terwijl het mijn neus uitliep;
soms gebruikte ik daar papier voor: de andere krankzinnigen verkeerden
meestal in dezelfde precaire toestand. Dat moest in ieder geval mijn
moeder worden aangerekend, omdat zij voor mijn bewassing maar acht pond
per jaar gaf.
Meestal werd ik geschoren in een smerige kamer, die van een
bediende was, in aanwezigheid van andere bedienden en andere patiënten,
waarbij mijn wangen en mond werden gewassen met hetzelfde water, dat
zij gebruikten en afgedroogd met de vieze handdoeken van de bedienden.
Ik ging meestal in bad samen met verschillende andere patiënten,
van allerlei leeftijden en rangen, nooit alleen. Ik kon
kortom niet afgaan op of zorgen voor een gevoel van zedigheid,
bescheidenheid, kiesheid, dus nauwelijks op een menselijk gevoel.
Ik schaamde me een hele tijd om in mijn kleren te verschijnen, zo
oud waren mijn hoed en jas.
Als er vanwege de droogte geen water meer was voor het koude bad,
namen ze mij meestal mee naar de cel en lieten me mijzelf daar
uitkleden en samen met twee of drie bedienden over de binnenplaats naar
een toilet lopen, naakt en blootsvoets-daar werd dan met een
tinnen po langzaam water over mijn hoofd gegoten, uit emmers die door
iemand anders werden binnengebracht, totdat er drie emmers geleegd
waren. Eén keer was ik bijna gestikt, en nooit onderging ik
dat zonder een heleboel doodsangst en snakken naar adem.
Zo was de stand van zaken dus, een situatie die tweederde van de
wereld gek gemaakt zou hebben en waaraan ik samen met anderen werd
onderworpen-deels door de onmenselijkheid van mijn vrienden die voor
mij een zo ver verwijderde plaats en zo'n stuitend systeem hadden
uitgekozen, deels door het gebrek aan vertrouwen van Dr. Fox en zijn
onmenselijkheid om een dergelijk systeem toe te passen; maar
ongetwijfeld deels ook door het wangedrag en de meedogenloze wreedheid
van de bewakers-, en dat om mijn verstand te genezen! toen ik zo
ongekend krankzinnig, ondraaglijk ziek en lichamelijk zo verzwakt was,
als ik nooit eerder was geweest.
Ik mag wel zeggen dat ik bijna acht maanden nooit uit de dwangbuis
was; meestal werd ik daar in vastgebonden, en zat dan maanden en
maanden de hele dag in een hoekje op een houten stoel, met
mijn voeten aan de grond geketend en in het bijzijn van veertien andere
patiënten. Ik had het ook vreselijk koud en mijn voeten werden dan koud
en raakten onder de blaren. Meestal liep ik ook in mijn dwangbuis naar
buiten.
Tijdens mijn wanen vroeg ik twee keer een grote operatie, althans
men dacht dat ik dat vroeg; een keer omdat ik uit de slagader aan mijn
slaap bloedde; bij de andere operatie werd mijn oor opengesneden om een
bloeduitstorting te ontlasten. Voor beide operaties werd ik niet
gewaarschuwd; van de tweede weet ik alleen dat ze me wat jam brachten
met een sterk knoflookachtig medicijn op een stuk brood-wat ik al een
keer eerder had gekregen op de ochtend voordat ik mijn slagader
doorsneed; die dag bloedde ik zo hevig dat ik flauwviel! ik
zag mijn bloed met bakken tegelijk wegvloeien en wist niet wat me te
wachten stond.
Daarna werd ik in een rieten stoel vastgebonden (eerst was ik op
een kakstoel gezet), en in een kamer gezet met maar één patiënt en een
bediende; daar zat ik dan in mijn dwangbuis en ik kan mij niet
herinneren dat ik na zo'n zware operatie enige andere zorg kreeg.
Nadat mijn oor open was gemaakt, ging ik zoals gewoonlijk naar
beneden naar de kamer met de andere heren. In beide gevallen
probeerde ik, in mijn wanen, mijn wonden open te maken of open te
krabben.
Mijn oor werd later nog een keer per ongeluk verwond door mijn
bediende, toen hij mij met een zweep sloeg, omdat ik tijdens het buiten
wandelen had geschreeuwd.
De bediende van wie ik het meeste geweld had te lijden, Samuel
Hobbs, beledigde mij meestal in het openbaar, door te roepen dat ik
mijn legerbroek open moest maken ten overstaan van......of......
Mr. Charles Fox vroeg mij op een ochtend in het bijzijn van andere
krankzinnigen, "Was dat jouw vader die is doodgeschoten?" Een jonge
krankzinnige vroeg me, "Was dat jouw vader die in het Lagerhuis is
doodgeschoten?" Daarom sloeg ik hem in het gezicht met een pamflet
met een voordracht van mijn broer, dat ik aan het lezen
was, en toen hij omhoogkwam om mij dat betaald te zetten, sloeg ik hem neer.
Op een dag, toen ik in mijn dwangbuis zat vastgebonden, werd ik voor
de grapmet wat bier gedoopt door een van de oude
krankzinnige heren; die sloeg mij en kneep mij zo vaak in mijn
oren enz., dat ik hem op een dag tijdens de thee op zijn bek sloeg, tot
groot vermaak en verbazing van de aanwezigen. Dat deed ik niet zelf. *
Ik had hem al een keer eerder geslagen omdat hij stenen naar mij
gooide, waarmee hij mij uitdaagde. Ik moet nog andere, nog meer
beschamende, woedeaanvallen vermelden, maar dat zal ik elders doen.
* Ik bedoel dat die klap niet werd toegediend omdat ik dat wilde;
mijn arm ging, als het ware, door galvanisme plotseling en snel omhoog.
1840.
HOOFDSTUK III
Ik werd hier door mijn broer volledig onder toezicht van vreemden
achtergelaten, hoewel ik in die tijd, zoals hij moet hebben geweten,
niet in staat was om zelf te denken of te handelen,-vaak zweeg ik.
Bovendien wist hij dat mijn gezondheidstoestand zo broos was, dat
mijn bediende dacht dat ik dood zou gaan. Hij wist dat het tegen
zijn eigen mening indruiste, want hij wilde me naar Ealing brengen, in
de buurt van Londen. Hij wist ook dat ik er aparte religieuze
overtuigingen op nahield, dat ik een ongewone, opmerkelijke en
fantasierijke geest had en dat er enkele mensen waren die, anders dan
hijzelf, met mij van gedachten konden wisselen en hoewel hij voorgeeft
dat hij weet hoe waardevol geest en ziel zijn, en weet dat men doet
alsof de ware religie weinig voorstelt, liet hij me achter onder
toezicht en behandeling van vreemden, alleen maar omdat het zijn
mamma's wil was! * Hij kwam me in juni of juli 1831 opzoeken, en
vond mij toen nog steeds krankzinnig en idioot. Zijn gedrag was de
eerste dag normaler en bedachtzamer dan de tweede, toen mij bleek dat
zijn onderscheidingsvermogen had geleden onder het advies van mensen
uit mijn omgeving.
* Jan. 1840. Mij broer toonde geen gebrek aan genegenheid of
inzicht, evenmin aan doortastendheid: hij dacht dat hij moest zwichten
voor mijn moeder, die op haar beurt-gelukkig niet helemaal-voor de
dokters zwichtte. Daar heb ik natuurlijk venijnig over geschreven.
Zijn bezoek deed mij heel goed, en hij had duidelijk vreselijk veel
last van mijn situatie; maar hij deed geen poging om mij te peilen en
mijn waanideeën te achterhalen en ervoor te zorgen dat ze verdwenen.
Het was niet zijn bedoeling om mij op te zoeken. Het was minstens
viereneenhalve maand geleden dat ik werd opgesloten en ik had
verschrikkelijke dingen meegemaakt. Hij was op de terugweg van een
verkiezingscampagne in Tiverton! Hij zag de kamer waarin ik zat
en mijn droefgeestige situatie, en toch liet hij mij daar achter.
Hij bleef maar twee dagen! bij me, alsof dat genoeg was voor iemand die
zich op de hoogte wil stellen van de geestelijke toestand van een
krankzinnige broer!
Toen ik weer begon om mijn eigen mening te laten gelden, in
overeenstemming met Gods wetten, de schriften, het gezonde verstand en
de zeden en gewoonten van de maatschappij, zag ik pas de wreedheid en
ongepastheid van mijn situatie! En toen mijn geest weer aan kracht won
en ik sterk genoeg was om zelf te kijken, zag ik de bijzonder
verderfelijke invloed die het had en had gehad op mijn geest, en die
van anderen: ik aarzel niet om de toestand van absolute verloedering
waarin ik steeds weer terugviel, te wijten aan deze afschuwelijk
onbehoorlijke gang van zaken.
Ik was verontwaardigd en razend over de houding die men jegens mij
had aangenomen en wilde weten wie ik eigenlijk iets moest verwijten. Ik
schreef mijn oudste broer, nadat ik de bevestiging van Dr. Fox had
gekregen dat de brief vertrouwelijk zou blijven, met het dringende
verzoek om zich niet meer met mij te bemoeien, niet meer voor mij te
denken en niet meer over mij te oordelen. Ik smeekte hem om mijn
handschrift en schrijfstijl te bekijken (dat was de reden dat ik hem
geen fraai exemplaar van mijn brief zou sturen), zodat hij over enige
maatstaf zou beschikken waarmee hij dan over mijn ziekte kon oordelen,
nu hij zo weinig zelf naar mij had omgekeken. En omdat ik merkte dat ik
de grenzen van fatsoen had overtreden, nam ik mij uiteindelijk voor om
de brief te besluiten met een aantal vragen over de meest belangrijke
zaken, die mij op het hart lagen-die te maken hadden met alles waar
mijn familie het stilzwijgen over had bewaard, hoewel zij wisten dat ik
daar alleen maar bang door kon worden-en bovendien vragen aangaande de
oorspronkelijke afspraak over mijn verblijf in het huis van Dr. Fox,
enz., enz., enz., zodat ik zou kunnen weten hoe ik mij ten opzichte van
Dr. Fox moest gedragen.
Die brief werd meer dan veertien dagen achtergehouden en tot mijn
woede schond Dr. Fox zijn belofte door de brief te openen en te lezen,
en dus vervolgens achter te houden. Dat maakte me bijna gek! Samen met
een andere brief, aan mijn oudste broer, werd hij echter toch verstuurd
in de envelop bij een brief van mij aan mijn moeder. In die brief vroeg
ik hem om ervoor te zorgen dat de briefwisseling tussen hem en mijn
moeder vertrouwelijk bleef en bovendien wilde ik dat hij Dr. Fox zou
schrijven om dat eerste te vragen.
Mijn broer antwoordde op mijn klachten met een brief vol
terechtwijzingen en verwijten, en de opdracht om de wrede situatie,
waarin het voorwaar de hemelse Vader had behaagd mij te
plaatsen, geduldig te dragen. Deze godslastering bracht mij volledig
van mijn stuk. Hij antwoordde ook niet op mijn vragen.
Ongeveer een maand later stuurde hij mij een brief, die een gedeelte
van een andere bevatte waaraan hij een maand eerder was begonnen, met
een banaal excuus voor het uitstel en voor het feit dat hij mij niet
eerder het antwoord had geschreven, waar ik, zoals ik hem schreef, zo
naar uit had gekeken en dat de dierbaarste schat was die ik op dat
moment had kunnen krijgen; had hij maar gewoon antwoord op
mijn vragen gegeven. Maar zijn brief bevatte eigenlijk geen enkel
antwoord op al mijn vragen, noch op de vragen die ik het meeste
geëigend en belangrijk achtte voor mijn gemoedsrust. In die brief deed
hij wat mijn moeder voorstelde en ging hij in tegen zijn eigen mening.
Hij deed ook geen moeite om de vertrouwelijkheid van mijn
briefwisseling te waarborgen! hoewel hij uitdrukking gaf aan de
hevige angst die dat bij mij veroorzaakte en dat ik hem drie keer
had gesmeekt om daar zorg voor te dragen en dat ik daar op kon rekenen.
De gevolgen waren bitter voor me.
Uiteindelijk kwam hij in februari, samen met mijn vierde broer, om
mij van het huis van Dr. Fox naar Sussex te brengen. Toen mijn moeder
mij had geschreven om mij op de hoogte te stellen van haar voornemen om
mij in dat krankzinnigengesticht onder te brengen, schreef ik terug om
mijn verzoek te herhalen voor een privé-accommodatie, met een
bediende naar mijn eigen keuze. Ik vroeg ook toestemming om naar
de stad te gaan en mijn tandarts te bezoeken, en (vanwege nog wat
beledigingen en de wrede machtsuitoefening van de kant van Dr. Fox, die
mij dwong om mij te onderwerpen aan een regiem dat mijn gezondheid
uitermate had geschaad) om een bezoek aan een advocaat te brengen, met
de bedoeling om hen na mijn herstel aan te klagen. Ik deed ook een
verzoek om drie medische vrienden op te mogen zoeken, om van hen een
verslag te krijgen van mijn feitelijke gezondheidstoestand. Ik kwam tot
de ontdekking dat deze brief, samen met diverse andere, door Dr. Fox
waren achtergehouden. In die brief waarschuwde ik ook mijn moeder, dat
ik niet in staat was om meer dan veertig mijl, dus zes uur, per dag te
reizen, zonder mijn gezondheid in gevaar te brengen.
