Home

H. G. WELLS EN ZIJN ROEPING

DOOR

Dr. J. BOUTEN


Leraar Engelse Taal- en Letterkunde


aan het


Gemeentelijk Gymnasium te Amsterdam


Portret van de schrijver


H. J. Paris


AMSTERDAM MCMXXIX



"Voice in the rich dawn of an ampler day;

Far-sighted summoner of War and Waste

To fruitful strifes....."


Tennyson



INHOUD


i de geest van het collectivisme ....3

ii de eeuw der verbijstering .... 7

iii de weg ter verbetering .... 16

iv de eerste romans ....22

v hinderpalen ....27

vi de grote catastrofe ....34

vii de weg tot het geloof ....39

viii geloof en dogma ....47

ix de taak der opvoeding ....52

x de herbouw der maatschappij ....63

xi de latere romans ....69

naschrift ....77

INLEIDING


Every writer who has anything to say, very artist who matters, is the stronger for every man or woman who responds to him


Marriage

In zijn inleiding tot The Outline of History erkent H. G. Wells volmondig dat zijn krachten ontoereikend zijn om een werk van de omvang van deze geschiedenis van de menselijke cultuur recht te doen wedervaren. Toch heeft hij de taak die hij zichzelf in dit opzicht had gesteld met vertrouwen aanvaard en teneinde gebracht. Een werk, dat ten doel heeft licht te verspreiden waar tot dusver de overgrote meerderheid van de mensheid in het duister van het niet-begrijpen heeft getast, heeft
ongetwijfeld recht van bestaan. En waar zij, die door voorafgaande studie meer dan Wells geschikt zijn geworden voor een onderneming waaraan de grootste behoefte bestaat, achterbleven, heeft hij zelf deze taak ter hand genomen. Zulk een werk moge vele tekortkomingen tonen, - het doel dat ermee wordt beoogd rechtvaardigt het bestaan ervan zonder enige twijfel.

De schrijver van dit werkje wenst dezelfde rechtvaardiging te doen gelden voor de taak die hij zich daarin heeft gesteld. Er leeft in hem de krachtige overtuiging dat een algemeen begrip van het nauwe verband dat bestaat tussen het godsdienstig probleem en het maatschappelijk vraagstuk de mensheid een grote stap nader zou brengen tot de verwezenlijking van idealen, die velen tot dusver onbereikbaar hebben geleken. Evenzeer, dat geen enkel schrijver in onze hedendaagse maatschappij dit verband beter en suggestiever aantoont dan H. G. Wells. De schrijver van de lange reeks van prozawerken beginnend met The Time Machine en eindigend met The Open Conspiracy is een plaats waard in het brandpunt van de algemene belangstelling, en de boodschap die hij brengt, behoort binnen ieders bereik te worden gebracht.

Het is een vloek, die op vele grote mannen rust, dat zij tijdens hun leven verkeerd, of althans onvolkomen, worden begrepen door tal van mensen, bij wie hun streven bij een beter begrip een zegen zou kunnen worden. Dit geldt in hoge mate voor H. G. Wells. Velen die zijn romans lezen zoals die van andere prozaschrijvers, zijn zich ternauwernood bewust van het feit dat alle werken van Wells' pen, bijna zonder uitzondering, opgebouwd zijn op de grondvesten van zijn levensbeschouwing. Deze levensbeschouwing, hoewel die in de manier waarop zij tot uiting komt hoogst persoonlijk is, stemt niettemin in hoofdzaak overeen met de grondgedachten die de Christelijke leer beheersen. Zij bepaalt de strekking van alle door Wells in de loop van ruim dertig jaar geschreven romans en werken op maatschappelijk gebied, en is de grote drijfveer achter de geweldige werkzaamheid die door hem steeds aan de dag gelegd is. Al die tijd heeft Wells' gedachteleven zich bijna uitsluitend bezig gehouden met de vraag langs welke weg de onbevredigende toestanden op allerlei gebied waarvan tegenwoordig sprake is, kunnen worden verbeterd tot een samenleving waarin het leven van elk individu een mooier en harmonischer geheel zal zijn dan het nu gewoonlijk is. Om deze verbetering te bereiken zal zware strijd nodig zijn. Vóór alles zal het nodig zijn de mensheid te laten begrijpen dat haar een zware taak van zelfopoffering wacht, die geen halfheid duldt, maar het uiterste van elk individu zal vergen. Wells bezit de vaste overtuiging dat slechts een volkomen opofferen van alle persoonlijke belangen aan het algemeen welzijn, de huidige maatschappij voor een wisse ondergang kan behoeden. De gedachte waardoor zijn Open Conspiracy wordt beheerst is de algehele toewijding van het individu aan een taak van zogenaamde "social service".

Wells' jongste werk op zuiver sociologisch gebied, The Open Conspiracy, kenschetst zich door een diepe levensernst en een meeslepende geestdrift, die die van alle voorafgaande werken overtreft. Het is de samenvatting van de overdenkingen van vele jaren van arbeid en wordt ter ernstige overweging aan de mensheid voorgelegd. Voor de eerste maal pleit Wells voor zijn eigen werk. Hij voelt een diepe noodzaak, iedereen te doordringen van de ernst van de toestand, zoals jaren van nadenken hem die hadden geopenbaard. Hij vraagt de lezer hem zijn volle aandacht te schenken. Wat hij hem komt vertellen is van het allergrootste belang. Het kan zijn dat zijn manier om uiting te geven aan zijn denkbeelden de lezer niet sympathiek is. Wil hij hem dit vergeven om de gedachte zelf? Wil hij hem trachten volkomen te begrijpen voordat hij iets ontkent? Het betreft hier onze vooruitzichten op een
veelomvattende omwenteling in het menselijk leven, een diepgaande en ingrijpende verandering die ons bestaan zal veredelen. Het betreft de vraag of de mensheid, waarvan zowel de lezer als de schrijver deel uitmaken, in de toekomst werkelijk zal leven, of te gronde gaan.

Dit is de taal van een man, die de mensheid wil dwingen zich rekenschap te geven van het belangrijke maatschappelijke probleem, waarvoor hij een manier voor een oplossing meent te hebben gevonden. Maar tevens verraadt dit beroep op de lezer de geheime vrees dat de aangeboren inertie van de grote massa alle, door enig geschrift of gesproken woord gewekte, goede voornemens te niet zal doen. De taak, de voorganger opgelegd, is wel een zeer zware. Dit zal iedereen, die door het lezen van Wells tot een gelijke overtuiging is geraakt, moeten te beseffen. Hij zal moeten toetreden tot die "open conspiracy", tot die vrijwillige aristocratie die slechts plichten kent tegenover de mensheid, en alle zogenaamde rechten blijmoedig opoffert aan het grote ideaal.

Onder de Hollandse lezers die wel eens een boek van Wells ter hand nemen is het begrip van de denkbeelden die hij voorstaat - schrijver dezes heeft dit herhaaldelijk kunnen constateren - nog zeer onvoldoende verbreid. Zij, die toevallig When the Sleeper Wakes, The War in the Air, The War of the Worlds of The Time Machine gelezen hebben, zien in Wells een moderne Jules Verne, met een merkwaardige gave voor het voorspellen van te verwachten vorderingen op het gebied van de techniek. Dat Wells deze snelle ontwikkeling geenszins toejuicht, zolang het de mensheid aan de wijsheid ontbreekt dit technisch kunnen tot haar heil aan te wenden, ontgaat oppervlakkige lezers meer dan de helft hiervan. Zij, die beginnen met Joan and Peter zullen doorgaans de lange beschouwingen over het Britse opvoedingssysteem op de koop toe nemen ter wille van de boeiende beschrijving van incident en karakter - wat Wells noemt de "human interest" - die het werk bevat. Zij zullen gewoonlijk niet beseffen dat ditzelfde werk een fase betekent in de ontwikkeling van Wells' filosofie, waarin het hem steeds duidelijker werd dat slechts een praktisch, doelbewust opvoedingssysteem, dat zich het ontwikkelen van dezelfde maatschappelijke denkbeelden bij elk individu tot hoofddoel stelt, de maatschappij van een bijna zekere ondergang kan redden.

Onder de invloeden, die de ontwikkeling van het gedachteleven van Wells hebben bepaald, neemt de evolutietheorie van Darwin de voornaamste plaats in. "All things drift" is zijn stelregel; alle verandering is een overgang naar een nieuwe fase in het ontwikkelingsproces. Maar of evolutie vooruitgang betekent of het verloren gaan van wat in vroegere fasen verworven is, hangt geheel af van de door de mens tentoongespreide activiteit. Ook in elk individueel bestaan is deze evolutie merkbaar. Bij Wells zelf valt het niet moeilijk de geleidelijke ontwikkeling na te gaan van de denkbeelden die zijn huidig streven beheersen. De volgende hoofdstukken zullen de lezer enige denkbeeld trachten te geven, niet alleen van de tegenwoordige stand van zijn filosofie, maar evenzeer van de lijnen langs welke deze zich heeft ontwikkeld. Het zal ons blijken dat Wells in de loop der jaren, vooral onder de invloed van de grote gebeurtenissen die zich afspeelden gedurende de grote wereldoorlog, van een zuiver intellectualistische levensbeschouwing langzamerhand tot de erkenning kwam dat het menselijk intellect vooralsnog niet die graad van ontwikkeling heeft bereikt dat in staat is de mens dat vertrouwen te schenken, dat hij nodig heeft om de strijd voor een betere toekomst met een kans op slagen te kunnen aanbinden, maar dringend de steun behoeft die slechts het geloof in een God die voor ons en met ons strijdt, ons kan geven. Mr. Britling sees it through houdt de erkenning in van de onmiddellijke machteloosheid van het intellect en zoekt en vindt steun in een zuiver emotioneel geloof. De woorden, ooit uitgesproken door Jean-Jacques Rousseau: "Dieu est, je le sens", maakt Wells hier tot de zijne. En in zijn verder streven neemt deze erkenning van het bestaan van iets dat boven alle menselijk begrip uitgaat, de plaats in die het toekomt. Vanaf dat ogenblik nadert Wells meer en meer het christendom. "Als ik op deze weg blijf voortgaan", zegt bisschop Scrope in The Soul of a Bishop, "dan eindig ik als Nazarener". Er zullen Christenen zijn die Wells nooit als hun broeder zullen willen erkennen. Maar velen zullen gaarne erkennen dat hij door de lange, moeizame weg waarlangs hij het christendom al zeer nabij is gekomen, nu al meer Christen is geworden in de beste en ware zin des woords, dan de velen die Christus wellicht meer verheerlijken dan Wells dit ooit zal doen, maar Hem stellig in velerlei opzicht minder trouw trachten te volgen.

De grote betekenis van het denken van H. G. Wells voor de ontwikkeling van het maatschappelijk leven ligt in de samensmelting van het maatschappelijk met het godsdienstig probleem. Een juiste opvatting van godsdienst maakt naar zijn mening de individuele mens tot dienaar van het maatschappelijk belang. Het doet hem alle eigenbelang vergeten in een grenzeloze toewijding aan het collectieve ideaal. Langs welke weg en onder welke invloeden hij tot dit inzicht is gekomen, zal het volgende hoofdstuk trachten te verduidelijken.


HOOFDSTUK 1

DE GEEST VAN HET COLLECTIVISME


Man in his individual capacity must contribute physically and mentally to the future of mankind

Mankind in the making


De primitieve mens is zich slechts bewust van het levensprobleem, voor zover het verband houdt met zijn bestaan als individu. Hij wordt beheerst door de wil te leven en te genieten van dit leven. Door deze wil offert hij zonder aarzelen de belangen van anderen op aan de zijne. In de oertijd was het voornaamste gevecht van het leven een strijd om het bestaan tussen personen, van wie de belangen met elkaar in botsing kwamen.

De groei van de beschaving heeft echter geleid tot een algemene synthese. Overal ziet men de individuele mens opgaan in een groepsverband. In plaats van enkelingen die elkaar op leven en dood bestrijden vindt men al in het begin van de beschaving elkaar vijandig gezinde stammen of naties, bezield door rassen- of godsdiensthaat. En nog later in de geschiedenis voert de ongelijkheid van bezit en macht tot een scherpe tegenstelling tussen de klassen van de maatschappij, die op de duur zal leiden tot de grote uitbarsting van de Franse Revolutie. Het probleem van het individu dat zijn persoonlijke belangen verdedigd wordt overal een rassen- of klassenprobleem. De oude verdeeldheid blijft onverminderd bestaan. Het enige verschil met de oude toestand is dat het individu zijn belangen althans ten dele heeft leren vereenzelvigen met die van de groep waarvan hij deel uitmaakt. Groot is de vooruitgang niet want, zo niet in theorie, maar in werkelijkheid bestaat nog steeds het oude egoïsme. Vooral uit de klassenstrijd blijkt dat het individu nog niet heeft geleerd zichzelf te vergeten. Zijn strijd voor de klasse waartoe hij behoort is meestal hoofdzakelijk een strijd voor persoonlijke belangen. Hij schiet dus tekort als Christen, want hij heeft zijn naasten niet lief gelijk zichzelf. Maar tevens schiet hij tekort als lid van de maatschappij, want deze eist dat voor haar alle persoonlijke belangen zonder enige beperking worden opgeofferd. Het individu heeft zich tot dusver hoogstens beschouwd als onderdeel van een bepaalde maatschappelijke klasse of van een enkele natie of ras. Hij moet leren begrijpen, dat het maatschappelijk belang ver uitgaat boven zijn persoonlijke belangen, en zelfs boven die van elke engere gemeenschap waartoe hij toevallig behoort.

Tot deze erkenning is het moderne denken gekomen. Het collectivisme, dat Wells onder zijn vurigste voorstanders telt, wil rassen- en klassenstrijd laten plaats maken voor een gemeenschappelijke strijd voor een algemeen menselijk ideaal, dat het algemeen welzijn beoogt. De hele mensheid moet worden verenigd in een felle strijd tegen alles wat haar gezonde ontwikkeling in de weg staat.

Mensen moeten leren strijden, niet tegen, met andere mensen, tegen de gemeenschappelijke vijand: domheid, vooroordeel en onbegrip. De Christelijke leer beveelt het individu zich te onderwerpen aan de wil van God. Het collectivisme verlangt de onderwerping van de wil van het individu aan het algemeen belang, zodat de mensheid een betere toekomst tegemoet gaat. Zij, die in de op aarde geleden mateloze ellende, Gods wil zien, zullen zich hiermee niet kunnen verenigen. Maar zij, die geloven dat die ellende grotendeels onnodig is en door eendrachtig strijden kan worden verminderd, zo niet geheel overwonnen; die denken dat de mensheid haar toekomst op aarde deels zelf in handen heeft, zullen in deze maatschappelijke plicht een belangrijk onderdeel erkennen van wat het Christelijk geloof hen oplegt.

Het collectivistisch ideaal vormt de grondslag van het streven van H. G. Wells. Aanvankelijk zuiver intellectualistisch, verschijnt het hem na de grote oorlog in een nieuw licht, dat van een godsdienstige interpretatie. Zijn streven blijft echter vóór alles gericht op de maatschappij van de toekomst, nog steeds maakt hij het godsdienstig leven ondergeschikt en dienstbaar aan het leven van de maatschappij. In deze zin is hij ongetwijfeld socialist. In First and Last Things geeft hij zijn definitie van dit ware socialisme, dat ver uitgaat boven de belangen van een bepaalde klasse. "Het socialisme", zegt hij, "is de onderwerping van de individuele wil, die slechts het individueel belang beoogt, aan het denkbeeld van een gelukkige toekomst voor de hele mensheid, zoals deze zou kunnen worden verwezenlijkt in een goed ingerichte staat". Het is bijna overbodig hieraan toe te voegen dat deze staat een Wereldstaat zou moeten zijn.

De voornaamste artikelen van de collectivistische leer worden in hetzelfde werk opgesomd. "Het voornaamste feit in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid is het doorbreken van het besef dat de individuele mens deel uitmaakt van de grote gemeenschap. Het is een zeer gewone, veel voorkomende dwaling, te geloven in een afzonderlijk individueel bestaan. En het is maar gelukkig dat het anders is. Want in zoverre wij individuen zijn die hun eigen belangen verdedigen, zijn wij onderworpen aan het toeval, zonder samenhang of betekenis, de speelbal van het noodlot. De enige weg langs welke wij hieraan kunnen ontkomen is dat wij onszelf beschouwen als een van de vele experimenten van de schepping. Wij zijn slechts episodes in een avontuur dat veel belangrijker is dan onze persoonlijkheid".

In deze overwinning van het individu op zichzelf, dit afwerpen van de knellende banden van de persoonlijkheid, dit leren opgaan in het gemeenschappelijk ideaal, ziet Wells de hoofdvoorwaarde voor het bereiken van een betere toekomst. De Bolsjewistische regering, die hem in 1920 uitnodigde Rusland te bezoeken, was met zijn denkbeelden al zeer weinig bekend. Voor hen, die de groei van die denkbeelden hebben gevolgd, bevat zijn Russia in the Shadows niets verrassends. De eenzijdigheid van de Marxistische leer, die slechts oog heeft voor de arbeidersklasse, en aanspoort tot klassenstrijd, vervult hem met weerzin en doet hem het idealisme betreuren dat aan een dergelijk ideaal wordt verspild. In zijn toespraak tot de Sovjet in de Wintertuin van het Tauride-paleis, dat ooit de woonplaats was van de gunsteling van Katharina de Tweede, maakte hij zijn bezwaren tegen deze eenzijdige opvatting van de maatschappelijke taak duidelijk kenbaar.

De oprichting van de Fabian Society door Sidney Webb en George Bernard Shaw in 1887 was een belangrijke stap in de richting van een gezonder socialisme. Voor zover de Victoriaanse literatuur zich met het sociale vraagstuk bezig had gehouden, had zij hieraan een romantisch tintje gegeven dat aan een juist begrip van de toestand allerminst ten goede kwam. De werken van Dickens trachtten een zeker medelijden te wekken voor het lijden van de minder gegoede klassen, maar met goedkope sentimentaliteit verbetert men geen wantoestanden zoals die in het schijnbaar machtige, welvarende Engeland van die tijd heersten. Een van de weinigen, die dit beseften was Elizabeth Barrett Browning. In haar roman in versvorm, Aurora Leigh, beschuldigt zij vooral de vrouwen van haar tijd van een romantisch medelijden, dat slechts wordt opgewekt door het aanschouwen van de ellende van een enkeling, maar zwijgt tegenover de maatschappelijke wantoestanden waarvan deze zichtbare ellende slechts een zeer gedeeltelijke uiting is:

Why, I call you hard
To general suffering.... A red-haired child
Sick in a fever, if you touch him once,
Though but so little as a finger-tip,
Will set you weeping, but a million sick....
You can as soon weep for the rule of three
Or compound fractions. Therefore, this same world,
Uncomprehended by you, must remain
Uninfluenced by you.

Hierin ligt ook inderdaad het zwakke punt. Velen begrijpen niet het maatschappelijk probleem in zijn hele omvang. En wie dit niet geheel heeft doordacht, en zich ervoor gehoed heeft in noodlottige dwalingen te vervallen, zal niets kunnen bijdragen ter verbetering. Een zo groot kwaad als het maatschappelijke is met sympathie alleen niet uit te roeien, hieraan komt noodzakelijkerwijs het verstand te pas. En de Victoriaanse tijd miste het juiste begrip van de toestand. De Fabian Society probeerde met alle haar ten dienste staande middelen de mensheid op te wekken tot nauwgezette studie van het maatschappelijk vraagstuk. Het spreekt vanzelf dat Wells, als jonge man met maatschappelijke idealen, zich tot deze beweging aangetrokken voelde. Al in First and Last Things blijkt dat hij het probleem beschouwt als dat van de hele mensheid, en niet slechts van de arbeidersklasse, zij het dan ook dat deze het meest dringend behoefte heeft aan verbetering. Als het socialisme slechts een strijd betekent tegen de armoede, mist het alle betekenis. Het behoort een strijd te zijn tegen de menselijke domheid en zelfzucht, een strijd die wordt geleverd overal waar duisternis en vooroordeel de groei van de menselijke ziel belemmeren.

Het socialisme doet de mens ontwaken tot het besef van het nauwe verband tussen zijn persoonlijkheid en de gemeenschap. Dit verband is zó nauw, dat zelfs het verlies van die persoonlijkheid door de dood alle verschrikking verliest. Op de dag vóór de operatie die over zijn leven of dood zal beslissen, heeft Karenin in The World Set Free slechts belangstelling voor de vooruitzichten die zich voor de mensheid openen. "De mensheid heeft mij zozeer beziggehouden", zegt hij, "dat ik Marcus Karenin geheel heb vergeten". Dit is de houding van iemand die de eindoverwinning op zichzelf heeft behaald, een voorbeeld van wat Wells noemt , "the emancipation of the ego", of wel "the release from self". Het is Wells' uitlegging van de taak die het christendom ons allemaal oplegt.

Het Fabianisme had zich dus tot taak gesteld, alle romantiek te verbannen uit het maatschappelijk streven, en er een gezond realisme voor in de plaats te stellen, waarvan hoopvolle verwachtingen werden gekoesterd. En het duurde niet lang of de nieuwe denkbeelden kwamen in de roman tot uiting. De romanschrijvers van het einde van de negentiende eeuw sloten zich bij de beweging aan. Men behoeft slechts een vergelijking te maken tussen Oliver Twist en John Galsworthy's The Freelands of The Country House, om zich ervan bewust te worden dat er inderdaad een grote verandering heeft plaatsgehad. Dickens probeerde slechts medelijden te wekken, maar beschuldigde niemand, omdat het euvel zelf hem zozeer ontroerde, dat hij vergat de oorzaken daarvan op te sporen. Galsworthy daarentegen geeft, in The Island Pharisees, onomwonden uiting aan zijn diepe verontwaardiging over het farizeïsme, dat het leven geniet zonder zich te bekommeren om hen van wie de omstandigheden minder fortuinlijk zijn. En dezelfde verontwaardiging spreekt herhaaldelijk uit de werken van H. G. Wells en G. B. Shaw.

Deze verontwaardiging uit zich bij de beide laatstgenoemde schrijvers op een geheel verschillende wijze, die het noodzakelijk gevolg is van karakterverschil. Nog onlangs is dit gebleken in een krantenartikel van de pen van Wells, waarin hij fel protesteert tegen de manier waarop Shaw zijn campagne tegen de vivisectie heeft gemeend te moeten voeren. De wetenschap moge dan in sommige naturen tot ongewenste methoden aanleiding geven, Wells kan hierin geen reden zien om, zoals Shaw geneigd is te doen, in deze enkelingen alle dienaren van die wetenschap bloot te stellen aan spot en hoon, vooral wanneer ijdelheid niet vreemd is aan deze kritiek. Inderdaad werkt de kritiek van Shaw weinig opbouwend, zij generaliseert te veel en wekt daardoor ergernis, terwijl juist Wells de intellectualist, vrij van persoonlijke ijdelheid en objectief in zijn oordeel zoals slechts weinigen, de juistheid van zijn kritiek laat voelen en daardoor tot ernstig nadenken stemt. Beiden is het vóór

alles te doen om verbetering van de toestanden, maar de methode die Wells hierbij volgt lijkt ons de betere. Het zijn vooral Shaw en Wells onder de grote schrijvers van de tegenwoordige tijd die vervuld zijn van wat de Fransen zo juist aanduiden met "le souci de la modernité". John Galsworthy heeft zich in zijn dubbele trilogie ondubbelzinnig laten kennen als een romanschrijver die het er in de eerste plaats om te doen was het dagelijks leven van zijn eigen tijd in alle schakeringen te schetsen.

Hetzelfde geldt in nog grotere mate voor Arnold Bennett. Hem interesseert het heden; nóch het verleden, nóch de toekomst spelen in zijn romans een rol van betekenis. Hoe volmaakt anders is dit bij Wells! Door zijn geloof in evolutie ziet hij alle gebeuren als een noodzakelijk gevolg van het verleden, en als bijdragende tot de ontwikkelingsgang in de toekomst. Olive Schreiner heeft ooit de gedenkwaardige woorden geschreven: "Het verleden is de bron waaruit wij leringen putten teneinde daarmee onze toekomst te scheppen". Evenzo ziet Wells het heden uitsluitend in zijn betrekking tot het verleden en de toekomst. En waar dit verleden hem een beeld toont van grote verwarring en doelloosheid, is het scheppen van orde en regelmaat, voortkomende uit een juist begrip van de verhouding van de dingen, voor hem de allereerste noodzakelijkheid.

De schrijver van Der Englische Roman der Neuesten Zeit, Walter F. Schirmer, wijst op een groep moderne romanschrijvers die geneigd zijn niet in de klassenstrijd en wat daaruit voortvloeit, maar in een algemeen tekort aan naastenliefde, het grootste beletsel te zien voor maatschappelijke vooruitgang. Het onvolkomen besef van wat de Christelijke leer haar belijders voorhoudt als het meest noodzakelijke, heeft de catastrofe mogelijk gemaakt die tot de broedermoord van 1914 leidde. De gevoelsmens ziet in het overal aankweken van de liefde jegens de medemens de enige mogelijkheid tot het vermijden van verdere uitbarstingen van nationale- of rassenhaat. Maar Wells is vóór alles, wij herhalen het, verstandsmens. Zijn leven heeft ogenblikken gekend, zoals ons later duidelijk zal worden, waarin het besef van God langs emotionele weg tot hem kwam, maar onmiddellijk daarna probeerde hij ook langs verstandelijke weg hetzelfde doel te bereiken: een veel zwaardere taak. En zo zal ieder mens zich een voorstelling van de Godheid vormen die het gevolg is van zijn natuurlijke aanleg. "God openbaart zich zoals een gordijn terzijde wordt getrokken, en doet zich kennen, nu eens aan de ene, dan weer aan de andere mens voor een kort ogenblik, maar nooit blijvend. Het beeld dat hij ons toont hangt af van de aard van hem die het ontvangt. De verstandsmens ziet hem niet verpersoonlijkt, maar als een begrip, de man van de daad herkent in hem een wil en een bevel tot handelen, en tot de gevoelsmens komt hij als de verpersoonlijkte liefde. Er is geen geloof dat hem voor alle mensen gelijk maakt". Een definitie van God zal men dus van Wells niet moeten verwachten, en slechts de zuivere verstandsmens, bij wie het gevoelsleven weliswaar geenszins verstikt, maar toch streng aan het intellectuele leven ondergeschikt gemaakt is zal geneigd zijn hem geheel te volgen in zaken die, zoals de godsdienst, grotendeels boven het verstand uitgaan. Hij zal op dit punt met weinig positiefs tevreden moeten te zijn. Dit weinige echter zal bij hem een vaste overtuiging worden.

De positie die Wells inneemt onder de schrijvers van zijn tijd is een enigszins geïsoleerde. Juist in dit isolement ligt zijn grote kracht. Nadat een nauw contact met grote mannen uit een vroeger tijdperk zoals Darwin, Huxley, Schopenhauer, eenmaal de richting had bepaald waarin zijn grote verstand zich ging ontwikkelen, had deze ontwikkeling plaats zonder enige verdere invloed van buitenaf. Jarenlang werkte hij aan zichzelf, woekerend met zijn intellectuele gaven en zijn positie zodanig versterkend dat hij tenslotte bestand werd tegen de slagen van het noodlot. Zolang het leven hem gegeven is zal hij - dit staat boven elke twijfel - verder werken tot heil van de mensheid. Een krachtige figuur zoals weinigen, die anderen opwekt tot het streven naar dezelfde doelbewustheid zonder zelfgenoegzaamheid, die hem zelf in zo grote mate kenmerkt.

De praktische levensbeschouwing van H. G. Wells betekent een nieuwe stap in de ontwikkeling van het denken. In dit opzicht is het leerzaam hem te vergelijken met een van de meest vooraanstaande figuren uit het Victoriaanse tijdperk, de verpersoonlijkte gedachte van zijn tijd, wiens karakter naast veel verschillends, toch in vele opzichten een treffende gelijkenis met Wells vertoont. Ik bedoel de dichter Robert Browning. Wanneer men de levensbeschouwing van deze beiden vergelijkt, ziet men meteen zowel overeenkomst als verschil. Beide geloven in evolutie. Maar zij zien deze evolutie geheel anders. Browning geloofde in de groei van de menselijke ziel, die het individu opheft tot een hoger zedelijk peil dat hem in staat stelt het geluk deelachtig te worden van een volmaakt bestaan, waarin zijn persoonlijkheid bewaard blijft en zijn ogen worden geopend voor de absolute waarheid die wij in dit leven slechts vaag beseffen. Voor Wells, daarentegen, is het toneel waarop zich alles afspeelt, deze aarde. In een hiernamaals waarin de hier geslagen wonden worden geheeld, en waar de echte zuivere liefde heerst, gelooft hij niet. En als hij er al aan geloofde, zou hij daaraan geen ogenblik willen denken. Want er valt voor ons allen op aarde zóveel te doen, dat niets van onze kostbare tijd verloren mag gaan. De evolutie, zoals hij die ziet, is niet een ontwikkelingsproces van het individuele karakter, maar van de gemeenschap, van de mensheid. En deze evolutie is niet het onvermijdelijk gevolg van vaste wetten die zelfs een zondige, of, erger nog, een onverschillige mensheid tot een gelukkig einde voeren. Het tegendeel is waar. Wat de toekomst de mensheid brengen zal, hangt geheel van onszelf af. Of de komende geslachten ons met dankbaarheid zullen gedenken of ons te midden van hun ellende zullen verfoeien als daarvoor verantwoordelijk, hangt af van ons begrip van en onze toewijding aan de taak van het huidige geslacht. Tot het begrip van deze taak behoort de erkenning dat zonder God de mensheid tot mislukking gedoemd zou zijn. Wells ziet God als de grote, machtige Bondgenoot van de mensheid in de strijd om een betere toekomst.

Brownings opvatting van godsdienst is dus een geheel geïndividualiseerde, en staat geheel buiten het probleem van de samenleving. Aan elk individu is de taak zich zedelijk te verheffen. En dan is voor hem de einduitslag niet twijfelachtig: God zal alles ten goede keren. Maar hierin verschilt Wells ten enenmale van hem. De taak van het individu is een taak tegenover de gehele mensheid, en het slagen van onze pogingen is niet verzekerd. De ernst van onze pogingen verzekert ons slechts van de steun van God, en de kans op slagen hangt af van de mate waarin wij onze eigen belangen uit het oog verliezen tegenover het allesomvattend ideaal van een harmonische, en daardoor gelukkigere samenleving.


HOOFDSTUK II


DE EEUW DER VERBIJSTERING


We have to do better. Failure is not failure, nor waste wasted, if it sweeps away illusions, and lights the road to a plan.


The new machiavelli

De door de naaste omgeving uitgeoefende invloed op de ontwikkeling van iemands bijzondere gaven, valt moeilijk te overschatten. De toestanden te midden waarvan het kind opgroeit, dat voorbestemd is ooit tot velen te spreken in woord of geschrift, zijn vaak bepalend voor de gang van die ontwikkeling. Bij H. G. Wells is dit in hoge mate het geval. Terwijl Arnold Bennett zijn jeugd sleet in de sombere omgeving van de "Five Towns", in het pottenbakkersdistrict van Staffordshire, ontving de jonge Herbert George Wells zijn eerste indrukken in de grote wereldstad, die aan alle zijden de omringende weiden en velden opslokte. Hij zag in 1866 het eerste levenslicht te Bromley, een Londense voorstad. Al vroeg voelde hij diepe afkeer voor de lelijke stad met haar vormloze blokken van sombere, grijze huizen. Vooral trof hem het systeemloze in deze uitbreiding. En het duurde niet lang of hij kwam tot de ontdekking dat dit gebrek aan orde en regelmaat de hele maatschappelijke samenleving evenzeer kenschetste. Hij ging de tijd waarin hij leefde zien als een "Age of Confusion", een tijd van algemene verwarring van denkbeelden en begrippen, en zag in de overal heersende ellende een noodzakelijk gevolg van dit gebrek aan systeem. Zo werd hij zich al vroeg bewust van zijn levenstaak. Hij wilde orde brengen in de chaos. Hij stelde zich een toekomst voor ogen, waarin de mens niet langer de slaaf hoefde te zijn van toevallige omstandigheden, maar waarin ieder individu doelbewust leerde streven naar verbetering van toestanden die hem geheel onnodig slecht voorkwamen.

The New Machiavelli bevat een beschrijving van Bromstead (Bromley) en schetst tevens de gevoelens die in de jongen Wells ontwaakten en de overdenkingen die hiervan het gevolg waren. Hij werd tegelijkertijd getroffen door de snelle vorderingen van de techniek, die een grote belofte voor de toekomst schenen in te houden, en door de onmacht van de mensheid, waar er om ging deze prachtige uitvindingen tot haar heil aan te wenden. De tegenwoordige samenleving deed hem denken aan een troep lastige, twistzieke kinderen wie een grote erfenis ten deel valt, maar die van nature niet in staat zijn met die erfenis iets aan te vangen. Ook het veel later geschreven The Dream bevat een klacht over de kille, sombere omgeving waarin de overgrote meerderheid van de mensen hun leven moeten slijten, een omgeving die vaak het goede in hen verstikt en waardoor het kwade welig tiert. De indruk, teweeggebracht bij een burger uit een gelukkigere, toekomstige eeuw, die in een droom teruggevoerd wordt naar het heden, wordt als volgt weergegeven: "In Cherry Gardens kochten de bouwondernemers, - mensen die geheel op eigen voordeel uit waren - grote en vaak geheel ongeschikte terreinen op en bouwden daarop huizen voor de snel groeiende bevolking, die geen andere keuze had dan daarin te gaan wonen, Er was in die huizen niet het minste systeem. Ieder bouwde zo goedkoop mogelijk en probeerde zo duur mogelijk te verhuren. Sommige huizen vormden rijen, sommige stonden afzonderlijk met een klein tuintje erbij - weinig meer dan een modderig plekje grond - waaromheen een schutting was die andere mensen er buiten hield. Elk huis had zijn eigen keuken waarin het eten werd klaargemaakt - openbare eetgelegenheden kende men er nog niet - en in elk huis was enige huisraad aanwezig. In de meesten was een man die uit werken ging om in zijn onderhoud te voorzien - dat "onderhoud" kostte zoveel tijd en inspanning dat er voor leven geen tijd overbleef - en thuis kwam om te eten; en er was een vrouw, zijn echtgenote, die eten kookte en het huis schoonhield, en ook kinderen kreeg, dikwijls meer dan zij groot kon brengen, omdat zij en haar man nu eenmaal niet wijzer waren. Ze had het veel te druk om op al die kinderen te letten, en velen van hen stierven jong."