Toen ik merkte dat mijn moeder deze brieven niet had ontvangen,
maakte ik een gedeelte van de inhoud kenbaar aan mijn oudste broer en
omdat ik van verdriet en waanzin niet kon praten, schreef ik hem,
waarbij ik mijn broer de redenen en noodzaak vertelde waarom
ik op een vodje papier schreef. Ik vroeg mijn twee broers dringend
om aandacht aan mijn laatste smeekbede te besteden.
In plaats daarvan moest ik de volgende dag op reis in het rijtuig,
volgens mij van elf uur 's ochtends tot acht uur 's avonds, als het
geen negen was; ze stopten onderweg niet om mij te laten eten-of te
laten rusten, hoewel ik op dat moment een jaar lang in een strikte
regelmaat had doorgebracht, waarbij ik gewoon om een uur at. Mijn
geestelijke toestand was zo prikkelbaar, dat ik ontvankelijk was voor
de geringste temperatuursverandering in mijn omgeving, en ik werd
gepijnigd door het minste geluid. Een stukje vóór Tonbridge Wells, of
Tonbridge, bezweek mijn geest onder de lichamelijke pijn, *
die ik te verduren had door de plotselinge verandering van mijn
situatie, en door het besef van de grofheid en onbillijkheid van
het gedrag van mijn broer.
* De pijn in mijn lendenen was vreselijk.
Mijn oudste broer had mij namelijk zelf verteld dat hij me naar de
stad had willen brengen-maar mijn moeder had van hem verlangd dat hij
mij hier naartoe zou vervoeren. Maar hoewel hij dus een goede reden had
om te weigeren om mijn moeder haar zin te geven, en zowel met mijn
behoeften als vragen in te stemmen, wilde hij zelf in dit geval zijn
plicht ten opzichte van mij niet nakomen.
Ik dacht dat het in ieder geval niet terecht was dat het mij op die
manier werd verteld, maar dat ze rekening hadden moeten houden met mijn
ontsteltenis.
Ik klaagde over het feit dat de reis zo snel ging en dat ze niet
stopten om te eten. -
Mijn andere broer zei "dat ik niet slechter af was dan zij!" Zij,
die zich in een goede lichamelijke en geestelijke toestand
bevonden!
Ik bezwoer hen dat het niet meer nodig was dat ik in de gaten of
vast werd gehouden, en vroeg toestemming om naar de stad te gaan.
Dezelfde broer wees op een van mijn brieven, waarin ik toegaf dat
ik nog steeds krankzinnig was-dat ik wist dat ik was en dat ik zelf
wilde dat ik in de gaten werd gehouden; maar toch (hoewel ik mijn
redenen daarvoor niet kon vertellen) kon ik hem niet duidelijk maken
dat ik niet daarom toegaf dat ik opsluiting of toezicht nodig had.
In de ochtend van de voorafgaande dag had ik de gelegenheid gehad,
om deze broer een briefje terug te geven, dat hij mij had geschreven om
mij terecht te wijzen en te berispen over onderwerpen waarover hij
slecht was geïnformeerd, en waarin hij tussen de regels door en in
zorgvuldig geschreven blokletters, zijn ernstige afkeuring uitsprak.
Hij had mij opgezocht in het gekkenhuis van Dr. Fox, ten tijde van de
oproeren in Bristol; maar net als bij mijn oudste broer, was dat ook
alleen maar tijdens zijn reis naar Sir John T, in Nettlecomb, in de
buurt van Taunton. En nadat hij één zaterdagmiddag in Brisslington met
mij had doorgebracht en een zondag en maandagochtend, vertrok hij weer
voor een verblijf van veertien dagen aldaar. Ik zag hem op de
zaterdagvoormiddag. Het was ongeveer in de periode dat er een einde aan
mijn wanen kwam en ik een zekere afkeer en afschuw tegen mijn
familieleden kreeg vanwege hun minachting jegens mij. Ik herinner mij
dat mijn broer een toespeling op mijn haar maakte, dat volgens mij met
opzet potsierlijk was geknipt, om mijn gevoelens te kwetsen, van voren
heel kort en achter gedekt. Ik had het wel gemerkt, maar was helemaal
in beslag genomen door mijn eigen rampzalige toestand; maar toen ik
hoorde dat mijn broer dat ter sprake bracht, begreep ik dat het waar
was, omdat hij mij vroeg waarom ik mijn haar op zo'n belachelijke
manier had laten knippen. Alsof ik daar zelf de opdracht toe had
gegeven! Ik dacht dat mijn broer wist dat dat werd gedaan om mij uit te
dagen en dat hij mij kwetste door het oogluikend toe te staan en uit te
proberen wat voor uitwerking het op mij had, óf dat hij zo gek was om
te denken dat ik mijn uiterlijk opzettelijk zou hebben laten ontsieren
en dat het dus zinloos was om met hem te praten of iets anders te doen
dan bij hem de dwaas uit te hangen. Mijn broer kon ook zien dat ik niet
hardop praatte; -dat ik mijn mond dicht hield als er werd gepraat en
hij vroeg me of ik dat in Ealing ook altijd deed en dat hij zich dat
niet kon herinneren. Ik denk dat ze dat al eerder in het gesticht van
Dr. F. Fox bij mij hadden opgemerkt, maar ik had daar geen aandacht aan
besteed, omdat ik het niet begreep. Ik besefte niet dat ik gebrekkig
sprak, en dat ik mijn mond niet zoals andere mensen opendeed, maar toen
mijn broers daar een opmerking over maakten, legde ik mijn hand op mijn
mond, om te voelen tijdens het praten; en ik was uiterst verbaasd toen
ik merkte dat mijn tanden en lippen vrijwel gesloten waren. Die avond
ging ik samen met mijn broer en bewaker buiten wandelen. Ik was nog
steeds heel kinderachtig. Samen met mijn broer gebruikte ik die avond
de maaltijd in het gesticht van Dr. Fox, waarbij hij het over Mr.
Irving en andere mensen had. Ik hield niet van de gang van zaken bij
het gesprek. Ik herinner mij dat ik hem mee naar boven nam, naar mijn
slaapkamer, zodat hij die zou kunnen zien.
De zondag daarop zag ik hem een paar minuten na de kerk, aan de
voorkant van het huis van Dr. Fox, waarbij Dr. F. Fox meer dan
gewoonlijk tegen mij sprak over zaken die verband hielden met mijn
terugkeer naar de wereld.
Hier eindigt het manuscript dat ik in 1832 in Ticehurst schreef.
Later werd mijn tijd op een andere manier besteed aan hetzelfde
onderwerp. Ik stelde namelijk een uitgebreide verzameling aanklachten
op tegen Dr. Fox, en vragen voor de begeleiding door mijn advocaat. Op
dezelfde manier schreef ik een reeks aanklachten tegen Mr. Newington,
en discussiepunten over zijn gedrag.
HOOFDSTUK IV
Ik zal mij nu gaan wijden aan mijn herinnering van het begin van
mijn tegenspoed en het voortduren daarvan tot de periode rond mijn
overplaatsing naar Ticehurst. Maar voor ik verderga zal een eerst een
beschrijving geven van de aard en gewoonten van mijn geest en lichaam,
zodat ik een bewijs kan leveren van de zowel verderfelijke en
kwakzalverige, als wrede behandeling die ik onderging, terwijl ik een
toestand van geestelijke en lichamelijke verwarring verkeerde.
Ik werd door mijn vader opgevoed in liefde voor waarheid en
oprechtheid, en tot een strikte naleving van mijn religieuze plichten.
Gedurende mijn verdere opvoeding werd mij doorlopend ingeprent hoe
nodig dat was, echter meer moreel en uiterlijk dan spiritueel. Mijn
instelling werd dus al vroeg bedachtzaam en gewetensvol. Als ik de norm
van het religieuze gedrag, zoals dat in de Schriften staat, vergeleek
met de stelregels en praktijk van mijn familieleden en de wereld rondom
mij, stelde ik vragen bij de echtheid van de leerstellingen die zij
beleden, en het functioneren van mijn eigen geest. Als ik mij erop
toelegde om mijn eigen gedrag te bestuderen, was ik nog meer verontrust
en ontevreden. Religie was niet aangeboren,-het was macht, een
beperking van mijn natuur. Het waren niet de Christelijke geboden die
mijn eigen zedelijke gedrag stuurden; in mijn gedrag ten opzichte van
anderen beschuldigde ik mijzelf van onoprechtheid. Mijn hele geest werd
daardoor geteisterd, en ik bracht mijn leven innerlijk en zwijgend door
in onophoudelijke angst, omdat ik in mijn omgeving niemand zag op wie
ik mij kon verlaten, of die naar me leek te willen luisteren, laat
staan dat ik zelf mijn eigen gewetensbezwaren begreep en het belang dat
ik daaraan toekende. Ik was toen nog niet op de hoogte van wat de
religieuze wereld wordt genoemd.
Al vroeg legde ik mij toe op het nadenken over de
vanzelfsprekendheden van het christendom. Maar ik merkte dat mijn geest
niet in staat was om daar een oordeel over te vormen, omdat ik werd
afgeleid door woorden, een gerinkel van geluiden, en door een
bewijsvoering die op mij geen indruk maakte. Het probleem van mij
opdracht leek juist een argument tegen de juistheid van het onderwerp,
toen ik bedacht hoeveel miljoenen van mijn minderen niet in staat waren
om tijd te besteden aan die bezigheid of daar geen middelen voor
hadden, en uiteindelijk op het gezag van hun leraren af moeten gaan.
Als ik dan onoprechtheid en muggenzifterij ontdekte in de
argumenten en werken van ongelovigen, bespeurde ik ook evenveel
onoprechtheid en gebrek aan openheid in de argumenten en geschriften
van christenen. Ik merkte ook in mijn eigen geest een neiging tot
onoprechtheid, overhaasting en terugschrikken voor zorgvuldig overwegen
en nadenken. Noodgedwongen verviel ik dan weer tot mijn gewoonte om
zelf maar te denken en te doen.
Ik zag dat anderen, en merkte dat ik dat zelf ook deed, over vele
onderwerpen, vanuit allerlei principes, vasthielden aan hun
aanvankelijke bezwaren en hun tijd verdeden met gekibbel over twijfels,
als het verstand al hartgrondig was overtuigd. Door een algemene, zij
het mogelijk gebrekkige, mening over de bewijsgronden van de
christelijke waarheid, kwam ik tot de conclusie dat het gewicht van de
mogelijkheid en waarschijnlijkheid voor die godsdienst pleitten-en meer
dan dat, dat het namelijk zo was, dat de geest daar geen weerstand aan
kon bieden zonder uitvluchten, muggenzifterij en onoprechtheid. Als ik
zelf over die bezwaren en twijfels nadacht, vond ik ze lichtzinnig,
ongegrond en opdringerig; tegelijkertijd geef ik toe dat ik, hoewel het
christendom waarachtig is, dat toch niet begrijp en dat wat ik om mij
heen zie allesbehalve het ware christendom is. Vervolgens werd mijn
aandacht getrokken door het feit, dat ongelovigen ter plekke veel
aannemelijke argumenten aanvoerden tegen de feitelijkheid van deze
leerstellingen, waarvan ik voelde dat ik daar vaak geen antwoord op kon
geven en toe moest geven dat ze mij van mijn stuk brachten, hoewel ze
niet sterk genoeg waren om de stevigheid van de basis van die
leerstellingen aan het wankelen te brengen; dat ze niet eerlijk of
vaardig werden weerlegd, maar werden afgekapt en vervolgd, en onderwerp
van venijn en boosheid werden. Ze dachten daarmee in ieder geval een
bewijs te leveren voor de onjuistheid van de Kerk en dat haar oorsprong
zelfs op bedrog berustte.
Ik dacht dat een gemis aan echte religie en een neiging tot
zelfgenoegzaamheid, die een afkeer tot zelfonderzoek met zich
meebrengt, de overhaaste en ongebreidelde woede veroorzaakte van deze soi-disant
christenen en dat zij liever een tegenstander probeerden te
overdonderen dan te weerleggen, omdat zij zich meer schaamden voor het
tonen van hun onwetendheid en de behoefte om het echt te begrijpen, dan
onwetend te zijn. Ik leerde mij dus de gewoonte aan om aandacht te
schenken aan de twijfels, gewetensbezwaren en bedenkingen van alle
partijen, terwijl ik niet overhaast een antwoord gaf, maar bij het
pogen om hun denkbeelden helder te zien, deed het mij goed en was ik
voldaan, als ik merkte in hoeverre ik al dan niet in staat was om ze te
begrijpen of te beantwoorden. Daarbij bleef ik uiteindelijk vol
vertrouwen en ging ik door met mijn onderzoek, waarbij ik mij van
middelen voorzag om dat te kunnen. Deze trage maar voorzichtige houding
van mijn verstand gaf mij een gedegen en onwankelbare standvastigheid,
toen ik overtuigd raakte van de waarheid en van mijn plicht; maar uit
een onafgebroken waarnemen van mijn eigen vergissingen, en die van de
meest wijze mensen, ontstond tegelijkertijd een gebrek aan
zelfvertrouwen dat mij ongeschikt maakte om te handelen.
Ik schrijf mijn recent herstel toe aan de pijnlijke geestelijke
oefeningen bij mijn jacht op de waarheid, die ik in mijn jonge
levensjaren ben begonnen. Ik zat toen in het leger, terwijl ik
onophoudelijk aandacht besteedde aan de gebruikelijke plichten van de
Kerk, zij het zonder voldoening, en als het ware verzengd door het
besef van de onverenigbaarheid van mijn gedrag met mijn beroep.
Hier eindigt wat ik in 1833 heb geschreven in Sevenoaks.
Dagboek van het verblijf in het
gesticht van Dr. Fox, vanaf het moment dat ik naar huis ging
schrijven, tot aan mijn overplaatsing.
29 November.-Begon mijn oudste broer mijn eerste klachten over het
gesticht te schrijven.
11 December.-Begon aan een brief aan mijn moeder, nadat mijn brief
aan Mr. S. P. klaar en verstuurd was: deze brief was rond 19 december
afgemaakt of gewijzigd, en in een envelop naar mijn oudste broer
verzonden, en werd op dinsdag doorgestuurd.
Maandag 19 december.-Schreef naar huis in Ealing.
Dinsdag 20 december.-Stuurde mijn brief naar Dr. Fox.
Woensdag 21 december.-Brief, samen met andere brieven, naar mijn
oudste broer gestuurd.
Donderdag 22 december.-Dr. Fox verteld me dat mijn brief
uiteindelijk was verstuurd.
Vrijdag 23 december.-Mijn brief kwam bij mijn broer aan.
Zaterdag 24 december.-Dagtekening van de brief van mijn oudste
broer.
Zondag 25 december.-Kerstmis, mijn moeder schreef: ik ontving de
brief van mijn broer.
Maandag 26 december.-Ik kreeg de brief van mijn moeder: dagtekening
van mijn derde brief aan mijn oudste broer, stelde het versturen uit.
Dinsdag 27 december.-Schreef mijn moeder.
Woensdag 28 december.-Schreef mijn moeder, en op
Donderdag 29 december, aan mijn broer Ernest.
Vrijdag 30 december.
Zaterdag 31 december.-Mij geweld aangedaan door Hobbs in zitkamer.
Zondag 1 januari.-Uit de zitkamer gezet en bevolen naar de kerk te
gaan, mijn beklag gedaan bij Dr. Fox en de kerk uitgestuurd.
Zondag 8 januari.-De kamer boven uitgezet.
Woensdag 11 januari.-Mijn broers brief ontvangen.
Zaterdag 14 januari.-Brief van mijn moeder gekregen, waarin ze mij tot
mijn grote vreugde vertelde dat ik uit het gesticht van Dr. Fox zou
worden gehaald en een privé-kamer zou krijgen.
Maandag 16 januari. -Toestemming gekregen om alleen te ontbijten.
Dinsdag 17 januari. -Aangedrongen om mijn moeder te mogen
schrijven.
Woensdag 18 januari.-Mijn brief aan mijn moeder afgemaakt. Geen
papier meer. In een vlaag van opwinding mijn brief in het haardvuur
verbrand.
Donderdag 19 januari.-Zag de magistraten die een bezoek brachten.
Geen briefpapier om mijn oudste broer te schrijven.
Vrijdag 20 januari.- Geen briefpapier.
Zaterdag 21 januari.- Geen briefpapier.
Zondag 22 januari.-Derde verzoek aan Dr. F. Fox voor briefpapier.
Maandag 23 januari.- Geen briefpapier.
Woensdag 25 januari.-Brief van mijn moeder, gedateerd de 23e; schreef
een brief aan mijn vriend Mr. Drummond om een vervolging tegen Dr. Fox
in te stellen.
Donderdag 26 januari.-Verzond mijn brief aan mijn broer en aan Mr.
Drummond: beiden achtergehouden. Gaf gehoor aan het verzoek aan mijn
moeder: wandelde voor het eerst in de tuin!
Vrijdag 27 januari.-Vroeg om papier om Dr. Fox te schrijven, omdat
ik gewaarschuwd was dat ik desgewenst weer van een koud bad gebruik
moest maken. Omdat er geen papier werd gebracht, verzocht ik 's avonds
om een bediende om hem te vertellen dat ik niet van plan was om een
koud bad te nemen.
Zaterdag 28 januari.-Gedwongen om 's ochtends een koud bad te
nemen; schreef Dr. Fox en mijn moeder. Een ruwe kachelpook vastgeketend
aan de wand van mijn kamer.
Maandag 30 januari.-Kreeg een brief van Dr. Fox, opgenomen in het
Aanhangsel bij het eerste deel van mijn boek, waarin hij zich verweert
voor het niet doorsturen van mijn brief aan Dr. Drummond.
Dinsdag 31 januari.-Opnieuw gedwongen om een koud bad te nemen:
schreef mijn moeder: brief opnieuw geopend door Dr. Fox. Sofa moest
gerepareerd worden.
Woensdag 1 februari.-Onderhoud met Dr. Fox; thee en zo, in mijn
privé-kamer, ontving een brief van mijn schoonzuster, 's ochtends
gedwongen om een koud bad te nemen, eerste dag dat ik een kamer alleen
had.
Donderdag 2 februari.-Opnieuw gedwongen om een koud bad te nemen.
Sofa in mijn kamer geplaatst met een nieuwe bekleding.
Vrijdag 3 februari.-Gedwongen om een koud bad te nemen: moest
papier vragen om opnieuw te schrijven. IJskoude ochtend.
Zaterdag 4 februari.- Gedwongen om een koud bad te nemen; vroeg
mijzelf af waarom ik achter slot en grendel zat.
Maandag 6 februari.-Verzond mijn brief naar mijn moeder: werd door
Dr. Fox achtergehouden.
Donderdag 9 februari.-Verliet gesticht van Dr. Fox. Godzijdank!
BRIEVEN.
[De volgende Brieven moeten een beeld geven van de toestand van
mijn gevoelens in die periode jegens mijn familie-die, althans sinds
mijn ziekte, niet waren veranderd. Zij verdienen ook aandacht van de
mensen die mij willen geloven, omdat ze blijk geven van de echtheid van
een bepaald soort bezieling-waarbij ik als het ware op het papier bijna
elk woord en leesteken al zag, voordat ik ze opschreef. Ik betwist de
aard van die inspiratie niet.]
Aan Spencer Perceval L.
Brisslington, 29 november.
Ik ben je veel dank verschuldigd voor de laatste brief die je mij
stuurde, en moet mijzelf verontschuldigen omdat ik daar niet op heb
geantwoord. Ik hoop echter dat je wat meer rekening zult houden met
mijn situatie hier. Ik zou willen dat je mijn zaak een beetje meer
spiritueel zou bekijken. Ik verlang naar verandering van omgeving of
verblijfplaats-naar een verandering van omstandigheden. Niet * dat ik
ontevreden of onvoldaan ben met de maatregelen in het gesticht van Dr.
F., zij het niet helemaal, want ik schrijf die voor het grootste
gedeelte toe aan het feit dat er uiterst zorgvuldig en wilwillend
rekening wordt gehouden met onze geestelijke en wereldse behoeften,
hoewel ik het niet eens ben met het besluit dat wij ons daarin moeten
schikken.
Het zou mij een genoegen doen als ik weer kan beschikken over mijn
kleine Griekse Testament, ** de Hebreeuwse grammatica en het
woordenboek en de Bijbel.
* De Ierse Rooms-katholieken zijn door de partij van de
Orangisten vaak van onoprechtheid beschuldigd, omdat ze na herhaaldelijke
tegemoetkomingen met nieuwe eisen kwamen, terwijl ze na de
tegemoetkomingen eerst hadden gezegd dat ze daar tevreden me waren. Uit
eigen ervaring heb ik vastgesteld dat er mogelijk in dit optreden
helemaal geen onoprechtheid schuilt. De Ierse Rooms-katholieken zijn
door de Engelse Protestanten vaak op een manier behandeld alsof ze
krankzinnig waren, waarbij Ierland hun gevangenis was. Vogelvrij
verklaard vanwege hun godsdienst, dat wil zeggen, omdat ze werden
beschouwd als geesteszieke en gevaarlijke personen, werd de hele
bevolking haar burgerrechten ontnomen, het eigendomsrecht, recht op een
baan of enige aandacht. Tegelijkertijd werden hen alle middelen
onthouden om zichzelf te onderrichten, en werd er toch geen moeite
gespaard om hen te onderrichten. Want terwijl de papen in Engeland op
de hoogte waren door het lezen van de Schriften in hun eigen taal, werd
in Ierland de lectuur in het Engels veranderd, een taal die voor de
Ieren even onbegrijpelijk is Latijn; daardoor konden zij nooit een
juiste gemoedstoestand bereiken, tenzij er een wonder zou gebeuren. Om
dat zij net als andere krankzinnigen, of zogenaamde krankzinnigen, geen
idee van hun eigen tekortkomingen hadden en niet beseften dat ze geen
aanspraak meer konden maken op hun burgerrechten, of op de rechten van
mensen die hen tiranniseerden, verzetten zij zich en kwamen ze in
opstand; en elke opstand, die het gevolg was van onderdrukking, werd
behandeld zoals bij krankzinnigheid, als een blijk van een nieuwe
kwaadwilligheid en nieuwe slechte principes, wat dus een terechte reden
was voor de ketenen der slavernij, die dan nog strakker werden
aangehaald. Zo bracht onderdrukking onderdrukking voort, en daarmee een
depressie; want helaas! wij mogen dan wel pochen over de menselijke
intellectuele vermogens, maar het ligt in het vermogen van de duivel,
of van een vertoornde Voorzienigheid, om door voortdurende berovingen,
vernederingen en beledigingen, de geest te breken en het verstand uit
te putten. Er bestaan maar weinig geesten, misschien geen enkele, die
meer dan een bepaalde last kan dragen; en een onafgebroken vernedering,
belediging, en wreedheid, zorgen ervoor dat de slachtoffers daar
uiteindelijk aan wennen, nauwelijks beter weten, nauwelijks meer iets
verwachten en denken dat ze nauwelijks iets anders verdienen. Onze
soldatenvolk geeft daar tegenwoordig een goed voorbeeld van, gezien de
buitensporige onverbiddelijkheid waarmee zij worden afgeranseld, een
buitensporigheid waar toekomstige tijden zich over zullen verbazen,
zoals wij ons verbazen over de barbaarsheden die de wet voorschreef, en
die onze verlichte grootvaders en zelfs vaders zich, nog maar weinig
jaren geleden, lieten welgevallen. Zoals het met de Ieren ging, zo gaat
het ook met de krankzinnigen. Maar met iedere verstandige volgende
daad, met ieder volgend blijk van zelfrespect, met ieder volgend
besluit om liever dood te gaan dan de kans mis te lopen om op te kunnen
komen voor haar rechten, ligt voor de geest een nieuw licht in het
verschiet, en met dat nieuwe licht nieuwe verlangens en eisen; en met
elke tegemoetkoming nieuwe hoop, omdat zij een bewijs zijn van een
gerespecteerde kracht, en een bron van een verworven kracht. Deze
tegemoetkomingen worden niet in ontvangst genomen met een nederige
onderdanigheid, maar aanvaard met triomf en vreugde, als uiteindelijk
toegestane rechten, en alleen door mensen die nadenken, wordt eerlijk
en dankbaar toegegeven, dat die hen toekomen en dat ze voor hen zijn
gezwicht. En bovendien kan die oprechtheid alleen geëerbiedigd worden
in zoverre zou blijken dat die echt is, en niet alleen maar schijn, het
resultaat van intimidatie.
Zo kreeg ik dus weer een uiterst laatdunkende mening over mijzelf,
over mijn rechten en over mijn behoeften, door de vernederende
behandeling en afschuwelijke ontmaskering die ik een heel jaar lang
onderging in het krankzinnigengesticht van Dr. Fox; en toen ik daar uit
probeerde te komen, toen ik nauwelijks mijn vermoedens durfde te uiten
en uiteindelijk een menselijke behandeling en meer toegeeflijkheid
eiste, viel mij kleinerende ontmoediging en intimidatie ten deel, zodat
ik aan de ingevingen van mijn verstand twijfelde: en in het conflict
met mijzelf dat daarop volgde, leden mijn geweten, mijn vriendschappen
en mijn broze gevoelens schade; en zo hebben mijn medeschepsels het
werk verstoord, waarmee God hen weer tot volmaaktheid zou hebben
gebracht. God heeft mij echter gesteund in mijn ideeën over
gerechtigheid, en uiteindelijk ben ik daar trouw aan gebleven; maar
niet zonder twijfel en wantrouwen over mijzelf, wat een vreselijke
geestelijke spanning en angst veroorzaakte, en een groeiend besef dat
ik redenen had om mijzelf te wantrouwen-ik was immers alleen.
Het is dus niet verwonderlijk dat men dacht dat ik het
behandelsysteem van het gesticht van Dr. Fox verheerlijkte, hoewel ik
mij dat nu afvraag en diep nadenk om mij te herinneren wat ik eigenlijk
bedoelde. Ik herinner me echter een bijzonder geval, waarbij ik zeer
getroffen was door de ijzeren blinderingen of zonneschermen, die aan de
meeste ramen waren vastgemaakt, met de bedoeling om evenveel
bescherming te verschaffen als tralies, zonder dat ze daaraan deden
denken, behalve voor mensen die wisten hoe zwaar, saai en
onverwoestbaar ze eigenlijk waren. De ene keer had ik bewondering voor
de properheid, orde, en netheid die er uiterlijk werd bewaard, hoewel
ik er niet zeker van ben of dat goed zag; en de andere keer zag ik weer
de gepleisterde vloeren en de smeedijzeren trap, waarvan één trede
vreselijk kraakte, als een bescherming tegen brand, en de
verwarmingsbuizen, die door middel van stoom het huis verwarmden als
gerieflijkheid. De gezichtsuitdrukking van de Dokter en zijn zonen was
ook vriendelijk, waardoor ik niet zeker meer wist of ik hem het systeem
dat hij hanteerde moest aanrekenen, ware het niet dat zelfs die
genegenheid ondoordacht was. 1838.