Zó zag de jonge Wells, niet ten onrechte, het leven van de minder gunstig gesitueerde bevolking in Engeland in de veelgeprezen jaren van koningin Victoria's regering. Zijn eigen vooruitzichten waren niet beter dan die van miljoenen anderen. Zijn vader, een beroepscricketspeler, probeerde door een winkeltje wat bij te verdienen. Deze nering leidde een kwijnend bestaan door de concurrentie van machtige coöperatieve ondernemingen. New Worlds for Old bevat een beschrijving van de hopeloze strijd om het bestaan die Mr. Joseph Wells moest voeren, een strijd die een schaduw wierp op de hele jeugd van de schrijver.

Het groentewinkeltje van Mr. Tom Smallways in The War in the Air te Bun Hill, "op zes mijl afstand van het Crystal Palace" evenals dat van Mr. Mortimer Smith in The Dream, is waarschijnlijk een min of meer getrouwe reproductie van de dagelijkse omgeving van de jonge Wells. In zijn beschrijving ervan had hij geen enkele reden iets van de volle waarheid achter te houden.

Anders wordt dit waar het personen betreft met wie hij dagelijks verkeerde. De lezer van zijn werken heeft weinig gelegenheid zich een indruk te vormen omtrent de persoonlijkheid van Mr. Joseph Wells. In The New Machiavelli geeft Dick Remingtons vader zijn zoon een uitstekende raad wanneer hij hem in overweging geeft, welk beroep hij ook moge kiezen, zich een plan de campagne voor ogen te stellen en hieraan vast te houden: "Tracht de betekenis van dit leven te begrijpen", zegt
hij, "mij is dit nooit gelukt. En doe dan wat je meent te moeten doen; het is dikwijls een raadsel, dat geef ik toe." Wellicht heeft eens Mr. Joseph Wells zich op deze manier tegenover zijn zoon uitgelaten. Er is reden om aan te nemen dat voor hem het leven steeds een raadsel bleef; maar niettemin heeft hij wellicht door deze woorden bijgedragen aan een gedeeltelijke oplossing van dit raadsel door zijn zoon, of heeft hij althans diens aandacht gevestigd op de noodzaak, zich een doel te stellen waarnaar men met alle krachten streeft.

Na de dood van Mr. Remington vormen de bekrompen godsdienstige opvattingen van zijn weduwe een voortdurend punt van geschil tussen haar en haar zoon. Zij is voortdurend beducht voor Dicks zedelijk welzijn. Maar juist daardoor bereikt zij het tegenovergestelde van wat zij wenst. Wells toont de lezer duidelijk de noodlottige gevolgen van deze bekrompenheid, in de neiging die bij Dick ontstaat, alle godsdienst als huichelarij te brandmerken. En een passage in God he Invisible King laat geen twijfel over of Wells zelf de schadelijke uitwerking ondervond van een dergelijke onverdraagzaamheid in de godsdienstige denkbeelden van zijn moeder.

Nadat in 1878 de winkel failliet was gegaan werd Mrs. Wells huishoudster bij haar vroegere meesteres Miss Featherstonhaugh in Up Park, bij Petersfield. De jonge Wells vergezelde haar in haar nieuwe betrekking en in Up Park vormden zich zijn eerste begrippen omtrent het klassenverschil. Uit deze tijd dateert zijn afkeer van de Engelse grondbezitter, zoals hij die tekent onder de naam van Lord Bramble in The Dream. En wat hem mateloos ergert is de domme verering die de ondergeschikten koesteren voor zulke nietswaardige meesters; een verering die tot uiting komt in flauwe na-aperij. De theepartij van Mrs. Mackridge in Tonio Bungay beschrijft wat ongetwijfeld een van de vele ervaringen was uit die periode.

Er was in Up Park een welvoorziene bibliotheek, waaruit de jonge Wells zijn dorst naar kennis placht te lessen. Zijn leerjaren bij een apotheker te Midhurst lieten hem de tijd tot verdere ontwikkeling. Hij leerde wat Latijn en begon met ijver aan de wiskunde. Gedurende de twee jaren die hij doorbracht als winkelbediende in een manufactuurzaak te Southsea nam zijn intellectuele ontwikkeling zulk een snelle vlucht, dat zijn patroons hem met enige argwaan beschouwden als "te knap voor zijn betrekking". De in deze periode opgedane ervaring kwam tot uiting in The Wheels of Chance, Kipps, The History of Mr. Polly en The Wife of Sir Isaac Harman. Toen eindelijk de behoefte tot wat hij "higher education" pleegt te noemen, onweerstaanbaar bleek, werd Wells op zestienjarigen leeftijd onderwijzer aan de Midhurst Grammar School. Enige autobiografische details in Love and Mr. Lewisham hebben betrekking op deze periode. Evenals Mr. Lewisham zag Wells zich door het winnen van een beurs in staat gesteld verder te studeren aan de Normal School of Science in South Kensington. In dit tijdperk van studeren en doceren aan de Henley House School in St. John's Wood begon zijn journalistieke loopbaan met enige bijdragen aan het Henley House Magazine en de Pall Mall Gazette. Het lukte hem de aandacht te trekken van enige invloedrijke mannen als Frank Harris en W. E. Henley, en de laatste ruimde in zijn New Review een plaats in voor The Time Traveller, die in 1895 opnieuw werd gepubliceerd onder de titel van The Time Machine, an Invention. Hiermee zette de jonge schrijver zijn eerste schrede op het pad van de roem.

Vanaf het begin toonde Wells in zijn letterkundige producten een zekere voorliefde voor zogenaamd "imaginative realism". Zijn fantasie spiegelt hem een toekomst voor waarvan hij de symptomen in de huidige maatschappij meent op te merken en deze toekomst beschrijft hij op een zodanige manier dat men het gevoel heeft in de wereld van zijn creatie verplaatst te worden. Zijn jeugdwerk wint aan belangrijkheid als men in aanmerking neemt dat veel van Wells' voorspellingen met betrekking tot de naaste toekomst tegenwoordig inderdaad in vervulling zijn gegaan. Dat deze voorspellingen betrekking hebben op maatschappelijke gebeurtenissen, die nu juist niet als zegeningen voor de mensheid kunnen worden aangemerkt, kan men Wells moeilijk aanrekenen.

The Time Machine is het werk van een journalist, wiens belangstelling zich uitsluitend richt op het maatschappelijk probleem van de toekomst. Als men Wells' uitgesproken voorliefde voor de technische wetenschap in aanmerking neemt, behoeft het geen verwondering te wekken dat hij een nauw verband ziet tussen de ontwikkeling van de techniek en de toekomst van onze maatschappij. Van een nauwe samenwerking tussen de techniek en de sociale wetenschap verwacht hij de meest heilzame resultaten. Maar tevens verwacht hij van een falen om die samenwerking te bereiken een opeenvolging van rampen, die de mensheid aan de rand van de algemene ondergang zullen brengen. De pessimistische toon van zijn eerste werken op sociologisch gebied bewijst hoezeer hij geneigd is het laatste te vrezen.

De lezer gevoelt zich verplaatst in een toekomstige wereld. Deze wereld is niet een droomwereld van wonderen die werkelijkheid schijnen, zoals bijvoorbeeld Coleridge in zijn Ancien Mariner ons die voortovert. Het is de wereld zoals deze er volgens Wells zal uitzien over een zeker aantal eeuwen, als de mensheid voortgaat op de thans ingeslagen weg. Het werk is niet zozeer bedoeld als een satire op bestaande misbruiken en wantoestanden, als wel als een horoscoop van maatschappelijke toestanden. Het is veel minder heftig van toon, en ook veel minder cynisch, dan Swifts beruchte Voyage to the Houyhnhnms. Wells was tot dezelfde conclusie gekomen als de dichter Tennyson geruime tijd vóór hem, dat het menselijk kunnen zich veel sneller ontwikkelde dan het menselijk begrip van de maatschappelijke situatie. Inderdaad kan van de huidige maatschappij gezegd worden dat "knowledge comes, but wisdom lingers". De mens heeft in tal van opzichten de Natuur weten te bedwingen; maar is er niet in geslaagd zijn zelfzucht te beteugelen, die hem volkomen beheerst. Hij is, zoals Mr. Ivor Brown het uitdrukt: "meester van zijn machines, maar niet van zijn hartstochten". Het onvermijdelijk gevolg zal zijn dat zijn machines en zijn boze hartstochten samen zijn ondergang zullen bewerkstelligen.

Het eerste hoofdstuk van The Salvaging of Civilization, dat de titel draagt The Probable Future of Mankind, bevat de volgende zeer suggestieve bladzijde. "Vóór deze eeuw van uitvindingen bestreden de volkeren elkaar vrijwel op de manier van lastige kinderen in een overvolle kinderkamer; het kwaad dat zij elkaar deden werd bepaald door de betrekkelijk geringe kracht die zij ontwikkelden. Zij plaagden elkaar, en verspilden hun beste krachten in de strijd, maar zelden eindigden hun ruzies in algehele vernieling of verwoesting. Hun onenigheden mogen lastig en onaangenaam geweest zijn, maar zij waren niet onoverkomelijk. Men kan zelfs deze oorlogen van vroeger tijden beschouwen als gezonde, krachtig makende strijd waaruit beide partijen als verjongd te voorschijn traden.

Thans echter is de techniek deze kinderkamer binnengetreden en heeft deze kinderen scheermessen met een vergiftigd lemmet in de hand gegeven. De vroeger onbeduidende kibbelpartijtjes hebben nu plotseling een hoogst gevaarlijke betekenis gekregen, en wellicht zal het niet lang duren of de kinderkamer bevat slechts lijken. Als in een werkelijke kinderkamer iemand probeerde dergelijke geschenken uit te delen zou de kinderjuffrouw al spoedig tussenbeide komen en hem de deur wijzen.

Maar de ongelukkige mensheid heeft geen kinderjuffrouw die haar beschermt, behalve de wijsheid. En juist hiermede is het treurig gesteld. Of de wijsheid van de mensheid toereikend is om in de huidige toestand de oplossing te brengen, is het grootste probleem dat de wereld onder de ogen moet zien."

De blik in de toekomst die The Time Machine ons geeft is dus - de lezer zal het al hebben begrepen - een zeer weinig opbeurende. De Time Traveller vertelt zijn vrienden aan het middagmaal over het resultaat van zijn onderzoekingen op het gebied van de vier dimensies. Naast de drie gewone dimensies van plaats, is er een vierde dimensie, die van de tijd; en het is hem gelukt een machine te vervaardigen die door het eenvoudige overhalen van een hefboom de bestuurder het verleden of de toekomst binnenvoert. Wanneer dezelfde personen enige dagen later opnieuw bijeen zijn, brengt hij verslag uit over zijn eerste onderzoekingstocht in de verre toekomst, een verhaal dat al zeer weinig hoopvol stemt. Bij zijn vertrek was in hem de hoop levendig dat de toekomst hem een mensheid zou onthullen die de geheimen van het heelal had weten te ontsluieren en, daarvan profiterend, de samenleving op een geheel nieuwe, harmonische grondslag had ingericht. In plaats daarvan heeft hij een maatschappij aanschouwd die onherroepelijk ten ondergang gedoemd leek te zijn. Weliswaar is de overwinning van de mens op de Natuur nader bevestigd en bestendigd, en de mens heerst meer dan ooit onder de schepselen. Alle schadelijke insecten zijn verdwenen, zo ook alle onkruid, alle ziekten en alle bederf. De materiële omstandigheden schijnen op het eerste gezicht voortreffelijk, en toch krijgt de Time Traveller al meteen de indruk van een beschaving die snel de ondergang tegemoet ijlt. De "verbetering" van de levensvoorwaarden volgens het oude beproefde systeem van zelfzucht heeft de mensheid volkomen gedemoraliseerd. De mens heeft die levensvoorwaarden immers zozeer vergemakkelijkt, dat voor inspanning van enigerlei aard niet de minste noodzaak bestaat! Alle materiele idealen zijn in vervulling gegaan, en waar de mensheid geen andere idealen meer kent, is demoralisatie het gevolg. En de Time Traveller merkt al snel dat de uiterlijke tevredenheid slechts schijn is. De mens wordt geheel beheerst door angst.

Bij een bezoek aan enige ondergrondse spelonken komt hij tot de ontdekking van het bestaan van een minderwaardig mensenras, het overblijfsel van de arme klasse van vroeger eeuwen, met een bleek uiterlijk en aapachtig in hun bewegingen, die zwijgend ronddolen en hem met een onuitsprekelijke ontzetting vervullen. Het wordt hem duidelijk dat de mensheid zich in twee groepen heeft gesplitst. Enerzijds leidt de bezittende klasse een leven gewijd aan vermaak en genot; anderzijds wonen de ongelukkige afstammelingen van de onbemiddelden in onderaardse holen en schuwen het licht dat hun ogen niet langer kunnen verdragen. Deze hel is dus het resultaat van de meedogenloze klassenstrijd waarboven de mensheid zich niet heeft kunnen verheffen. En de dag is niet ver meer waarop de bewoners van die onderwereld, die hun onderdrukkers haten, tot de ontdekking zullen komen dat deze geheel en al aan hun genade zijn overgeleverd. Het menselijk intellect heeft zelfmoord gepleegd. Het had gestreefd naar absolute macht over de Natuur, en ziehier het resultaat!

Nadat de Time Traveller met moeite aan de wraakgierigheid van de "Morlocks" is ontkomen, probeert hij zijn nieuwsgierigheid te bevredigen door een blik in een nog verdere toekomst. Ook hier wacht hem geen troost. De mensheid heeft geheel opgehouden te bestaan, en monsterachtige kruipdieren zijn de enige levende wezens die zijn oog ontwaart. Opnieuw doorloopt hij dertig miljoen jaren, en dan zijn zelfs alle sporen van dierenleven verdwenen, slechts het mos op de rotsen getuigt nog van leven, voor het overige is alles verstard en verdord.

Het wekt geen verwondering bij de lezer dat de reiziger bij zijn terugkeer bij zijn vrienden geen geloof vindt; evenmin dat hij niet veel langer in hun midden vertoeft maar, gebruik makend van zijn machine, afreist naar een tijdperk dat hem betere levensvoorwaarden biedt dan het onze. Men vraagt zich alleen onwillekeurig af welk tijdperk van de menselijke evolutie hem die voldoening en rust zou kunnen schenken waarnaar hij zozeer verlangde. Wells veronderstelt dat dit tijdperk zou kunnen liggen tussen het huidige en dat van de hierboven beschreven toekomst. "Vertrok hij om te gaan leven in een van de eeuwen van een nabije toekomst, waarin de mensen nog steeds mensen zijn, maar waarin de grote raadselen van onzen tijd beantwoord en de kwellende problemen opgelost zijn? In een tijd waarin de mensheid haar hoogtepunt bereikt: want ik kan niet geloven dat onze eeuw van zwak, systeemloos pogen, van nutteloos, onsamenhangend theoretiseren, van algemene disharmonie inderdaad dit hoogtepunt zou kunnen zijn!" Een ontboezeming die geheel op rekening van Wells' gevoelsleven moet worden geschreven, want zijn verstand kan voor dit betrekkelijk optimisme geen enkele aanleiding vinden.

Het thema van een mensheid, die gebukt gaat onder de gevolgen van een algehele onmacht om haar uitvindingen tot haar heil aan te wenden, hield Wells nog geruime tijd hierna bezig. Zolang de individuele mens alle begrip mist van zijn taak tegenover de maatschappij waarvan hij deel uitmaakt, zolang kan het stelen van een bacil miljoenen levens in gevaar brengen, zolang zal de vivisectie door mensen die als Dr. Moreau aan de zelfkant van de wetenschap leven, worden misbruikt, zolang zullen nieuwe ontdekkingen de mensheid tot vloek zijn, zoals de Onzichtbare Mens door zijn uitvinding tot een maatschappelijk verstotene werd, een opgejaagd dier dat zich ten slotte keert tegen diezelfde maatschappij, waarvoor zijn uitvinding, op de juiste manier aangewend, een grote zegen had kunnen zijn. Verhalen als The Stolen Bacillus, The Island of Dr. Moreau en The Invisible Man wijzen op de gevaren, verbonden aan wetenschappelijke onderzoekingen voor een mensheid, die niet het flauwste benul heeft van de manier waarop deze dienstbaar gemaakt kunnen worden aan het algemeen nut.

Tot welke gevolgen deze volkomen scheiding tussen vernuft en gezond verstand kan voeren, wordt op treffende manier geïllustreerd in The War of the Worlds. Het beschrijft een inval van de Marsbewoners, wier ontwikkeling een stadium bereikt heeft, waarin zich aan een alleszins verbluffende technische vaardigheid een volslagen gemis aan menselijk gevoel paart. De eerstgenoemde eigenschap stelt hen in staat de Aarde te bereiken, waar niemand of niets hen kan weerstaan. Zonder enige schroom geven zij het veroverde gebied prijs aan een verwoesting, nog volmaakter dan de oorlogsmethoden van de jaren die nu achter ons liggen hebben getoond. De lezer die ervan houdt zich door de fantasie van de schrijver de mogelijke ontwikkeling van de techniek te laten voortoveren, kan hier inderdaad zijn hart ophalen. De grote projectielen, waarin de Martiaanse strijdmachines zijn verborgen die weldra de Aarde in vlammen zullen doen opgaan, worden met zodanige tussenpozen afgevuurd dat zijn allemaal nederdalen in hetzelfde deel van Engeland. De tegen deze indringers uitgezonden troepen worden eenvoudig vernietigd door de Hittestraal, waartegen alle aardse techniek volkomen hulpeloos staat. Bovendien beschikken de Marsbewoners over een tweede, even geducht aanvalswapen in de gasaanval. Als men hierbij bedenkt dat The War of the Worlds verscheen enige jaren voor het uitbreken van de wereldoorlog, waarin deze methode van wederzijdse vernietiging een grote rol speelde, dan zal men de juistheid erkennen van Wells' voorspellingen op het gebied van de moderne oorlogvoering.

De opmars naar Londen wordt voortgezet, en schijnt door niets gestuit te kunnen worden. Wells veronderstelt dat de overgrote meerderheid van de mensen, voor zover de uitroeiingsmethoden van de vijand hen in leven hadden gelaten, zich spoedig aan de nieuwe toestand van vreemde overheersing zou aanpassen. Geef hun brood en spelen, en zij vergeten maar al te graag de ellende van het leven.

Maar tegelijkertijd leeft er iets in het hart van vele mensen dat nooit kan worden gedoofd, een vonk die eenmaal zal aanwakkeren tot een vlammend vuur. Die veerkracht in de mens, waarvoor het verstand geen verklaring heeft, maar die zich niettemin juist onder de moeilijkste omstandigheden het duidelijkst demonstreert, stelt hem in staat alles te verdragen tot het uur van de grote verlossing slaat. De artillerist in The War of the Worlds is het beeld van de ontembare mens, die zich nooit gewonnen geeft. Hij leeft in ondergrondse holen, verborgen voor de speurende blik van de vijand, en daar bereidt hij langzaam en onverzettelijk zijn plan ter bevrijding voor. En als deze bevrijding ooit werkelijkheid wordt, als de mensheid ooit zegevierend te voorschijn treedt uit de strijd tegen wat haar op aarde in banden geklonken houdt, dan zal zij haar vrijheid danken aan dit goddelijke dat leeft op de bodem van het menselijk hart, aan "the undying fire".

When the Sleeper Wakes geeft een beeld van de toekomstige maatschappij zoals deze zich voordoet aan iemand uit onze eigen tijd, die ontwaakt na twee eeuwen van onafgebroken slaap. De vele veranderingen die over het maatschappelijk leven zijn gekomen zijn geenszins als verbeteringen te beschouwen. Weliswaar heeft zich de vliegkunst zodanig ontwikkeld dat zij de volmaking nabijkomt, en zijn er vele andere uitvindingen op het gebied van het snelverkeer die in vele opzichten de mensheid ten goede komen. Als Graham voor de eerste keer na zijn ontwaken zijn balkon betreedt, merkt hij op dat trams en taxi's plaats hebben gemaakt voor trottoirs die zich langs mechanische weg voortbewegen, ongeveer op de manier van de zogenaamde "moving ways" die men tegenwoordig in sommige ondergrondse stations en grote warenhuizen aantreft. Maar hier tegenover staat, dat in de maatschappelijke verhoudingen geen enkele verbetering te constateren valt. De oude tegenstelling van luxe en verkwisting enerzijds, en armoede en ontbering anderzijds duurt nog voort. Meer dan ooit is de mensheid verdeeld in de twee grote groepen, die The Time Machine beschrijft als de bezitters en de niet-bezitters. Grahams vermogen is in de eeuwen die verstreken zijn sinds zijn inslapen zodanig
vermeerderd door middel van samengestelde rente dat hij de rijkste en machtigste mens is in de maatschappij waarin hij ontwaakt. De leden van de Raad van trustees, die zijn vermogen beheerd en zijn gezag uitgeoefend hebben, hebben met de mogelijkheid van dit ontwaken geen rekening gehouden. Zij zijn slechts op hun eigen voordeel bedacht geweest, en de ontevredenheid
onder de lagere klassen is dientengevolge groot. De leider van de ontevredenen, de demagoog Ostrog, kent eveneens slechts de drijfveer van het eigenbelang. Hij hoopt met Grahams hulp een einde te maken aan de tirannie van de Raad en een nieuwe regering in te stellen waarvan Graham in naam, maar hij in werkelijkheid, het hoofd zal zijn. En wat de grote menigte betreft, komt Graham al gauw tot de pijnlijke erkenning hoe weinig de ontwikkeling van de techniek tot hun innerlijke beschaving heeft bijgedragen. In de nieuwe maatschappij wordt het eigendomsrecht overal geëerbiedigd, de meeste ziekten hebben opgehouden te bestaan, er is voor een ieder voedsel en kleding en de straten zijn verwarmd; voor dit alles is voortreffelijk gezorgd. Maar de grote menigte is nog evenzeer als vroeger de speelbal van hun schurkachtige leiders. En het individu heeft nog steeds niet geleerd zijn lagere hartstochten te beheersen. Grahams besluit, te trachten met inspanning van alle krachten hierin verbetering te brengen, brengt hem ertoe de toestand nauwkeurig te bestuderen. Ook hij ziet de mensheid in twee groepen verdeeld: zij van wie het leven een onophoudelijke jacht is naar winst en vermaak, en zij die in slavernij leven onder het despotisme van de Labour Company. Hij wendt zich met afkeer van de maatschappelijke parasieten af, en hoopt onder de minder gegoeden een goed begrepen idealisme aan te treffen dat hem zal helpen bij zijn taak. Maar ook hierin wordt hij teleurgesteld, want de arbeider van de twee en twintigste eeuw wordt geheel beheerst door domme jaloezie, en ziet zijn enig heil in een revolutie die de verwarring slechts kan vermeerderen. Zodat Grahams streven tot mislukking gedoemd is en hij zijn nieuwgevonden leven vergeefs opoffert aan het ideaal van een gelukkige, harmonisch ontwikkelde mensheid.

Zowel in The Time Machine als in When the Sleeper Wakes is de maatschappelijke catastrofe het onmiddellijk gevolg van het klassenverschil met daaruit voortvloeiende klassenstrijd. Er mogen dan enige verblinde idealisten zijn die in deze klassenstrijd een poging zien tot het bereiken van een gemeenschappelijk ideaal; dit verandert niets aan het feit dat verreweg de meeste partijgangers slechts bedacht zijn op het persoonlijk voordeel dat voor hen voortvloeit uit de overwinning van hun partij. Anders is het gesteld met het nationalisme, dat eveneens de mensheid verdeeld houdt in elkaar fel bestrijdende partijen. Het nationale vooroordeel brengt velen ertoe, uit verkeerd begrepen idealisme, leven en goed te offeren voor een denkbeeldig, de mens onwaardig nationaal ideaal. In vele gevallen worden hier mensen door misdadig chauvinisme meegesleept, die bij een beter begrip van de taak van de samenleving nuttige leden van een goed-geordende maatschappij zouden kunnen worden. Aan goede wil ontbreekt het hun geenszins, maar waar zulk een tekort bestaat aan gezond verstand, zijn de gevolgen des te verderfelijker. Hierbij komt nog dat het nationale probleem veel dringender is dan het klasseprobleem. De klassenstrijd moge dan ernstige gevolgen met zich meebrengen, de volkerenstrijd die men oorlog noemt is oneindig verschrikkelijker in zijn onmiddellijke uitwerking. Immers, de wetenschap heeft zich zonder enige beperking overal in dienst gesteld van de nationale zaak. In alle delen van Europa, in tal van grote fabrieken, wordt arbeid verricht door duizenden en duizenden, die óf geheel nutteloos óf van de meest vernielende soort is die men zich kan denken. En vooral de verovering van de lucht - met zoveel geestdrift begroet - houdt een ernstige bedreiging in voor de maatschappij, als niet het nationale vooroordeel, waardoor in andere volkeren niet broeders, maar natuurlijke vijanden wordt gezien, overal op afdoende manier wordt uitgeroeid. En dit uitroeien kan slechts op één manier plaatshebben. Boven de belangen van een maatschappelijke klasse, boven de belangen van een enkele natie waartoe hij door het toeval behoort, moet de individuele mens het grote, alomvattende belang van de mensheid leren stellen, waarvan iedereen deel uitmaakt. Als het onze generatie niet lukt, dit grote grondbeginsel van de samenleving overal ingang te doen vinden, staat de wereld een herhaling te wachten van de catastrofe van 1914, die in alle opzichten gruwelijker zal zijn dan haar voorspel.

In geen van zijn werken toont Wells zich een groter profeet dan in The War in the Air. Deze merkwaardige voorspelling in de vorm van een roman werd geschreven zes jaren vóór de grote uitbarsting van nationale haat en verblindheid; in de tijd van de proefnemingen van de gebroeders Wright en van Maurice Farman, twee jaren vóór Blériots sensationele Kanaalvlucht. Wells voorzag dat de oorlog, waarvan hij de komst onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijk achtte, een luchtoorlog zou zijn, waarin de bestuurbare ballon en het vliegtuig een grote rol zouden spelen. Zelfs honderden mijlen achter het front zou niemand meer veilig zijn, zowel overwinnaar als overwonnene zouden worden blootgesteld aan de gruwelijkste vernietiging, en het verkrijgen van een beslissing zou bijna tot de onmogelijkheden behoren zolang aan beide partijen nog een vliegbasis overbleef als uitgangspunt voor hun vernietigingstochten. Een oorlog onder deze omstandigheden zou het volkomen ineenstorten van de moderne beschaving betekenen. The War in the Air was bedoeld als een ernstige waarschuwing tegen een nationalistisch avontuur waarvan slechts weinigen de verderfelijke gevolgen overzagen. De volgende passage bevat een duidelijk beeld van de toestanden die tot de grote ramp van 1914 zouden leiden. "De ontwikkeling van de techniek had alle verhoudingen gewijzigd. Door de grote verbetering in de middelen van vervoer waren de mensen zoveel nader tot elkaar gebracht, dat de oude indeling in naties en koninkrijken onmogelijk langer te handhaven was. Een nieuwe, allesomvattende synthese was een gebiedende noodzakelijkheid geworden.... Als de mensheid meer gezond verstand had bezeten, zou het dit begrepen hebben, zouden de mogelijkheden om deze synthese te bereiken zijn overwogen, en zou men tot de overtuiging zijn gekomen dat zij wel degelijk voor verwezenlijking vatbaar was. Maar de wereld van Bert Smallways verzuimde dat alles. De regeringen, denkend aan nationale belangen, wilden van deze synthese niet horen, zij koesterden argwaan jegens elkaar en konden niet geloven dat iemand tot zulk een nationaal offer ten bate van de mensheid in staat zou kunnen zijn. ... Over de hele wereld treft de geschiedschrijver van dit tijdperk hetzelfde beeld aan van een algemene verwarring ten gevolge van enge landsgrenzen, en meer nog van domme vooroordelen, een soort overprikkelde nervositeit; en overal volkeren samengedrongen in een te klein gebied, die elkaar wederzijds plagen met tarieven en allerlei andere ongemakken op het gebied van handel en industrie, en elkaar bedreigen met vloten en legers die met het jaar een groter gevaar gingen vormen". De in bovenstaande passage gelegde nadruk op de dringende noodzaak om te komen tot een grote synthese, waarbij grenzen zullen verdwijnen en staten zullen opgaan in een grote Wereldstaat, doet vermoeden in welke richting Wells zich zal gaan bewegen bij zijn zoeken naar een algemene oplossing van de maatschappelijke problemen. Wij zullen zien dat dezelfde overtuiging spreekt uit enige sociale werken uit latere perioden, met name Anticipations, A Modern Utopia en The Salvaging of Civilization.

Naast het sociologische, treedt in The War in the Air ook het psychologische element op de voorgrond. In Love and Mr. Lewisham en in Kipps had Wells zich al een romanschrijver van grote begaafdheid getoond, met een diep inzicht in de vele schakeringen van het menselijk karakter. In The War in the Air verdient de hoofdpersoon, Bert Smallways, een plaats naast de hoofdfiguren uit de romans van mensen als Dickens of Thackeray. De grote aantrekkelijkheid van deze roman ligt in het feit dat de grote gebeurtenissen van een te verwachten wereldoorlog de lezer worden voorgespiegeld zoals Bert Smallways ze ziet en begrijpt. Zeer tegen zijn wil en bedoeling, maakt hij de grote strijd als lijdelijk toeschouwer mee. De keuze van een echte "Cockney", van de soort die hij in zijn jeugd zo van nabij had gadegeslagen, tot hoofdpersoon, geeft Wells gelegenheid zijn grote zin voor humor ruimschoots bot te vieren. Bert Smallways laat ons lachen en de ernst van de feiten een ogenblik vergeten. Maar bij Wells berust deze humor op een ondergrond van warme sympathie. Ongetwijfeld zou hij, desgevraagd, Bert Smallways als vertegenwoordiger van het "Cockneydom" rangschikken onder zijn meest geliefde geesteskinderen. Bert amuseert de lezer zoals een Sam Weller uit Dickens' Pickwick Papers dit doet, maar tegelijkertijd laat Wells ons voelen dat dit kleine, nietige, komische kereltje een aangeboren dapperheid bezit waardoor hij de zwaarste slagen van het noodlot te boven komt. Zijn zin voor het komische laat hem nooit in de steek. Hetzelfde geldt voor Private Ortheris in Mr. Britling, voor Mr. Lewisham, voor Art Kipps, voor Mr. Polly en voor zovele anderen, die evenals zij tot de minder gegoede klasse behoren. Mr. Ivor Brown vat de indruk die Bert Smallways op de lezer teweegbrengt als volgt samen: "Men bewaart uit deze roman het beeld van een paard dat op hol geslagen is, en dat Techniek heet. Het vliegt voort in razende galop, en niemand weet waarheen. En gezeten op de rug van dit wilde dier, tintelend van pret, hoewel tegelijkertijd dodelijk verschrikt, geheel machteloos het te beteugelen, zit een nietig kereltje, een Londenaar vermoedelijk, met een afschuwelijk dialect op de lippen maar ontembare moed in het hart, dat op het monsterdier rijdt zoals hij dat zou doen op een paard in een draaimolen. Een tragische figuur, zult ge wellicht denken, maar toch.... wat een kleine jockey! Een, die de moed heeft met een glimlach op de lippen de dood in te gaan. ..."

Deze Bert Smallways is oorspronkelijk rijwielhersteller. De zaken gaan echter niet voorspoedig, en daarom besluit hij met zijn compagnon op tournee te gaan en in de verschillende badplaatsen het publiek te laten genieten van zijn zangkunst. Op deze rondreis heeft hij een avontuur dat tot vele verwikkelingen leidt. Bij een poging om een dame en heer te redden uit een ballon die zeewaarts dreigt te drijven, wordt hij zelf meegesleurd en komt tenslotte in Duitsland terecht waar juist een oorlog tegen de Verenigde Staten wordt voorbereid. Men ziet in Bert de beroemde Engelse uitvinder Mr. Butteridge die, verbitterd door de miskenning die zijn uitvindingen in zijn eigen land hadden ondervonden, naar Duitsland zou gaan om daar zijn plannen aan het legerbestuur te verkopen. Maar al spoedig komt de waarheid aan het licht en Bert wordt "als ballast" meegenomen aan boord van het luchtschip de "Vaterland". Deze onvrijwillige reis stelt hem in staat als toeschouwer de grote Atlantische zeeslag bij te wonen, waarin de Amerikaanse vloot door uit de luchtschepen geworpen bommen geheel vernietigd wordt. New York blijkt onverdedigbaar en moet zich overgeven. Hierbij blijkt dat het voor de luchtvloot onmogelijk is een stad na de overgave blijvend te bezetten. Overal komt de bevolking in opstand, en in de verbitterde strijd die hiervan het gevolg is, wordt de hele stad aan vernietiging prijsgegeven. De "Vaterland" raakt onklaar en drijft in de richting van Labrador, vanwaar zij zich na reparatie naar Niagara begeeft, waar het Duitse hoofdkwartier is gevestigd. Dan volgt plotseling de grote onvoorziene aanval van de Aziatische luchtstrijdkrachten, die zich tegen alles keren wat Europees of Amerikaans is. Gelukkig bevindt Bert zich juist op het vasteland en kan hij vanaf Goat Island het werk van de vernietiging gadeslaan. Na de nederlaag van de Duitse luchtvloot zoekt de Duitse Kroonprins op hetzelfde eiland een toevlucht, en krijgt Bert aldus de gelegenheid hem ongezouten de waarheid te zeggen - in een tafreeltje van onovertroffen humor. Als de prins een vijandige houding jegens hem aanneemt, doodt Bert hem uit zelfverdediging en ontsnapt in een Aziatische vliegmachine naar een beter oord, waar de oorlog nog niet doorgedrongen is, en waar hij tot de ontdekking komt dat bepaalde documenten die hij in de ballon van Mr. Butteridge had gevonden en bij zich had gestoken, de uitgewerkte plannen inhouden van een machine met een grotere vernietigingskracht dan zelfs de Aziatische. Na zijn terugkeer in Engeland stelt hij de Engelse regering in staat de strijd tegen het gele gevaar met succes op te nemen, maar niet dan nadat bijna geheel Engeland te vuur en te zwaard is verwoest. De beschaving van eeuwen is geheel verloren gegaan, en zelfs Bert ontziet zich niet zich van een medeminnaar te ontdoen door hem zonder vorm van proces overhoop te schieten, een daad die hem aan de galg zou hebben gebracht, als hij niet tijdig had besloten zich kandidaat te laten stellen voor het parlement!

Een crisis van bovengenoemde aard achtte Wells onvermijdelijk tenzij de organisatie van de maatschappij gelijke tred gaat houden met de technische vooruitgang. En als hij er niet in kon slagen zijn tijdgenoten hiervan te doordringen, dan wilde hij hen ten minste genezen van de waan van veiligheid die hen belette het gevaar onder ogen te zien, de afschuwelijke verblinding, waardoor ze geloven dat de toekomst een bevredigende oplossing zou kunnen brengen zonder enige
inspanning van hun kant.

In het laatste hoofdstuk vraagt Wells zich af of de mensheid de ramp van de wereldoorlog zoals hij die heeft beschreven, had kunnen vermijden. En het antwoord luidt: "Men kon het niet, omdat men niet wilde; het ontbrak de mensheid aan de vaste wil het kwaad te beteugelen. Het is nutteloos ons af te vragen wat diezelfde mensheid tot stand zou kunnen brengen als die vaste wil wel bestond. En de moderne wereld ging niet ten gronde door een langzaam proces van verwording zoals vroegere
beschavingssystemen. In de tijd van vijf jaar werd zij geheel en al vernietigd. Tot onmiddellijk vóór het uitbreken van de grote luchtoorlog biedt die beschaving een schouwspel van snelle technische ontwikkeling, van georganiseerde industriegebieden met een talrijke bevolking, van grote steden die zich snel uitbreiden, van zeeën die met schepen overdekt zijn, van landen doorkruist door een net van spoorwegen, wegen en kanalen. En dan plotseling verschijnt de Duitse luchtvloot aan het uitspansel, en het laatste bedrijf neemt een aanvang."

Als de groentehandelaar Tom Smallways, Berts oudste broer, een grijsaard geworden is, vertelt hij zijn neefje Teddy hoe mooi de wereld was vóór de grote strijd, en hoe zich, waar nu een vunzig moeras is, vroeger de hoofdstraat van een welvarende stad bevond. En de strekking van het gehele boek ligt opgesloten in zijn conclusie: "Was er maar iemand geweest die de grote ramp had weten te voorkomen."

Het rad van de tijd heeft ons sinds deze woorden door Wells werden geschreven, ruim twintig jaar verder gevoerd. In die twintig jaar is de waarheid van Wells' voorspellingen op treffende manier gebleken. Er is niemand geweest die de mensheid van haar waan heeft kunnen bevrijden. Nog steeds bestaat de vrees voor een herhaling van de massakrankzinnigheid die men oorlog noemt. En nog steeds staat H. G. Wells onverzwakt op de bres, en zolang hem kracht overblijft, zal hij die post niet verlaten. En zijn positie is sindsdien belangrijk versterkt. Langzaam maar zeker gaan de ogen van de mensen open voor de grote waarheden die hij ons komt onthullen. Zal een herhaling van de grote ramp worden voorkomen? Men kan een dergelijk resultaat nauwelijks van het streven van één enkele mens verwachten, maar één mens kan wel het licht ontsteken in het brein van duizenden, en die duizenden zullen hem verder helpen ditzelfde licht te doen doordringen tot in de diepste lagen van de maatschappij. Hoezeer een mooie gedachte zich onder de mensheid kan verbreiden heeft immers de enorme verspreiding van het christendom duidelijk aangetoond. En is de vredesgedachte niet een direct uitvloeisel daarvan en verdient zij niet evenzeer de algemene toewijding?

Zes jaren later, toen Europa zich op de rand van de afgrond bevond, voorspelde Wells opnieuw de catastrofe die zo nabij was. Ditmaal echter sloeg hij een meer hoopvolle toon aan, want hij vertrouwde dat uit de chaos van de vernietiging een betere toekomst geboren zou worden. Als het vernietigingswerk geëindigd is, en het kwaad uitgewerkt, zal de tijd aangebroken zijn voor de herbouw van de maatschappij op hechtere grondlagen. Er zal een oorlogsmoeheid ontstaan in alle landen. Dit zal het psychologisch ogenblik zijn waarop de nieuwe gedachte, die eigenlijk al een oude is, ingang zal kunnen vinden onder de mensen.

De oorlog leek Wells op dat ogenblik onvermijdelijk, en hij wilde erin berusten. Maar uit de as van de oude maatschappij zou een nieuwe verrijzen, en het zegenrijke herstel zou de beproevingen van de strijd doen vergeten en ruimschoots vergoeden.

Uit het bovenstaande blijkt dat de beide delen waaruit The World Set Free bestaat, een tegenstelling vormen. Het eerste deel behandelt de ondergang van de huidige maatschappij, het tweede spreekt van een toekomst waarin betere denkbeelden zullen heersen en de mensheid verenigd zal streven naar gelukkige toestanden. De grote oorlog wordt hier voorspeld voor het midden van de twintigste eeuw. In 1933 zal een uitvinding op het gebied van de radioactiviteit de mensheid een middel ter vernietiging in handen geven dat alle vorige in de schaduw stelt. Als kort daarna de oorlog uitbreekt worden hele steden van de aardbodem weggevaagd. In hun oorlog tegen Duitsland maken de geallieerden gebruik van zogenaamde atoombommen, die voortdurende ontploffingen veroorzaken, die langzamerhand in hevigheid afnemen, maar nooit helemaal ophouden Het beeld van de hierdoor aangerichte verwoesting, doet ons denken aan de beschrijving van het bombardement van New York in The War in the Air. Ditmaal is Holland het toneel van de wereldkamp. De wens neutraal te blijven wordt evenmin geëerbiedigd als de Belgische onzijdigheid in 1914. De strijd in de lucht wordt boven ons gebied uitgevochten, en door de verwoeste dijken stroomt het zeewater naar binnen.

Tot zover zijn de gruwelen een herhaling in de tiende macht van de in vroegere werken beschreven oorlogsmethoden. Maar nu is de algemene ellende zó groot dat het verlangen naar vrede onweerstaanbaar wordt. Te Brissago - aan het Lago Maggiore - wordt de internationale bijeenkomst gehouden die de wereld zal verenigen tot een grote staat, waarin samenwerking de plaats zal innemen van internationale verdeeldheid. Hier komt eindelijk de grote synthese tot stand, op een manier zoals die in andere werken nader wordt omschreven.

De mensheid zal een zware taak moeten vervullen voordat deze Wereldstaat werkelijkheid kan worden. Een Duits gezegde geeft het ons immers al te kennen, "Es kann der Frommste nicht in Frieden leben, wenn es dem bösen Nacbbar nicht gefilt". De techniek staat helaas evenzeer ten dienste van hen die afbreken als van hen die opbouwen. Zulk een element van dom nationalisme beschrijft ons The World Set Free in de Balkan-Koning, de "Slavische vos". Men slaagt erin zijn vliegtuigen in beslag te nemen, en zijn bommen onschadelijk te maken. Maar wat zou er van de Wereldstaat terechtgekomen zijn, als dit eens niet gelukt zou zijn?

De enige hoop die de mensheid overblijft, ligt in het overal aankweken van een geest van collectivisme. Wanneer de wereld hier eenmaal door wordt beheerst, zal het mogelijk zijn de grote vorderingen van de techniek aan te wenden ter oplossing van andere maatschappelijke problemen.
Wij zullen in een later hoofdstuk nagaan op welke manier Wells hoopt het instellen van die Wereldstaat te bereiken, die de vrucht zal zijn van lange jaren van bittere teleurstelling.


HOOFDSTUK III

DE WEG TER VERBETERING


(The New Republic)... A great confederation of republican communities, each with its non-hereditary aristocracy, scattered about the world, speaking a common language, possessing a common living body of literature, and, a common scientific, and, in its higher stages at least, a common educational organisation


Mankind in the making


Wij hebben in het vorige hoofdstuk gezien hoe weinig hoopvol Wells is gestemd met betrekking tot de toekomst van de maatschappij waarin wij thans leven. Als de mensheid zich de grote noodzaak van samenwerking tot een gemeenschappelijk doel onvoldoende bewust blijft en ieder individu zich zijn eigen werkelijke of vermeende belangen tot richtsnoer blijft stellen, zal de beschaving zoals wij haar thans kennen, ons onvermijdelijk voeren tot de gruwelen van een onderlinge strijd die ten gevolge van de voortreffelijkheid van de moderne techniek met de grootste verwoesting gepaard zal gaan. Wells voelt zich een moderne Jonas, die het trotse Niniveh de tijding komt brengen van de straf die het zal ondergaan. Maar hij is niet slechts de boodschapper van de vernietiging: hij is tevens een voorganger van de mensheid op het pad dat naar betere mogelijkheden voert. De toestand is zonder twijfel bedenkelijk, maar hij beschouwt haar niet als hopeloos. Waar het de toekomst betreft van een mensheid die weigert zich van haar taak bewust te worden, is hij zeer pessimistisch maar hij is evenzeer optimistisch wat betreft de verwachtingen die gekoesterd mogen worden als diezelfde mensheid eenmaal die taak ten volle zal hebben aanvaard.

Wat tenslotte bereikt zal worden hangt uitsluitend en alleen af van de mate van onze toewijding aan deze maatschappelijke taak. Zijn God is niet de God die vrede brengt en de door het leven geslagen wonden heelt; maar een God die ons tot het uiterste doet strijden ter wille van de geslachten die ons zullen opvolgen op aarde, opdat zij de vruchten mogen plukken van onze arbeid, en ons lijden en strijden niet vergeefs moge zijn geweest. Het Utopia van de toekomst, zoals hij het zich voorstelt, is geenszins volmaakt, maar eerder te beschouwen als een hoopvolle fase in de evolutie van de menselijke maatschappij, die zich steeds verder zal ontwikkelen en de volmaaktheid zal benaderen zonder haar ooit te bereiken. In dit opzicht verschilt de nieuwe gedachte van Wells van de filosofie van een vorige eeuw, die van een Godwin, die geloofde in de mogelijkheid, ja, in de stellige zekerheid van een op handen zijnde millennium, waarin die volmaaktheid zou worden verwezenlijkt.

Een drietal werken op Utopistische grondslag beschrijft het maatschappelijk leven van de toekomst zoals Wells dit mogelijk acht. Een eerste voorwaarde hiertoe is wat hij noemt de grote Synthese: het samensmelten van alle thans bestaande grotere en kleinere Staten tot een Wereldrepubliek.

Het denkbeeld van een zoals hierboven bedoelde grote amalgamatie treffen wij het eerste aan in Anticipations; terwijl Mankind in the Making en A Modern Utopia ons de verdere ontwikkeling schetsen. De Nieuwe Republiek zal van haar burgers eisen dat hun gemeenschappelijk streven zal zijn de maatschappij gedurende hun leven een stap nader te brengen tot de volmaaktheid. Ieder zal zich een duidelijk begrip dienen te vormen van zijn plaats in die maatschappij, en van zijn aandeel in dit gemeenschappelijke streven. Voor altijd zal moeten worden gebroken met het oude egoïsme waardoor het individu steeds werd beheerst. Alle natuurlijke gaven van het individu behoren te worden aangewend tot heil van de mensheid. Hij zal met die gaven moeten woekeren, hij zal ze voor dit doel alleen aankweken. En de maatschappij zal hem daartoe alle gelegenheid moeten verlenen. Een stelsel dat alle mensen probeert te nivelleren is veroordeeld. Deze nivellering zal immers de minder begaafden geenszins kunnen opheffen, zij zal slechts de grote talenten beletten zich naar behoren te ontwikkelen. De taak van het individu zal dus een tweeledige zijn. Enerzijds zal hij zijn hartstochten moeten bedwingen, die uit zuiver persoonlijke verlangens voortspruiten; anderzijds zal hij het gemeenschapsgevoel moeten aankweken tot dit al zijn daden bepaalt.

Rousseau's bewering dat alle door mensen op touw gezette ondernemingen tenslotte op mislukking uitlopen (tout dégénère entre les mains de l'homme) houdt op juist te zijn zodra diezelfde mensen niet meer hun eigen persoonlijkheid, maar de maatschappij dienen.

Dit is tevens Wells' interpretatie van de godsdienst, de dienst van God door het uitsluitend dienen van de belangen van de mensheid die door Hem geschapen is. Het christendom leert ons onszelf te vergeten ter wille van anderen; Wells wil dat het individu zichzelf vergeet, niet ter wille van andere individuen maar door zijn persoonlijkheid op te laten gaan in de grote mensenmaatschappij. In Men like Gods komt Mr. Barnstaple tot de overtuiging dat veel mensen wier gaven hen tot nuttige leden van de maatschappij voorbestemden, die gaven óf verwaarlozen óf ten eigen nutte aanwenden. Het is een dom vooroordeel en een pijnlijk gebrek aan juist begrip, vaak te wijten aan een verkeerde opvoeding, waardoor mensen als Rupert Catskill (in wie het niet moeilijk valt de Hon. Winston Churchill te herkennen) hun talenten uitsluitend wijden aan de belangen van een enkele natie. Zulke mensen mogen door hun kortzichtige landgenoten dan wel worden geëerd en gevierd; maar dit doet niets af aan het feit dat zij de maatschappij aan de rand van de afgrond brengen. Daarentegen zal iemand bij wie, zoals Mr. Barnstaple, de ogen zijn geopend voor wat onze maatschappij vóór alles nodig heeft, zijn leven lang in opstand blijven tegen elk nationalistisch vooroordeel. Hij is en blijft revolutionair, en behoort met hart en ziel tot de grote samenzwering tegen alles wat de harmonische ontwikkeling van onze samenleving in de weg staat, tot de "Open Conspiracy". Het was Mr. Barnstaple immers duidelijk geworden, hoezeer de aanvaarding van de Marxistische leer het socialisme had geschaad. De beweging had aan kracht en overtuiging wellicht gewonnen, maar tegelijkertijd was er een bekrompenheid van gedachten ontstaan waardoor het maatschappelijk streven in een verachtelijke partijstrijd ontaardde. Van het socialisme zoals het nu is, heeft de maatschappij weinig goeds te verwachten. Zij, wie het werkelijk erom te doen is de mensheid naar beste krachten te dienen, zullen zich moeten aansluiten bij de vrijwillige aristocratie die in de Utopistische werken aangeduid wordt met de Japanse naam "Samoerai". Zij zullen rekening moeten houden met verzet van de kant van de velen die op maatschappelijk gebied door oude, diepgewortelde vooroordelen verblind zijn. Dezelfde haat en verguizing die Christus ten deel viel, zal het lot zijn van hen die, zijn voorbeeld volgende, hun persoonlijk bestaan offeren op het altaar van de mensheid.

Wij willen nu nagaan langs welke weg Wells deze grote synthese hoopt te bereiken. Het zal nodig zijn enige bijzonder dringende maatschappelijke vraagstukken onder de ogen te zien en te trachten hiervoor zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden. Mankind in the Making bevat een aantal aanwijzingen voor de richting waarin onze energie allereerst behoort te worden aangewend. A Modern Utopia bevat een beschrijving van de wereldstaat van Wells' dromen, waarin deze nieuwe denkbeelden op grote schaal worden toegepast.

Het probleem van de geboorten, door Malthus het eerst te berde gebracht in zijn Essay on Population is het eerste dat onze aandacht vraagt. Vrijwel iedereen is het er tegenwoordig over eens dat de maatschappij evenzeer belang heeft bij de voortplanting van de betere elementen in de maatschappij, als bij het geleidelijk uitsterven van de minderwaardige. De strijdkreet van de Franse Revolutie van "gelijkheid" en "vrijheid" voor het individu vindt nu geen weerklank meer. Wat het eerste betreft: een toepassing van het gelijkheidsprincipe op dit ogenblik zou verderfelijke gevolgen met zich meebrengen, omdat het geven van gelijke rechten en aanspraken aan minderwaardigen een verlaging betekent van het peil van de mensheid; en de vrijheid van het individu zal slechts daarin kunnen bestaan dat hij naar eigen inzicht zijn persoonlijke gaven mag aanwenden tot heil van de maatschappij, en niet anders. Slechts het oude ideaal van broederschap blijft bestaan en spoort aan tot algemene samenwerking tot het grote doel.

Wat zal er nu kunnen gebeuren om de voortplanting te bevorderen van de betere elementen van de maatschappij en zodoende het peil te verhogen? Het is duidelijk dat men in dit opzicht niet mag aannemen dat de Natuur dit vraagstuk zelf tot oplossing zal brengen, maar dat hier interventie geboden is. De dagen van Rousseau's "terugkeer tot de Natuur" zijn voorbij. De nieuwe gedachte keert zich met kracht tegen het oude geloof als zou elke inmenging van deze aard als opstandigheid tegen God beschouwd moeten worden. Het is hoog tijd dat de mens, geleid door zijn intellect, de Natuur leert te bedwingen. Zij toont immers in haar daden maar heel weinig gevoel voor het welzijn van de mensen. Als men het kind aan de Natuur overlaat, valt het gemakkelijk ten offer aan het zedenbederf dat overal loert; als men de ziektekiemen laat voortwoekeren zal de mensheid aan ontzettende epidemieën ten prooi vallen, als men verzuimt ernstig aandacht te schenken aan het geboorteprobleem, zullen juist de minderwaardige elementen zich het snelst vermenigvuldigen. De Natuur is verraderlijk, en dient bedwongen te worden, als men wil dat de toekomst beter en hoopvoller is dan het heden.

Tot zover de theorie. Maar wat zal in de praktijk mogelijk blijken? Wells komt tot de slotsom dat de wetenschap vooralsnog niet die graad van ontwikkeling heeft bereikt die het mogelijk maakt een systeem van "selective breeding" in te voeren, waarbij slechts zij die lichamelijk en geestelijk voor de voortplanting geschikt worden geacht hiervoor in aanmerking zullen komen. Wel kan men in sommige gevallen bepaalde categorieën hiervan uitsluiten, bijvoorbeeld hen, die aan erfelijke ziekten lijden. Maar zelfs het erfelijkheidsprobleem is nog verre van opgelost. Diepgaand wetenschappelijk onderzoek op dit gebied is daarom een allereerste vereiste.

Wanneer het individu eenmaal zijn intrede op onze planeet heeft gedaan, zal het vraagstuk betreffende zijn opvoeding van het grootste belang zijn. Hierin staan wij stellig minder machteloos; want hier beschikken wij over het vermogen om een algemeen systeem te scheppen waarbij ieder individu datgene wordt bijgebracht wat hij voor een nuttig besteed leven in de maatschappij nodig heeft. Als wij vooralsnog zijn verschijnen in deze wereld niet kunnen beletten, kunnen wij in ieder geval wel trachten eventueel ongunstige erfelijke eigenschappen te neutraliseren door een doeltreffende opvoeding. De "éducation négative" van Rousseau, gebaseerd op de vermeend weldadige invloed van de Natuur heeft, zoals de lezer zal begrijpen, niets aantrekkelijks voor Wells.
Het opvoedingssysteem dat er het meest op berekend is om het kind logisch te leren denken en het zich van zijn maatschappelijke taak bewust te laten worden, heeft Wells vele jaren later beschreven zoals hij het aantrof in Oundle School onder de beproefde leiding van de man die een van zijn grootste vrienden werd, Mr. F. W. Sanderson (The Story of a Great Schoolmaster). In plaats van het kind te vermoeien met feiten van veelal twijfelachtig belang, moet het onderwijs vooral zijn ingesteld op het aankweken van een juist begrip. Zelfs onder de feiten die het kind moet leren zijn er vele, waarvan het de waarheid zelf kan onderzoeken. Een systeem dat van het kind verlangt dat het zonder meer aanneemt wat oudere mensen het gelieven mee te delen, staat de ontwikkeling van dit kind tot een logisch denkend mens in de weg.

Wij komen nu tot een fase in de ontwikkeling van het kind, waaraan naar de mening van Wells de vorige generaties in genen dele die aandacht hebben gewijd, die zij vereist met het oog op haar grote belangrijkheid voor de toekomstige ontwikkeling van onze maatschappij. Het is het stadium waarin het seksueel bewustzijn bij het kind ontwaakt. Ook in dit opzicht schoot het oude opvoedingssysteem te kort. Het seksueel probleem werd, ten gevolge van verkeerd begrepen fatsoen, eenvoudig doodgezwegen. Volslagen duisternis heerste daar, waar de bestaande toestanden méér nog dan elders, dringend vroegen om licht en duidelijkheid. In de nacht van het niet willen weten en niet willen begrijpen ging menig jong leven te gronde. Naast het klassenvraagstuk en het volkerenprobleem vraagt ook het seksuele dringend om een oplossing. Want zoals de toestand nu is, valt het niet te ontkennen dat zeer vele levens hier geheel en al door worden beheerst. Zolang deze duisternis blijft bestaan, zal de seksualiteit een van de grootste hinderpalen zijn voor maatschappelijke vooruitgang omdat zij de mens tot een willoze slaaf maakt van zijn onbegrepen en daardoor onbestreden hartstochten. Deze woekerplant zal met wortel en al uitgeroeid moeten worden, voordat het individu zich zal kunnen wijden aan zijn ware maatschappelijke taak. Van de aangeboren individuele eigenschappen die belemmerend werken voor de groei van de maatschappij acht Wells de seksualiteit een van de allergevaarlijkste. Zelfs in de tegenwoordige tijd, die het toch met het "fatsoen" wat minder nauw neemt dan de vorige generatie, kan men blijkbaar zich nog niet openlijk scharen onder de partijgenoten van Grant Allen, de veelgesmade schrijver van The Woman Who Did, zonder zich de afkeuring op de hals te halen van strenge dienaren van de moraliteit wier bekrompenheid met hun ijver voor de goede zaak wedijvert. Vooral door The Secret Places of the Heart - een werk waarvoor schrijver dezes overigens weinig bewondering koestert - heeft Wells zich vele vijanden gemaakt. "Is Mr. Wells a public danger?" is een vraag, die naar aanleiding hiervan in een artikel werd gesteld en vrijwel bevestigend beantwoord. Zij, die er enigszins ruimere begrippen op na houden, zullen meer gevaar zien in de verderfelijke struisvogelpolitiek van vroegere jaren dan in een systeem dat ernaar streeft de mens, naast een juist begrip van individuele verantwoordelijkheid door middel van een juist begrip van de gevaren die hem in deze maatschappij bedreigen, tevens de middelen aan de hand te doen om deze met succes te bestrijden.

Op één enkel punt dient te worden erkend dat de aantijging niet geheel en al onverdiend is. De opmerking is meermalen gemaakt - en niet geheel ten onrechte - dat Wells het in zijn romans met de huwelijkstrouw niet zeer nauw neemt, althans waar het de man en echtgenoot betreft. Men is zelfs verder gegaan en heeft hem persoonlijk menen te moeten beschuldigen van vrije opvattingen betreffende het huwelijk. Een dergelijke beschuldiging is even kinderachtig als nutteloos. Het is een feit dat Wells de mens alleen van belang vindt, waar hij maatschappelijke plichten te vervullen heeft. De verplichtingen die het huwelijk oplegt, gelden een enkele persoon en staan dus bij de maatschappelijke ten achter. In het geval van een conflict tussen deze beide zullen de laatste de doorslag moeten geven. Het ligt voor de hand dat iemand als Wells, wiens denken zozeer is ingesteld op het probleem van de maatschappij, gemakkelijk geneigd is aan de strikt morele kant van het sekseprobleem niet die waarde te hechten die de moralisten daaraan toekennen. Het staat natuurlijk een ieder vrij deze houding af te keuren. Maar men dient wel te bedenken dat de grenzeloze door Wells betoonde toewijding aan de maatschappelijke toekomst, een toewijding die alles overheersend is, op zichzelf minstens als een verzachtende omstandigheid verdient te gelden.

Mankind in the Making is dus te beschouwen als een overgang tussen het stadium van de vorming van de algemene principes en dat van een algemene toepassing daarvan in een Nieuwe Republiek, die vooralsnog slechts bestaat in Wells' fantasie. In die Nieuwe Republiek zal het geboorteprobleem tot oplossing zijn gebracht, het opvoedingssysteem zal praktischer en vooral doelbewuster zijn geworden dan het nu is, en de algemene ontwikkeling van het individuele gedachteleven door middel van deze opvoeding, waaraan elk zijn deel zal hebben, zal het individu in staat stellen de aangeboren hartstochten te beheersen en zijn belangen te vereenzelvigen met die van de hele mensheid waarvan hij bewust deel uitmaakt.

De Grote Synthese zal echter niet slechts individuen tot nauwe samenwerking brengen, maar daardoor zullen tevens de vele staten waarin de wereld tegenwoordig tot haar groot nadeel is verdeeld, samensmelten tot één grote Bondsstaat. In het staatsverband van de laatste eeuwen is het inderdaad mogelijk gebleken het menselijk idealisme dat zichzelf wegcijfert, haast zonder enige beperking in dienst te stellen van het staatsbelang. Zou het dan onmogelijk zijn hetzelfde idealisme zodanig te benutten dat het niet slechts een enkele natie ten goede komt, vaak ten koste van een of meer andere naties, maar de hele mensheid? In het staatsverband heeft men al een belangrijke synthese. Men hoeft inderdaad slechts een stap verder te gaan, en alle patriotisme - thans zo vaak verderfelijk in zijn gevolgen - zal een kosmopolitisme worden waardoor wij de toekomst meer hoopvol tegemoet kunnen zien.

Wells' Utopia verschilt in tweeërlei opzicht van de vele andere. In de eerste plaats stelt hij zich niet de wereldstaat voor zoals die zou zijn in een toekomst waarin volmaaktheid bereikt is. Integendeel, hij bedenkt slechts een toestand die hij binnen het bereik van het menselijk streven acht. En wanneer eenmaal die toestand zal zijn ingetreden, zal het zeer zeker mogelijk blijken door middel van het menselijk intellect, dat dan gericht zal zijn op de werkelijke problemen van de samenleving, een nog hogere graad van sociale ontwikkeling te bereiken. Zijn wereldstaat is dus niet statisch, maar zoals hij het uitdrukt "kinetisch", zij gaat steeds voort op het pad van de verbetering. De mens zal steeds moeten blijven streven naar een ideaal voor de verwezenlijking waarvan hij alle krachten inspant.

In de voorrede van A Modern Utopia spreekt Wells de verwachting uit dat deze toekomstfantasie zijn laatste zal zijn. Waarschijnlijk vindt dit zijn oorsprong in het feit dat hij in de hierin beschreven republiek het maximum zag dat voorlopig bereikt kon worden. De uitkomst heeft hem echter in het ongelijk gesteld, want het veel latere Men like Gods is een terugkeer naar de oude schrijftrant. De vorm waarin A Modern Utopia het licht zag, treft men in Wells' latere werken echter niet meer aan; een omstandigheid die mij allesbehalve betreurenswaardig lijkt. Wells had blijkbaar het idee, dat zijn Utopie, als hij haar de vorm gaf van een sociale verhandeling, niet die algemene belangstelling zou wekken die hij ervoor wilde. Het grote publiek leest nu eenmaal liever een roman. De vraag was nu, op welke manier aan A Modern Utopia van een even ruime lezerskring verzekerd kon worden als een roman zou hebben gehad. Het werk moest een mogelijke oplossing aan de hand doen van het maatschappelijk vraagstuk, maar het moest tevens voor een roman doorgaan. De wens dat zijn denkbeelden tot velen zou doordringen, doet Wells hier hinken op twee gedachten, met het gevolg dat noch het ene, noch het andere doel volkomen wordt bereikt. Het lokmiddel faalt ten enenmale: geen enkel van Wells' werken vereist zoveel ingespannen concentratie en maakt het lezen tot zulk een onderneming. Het doet al zeer zonderling aan, Wells A Modern Utopia te zien aanduiden met de naam van "entertainment".

Het is inderdaad onmogelijk dit werk als een roman te beschouwen. Het bevat nagenoeg geen handeling. Er komen slechts twee personen in voor, die in het geheel niets menselijks hebben, maar slechts dienen als middel tot wat Wells noemt "multiplex presentation". Hun meningen zijn dus geheel en al verschillend, wat geen verwondering hoeft te wekken als men weet dat de een zuiver verstands-, en de ander gevoelsmens is. Men zal begrijpen dat Wells' sympathie geheel aan de kant van de eerste ligt, en dat de laatste zich in de wereldstaat niet erg thuis voelt, wat - dit maakt Wells ons héél duidelijk - geheel als het noodzakelijk gevolg van zijn eenzijdige levensopvatting is opgevat moet worden. Deze manier van voorstellen is inderdaad allesbehalve "multiplex", want ofschoon Wells niet geïdentificeerd wenst te worden met "the owner of the Voice", en daarom een beschrijving geeft van diens persoonlijkheid en voorkomen die zonder twijfel geen zelfportret genoemd kan worden, is de overeenkomst in denkwijze toch zeer treffend. Overigens horen wij niets anders van beiden dan hun denkbeelden en meningen. Uit The World of William Clissold blijkt hoezeer Wells voor iemand, die de persoonlijkheid van een ander wil leren begrijpen, het kennen van diens levensopvattingen van belang acht. Niemand zal dit tegenspreken, maar als men daarbij vergeet diezelfde persoonlijkheid te schetsen in haar reacties onder de verschillende levensomstandigheden waaruit het karakter zo duidelijk blijkt, zal de lezer toch een zeer onvolmaakt beeld krijgen van een figuur die niet levend wordt zoals de held van een goede psychologische roman. De "Man of Feeling", de botanicus, wordt voorgesteld als iemand die, - door te luisteren naar de stem van zijn gevoelens - geheel wordt beheerst door zijn aangeboren hartstochten en het slachtoffer wordt van de domste vooroordelen. Wells maakt inderdaad geen geheim van zijn voorkeur voor de "Man of Reason". Hij doet het voorkomen alsof niet slechts het haantje van het verstand koning behoort te kraaien, maar alsof men tevens de stem van het gemoed geheel het zwijgen dient op te leggen. In dit opzicht zouden - zoals wij later zullen zien - de jaren van de wereldoorlog een grote verandering in zijn standpunt ten gevolge hebben.

Volgens Wells, die A Modern Utopia schreef, is alle emotionaliteit te beschouwen als romantisch egoïsme. "Gevoelsmensen gaan zozeer op in hun eigen persoonlijkheid, dat ze "geen enkele belangstelling over hebben voor de toekomst van de maatschappij. Utopia is niet voor hen, alle pogingen hen tot inkeer te brengen zijn tot mislukking gedoemd; zij staan vijandig tegenover de Grote Synthese".

Het ligt voor de hand dat A Modern Utopia vele herhalingen bevat. Sommige vroegere denkbeelden keren terug in min of meer gewijzigde vorm. Zo geeft Wells het denkbeeld van het Engels als wereldtaal prijs ten gunste van een synthetische taal, die opgebouwd zal worden uit verschillende bestaande talen. Het vraagstuk van de individuele vrijheid wordt aan een nauwkeuriger onderzoek onderworpen, vooral met het oog op de beperking van die vrijheid in de echtelijke staat. Ook het probleem van de geboorten komt weer ter sprake, en de in Mankind in the Making aanbevolen maatregelen worden in het nieuwe Utopia op grote schaal toegepast. Verder wordt het aandeel van de regering besproken in het evolutieproces van de maatschappij. Er zijn talrijke vraagstukken van groot niet beslist kunnen worden door theoretische overweging, maar waarin de wetgevende macht een definitieve regeling zal moeten te treffen.

Het ligt zonder twijfel op de weg van de regering alles te doen ter verkrijging van een gezond nageslacht en van goede woning- en gezinstoestanden. De staat zal daarom in het belang van het nageslacht tot op zekere hoogte paal en perk dienen te stellen aan de menselijke begeerten op seksueel gebied. Maar de vraag in hoeverre de zeer grote verschillen in denkwijze en gevoelsleven, die nu tussen de beide seksen bestaan, zodanig kunnen worden beïnvloed dat zij minder storend werken en tot minder ellende en mislukking aanleiding geven, kan nietd4oor het staatsbestuur, maar slechts door het menselijk intellect worden opgelost. Wat betreft het huwelijk in Utopia spreekt Wells zich niet heel duidelijk uit. Het blijkt vooralsnog niet of hij Plato's beginsel van gelijkheid huldigt, of met Aristoteles de vrouw meer uitsluitend bestemd acht voor de plichten van het gezin. In Ann Veronica, The Passionate Friends, en vooral in Meanwhile zou hij in dit opzicht een duidelijkere taal spreken.

Waar Wells zich voorstelt de bestuurszaken in zijn nieuwe staat over te laten aan een vrijwillige aristocratie, die hij aanduidt met het woord Samoerai, toont hij zich een volgeling van Plato. Al in First and Last Things wordt het denkbeeld geopperd tot instelling van een maatschappelijke elite bestaande uit mannen en vrouwen, die zich onvoorwaardelijk in dienst stellen van het gemeenschappelijk belang, en wier heerschappij dus gekenmerkt zal worden door hun algehele toewijding aan de plicht van het individu tegenover de samenleving. Ieder volwassen mens van voldoende geestelijke beschaving en lichamelijke ontwikkeling zal tot deze "voluntary aristocracy" kunnen toetreden. De strenge leefregel waaraan deze Samoerai gebonden zijn zal het aantal kandidaten voor deze post voorlopig nog aanzienlijk beperken.

Een geliefkoosde vorm van kritiek op Wells is steeds de bewering geweest dat zijn denkbeelden zich in de loop der jaren belangrijk hebben gewijzigd. Zo is opgemerkt dat in een later werk de mening wordt geuit "dat de taak van de regering niet in handen behoort te worden gelegd van een bevoorrechte klasse, maar dat ieder individu ook een deel van de verantwoordelijkheid behoort te dragen". Mij lijkt dat de criticus in kwestie in gebreke is gebleven op te merken dat de maatschappelijke groei plaats zal moeten hebben langs lijnen van geleidelijkheid. Evenals Wells de instelling van de Verenigde Staten van Europa voorstaat als een noodzakelijke overgangsfase, teneinde later te komen tot de grote Wereldstaat, ziet hij ook in de orde van de Samoerai een voorlopige regering van de beste elementen, die op den duur plaats zal moeten en kunnen maken voor een bestuur waarin iedereen medezeggenschap heeft (Het Utopia van Men like Gods kent geen regeringsstelsel). De voorwaarde hiertoe zal moeten zijn dat iedereen duidelijk zijn aandeel in de gemeenschappelijke taak van de maatschappij zal begrijpen. Zolang dit nog niet het geval is zijn er velen die niet in aanmerking behoren te komen voor medezeggenschap in zaken van gemeenschappelijk belang en zal het selectiesysteem in regeringszaken het enige mogelijke zijn.