* * * *
** Ik vroeg vooral om mijn Testament in het Grieks en een
Concordantie die ik bezat-omdat ik iets waar ik aan gehecht was bij me
wilde hebben, iets waar ik kennelijk heel erg naar verlangde. Mijn
broer bracht mij een nieuw Testament en een nieuwe Concordantie, maar
ik vond dat vervelend, en weigerde ze, vanwege zijn gedrag.
Ik zou graag van jou een zo nauwkeurig mogelijk verslag willen
hebben van alles wat ik jou of anderen heb gezegd of geschreven (en of
ik tijdens mijn gestoorde toestand in Dublin of Bristol iets heb
geschreven), voor zover je dat weet, met name over mijn gedrag jegens
jou in de sjees, toen wij van Bristol hier naartoe reden, of in Bristol
of Dublin; en misschien over bekentenissen of wat dan ook, enz., die ik
jou zou hebben gedaan.
Ik wil dat je mij ook een zo juist mogelijk beeld geeft van wat jij
over mij dacht, toen je mij hier achterliet, en ook over mijn
geestelijke toestand; en ook van toen je hier in juli of juni op bezoek
was. Dit met het oog op een verdere briefwisseling en ook om te helpen
mijn ideeën in bepaalde gemoedstoestanden te verhelderen en met de
bedoeling dat het tot verdere onthullingen over jou en anderen zal
leiden.
Ik wil ook heel graag nadere inlichtingen hebben over de mening die
mijn moeder, mijn broers en zusters over mij hebben; en ook over hun
huidige geestelijke toestand, in het bijzonder met betrekking tot de
Ketterij van Row.
Ik wil ook dat je me oprecht schrijft wat Mr. Irving over mij
denkt, of wat hij vindt van mijn mentale, geestelijke en religieuze
toestand, van mijn gedrag, taalgebruik en gesprekken.
Ik smeek je hem te bezweren om dat te doen, met de gemeende bede
dat hij daarbij dan door de Heilige Geest wordt geleid.
De volgende dag (de 25e) kreeg ik een prachtige en aardige brief
van die arme E. A. Perceval.
De oorzaak van mijn gekte, Spencer, is dat alle dingen in mijn
omgeving zo prachtig lijken door de Heilige Geest, die op mij rust en
in mij is, en in de dingen en op de dingen en door hen in mij, dat ik
niet weet hoe ik mij ten opzichte van alles om mij heen * op een
verstandige manier moet en zou moeten gedragen. Ik heb een innerlijke
kweller en een uiterlijke kweller, die mij teisteren en kwellen, en mij
berispen omdat ik (omdat ik een huichelaar ben) schijnheilig tegenover
hen ben; omdat ik hen te zeer liefheb en hen niet in gedachten, woord
of daad afwijs; en die mij tegelijkertijd beschuldigden,
* Mijn geestestoestand was misschien zoals die van mensen
waarvan wij zeggen dat al hun "ganzen zwanen zijn." Misschien is die ontstaan
uit een afkeer van het erkennen van andere werkelijkheden, afgezien van
de bekoorlijkheid van de voorwerpen die mij aantrokken; maar het leek
me in die tijd dat ik oprecht moest zijn, omdat ik geen rust en tijd
had om na te denken, en te ontdekken waaraan ik echt dacht en wat mijn
echte gevoelens waren.
beschimpten, mij belachelijke maakten, en op een vreselijke manier
angst aanjoegen, omdat ik op geen enkele manier bereid was om na te
denken en enige beslissing te nemen over hun werkelijk belang,
verdienste of feitelijke geestelijke toestand. Bovendien wordt ik af en
toe, zodra ik een poging doe om ook maar iets te ondernemen, meteen
overvallen door twijfels, angsten, gewetensbezwaren en angst in hart,
geest, en lichaam, zodat mijn karakter, of een huichelachtige angst,
ervoor zorgt dat ik merk dat mijn karakter ervoor terugdeinst om het te
doen. Tegelijkertijd voel ik dat het juist is en dat het gedaan moet
worden en kan ik geen rust vinden in geest, hart of geweten, tenzij ik
het doe; maar als ik het dan doe, belast ik mijn hart en geweten met
kwellingen van geest en ziel. Zelfs toen ik jou schreef leek het alsof
mijn oogballen verschroeid waren, en er messen in mijn oog staken. Ik
zal je de oorzaak daarvan vertellen. Spencer, je hebt me misschien wel
gered van een groot deel van mijn kwellingen aan boord van de boot, en
van mijn ellendige, droefgeestige, vreselijke en kwellende bed in
Dublin en Bristol. Je weet niet wat waanzinnigheid is; maar je bent een
spiritueel man; en je zou in Dublin elke gedachte, elk woord, elke
beweging, elke trek en gezichtsuitdrukking moeten hebben kunnen
afwegen.
Het enige dat ik mij van jou herinner is dat je gedrag ten opzichte
van mij allerhartelijkst was, maar je had meer voor me kunnen doen. Je
geloofde immers in het wonderbaarlijke vermogen van de Almachtige God
om zijn uitverkorenen te bewaren.
Ik had het gebruiken van mijn eigen oordeelsvermogen, of liever
mijn denkvermogen, van mij afgegooid (threw away *) of ik verbeeldde me
en geloofde dat ik het had opgegeven, uit afgrijzen (zoals ik tot op
heden deels geloof): angst, ontsteltenis en verschrikking bij elkaar,
waardoor ik mijzelf overgaf aan apathie. De werking van mijn verstand
is me nu duidelijk geworden, of, denk ik-ik zou bijna durven zeggen-is
mij onthuld. -Vergeef me, Spencer, dat ik niet duidelijk kan
schrijven-ik voel en vind dat mijn omstandigheden in de huidige
geestestoestand uiterst wreed zijn. **.... .
* Ik had geschreven "through" in plaats van "threw,"
Ik heb daarom in de kantlijn het volgende opgemerkt-"Dit is WAANZIN.
Slordigheid. Het woord zegt het al.
** Het gedeelte van deze brief vanaf "De oorzaak van," is niet
verstuurd, als ik mij goed herinner; en het begin ervan is mogelijk
veranderd.
Na enig vertraging kreeg ik papier om een nieuwe te schrijven, een
brief die ik aan mijn moeder stuurde. De ongekuiste versie gaat als
volgt, maar de brief die is verstuurd week waarschijnlijk op vele
punten van af.
Brisslington, 11 december, 1831.
Liefste moeder.
Het deed mij een groot genoegen om uw laatste brief te ontvangen,
omdat ik bang was dat u zich misschien beledigd had gevoeld door mijn
laatste, of mijn bedoeling verkeerd had begrepen, toen ik schreef, dat
ik het pijnlijk vond om te schrijven.
De geur van uw brieven * heeft mij altijd in een goede stemming
gebracht, of is veeleer voor mij een bewijs geweest dat ik in een net
zo gezonde geestelijke toestand verkeerde als ik gewoonlijk in Ealing
en Harrow was. Want vaak ben ik op een wonderlijke manier, waarmee ik
bedoel, strijdig met de gewone natuurwetten, beroofd van elk
reukvermogen.
Ik ben er helemaal niet verbaasd over dat ik nog niet in een
zodanige geestelijke toestand verkeer dat ik u een begrijpelijke brief
kan schrijven. Mijn toestand is, tot voor kort, op geen enkele manier
verbeterd, omdat ik niet in de omstandigheden of het gezelschap heb
verkeerd, waaraan ik eigenlijk was gewend, althans die pasten bij mijn
gebruikelijke meningen of principes, als heer-als een ontwikkeld
iemand-als gevoelsmens-als lid van de uiterlijke en zichtbare, of
innerlijke en geestelijke kerk.
Ik zie mij genoodzaakt, als ik openhartig, waarachtig en oprecht
wil zijn, om het u enigszins en die arme Spencer zeer kwalijk te nemen,
dat u volgens mij op de hoogte was van heel het gebeuren, hoewel u
uzelf niet wilde toegeven (omdat u bang was om zelf te oordelen), dat u
niet alleen zeer waarschijnlijk bijdroeg aan mijn ongemak, maar dat u
mijn beste en meest broze gevoelens kwetste en beschadigde,
* Mijn moeder bewaarde haar briefpapier in een la met muskus.
(waarbij ik veronderstel dat jullie jezelf misschien hebben
getroost met de gedachte dat het een straf, of uiteindelijk een remedie
was voor mijn eerdere wangedrag * in de zitkamer, de kamer waarin ik nu
zit te schrijven) maar dat het op zichzelf al fnuikend was voor de
gemoedstoestand en het mentale geheel van mijn geest. Ik ben ervan
overtuigd dat u, als u dat voor uw Verlosser had beleden, niet langer
zo onjuist zou hebben mogen doorgaan, gezien de ongepastheid van het
gezelschap, hun manieren, de manier van denken van vrijwel iedereen in
mijn omgeving, en het eigenaardige karakter van mijn geest, waar u,
maar Spencer nog meer, volledig van op de hoogte was.
Voor zover ik het nu kan begrijpen, kan ik nauwelijks iets bedenken dat
in een aantal bijzonderheden verfoeilijker is dan het plan van Dr. F.;
tegelijkertijd zijn ze te beklagen, omdat zij niet de schriften
raadplegen, maar alleen hun eigen ervaring; ze weten niet wiens dienaar
ze zijn, als zij zich niet aan de waarheid en goedbedoelde ideeën
houden.
* Na wat ik heb geschreven, hoef ik nauwelijks op te merken,
dat het idee om krankzinnigen te straffen slecht en absurd is. Ik zal
echter de vooroordelen van de mensheid en de belangen van een
bepaalde klasse in de maatschappij, niet schokken door deze
bewering te openlijk naar voren te brengen. Dus het idee om alle krankzinnigen
te straffen is slecht en absurd. Ik denk dat de maatschappij het met
mij eens zal zijn dat het niet aan de artsen en hun bedienden zou
moeten worden overgelaten om te bepalen wie. Ik vermoed dat vrouwen,
oude mensen en kinderen de beste bewakers zijn voor onrustige
krankzinnigen, als er maar met hun situatie rekening wordt gehouden.
Maar als er geweld nodig is, zouden er twee of drie geschikte mannen
beschikbaar moeten zijn om de patiënt meteen te overmeesteren en om het
gebruikmaken te voorkomen van onnodig geweld, dat ontstaat uit angst of
wrok voor de persoon tegen wie hij zich verzet. Er bestaat een groot
verschil tussen geweld dat wordt toegepast om een ongepaste daad te
voorkomen en het geven van klappen, of het gebruik van woorden om de
patiënt tot de orde te roepen als hij iets doet wat zijn wanen
vertellen dat hij moet doen.
[Hier stuurde de geest mijn hand en liet mij een aantal letters
schrijven die op Arabisch leken en bovendien de naam van mijn zuster,
die in haar jeugd Perzisch had gestudeerd. Ik merk dat deze woorden
ertussen zijn gevoegd.] Met Pontius Pilatus zou ik kunnen zeggen, "ik
heb geschreven, wat ik heb geschreven."
Ik heb Spencer een vollediger verslag van mijn gevoelens
geschreven; hij zal u mijn wensen overbrengen aangaande mijn verhuizing
van hier; ook over mijn verzoek om een met potlood geschreven brief,
die Mary Campbell mij heeft geschreven en die ik in Dublin meestal
persoonlijk bij mij droeg en waar ik naar heb gezocht. Ik vraag nu
dringend dat die alleen door hem (als hij de brief in toegewijd geloof
en gebed wil lezen, begrijpen en eerbiedigen) of D. wordt geopend en
niet aan .... of.... wordt getoond en dat die vervolgens wordt verzegeld en
zorgvuldig wordt bewaard, totdat ik hem uit zijn eigen handen in
ontvangst kan nemen, omdat ik hem spoedig hoop te zien, voordat ik naar
E. ga of naar mijn toekomstige verblijf.
Toen ik u vandaag ging schrijven, kwam de bediende en zei tegen mij
en een oude predikant die samen met mij zat te schrijven, "Ik wil de
inkt hebben, mijnheer, alstublieft." Hij nam mijn.... , door Jezus
Christus' goedheid van voor mij, gaf ik daar natuurlijk meteen gehoor
aan en zette ik mijn pen in het inktstel-dat was een van die oude loden
dingen die je in scholen en kantoren ziet. Later werd ik berispt door
mijn geweten omdat ik te snel had toegegeven, omdat ik hem, als ik goed
bij mijn hoofd was geweest, door mijn gedrag of mondeling een standje
had moeten gegeven.