De Samoerai zijn dus te beschouwen als de apostelen van een nieuwe wereldorde. Zoals de zaken nu staan, zal iedereen, wiens opvattingen op maatschappelijk gebied aan de aan Samoerai gestelde eisen voldoen, een rebel zijn. A Modern Utopia beschrijft hun streven naar reorganisatie van de maatschappelijke toestanden als "een revolutionaire beweging, die langzamerhand alle bestaande regeringen zal absorberen, die zeer progressief zal zijn, en zich voortdurend aan nieuwe eisen zal moeten kunnen aanpassen, en die toch logisch, volhardend, machtig en praktisch zal moeten blijven." Zij zullen overal op krachtige tegenstand stuiten, het gevolg van onwetendheid en vooroordeel. Maar misschien zal ooit de tijd komen waarin deze tegenstand ophoudt, waarin iedereen met de nieuwe bevrijdende gedachte vertrouwd is geraakt en het regeren niet meer de overstelpende moeilijkheden biedt van thans. Een ideaal, dat nauwe overeenkomst vertoont met de "pantisocratie" die Coleridge en Southey in een vroegere eeuw hoopten te stichten aan de overzijde van de Atlantische Oceaan.

In de "Order of the Samurai" ziet de lezer van Wells de voorlopige vorm van de "Open Conspiracy", die in The World of William Clissold terecht wordt betiteld als: "de enige ware Internationale".

In Men like Gods komt Wells' fantasie meer tot haar recht dan in A Modern Utopia. De beschrijving van de Utopistische toestanden is er weinig meer gedetailleerd, maar de hele situatie is er een die Wells beter gelegenheid geeft zijn rijke gevoel voor humor bot te vieren. Hier kan men inderdaad spreken van "entertainment". Het is een gelukkige gedachte om enige vrij traditionele bewoners van deze wereld, ten gevolge van een op zichzelf zeer belangwekkend natuurverschijnsel, te laten optreden op het toneel van een Utopistische maatschappij in een andere planeet. A Modern Utopia bevat een beschrijving van de wereldstaat, zonder enige aandacht te schenken aan de burgers en verdere ingezetenen. Deze beschrijving is van de pen van een lichtelijk vermomde Wells, wiens intellect niets dan goedkeuring heeft voor wat hij daar aanschouwt, terwijl de afbrekende kritiek wordt geleverd door een onevenwichtige dwaas, die niets anders doet dan mopperen, en in wie Wells ons het waarschuwend voorbeeld meent te geven van de gevoelsmens die zich door "romantisch egoïsme" laat leiden. De gehele opzet is hopeloos onbeholpen. Maar in Men like Gods is de hoofdpersoon een journalist, wiens avonturen even boeiend zijn als die van Gulliver, en die, wanneer hij tenslotte in zijn woning in een Londense voorstad terugkeert, voorgoed bekeerd is tot het collectivisme met zijn ideaal van "social service". Want wat hij in Utopia gezien heeft van zijn mede-aardbewoners steekt dermate af tegen de waardigheid en zelfbeheersing van de Utopiërs, dat hij geheel vervuld raakt van het verlangen het maatschappelijk leven op aarde op Utopistische leest te schoeien. Inderdaad treedt de minderwaardigheid van de eersten op pijnlijke manier aan het licht. Zij vertegenwoordigen het hele scala van de aardse zwakheden en vooroordelen, van het arrogante, domme "patriotisme" van Mr. Rupert Catskill, - die er bijna in slaagt de lieflijke methoden van oorlogvoeren ook in Utopia in te voeren wanneer hij probeert daar vaste voet te krijgen teneinde eventueel tot annexatie over te gaan - tot de cabaret-zangeres, die door haar alles beheersende ijdelheid nergens belangstelling voor heeft, behalve voor haar uiterlijk, en de priester, wiens bekrompenheid en huichelachtigheid alle beschrijving tarten. Gelukkig krijgt Mr. Barnstaple de gelegenheid Catskill de les te lezen. "Je hebt een miserabele opvoeding gehad", zegt hij. En tenslotte is het die opvoeding waardoor de verwrongen denkbeelden in Catskills brein hebben postgevat. Utopia wordt tenslotte van zijn tegenwoordigheid bevrijd, en Catskill keert naar de aarde terug, waar men hem wellicht zeer heeft gemist!

De wereldstaat van Men like Gods heeft een hogere graad van ontwikkeling bereikt dan die welke wordt beschreven in A Modern Utopia. Hier bestaat geen gezag. Daar worden alleen belangrijke beslissingen genomen door personen van wie de bekwaamheid hen daartoe als vanzelf aanwijst. Er is geen particulier bezit meer, en de politieagent heeft plaats gemaakt voor de psychiater! Het huwelijk is afgeschaft, en het bevolkings- en geboorteprobleem op afdoende manier geregeld. De aan elke burger gegeven opvoeding is een waarborg voor het bij iedereen zonder uitzondering aankweken van het maatschappelijk bewustzijn, dat duidelijk uit het optreden van iedereen blijkt.

Men moet niet denken, dat de bewoners van Utopia zich vanaf het begin hebben verheugd in de toestand van maatschappelijk evenwicht die Mr. Barnstaple onder hen aantreft. Zij hebben al vele beproevingen en teleurstellingen gekend. Evenals de aardbewoners, hebben ook zij hun profeet gehad, en ook deze offerde zijn leven voor hen op, maar in plaats van hem te aanbidden en tegelijkertijd zijn leer te verwaarlozen, trachten zij hem in alle opzichten na te streven, terwijl zij hem als een gewoon mens beschouwen - zij het dan ook iemand van ongewone betekenis. In passages zoals hier aangeduid, treedt Wells' gave voor satire zozeer op de voorgrond dat de lezer herinnerd wordt aan het vernietigende sarcasme van Swift. In Men like Gods wisselen humor en satire elkaar af op een manier die het lezen van dit werk tot een genot maakt. Wellicht zal menigeen het met dit laatste niet eens zijn, en onaangenaam worden getroffen door de ongewone scherpte van toon die het kenmerkt. Men moet echter niet vergeten dat Wells in 1923 in veel opzichten in zijn hooggespannen verwachtingen was teleurgesteld, en dat hij voelde hoe weinig verbetering zelfs de algemene ellende van de oorlog ten gevolge had gehad. En van dit alles achtte hij het domme vooroordeel, dat de weg naar verbetering onherroepelijk afsluit, de voornaamste oorzaak. De oorlog zelf had hij leren beschouwen als onvermijdelijk, en had zich daar enigszins mee verzoend. Maar wat hem diep teleurstelde was het feit dat zelfs de grote catastrofe bedroevend weinig had veranderd in de mentaliteit niet alleen van de grote massa, maar zelfs van de verantwoordelijke regeerders en bestuurders. De gelegenheid tot reorganisatie was nooit gunstiger geweest. En men liet deze gelegenheid onbenut. Geen wonder dat zich bij Wells tekenen van prikkelbaarheid gaan vertonen. Wie van ons zal het hem een toenemend ongeduld kwalijk nemen, dat zijn oorsprong vindt in een zo grenzeloze toewijding aan de zaak van de mensheid?


HOOFDSTUK IV

DE EERSTE ROMANS


The stupid little tragedies of clipped and limited lives.


Kipps


De grootste onder de Engelse romanschrijvers van de negentiende eeuw, Charles Dickens, bracht zijn jeugd door in nijpende armoede. In het tijdperk van roem en glorie die daarop volgde, vergat hij nooit wat hij in die kinderjaren aan ellende had aanschouwd en doorgemaakt. Toen hij duizenden door zijn talent kon beïnvloeden, voelde hij het als een dure plicht, het felle licht van de waarheid te laten schijnen overal waar de onthulling van wantoestanden tot verbetering zou kunnen voeren. Ook H. G. Wells moet door dezelfde gedachte zijn geleid toen hij zijn groot talent als schrijver dienstbaar maakte aan een realistische voorstelling van bestaande verhoudingen, en aan zijn ruime kring van lezers toonde hoezeer de maatschappelijke klasse waartoe hij in zijn jeugd had behoord, en waaraan hij slechts door zijn buitengewone begaafdheid had kunnen ontkomen, door de maatschappij waarin wij leven in haar ontwikkeling wordt belemmerd.

Een van Wells' uitgevers vat de eerste drie romans, getiteld Love and Mr. Lewisham, Kipps en The History of Mr. Polly met het latere Bealby samen onder de naam van "comedies". In veel opzichten zou de naam "tragedies" hier zonder twijfel beter op zijn plaats zijn. Weliswaar wordt het diepe pathos vaak afgewisseld door een rijke, echt Engelse humor, maar de lezer voelt toch in de strekking van het werk een bittere aanklacht tegen de maatschappij. De hoofdpersonen moeten een zware, vaak hopeloze strijd voeren tegen levensomstandigheden die méér dan onrechtvaardig, die een schande zijn voor de samenleving waarin zij kunnen voorkomen. Het feit dat Kipps en Polly beiden een zekere mate van materiele welvaart en tevredenheid bereiken, de eerste in de echtelijke staat, en de laatste in levensomstandigheden die hem veroorloven zijn romantische neigingen bot te vieren, verandert dat niet in het minst. Beiden hebben hun redding aan een onverwacht buitenkansje te danken. Kipps krijgt een erfenis, en Polly heeft het geluk, nadat hij de echtelijke boeien verbroken heeft, een omgeving te vinden die hem in staat stelt de wereld te vergeten. Niet iedereen is zo gelukkig. Als de lezer afscheid moet nemen van Mr. Lewisham zijn diens vooruitzichten somberder dan ooit.

Het zal Wells niet moeilijk gevallen zijn, zich de omgeving voor te stellen waarin zijn hoofdpersonen hun eentonige, onromantische bestaan leidden. Evenals Hoopdriver in The Wheels of Chance en Arthur Kipps, had ook hij immers achter een toonbank gestaan in een manufacturenzaak, en men mag aannemen dat Lewishams ervaringen als schoolmeester in veel opzichten de zijne geweest zijn. De winkelbediende van die tijd was, veel meer dan tegenwoordig, ook buiten de gewone werkuren ondergeschikt aan zijn patroons. Overal bestond toen nog het gehate "living-in" systeem, dat de bediende verplichtte in speciaal voor hem bestemde kamers boven de winkel te wonen. Deze omstandigheid leidde tot Kipps' ontslag toen hij een keer in het aangename gezelschap van een acteur zijn tijd vergeten had. Lady Harman, in The Wife of Sir Isaac Harman, probeerde de employés betere levensvoorwaarden en meer vrijheid te verschaffen door een tehuis voor hen te stichten waarin zij gevrijwaard zouden zijn voor de voortdurende inmenging van hun chefs. En de jeugdige onderwijzers waren er niet veel beter aan toe. Mr. Lewisham had zich als ondermeester volkomen te schikken naar de luimen van de hoofdonderwijzer, en uit de beschrijving van zijn bezoek aan een plaatsingsbureau blijkt duidelijk welke vrijwel onoverkomelijke moeilijkheden de sollicitant vaak in de weg werden gelegd, en hoezeer men verwachtte dat hij eigen denkbeelden zou prijsgeven en datgene worden wat de maatschappij van hem verlangde - een machine waaruit het laatste sprankje leven en originaliteit is verdwenen. Zelfs de godsdienstige denkbeelden die hij zijn leerlingen moet bijbrengen worden hem van a tot z voorgeschreven. Als hij zijn eigen meningen, die veelal geheel verschillend zijn van de heersende bekrompen opvattingen, niet wil verloochenen wacht hem nijpende armoede en honger. Zijn leven lang is hij gedoemd het slachtoffer te blijven van een veroordeeld maatschappelijk systeem. Het enige lichtpunt in zijn sombere bestaan is zijn liefdesidylle; maar wanneer deze eindigt in een huwelijk komt de ontgoocheling in de vorm van voortdurende geldzorgen, die het jonge paar voor hun tijd oud maken en een verbittering in hen teweeg brengt die zich slechts in onderlinge kibbelpartijen kan uiten. Lewisham en zijn Ethel ondervinden beiden de wreedheid van het leven, maar de schuldige is ditmaal niet de natuur, maar de maatschappij zoals wij die kennen, een maatschappij die een jongen man als Lewisham geen kans geeft.

De ontluikende liefde van Lewisham voor Ethel is meesterlijk beschreven. De zuivere romantiek van zijn gevoelens is een oase in de woestijn van zijn kleurloze bestaan. Hij gaat zozeer op in liefdesdromen dat hij 's avonds in het duister opkijkend naar het enige verlichte raam in het huis dat zijn beminde herbergt, in de schim van haar tante in papillotten haar eigen beeld meent te herkennen. Zijn eerste wandeling met haar doet hem alle plichten vergeten. Het tweetal dwaalt samen voort, "vervuld met de ontdekking van wederzijdse liefde en toch tegelijkertijd daarmee zó angstig verlegen, dat het woord liefde niet over hun lippen kwam, hoezeer hun harten ook waren verenigd".

Liefdestonelen zijn in de Engelse roman al evenmin zeldzaam als in andere talen, maar de beschrijving van het kortstondige geluk van Lewisham en zijn Ethel is niet gemakkelijk te overtreffen.
Als Mr. Lewisham tot de kille werkelijkheid terugkeert, wordt hij al snel achterhaald door de straf voor zijn zonde. Hij wordt ontslagen, en vanaf dit ogenblik eist het probleem van de broodwinning zijn volle aandacht. Het liefdesavontuur raakt op de achtergrond; en van lieverlee begint de eerzucht in Lewisham te ontwaken. Hij maakt de fel-socialistische ziekte door waaraan jeugdige enthousiasten nauwelijks kunnen ontkomen en als hij op straat een politieagent ontmoet, neuriet hij de Marseillaise. De liefde laat hem voorlopig met rust, en hij vindt in de verering van vrouwelijke medestudenten, die hem om zijn goede verstand bewonderen, een ruime vergoeding. Hij voelt dat iemand als Miss Heydinger, - als zij hem al niet dat zoete geluk kan doen smaken dat de aanwezigheid van Ethel voor hem betekent - hem kan helpen bij zijn carrière. Want vóór alles wil hij nu vooruitkomen in de wereld.

Het pathetische van de toestand ligt in het feit dat iemand in Lewishams omstandigheden moet kiezen tussen de beide dingen die hem geluk beloven in het leven. Als hij Ethel trouwt, zal zij hem huiselijk geluk geven, maar zal hij alle hoop op een carrière moeten laten varen. Kiest hij echter Miss Heydinger, dan zal zij hem wellicht aanzetten tot de uiterste inspanning en hem verder helpen op de maatschappelijke ladder, maar het geluk van de liefde zal hij niet meer kennen. Wanneer toevallige
omstandigheden hem opnieuw met Ethel in aanraking hebben gebracht, kiest hij de liefde en geeft daarmee vrijwillig alle hoop op een toekomst prijs. Maar zelfs een huwelijksleven kan niet voortdurend gelukkig blijven wanneer de strijd om het bestaan zó zwaar valt. En bovendien probeert Lewisham naast Ethels liefde ook Miss Heydingers steun voor zich te behouden, met het gevolg dat de jaloezie ontwaakt en hun echtelijk geluk ernstig wordt bedreigd. Lewisham komt tot het besef dat er iets in zijn verhouding tot Ethel veranderd is. "Hoe zijn wij daar nu in godsnaam toe gekomen?" vraagt hij zich in vertwijfeling af. Deze vraag, zegt Wells, is een van de meest voorkomende onder echtelieden. Maar in het geval van de Lewishams is het de eerste stap die leidt tot een juist besef van de toestand, het enige wat hun huwelijksleven van een wisse ondergang kan redden.

Lewisham leert inzien dat hij moet kiezen tussen Ethel en zijn toekomstdromen. De keuze valt hem zwaar, maar hij neemt de juiste beslissing. En hij zou geen rechtgeaarde Cockney zijn als hij niet tot het uiterste streed, met een glimlach op de lippen. Mensen zoals hij worden door het leven niet overwonnen. maar de maatschappij maakt hun strijd onnodig zwaar.

De beide hoofdfiguren in Love and Mr. Lewisham houden de aandacht van de lezer zozeer bezig, dat de andere personages enigszins op de achtergrond blijven. In zijn meeste romans laat Wells iemand optreden dien hij óf als "mouthpiece" gebruikt, om uiting te geven aan zijn eigen denkbeelden, óf laat dienen om de een of andere mening te illustreren. Ik heb het idee dat Wells in Chaffery, het medium, de lezer onder ogen wil brengen, dat de huidige maatschappij velen als schurken beschouwt, die eigenlijk niet slechter, wellicht beter, zijn dan zij die een leven leiden van voortdurende onoprechtheid tegenover zichzelf en anderen, en voor mensen van onbesproken gedrag doorgaan. Chaffery is een bedrieger van mensen die eigenlijk niet beter verdienen dan bedrogen te worden. Maar zichzelf bedriegt hij niet. En door deze omstandigheid wordt het voor Wells gemakkelijk - al te gemakkelijk - hem zijn pekelzonden te vergeven.

Deze neiging - die voert tot het aanleggen van een enigszins zonderlinge morele maatstaf - komt ook tot uiting in The History of Mr. Polly. Als Mr. Polly genoeg heeft van de echtelijke staat steekt hij zijn eigen winkel in brand, teneinde de mensen te laten geloven dat hij in de vlammen is omgekomen en aldus zijn weduwe van haar pensioen te verzekeren, terwijl hij elders een nieuw leven begint. Wells juicht dit besluit van ganser harte toe. De mens moet zich ten koste van alles bevrijden uit de knellende banden die de ontwikkeling van zijn natuurlijke gaven belemmeren. Hij stelt de zondaar boven de nietsdoener. De eerste dwaalt, en kan wellicht tot inkeer worden gebracht, maar de laatste is een parasiet. Het is geenszins een toeval, dat Wells in Love and Mr Lewisham Brownings The Statue and the Bust aanhaalt, waarin dezelfde gedachte wordt gehuldigd.

In Kipps is het niet de liefdesgeschiedenis van Kipps en Ann Pornick, hoe voortreffelijk ook verteld, maar eerder de maatschappelijke strijd die Kipps moet voeren, die vooral onze aandacht bezig houdt. De erfenis die hem ten deel valt geeft hem onverwachts de gelegenheid "hogerop te komen". Maar tevens geeft deze omstandigheid Wells een welkome aanleiding de hogere klasse waartoe Kipps zo trots is te mogen behoren, terecht te geselen. Zoals te verwachten is, laten zij Kipps hun zwakke kant zien. Hij wordt genadig toegelaten tot de kringen die hij tot dusver als ver boven zich verheven heeft beschouwd. Men laat hem zijn minderwaardigheid bij tal van gelegenheden pijnlijk voelen. Helen Walshingham, die er in toestemt Kipps' vrouw te worden, verwacht dat hij die eer op hoge prijs zal stellen, behoorlijk zal leren spreken en zich zal leren kleden zoals het iemand van de klasse, waartoe hij nu behoort, betaamt. Vóór Helen hem laat voelen hoeveel er nog aan zijn opvoeding ontbreekt, was hij tot over zijn oren op haar verliefd geweest. Zijn bewondering voor haar blijft bestaan, maar hij houdt op haar lief te hebben. Het is Helens ongenaakbaarheid die hem tot Ann Pornick terugbrengt. En weer staat Kipps voor hetzelfde dilemma dat ook Lewisham zoveel hoofdbrekens kostte. Ann Pornick heeft geen maatschappelijke eerzucht. Als hij haar trouwt, zal hij zijn hooggespannen verwachtingen moeten opgeven en zijn vrienden moeten zoeken onder de klasse waartoe hij van zijn geboorte af heeft behoord. Dit wordt hem al zéér duidelijk als Ann weigert bezoekers te ontvangen op de omgang met wie Kipps bijzonder veel prijs stelt en hun de deur voor de neus dichtgooit! Zelfs niet het vooruitzicht van "buttered toast" bij de thee kan Ann redden van de uitbarsting van Kipps' woede die hiervan het gevolg is. En opnieuw, evenals bij de Lewishams, hangt het echtelijk geluk van twee brave mensen aan een zijden draad. De keuze van Kipps is dezelfde als die van Lewisham, en waar hij het voordeel geniet van enig kapitaal, mag men aannemen dat zijn vooruitzichten in vele opzichten gunstiger zijn dan die van de hoofdpersonen uit de vroegere roman.

De figuur van Ann Pornick behoort tot het allerbeste wat Wells op psychologisch gebied geleverd heeft. Haar liefde voor Artie Kipps, die aanvangt met de helft van een zesstuiverstukje, en dreigt ontijdig te eindigen met het terugzenden daarvan aan de trouweloze minnaar, is even treffend beschreven als die van de Lewishams. Zij maakt haar crisis door wanneer Kipps - die intussen zijn naam in het deftiger "Cuyps" heeft veranderd - als gast een tea-party bezoekt in het huis waar zij dienstbode is. Zonder het te willen brengt Helen hier Kipps tot inkeer. Zij is zó onbehoorlijk gekleed, dat Kipps ervan schrikt, en méér dan ooit de kloof beseft die hem van haar scheidt. Hij voelt hoe volmaakt anders Ann is, hoe oprecht haar liefde voor hem in vergelijking met Helens zelfzucht, die hem toestaat haar als een gunst te bewonderen. Een prachtig stukje beschrijving, met een ondergrond van echte pathos.

Kipps' pogingen tot zelfopvoeding, teneinde de grote eer die hem wacht waardig te worden, geven heel wat stof tot vermaak. Zo dineert hij eens "en grand seigneur" in een groot hotel, waar hij tot de vernederende ontdekking komt van zijn tekort aan tafelmanieren. Hij sluipt als een dief weg van tafel, en in de hall gekomen, probeert hij zijn figuur te redden door het uitdelen van de meest onmogelijke fooien aan iedereen in wie hij een employé van het hotel ziet. Zelfs een Zuid-Afrikaanse miljonair drukt hij zwijgend een paar shillings in de hand.... Het pad van de eerzuchtige gaat niet over rozen!

Dickens heeft ooit openlijk bekend dat van al zijn geesteskinderen David Copperfield hem het dierbaarst was. Ik weet niet of Wells zich ooit in dezelfde geest heeft uitgelaten. Maar ik ben ervan overtuigd dat figuren als Kipps, Lewisham en Polly hem zeer na aan het hart liggen. Hij heeft ook sterke, niet helemaal gemotiveerde antipathieën tegen "bisschoppen, zelfgenoegzame schoolmeesters, rechters, en alle anderen die door het dwaze respect dat hen door domme mensen betoond wordt, een hoge dunk van zichzelf gekregen hebben". Als hij hen zou moeten oordelen, zo verklaart hij zelf, zou hij hen wellicht niet ten volle recht doen wedervaren. Maar waar het Kipps en anderen van dezelfde soort betreft.....

Wanneer Wells ons vertelt hoe de arme kleine Cockney wakker ligt in de duistere nacht en zijn huwelijk hem een droevige mislukking lijkt, hoe hij probeert zijn betere gevoelens van liefde voor Ann tot zwijgen te brengen, dan wordt het hem een ogenblik te machtig. Dan breekt de verontwaardiging zich baan in de volgende woorden:

"Hoeveel onnodige tragedie ligt opgesloten in die half-mislukte, onvolgroeide levens!

Als ik bedenk hoe zij daar liggen in de nacht, alleen met hun verdriet, breekt mijn blik zich baan door het duister. En wat aanschouwt mijn oog! Daar boven hen zweeft een dreigend monster, een grote logge griffioen, de belichaming van al wat het leven van de mensen verduistert en hun de weg naar een beter bestaan afsnijdt.... Het heerst met onbeperkte macht in dit land van onwetendheid en wanbegrip. Mijn echtpaar leeft in zijn schaduw. Shalford en zijn winkelbedienden, de denkbeelden van de oude Kipps, alle ideeën die ertoe hebben bijgedragen Kipps te maken wat hij nu is - dit alles behoort tot die schaduw. Zonder de voortdurende bedreiging van dit monster zouden zij niet ten prooi zijn aan verkeerde voorstellingen waardoor zij elkaar zo pijnlijk kwetsen, zou de gulden belofte van hun jeugd wellicht meer vruchten hebben gedragen. Dan zouden betere gedachten in hen zijn ontwaakt, hun ziel zou door ruimere lectuur verrijkt zijn en zij zouden niet verstoken zijn gebleven van het schoonheidsgenot dat ons, gelukkiger wezens ten deelt valt - het visioen van de Graal dat ons leven verheldert. Ik heb gelachen om dit tweetal mensen, ik heb getracht mijn lezers met hen te vermaken.

Maar door dit duister heen zie ik hun ziel in haar ware gedaante, trillend van leven en zwoegend onder het leed, als de lichamen van arme, onwetende, ondervoede kinderen die lijden, die ondeugend geweest zijn en boeten zonder te begrijpen waarom. En de klauwen van het monster rusten zwaar op hen!"

Het derde deel van deze trilogie, The History of Mr. Polly, houdt dezelfde aanklacht in tegen een maatschappij die de energie mist het ingewikkelde probleem van haar organisatie onder ogen te zien en daardoor tal van levens tot mislukking doemt. "Niets kan ons beter van de dringende behoefte aan een krachtige intellectualistische beweging overtuigen," zegt Wells, "dan een nauwe aanraking met die talrijke menigte onnutte, ongelukkige, onontwikkelde en in alle opzichten beklagenswaardige mensen die wij bedoelen wanneer wij gebruik maken van die onjuiste en verwarring stichtende uitdrukking:
"de lagere middenstand." Hun onvoldoende opleiding maakt het hun onmogelijk iets te presteren, de maatschappij kan niets met hen aanvangen, zij beginnen winkels waaraan totaal geen behoefte bestaat en zijn voorbestemd tot de ondergang. . . ."

Het leven dat Mr. Polly leidde als winkelier te Foxbourne was niet gemakkelijk en vast zorgelijker dan zijn vroegere bestaan als winkelbediende. Hierbij kwam nog dat hij van nature ongeschikt was voor de winkelstand. Hij had een open oog voor schoonheid en kunst en zijn maatschappelijke positie liet hem geen gelegenheid hiervan te genieten. Hij vluchtte weg van de koude werkelijkheid in een droomwereld van fantasie, die hem weliswaar enigszins troostte voor zijn gemis, maar waardoor hij de plichten van zijn beroep verwaarloosde. Zo iemand moet in de kleinhandel te gronde gaan. Zijn hele leven was er een van opstandigheid tegen het noodlot waardoor hij in deze maatschappelijke klasse geboren was... Voegt men hierbij een chronische indigestie - op zichzelf een menselijke tragedie op kleine schaal - en men begrijpt de uitbarsting van ergernis in het eerste hoofdstuk, die Mr. Polly's opgekropte woede een ogenblik lucht verschaft. Zijn toestand is inderdaad nog meelijwekkender dan die van Kipps en Lewisham. Want de beide laatsten vinden enige troost bij de vrouw die hun zorgen deelt. Maar Mr. Polly blijft van vrouwelijke sympathie verstoken. Hij is levenslang geketend aan een vrouw die, tegenover zijn romantische, een bij uitstek nuchtere levensbeschouwing stelt en geen groter genoegen kent dan schrobben en boenen, zodat het Mr. Polly het idee heeft dat zijn huis voortdurend onbewoonbaar is door de wanorde van de schoonmaak. In de beschrijving van Mr. Polly's verloving en huwelijk begeeft Wells zich voor het eerste op een terrein dat hij in de volgende jaren herhaaldelijk zou betreden. Hij laat duidelijk uitkomen hoe toegeven aan de zuiver fysieke aantrekking die Miriam op Mr. Polly uitoefent, de oorzaak wordt van alle ellende en hem koppelt aan een vrouw die bij uitstek ongeschikt is om hem duurzaam geluk te geven en de betere mogelijkheden die in hem schuilen verstikt. Deze algemeen voorkomende zwakheid, wat betreft het beheersen van de lagere driften en ook het gezond verstand te laten meespreken bij het nemen van een zo belangrijk besluit als een huwelijk, is de gewone vorm waarin de "limitation of sex" zich voordoet. Ziehier Wells' beschrijving van de noodlottige aantrekkingskracht die voor Mr. Polly van Miriam uitgaat en hem ten verderve voert:

"Hij keek naar Miriam, die daar zat in een lusteloze, dromerige houding, haar blik op de bloemen gevestigd. Zij droeg haar oude japon. Zij had geen tijd gehad een andere aan te trekken, en de blauwe kleur van haar kleed deed het warme fluweelachtige van haar huid duidelijker uitkomen, en haar houding vestigde de aandacht op het echt vrouwelijke in haar nogal magere, schrale lichaam, en deed haar platte boezem bedrieglijk rond lijken. Voeg hierbij als achtergrond enige bloeiende heesters in de naburige villatuin en de lezer heeft een beeld van de verleiding waarvoor Mr. Polly bezweek, zoals zoveel mannen, wijzer dan hij, vóór hem bezweken zijn en zullen blijven bezwijken zolang de menselijke natuur blijft wat zij nu is. Wat zullen die vrouwen ons dwaas vinden! Of is het iets dat bij hen natuur is, waardoor zij zo geraffineerd de argeloze mannen verleiden, iets instinctiefs, waarbij geen redenering te pas komt?"

Hoe het ook zij, voor Mr. Polly zelf zijn zijn eigen gevoelens een raadsel. Hij voelt achtereenvolgens angst, verlangen, genegenheid, en een onverklaarbare weerzin. De laatste gewaarwording is wellicht de waarschuwing van de natuur, maar deze wordt in de wind geslagen en Mr. Polly ijlt blindelings zijn ongeluk tegemoet.

Een beschrijving als bovenstaande, die niets verbloemt van de afstotelijke waarheid, past evenzeer in het kader van het moderne realisme als zij ver afstaat van de sentimentele neigingen die de negentiende-eeuwse romanschrijvers vaak kenmerkten. Arnold Bennett, in A Man from the North, tekent op vrijwel dezelfde manier de willoze overgave van zijn hoofdpersoon aan een noodlot dat sterker blijkt dan hij, en hem tegen wil en dank verstrikt houdt. Als hij de zuster van zijn aanstaande vrouw voor het eerst ontmoet, beseft hij met schrik dat zijn Laura weldra even verlept en bijna even afstotelijk zal zijn. Maar hij mist de kracht zich te weer te stellen en het vonnis wordt ook aan hem voltrokken.

Arnold Bennett geeft hier blijk van een mening die ook Wells is toegedaan, namelijk dat de man vaak eenvoudig niet in staat is weerstand te bieden aan de seksuele aantrekking die op hem wordt uitgeoefend door een vrouw, wier zielenleven niet te vergelijken is met het zijne. En het onvermijdelijke gevolg is een huwelijksleven waarin alle hogere ambities meedogenloos worden geknot.

De mislukking van George Ponderevo's huwelijk in Tonio Bungay is mede deels toe te schrijven aan de machtige invloed van fysieke begeerte, maar hierbij komt nog een andere factor, die evenzeer noodlottig is. Marions opvoeding heeft haar op het gebied van de seksualiteit volkomen onwetend gelaten. Terwijl haar man verteerd wordt door verlangen, heeft zij alles wat op "de liefde" betrekking heeft leren aanduiden met het woord "horrid". Haar koelheid is de oorzaak die hem tot ontrouw drijft en waardoor het huwelijk op een echtscheiding uitloopt. Als de normale gevoelens ook bij Marion gaan ontwaken is het te laat: het onherstelbare kwaad is al geschied. Naast de "human limitation" zijn hier ook de heersende bekrompen opvattingen omtrent opvoeding verantwoordelijk voor deze mislukking.

George Ponderevo's tweede liefdesavontuur lijdt eveneens schipbreuk, maar de oorzaak is hier een geheel andere. Bij Marion was het gebrek aan begrip en tekort aan ontwikkeling die haar ongeschikt maakten zijn vrouw te zijn, maar Beatrice voelt dat juist de opvoeding die zij in haar aristocratische milieu heeft ontvangen haar morele ondergang geweest is. George zal in haar nooit de vrouw kunnen vinden die hij behoeft, de steun die hij nodig heeft bij zijn zware taak.

In de door haar man verlaten Miriam, op wie nu de hele taak rust de winkel lopende te houden; in Marion, de kinderloze gescheiden vrouw, ontnuchterd voor haar hele verdere leven op het ogenblik van haar ontwaken; in Beatrice, die vrijwillig haar geliefde opgeeft en de hand uitstrekt naar vergif, heeft Wells ons de gevolgen geschetst van de "limitation of sex" en van de bekrompen opvoedingsbegrippen voor zover de vrouw daarvan het slachtoffer wordt. En waar de vrouw een machtige invloed is in het leven van de man, is het onvermijdelijk dat ook hij de ernstige gevolgen zal ondervinden, die hem de energie dreigen te ontnemen die hij nodig heeft voor zijn taak in de maatschappij.

Sommigen van Wells' critici beschouwen The History of Mr. Polly als zijn beste roman. Inderdaad lijkt mij hier de beschrijving van "lower middle class life" onovertroffen door enig vroeger of later werk van dezelfde schrijver. De beschrijving van de begrafenis van Mr. Polly's vader en van de volhardende pogingen van de gezusters Larkins om de jonge man voor hun bekoorlijkheden te laten bezwijken is van een rake humor die men niet licht vergeet. Mr. Polly biedt lang weerstand, want hij is slim genoeg om de bedoelingen van de gezusters te doorzien, maar op het kritieke ogenblik, als Miriam haar vrouwelijke charme in stelling brengt, is hij zwak. Hij ondervindt de waarheid van wat Oom Pentstemon hem eens zei over vrouwen:

"Goed of slecht, eens moet je aan ze geloven".

Van het zuiver maatschappelijk standpunt bezien, oefenen de vrouwen naar Wells' mening een verderfelijke invloed uit. De man die onder deze invloed raakt, is voor de maatschappij verloren. Dat de toestand, zoals hij die ziet, voor verbetering vatbaar is, en de vrouw wellicht op sociaal gebied belangrijk zou kunnen bijdragen tot betere toestanden, blijkt uit de invloed die Mrs. Rylands op haar echtgenoot uitoefent in Meanwhile. Voordat Wells tot deze erkenning zou komen, zouden er echter nog een twintigtal jaren moeten verlopen.


HOOFDSTUK V


HINDERPALEN


Only by the conquest of four natural limitations is the aristocratic life to be achieved.

The research magnificent

De aandachtige lezer zal in beide voorafgaande hoofdstukken al enige aanduiding hebben gevonden van een op handen zijnde nieuwe fase in Wells' onderzoek naar de vooruitzichten van de maatschappij. Op de erkenning van de bestaande mistoestanden volgt een waarschuwing voor een toekomst waartoe een volharden in het kwaad onherroepelijk moet voeren; om op haar beurt weer te worden gevolgd door meer hoopvolle beschouwingen, gewekt door de veronderstelling dat de mensheid wellicht tot inkeer zal komen en een nieuwe weg zal inslaan. Zoals de zaken echter nu staan zal het inslaan van deze nieuwe weg een grote ommekeer betekenen in het leven van elk individu. En het bewerkstelligen van deze ommekeer zal geenszins eenvoudig blijken. Er zijn immers in de menselijke natuur bepaalde krachtige factoren aanwezig, die elke ontwikkeling in bovengenoemde zin voorlopig nog in de weg staan. Voordat de grote verbetering in de maatschappij merkbaar zal worden, zal het individu zich moeten bevrijden van de knellende banden die hem nu gekluisterd houden. Hij zal, naast de natuur, ook zichzelf moeten overwinnen. Hi is al "lord of his machines", maar dit zal hem pas voordeel opleveren als hij tevens "lord of his own passions" is geworden. Gedurende de tien jaren, voorafgaande aan de wereldoorlog, wijdde Wells zich aan de taak, zichzelf en zijn lezers helderheid te verschaffen omtrent de aard van de door het individu te overwinnen moeilijkheden. Deze moeilijkheden komen voort uit bepaalde aan de individuele mens eigen neigingen, die Wells samenvat onder de suggestieve naam van "the human limitations". De resultaten van het onderzoek treft de lezer aan in The Research Magnificent.

In de al in het vorige hoofdstuk behandelde romans zijn de weinig gunstige omstandigheden waaronder de hoofdpersonen hun leven slijten, hoewel in de eerste plaats, toch niet helemaal uitsluitend het gevolg van de maatschappelijke verhoudingen. De fout schuilt deels bij henzelf. "The fault, dear Brutus, is not in our stars, but in ourselves, that we are underlings", laat Shakespeare een van de hoofdfiguren in Julius Caesar zeggen. Zo is het inderdaad ook hier. Als Mr. Lewisham niet vóór alles zijn geluk had gezocht in een vereniging met Ethel, maar de hulp van Miss Heydinger had aanvaard, zou hij wellicht carrière hebben gemaakt. Ook Kipps liet door zijn verlangen naar een gelukkig huiselijk leven zijn ambities in rook opgaan. En Mr. Polly dankt zijn eindelijk gevonden geluk aan het feit dat hij zich resoluut weet te bevrijden uit de huwelijksbanden die hem zozeer knellen.

Hij die luistert naar de stem van de seksuele begeerte moet daarvoor alle andere en hogere aspiraties prijs geven. In Love and Mr. Lewisham juicht Wells van harte het besluit toe, dat de kans op huwelijksgeluk verkiest boven die van maatschappelijk succes. Maar wanneer in zijn latere romans de keuze ligt tussen het gezinsleven en wat hij noemt "het aristocratische leven", d.w.z. het leven dat gewijd is aan de dienst van de gemeenschap, valt het niet moeilijk op te merken welke keuze hij voorstaat. In The Research Magnificent is het hem, met betrekking tot de aard van de "human limitations," duidelijk geworden. Laten we even nagaan tot welke eindformulering hij in dit zeer belangrijke werk komt.

In The Research Magnificent is het levensdoel van de hoofdpersoon het zich vormen van een juist begrip van deze hinderpalen op de weg van de maatschappelijke vooruitgang. William Porphyry Benham wordt beheerst door "een aangeboren verlangen om van zijn leven iets moois te maken." Zijn idealen zijn nog vaag, hoewel hij al spoedig beseft dat zelfverloochening de eerste voorwaarde tot slagen zal zijn. Iedereen die aan deze voorwaarde voldoet, behoort tot de ware aristocratie. Hij ziet slechts de plichten die het leven oplegt, het enige voorrecht dat hij voor zichzelf verlangt is naar zijn beste vermogen het algemeen belang te mogen dienen.

Al in zijn studententijd schrijft hij een artikeltje, getiteld "Aristocracy" waarin de volgende (zeer vrij vertaalde) passage voorkomt:

"Ons wordt niet slechts de keuze gelaten, of wij ons willen laten leiden door de zucht naar vermaak of door de erkenning van een plicht. Het is iets dat veel meer omvat en moeilijk te definiëren is. Er zijn duizend verschillende levens mogelijk, die in het algemeen allemaal goed zijn te noemen, en evenveel die men als slecht zou kunnen betitelen. Maar wat mij telkens opvalt, is het feit dat er tienduizenden levens zijn waarvan men noch het een, noch het andere kan zeggen. Er zijn zeer vele levens die geheel doelloos zijn en door geen enkel principe worden beheerst. Zulke mensen bewonen de uitgestrekte wildernis tussen de hemel en de hel.... En dezelfde doelloosheid treft men aan bij de naties, ja zelfs de hele zogenaamd beschaafde maatschappij kenmerkt zich door een volslagen gebrek aan een gemeenschappelijk ideaal."

Mr. Benham voelt dat het hoog tijd is zich met inspanning van alle krachten tegen deze maatschappelijke onverschilligheid te weer te stellen. Want het is immers niet nodig dat zovelen zonder strijd ten onder gaan. Maar het is hoognodig dat wij beseffen dat de geheime machten die onze ontwikkeling belemmeren overwonnen moeten en kunnen worden. Veel mensen achten streven naar verandering zich verzetten tegen de goddelijke wil. Benham daarentegen verklaart openlijk dat hij het leven in deze maatschappij voor zichzelf niet goed genoeg acht. Hij hoort een innerlijke stem die hem dat nadrukkelijk verzekert.

Het oude geloof dat het de eerste plicht van de Christen zou zijn Gods juk gelaten te dragen wordt hier inderdaad in zijn grondvesten aantast. Wij zullen in een later hoofdstuk zien dat Wells hierin onmogelijk een aantasting van Gods grootheid kan zien, omdat hij zelf in de bestaande maatschappij niet de wil kan zien van een almachtige en liefderijke God. Hij ziet eerder in God zelf een macht die vóór ons en met ons strijdt tegen het bestaande onrecht en tegen de macht van het vooroordeel. Naar Wells' mening begrijpt iemand die zich zoals Benham teweerstelt, de wil van God beter dan hij, die geduldig een lot draagt dat maar al te vaak ten hemel schreiend is.

Vóór het uur van zijn dood slaat heeft Benham zijn onderzoek beëindigd. In een manuscript dat hij aan de zorgen van een vriend toevertrouwt, zijn de conclusies samengevat waartoe hij is gekomen. Er zijn vier belemmerende oorzaken. De eerste is de vrees, die aangeboren is, maar door een krachtige wil overwonnen kan worden. De tweede oorzaak ligt in onze zwakheid tegenover onze persoonlijke begeerten, waaraan wij niet voldoende weerstand bieden, de derde is de jaloezie, waardoor wij anderen niet gunnen wat wijzelf niet kunnen genieten. De schadelijke invloed van de seksualiteit op de maatschappelijke ontwikkeling moet in deze beide oorzaken worden gezocht. In Wells' romans is ook omgekeerd de seksualiteit het gebied waarop deze beide "limitations" zich bijna uitsluitend laten voelen. En tenslotte is de allerbelangrijkste oorzaak van het maatschappelijk falen te zoeken in de onvolkomenheid van het menselijk denken, ten gevolge waarvan wanbegrippen en waanvoorstellingen ontstaan die tot noodlottige gevolgen kunnen leiden. Benham geeft hieraan de naam "vooroordelen" (De door Wells bedachte namen voor de "human limitations" zijn Fear, Physical Indulgence, Jealousy en Prejudice).

In de romans die aan The Research Magnificent voorafgegaan is de seksualiteit in verband met haar invloed op het maatschappelijk proces het hoofdthema. Van de verderfelijke invloed van de menselijke vooroordelen zou de grote oorlog op een even onverwachte als afdoende manier het doorslaande bewijs gaan leveren. Het is dat wij zulke Werken als Ann Veronica, The New Machiavelli, Marriage, The Passionate Friends en The Wife of Sir Isaac Harman moeten wij in het licht van de tweede en derde "limitation" zien.

Slechts Ann Veronica valt nog enigszins buiten het kader. Het thema is hier vrijwel uitsluitend de plaats van de vrouw in de maatschappij van ongeveer twintig jaar geleden. Toch blijkt hier al duidelijk dat Wells de vrouw als een negatieve factor beschouwt in de maatschappij. Hij legt zeer de nadruk op het fundamentele karakterverschil tussen de beide seksen. En vanaf het begin vindt zijn belangstelling voor de vrouwelijke psyche haar oorsprong in zijn verlangen de aard te bepalen van de door de vrouw uitgeoefende invloed op de gang van zaken in de maatschappij. Hij komt tot de overtuiging dat de vrouw uitsluitend - zo niet bewust, dan toch onbewust - wordt geleid door gevoelens die zetelen in haar seksuele leven.

Waar Wells in Ann Veronica een "modern" meisje beschrijft dat weigert aan vaderlijke banden te lopen, maar haar eigen leven wil leven, en deze opvatting klaarblijkelijk de juiste acht, loopt hij in de voetsporen van vele andere schrijvers in de eerste jaren van de tegenwoordige eeuw. Hij is echter objectief genoeg om tevens op ondubbelzinnige manier op de gevaren te wijzen waaraan de ietwat lichtzinnige jeugd blootgesteld wordt door gebrek aan ervaring. Dit alles is echter slechts bijzaak. Hoofdzaak is dat hij tot de slotsom komt dat de vrouw, ook als men haar de vrijheid van handelen geeft waarop zij als redelijk wezen recht heeft, voor de maatschappelijke groei waardeloos zal blijken, en die eerder zal belemmeren dan bevorderen. Zij wordt zozeer beheerst door seksualiteit dat zij de eenmaal verworven vrijheid zal gebruiken om zich vrijwillig te onderwerpen aan de man in wie zij haar geluk denkt te zien. Van de vrouw zelf heeft de maatschappij niets te verwachten. Zij moet echter terdege rekening met haar houden vanwege de invloed die zij op de man uitoefent. En die invloed zal doorgaans ongunstig zijn voor zover het de maatschappij betreft.

Ann Veronica maakt in haar leven een fase door, waarin zij vervuld is met het verlangen de vrouw te helpen haar rechtmatige plaats in de maatschappij in te nemen, opdat zij naast de man zal strijden voor betere toestanden. Maar zij verschilt hemelsbreed van de geboren "suffragettes" die in de strijd voor de emancipatie een veiligheidsklep vinden voor hun teleurgestelde liefdesdromen. Zodra Ann Veronica verliefd wordt - en dit duurt niet heel lang - is het gedaan met haar verblinding. Zij komt tot de erkenning dat de liefde het hoogste is wat de vrouw bezit, het grote gebeuren dat alle andere levensomstandigheden ruimschoots vergoedt, en zij uit haar nieuwe overtuiging op een manier die geen twijfel laat. "Tracht de man te vinden voor wie je bestemd bent", zegt zij. "Al het andere is aanstellerij en onzin". Zouden er vele oprechte vrouwen gevonden worden die het hiermee helemaal oneens zijn? Tenslotte vindt Ann Veronica de oplossing van haar probleem dus in het huwelijk. Maar haar man wijdt een groot deel van zijn energie aan maatschappelijke arbeid. Voor hem is de liefde slechts een episode, een rustpunt in zijn levenstaak. Na korte tijd zal hij daarnaar terugkeren. De vraag rijst nu, wat de houding van Ann Veronica zal zijn. Zal zij haar persoonlijkheid zó volkomen in de zijne kunnen doen opgaan dat zij hem zal kunnen helpen bij zijn taak, zonder de jaloezie die onvermijdelijk moet ontstaan, als zij slechts bij haar eigen verlangens te rade gaat? Op deze uiterst belangrijke vraag geeft het boek geen antwoord.

Ann Veronica beschouwt het sekse-probleem uitsluitend vanuit het standpunt van de vrouw. Het ligt voor de hand dat de volgende roman zich concentreert tot de persoon van een man, die door zijn gaven is voorbestemd tot een leidende positie in de strijd om een betere maatschappelijke toekomst, één van diegenen van wie de samenleving haar grootste heil mag verwachten. Bovendien dat in zijn leven de vrouw een grote rol zal spelen. En haar invloed zal, naar men kan verwachten, eerder een afbrekende dan een opbouwende zijn. Evenals vóór hem Machiavelli, zal hij de invloed van de vrouw onderschatten, en zij zal zich hevig op hem wreken. Zij zal hem laten merken dat de maatschappij met haar rekening moet houden als met een machtige invloed. En als men haar als vrouw tekort doet, wreekt zij zich op de maatschappij.

In The New Machiavelli, is Dick Remington met de edelste voornemens bezield, maar de fatale aantrekkingskracht van de vrouw brengt hem als slachtoffer van de "limitation of sex" ten val. Als de storm is uitgewoed schrijft hij het boek dat zijn apologie zal worden, in de hoop dat zijn waarschuwend voorbeeld anderen zal terughouden van de stap die zijn ondergang is geweest. Evenals in het geval van William Porphyry Benham ontwaakt bij hem al vroeg het "sociale geweten" dat hem ertoe drijft krachtig mee te werken aan het scheppen van orde in de maatschappelijke chaos. Alles gaat goed tot de vrouw op zijn levenspad verschijnt. En opnieuw houdt Wells vast aan het oude contrast tussen de twee vrouwelijke typen: de vrouw die hem bij zijn levenstaak helpt en die tevens tijdelijk zijn passie stilt, en de vrouw die hij boven allen begeert en waardoor hij in haar bijzijn alle hogere idealen vergeet. Het is allemaal vergeefs dat zijn betere ik zich aan Margaret vastklampt en zijn beste vriend hem een verrader noemt. Het zijn haast onweerstaanbare krachten die hem naar Isabel toedrijven. Uit de brief die Margaret hem schrijft na de definitieve scheiding, blijkt dat zij de tragedie juist inziet. Deze ligt in het feit dat juist hij, de strijder voor geordende maatschappelijke toestanden, in zijn particuliere leven onmachtig is gebleken zijn hoge principes in stand te houden, dat hij het sekse-instinct niet heeft kunnen weerstaan en roemloos ten onder is gegaan. En dit nog wel terwijl Margaret, in zoveel opzichten zijn mindere, erin geslaagd is haar hartstocht te beteugelen en ter wille van hem haar maatschappelijke taak te aanvaarden!

In Marriage gaat Wells opnieuw een stap verder. Hier voeren de beide hoofdpersonen een bewuste strijd tegen het euvel waardoor Remington bezweek. In het huwelijk van Marjorie en Trafford dreigt een ernstige verstoring ten gevolge van zijn wetenschappelijke arbeid, waardoor zij zich verwaarloosd voelt. Trafford probeert door gedeeltelijk toe te geven de situatie te redden. Hij neemt een betrekking aan die hem in staat stelt materiele vruchten te plukken van zijn studie, zonder dat hij deze geheel hoeft op te geven, maar hij merkt al spoedig dat voor hem, die door zijn innerlijke drang tot "social service" gedwongen wordt, geen compromis mogelijk is. En in de eenzaamheid van de wildernis, waar de dagelijkse levensvoorwaarden een voortdurende zorg zijn die hen tot gezamenlijk strijden dwingt, leert het tweetal zich opnieuw te oriënteren en wapent het zich tegen de moeilijke strijd die hen wacht bij hun terugkeer in de maatschappij.

Want het is beiden duidelijk geworden dat de belangen van de maatschappij onherroepelijk met die van het huiselijk leven in botsing komen. Het gelukkig huwelijksleven kan slechts bestaan in de vorm van een égoisme à deux, dat alle maatschappelijk streven ten enenmale uitsluit. Ook Benham komt tot de slotsom dat de aristocraat van het leven onmogelijk een goed minnaar kan zijn. En tenzij ook de vrouw haar persoonlijkheid leert op te offeren, zal zij noodzakelijkerwijs de negatieve invloed zijn die

probeert hem zijn maatschappelijke taak te laten verwaarlozen. De vrouwelijke hoofdfiguur in The Passionate Friends vertoont dezelfde karaktereigenschappen als Ann Veronica. Maar waar zij de man huwt die zij liefheeft en het als het grootste geluk beschouwt zich aan hem te kunnen geven en wijden, is het de geest van onafhankelijkheid in Lady Mary die vanaf het begin alle haar handelingen beheerst. Ofschoon zij Stephen liefheeft, kan zij er niet toe besluiten met hem te trouwen uit vrees dat dit opofferen van haar onafhankelijkheid tot een ontgoocheling zal leiden. Maar wanneer een miljonair, die haar geheel onverschillig is, haar in een huwelijk met hem volkomen vrijheid belooft, neemt zij het aanbod aan. Op Stephens protest antwoordt zij: "Hij is heel anders dan jij, Stephen. Hij is niet zo hartstochtelijk, hij is niet zo veeleisend als jij." Inderdaad is Stephen de minnaar in wie het verlangen naar bezitten domineert. En hieruit vloeit onvermijdelijk de jaloezie voort, die als derde "limitation" ten verderve voert.

Als Lady Mary eenmaal getrouwd is treedt haar aangeboren verlangen naar liefde steeds meer op de voorgrond. Haar moeilijkheden zijn dus enerzijds het gevolg van een zeker dualisme in haar karakter, en anderzijds van het onvermogen van Stephen, de zelfzuchtige hartstocht te beheersen die aan de vrouw haar zelfstandigheid dreigt te ontnemen. Als Stephen uit de Boerenoorlog terugkeert kan zij hem niet langer weerstand bieden. Mr. Justin komt op de hoogte van de toestand en gedurende enige jaren verdwijnt Stephen uit haar leven. Het is een toeval zij elkaar in Zwitserland weer ontmoeten. De echtscheiding waarmee haar echtgenoot haar daarom dreigt, drijft haar tot zelfmoord. En zo zien wij een vrouw, die tot echte liefde in staat is, het slachtoffer worden van de "limitation of sex," zowel in haar minnaar als in haar echtgenoot. Beide mannen worden beheerst door jaloezie. Elk van hen wil haar alleen bezitten. De erkenning van deze omstandigheid volgt als het te laat is. Het is Mr. Justin die het uitspreekt. "Wij beiden hebben haar vermoord. Wij samen hebben haar leven verwoest.... Het is zo vervloekt stom. Je raakt helemaal je verstand kwijt. Net alsof je een dier bent.

Het onvermijdelijk gevolg van de jaloezie is de algehele overgave van het verstand aan de dierlijke instincten. En zolang de man deze hartstocht niet kan beheersen zal de vrouw hiervan de dupe worden. Maar niet alleen Lady Mary ondervindt de gevolgen van Stephens gemis aan zelfbeheersing. Men kan zich de hoofdpersoon in een roman van Wells niet anders voorstellen dan met maatschappelijke idealen. Er zijn in Stephens leven vele ogenblikken waarin hij daardoor geheel in beslag genomen wordt en het liefdesverlangen dood schijnt. Maar Lady Mary begrijpt beter dan hij dat de vrouw, als machtige factor in het maatschappelijk probleem, nooit uitgeschakeld kan worden. "Je doet precies alsof het overwinnen van verkeerde maatschappelijke begrippen de enige strijd is in het leven. Je ziet helemaal over het hoofd dat de mens vóór alles seksueel is.... En die grote Wereldstaat die jij je in je hoofd hebt gehaald zal door ons toedoen mislukken als jullie mannen denken ons opzij te kunnen schuiven," als de mannen zich wijden aan hun sociale taak, en de vrouwen verwaarlozen, zullen deze staken, net als de arbeiders. Want het seksuele levensaspect erkent slechts het individu en staat geheel vijandig tegenover elk maatschappelijk streven.

De enige hoop voor de maatschappij ligt dus in een beheersen van het sekse-instinct. Lady Mary acht dit mogelijk, met de hulp van wetenschap, kunst en literatuur. Maar de beide mannen die haar begeerden gaven haar de kans niet, een dusdanige overwinning op zichzelf te behalen. Zij bleven de willoze slachtoffers van hun hartstochten. En Lady Mary's leven eindigde in een tragedie....

In The Wife of Sir Isaac Harman beschrijft Wells het leven van een vrouw die zegevierend te voorschijn treedt uit de strijd tegen dezelfde belemmerende machten als Lady Mary Justin. Zij verbreekt de banden van een knellend huwelijk en toont dat een "aristocratisch" leven voor de vrouw evenzeer mogelijk is als voor de man. En ofschoon zij liefheeft, laat zij zich door geen enkele persoonlijke neiging afbrengen van het pad dat zij gekozen heeft in het maatschappelijk leven. Haar man is een schatrijke winkelier, in wie het oude bezittersinstinct domineert, en die haar in zijn huis als in een kooi gevangen houdt, tot zij tot het bewustzijn komt van haar maatschappelijke taak en zich van een zekere mate van "autonomie" weet te verzekeren. De strijd tegen de heersersbegrippen van haar man wordt steeds feller. Daarbij komt dat zij in Mr. Brumley, een letterkundige, iemand gevonden heeft wiens liefde voor haar onbaatzuchtiger is dan die van haar man. In zijn liefde vindt zij troost en steun, en samen behalen zij de overwinning op de "limitation of sex" en wijden zich als echte aristocraten des levens aan hun maatschappelijke arbeid. De door Lady Harman op de man die zij liefheeft uitgeoefende invloed verheft hem, in plaats van hem neer te halen, tot het hoogste peil dat de man volgens Wells' begrippen kan bereiken. Hoe volkomen haar overwinning is blijkt duidelijk wanneer Sir Isaac bij zijn dood een testament nalaat dat haar voor de keus stelt afstand te doen van Mr. Brumley of van het werk dat haar lief geworden is.

Ik geloof niet, dat Wells vele vrouwen uit onze hedendaagse maatschappij tot dit offer van haar persoonlijkheid in staat acht. Maar hij neemt wel aan dat het eenmaal zo ver zal kunnen komen. Of en wanneer deze toestand zal intreden hangt in de eerste plaats af van de resultaten van de opvoeding die hij vóór alles voor alle leden van de maatschappij wil, een opvoeding die helemaal ingesteld zal zijn op het aankweken van een juist begrip van de taak van het individu in de samenleving.

Het onder alle omstandigheden onderdrukken van alle seksuele gevoelens zou natuurlijk dwaasheid zijn, en het is verre van Wells dit te willen aanraden. Maar de mens mag niet langer de speelbal blijven van hartstochten die hem verlagen tot het peil van redeloze wezens. Die hartstochten moeten geregeerd worden, en niet langer de mens regeren. The New Machiavelli en The Passionate Friends tonen ons het gevolg van tomeloze begeerte, die ten verderve voert. The Wife of Sir Isaac Harman leert ons dat de maatschappij haar heil heeft te verwachten van hen die deze begeerte in bedwang weten te houden.
Een stelselmatig onderzoek naar de oorzaken van het falen van de mensen zoals dit in The Research Magnificent wordt beschreven, zal ongetwijfeld velen helpen de weg in te slaan die zij als de juiste hebben leren kennen. William Porphyry Benhams jeugdige ijver ondervond heftige tegenstand van de kant van zijn bekrompen moeder, die gebukt ging onder een van de ergste vormen van menselijk vooroordeel. Zij zag het hoogste streven in een schitterende carrière. Zij wilde dat het doel dat hij vóór alles zou nastreven het bereiken zou zijn van een machtspositie die zijn persoonlijke ijdelheid wellicht zou strelen, maar waardoor hij de toekomst van de maatschappij als minder belangrijk zou leren zien dan zijn eigen maatschappelijk succes. "Je moet iets uitvoeren, Poff, maar je hoeft gelukkig je eigen brood niet te verdienen. De hele wereld staat voor je open. Je moet plannen maken voor je toekomst. Je moet trachten in aanraking te komen met mensen, die de macht bezitten je vooruit te helpen. En je moet zorgen dat je geen flaters begaat. Je moet lid van het Parlement worden. En dan kun je officier worden, of in de politiek gaan. Je moet Cecil Rhodes proberen na te volgen. Wie weet of je geen Winston Churchill wordt. . . ." Zodat zij weliswaar haar zoon de raad geeft met alle krachten een ideaal na te jagen, maar in haar vooroordeel dit ideaal ziet in een bevrediging van de persoonlijke eerzucht.

Maar haar zoon draagt iets mee waarvan zij geen benul heeft. Hij is de geboren levensaristocraat, en mensen die de drang naar iets hogers in zich voelen, kunnen weliswaar tijdelijk falen, maar na iedere mislukking herstellen zij zich en hernieuwen met onuitputtelijke moed en volharding hun streven. Dat de levenservaring die William Benham in zijn jeugd opdoet hem duidelijk de menselijke beperkingen toont, duidelijker dan aan minder begaafde mensen, heeft slechts ten gevolge dat hij met groeiende energie en toenemend succes deze beperkingen gaat bestrijden om ze een voor een te overwinnen. In de Zwitserse bergen dwingt hij zichzelf eerst de vrees te beheersen, waardoor hij duizelt bij de eerste aanblik van de peilloze afgrond. En hij beseft dat die eerste overwinning van de doelbewuste mens op wat hem in zijn groei belemmert door meerdere gevolgd zal worden, en dat ooit de tijd zal komen waarin de woeste koning van de wildernis in de onbevreesde mens, de belichaamde Gedachte der Wereld, zijn meerdere zal moeten erkennen en angstig zal wegsluipen bij zijn nadering.

Benhams tweede contact met de "human limitation" stelt hem voor een nog veel moeilijker probleem. De tijd breekt aan, waarop de Natuur hem ontvankelijk heeft gemaakt voor de machtige invloed, belichaamd in de vrouw. Zij heeft hem echter niet tevens de middelen verschaft om zich tegen deze invloed te weer te stellen. Benham bezwijkt voor de verleiding als zovele anderen, hij vergeet zijn nobele voornemens door toe te geven aan de lokstem van de seksuele hartstocht en doorleeft een roes waaruit hij ontwaakt in wroeging en zelfverwijt. Hij ziet nu duidelijker dan ooit de aard van de gevaren die hem in het dagelijks leven bedreigen. En hij smeekt God hem zijn idealen terug te geven.

Aan de hierboven beschreven verleiding kan weerstand geboden worden, maar bij het eerste teken van onze zwakheid hernieuwt zij haar aanvallen met verdubbelde kracht. Zelfs het leven van een Benham kent ogenblikken waarin het hem lijkt dat slechts een zichzelf volledig vergeten in de roes van hartstocht het leven waarde geeft. Maar onveranderlijk volgt op zulk een ogenblik van zwakheid, waarin hij zich voorneemt zijn wildste verlangens bot te vieren, een reactie die hem de tanden opeen laat klemmen en uitroepen: "Neen! Vervloekt! Ik doe het niet!"

Als hij zich losgemaakt heeft van de sirene in wier netten hij verstrikt was geraakt, heeft hij echter de tweede "limitation" nog helemaal niet overwonnen. Want er verschijnt een vrouw ten tonele die een werkelijk diepe indruk maakt op zijn zielenleven, en aan wier invloed het daarom oneindig moeilijker is te ontkomen. Hij hoopt dat de vrouw die hij werkelijk liefheeft hem, naast haar liefde, de sympathie en daadwerkelijke hulp zal geven die hem in staat zal stellen zijn studie tot een goed einde te brengen. Maar hij heeft haar overschat. Voor haar, voor wie de liefde het leven is, betekent de Research Magnificent slechts een hoogdravend ideaal, dat de aandacht opeist die hij aan haar behoorde te besteden. Een huwelijk tussen twee mensen van een zozeer verschillende levensopvatting kan niet anders dan mislukken.

Evenals Trafford in Marriage probeert Benham in een lange en verre reis troost te vinden en duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van deze mislukking. En het juiste begrip van de toestand waartoe hij door deze periode van nadenken gebracht wordt, helpt hem zegevierend tevoorschijn te treden uit de strijd tegen de jaloezie die hem dreigt te bekruipen wanneer hij bij zijn terugkeer zijn Amanda in de armen van een ander vindt. Hij begrijpt hoezeer het Amanda, die het aristocratische leven noch kent noch begeert, verdriet moet doen, dat zij er niet in geslaagd is hem blijvend te boeien en hem grotendeels te moeten afstaan aan een ideaal dat haar geheel vreemd is.

Met de scheiding tussen Benham en zijn vrouw treedt het sekse-probleem terug om plaats te maken voor de vierde "limitation", in haar noodlottige gevolgen de ernstigste van allemaal. Deze vierde en voornaamste oorzaak van maatschappelijk falen komt voort uit de onvolkomenheid van het menselijk denken. In First and Last Things had Wells al gewezen op de neiging die ons allemaal eigen is, de onfeilbaarheid van het menselijk intellect aan te nemen. Veel mensen denken weinig of niet na, en hun oordeel wordt daardoor gevormd door te luisteren óf naar hun gevoel, een zeer bedenkelijke gids in zaken die verstandelijke overweging vereisen- óf naar het oordeel van anderen. En zelfs die anderen, van wie de meningen het uitvloeisel zijn van verstandelijke overweging, kunnen zich onmogelijk behoeden voor noodlottige dwalingen. Zelfs zij die met de grootst mogelijke voorzichtigheid te werk gaan bij het vormen van een oordeel en zich voornemen slechts datgene als waarheid te aanvaarden waarmede hun intellect volledig instemt, zullen door de onvolmaaktheid van dit intellect vaak tot verkeerde conclusies komen. Om nog te zwijgen van de talloze malen dat het intellect onbewust wordt beïnvloed door het karakter, door de levensomstandigheden of door het gevoelsleven van de denker. Een logische gedachtegang vrijhouden van storende invloeden is een taak die het vermogen van de meeste mensen ver te boven gaat. Het onvermijdelijk gevolg van elk falen, hoe gering ook, is het zich vormen van een vooroordeel. En in de maatschappij waarin wij leven zijn die vooroordelen voor meer ellende verantwoordelijk dan welke andere oorzaak ook.

Benham, die als een moderne Haroen-al-Raschid de oorzaken van het menselijk leed tot in de meest verborgen hoeken wil opsporen, leert tal van vormen van vooroordeel kennen. Hij herkent een vooroordeel in de dwaze rassenhaat die tot pogroms leidt, hij leert de domheid inzien van aanmatigende trots die berust op geboorte of maatschappelijke positie, en hij ondervindt hoe het vooroordeel dat vaak met de naam "patriotisme" wordt betiteld, in brede lagen van de maatschappij diepe ellende veroorzaakt.

Toen The Research Magnificent het licht zag had dit laatste vooroordeel de beschaafde wereld aan de rand van de ondergang gebracht. In hoeverre de catastrofe van de grote oorlog Wells' denkbeelden verder tot ontwikkeling bracht, zullen wij in een volgend hoofdstuk nader beschouwen.

The Research Magnificent besluit met een passage die ik hier in haar geheel wil weergeven, omdat zij een aanduiding inhoudt van een nieuw probleem, dat nauw verband houdt met het maatschappelijke, waaraan Wells in de bittere jaren die hem wachtten ruim aandacht zou besteden. Benham vertelt de vriend die ooit zijn manuscript als nalatenschap aan de mensheid zou ontvangen, hoe hij gelooft in een ideaal van een Wereldstaat die de kleine oorlogvoerende rijkjes van onze tijd in zich zal verenigen, en in een onzichtbaar koning die in de hele wereld zal heersen. "Deze koning is het," zegt hij, "die aan het hoofd zal staan van onze Orde, van de nieuwe aristocratie die de hele wereld zal regeren. Hij is onze Vorst en hem gehoorzamen wij. Hij leeft in u, en hij leeft in mij; hij leeft in alle mensen... Wat ik geleerd heb, wat ik overdacht heb, en wat ik als onomstotelijk vaststaand ben gaan zien, ik voel dat de tijd nu gekomen is om het aan de hele wereld mee te delen.... De tijd is aangebroken waarop zij die tot de vrijwillige aristocratie behoren luid tot elkaar moeten spreken....

Wij kunnen ons niet organiseren, want alle organisatie leidt tot corruptie.....

Wij zullen nergens erkenning vinden....

Maar wij kunnen tenminste op onmiskenbare manier onze mening uiten...."

"Maar die aristocratie van jou betekent eigenlijk een revolutie," antwoordt White. "Zoiets als een openlijke samenzwering."

"Zeer zeker. Een Openlijke Samenzwering, die de koning op de postzegels weigert te erkennen, evenals de vlag die het symbool is van een natie. Zij houdt de proclamatie in van de grote Republiek der Mensheid."


HOOFDSTUK VI


DE GROTE CATASTROFE


Never was the fabric of war so black, that I admit. But never was the fabric of war so threadbare. At a thousand points the light is shining through.

Mr britling sees it throug

Het door Benham nagelaten manuscript bevat een gedeelte dat het opschrift draagt The Metal Beast, en de datum 1910. Hieruit blijkt duidelijk hoezeer Benham de dreiging heeft gevoeld van de algemene bewapening van de Staten van Europa. Ongetwijfeld heeft ook Wells het conflict lang voorzien. Vele Duitsers maakten geen geheim van hun verlangen naar de dag waarop "hun Zeppelins en hun zwaar geschut de Engelse vloot zouden vernietigen en hun leger de weg naar zou Londen openen". En de gedachte aan de mogelijkheid dat deze bedreiging ooit werkelijkheid kon worden liet zich niet verdrijven door de meer geruststellende overweging dat er ook in Duitsland vredelievende elementen waren die de oorlog trachtten te vermijden.

De jaren van beproeving die nu achter ons liggen zijn aan weinigen voorbijgegaan zonder een onuitwisbare indruk achter te laten. Maar onder de Engelse schrijvers heeft wellicht niemand de oorlog diep gevoeld als een vrijwel onherstelbare maatschappelijke ramp als H. G. Wells, en dit in weerwil var het feit dat hij hem herhaaldelijk had voorspeld. Zoals hij ons zelf meedeelt, had hij steeds in het diepst van zijn ziel de hoop gekoesterd dat men de grote catastrofe zou kunnen voorkomen. Hij kon niet aannemen dat zij die over Europa regeerden zó ongelooflijk onbekwaam zouden blijken. Het uitbreken van de oorlog schokte hem diep, maar de methoden van oorlogvoering, die steeds afschuwelijker werden en steeds meer bewezen hoezeer de strijdende partijen slechts door gevoelens van wederzijdse haat werden geleid, en alle gezond verstand hadden uitgebannen, waren voor hem bijna de genadeslag. Zijn maatschappelijk optimisme, zijn vertrouwen in grote toekomstige mogelijkheden, werd ernstig aan het wankelen gebracht. Voor de eerste keer stond hij voor gruwelijke feiten waar tegenover zijn intellect machteloos stond. En hem gebeurde wat gewoonlijk geschiedt met mensen die deze machteloosheid op een zó pijnlijke manier leren beseffen. Hij zocht en vond in het gevoelsleven een machtige bondgenoot, die hem waarheden openbaarde waarvan het besef ver boven zijn verstandsleven uitging. Het gaf hem in de uren van de diepste verslagenheid een vertroostend en kracht brengend visioen van God, de Onzichtbare Koning, "who is nearer than breathing, and closer than hands and feet". Maar voordat deze reddende openbaring hem nieuwe energie en vertrouwen kwam inboezemen, maakte hij een periode door van ontgoocheling die hem de wanhoop nabij bracht.