Als ik het systeem in het huis van Dr. Fox goed begrijp, dan moeten
wij ons als varkens gedragen totdat we de juiste geestelijke toestand
bereiken. Dat wil zeggen dat de krankzinnige, een naam die
onvermijdelijk het beeld inhoudt van iemand die niet wil, behalve af en
toe, of niet in staat is om zelf te oordelen-ten gevolge van een of
andere straf van de Goddelijke Voorzienigheid, die hij niet zonder
goddelijke bijstand te boven kan komen, en daarom niet anders kan dan
anderen voor hem te laten denken-tegelijkertijd in een toestand
verkeert waarbij zijn verstand op een merkwaardige manier in de war is,
omdat hij op hetzelfde moment wordt behandeld met een mengeling van
welwillendheid en krenking (want ik beschouw uiterlijk gedrag en
insinuaties, het ontnemen van persoonlijke vrijheid en gemakken waar
men aan gewend is, als een wredere manier van krenken dan openlijk
geweld, de schuld geven en uitschelden)-en wordt, zeg ik nogmaals,
tegelijkertijd geteisterd door alle gevolgen van zijn onvermogen om
voor zichzelf te denken, of (zoals het mij in vele gevalle eerder
voorkomt) voor de glorie van zijn Schepper, alsof hij over een
verfijnder en beter oordeel en onderscheidingsvermogen beschikt dan de
mensen aan wier bewind en toezicht hij is onderworpen. En dat in een
geestelijke toestand die al zo zwaar belast is met kommer en kwel,
twijfels en kwetsuren, en met de angst of hij wel in staat is om zijn
gevoelens te beheersen temidden van de hatelijkheden van de gewone
maatschappij. Omdat hij waarschijnlijk doorgaans over een edelere geest
beschikt, dan de halve wereld van afvallige, onnadenkende hypocrieten
om zich heen, wordt hij krankzinnig gemaakt omdat hij de gevolgen of
problemen ziet van daden, waarvoor hijzelf terugdeinst, en waartoe hij
zichzelf niet bereid acht, maar waar de hele wereld op een krankzinnige
manier blind voor is, omdat zij helemaal niet willen denken ter ere van
hun Schepper.
Ik zeg dus dat wij in een behoeftige toestand moeten blijven, zelfs
met gebrek aan persoonlijke vrijheid en kleding, totdat wij er
ontvankelijk voor zijn, dat wij niet worden behandeld, zoals wij
althans gewend waren om behandeld te worden-dat wij aanvaarden dat wij
ook in een geestelijke en lichamelijke toestand verkeren, die enige
toezicht en beperking vereist, en ten minste enige ontbering, zo niet
straf-er wordt verondersteld dat wij zowel in staat zijn om precies te
bedenken in hoeverre wij willen zien dat wij recht hebben op de gunsten
en behoeften van het leven, en de vrijheid waartoe wij zijn geboren,
als te ontdekken wat het betekent om daarvan beroofd te zijn. Ik wil u
nu vragen om de lasterlijke en godgeklaagde manier onder ogen te zien,
waarop u, Spencer en Dr. Fox ongetwijfeld zullen denken over
krankzinnigen. U ziet en behandelt ons als redelijke wezens, en sluit
ons toch op en gaat met ons om met het idee, dat wij wezens zijn, die
beroofd zijn van hun verstandelijke vermogens. Ik verzeker u dat ik het
een hele tijd in tegenspraak vond met mijn geweten om daar ook maar
over te praten, en dat ik niet in staat was om mijn Schepper te
gehoorzamen, anders dan door gebruik te maken van de meest
uitzonderlijke uitspraken en benamingen; en het heeft mij pas nu
getroffen, met de hevigheid van de waarheid, dat het overduidelijk op
zijn minst mijn plicht was om een onderzoek te laten instellen
(aangenomen dat mijn geweten daarmee instemde) naar Dr. Fox, naar
bedoeling van zijn gedrag en maatregelen ten opzichte van mij.
Wat mij tot die gedachte bracht was het feit dat ik er door mijn
Verlosser toe werd gebracht om te bedenken of ik en de heer die bij mij
was, eigenlijk niet tegen de goede manieren zondigden, omdat wij
gebruik maakten van het eigendom van een andere christen, zonder ons
(als de oude predikant dat tenminste niet deed) af te vragen van wie
dat was, want dat deed ik niet; en of het niet onze plicht was om te
verwachten of te vragen dat wij van andere schrijfmiddelen werden
voorzien, omdat ik er nu over twijfel, of ik het gebruik van inkt en
inktstel niet aan de gulheid van de bediende verschuldigd ben. Dat is
het verbijsterende gevoel dat ik nog steeds heb, en vaak had,
overgehouden. Tegelijkertijd voel ik mij verslagen door het besef dat
ik met tussenpozen bij machte ben om zorgvuldig mijn eigen behoeften en
die van anderen te beoordelen, en dat ik dus soms vermoed dat andere
mensen harteloos zijn, omdat ik als ik slechtgehumeurd ben, vertwijfeld
en verbijsterd ben en mijn geduld uitgeput is, niet in staat ben om
mijn gevoelens te beheersen, als ik vermoed dat ik mijzelf verdenk van
een misplaatste onverschilligheid ten opzichte van mijn eigen bestwil.
Dat komt voort uit wat ik in deze wereld zondig vind, in een
systeem dat gericht is tegen krankzinnigen, die vaak onnozele halzen
zijn. Het is uiterst verfoeilijk, want het is in tegenspraak met de
belangrijkste principes van uw manier van redeneren over krankzinnigen;
het is een opzettelijke verkrachting van de regel, "doe geen kwaad,
opdat het goede moge komen;" en die andere lichtende uitspraak voor
degenen die bereid zijn om dat op zichzelf toe te passen, "En
daarom haat ik elk leugenpad (Psalm 119)" Dat is mij doorgegeven
uit de oneindige goedheid van mijn God, wiens dienstknecht ik ben,
hoewel ik maar al te goed weet, dat ik overgeleverd ben aan onze helse
vijand-in wiens ellendige verblijf ik ben opgesloten. *
* Ik zinspeel hier op verschillende soorten inspiratie waar
ik gevoelig voor was, en ik wil opnieuw met nadruk opmerken, dat ik bij
die brieven, en de brieven die ik vanuit het huis van Dr. Fox heb
verstuurd, helemaal of bijna helemaal zichtbaar werd geïnspireerd-dat
wil zeggen, dat ik op het papier, in verschillende handschriften, de
woorden al zag, voordat ik ze opschreef. Dat is een feit, maar de
huidige filosofie-dat wil zeggen, het moderne ongeloof-mag dat dan wel
niet geloven of daarover wel redeneren, zoals zij dat noemen, zoals ze
willen, maar ik zag echt de zinnen op het papier voordat ik ze
opschreef. Ze werden zo snel voorgezegd, en wisselden elkaar zo rap af,
dat ik het moeilijk vond om te kiezen welke ik op zou schrijven-elke
geest souffleerde me op een andere manier en in een ander handschrift.
Daarom kan ik nu geloven dat mensen in staat zijn om, tot op zekere
hoogte, het karakter of instelling van iemand anders uit zijn
handschrift op te maken. Ik moet zeggen dat ik deze brieven, als ik ze
weer doorlees, veel samenhangender vind dan ik had verwacht; maar het
handschrift is zo minutieus, onvast en onregelmatig, dat het
mijn familie niet kwalijk zou hoeven worden genomen dat zij ze er geen
acht op sloegen, omdat de wereld niet zozeer respecteert wát er wordt
geschreven of gesproken, maar wíe het schrijft of spreekt. Maar omdat
ik er van jongsaf aan aan gewend ben om te twijfelen aan de woorden van
de beste mensen-heb ik altijd gedacht, dat het mijn plicht was om naar
de woorden van de meest eenvoudige mensen te luisteren en ze te
onderzoeken. Een leugenaar kan de waarheid spreken; een wijs man kan
onzin uitkramen-een kind of een dwaas kan wijze dingen zeggen.
12 December.
Ik heb dit in alle haast en opwinding opgeschreven, en ik hoop dat
u mij mijn veronachtzaming van netjes, regelmatig en correct schrijven
zult verontschuldigen. Ik heb een gedeelte van deze brief
overgeschreven en een groot gedeelte ervan achterwege gelaten, voor ik
hem verstuurde. Ik had hem al bijna gepost, toen ik hoorde dat mijn
eerste brief aan mijn broer nog niet weg was. Ik was toen zeer
verontwaardigd, want de omstandigheden waarin ik verkeerde waren vol
verbijstering en kwelling, en ik hunkerde ernaar om ze te kunnen
begrijpen en ervan verlost te worden. Dit moet ongeveer rond 18
december zijn geweest, want ik heb bovenstaande brief in een envelop
gedaan die aan mijn oudste broer was gericht, met de volgende zinnen en
datum, zodat mijn brief minstens drie weken is achtergehouden.
Beste Spencer,
Ik sluit deze brief aan mijn arme moeder hierbij in, en verzoek je
of je haar wilt vragen om hem naar je terug te sturen, zodat jij hem
kunt bekijken, als zij hem aandachtig heeft gelezen. Ik maak er een
toespeling in op een brief die ik jou heb geschreven en waarvan het
uitsluitend mijn bedoeling was dat alleen jij hem zou doorlezen. Dr. F.
F. heeft gedacht dat hij het recht had om die brief zonder mijn
toestemming te openen, wat in strijd was met het beroep dat de
Almachtige God deed op zijn geweten, waardoor hij vast heeft moeten
nadenken over de verhouding waarin hij tot jou en mijzelf staat, en
bovendien over wat voor recht hij had om dat buiten mijn weten te doen,
omdat ik hem er twee of drie keer op heb gewezen dat ik redenen had om
te verlangen dat hij dat niet deed. In mijn gehaaste stemming, waarbij
ik mij niet alles herinnerde wat er in de brief stond, vertelde ik hem
dat ik blij was-en dat zou ik om een aantal redenen ten dele nog steeds
kunnen zijn-dat hij de brief open had gemaakt, ondanks het feit dat ik
had vertrouwd op zijn gevoel voor fatsoen om dat niet te doen, althans
zonder mij daarover te vertellen, of mij vooraf in te lichten. Vanaf
dat moment heb ik hem tweemaal verzocht om die brief door te sturen,
want het kost mij hoe dan ook veel moeite om over het onderwerp te
schrijven waarover ik het al heb gehad. * Tot mijn verbazing,
verontwaardiging en ergernis heeft hij die achtergehouden, nadat hij
mij twee keer had verteld dat die de deur uit zou gaan. Ik ben
geprikkeld door deze toestand van dwang en beperking, en ook over het
gezelschap waarin ik al zo lang heb moeten verblijven: en ik smeek je
om Dr. F. te schrijven en van hem te verlangen dat hij mijn brief aan
jou doorstuurt. Ik zou eerst graag wat schriftelijk contact met jou
willen, voordat ik een persoonlijk onderhoud met je heb, na op mijn
verhuizing van hier, zoniet onmiddellijk. Maar ik heb besloten geen
andere brief naar jou of mijn moeder te schrijven dan de brief die ik
bij de brief aan jou heb gevoegd, tenzij ik kan rekenen op een
vertrouwelijke briefwisseling, behalve als het alleen maar gaat om een
mondeling antwoord op jouw opmerkingen en vragen.
* Ik kan niet de geestelijke pijn en brandende handen
beschrijven, waarmee ik vaak schreef. Gezien mijn situatie was dat niet
verwonderlijk. Ik begrijp dat de artsen om die redenen hun patiënten
vaak pen en inkt weigeren: als hun behandeling echt menselijk zou zijn,
zouden zij misschien een reden hebben; maar ik zou misschien nooit
beter zijn geworden als ik om die reden niet die hulpmiddelen had
gekregen om mijn gedachten te bedwingen en te concentreren, en mijn
oordeels- en onderscheidingvermogen te oefenen.
Ik denk dat ik Edward ga schrijven, om hem te vragen of hij mij
naar Italië wil vergezellen. Ik kan je niet zeggen hoe gekweld en
verontwaardigd ik mij af en toe voel, als ik eraan denk dat mijn brief
aan jou is opengemaakt en gelezen door iemand anders dan jijzelf of D.
Doe mijn hartelijke groeten aan.... en...en de kleine.... , en.... ., en de
arme kleine L.... , en de andere kindertjes, en geloof me,
19 December 1831.
Je zeer toegenegen broer,
JOHN PERCEVAL.
Liefste moeder,
Ik heb uw brief maandagmiddag ontvangen en ik ben u er zeer
dankbaar voor, dat u daar meteen op hebt geantwoord. Ik ben de
Almachtige God en u zeer erkentelijk voor het feit dat u zo goed bent
geweest om rekening te houden met mijn vermoeden om zo snel mogelijk
antwoord te willen krijgen, temeer omdat het mij geestelijk veel moeite
en tijd heeft gekost. Bovendien had ik de brief op dinsdagmiddag
afgegeven om hem naar de kamer van Dr. Fox te laten brengen, voordat de
post het huis uitging. Ik heb redenen om aan te nemen dat hij die op
zijn minst een dag heeft achtergehouden, maar ik hoopte toch dat hij u
op vrijdagavond zou hebben bereikt, omdat hij mij donderdag zelf had
toegegeven, dat de brief al weg was. Mijn geestelijke kwelling en
verontwaardiging is en was groot, omdat hij zich had veroorloofd om
zich op enige manier met mijn briefwisseling te bemoeien: terwijl ik
hem eerder, bij een andere gelegenheid, daarover al mijn ongenoegen had
getoond. Mijn opwinding was natuurlijk af en toen niet in de hand te
houden, bij het idee en de teleurstelling dat ik niet eerder dan de
week daarop antwoord van u zou krijgen; niet alleen omdat u geen tijd
zou hebben, maar misschien omdat u zou kunnen denken dat het wijs en uw
plicht was om uw antwoord aan mij uit te stellen, gehoorzamend aan
allerlei raadgevingen van Dr. Fox, of aan overhaaste indrukken van
uzelf. Want ik vermoed, volgens mij zeer terecht, dat hij zich heeft
bemoeid met de briefwisseling met mijn vrienden, in ieder geval met die
met mijn moeder en van mijn broer met mij. Ik kan althans uw gespot met
mij en de totale onverschilligheid wat betreft enig contact met mij
anders niet verklaren, behalve in één geval.