Ik heb al gezegd dat het niet de oorlog op zichzelf was die hem dreigde te overweldigen. De pijnlijke ontgoocheling begon met de ontdekking dat door de strijd van de volkeren overal een mentaliteit ontstond die alle hoop om door de oorlog tot een betere toekomst te komen de bodem dreigde in te slaan. In de eerste weken van augustus 1914 had hij in The War that will end War de stellige verwachting uitgesproken dat de komende geslachten in een duurzame vrede de vruchten zouden plukken van de strijd. Aanvankelijk zag hij - en zeer velen met hem - in het Pruisische militarisme de enige ware oorzaak van het grote kwaad van de oorlog. Het hield een directe bedreiging in van de vrijheid van de andere naties, en waar het de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel in de weg stond, was het de plicht van de andere naties zich met alle kracht te weer te stellen. Er was helaas geen gelegenheid meer het Duitse volk door argumenten tot beter inzicht te brengen. Maar als het kwaad met geweld werd onderdrukt, zouden de offers van de oorlog in ieder geval niet vergeefs zijn. De oorlog was als een lang dreigende onweersbui die de lucht voorgoed zou zuiveren. Van dit standpunt bezien was de gedachte aan het onvermijdelijke bloedvergieten minder ondraaglijk. De weg zou worden geopend tot de blijvende Vrede. "Daarom heb ik, ondanks de afschuw die ik voor de oorlog koester, geweigerd de vele manifesten te tekenen, die aandrongen op een gemeenschappelijke poging deze oorlog ter elfder ure nog te voorkomen. Ieder nu tegen Duitsland getrokken zwaard, is een zwaard waarmee de eeuwige vrede zal worden bevochten".

Wij weten nu helaas hoe weinig reden er was voor zulk optimisme. In The World of William Clissold wordt de mening geuit dat "de grote oorlog de mensheid even weinig baat heeft gebracht als de pest of een grote bosbrand". De ogenblikken van pessimisme, die Wells nog steeds kent - en wie van ons blijft daar helemaal van verschoond? - vinden hun oorzaak in de erkenning dat er in de mentaliteit van de grote massa bedroevend weinig veranderd is. Maar in het eerste jaar van de oorlog dacht Wells er anders over. "Het monsterachtige conflict dat Europa thans teistert kan slechts bestaan in de duisternis die in het menselijk brein heerst. Zodra daar het licht van juist begrip doordringt, zal het voorgoed in het niet verzinken, zoals dromen vervagen bij het ontwaken."

Er heerste gedurende de hele oorlog aan beide zijden een verbijsterend onvermogen om elkaars gedachten en gevoelens ook maar enigszins te begrijpen en te billijken. In Duitsland begreep men totaal niets van de geest die Engeland bezielde, en omgekeerd bleef de Duitse mentaliteit voor de Engelsen- Wells niet uitgezonderd - een gesloten boek. De verwachting dat een volk van zeventig miljoen zielen met de Duitse geestesgesteldheid op de ridderlijke wijze, kenmerkend voor een oefenwedstrijd op Lord's tussen Engeland en Australië, een oorlog op leven en dood zou voeren, verraadt een totaal onbegrip. Het Engelse volk voelde in de eerste fase van de oorlog geen haat, en meende hieruit de gevolgtrekking te mogen maken dat ook de Duitsers vergevingsgezind waren, en dat een klein Brits succes, waarop men hoopte, voldoende zou zijn om hen tot inkeer te brengen. Men bleef zichzelf met dit volstrekt onredelijk optimisme sussen, tot maar al te duidelijk bleek hoezeer de tegenstander bezield was met een woeste, evenzeer onredelijke haat tegen alles wat Engels was. Het langzaam opkomende besef van de werkelijke toestand moet voor iemand als Wells een zeer pijnlijke ervaring zijn geweest. Terwijl men in Duitsland blijkbaar zó slecht over Engeland dacht, voelde hij de behoefte het liberale Engelse standpunt duidelijk te belichten opdat men in de neutrale landen, en vooral in de Verenigde Staten, Engeland meer recht zou doen wedervaren.

Uit deze wens sproot de roman voort die naar mijn mening de meest diepgevoelde, en daarom de meest lezenswaardige is van Wells' werken. In sommige opzichten is Mr. Britling sees it through een De Profundis. Maar voor het einde flonkert aan de horizon de heldere ster van de hoop, geboren uit een nieuwe overtuiging.

De hoofdfiguur in Mr. Britling sees it through vertoont vele punten van overeenkomst met de schrijver. Zoals de meeste schrijvers is Wells enigszins onwillig dit te erkennen, wellicht vanwege enkele verschilpunten, maar men kan onmogelijk aannemen dat de door Britling geuite meningen in meer dan in enige onbeduidende kleinigheden van die van Wells verschillen. Mr. Thurston Hopkins wijst in een van de hoofdstukken van zijn boek over Wells op de duidelijke overeenkomst tussen Matching's Easy, de woonplaats van Mr. Britling, en Easton Glebe, bij Dunmow, waar Wells zijn zomers grotendeels doorbrengt. Van veel groter belang echter is de erkenning van een nauw verband tussen de ontwikkeling van Britlings geestes- en zielenleven zoals Mr. Britling sees it through ons dit lat zien op een manier die boven alle lof verheven is, en de fasen die Wells doormaakte voordat het geloof in God bij hem de moed en het vertrouwen deed herleven, die voor de eerste keer in zijn leven hem ernstig hadden gedreigd hem voorgoed te verlaten.

Er is in dit boek slechts weinig handeling en weinig karaktertekening. De bijfiguren ontlenen hun belangrijkheid niet in de eerste plaats aan hun persoonlijkheid, maar eerder aan het feit dat ieder van hen een bepaalde mening vertegenwoordigt met betrekking tot het grote rechtsgeding dat de aandacht van iedereen trok. Zij vormen de achtergrond waartegen Mr. Britling scherp afsteekt. In Mr. Britlings moeilijkheden leren wij de problemen kennen die de liberale Engelsman gedurende de oorlogsjaren bezighielden, en het standpunt dat hij daar tegenover innam. Maar wat het boek tot een van de grootste meesterwerken van zijn tijd bestempelt, is de manier waarop daarin nadruk wordt gelegd op de noodzaak tot een harmonische ontwikkeling van verstands- en gemoedsleven. Wanneer de lezer voor het eerst in aanraking wordt gebracht met Mr. Britling is deze vrijwel uitsluitend intellectualist. Door zijn levensomstandigheden ontwaakt in hem de sterke behoefte aan zedelijke steun in de zware strijd, en als onmiddellijk gevolg hiervan wordt hem het visioen geopenbaard van een God die mèt en vóór de mensheid strijdt, zoals Mr. Benham hem had leren kennen in The Research Magnificent.

Een van de meest karakteristieke eigenschappen van de welgestelde Engelsman in de jaren vóór de oorlog was wel zijn traditioneel vertrouwen in de onwankelbare macht van het Verenigd Koninkrijk. De grote Franse Revolutie, de talrijke omwentelingen van de negentiende eeuw, waren allemaal vrijwel ongemerkt voorbijgegaan en hadden bij velen de overtuiging doen postvatten dat het oude Engeland van zoveel eeuwen voor altijd zou blijven voortbestaan. Zelfs Mr. Britling, de liberaal, had zich aan de inhoud van deze traditie niet helemaal kunnen onttrekken. Ondanks een voortdurende neiging tot kritiek, was hij toch in zijn hart in hoge mate trots op de positie die zijn vaderland innam onder de volkeren van de wereld.

Dit vertrouwen in de Engelse superioriteit boven andere naties heeft Engeland in vele opzichten kwaad berokkend. Daardoor is het onmiskenbare feit dat Duitsland op velerlei gebied haar concurrenten ging overvleugelen, lange tijd niet onderkend. Zelfs Mr. Britling was van de radicale inzichten van zijn jeugd "genezen" en was langzamerhand gaan delen in het algemene zelfvertrouwen. Als hij toestanden aantrof die hij niet anders dan verkeerd kon noemen, stelde hij zich tevreden met een gemoedelijk woord van protest. Het is in dit opzicht dat Wells inderdaad hemelsbreed verschilt van Mr. Britling, hoezeer ook deze uit de oorlog dezelfde lessen zou putten als hij. Wat ook het oordeel moge zijn van het nageslacht, niemand zal Wells ooit kunnen beschuldigen van de neiging het kwaad op enigerlei manier te verbloemen!

De verblinde openbare mening in Engeland bleef in gebreke de voor de hand liggende gevolgtrekking te maken uit de vele kleine onregelmatigheden die wezen op een verandering die zich aan het voltrekken was. De beweging van de suffragettes en de opstand in Ulster werden eigenlijk door bijna niemand au sérieux genomen. Men begreep niet dat vooral het laatste koren op de Duitse molen betekende, en dat de onrust in Ierland van die kant stelselmatig werd aangewakkerd. Zolang de Engelsman van 1914 zijn aandacht kon wijden aan cricketwedstrijden, aan het Caillaux-proces, en aan de pogingen van Britse bokskampioenen om de fameuze Georges Carpentier een knock-out toe te brengen, was hij meer dan tevreden met zichzelf en het rijk waarvan hij onderdaan was. Zelfs Mr. Britling geloofde niet in de mogelijkheid van een oorlog en was ervan overtuigd dat alles zich vanzelf zou schikken.

Dit misplaatste vertrouwen in de afloop van dingen die eenvoudig aan het toeval werden overgelaten acht Wells terecht even ergerlijk als de bijna oorlogszuchtige mentaliteit die in Duitsland heerste. Daar bestond in ieder geval geen verblinding omtrent datgene wat de beschaafde wereld in de naaste toekomst te wachten stond. Daar hield iedereen rekening met de grote strijd die naar men wist eenmaal zou uitbarsten. Men kan de Duitsers van 1914 verwijten dat zij zich in een avontuur begaven dat de klok van de beschaving aanzienlijk achteruit zette. Maar de door Wells duidelijk uitgesproken aanklacht tegen de Britse natie, houdt in dat zij het gevaar niet inzag of niet wilde inzien, en daarom geen enkele maatregel nam om het te bezweren. Dat dit gebrek aan inzicht niet zozeer aan domheid was te wijten, als aan een zeker arrogant superioriteitsgevoel dat gebrek aan belangstelling in andere naties ten gevolge had, maakt de zaak, vast en zeker niet beter.

Ook toen de oorlog een feit geworden was, kwam er aanvankelijk weinig verandering. Men geloofde dat er in Duitsland, naast een oorlogszuchtige regering, een machtige vredespartij bestond en dat door de kleinste tegenslag van de Duitse wapenen de publieke mening zou omslaan, evenals dit na Jena het geval was geweest. Ook Engeland had onder Chamberlain immers een imperialistisch tijdperk doorgemaakt, en na de Zuid-Afrikaanse oorlog had de liberale partij al spoedig het evenwicht weten te herstellen! Slechts weinigen vermoedden de ontzettende gevolgen die de oorlogsverklaring achter zich aan zou slepen. Evenmin hield men rekening met het feit dat de oorlogstoestand onvermijdelijk nieuwe morele begrippen in het leven roept. Het eerste boek van Mr. Britling sees it through eindigt op een manier die duidelijk laat voelen hoezeer de mensheid zich vrijwillig aan banden had gelegd, die slechts konden worden verbroken nadat het kwaad zijn loop had gehad. "Ik ben het grote feit waarmee ieder nu rekening moet houden", zegt de Oorlog. "Er kan verder niets meer in het leven van de mensen bestaan voordat zij met mij hebben afgerekend." En zo was het inderdaad. De hele mensheid was ten prooi gevallen aan een krankzinnig vooroordeel, dat haar aandreef tot zelfmoord. De grote zondvloed verbrak alle ketenen en overstroomde de gehele beschaafde wereld.

Er vallen in de geestesgesteldheid van de Britse natie gedurende de oorlog drie fasen op te merken, die elkaar met tussenpozen van enige maanden opvolgen. De eerste fase bracht, zoals wij al gezien hebben, weinig juist begrip van de werkelijke toestand. Er bleef een zeker optimisme heersen, dat door de regering met alle beschikbare middelen werd aangekweekt en in stand gehouden. In allerlei toonaarden hoorde men de verzekering dat de handel niet zou lijden onder de oorlog ("business as usual"); dat Kitchener de strijd spoedig ten voordele van de geallieerden zou beslissen ("leave things to Kitchener"), en dat de "Russische stoomwals" in het Oosten het Duitse leger zou verpletteren. Met dergelijke nietszeggende frasen probeerde men de moed erin te houden. Toen de ontgoocheling kwam, was zij des te wreder.

Een criticus uit de vorige eeuw heeft de gewaarwording, bij hem opgewekt werd door het lezen van Fieldings romans na die van zijn tijdgenoot Richardson, vergeleken met die van iemand die uit een bedompte ziekenkamer de vrije buitenlucht betreedt. Iets dergelijks voelt men wanneer men, na het vermelden van de algemene verblinding die de eerste fase kenmerkte, kan constateren dat in de tweede het besef van de werkelijke toestand tot in de diepste lagen begon door te dringen. En men kwam niet alleen tot de erkenning van feiten die inderdaad die erkenning dringend behoefden. Maar het was in deze periode dat het Britse nationale karakter zich van zijn allergunstigste kant toonde. Het algemene idealisme, dat zich overal openbaarde, en leidde tot daden van edele zelfopoffering, was van een soort die grote dingen doet verwachten van een eeuw waarin het nationalisme zal hebben opgehouden te bestaan en de Wereldstaat de plaats zal hebben ingenomen van de in voortdurende verdeeldheid levende naties van onze tijd. De manier waarop het Britse volk de oproep beantwoordde stemt tot grote eerbied. En niet slechts om de bereidwilligheid waarmee grote offers werden gebracht, maar meer nog om de geest waarin velen, die de oorlog haatten en zouden blijven haten, deelnamen aan de strijd tegen het militaristisch monster, in de hoop en verwachting dat deze oorlog inderdaad de laatste zou zijn. Als het ons niet mocht lukken deze verwachting te vervullen, zal het onze schuld zijn dat zij hun bloed vergeefs geofferd hebben.

De lezer sta mij een kleine uitweiding toe, betreffende een indruk die ik kreeg tijdens een van mijn eerste bezoeken aan Engeland na de oorlog. Ik kwam net uit Frankrijk, zodat de indruk van de talloze gedenktekens, gewijd aan de zonen van het land die hun bloed hadden geofferd op het altaar van het vaderland, nog vers was. De Fransen eren de nagedachtenis van de "poilu" meestal door zijn beeltenis in steen of marmer. De bezoeker houdt een herinnering aan een grimmig uitziende, baardige soldaat, die het geweer omklemd houdt waarmee hij de doortocht van de vijandelijke legers helpt betwisten. Een verpersoonlijking van het vaste besluit dat Frankrijk zegevierend te voorschijn zou treden: "On ne passe pas".

En nu, wat voor indruk geeft Engeland ons? Waar de Britse Tommy - die ik mij jonger voorstel dan zijn Franse wapenbroeder - op bovengenoemde manier is afgebeeld, zag ik hem voorgesteld als een lange, slanke figuur in kaki, die zich niet verdekt opstelt om de vijand af te wachten, maar deze met veerkrachtige tred tegemoet treedt, met een doodsverachting die vaak aan het roekeloze grensde. Wells noemt de Engelse natie "everlasting children in an everlasting nursery", en bedoelt dit niet als compliment. Maar toch bezit de jeugd iets dat wij ouderen bewonderen, en dat wij in de loop der jaren onveranderd trachten te bewaren: de frisse, zonnige geestdrift die geen offer te groot acht. Als deze geestdrift door het bezonken verstand van de ouderen in de juiste richting zou worden geleid, zou het er inderdaad hoopvol uitzien voor onze oude wereld.

Naast dit enthousiasme voor de zaak die hij als de rechtvaardige beschouwt, spreekt er uit de brieven die Mr. Britlings zoon Hugh uit de loopgraven aan zijn vader schrijft een volkomen begrip van het feit dat de Duitse soldaat in geen geval voor de misslagen van zijn opdrachtgevers verantwoordelijk mag worden gesteld. Als Hugh, in een gevecht van man tegen man, een paar gevangenen maakt voelt hij niets anders dan vriendschap en sympathie voor mannen in wie hij terecht vóór alles lotgenoten ziet.

In zijn schildering van het leven van de soldaat in de loopgraven kan Wells de verleiding niet weerstaan de Cockney opnieuw ten tonele te voeren, onder omstandigheden die het beste in hem naar voren brengen. In "Private Ortheris", die in het dagelijks leven luistert naar de naam Arthur Jewell, tekent hij ons opnieuw de Londenaar uit de volksklasse, die niet gewend is diep over de zaken na te denken, en zich slechts een vaag beeld heeft gevormd van de situatie. Zijn reactie is die van een gentleman. "Die verd. . . . Duitsers zijn België binnengedrongen, en nu moeten wij hen daar weer uitjagen", zegt hij. "Daar komt de hele zaak op neer. Tenminste, meer weet ik er niet van". Misschien was het maar goed ook, dat hij niet meer wist. Want dan had hij wellicht begrepen hoezeer zijn heldenmoed en offervaardigheid werden misbruikt, zoals Hugh dit begreep toen hij klaagde over de slechte regeling en de onbevoegde leiding, die onnodig grote verliezen teweegbrachten.

Lange tijd bleef de natie in de waan dat ook de Duitsers de oorlog met tegenzin voerden en hun tegenpartij niet haatten, maar door veel gevallen van geheel nodeloze wreedheid, ten overvloede nog aangedikt door een pers die stemming tegen Duitsland begon te maken, zoals ook in ons land door sommige organen de haat onnodig werd aangekweekt, vielen de mensen de schellen van de ogen. Men ging begrijpen dat het Lied van de Haat, waarom eerst schouderophalend werd gelachen, wel degelijk de stemming van de meerderheid in het vijandelijke land weergaf. Men zag hierbij begrijpelijkerwijs over het hoofd dat de geallieerde tactiek van uithongering even wreed en onrechtmatig was als het werpen van bommen op weerloze steden of het tot zinken brengen van koopvaardijschepen. Het grote kwaad is de oorlog zelf, en alle wreedheid en onrecht die uit de erkenning van deze mensonwaardige toestand voortvloeien moeten op rekening worden geschreven van een mensheid die er nog steeds niet in geslaagd is dit kwaad met wortel en al uit te roeien.

Als dus de felle haat die de Duitse natie bezielde, geenszins onverklaarbaar genoemd mocht worden, terwijl iedere Duitser, slechts ingelicht door de eigen pers, ervan overtuigd was de rechtvaardige zaak te dienen in een "opgedrongen" oorlog, blijft het niettemin een uiterst betreurenswaardig feit dat hierdoor de Britse natie het laatste beetje gezond verstand dat haar nog restte in dit tijdperk van de opperste verdwazing, prijs gaf, en de vijand met gelijke munt betaalde. Zelfs de intellectuele klasse kon zich niet vrijwaren tegen dit algemene en begrijpelijke gevoel van verontwaardiging. Slechts de filosoof, de intellectualist van het zuiverste water, die het gevaar besefte van een toegeven aan redeloze gevoelens op een ogenblik waarop meer dan ooit het gezond verstand moest redden wat te redden viel, hield zich staande en klemde zich krampachtig vast aan de waarheden die zijn verstand hem in gelukkigere jaren had onthuld. Als ook de intellectuele bevolking werd meegesleurd in de stroom van emotie, dan zou de massakrankzinnigheid niet te stuiten zijn en de beschaving onherroepelijk ten onder gaan. Dit beseft Mr. Britling als hij aan het sterfbed staat van zijn tante, Mrs. Wilshire, die door een vijandelijke bom getroffen en wreed verminkt is. Nooit te voren had hij het gruwelijke van de oorlog van zo nabij aanschouwd, nooit te voren had hem de ongelooflijke domheid die zulk een massamoord mogelijk maakte en toeliet, dieper getroffen. En voordat hij het beseft, worden ook hem één enkel ogenblik zijn gevoelens de baas.

"Duivels zijn het!" roept hij uit. "Of liever, duivelse krankzinnigen. Apen die vrij beschikken over alle wetenschap! Maar wij zullen met hen afrekenen!"

Maar de een ogenblik onafwendbaar gebleken heerschappij van de emoties, duurt bij een man als Mr. Britling slechts kort. Want het Verstand, dat het gevaar beseft, stelt zich krachtig te weer tegen de vreemde indringer. "Dood hen desnoods in uw toorn", zegt het, "maar begrijp goed wat ge doet. Dit is noch de daad van duivels, noch van krankzinnigen, maar het gevolg van een dwaze redenering, van de zwakheid van hen die de oorlog niet beletten, een misdaad die geheel op rekening komt van de verblinding, van de bekrompen inzichten van de hele mensheid".

En in enkele ogenblikken heeft het Verstand het verloren terrein weer geheel herwonnen. Maar het feit dat het een ogenblik machteloos heeft gestaan tegenover een alles beheersende emotie, houdt een ernstige waarschuwing in. Want Mr. Britling moet gevoeld hebben dat wellicht de toekomst hem voor nog ergere feiten zou stellen, die zijn verstand nog zwaarder zouden beproeven dan het in Filmington-on-Sea gebeurde. En voor het eerst voelt hij een twijfel in zich opkomen, waarmee hij vroeger geheel onbekend was. Zal de levensbeschouwing, die hij aan zijn intellect dankt, kunnen standhouden tegen een hernieuwden aanval van een tot het uiterste geprikkeld gevoelsleven?

Zo wordt de lezer voorbereid op de grote tragedie die het leven van Mr. Britling geheel dreigt te ontwrichten. De beschrijving van de manier waarop de tijding van Hughs sneuvelen door zijn vader wordt ontvangen en van de diepe inwerking van deze schokkende gebeurtenis op diens geestes- en zielenleven stelt aan de schrijver als psycholoog de hoogste eisen. Ik aarzel niet als mijn mening neer te schrijven dat Wells zich in deze passages een groot kunstenaar toont. Wat een diepe indruk moet het lezen ervan teweegbrengen bij de velen die iets dergelijks hebben meegemaakt! Het is allemaal zo echt menselijk. Het doffe gevoel van afstomping dat hem bekruipt bij het lezen van het telegram, zijn wezenloos tasten in zijn zak naar geld voor het meisje dat het telegram heeft besteld, terwijl hij zich afvraagt of hij haar de hele shilling moet laten houden; de opkomende gedachte dat zij begrijpt wat het telegram inhoudt en zich erover verbaast dat hij zo kalm blijft, en waardoor hij zich afwendt in een sterk verlangen zich te onttrekken aan haar starende blik - dit alles verraadt een schrijver van groot talent. En dan volgt zijn vlucht door de tuin om zijn vrouw te ontlopen die hem komt zoeken, zijn behoefte om alleen te zijn in zijn verdriet, het middagmaal dat zwijgend wordt genuttigd, en waarbij Mrs. Britling tot het besef komt van de zware taak die haar is opgelegd. Hoezeer zij er ook naar hunkert hem te kunnen troosten in zijn verlies, toch voelt zij maar al te diep dat zij niet zal kunnen delen in zijn verdriet om de zoon die de hare niet is, en op wie zij altijd in het geheim jaloers geweest is.

Later in de avond, na een lange martelende aarzeling, gaat zij naar de kamer van haar echtgenoot. Slechts een werkelijk groot schrijver kan ons zozeer de dubbele tragedie van deze diep ontroerende scène laten voelen, als Mr. Britling in de uren van zijn diepste smart woorden van troost spreekt tot haar die stellig minder zwaar getroffen is dan hijzelf. En hij vindt een ogenblik verlichting in zijn zorg voor zijn vrouw van wie het verdriet niet vergeleken kan worden met het zijne....

Maar zodra de deur zich achter de getrooste sluit, vergeet hij haar helemaal. Hij moet naar buiten gaan, in de stille avond en alleen zijn met zijn gedachten op de plaats waar zijn zoon, nu enige maanden geleden, voorgoed afscheid van hem nam....

De lezer voelt heet duidelijk dat de grote slag die Mr. Britling heeft getroffen een crisis in diens leven betekent. Wat het leven hem nog verder moge brengen, hij zal nooit meer de oude zijn. Het leven brengt ons soms kwetsuren toe waarvan wij uiterlijk herstellen, maar die toch een blijvende verandering in ons wezen teweegbrengen. En als aan het einde van dit tweede bedrijf het scherm zakt, vragen wij ons af van welke aard de blijvende invloed van deze ontzettende catastrofe op Mr. Britling zal zijn. Want de oorlog heeft voor hem opgehouden een maatschappelijk probleem te zijn. Hij heeft aan al zijn persoonlijke verwachtingen voor de toekomst voor goed de bodem, ingeslagen. Zijn jongen is het slachtoffer geworden van dezelfde monsterachtige dwaasheid die ook Aunt Wilshire het leven kostte.

En terwijl hij werktuiglijk het telegram herleest, spreekt zijn stemt die hem hees en vreemd in de oren klinkt, zijn gedachte uit.

"Mijn God! Hoe ongelooflijk idioot! Waarom heb ik hem laten gaan? Waarom heb ik hem in godsnaam laten gaan?"

Een uitsluitend voortgaan op de oude weg van het verstand zou voor Mr. Britling onmogelijk geweest zijn. Zijn gemoedsleven was door de omstandigheden van Hughs dood dermate ontwaakt, dat het voortaan een voorname plaats zou blijven innemen.

Ook in het leven van de schrijver greep ten gevolge van de ervaringen van de oorlog een dergelijke verandering plaats. Ik denk deze omstandigheid geenszins te moeten betreuren. Ik heb het idee dat het slechts langs bovengenoemde weg was, dat het leven van Mr. Britling weer draaglijk voor hem kon worden, en dat het talent en de energie van H. G. Wells voort konden gaan zich ten bate van de mensheid verder te ontwikkelen en ontplooien. Want het gevoelsleven leert ons veel begrijpen waar tegenover het verstand machteloos staat. Het fluistert ons toe dat het menselijk lijden misschien nuttig en nodig kan zijn, door zijn louterende invloed. Als Mr. Britling naar die stem luistert zal hij misschien zijn kruis kunnen opnemen en ermee verdergaan door de woestijn des levens, geleid door een visioen dat nooit meer zal verbleken. En op zijn pelgrimstocht zal hij niet langer alleen zijn, want een trouwe helper staat hem voortaan terzijde. Wij willen in het volgend hoofdstuk nagaan op welke manier de aanwezigheid van deze bondgenoot zich aan Mr. Britling kenbaar maakte.


HOOFDSTUK VII


DE WEG TOT HET GELOOF


Behind everything I perceive the smile that makes all effort and discipline temporary, all the stress and pain of life endurable. In the last resort I do not care whether I am seated on a throne or drunk or dying in a gutter. I follow my leading. In the ultimate I know, though I cannot prove my knowledge in any way whatever, that everything is right and all things mine.


First and last things


Al vanaf de vroegste tijden heeft de mens een krachtig verlangen in zich gevoeld het grote levensraadsel op te lossen. Overal waar hij tot de erkenning is gekomen van de levenswetten die zijn bestaan beheersen heeft hij getracht langs verstandelijke weg enig begrip te verwerven van wat aan deze levenswetten ten grondslag ligt.

Tot dusver is al dit zoeken zonder enig tastbaar resultaat gebleven: de mens tast nog steeds in het duister naar wat hij het meest verlangt te begrijpen. "Wij begrijpen niets dat de moeite waard is om begrepen te worden" is de klacht van de teleurgestelde. En toch zou het onjuist zijn te beweren dat de mensheid geen vorderingen heeft gemaakt sinds de eerste pogingen om tot een oplossing te komen. Wij zijn gaan beseffen dat in de onmiddellijke behoefte voorzien kan worden door iets dat tot de individuele mens komt, niet langs de weg van het verstand, maar langs de weg van het gemoed. Het is juist in ogenblikken waarin het intellect wanhoopt, dat de innerlijke stem ons moed toefluistert en ons de waarheden laat voelen, waarvan de realisatie buiten het bereik van ons verstand ligt. De stem van het geloof brengt alle twijfel even feilloos tot zwijgen als het meest volkomen begrip. Wij weigeren halsstarrig aan te nemen dat het leven dat wij niet helemaal begrijpen doelloos zou kunnen zijn. Wij herkennen in alles een streven naar een vaag doel dat de hele schepping beheerst. Dit besef helpt ons bij onze onderwerping aan de Wil die het heelal bestuurt en laat ons onze handelingen daarnaar richten. "Als God verkiest zich in duister te hullen", zegt Wells in Marriage, "moeten wij bidden tot de nacht".

Het geloof komt voort uit het gevoelsleven. Maar dit betekent niet dat hij die dit geloof bezit daarom moet ophouden te trachten ook langs verstandelijke weg tot hetzelfde resultaat te komen en waar hij van voelt dat het waar is, ook als waar te laten blijken. Sinds de opbloei van het rationalisme in de dagen van de Renaissance heeft het menselijk intellect nooit stil gestaan. Zelfoverschatting heeft echter tot bedenkelijke gevolgen geleid, en daardoor is het geloof bij velen geheel verloren gegaan. De aanbidding van de godin van de Zuivere Rede in de dagen van de Franse Revolutie betekent het hoogtepunt van dit ultrarationalisme en de laagste eb van het geloof. Maar de onvermijdelijke reactie heeft, eerst door Rousseau en later door de gevoelsfilosofie van de negentiende eeuw, aan velen het geloof teruggegeven op een grondslag die weliswaar grotendeels emotioneel was, maar waarin toch ook het intellect zijn deel had. Het was Jean Jacques Rousseau die het eerst op de noodzakelijkheid wees, slechts datgene te verwerpen wat dit verstand duidelijk als onlogisch aantoont, in plaats van het geloof afhankelijk te maken van de instemming van het verstand. Voor iemand die gewend is zich helemaal door de Rede te laten leiden, is dit een zeer belangrijke concessie. Hij voelde evenals verreweg de meeste mensen, een diepe behoefte aan de steun van de godsdienst, en zag hierin de enige mogelijkheid om het geloof te verwerven. Zijn "Dieu est, je le sens" is de formule van de bevrijding uit de kluisters van het rationalisme.

Trachten te begrijpen ziet de nieuwere opvatting van het geloof dus geenszins als heiligschennis. Op den duur zal het juiste begrip wellicht onze intellectuele arbeid komen bekronen. Maar de mensheid heeft onmiddellijk behoefte aan iets dat de pijn van het ogenblik stilt en het verlangen van het ogenblik bevredigt. Het vindt dit in het zuiver emotionele geloof. De verwachting dat het menselijk intellect inderdaad dit schijnbare wonder eenmaal tot stand zal kunnen brengen, is wellicht nooit sterker geweest dan tegenwoordig. Er is in dit opzicht geen grotere optimist dan Wells. In The World of William Clissold vergelijkt hij onze tijdelijke onmacht het levensgeheim te ontsluieren met de komische verbazing van een katje dat voor een spiegel staat en niets begrijpt van het spiegelbeeld dat daarin ontstaat, maar dat door zijn houding duidelijk te kennen geeft, dat het hierin iets ziet wat toch begrepen kan worden. Wells gelooft dat de mens de gave van het verstand nog helemaal niet tot de daaraan gestelde grenzen heeft benut.

Uit het bovenstaande blijkt wel duidelijk, dat Wells vóór alles intellectualist is. Het emotionele leven moet helemaal beheerst worden door het intellectuele. Maar toch hebben de in de oorlog meegemaakte ervaringen de betekenis van het eerste zeer nadrukkelijk naar voren gebracht; en wel voornamelijk met betrekking tot het Godsbegrip. Wij weten al hoezeer Wells' jeugd leed onder de bekrompen religieuze opvattingen die in zijn omgeving heersten. Jarenlang beschouwde hij alle vroomheid als huichelarij. De God van zijn jeugd was een bemoeiziek, kleingeestig wezen, dat hem in voortdurende angst en vrees hield, en dat hij dus wel moest haten met alle felheid die zijn natuur eigen was. "God en zijn hel", zegt hij in God the Invisible King, "waren de nachtmerrie van mijn kinderjaren. Ik haatte hem terwijl ik nog in hem geloofde, en hoe had het anders kunnen zijn? Ik stelde mij hem voor als een fantastisch monster dat mij onafgebroken gadesloeg, om mij ooit te kunnen oordelen en te doden, en voelde mij even dicht bij het hellevuur als bij het fornuis in de keuken....

Toen ik een kind van dertien jaar was, hielp de ware God die in mij leeft mij deze leugen voorgoed uit mijn leven te bannen, en gedurende vele jaren, totdat ik leerde inzien dat God zelf dit in mij bewerkt had, was het begrip God voor mij niets anders dan een afschuwelijk litteken in mijn hart, daar waar ooit een gruwelijke demon had gewoond".

Het geloof dat Wells nu het zijne kan noemen, moet beschouwd worden als het eindresultaat van een langdurig ontwikkelingsproces. De oorlog heeft ongetwijfeld deze ontwikkeling sterk bevorderd. Maar dit heeft amper enige verandering in zijn levensfilosofie gebracht. Door de groei van zijn geloof is het nauwe verband dat bestaat tussen het sociale en het religieuze probleem slechts sterk naar voren gekomen.