Ik noem uw brief een reactie op de mijne, omdat het geen antwoord
is. Ik ben u erkentelijk voor het enige contact dat er toch nog met mij
bestaat, dat van enig werkelijk belang is, of lijkt te zijn, voor mijn
geestelijke en lichamelijke rust. Ik zinspeel op datgene wat betrekking
heeft op uw geloof in de wonderen, die van invloed zijn geweest op de
mensen die de aanstichters zijn geweest van wat de Rowse Ketterij wordt
genoemd. Ik betreur het dat u aan hun goddelijke oorsprong zou willen
twijfelen, en ik besef dat mijn wangedrag ertoe zou kunnen leiden dat u
twijfelt aan de oprechtheid en heiligheid van hun.... .; en dat de
afschuwelijke beproeving waarmee de Almachtige God het heeft behaagd
mij te bezoeken, gezien zou kunnen worden als het resultaat van een
geestdriftige en blinde gehoorzaamheid en het aanvaarden van hun
principes, of hun leersstelsel en praktijken, in plaats van daar niet
aan te gehoorzamen en het te beschouwen als een volkomen gebrek aan
vertrouwen in de raad en vermaningen van de Heilige Geest, die in hen
woont en door hen, en over hen en in mijzelf; sterker nog, zelfs aan
hun schriftelijke vermaningen. Ik-zoals ik dat voel, maar nog niet
zoals ik dat zou moeten voelen, ben desondanks blij dat ik niet langer
in spanning verkeer over de zekerheid van mijn geloof in dit hoogst
belangrijke onderwerp van degenen die in het leven mij het meest
dierbaar zijn. En het zou mij goed hebben gedaan als uw contact wat
persoonlijker was geweest. Het bevrijdt mij van een grote last nu ik
weet hoe ik heel wat van uw gedrag jegens mij kan verklaren en bij
mijzelf kan beredeneren en door middel van gebed en meditatie, in een
stoutmoedige verbondenheid met mijn geweten en mijn Schepper, en nu ik
uw vermoedelijke motieven ken om het stilzwijgen over deze onderwerpen
te bewaren, en dus de weg weet die ik misschien zou moeten bewandelen.
Het zou mij heel wat ellende en kwelling besparen, en misschien had ik
dan wel in E. in een stabiele geestelijke toestand verkeerd, als u dat
had gedaan, omdat ik erop vertrouw dat u of S. dat zouden hebben
gedaan, als u had toegegeven aan uw eigen natuurlijke opwellingen van
mededogen met, en genegenheid en mildheid voor de angsten van iemand
die normaalbegaafd is en een neiging tot religiositeit vertoont. Ik
hield van de brieven zoals ze waren-o! besef dat alstublieft-de enige
band die enig contact of belangstelling met mij bewaarde over ideeën of
gevoelens, afgezien van dat ene bezoek van S. en een brief aan mij in
het begin van het jaar. Maar het was de spot drijven met mij, met uzelf
en mijn inzichten, mijn meest waardevolle gevoelens-de enige gevoelens
die de moeite waard zijn om onderling rekening mee te houden-met een
professor in het christendom samen met iemand anders, om mij alleen te
schrijven over familiezaken, waarbij ik alleen maar werd bejegend als
iemand die beschikt over normale eigenschappen, en dan doorgaans ook
nog alsof ik in volledige normale omstandigheden verkeerde, in een
normaal gezelschap.
Ik zou nog gelukkiger zijn geweest, als u duidelijk was geweest bij
het geven van informatie, ook wat betreft de persoonlijke mening van
mijn zusters. Ik heb Spencer geschreven om te informeren naar hun en
tevens uw geloof in de wonderen. Ik ben bang dat u misschien zult
denken dat het harteloos van mij was, dat ik niet heb geschreven om u
dat zelf te vragen. Als ik hem niet al eerder had geschreven en meer
gedachten, dan ik kan ordenen of machtig ben, had gehad om u over te
schrijven, zou ik dat waarschijnlijk hebben gedaan en had ik liever de
vraag aan uzelf voorgelegd.
Mijn toespeling op mijn zusters, doet me denken aan een opmerking
die ik heb gemaakt over uw brief aan mij, namelijk dat het zowel mijn
zusters als uzelf een groot genoegen deed, toen jullie uit mijn brief
opmaakten, dat mijn geestelijke vermogens, enz. terrein wonnen. Ik denk
dat die opmerking voor mij een bewijs is, zoals ik ook uit andere
stukken van uw brief opmaakte, voor het feit dat u daarop onnadenkend
op hebt geantwoord. Omdat ik daarin een opmerking heb gemaakt over het
schrijven naar I., waarvan ik zou hebben gewild dat u daar openlijk op
had gezinspeeld en het had ontkend als het niet waar was, had ik daar
misschien uitdrukkelijk een bevestiging van moeten vragen: het was een
bewering van Dr. Fox tegenover mij, namelijk dat mijn zusters niet op
de hoogte waren van mijn geestelijke toestand. Ik herinner me nu dat u
in een eerdere brief hebt opgemerkt dat de familie deelgenoot was van
vreugde en geluk bij het ontvangen van mijn brief. Ik wil vooral weten
of het waar is dat Dr. F. F. van u enige zeggenschap heeft gekregen om
iets dergelijks te beweren. Omdat ik vond dat het in tegenspraak was
met de uitspraken in uw laatste brief, heb ik hem mijn hand en
vertrouwen geweigerd, en elk contact met hem dat niet absoluut
noodzakelijk is, omdat ik denk dat hij daarmee bezig is geweest. Het
zorgt er ook voor dat ik vermoed dat hij ook in andere gevallen mij
niet eerlijk, openhartig en op een fatsoenlijke manier heeft behandeld,
maar dat hij alsof heeft gedaan, waarschijnlijk om te zien of ik voor
mijn eigen mening uitkwam, of om zich te bemoeien met de toestand van
mijn gevoelens. Hij heeft zich verlaagd door het eerzame pad der
waarheid te verlaten, door een eerloze, niet te rechtvaardigen, wrede
en wat ik, gezien onze andere positie in de maatschappij, beschouw als
een ongevraagde en schaamteloze leugen. De wond die in mijn hart is
aangebracht is ook niet de enige schade die ik heb opgelopen, maar een
dergelijk onjuist gedrag is weerzinwekkend voor een krankzinnige, omdat
zo iemand al beschadigd is door twijfels en angsten, waarbij hij vaak
merkt dat hij niet over middelen beschikt om een uitweg te vinden, of
om de oorzaken te verhelpen waardoor zij teweeg worden gebracht;
(afgezien van de ontsteltenis om te denken dat mijn zusters er niet op
waren voorbereid, noch een vermoeden hadden van de vreselijk slag die
mogelijk onvoorbereid op hen zou neerdalen, als ze zouden horen dat hun
broer in een krankzinnigengesticht was opgenomen) ik had misschien niet
alleen zelf moeten bedenken, onder alle ongunstige omstandigheden van
een misleide en gestoorde geest, in hoeverre ik het recht had of
verplicht was om stappen te nemen om hen daarover in te lichten; maar
ook dat ze onvoldoende bereid waren om de kwellingen van al die
maatregelen een halt toe te roepen, te verhinderen of te stoppen, door
de onbeschaamdheid van de mensen in mijn omgeving, door de ongemakken
van mijn situatie, door de achterdocht, minachting, verwaarlozing of
wat nog verleidelijker is, door de onjuist opgevatte behoedzaamheid en
welwillendheid van mijn verwanten en van de mensen met wie ik te maken had.
Dat is een van het grote aantal grove beledigingen en
gewelddadigheden, waaraan mijn heiligste en diepste gevoelens soms
geheel aan blootgesteld zijn, tijdens de toestand van waanzin en
krankzinnigheid, en ingewikkelde conflicten tussen tegenstrijdige
plichten, die mij door de Almachtige waren opgelegd. Het doet mij
verdriet dat ik eigenlijk gedwongen ben om mijn beklag bij u te doen,
maar nog veel meer als ik mijzelf zou verlagen om mij bij u te
beklagen, omdat ik hier soms niet meer in staat zou zijn om mijn
verontwaardiging, ongeduld of positie te beheersen. Maar bedenk dat ik
mijzelf niet verlaag door mijn beklag bij u te doen om raad, advies of
uw mening te horen. Het spijt me dat ik dat zo doe, maar na de manier
waarop u mij, samen met Spencer, hebt achtergelaten, in een toestand
van weerloosheid en ontroostbaarheid, door mij aan de zorg toe te
vertrouwen, onder toezicht te stellen en omgang te hebben met mensen
met een gemoedstoestand, die minder beschaafd is dan die ik gewoonlijk
ontmoet, zelfs bij uw bedienden in Ealing; en die, naar het mij lijkt,
doorgaans ongevoelig zijn voor het tonen van respect voor leeftijd,
klasse of tegenslag en meedogenloos onwetend zijn over de gewoonten van
een heer; nadat u mij dus in onwetendheid hebt achtergelaten,-wat een
teken van een gebrek echte christelijke liefde is, en van een groot
gebrek aan normale genegenheid,-of van een heel jaar lange lakse en
achteloze berusting in de raadgevingen van Dr. Fox vrijwel constant in
contact met dergelijke mensen, en bovendien met allerlei soorten
krankzinnigen, misschien met uitzondering van een enkele-dat wil zeggen
van hoge afkomst en fatsoenlijke manieren en gewoonten; -ik zeg dus,
zonder toestemming in een doorlopend contact, afgezien van het feit dat
ik op elk moment in de gaten werd gehouden, in mijn emoties en
hartstochten, apathie, opwinding, in wanhoop of hoop, (dat heb ik nu
ontdekt tot mijn verwarring en verbazing,) zelfs al had ik maar voor
een enkel moment een eigen kamer gehad,-nadat zij dus, zoals ik al zei,
toestemming hadden gegeven om mij slachtoffer te maken van een
dergelijk spiritueel behandelingssysteem,.......
Toen ik merkte dat familie nog steeds werd misleid door de Dokter,
en ze geen rekening hielden met mijn bezwaarschriften, zoals zij hadden
moeten doen, dacht ik dat het juist zou zijn om contact te leggen met
een gemeenschappelijke vriend, die hen zou kunnen overtuigen van en
berispen voor hun vergissing. Toen ik in mijn geest overdacht tot wie
ik me zou richten, wezen de geesten me erop dat ik Mr. R. Ryder moest
schrijven, de beste vriend van mijn vader: tegelijkertijd gaven ze me
te kennen dat ik geen tijd moest verliezen, alsof zij zijn naderende
dood voorzagen, wat inderdaad het jaar daarop plaatsvond. Ik schreef
het volgende briefje, maar ik betwijfelde of het juist zou zijn om de
brief te sturen, omdat ik er ook voor terugschrok om mijzelf bloot te geven.
"Mr. R., ik verkeer nu bijna een heel jaar onder uiterst pijnlijke
en moeizame omstandigheden, en mijn gevoel daarover is zodanig dat ik
toch hoop dat ik daar zo snel mogelijk van wordt verlost, althans door
uw tussenkomst. Ik vind nog steeds dat de mensen die mij daaraan hebben
blootgesteld, een berisping en een welverdiende uitbrander zouden
moeten krijgen, van iemand wiens gezag zij zouden kunnen respecteren.
In een toestand van een dergelijk uitzonderlijk bijgelovig waanidee en
goedgelovigheid in een denkbeeldige geest van bezieling door de Heer en
Almachtige God, om een gewone krankzinnigenbediende of bewaker als de
Here Jezus aanbidden, iemand met het meest onvoorzichtige, en dat is
nog wel het minste wat ik over hem kan zeggen, roekeloze karakter,
zowel in het openbaar als privé, door veld en dorp; en een andere
krankzinnige aanbidden als de God Jahweh, de allerhoogste almachtige;
en daarnaast duizend of meer andere dwaze buitensporigheden begaan! Ik
ben meedogenloos in de steek gelaten door mijn moeder en broer, onder
het regiem en toezicht gesteld van gewone krankzinnigenbewakers en
dokters (Dr. Fox, een bekeerde of teruggevallen Quaker) en ik ben een
jaar lang opgesloten, onder hun regiem in een mistroostige kamer, in
gezelschap van twaalf of meer krankzinnigen, voor het grootste gedeelte
mensen zonder positie, zonder afkomst, zonder manieren, en volkomen
ongevoelig voor alle gevoelens van fatsoen en zedelijkheid, en, mag ik
wel zeggen, zonder de morele gewoonten, waar ik aan gewend was, waartoe
ik ben opgevoed, en waaraan ik vanaf mijn vaders wieg tot nu toe heb
vastgehouden.
Ik zeg u, Mijnheer, dat ik nu al bijna een heel jaar lang,
doorlopend (zonder verlof, vrijheid of toestemming om mij terug te
trekken in een privé-vertrek, zelfs in mijn momenten van de hevigste
kwellingen en een besef van wanhoop, vernedering en van mijn verloren
positie in de maatschappij) ben overgeleverd aan beledigingen van minne
en vulgaire bewakers, en aan spot en hoon van krankzinnige ongelovigen
en atheïsten. Als ik nou knettergek was geweest, of mij schuldig had
gemaakt aan kwaadaardigheden, geweld zonder aanleiding, of buitengewone
woede tegen mijzelf, mijn schepper of mijn bedienden, dan had ik kunnen
verdragen dat ik, zo mogelijk, was behandeld met veel meer dwang en
meer persoonlijk geweld, dan het is gedaan. Maar in een toestand van
een ongeëvenaarde zinsbegoocheling, en een afschuwelijke
huichelachtigheid, domheid en idioterie, waarin ik kreunde en
worstelde, mijn eigen ziel haatte en verafschuwde, hijgde en in zwijm
viel, en vocht tegen de indrukken van een afgrijselijke droom, tegen
een iets, niets, een grillige angst, die mij vast leek te houden......
Ik schrijf u niet alleen vanwege mijn eigen geval, maar in de hoop
dat de Almachtige u toch tijd heeft willen geven om het in overweging
te nemen en aan een lid van een van beide Parlementen te.... .
Mr. R...r, ik bezweer u dat ik door een van de bewakers hier, met
mijn hoofd tegen de muur ben geslagen, en dat bij herhaling en met een
geweld, dat ik zelfs niet zou hebben durven gebruiken tegen iemand die
gezond van geest was, uit angst hem in een toestand van waanzin en
uitzinnigheid te brengen, en in twee gevallen, maar in een in het
bijzonder, met zulk een kracht, ßιά τοσαυται, dat ik destijds
dacht dat ik alleen door een goddelijke en wonderbaarlijke kracht zou
kunnen herstellen van een gebroken en verbrijzelde schedel. U kunt zich
misschien onze, of tenminste mijn toestand voorstellen, van
hulpeloosheid en waanzin, en eenvoudige onderdanigheid en
gehoorzaamheid, die u als krankzinnigheid en idiotie zult betitelen,
als ik u beken dat ik, hoewel ik verrast was op het moment dat een
dergelijk geweld tegen mij werd gebruikt, dat toch geduldig en dankbaar
verdroeg, niet alleen zonder gemor of klacht, maar dat ik het misschien
zelfs als heilzaam voor mijn geest zag, als de plicht van degene
die daar gebruik van maakte, gezien zijn situatie ten opzichte van mij
en zijn werkgever-en als iets waaraan mijn eigen krankzinnigheid mij
blootstelde; en ik heb er nooit van gedroomd dat het mijn plicht
was om mij daarover te beklagen bij de jonge of oude Dr. Fox. Ik
herinner me twee verschillende gevallen waarbij dat gebeurde tegen de
muur van een donkere cel, die als voorkamer diende voor twee
badruimten, waar zij mij meestal gedurende de koude winter van
afgelopen jaar, 's morgens naartoe brachten, en mij daar met mijn hoofd
naar voren ingooiden. Ik had destijds, voor zover ik mij dat precies
kan herinneren, de gewoonte om me teweer te stellen tegen de mannen,
die me elke morgen naar het bad gingen brengen, omdat ik dacht dat ze
dat deden om me te straffen. Als zij mij dan zouden slaan, zou ik hen
hebben kunnen aanspreken op hun gedrag, omdat ik dacht dat ik dan
gehoorzaamde aan een ingebeeld, sterker nog, een nadrukkelijk bevel van
de Almachtige God om dat te doen, uit angst voor Gods gramschap, bang
dat ik anders gek zou worden, met andere woorden bang voor het
hellevuur, als ik het niet deed-een bevel dat mij door inspiratie werd
gegeven, dat wil zeggen, ik bedoel doordat ik af en toe een hoorbare,
prachtige en goed verstaanbare stem in mijn omgeving hoorde, soms in de
kamer, soms in bed, soms in mijn hoofd of binnen mijn schedel. (Om
ervoor te zorgen dat u wat ik vertel op zijn minst verbazingwekkend
zult vinden, omdat ik nauwelijks kan verwachten dat u het tot nu toe
zult geloven; en dat u misschien de Schrift beter zou kunnen
begrijpen, en mij ook, of gelooft dat wat ik u vertel mogelijk en
waarschijnlijk is, door al mijn woorden daarmee te vergelijken, verwijs
ik u naar de passages in de Schrift, waar geschreven is dat het woord
van God tot Jessaja en Jeremia, Ezechiel, Amos en andere profeten
kwam,) vertel ik u dat ik deze stem vaak, ik mag wel zeggen in zekere
zin altijd gehoorzaamde, door de mensen die in mijn buurt kwamen vast
te grijpen en daarmee te vechten, maar dat ik het geweld voor lief had
genomen als zij zich dan heel begrijpelijk met ßιά, met kracht tegen
mij hadden verweerd, en ik kon begrijpen dat mensen de dwaasheden en
het duidelijk onredelijke gedrag bestraften van een dwalend en misleid
geweten; maar doorgaans werd ik, hoewel ik dan geleidelijk werd
overmeesterd, in die gevallen niet geslagen.
Het kan dat ik dan rustig weigerden om mijn kousen aan te trekken,
omdat ik gehoor gaf aan een of andere waanzinnige, rare en uitgelaten
en goedgeluimde stemming; daar hield ik van met een onzegbare
hartstocht; daar bediende ik mij ook vaak van om, volgens mij, Gods
woord na te leven, om te leren hoe ik door Gods verlossing op kon
knappen, en door tegelijkertijd gehoor te geven aan een behoedzame,
actieve en lichtvoetige instelling. Ik deed dat meestal omdat ik deels
van de stem had gehoord en begrepen, dat mijn bewaker dat aangenaam
vond en dat van mijn verwachtte. Ik nam aan dat ook hij was
geïnspireerd en dat hij mijn diepste gedachten kende; maar ik kon dat
waanidee nauwelijks geloven, hoewel ik daar uit angst voor Gods toorn
en het hellevuur op reageerde-want ik was bang voor Hobbs' woede,
ergernis, ongeduld en halsstarrigheid (en ook voor zijn
kwaadaardigheid, hoewel ik mij daar tot nu toe niet van bewust was). Ik
was bang voor zijn ongeduld, omdat ik niet geloofde dat hij het gedrag
kon dulden, dat destijds voor mij belangrijk voor mijn ziel en
zaligheid was. Ik had ook geen moment gedacht dat ik het maar voor lief
moest nemen, hoewel het ten opzichte van een krankzinnige kennelijk
weloverwogen en buitensporig was en bedoeld was om te ergeren en uit te
dagen. Het is terecht als ik, of een krankzinnige, beweer dat van
krankzinnigenbewakers verwacht mag worden dat hij geduld heeft met zijn
patiënt en rekening met hem houdt.
Het zou best kunnen dat ik eigenlijk van plan was, of dat hij
vermoedde, dat ik mij in een uitzinnige vlaag van waanzin of
krankzinnigheid zou verzetten, maar hij had het recht om meteen tegen
mij op te treden, zelfs als dat zo was, zonder eerst een poging te
wagen met geduldige of milde maatregelen.
Het zou best kunnen dat hij door had dat ik schijnheilig was ten
opzichte van mijn schepper-dat hij mijn castigator morum
moest zijn.
Het zou best kunnen dat hij wist of dacht dat ik deed alsof ik
gehoor gaf aan mijn geweten, maar dat ik het eigenlijk deed om hem te
ergeren en dwars te zitten; -maar had hij dan geen gebruik moeten maken
van een berisping, een ernstige aanmaning, overreding of een verzoek?
Overreden! Sinds ik in dit huis ben, heb ik zelden ook maar een
enkel woord van overreding gehoord, dat niet gepaard ging met een
gebiedend, beledigend of sarcastisch verwijt, en dat van minderen.
Op de eerste plaats zou u mijn verontwaardiging moeten beseffen, nu
mijn geestelijke toestand verbetert, nadat ik in een toestand was
achtergelaten, waarin deze dingen mogelijk of waarschijnlijk waren. Wat
moet het niet zijn geweest om te vermoeden dat ik een dergelijke
behandeling moest ondergaan door mijn meerderen, of gelijken en zelfs
door heren-door mijn broer.... , of oom..., en nog veel meer door mijn
minderen en dan ook nog minderen van het minste soort. Maar wat moet ik
denken van een manier van behandelen, die mij, iemand van eer en een
heer, kon blootstellen aan de mogelijkheid, nee, meer dan dat, aan de
waarschijnlijkheid van een dergelijke behandeling? Sterker nog, om mij,
of een ander menselijk wezen, zo te bejegenen, in een toestand van
krankzinnigheid en met een verward geweten, verstand en
oordeelsvermogen, soms in een toestand van een totaal gebrek aan een
religieus gevoel, in hevige ergernis en bij gebrek aan alle gemakken.
Misschien was mijn krankzinnigheid van dien aard dat lafaarden daardoor
in de verleiding kwamen om mij te beledigen. En nu, nu ik daarop
terugkijk, voel ik me verontwaardigd en verbaast het me, dat ik toen
niet heb gedaan wat ik had moeten doen, in de toestand van
krankzinnigheid die ik doormaakte, en wat moord op mijn persoonlijkheid
voor mij betekende."
Uit bovenstaand brieven *, blijkt duidelijk dat mijn geest nog
steeds gestoord was, toen ik ze schreef; maar er blijkt geen gebrek aan
genegenheid uit voor mijn familie, ondanks dat de verontwaardiging die
ik voelde omdat ik aan een dergelijke behandeling werd blootgesteld en
daartoe werd verleid,
* In een brief aan een van mijn zusters gaf ik uiting aan mijn
vermoeden, volgens mij in opdracht van mijn Verlosser, dat de toestand
thuis uit de weg moest worden geruimd, als bescherming tegen de morbus
cholera. Ik schreef ook dat ik nog een paar boeken wilde hebben en
stelde voor dat ze mij mijn naainaalden, enz., zouden opsturen.
bij tijd en wijle nog steeds een uitweg vind, en misschien ook toen
al zwaarder had moeten wegen dan alle andere overwegingen; maar die
zich later ongetwijfeld uitte in hatelijke en wraakzuchtige uitspraken,
toen ik merkte dat mijn bezwaarschriften werden afgewezen en er geen
acht op mijn woorden werd geslagen; dat er liever werd geluisterd naar
de woorden van de mensen die mij slecht behandeld hadden en die macht
over mij uitoefenden, terwijl ik twijfels over hun karakter had, en die
mij telkens weer aan geweld en belediging blootstelden. Uit deze
brieven valt ook op te maken dat ik, ondanks de geesteskracht waar ik
over beschikte, niet in staat was om iets anders dan de juiste
conclusie te trekken over de bedoeling van de behandeling die jegens
mij werd getoond; nog steeds zie ik het resultaat van een grof en bar
regiem dat achteloos over iedereen werd uitgeoefend, als een
bestraffing voor mijn eigen geval. De gevolgen van mijn opsluiting en
het gebrek aan bezigheden, kunnen afgelezen worden aan mijn zorgvuldige
aandacht voor onbeduidende zaken.
Als antwoord op deze brieven, kreeg ik vriendelijke maar korte en
nietszeggende antwoorden van mijn moeder. In de eerste of tweede,
weigerde zij mij een eigen kamer, waarbij ze verklaarde dat ze naar de
raadgeving van de dokter moest luisteren; dat maakte me in zekere zin
gek, en vervulde me van angst. Vanaf dat moment begon mijn felle en
schaamteloze gedrag jegens mijn familie. In de volgende brief werd een
eigen kamer voor mij gevraagd en stonden aanwijzingen dat er andere
plannen voor mij werden uitgedacht: maar destijds bleef ik aandringen
op andere rechten, en dus bleef ik mij helaas ergeren aan de weigering
van elk volgend verzoek, totdat het te laat was om het als hun plicht
te zien, en daarna tergden ze me door daar helemaal geen gehoor meer
aan te geven.
Deze brieven kwetsten mijn gevoelens door hun stijl, die was alsof
ze aan iemand waren gericht die in normale omstandigheden verkeerde;
door hun negeren van passages uit mijn brieven en van afzonderlijke
aanklachten, doordat ze een volstrekt stilzwijgen bewaarden over al
mijn argumenten; en mij als een klein kind behandelden, dat geen enkele
andere mogelijkheid had dan gehoorzamen. Maar ik kwam pas na mij
ontslag te weten, dat mijn moeder daartoe werd gedwongen door de
goedgelovigheid in de meningen van de artsen; en soms zelf uit angst om
hen te prikkelen om mij kwaad te doen, door te openlijk haar mening te
uiten, terwijl ik in hun macht was. Als ik daar iets van had geweten en
mij daarvoor verontschuldiging was aangeboden, zou mij dat mij veel
pijnlijke contacten en conflicten hebben bespaard.
Over de uitspraken van mijn bediende, over mijn broek, tref ik de
volgende aantekeningen en overwegingen aan, die ik rond deze tijd heb
geschreven.
- broek, of belemmering -
Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een heer, die onder
zijn gezag en toezicht stond?
Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een krankzinnige, en
beschouwde hij me als een besluiteloze en verachtelijke huichelaar of
lafaard?
Was het zijn bedoeling om mij te beledigen als een krankzinnige, en
dacht hij dat het zijn taak was om mijn gevoelens kwetsen als heer, of
als brenger van Gods woord?
Op de eerste plaats, hoe moest ik nou verder? Kon ik mijn beklag
doen bij Fr. Fox en mijzelf blootstellen aan zijn wraak en wreedheid?
Ik moest jou (mijn broer) veroordelen ten overstaan van Dr. Fox en
Dr. F. Fox, omdat jij mij onder een dergelijk toezicht had geplaatst.
Wat schofterig tegenover mij.
Was het mijn plicht om iemand te berispen, die mij alleen maar
probeerde terecht te wijzen, en dus mijn woorden te verspillen?
Hoe kon ik dat aan; hoe kon ik tolereren dat daar niets over werd
gezegd?
Ik denk dat dat kwam omdat hij zag dat ik het onaangenaam vond, en
dat hij ervan hield om mijn gevoel van kwetsbaarheid, dat ik nog steeds
heb, te kwetsen.