Beide beschouwt hij als een taak die de mensheid op de schouders is gelegd. In vroegere eeuwen sloot de erkenning van de maatschappelijke plicht die van godsdienstplichten bijna vanzelfsprekend uit, terwijl anderzijds zij die God wilden dienen het maatschappelijk probleem als onbelangrijk gingen beschouwen. Wells echter legt de nadruk op de gelijkvormigheid van het maatschappelijke en het godsdienstige leven. De maatschappij dienen met afzien van de persoonlijke belangen betekent God dienen. Het "hebt uw naasten lief" betekent voor hem de opdracht het algemeen belang voorrang te verlenen aan het persoonlijke. De zelfverloochening die van de Christen wordt geëist is voor hem een bevrijding uit de knellende banden van het ego. Zodat dus de morele taak van het individu een taak wordt tegenover de maatschappij. Het opofferen van onze persoonlijke belangen zal de komende geslachten van een betere toekomst verzekeren, waarin de levenswetten beter begrepen en daardoor beter in acht genomen zullen worden. Terwijl de socialisten van vroegere tijden meer aan de eigen generatie dachten dan aan de toekomstige, heeft Wells het oog zozeer op die toekomst gevestigd, dat het heden voor hem bijna van bijkomstig, althans van relatief belang genoemd mag worden. Terwijl de filosofen van vroegere eeuwen gewag maakten van een eeuwigheid waarin het individueel bestaan, bevrijd van aardse beperkingen, zou worden voortgezet in een volmaaktheid die het aardse leven niet kent, gelooft Wells in een betere hoewel zonder twijfel niet volmaakte - toekomst op aarde, waardoor iedereen die daaraan bijdraagt, in zekere zin zal delen in de onsterfelijkheid.

Het is in Anticipations dat de vraag gesteld word of in de toekomstige maatschappij zoals Wells die hoopt te helpen verwezenlijken, de godsdienst een belangrijke plaats zal blijven innemen. "Het kan niet anders, of de burgers van de Nieuwe Republiek zullen mensen zijn die in een God geloven"; is het antwoord. "Immers, waar zijzelf een wil bezitten en een doel nastreven, zullen zij ongetwijfeld in het leven de aanwezigheid van een wil opmerken, die eveneens een doel beoogt".

In First and Last Things verdwijnt het maatschappelijke probleem naar de achtergrond, en houdt Wells zich bezig met de vraag tot welke geloofsovertuigingen de weg van het intellectualisme kan leiden. Omdat hij zich sterk bewust is van de beperkingen van de menselijke geest, ligt het voor de hand dat zijn eerste geloofsbelijdenis zeer voorzichtig is opgesteld. Hij zegt: "Ik geloof dat er een plan bestaat, een groot schema; dat mijn eigen leven en dat van anderen daarin een betekenis heeft, en dat zowel mijn gebreken en fouten als mijn vermogens en goede daden noodzakelijk zijn voor de uitvoering daarvan, van dat schema dat mijn begrip ver te boven gaat - en tevens dat niets dat mijn verstand onbegrijpelijk voorkomt, zelfs niet de wreedheid van de natuur, mijn geloof in die waarheid kan verstoren, hoezeer het mijn geest ook moge verwarren". Zo erkent dus zelfs Wells hier het bestaan van een intuïtieve factor, wanneer hij spreekt over een spontaan geloof, dat onderscheiden dient te worden van alle geloof dat berust op verstandsgronden. Men zal moeilijk kunnen beweren dat Wells een mysticus is, en toch zou men hem onrecht doen door aan te nemen dat hem zelfs in deze periode de gewaarwording vreemd was, die Wordsworth beschrijft in Tintern Abbey:

......And I have felt
A Presence that disturbs me with the joy
Of elevated thoughts; a sense sublime
Of something far more deeply interfused,
Whose dwelling is the light of setting suns,
And the round ocean, and the living air,
And the blue sky, and in the mind of man:
A motion and a spirit that impels
All thinking things, all objects of all thought
And rolls through all things,"

al drukt hij haar veel prozaïscher uit in First and Last Things met de woorden: "In de stilte van de nacht komt er soms een soort contact tot stand tussen mijzelf en iets verhevens dat niet mijzelf is". Op grondslagen als deze kan ooit door de omstandigheden het gebouw van het vaste geloof verrijzen. Mr. Britling sees it through, The Soul of a Bishop, en The Undying Fire tonen duidelijk aan, dat dit bij Wells inderdaad is geschied.

In First and Last Things wordt voor het eerst nadruk gelegd op het nauwe verband dat bestaat tussen het godsdienstige en het maatschappelijke probleem. De individuele mens heeft tot voornaamste levenstaak zijn plaats in het grote avontuur van de mensheid te leren beseffen, en zich te wijden aan de verplichtingen die deze levenstaak hem oplegt. En bovendien blijkt hier duidelijk uit dat Wells deze plichten als van maatschappelijke aard beschouwt. Het zich langzaam baanbreken van de overtuiging dat het individu slechts betekenis heeft als lid van de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt, noemt hij het belangrijkste feit in de geschiedenis van de mensheid.

De religieuze opvatting die Wells huldigt verschilt vanuit een praktisch oogpunt bezien van de leer van Christus zoals die aam het volk verkondigd werd, slechts op één enkel belangrijk punt. Oppervlakkig gezien is men geneigd aan dit een verschilpunt te veel waarde toe te kennen. Terwijl de Christelijke leer zich uitsluitend bezighoudt met het individuele, acht Wells het individu slechts van belang in zoverre hij bijdraagt aan het bereiken van het collectieve ideaal. Maar in werkelijkheid is deze schijnbare afwijking in hoofdzaak het gevolg van het feit, dat Wells het zwaartepunt elders zoekt. Immers, als de ziel van het individu zich ontwikkelt komt dat de maatschappij ten goede, en omgekeerd verheft een volkomen toewijding aan het maatschappelijk ideaal de menselijke ziel.

Op één belangrijk punt echter wijkt Wells inderdaad af. Hij gelooft niet in het voortbestaan van het individu in een later leven. Voor hem beduidt de dood de volkomen bevrijding uit de banden van de individualiteit waarvoor het hele aardse leven slechts een voorbereiding is. Hiermee toont Wells zich geneigd datgene te ontkennen wat voor zeer velen in het verleden zowel als in het heden de voornaamste steun is geweest in de levensstrijd: de hoop op een later bestaan waarin de door het aardse leven geslagen wonden zouden worden geheeld. Dit vertrouwen alleen kon velen met de wreedheid van het sterven verzoenen. Tennysons "In Memoriam" houdt zich hiermee bezig; Brownings overdenking dat wij slechts "inslapen om opnieuw te ontwaken" troostte hem bij het verlies van zijn vrouw, en ook voor Carlyle was het weerzien van geliefde personen na de dood een behoefte waarvan hij geen afstand kon doen:

One hope I fain would keep,
One trust I'll not forego,
Eternal be the sleep
Unless to waken so.

Wells erkent ronduit, dat hij voor zichzelf geen onsterfelijkheid verlangt. De gedachte eraan zou hem bezwaren. Terwijl hij erkent niets te kunnen bewijzen van wat hij in dit opzicht denkt te moeten aannemen, maakt hij toch de opmerking, dat alles wat wij tot dusver als blijvend hebben leren kennen, geheel buiten alle persoonlijkheid staat. Bovendien heeft men zich al veel te lang bezig gehouden met zowel de onzekere toekomst van het individu, als een beloning voor geduldig gedragen lijden. De mens kan de dood overwinnen, en dit betekent het verdwijnen van alle vrees die door de dood ingeboezemd wordt.

Maar niet alle mensen zijn zo overwegend verstandelijk aangelegd als Wells. Het zijn zonder twijfel niet de minsten onder ons, die de onsterfelijkheid begeren en er hun hoop op vestigen. Wells doet dezen geen dienst door hen dit vertrouwen te ontnemen. Billijkheidshalve dient gezegd te worden, dat hij nooit heeft getracht zijn denkbeelden op dit gebied, zoals op dat van de maatschappelijke toekomst, ingang te doen vinden. Maar op dit punt hebben de jaren in hem vast geen verandering gebracht. In het laatste hoofdstuk van The Dream komt een passage voor die meer emotioneel getint is dan men van Wells verwacht. Maar zij betreft een van de personen uit het boek, en niets rechtvaardigt de veronderstelling dat de lezer hierin Wells' gewijzigde mening moet zien.

Sarnac, de hoofdpersoon, die in een toekomstige eeuw leeft vertelt een droom die hem terug heeft gevoerd tot de tijd waarin wij nu leven. Sindsdien heeft de mensheid betere tijden zien aanbreken, maar de gedachte aan de ellende die vroegere geslachten hebben doorstaan dreigt het nieuw gevonden geluk te verstoren.

"Nu begrijp ik", zegt Sarnacs gastheer, "waarom de mens onsterfelijk moet zijn. Als het niet zo zou zijn, zou de geschiedenis van het martelaarschap van de mensheid een al te droevige zijn.... als ik het zelf was die in die dagen moest lijden, kan ik daarmee nu vrede hebben, maar als het een andere ongelukkige was die stierf en nooit betere tijden kende zoals ik ze ken, dan zeg ik, dat er geen rechtvaardigheid bestaat in het hart van God. Voortaan geloof ik in de onsterfelijkheid - niet omdat ik die voor mijzelf verlang, maar in naam van hen die op aarde niets dan ellende hebben gekend".

Ik herhaal het, men zal er goed aan doen het bovenstaande niet als Wells' persoonlijke mening te aanvaarden. En toch geloof ik, dat hij deze regels niet geschreven zou kunnen hebben voordat de ervaringen van de oorlog hem met diep medegevoel vervulden voor de strijdende en lijdende mensheid, een medegevoel dat een enkele keer aan de strenge heerschappij van zijn koel verstand ontsnapt.

De levensbeschouwing van Wells is na de oorlog niet langer uitsluitend een verstandelijke; naast het intellectuele element, dat steeds de overhand behoudt en de richting aangeeft, doet ook het emotionele zich telkens gelden als gevolg van de lessen van de grote strijd. Op welke manier deze nieuwe oriëntatie tot stand kwam wordt ons verteld in Mr. Britling sees it through.

Het eerste besef van het insluipen van een emotioneel element in zijn gedachteleven, ten gevolge van de wrede dood van Aunt Wilshire, vervult Mr. Britling met ontzetting. Op een ogenblik waarop meer dan ooit het verstand behoorde te overheersen, wordt het hem duidelijk, dat zelfs hij niet bestand is tegen de door de gruwelen van de oorlog bij hem gewekte machtige gevoelsinvloed. Als hij zelf tijdelijk het verstand verliest, hoe kan hij dan de tegenstander iets kwalijk nemen om dezelfde reden? De wereld is plotseling voor hem niet meer een wereld van misdadigers, maar van domme, onbegrijpende gevoelsmensen. Het is slechts gebrek aan begrip waardoor de tederste liefde in de felste haat verandert. En in Mr. Britlings brein wordt de herinnering wakker aan bepaalde woorden die ooit werden uitgesproken, en die nu hun licht komen werpen in de duisternis van zijn niet-begrijpen: "Vader, vergeef hen, want zij weten niet wat zij doen". In deze woorden erkent Mr. Britling de onmacht van het menselijk intellect, en in het uur van de diepste vernedering klinken zij als een smeekbede om hulp, als een menselijke roepstem die opstijgt tot God...

Wij naderen nu snel de ogenblikken van crisis ten gevolge van de dood van Hugh. De strijd, die Mr. Britling in eigen persoon voert tegen het leed, is de strijd van de mensheid tegen alles wat zijn harmonische ontwikkeling in de weg staat. Als Mr. Britling zegeviert, zal ook de hele mensheid de knellende banden van de individualiteit ook ooit kunnen afwerpen.

Want zolang het probleem waaraan Mr. Britling zich wijdde een zuiver maatschappelijk was, had hij de oplossing langs verstandelijke weg gezocht. Maar nu was echter een diepere snaar geraakt, en aan de behoefte aan steun die hij nu voelde, kon door het verstand niet worden voldaan. Aan het sterfbed van de oude vrouw had, zij het ook met moeite, dit verstand zich kunnen handhaven, maar tegenover het schrijnende door het verlies van de zoon veroorzaakte leed, staat het ten enenmale machteloos. En nu openbaart zich aan de vader de waarheid, dat juist daar waar het verstand zwijgt, in het ogenblik van de bitterste vertwijfeling, het diepere gevoelsleven ons de verzekering geeft van een machtige bondgenoot, die aan onze zijde staat. Zoals Oscar Wilde het zo juist uitdrukt in zijn De Profundis: "Sorrow is a revelation". Het is het diepste leed dat hem kon treffen, dat Mr. Britling de zekerheid geeft van de onveranderlijke nabijheid van God.

De eerste aan wie hij vertelt welke grote onthulling hem ten deel is gevallen is Letty, de vrouw van zijn secretaris, die als vermist is opgegeven. In haar jeugdige weerspannigheid, stelt Letty God verantwoordelijk voor haar verdriet. "Er is niets anders dan wreedheid in de wereld. Het hele leven is een aaneenschakeling van ziekten en ellende. Of er bestaat geen God, of hij is een idioot. Een echte kwaadaardige idioot, die er plezier in heeft vliegen hun vleugels uit te trekken".

"Nee", zei Mr; Britling.

"Er bestaat geen vooruitgang in de maatschappij. En geen verbetering. Hoe kunt u nu in God geloven na wat er met Hugh gebeurd is? Gelooft u in God?"

"Ja", zei Mr. Britling, na een lange stilte, "ik geloof in God". "Een God die zulke dingen laat gebeuren! Die mijn Teddy en uw Hugh, en miljoenen anderen ellendig laat omkomen!"

"Nee", zei Mr. Britling, "hij niet".

"Maar hoe kunnen die dingen dan gebeuren?"

"Nee" zei Mr. Britling. "Dat is een vraag die de theologen maar moeten beantwoorden. Zij hebben ons een verkeerd begrip gegeven omtrent God. Zij hebben ons verteld dat hij almachtig is. Maar ons gezond verstand zegt ons iets anders. Iedere werkelijk godsdienstige gedachte ontkent het. De ware God van de Christenen is immers niet de Almachtige, maar Christus, de arme gemartelde aan het kruis.... Eens zal hij overwinnen.... Maar het is niet rechtvaardig hem nu de schuld van alles te geven. Wij hebben ons door de theologen laten misleiden. God is niet almachtig, zijn macht is begrensd. . . . Hij strijdt zijn grote strijd waar wij op onze bekrompen manier strijden, mét en vóór ons - hierin ligt de grote waarheid omtrent God. Zo kan ik mij God voorstellen! Maar als ik geloofde dat er een almachtig God bestond die deze verwoesting en vernieling aanschouwde en er een einde aan kon maken, en dit niet deed.... nu, dan geloof ik, dat ik hem in het gezicht zou spuwen. . . . En dat zou ieder ander mens.... Maar de theologen hebben ons door hun domme redeneringen tegen God opgehitst. Zij trachten ons wijs te maken, dat hij de hele schepping beheerst. En nog veel meer dwaasheden.... Maar God staat buiten wat wij de natuurwetten noemen. Die kunnen wij in hun volle omvang niet begrijpen. Maar God staat ons veel nader.... Hij is nader dan de adem en dichterbij ons dan onze eigen ledematen.. Hij is groter dan de natuur, want die is blind, en hij is een denkend en voelend wezen. Maar daarom beheerst hij de natuur nog niet. Althans nóg niet. . . ."

Zo is dus Mr. Britling er toe gekomen zich God voor te stellen als de Aanvoerder van de mensheid in haar strijd tegen de boze machten die haar ondergang trachten te bewerkstelligen. Deze opvatting zal stellig velen niet bevredigen. Maar men moet bedenken, dat bij iemand als Mr. Britling de noodzakelijkheid op de voorgrond treedt een aannemelijke oplossing te vinden voor het bestaan van het kwaad, dat voor hem niet in overeenstemming te brengen is met het bestaan van een liefderijke en almachtige God. Zijn krachtige geest, voor welke het strijden een eerste levensbehoefte is, hunkert naar een medestrijder die de mensheid naar de overwinning zal voeren. Daarom is het dat hij zich God in de eerste plaats voorstelt als strijdend aan onze zijde, evenals wij in opstand tegen datgene in de natuur wat de mensheid vijandig is. Maar Wells erkent volkomen dat God zich aan mensen van verschillende natuurlijke aanleg op verschillende manieren openbaart. God is veelzijdig, en keert aan ieder die hem nodig heeft, die zijde toe die hij het meest nodig heeft om hem te steunen in de levensstrijd. Zo zullen gevoelsmensen hem leren kennen als Liefde, maar Wells ziet in God wat Mr. Britling in hem ziet: een trouwe en machtige bondgenoot in een strijd waarvan de uitslag in de eerste plaats afhangt van het vertrouwen waarmee wij Hem volgen waarheen Hij ons leidt.


Zolang Mr. Britling niet tot de erkenning van de ware God was gekomen, was zijn leven eenzijdig geweest. Maar met God is nu de harmonie in zijn leven gekomen. Het grote offer is niet vergeefs geweest. Want die harmonie brengt hem nieuwe levensmoed en nieuwe hoop op de toekomst. De mens staat niet meer alleen in de strijd voor die betere toekomst. De grote verandering in Mr. Britlings leven wordt in de volgende woorden beschreven:

"Zijn gedachten omtrent God waren ongeveer geweest als van iemand die een leeg huis is binnengetreden, waarin alles getuigt van de edele persoonlijkheid van de bewoner. En terwijl hij, door nieuwsgierigheid gedreven, de ronde doet door de vele vertrekken, hoort hij beneden de liefderijke stem van de heer des huizes, die juist binnenkomt".

Het is dit nieuw gevonden geloof dat Mr. Britling ertoe brengt aan Heinrichs ouders te schrijven. Hun zoon is evenals Hugh het slachtoffer van de menselijke domheid, van het in alle landen heersend gebrek aan begrip. Hij wil hun iets meedelen van de hoop die hem bezielt:

"Als wij slechts onze doden en gewonden tellen, dan is dit de afgrijselijkste oorlog die de geschiedenis kent; zowel voor u als voor mij betekent hij de grootste tragedie die wij ons kunnen voorstellen....

Maar is het inderdaad de vreeslijkste oorlog?

Ik geloof het niet. Ik voel dat ik u mag schrijven dat ik er vast van overtuigd ben dat onze zonen niet vergeefs gevallen zijn. Het lijkt mij geenszins ondenkbaar, dat ons leed en onze vertwijfeling noodzakelijk waren. Ik heb mijn zoon verloren en ben diep ellendig - en toch hoop ik. Nooit te voren heeft in het maatschappelijk leven een zó diepe duisternis geheerst, dat erken ik, maar nooit heeft het licht zich zo onweerstaanbaar op duizend verschillende plaatsen een weg gebaand door die duisternis. . . ."

Mr. Britling aanvaardt in nederige ootmoed het geschenk dat zijn zoon hem heeft nagelaten. Het is Hugh die hem nader heeft gebracht tot God. "Het geloof in God is het belangrijkste op deze wereld, en niemand die God niet heeft gevonden kan ooit iets blijvends tot stand brengen. Hij kan vrienden bezitten, hij kan zelf een trouwe vriend zijn en een man van eer. Maar dit alles krijgt slechts betekenis, zoals trouwens het hele leven slechts betekenis krijgt, door het geloof aan God..... Hij is de enige ware Koning.... Natuurlijk moet ik over Hem schrijven. Ik moet mijn hele omgeving over Hem vertellen. En waar deze echte Koning verschijnt, die Koning die overal te vinden is waar ernstige, oprechte mensen samenkomen, daar zullen al de onbeduidende koningen en keizers van deze wereld met hun sluwe staatslieden en spitsvondige juristen, al deze mensen die van het bedriegen van de overige mensheid leven, die verdrukkers van de mensheid en veroorzakers van de oorlog, weldra wegschrompelen en in het niet verdwijnen, als een blad papier dat men in het vuur steekt.

Onze kinderen, die ons God hebben leren kennen... ."

En als Mr. Britling dan opstaat en uit het venster kijkt, hoort hij van verre het geluid van het aanzetten van zeisen, dat de aanvang van de arbeid betekent; en dat hem herinnert aan de taak van zware inspanning die de mensheid na de oorlog zal wachten. Maar die taak kan hem niet afschrikken, want in zijn geest is nu alles helder geworden en hij weet voorgoed dat geen eerlijke strijder voor hoge idealen ooit alleen hoeft te strijden. Wanneer de brug die wij bouwden om ons naar deze idealen te voeren te zwak blijkt en instort, bouwen wij een nieuwe. En zo bouwen wij steeds voort, maar de nieuwe brug die Mr. Britling ditmaal zal bouwen zal beduidend sterker zijn dan de vorige. Zij zal worden opgetrokken op de hechte grondvesten van het Geloof.

De nieuwe uiteenzetting van Wells' godsdienstige opvattingen die in het jaar na Mr. Britling sees it through verscheen onder de naam van God the Invisible King bevat in hoofdzaak een uitbreiding van de in First and Last Things ontwikkelde denkbeelden.

De overweging die Wells tot het schrijven noopte was echter een heel andere. First and Last Things is vooral een poging van de schrijver om zichzelf helderheid te verschaffen omtrent bepaalde fundamentele begrippen, het leggen van bepaalde grondslagen waarop hij eenmaal met vertrouwen verder zal kunnen bouwen. Dit verder bouwen geschiedt ook inderdaad in het latere werk, maar de beweegredenen die hem hiertoe noopt is een andere. Zijn manier van beschouwing van het probleem is opnieuw zuiver intellectueel, maar de drijfveer is ditmaal emotioneel. Hij had diep de dringende behoefte gevoeld die bij de hele mensheid bestaat aan een vorm van godsdienst die inderdaad in moeilijke uren een troost en steun mag worden genoemd. En in God The Invisible King komen passages voor van diepe, ernstige overtuiging en daaruit voortvloeiende welsprekendheid. Wells constateert in dit werk niets meer of minder dan het absolute falen van alle vormen van godsdienst in de kritieke jaren van de oorlog. De Anglicaanse kerk - volgens Wells zeer licht geneigd het oog te sluiten voor wat niet al te zeer in het oog lopend is - heeft hem sindsdien vrijwel op haar index geplaatst. Wells richt zich voornamelijk tegen het dogma in elke vorm, omdat dit het zwaartepunt van de godsdienst legt waar het niet behoort, en de gelovige zich blind doet staren op wat bijkomstig is en zijn denken verwart, vaak zonder hem daarvoor de troost van de godsdienst te schenken. De leer van de Drie-eenheid wekt in hoge mate zijn ergernis op. Deze ontstond, zegt hij, ten gevolge van de gebleken onmogelijkheid de beide begrippen van God de Schepper, die het heelal beheerst en zich geenszins bekommert om het welzijn van zijn schepselen, en God de Verlosser, die lijdt en strijdt met de mensen, en hen steunt in moeilijke uren, met elkaar in overeenstemming te brengen. Dit dualisme erkent hij onomwonden, maar zijn beschouwing van de beide aspecten verschilt wel enigszins van de Christelijke opvattingen. God, de Schepper, die hij aanduidt als het Verborgen Wezen (the Veiled Being) valt geheel buiten de kring van ons intellectuele zowel als emotionele besef. Hij is wat velen de Natuur noemen, de oorsprong van veel goeds en van veel kwaads. Onder de wetten van zijn wil leven wij allen in de meest verschillende omstandigheden en gemoedstoestanden, maar steeds met angst voor de dood, die een van die onvermurwbare wetten is. Tegenover hem staat de God die in de harten van de mensen zetelt, en die Mr. Britling en ieder die Hem kent bijstaat in de nood. Tot Hem wenden wij ons niet vergeefs, en Hij is het die wij gehoorzamen en volgen.

Deze gedeeltelijke verklaring van een raadsel dat al vele eeuwen lang de mensheid heeft bezig gehouden verschilt hemelsbreed van de uitleg die in het leed een de mensheid door God gezonden beproeving laat zien, die hem die haar doorstaat het Eeuwige Leven deelachtig laat worden. De God in wie Wells gelooft spiegelt ons geen enkele belofte voor als beloning voor een leven van strijd. Wij volgen Hem slechts omdat een innerlijke stem ons daartoe aandrijft. Wat het Verborgen Wezen betreft, daarover kan ook Wells ons niets meer te vertellen. Zijn houding tegenover de wereld van zijn schepping is hoogstens een onverschillige. Naast het geluk dat voor ons uit de schoonheid geboren wordt, komen ook alle rampen uit Zijn hand tot ons. En als hij de natuurwetten nauwkeurig beschouwt, is Wells meer dan ooit geneigd in de Natuur-God een boosaardige geest te zien, die Satan zeer nabij komt en wiens grootste genoegen schijnt te bestaan in het martelen van zijn schepselen. Deze opvatting maakt het tevens mogelijk zich de God van Mr. Britling voor te stellen als de God die tegen de Natuur-God in opstand is. Hij die, ontevreden met de bestaande levensvoorwaarden, naar verbetering streeft, strijdt onder aanvoering van God de Onzichtbare Koning tegen de boze macht van de Natuur, die ons dreigt te verpletteren.

Voor de mens, die niet tot het besef is gekomen van de ware God, die in hem woont en die hem op onverklaarbare manier steeds nieuwe moed schenkt, is het leven een hopeloze strijd tegen een onafwendbaar noodlot. Maar hij, die God kent en Hem erkent als zijn Meester, kan daarentegen onmogelijk ten onder gaan. Zijn strijd zal zwaar blijven, en de hoop op de eindoverwinning moge van tijd tot tijd verflauwen, maar zijn krachten herleven steeds opnieuw. Het is als een niet te blussen vuur dat op de bodem van zijn ziel brandt. Deze waarheid is het die Wells ons schildert in The Undying Fire, het boek van Job Huss, de re-incarnatie van die martelaar uit het Oude Testament die zelfs door de grootste rampen van het leven er niet toe gebracht kon worden God te vloeken en zo te sterven. De hele mensheid van onze tijd is inderdaad te vergelijken met Job. Het is alsof God de weddenschap met Satan had hernieuwd, wetend dat zolang het goddelijk vuur in de mens behouden blijft, de boze machten vergeefs zullen trachten hem te verderven. De oorlog heeft ons het leven in zijn ware kleuren getoond. Job Huss maakt zich in dit opzicht geen illusies, hij weet en beseft dat zijn levenstaak een uitermate zware zal zijn. Hij ziet het leven anders dan Sir Eliphaz Burrows, die plechtig verklaart dat hij nog nooit een rechtgeaard man gebrek heeft zien lijden, dat alles zich vanzelf ten goede keert, dat elk falen op aarde het gevolg is van zonde, en dat alle materiele voorspoed het bewijs is van Gods tevredenheid. Hij beseft maar al te goed hoe weinig het Verborgen Wezen zich bekommert om de rechtvaardigheid van ons streven. En tegenover de bewering dat de aarde kennelijk bedoeld is als een soort paradijs waar de mens het geluk slechts voor het grijpen heeft, stelt Job Huss als voorbeeld van de onbetrouwbaarheid van de Natuur het veelzeggende feit dat elke druppel water die de mens onbedachtzaam drinkt een ondragelijk lijden kan veroorzaken dat slechts met de dood een einde neemt, door de vele schadelijke bacteriën die de Natuur daarin kweekt. Het is Huss duidelijk, zoals het ook Wells duidelijk is, dat de hele levende wereld wordt beheerst door een wezen dat nu eens gedreven schijnt door de laagste haat tegen zijn eigen schepselen, dan weer de grootste onverschilligheid aan de dag legt, maar nooit blijk geeft van enige bezorgdheid voor hen. "En deze hel", roept hij uit, "zou Gods schepping zijn! Hoe kan men anders dan in opstand komen tegen zulk een heerschappij!"

De moderne Job is hoofd van een school in Norfolk. En evenals zijn Bijbelse naamgenoot gaat hij gebukt onder een zware last van zorgen en leed. Het ergste van alles is, dat men hem dreigt te ontslaan omdat hij niet voldoende rekening houdt met de materiele en commerciële belangen van de aan hem toevertrouwde leerlingen, en hun vooral begrip bijbrengt van hun taak in de maatschappij. De huichelachtige vrienden zijn eveneens een gemoderniseerde kopie van de Bijbelse troosters. Sir Eliphaz Burrows is een rijke fabrikant van een bekrompen orthodoxie die elk maatschappelijk streven beschouwt als rebellie tegen God. Mr. William Dad, rijk geworden door het bouwen van vliegmachines, is nog bekrompener dan hij, en heeft geen eigen mening. Hij herhaalt slechts wat hij anderen hoort zeggen. "Geef mij de Bijbel en de godsdienst die ik van mijn moeder heb geleerd. Die zijn voor mij goed genoeg". Hij gelooft in de onsterfelijkheid, en slechts deze overweging houdt hem in rechte banen. "Als ik zou denken dat de dood het einde betekende, zou ik alles van het leven willen genieten", zegt hij. "Dat zou immers iedereen". Mr. Dad heeft blijkbaar geen begrip van het aristocratisch leven. De derde van dit waardige trio is Mr. Joseph Farr, hoofd van de technische afdeling op Woldingstanton School, en bestemd om Huss als directeur op te volgen. Hij zal de school in de gewenste banen leiden. Hij is de schoolmeester die de domme begrippen van de anderen, die slechts in materieel succes hun heil zoeken, op de school tot richtsnoer neemt; in alle opzichten het tegendeel van Job Huss. En tegenover dit drietal staat Dr. Elihu Barracks, de man van de wetenschap die slechts in feiten gelooft, de typische rationalist, zoals hij uit vroegere eeuwen tot ons is gekomen. Hij verklaart "zijn ogen steeds goed open te hebben gehad, maar nooit iets te hebben gemerkt van die God waarover Mr. Huss zich zo druk maakt."

Dit viertal helpt Huss de dag door te komen die voorafgaat aan de operatie die over zijn leven of dood zal moeten beslissen. Het is de wetenschap dat alles en iedereen zich tegen hem keren die in hem een gemoedstoestand teweegbrengt die hem welsprekend maakt. Hij vertelt hen over zijn levensopvatting, de macht die de wereld schijnt te regeren, een macht die voor hem niet onze God is, maar een boosaardige geest, tegen wiens heerschappij wij ons met alle beschikbare krachten moeten verzetten. Want de enige hoop op een betere toekomst ligt in de geheimzinnige krachtbron, die nooit uitgeput raakt, en waaraan hij de naam geeft van "the undying fire". De vooruitzichten die de wetenschap ons geeft zijn verre van bemoedigend. Want zij leert ons dat de dag zal komen waarop zelfs onze aarde de warmte verloren zal hebben die nodig is voor het leven van menselijke schepselen. En toch.. . . een innerlijke stem in ons, de ware God van de mensen, zegt ons duidelijk, dat dit niet kán en mág gebeuren. Maar weerklinkt er in het heelal rondom ons één enkele stem die hiermee instemt en ons hoop geeft? Er bestaat voor ons niets anders dan alleen de God die de hoop en de moed op een onverklaarbare manier steeds opnieuw in de harten van de mensen doet herleven. En zelfs deze geeft ons geen overtuigende bewijzen van zijn macht, geen stellige belofte van een overwinning.

Mr. Eliphaz Burrows valt de spreker hier in de rede om te wijzen op de belofte van de onsterfelijkheid. Maar het eeuwige leven zoals hij het zich voorstelt heeft voor Job Huss zijn aantrekkelijkheid verloren. Hoe zou hij de eeuwige vrede kunnen genieten, wetend hoe er op aarde gestreden en geleden wordt? Hij zou zich voelen als iemand die zijn post verlaten had, alsof hij uit de ziekenkamer zou zijn weggeslopen om deel te nemen aan een feestmaal.. .. Hij zou de herinnering aan zoveel ellende overal met zich meedragen en over niets anders kunnen denken of spreken dan over de grote tragedie van het menselijk bestaan.

En toch gelooft hij in de onsterfelijkheid. "Maar ik ben het niet die onsterfelijk is, maar de God die in mij woont. En deze onsterfelijkheid van het individu waarvan gij spreekt is niets anders dan een waandenkbeeld. Wat is er in onze persoonlijkheid dat verdient eeuwig voort te leven? Waaruit bestaat die persoonlijkheid eigenlijk? Uit niets anders dan onbeduidende nietigheden, kinderachtige gebreken. .. . Wat onsterfelijk is in ons heeft niets met ons persoonlijk leven te maken. Niet wij zullen blijven voortleven, maar de Mens, en het aardse leven blijft voor altijd een toneel van vruchteloos verzet tegen machtige omstandigheden, die tegen ons samenspannen, en niets anders. . .

"Er brandt op de bodem van de menselijke ziel een vuur dat zich niet laat uitblussen. Daaraan herken ik de God op wie ik mij verlaat. Zijn wil is de Waarheid, en Hij wil dat wij Hem en de mensheid dienen. Hij roept mij op ten strijde, en belooft mij noch troost noch beloning. Hij lijdt door ons en met ons - misschien om eenmaal te zegevieren, en onze hoop op de eindoverwinning berust in Hem. Zelfs als de wereld mij kwelt en doodt, zal ik op Hem blijven vertrouwen. En als God zelf eenmaal sterven moet.... maar ik kan niet anders, ik moet Hem volgen. ..

Hier spreekt inderdaad de stem van een innig geloof. Een geloof dat ons geen vrede brengt, maar ons opdraagt te strijden tot het uiterste, opdat eenmaal het duister van onwetendheid en vooroordeel zal wijken voor het licht van de Waarheid. Want God strijdt tegen alle wanbegrip, tegen de bekrompen vooroordelen die onder meer de oorlog veroorzaakten en de mensen tot redeloze wezens dreigden te verlagen. Maar tevens strijdt hij voor een nieuwe maatschappij waarin iedereen het grote begrip bijgebracht zal worden, opdat hij God zal leren kennen en zich aan Hem zal kunnen wijden. Dan pas zal het geloof, dat voorlopig onze enige steun moet blijven, blijde zekerheid kunnen worden.

In de hoop op deze blijde toekomst kan het intellect niet delen. Slechts het geloof kan ons vertrouwen in stand houden waar het menselijk weten moet blijven zwijgen. Job Huss vertelt zijn toehoorders niet wat hij weet, maar slechts wat hij voelt. Hij staat op het standpunt dat zo mooi wordt bepaald door de oude woorden: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft", en zijn geloof in God is zuiver emotioneel. Maar toch is hem één waarheid onomstotelijk getoond. Hij weet nu met zekerheid dat als velen op aarde met hem haast ondraaglijk moeten lijden, dit ten dele komt omdat de mensheid deze gruwelijke toestand mogelijk heeft gemaakt door hem te dulden. Hij is er van overtuigd dat alle lijden in ieder geval zou kunnen worden verzacht, als de mens er slechts toe gebracht kon worden met inspanning van alle krachten de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand te aanvaarden. Hierin ligt onze hoop voor de toekomst. Als deze hoop bedrogen wordt, is de mensheid ten ondergang gedoemd. Maar als wij ons klaarmaken voor de strijd bestaat in ieder geval de kans op de overwinning.