Ik had hem moeten berispen en moeten waarschuwen om niet zijn
beklag bij Dr. Fox te doen.
Waarom ik dat niet heb gedaan?
1e. Hoe zou ik iemand kunnen berispen, ik die hier een grove zondaar en
idioot was geweest en hier mijn straf uitzat voor mijn overtreding, in
het besef dat ik door mijn huichelachtigheid een weerzinwekkend
voorwerp voor medelijden was?
2e. Ik had waanideeën en dacht dat hij de Here Jezus Christus was
en hoe zou ik de Here kunnen terechtwijzen?
Als ik als een moedig man had gehandeld, zou ik hem hebben verboden
om dergelijke taal nog langer te gebruiken. Als gewoon mens en echte
Engelsman zou ik hem neer moeten hebben slaan. Dat was misschien echt
mijn plicht geweest. Dan had de Almachtige God mij gerespecteerd, maar
was ik door een mens gewurgd of voor altijd en eeuwig in een gekkenhuis
gestopt.
Brisslington House, 30 jan.
Mijn beste Heer,
Ik zou u niet hebben lastig gevallen met mijn schrijven als mijn
leeftijd, door mijn spraakvermogen te verstoren, mij niet had belemmerd
om mijzelf net zo duidelijk uit te drukken als ik zou hebben gewild; en
de gevoelens te verwoorden die uw recentelijke opgewonden toestand
natuurlijk hebben opgewekt.
Als u nog over enig geheugen beschikt, bedenk dan hoe beperkt uw
geestelijke gesteldheid, nog maar een paar weken geleden, was. Zou ik
dan in die periode het recht hebben gehad om een briefwisseling te
voeren met mensen die niet tot uw eigen familie behoren? Veel van uw
metgezellen geven mij, net als u, brieven die gericht zijn aan mensen
die hen nooit hebben gekend.
* Ik weet niet op welke periode Dr. F. zinspeelt: tenzij het de
tijd was waarin ik mijn brood met boter en peper at, enz.; maar ik denk
dat dit hoe dan ook lang voor mijn schrijven was. Deze opmerking slaat
op een klacht die ik had over brieven aan zeer intieme vrienden, die
ik, ik denk toen ik zevenentwintig jaar was, volledig vrij kon
schrijven, en die zonder tussenkomst van een psychiater goed konden
beoordelen of ik onfatsoenlijk schreef, en die veel geschikter waren om
mijn meningen aan toe te vertrouwen. Onder dat voorwendsel wordt een
krankzinnige elke hulp onthouden; en hoe zekerder dat is, hoe meer
redenen hij heeft om over zijn familieleden te klagen, wier broze
gevoelens niet gekwetst mogen worden door de verdenking dat ze het
verkeerd doen, hoewel ze hem stukje bij beetje vermoorden. Ik heb
Dr. Fox nooit een brief gegeven, alleen mijn oudste vrienden. Tot
slot, stel dat het waar is, zoals de Dr. krankzinnig kennelijk aannam,
dat zijn patiënten tevreden waren als hun brieven aankwamen,
dan bewees dat nog niet dat ik, die mijn verstand gebruikte, tevreden
was.
Ik ontvang dergelijke brieven en ik stel de mensen tevreden. Maar
het zou erger dan waanzin zijn van mij, als ik zou toestaan dat ze die
aan anderen dan hun vrienden zouden doorsturen. Die regel geldt niet
alleen voor uw geval. Ik heb u echter verteld dat het mij goed deed te
merken dat uw geestelijke toestand was verbeterd, wat mij in staat
stelt om mij tot u te richten als een redelijker wezen; daarom zeg ik
openlijk dat ik alles wat u mij schrijft, zonder enige mening over de
inhoud, ter goedkeuring aan uw moeder en broer zal sturen. Kan het
eerlijker? maar u legt dat op een andere manier uit en laat uzelf in
een toestand van ergernis brengen die zich zowel slecht laat rijmen met
een gezond verstand als met het christelijke principe van nederigheid
en verdraagzaamheid.
Wat u bedoelt met dat uitschelden van Hobbs begrijp ik niet-hij was
met het toezicht op u belast omdat hij vriendelijk en beleefd is. Als
hij op zeker moment zijn toevlucht tot geweld heeft moeten nemen, denk
ik dat zal blijken dat geweld en onterechte koppigheid van uw kant dat
eerst heeft uitgelokt. Ik moet toegeven dat het mij niet weinig
verbaasde, dat u, als nederig navolger van Christus, hem of iemand
anders als uw mindere zou beschouwen. Weten wij dan niet dat God geen
onderscheid maakt bij mensen? [toch heb ik Mr. Hobbs nooit bij Dr. Fox
aan tafel zien zitten] De apostelen verklaren in Handelingen 17 dat
"hij alle volkeren van één bloed heeft gemaakt."
"Hoewel u door uw toevallige afkomst, de gekunstelde toestand van
de maatschappij en de voordelen van een verfijndere opvoeding,
misschien zult denken dat u zijn meerdere bent, moet u niet vergeten
dat wij geroepen worden om verantwoording af te leggen over de talenten
die ons zijn geschonken."
De uitwerking die de brief destijds op mij had, gaf aanleiding tot
het vermoeden, dat de dokter de bedoeling had om mij, door me in de war
te brengen en te insinueren, en door te laten zien hoe hij anderen kon
misleiden, tot gewelddadigheden te verleiden. Het is zo godvruchtig en
aannemelijk en tegelijkertijd zo tegenstrijdig en op een slimme manier
verwarrend. Zelfs nu nog heb ik last van dat vermoeden; ik weet
namelijk niet of ik moet denken dat Dr. Fox willens en wetens handelde,
of dat hij door zijn gebruikelijke en onbelemmerde bedriegerspraktijken
niet wist wat zijn eigen geestestoestand was. Iemand die voorgeeft te
prediken over de wegen van de voorzienigheid, die het heeft over toevallige
afkomst-iemand die verwijst naar het Nieuwe Testament, de
gekunstelde toestand van de maatschappij in een kwaad daglicht stelt,
terwijl datzelfde Testament ons leert dat alle gezag van God komt-en
die zich dan ook nog vastklampt aan alle voordelen van die toestand.
Dus iemand die mijn opvoeding respecteert, of voorgeeft dat hij dat
doet, en toch mijn ideeën beschaamt, alsof een verfijnde opvoeding
alleen maar een onderscheid aanbrengt in het denken en niet in
werkelijkheid. Hij herinnerde mij er ook nog opdringerig aan dat ik
voor Gods rechterstoel rekenschap moest afleggen over mijn talenten,
terwijl het enige waar ik toen mee te maken had zijn
krankzinnigengesticht was; alsof een van de talenten waar ik rekenschap
over moest geven niet mijn eigen oordeel was, en God weet hoe mild en
gematigd dat toen was, gezien mijn toestand-bij deze verschrikkelijke
manier van behandeling. Laat hen die er belang bij hebben om bedrogen
te worden, maar bedrogen worden. De brief gaat verder......"Wat betreft uw
dreigen met wraak, daar ben ik niet in het minst bang voor; hoewel ik
mij er niet over verbaas dat u de mensen van wie die onderdrukking of
macht uitgaat, als uw vijanden beschouwt." (Dat was NIET het geval,
omdat ik zelf vond dat ik, tot een hele tijd hierna, dwang en toezicht
nodig had.) "Maar godsdienst zou slechts een bespotting zijn als je
kunt beweren dat je je terugtrekt en in gebed op je Schepper wacht, als
je verstoken bent van de liefde die een leerling van Christus betaamt."
( Dat is een toespeling op het feit dat ik een opmerking heb gemaakt op
de onverenigbaarheid van zijn systeem met de plichten van meditatie en
gebed; waarbij ik in mijn openhartigheid Satan in zijn eigen net ving.)
Wanneer u echter ons als vijanden blijft zien, geldt nog steeds 'fas
est et ab hoste doceri,' (het is goed om van een vijand te leren), en
dan raad ik u aan om de vreze Gods te ontwikkelen, die al uw gedachten,
woorden en daden zal beïnvloeden, zodat u gunstiger over het hele
mensdom en over degene die u het allerbeste toewenst zult denken,
Edw. Long Fox.
De mensen onder wier gezag ik was geplaatst, zowel dit jaar als
daarna, hebben mijn gemoedgesteldheid en geest beschadigd; zodat ik
zelfs in mijn schrijven vreselijk met hen overhoop lig! Want zij
beschikken over dat hele evenwicht van een veilige dubbelhartigheid en
koudbloedige kwaadaardigheid, over een gezonde huid en
lichaamssappen-terwijl ik vol zit met onaangename en boze gevoelens en
de tekenen draag van hun kwalijke gedrag jegens mij; maar als de vreze
Gods ervoor zou moeten zorgen dat ik gunstiger over Dr. Fox denk, ben
ik inderdaad een verloren ziel en geest: ooit wist ik nauwelijks hoe ik
moest vloeken, maar deze mensen hebben mij vertrouwd gemaakt met
vloeken en godslasteren. Hij had moeten schrijven-de vreze des
duivels-die al uw gedachten zo zullen beïnvloeden dat u gunstiger spreekt
over het hele mensdom, en over degene die u het allerbeste
toewenst-wat u daar zelf ook over moge denken. Ik begon met het
schrijven van een antwoord op bovenstaande brief. Die werd geïnspireerd
geschreven, dat wil zeggen, dat ik de woorden op het papier zag voordat
ik ze opschreef; ze verschenen als hoofdletters, veel mooier dan ik ze
zou kunnen afdrukken. Als ik mij goed herinner, wisselden ze elkaar
niet zo snel af als andere keren; dus ik had meer tijd om ze over te
schrijven: of dat kwam omdat ik meer vertrouwen in mijn eigen zaak had
en ik meer ervaring had om ze te pakken, of omdat ik nu in een eigen
kamer zat-het was in ieder geval te danken aan het feit dat ik rustiger
en geestelijk onbevangener was, zodat de spiegel niet zo gerimpeld of
gebroken was. -
Mijnheer,
Ik heb vanmiddag een brief van mijn moeder ontvangen, waarin ze mij
op de hoogte stelt van haar bedoeling om mij naar een ander gesticht te
laten verhuizen. Ik schrijf u daarom enige woorden in antwoord op uw
brief aan mij, wat ik anders tot de volgende dag had uitgesteld. Ik zal
ook doorgaan met mijn beroep op de wetten van dit land om, als God dat
wil, uit dit gesticht te komen; of in ieder geval verlof te krijgen om
mijn eigen dokter uit te zoeken-tenzij-ik geef toe, Mijnheer, dat mijn
gevoel over de kwetsuren die ik persoonlijk door uw behandeling heb
opgelopen, waarvan ik nu de mist der waanzin is opgetrokken, waarin God
mijn verstand had verward, weet dat het onterecht onmenselijk was!
samen met een elke dag meer ontdekken van de vreselijke gevolgen die uw
manier van behandelen heeft gehad voor mijn eeuwig geluk, in mijn geest
niet alleen maar boosheid, maar razernij heeft opgewekt. Maar als u het
woord opgewonden gebruikt om aan te geven dat mijn verontwaardiging
krankzinnig of onterecht is, ontken ik dat-ik ontken dat ik in een
geestelijk gezonde toestand kan verkeren zonder dat te voelen en te
uiten; ik durf dat echter niet, omdat ik krankzinnig ben-uit angst voor
een misverstand en ik voel vaak dat ik het niet kan verwoorden omdat ik
wordt beheerst door een kracht die sterker is dan ikzelf; ik kan mij
niet uiten zoals ik zou willen en wel zou kunnen als ik mij in alle
rust zou kunnen beraden.
Het spijt mij en ik vraag u vergeving voor het feit dat ik mijn
gevoelens tegenover u heb geuit op een eerloze, kwaadaardige en naar ik
vrees oneerbiedige manier. Maar ik wilde oprecht en eerlijk zijn en
wilde dat u niet bij mij weg zou gaan, zonder te weten dat mijn
bedoeling wraak is, wat ik met alle wettelijke middelen na wil streven.
Ik hoop dat God me zal willen straffen, als ik ervoor terugschrik, als
mij wordt gevraagd om dat zo te doen, waarbij ik dan toegeef dat ik ook
over een van de eigenschappen van de menselijke natuur beschik."
Ik had geen tijd om deze brief af te maken. Ik vertelde Dr. Francis Fox
echter dat ik hem vanaf mijn nieuwe verblijfplaats zou schrijven. Dat
was de enige belofte die ik heb gedaan, waarvan ik mij herinner dat ik
die heb verbroken; maar het jaar daarna had ik genoeg te doen, en ik
bedacht-dat er misschien misbruik van mijn uitspraken zou worden
gemaakt en dat het niet eerlijk was dat ik, in mijn opgewonden en
nerveuze toestand, mensen zou schrijven, die misbruik maken van elke
felle uitspraak en elke bijzonderheid, om de verwanten van een patiënt
te waarschuwen en hem daardoor in een situatie te houden, waarvoor zij
elke oprechte mogelijkheid zouden moeten aangrijpen om hem daaruit vrij
te laten, juist vanwege de aard van zijn ziekte. Ik twijfel er niet aan
dat zij, in de ogen van de maatschappij en in hun eigen ogen, handelen
voor de veiligheid van de maatschappij en de persoonlijke veiligheid.
"VERGEEF HEN, VADER, WANT ZIJ WETEN NIET WAT ZE DOEN. -AMEN."
Naar boven
|