Wells heeft in de jaren die nu achter ons liggen de geheimzinnige bron van kracht en moed leren peilen die hij aanduidt met de naam "the undying fire". Hij is en blijft vóór alles intellectualist, maar beseft nu ten volle dat het menselijk verstand alleen, ons de eindoverwinning niet kan brengen. In laatste instantie hangt de verlossing van de mensheid af van de vraag of wij er in zullen slagen dit vuur helder brandend te houden op de bodem van de ziel, of wij bereid zullen zijn met opoffering van alle persoonlijke belangen de God te volgen die ons zal leiden in een strijd waardoor wij misschien eens zullen opstijgen maar het ware Licht.


HOOFDSTUK VIII


GELOOF EN DOGMA


I felt I could not serve God any longer as a bishop of the established church, because I did not believe that the established church was serving God.

The soul of a bishop

Het zal niemands verwondering wekken dat Wells, na zelf tot die mate van helderheid omtrent God te zijn gekomen die nodig was om hem met moed en vertrouwen de toekomst tegemoet te doen gaan, de diepe behoefte heeft gevoeld, zijn nieuwe overtuiging aan anderen mee te delen, te meer omdat hij tot het krachtige besef was gekomen van het feit dat nooit te voren de wereld de morele steun van het geloof meer nodig had gehad dan in de jaren na de wereldoorlog. Op hen, die dit geloof deelachtig zijn geworden, rust de plicht dit ook aan anderen te verkondigen. In dit opzicht is de gelovige mens zeer zeker nooit tekort geschoten, al hebben de door hem daartoe aangewende methoden, vaak alles te wensen overgelaten. Wij hebben al gezien hoe Wells zich in God the Invisible King van deze taak kwijt.

Het geloof kan de ongelovige worden geschonken door de tussenkomst van de gelovige, maar deze laatste hoeft daarom nog geen priester te zijn. Het priesterambt stelt te hoge eisen. Niemand van ons bezit elk ogenblik van zijn leven de kracht zijn overtuiging aan anderen mee te delen. Deze gave wordt ons slechts in bepaalde ogenblikken op onverklaarbare manier geschonken. Het kan niet anders of de man van wie die gave steeds wordt verwacht, ogenblikken moet kennen waarin hem de inspiratie ontbreekt en het door hem gesproken woord alle overtuigingskracht mist. En als hij dan toch moet spreken zal het resultaat negatief zijn. Evenmin is het nodig dat zij die geloven zich tot kerkgenootschappen verenigen om gezamenlijk God te dienen. Er ligt hierin zelfs een groot gevaar opgesloten. De geschiedenis leert ons immers, hoezeer de kerkgenootschappen van vroegere eeuwen steeds getracht hebben hun leden aan bepaalde voorgeschreven vormen van geloof en aanbidding te binden. Nergens bestaat minder vrijheid van gedachte dan in de boezem van de kerk. Maar als het individu de verantwoordelijkheid voor zijn bestaan moet voelen, dient hem de vrijheid gelaten te worden in alle geloofszaken onafhankelijk te beslissen. In de praktijk echter is bijna geen vorm van individuele vrijheid moeilijker te verwezenlijken gebleken dan juist de vrijheid van de gedachte op het gebied van het geloof.

In Wells' Utopia bestaan geen beroepspredikanten. En hij beschouwt de priester in het algemeen en de Anglicaanse geestelijke in het bijzonder, met weinig genegenheid. Want hij ziet in hem een nutteloos lid van de maatschappij. In Mr. Britling sees it through voelt de lezer door zijn karakterschets van de Reverend Dimple de oorzaak van deze in vele opzichten ongerechtvaardigde afkeer. Dat deze niet in staat is aan Letty ook maar enige steun te geven in haar verdriet, is een treurige omstandigheid, maar toch niet hoofdzaak. Hoofdzaak is dat hij zich daar volledig bewust van is, en toch verder gaat met de erbarmelijke komedie. Hij weet dat hij haar geen werkelijke troost kan bieden en toch dringt hij haar zijn holle frasen op. In zijn persoon veroordeelt Wells de hele Anglicaanse kerk. Nooit was de behoefte aan geestelijke steun groter geweest. En nooit was de kerk meer in gebreke gebleven die steun te verstrekken. Letty doorziet hem helemaal. "Zij wist dat op hem de plicht rustte haar moed in te spreken en te troosten, haar allerlei minzame woorden toe te voegen en haar bemoedigend op de schouder te kloppen. Maar ze wist ook dat hij bang voor haar was. Zij wist dat de oude praatjesmaker zich volkomen van het feit bewust was dat hij niets te bieden had, en dat zij dit evengoed besefte als hij. En hij was eigenlijk nog te fatsoenlijk om iemand zijn povere troostargumenten op te dringen, wanneer deze ze niet verlangde. Hij was een man die met zichzelf in tweestrijd was. . .

Dit betekent niets meer of minder, dan dat Wells de Engelse kerk ervan beschuldigt haar predikanten nolens volens tot huichelarij te dwingen. Of althans van hen eist dat zij voort zullen gaan met iets waarin zij zelf geen vertrouwen hebben. De beschuldiging is een zeer ernstige, en in vele opzichten ongetwijfeld onverdiend. Wells weigert aan te nemen - evenals vóór hem Browning in Bishop Blougram's Apology - dat een priester die volkomen afstand doet van zijn intellect ter wille van het geloof oprecht kan zijn. Dit bepaalt zijn oordeel over de Anglicaanse geestelijkheid, die voorwendt te geloven in dingen die hun verstand moet verwerpen. Wat moet er worden, vraagt hij al in God the Invisible King, van hem die gaat twijfelen aan de waarheid van veel wat door de kerk als onomstotelijk vaststaand wordt aangenomen? Het ware geloof zoals Wells dit meent te kennen, brengt onvermijdelijk de vele dwalingen van de kerk aan het licht. Want deze heeft op allerlei spitsvondige manieren verklaringen gezocht voor wat in haar geloof volkomen onverklaarbaar is, omdat het op dwaasheden berust, tot eindelijk dit geloof niet meer herkenbaar is als een vorm van het oorspronkelijke christendom. En als men de leden van de Anglicaanse kerk nauwkeurig beschouwt vindt men onder hen mensen van de meest uiteenlopende godsdienstige en zelfs atheïstische opvattingen! Want dit geloof is zonder twijfel zeer verdraagzaam, voor hem die zorgt dat zijn buitensporigheden niet al te zeer de aandacht trekken. Slechts op het bewaren van de uiterlijke schijn komt het hier aan.

De grote oorlog heeft duidelijk de onmacht van alle bestaande kerkgenootschappen aangetoond. Van de kant van de onmiddellijke dienaren van de kerk van Christus werd geen enkel duidelijk protest vernomen tegen de duivelse broedermoord. Zij erkenden dit kwaad openlijk en zochten allerlei drogredenen om de mensheid in de waan te brengen dat er geen gebod was dat het verbood. Men kan haast geen vernederender fiasco bedenken dan het droevige figuur van de Christenkerken, die niet slechts onmachtig bleken om het euvel te vermijden of te beperken, maar tevens om de mensheid de troost en steun te geven die haar lijden kon verzachten. Wells voelde evenals bisschop Scrope in The Soul of a Bishop dat "de parodie inderdaad onduldbaar geworden was".

Geestelijken als bovengenoemde bisschop bevonden zich na de oorlog in een zeer moeilijke positie. Hun moeilijkheden waren groter naarmate hun oorspronkelijke toewijding aan de kerk groter was geweest. Het is inderdaad een pijnlijke ontdekking, een afgod met lemen voeten gediend te hebben. Vooral het tijdperk dat ligt tussen de verwerping van het oude geloof en het aannemen van een nieuw op ruimere grondslagen, wanneer de oude overtuigingen aan het wankelen zijn gebracht en de nieuwe nog slechts in wording zijn, is een zware beproeving. Dr. Dale, tot wie Scrope zich wendt om medische raad, stelt de diagnose zeer juist. Hij begrijpt dat Scrope langzamerhand kritisch is komen te staan tegenover de vroeger door hem gehuldigde opvattingen. Maar hieraan is niets te doen, het proces moet uitwerken. Wanneer het verstand zich eenmaal heeft doen gelden, laat het zich niet opnieuw tot zwijgen brengen. De tijd van het aanvaarden van theorieën zonder intellectueel onderzoek is voorgoed voorbij. Alles wat tot nog toe als onbetwistbaar heeft gegolden zal nu deugdelijk moeten worden herzien. Het is immers om de waarheid te doen! Een standpunt dat ons doet denken aan dat van Luther en dat de kern is van alle protestantisme.

Het is dus in de eerste plaats het verstand van bisschop Scrope dat medezeggenschap komt eisen. Zijn moeilijkheden beginnen met de twijfel die in hem rijst ten gevolge van de ontdekking dat zijn positie tegenover hen die met argumenten zijn geloof komen aantasten, een uitermate wankele is. Wanneer men hem een keer bij zijn verdediging van het standpunt van zijn kerk op dogmatisch gebied op een aanvechtbare plaats wijst, ontsnappen hem de woorden: "Dat is inderdaad het zwakke punt in de redenering". Waarop een jonge Ier de vinnige opmerking maakt: "Is dat nu wat er van het geloof van jullie Anglicanen geworden is?"

Dit is inderdaad wat er van bisschop Scrope's geloof geworden is, zonder dat hij zich daar bewust van is geweest. In deze erkenning van zijn kant ligt tevens het bewijs dat hij opgehouden heeft te geloven wat hem als dienaar van de Anglicaanse kerk bevolen wordt te geloven. Dit feit is op zichzelf al pijnlijk genoeg. Hij probeert zich weliswaar te troosten met de gedachte dat het geloof tenslotte niet van kleinigheden afhangt, en dat de hoofdzaak is en blijft dat de kerk haar leden troost en steun verschaft op de levensweg. Maar wanneer hij wordt aangezocht om als bemiddelaar op te treden bij een conflict tussen werkgevers en werknemers voelt hij diep hoezeer de kerk haar invloed heeft verloren in het dagelijks leven van hen die uiterlijk haar geloof belijden. Het veelbetekenend zwijgen waarmee zijn dochter Eleanor antwoordt op de zo veelvuldig herhaalde gemeenplaats dat "de kerk van Christus is gebouwd op een rots," is voor hem een nieuwe slag. De kerk heeft inderdaad opgehouden het vertrouwen van de menigte te bezitten, dat zij zo ruimschoots bezat in de middeleeuwen, toen niemand er aan dacht haar macht te betwisten. En in slapeloze nachten tobt hij voort. Enerzijds voelt hij de oude verknochtheid aan de kerk van zijn jeugdig idealisme, anderzijds wordt het hem steeds duidelijker hoezeer deze kerk is achtergebleven en nagelaten heeft zich aan te passen aan de eisen van de nieuwe tijd. Ten einde raad besluit hij medisch advies in te winnen.

Wij nemen hier afscheid van de realiteit en treden het rijk van de fantasie binnen. Het geneesmiddel van Dr. Dale heeft een zeer ongewone uitwerking. Het geeft bisschop Scrope de visioenen die zijn handelingen in de toekomst zullen bepalen. Elk nieuw visioen openbaart hem een deel van de Waarheid. Het eerste doet in hem het brandend verlangen ontwaken de ware God te leren kennen en begrijpen. "Ik wil God kennen", zegt hij tot de Engel. "Vier jaar lang neemt dit verlangen naar God al steeds toe in mij. Lichaam en ziel dorsten naar het ware begrip van God. Ik begreep eerst niet wat er met mij gebeurd was, waarom mijn hele leven zozeer was ontwricht dat ik alle blijde levenslust had verloren. Maar nu begrijp ik dat mijn ziel dorst naar God, zoals een schipbreukeling op een vlot dorst naar water om te drinken, wetend dat al het water rondom hem zijn dorst niet kan lessen. Ziet u, ik ben opgegroeid in de waan dat ik God al kende, ik wist niet dat ik geheel zonder middelen van verweer was tegen de beproevingen van het leven. Ik dacht dat niemand veiliger was dan ik. Alles stond immers zo duidelijk in mijn geloof te lezen. Geen woord daarvan mocht veranderd worden, aan geen enkele zin mocht ooit getwijfeld worden. En men maakte van mij een leraar in dit geloof. En toen ik het nauwkeuriger ging beschouwen, toen voor mij het uur van de beproeving sloeg en ik in mijn geloof steun zocht, toen bleek dit oud en verschrompeld als een mummie, die uiteenvalt wanneer men hem uit het omhulsel wikkelt. ... Het werd mij duidelijk dat God geheel buiten mijn geloof stond, dat Hij niet in mijn kathedraal, noch in mijn leven was. En tegelijkertijd voelde ik, zoals ik het nooit tevoren had gevoeld: "er bestaat een God".

Zo brengt het eerste visioen bisschop Scrope tot de erkenning van zijn falen, en doet bovendien in hem het verlangen ontwaken de vensters van zijn ziel open te stellen voor de Waarheid, en de ware God te leren kennen. Al zijn denken is verder ingesteld op God; zijn verstand wil trachten zich omtrent Hem een duidelijk beeld te vormen. En al spoedig komt hij tot de erkenning van dat dualisme, waartoe ook Mr. Britlings overpeinzing hem leidde. Alle in het oude geloof ontstane verwarring, heeft haar oorsprong in de hardnekkigheid waarmee steeds is gepoogd de beide aspecten van de Godheid met elkaar in overeenstemming te brengen. Men heeft nooit willen inzien dat men zich de God van de mensen niet anders kan voorstellen dan in opstand tegen de God van de schepping. Alle pogingen om deze beide tegenstrijdige begrippen met elkaar te verzoenen zijn tot mislukking gedoemd. Het menselijk brein kan vooralsnog evenmin het beeld van één enkele God, die beide begrippen in zich verenigt, bevatten als de menselijke hand in staat is water vast te houden. Of dit ooit anders zal zijn, valt niet te zeggen. Maar wat de mens kan leren begrijpen is vast ruimschoots voldoende om hem alle krachten tot het uiterste te doen inspannen.

Scrope beseft dat hij, nu hij het geloof van de Anglicaanse kerk niet meer kan delen, tot uittreding is verplicht. Maar vooralsnog aarzelt hij. Immers, de invloed van het visioen houdt niet onverzwakt stand. Alle indrukken vervagen door de tijd. En intussen lokt ons de wereld, en nodigt ons uit ons bestaan op de voor ons gemakkelijkste manier in te richten. Zelfs de heiligste voornemens zijn op den duur niet bestand tegen de beloften van het leven, waardoor wij een weg bewandelen waarvan wij weten dat hij niet de juiste is. De gedachte aan God en aan de taak die Hij ons oplegt, begint Scrope meer en meer te bezwaren. De bewondering voor zijn persoon die uit Lady Sunderbunds ogen spreekt wanneer hij haar komt vertellen dat hij zich met het oude geloof niet meer kan verenigen, streelt zijn ijdelheid en schenkt hem enige verlichting van het drukkende plichtsgevoel dat hem tot een last is geworden.

Niets is natuurlijker dan dat Scrope zich in zijn moeilijkheden wendt tot de man die zijn geestelijke vader was in de eerste jaren van zijn priesterschap. Bisschop Likeman is de belichaming van het meest verstarde Anglicanisme. Wells beschrijft hem als "merkbaar verouderd en meer gerimpeld ten gevolge van de oorlog, maar nog steeds vriendelijk lachend, zeker van zichzelf, diplomatiek als altijd, met een stem als een oude juffrouw, altijd dezelfde, steeds geneigd in alles het goede te zoeken", een levensopvatting die alle vooruitgang in de weg staat. Men begrijpt al wat zijn antwoord zal zijn. Hij zal trachten Scrope's pad te effenen door allerlei spitsvondige interpretaties van alles wat deze ongelooflijk voorkomt. In alles ziet hij een symbool of een paradox. "Ik voor mijzelf zie in het verhaal van de zondenval en van de verlossing niets anders dan een symbool, en als wij hieraan iets toe- of afdoen, ontnemen wij het iets van zijn waarde. Als het mij hier of daar onaannemelijk voorkomt, erken ik eenvoudig mijn tekort aan begrip".

Dit is het standpunt van Brownings bisschop Blougram, die het gemakkelijk vond te geloven en daarbij ogenblikken van twijfel te kennen, dan te ontkennen en te worden verontrust door ogenblikken van geloof. Likeman gelooft eigenlijk evenmin als Scrope in de "stupid old Trinities", maar hij is zeer op zijn gemak gesteld, en wil liever in de Tempel der Eeuwen blijven wonen dan zich naar buiten te wagen in de wildernis van het vrije geloof. Hij geeft graag toe dat de Anglicaanse kerk in vele opzichten haar doel voorbijstreeft, maar de hervormingen behoren van de kerk zelf uit te gaan. Overigens lijkt het hem geenszins nodig dat iemand daartoe het initiatief neemt. Men kan dit gevoeglijk aan God overlaten. "Hij zal Zijn licht doen schijnen over hen die geduldig zijn komst afwachten". Bisschop Likeman is de levend geworden "spirit of compromise", de verklaarde vijand van alles wat maar verbetering beoogt, de verstarde conservatief.

Maar Scrope's bekering is al te ver gevorderd om hem genoegen te doen nemen met deze raad. Zeer zeker behoeft hij de steun van God, die, Zijn licht zal doen schijnen op wat duister in hem is. Maar deze God verwacht van hem het gebruik van alle gaven die hem geschonken zijn, en dus ook van de gave van het verstand. De weg die Likeman hem toont, die van de willoze overgave, kan hij niet inslaan.

Maar als hij de ingeving volgt die hem toefluistert zijn priesterkleed af te leggen, zal hij daardoor zijn gezin aan gebrek blootstellen. Deze omstandigheid maakt het besluit voor Scrope zeer moeilijk. "De aristocraat van het leven is geen minnaar" is een conclusie waartoe Benham in The Research Magnificent al gekomen was. In het geval waarin Scrope zich bevindt zal deze zijn gezin aan Gods zorg moeten toevertrouwen en de weg gaan die hem als de rechte geopenbaard is. Maar zover is Scrope nog niet. Hij strijdt een innerlijke strijd tussen de nieuwe overtuiging en wat hij als zijn morele plicht jegens zijn vrouw en kinderen beschouwt. Mag hij hen aan zijn idealen opofferen? De last van zijn nieuwe taak drukt hem zwaar en als zijn vrouw hem vraagt wat Lady Sunderbund toch bedoelde met zijn "nieuwe denkbeelden" volgt hij het voorbeeld van Petrus en verloochent de God aan wie hij zich voortaan wilde wijden. "Zij heeft waarschijnlijk iets verkeerd begrepen", zegt hij. "Zij maakt nogal eens overhaaste gevolgtrekkingen".

Zodat het ons toeschijnt dat bisschop Scrope op het punt staat terug te keren naar de oude dwalingen en de raad van Likeman op te volgen. Maar het visioen heeft in zijn leven een blijvende verandering gebracht. Deze verandering kan zich echter slechts in daden uiten nadat twee nieuwe visioenen hem de weg die voor hem ligt met een grotere helderheid hebben getoond. Het eerste visioen heeft hem God leren kennen en hem naar God doen verlangen. Maar omtrent wat van hem in daden wordt verwacht, heeft het hem niets onthuld. Het is in het tweede visioen dat hem de taak wordt opgelegd waarmee zijn nieuwe leven moet aanvangen. Hij moet openlijk het geloof afzweren dat zijn hart en verstand weigeren als het ware te erkennen. Hij moet alles wegruimen wat de Waarheid in de weg staat. En de bisschop spreekt tot zijn bevestigingskandidaten over de gruwelen van de oorlog die over de wereld kwamen, omdat zij God hadden vergeten en slechts oog hadden voor denkbeeldige nationale belangen, terwijl zij zich lieten leiden en misleiden door heerszuchtige vorsten. Het duister waarin zij leven zal blijven bestaan tot zij zich tot de ware Koning wenden, die hen komt regeren, tot het zwaard en de verontwaardiging van God deze bedriegers heeft onttroond en het Koninkrijk van God, een schoner ideaal dan de republieken van de mensen, de wereld voor eeuwig de begeerde Vrede heeft gebracht.

"Tot deze strijdende God die in ons allen leeft, tot deze onsterfelijke aanvoerder in de strijd, tot deze wetgever van de hele mensheid, zult ge u vanaf heden keren. Want zijn komst is nabij. In het Westen zowel als in het Oosten heb ik de harten en de gedachten en de wil van de mensen zich tot Hem zien toewenden, zoals een gemagnetiseerde naald zich naar het Noorden keert. Zelfs in het ogenblik, waarin ik tot u preek, is God tegenwoordig om ons allen tot zich te doen komen. . . ."

Hierop volgt Scrope's uittreding uit de kerk en het vertrek van de familie naar een bescheiden verblijf in Londen. De woorden die Scrope's bevrijding betekenen, zijn gesproken, maar zijn belangrijkste taak wacht hem nog. Wat hij tot dusver gedaan heeft is slechts een voorbereiding die nodig was om daarmee een aanvang te kunnen maken. Hij moet zijn dagelijks leven in overeenstemming brengen met zijn nieuwe gedachte. Hij heeft nu God aanschouwd, hij is bereid Hem te dienen, maar hij weet nog niet op welke manier dit van hem verlangd wordt. Aan alle kanten staart hem de verleiding aan. Pas op het allerlaatste ogenblik beseft hij het gevaar dat ligt opgesloten in Lady Sunderbunds aanbod om een tempel te stichten waarin hij de ware God "op passende wijze" zal kunnen dienen. Pas het derde visioen brengt de verlangde duidelijkheid en doet hem begrijpen hoezeer de wereld de steun van de ware godsdienst nodig heeft; een waarheid die hem duidelijk wordt getoond door de beklagenswaardige toestand van de twee jonge lieden die elkaar liefhebben en wier liefde begint met een wreed afscheid. In het verdriet van zijn dochter Eleanor voelt hij het schrijnende leed van de hele mensheid.

"En morgen moet hij weg - misschien om op het slagveld te blijven. Een schooljongen bijna nog. En dat alleen omdat wij priesters de politieke dwaasheden hebben geduld in plaats van het koninkrijk Gods te prediken, omdat wij de godsdienst van Europa tot een leugen hebben laten worden, omdat niemand het woord Gods meer sprak... ." Het lijden van de mensheid zoals hij het verpersoonlijkt ziet in zijn geliefde dochtertje doet hem de ogen opengaan. En tegelijkertijd begrijpt hij dat het grote probleem van het leven niet datgene is wat hij zich steeds heeft voorgesteld. Het gaat niet om het zoeken van een oplossing voor het mysterie van het leven. Het probleem is er een dat elk individu voor zichzelf tot oplossing moet brengen. Het betreft de manier waarop hij zich persoonlijk van zijn taak tegenover God en de mensen bewust wordt en zich daarvan kwijt. Voortaan zal de grote geheimzinnigheid van alle gebeurtenissen hem niet meer deren. Liever wil hij zijn aandacht richten op het vinden van zijn eigen weg en het herkennen van zijn eigen plicht.

Wat de mensheid vooral dient te begrijpen kan duidelijk worden zonder de bemiddeling van de priester. Iedereen die op zoek is naar de grote waarheden om die tot richtsnoer te nemen kan andere levens beïnvloeden en voorgaan in het streven naar een juist begrip van de levenstaak.

Scrope voelt hoe nabij zijn nieuwe manier van denken hem brengt tot Jezus, die zich evenmin om theologie bekommerde en buiten elke godsdienstige organisatie stond. Het antwoord dat hij zijn dochter Miriam geeft op de vraag of zij nu nog Christenen zijn, laat ons zien in welke verhouding hij nu staat tot het Christelijk geloof. Velen zouden dergelijke opvattingen ongetwijfeld erger vinden dan het volstrektste ongeloof, voor anderen zal hierin alles te vinden zijn wat hen werkelijk als belangrijk voorkomt.

"Voor zover men onder het christendom het geloof van de kerk verstaat", zegt Scrope, "ben ik geen Christen. Als men een godsdienstig gevoel van eerbied voor de persoon van Jezus christendom wil noemen, dan ben ik ongetwijfeld een Christen. Maar die had Mohammed eveneens. Laat ik u zeggen wat ik geloof. Ik geloof in God, ik geloof dat ons leven moet worden gewijd aan de dienst van God.. ."

Het valt moeilijk te zeggen wat de lezer in The Soul of a Bishop meer bewondert: de duidelijke uiteenzetting van de fouten die de moderne kerkgenootschappen aankleven, of de beschrijving van de geestelijke folteringen waaraan de predikant blootstaat, wiens intellect vergeefs probeert een enigszins redelijke verklaring te geven van wat hem gezocht en onmogelijk lijkt, maar wat hij niettemin zijn toehoorders als onomstotelijk waar moet opdissen. Maar het feit dat Wells zelf voor alles wat hij als waar erkent, de instemming van zijn verstand eist, geeft hem geenszins het recht allen die aan het emotionele leven een grotere plaats en grotere vrijheid toekennen dan hij, als huichelaars te brandmerken. Dat het dogma van de kerkgenootschappen geen zedelijke steun en troost kan brengen, kan men hem gevoeglijk toegeven. Maar die steun en troost kunnen wel degelijk uitgaan van een priester wiens warm kloppend hart hem wellicht wat te spoedig zijn onvermogen om te begrijpen doet aannemen, teneinde iets als waar te kunnen aanvaarden waarnaar dit hart boven alles verlangt. Ten slotte komt het in de godsdienst minder aan op een helder hoofd, dan op een warm hart. Als Wells de hele Anglicaanse geestelijkheid wil kenschetsen als van beperkte verstandelijke vermogens, althans aanzienlijk beperkter dan de zijne, zal ik hem niet tegenspreken. Maar waar hij hen beschrijft als "humbugs" die zich van hun minderwaardigheid bewust zijn, en vrezen dat anderen hen zullen doorzien, daar kan men niet anders dan de overdrijving betreuren waardoor hij zulke beschuldigingen uit. Zelfs zijn ijver voor de goede zaak is hiervoor geen verontschuldiging. De oorzaak van deze onrechtvaardige generalisatie is die, die aan alle Wells' minder gelukkige uitingen ten grondslag ligt, en ik heb er al herhaaldelijk op gewezen. Hij kan niet aannemen dat er oprechte en eerlijke mensen bestaan, van wie het emotionele leven hen het gevaar heeft geleerd, dat schuilt in een uitsluitend intellectualistische levensbeschouwing, die tot een onrechtvaardig en eenzijdig oordeel leidt over mensen in het leven van wie beide factoren in beter evenwicht zijn, en die daardoor wellicht waarheden leren beseffen die voor de intellectualist voor altijd verborgen blijven.


HOOFDSTUK IX

DE TAAK DER OPVOEDING


Up certain steps there is a door to this dark prison of ignorance, prejudice and passion in which we live- and that door is only locked on the inside. It is within our power, given the will for it, given the courage for it - it is within our power to go out. The key to all human disorder is organized education, comprehensive and universal. The watchword of conduct that will clear up all our difficulties is, the plain truth.

The salvaging of civilization

De taak van het aankweken van gemeenschapszin bij elk individu, waarvoor onze huidige maatschappij zich onherroepelijk ziet gesteld, is uitermate zwaar. Zo zwaar zelfs, dat velen, hoezeer ze er ook van overtuigd zijn dat er geen andere weg is die tot betere toestanden kan voeren, niet kunnen geloven in haar praktische uitvoerbaarheid. Zulk défaitisme is natuurlijk zeer betreurenswaardig, omdat het een overgave betekent van de persoonlijke wil aan het noodlot. En juist van onze wil hangt alles af. Immers, als wij falen in de taak die wij pas nu in haar volle omvang leren kennen en beseffen, kan men zich de toekomst van de maatschappij nauwelijks in te donkere kleuren afschilderen. Het is de harde, dringende noodzakelijkheid die ons gebiedt de handen ineen te slaan.

Zolang niet een doelbewust opvoedingssysteem de mensen de kracht heeft gegeven om hun zwakheden met succes te bestrijden, zolang zullen de menselijke hartstochten en vooroordelen deze wereld blijven regeren. De oermens was geheel de slaaf van hartstochten waarover hij geen enkele macht bezat, maar de moderne samenleving heeft in de opvoeding een middel om wat de ouderen ten koste van veel leed en ontgoocheling hebben geleerd, aan het jongere geslacht ten goede te laten komen. Het is van het grootste belang dat door een doelbewust, algemeen toegepast opvoedingsstelsel het gemeenschapsgevoel bij elk individu wordt aangekweekt. Bij onwilligheid, die het gevolg is van gebrek aan begrip, zal in dit geval dwang moeten worden toegepast. De leerplichtwet erkent dit beginsel; ofschoon de toepassing voorlopig nog zeer veel te wensen overlaat, vooral wat betreft de richting waarin deze ontwikkeling wordt geleid.

Wells verdeelt de opvoeding die, in haar ruimste zin opgevat, het hele leven blijft voortduren, in twee tijdperken. In het eerste stadium, dat van het schoolonderricht, zal het individu geleerd moeten worden zich aan te passen aan het maatschappelijk leven. Dit kan geschieden door hem onder de leiding te stellen van iemand van meer ervaring, die hem de denkbeelden bijbrengt die nodig zijn om als basis te dienen voor meningen die hij later zelf zal moeten vormen en die zijn handelingen zullen bepalen. Dit onafhankelijk vormen van meningen betreffende bepaalde zich voordoende gevallen behoort tot het tweede stadium van de opvoeding. Het begrip wordt daarin niet bijgebracht door een leermeester, maar door de praktijk van het leven, waarbij de aangeleerde denkbeelden als richtsnoer zullen gelden.

De grondslag van alle onderricht zal dus moeten bestaan in het aankweken van gemeenschapsgevoel. De individuele mens moet al in zijn jeugd leren dat de toekomst afhangt van de mate waarin hij zichzelf weet te overwinnen en zich in dienst van de maatschappij stelt. Hij die strijdt voor een beter geordende maatschappij, wij hebben het al gezien, strijdt vóór en met God.

Als wij nu nagaan in hoeverre het bestaande systeem zich hierbij aansluit, zullen wij onvermijdelijk tot de gevolgtrekking komen dat bij de tegenwoordige opvoeding veel meer op kennis dan op maatschappelijk begrip wordt aangestuurd. Verreweg het merendeel van de zogenaamd beschaafde bevolking komt aan het tweede opvoedingsstadium nooit toe omdat in het eerste stadium niet voldoende wordt getracht het denken tot een gewoonte te maken, opdat de leerling zich later op zijn ontwikkeld denkvermogen zal kunnen verlaten.

In zoverre schiet dus het bestaande opvoedingssysteem in zijn taak tekort. Maar dit is niet de enige grief die Wells koestert tegen de moderne school. Het kind leert niet zèlf denken, maar wordt wel op allerlei gebied een bepaalde, door de opvoeder, of door diens lastgevers, gewenste denkwijze opgedrongen. Het wordt zodoende een gewoonte in het kind anderen na te praten, liever dan zelf te trachten een opinie te vormen. De dwaasheden waartoe de publieke opinie o.a. gedurende de oorlog in staat is gebleken zijn hiervan het onvermijdelijk gevolg.

Men zal moeten erkennen dat het traditionele denken van de vorige generatie er in ieder geval weinig toe heeft bijgedragen de mensheid van het grootste maatschappelijk euvel, dat oorlog heet, te verlossen. Het staat te bezien of iemand die in zijn jeugd leert denken langs door anderen vastgestelde lijnen, er beter aan toe is dan de grote meerderheid die weldra helemaal ophoudt te denken. Wat het meest de aandacht trekt bij de tegenwoordige toestand van het onderwijs, is het volslagen gebrek aan verband tussen school en maatschappij, tussen het systeem van opvoeding en het praktische leven. De geest die in vele Europese inrichtingen van onderwijs en opvoeding wordt aangekweekt is maar al te vaak geheel in tweestrijd met de belangen van deze maatschappij.

Dit laatste treedt nergens duidelijker aan het licht dan in de manier waarop de geschiedenis veelal wordt gedoceerd. Al meer dan een eeuw geleden is er herhaaldelijk op gewezen dat de geschiedenis zich in de eerste plaats bezig behoort te houden met de opkomst van de beschaving, dat met het oog op het bijbrengen van juiste maatschappelijke begrippen; maar deze mening heeft lang niet overal weerklank gevonden. Immers het "nationale belang" eiste dat de leerling vooral een goed vaderlander zou worden, en uitsluitend de belangen van dat deel van de aardbodem waarop hij geboren was zou leren verdedigen, desnoods - een verre van denkbeeldig geval - ten koste van andere naties.

De vaderlandsliefde werd vóór de oorlog, en wordt nog steeds, op verreweg de meeste scholen in verreweg de meeste landen stelselmatig aangekweekt in een vorm die afwisselt tussen een volkomen onschadelijke en in sommige opzichten veredelende, en een beslist verderfelijke. Het zal niemand invallen de ontroering die men voelt bij het zien opdoemen van de vaderlandse kunst na jarenlange afwezigheid als dom of onwaardig af te keuren. Deze vorm van vaderlandsliefde is inderdaad liefde voor de geboortegrond. De trots die velen vervult bij het gewag maken van de grote daden van landgenoten waarvan de gehele mensheid de vruchten plukt, van de wetenschappelijke verrichtingen van een Lorentz of van de kunstwerken van een Rembrandt of een Israëls, zal vast niemand schaden, al schuilt er iets van aanmatiging in. Wie zijn geboorteland liefheeft en graag zou zien dat dit over de hele wereld met ere wordt genoemd, doet hierdoor vast aan de samenleving niets tekort. Niet hij die zijn land helpt verdedigen tegen een trotse indringer, maar deze indringer zelf toont zich een vijand van de maatschappij. Maar hij die door dom, onberedeneerd patriotisme gedreven, uitsluitend het nationaal belang dient met voorbijzien van het algemeen belang, is inderdaad een vijand van de mensheid. Tegen zulke mensen keert zich Wells met alle energie die in hem is. Van alle vormen van egoïsme is het nationale egoïsme voor onze maatschappij het verderfelijkst.

Het valt niet te ontkennen dat, vooral bij de grotere naties, deze laatste vorm van vaderlandsliefde verreweg het meest tot uiting komt. In de literatuur, in de school, in de pers, en zelfs in de kerken wordt dit gevaarlijk begrip aangekweekt. In plaats van de geschiedenis dienstbaar te maken aan de bevordering van een geest van broederschap onder de verschillende naties, heeft men haar aangewend tot het versterken van dit verderfelijk vooroordeel. Zelfs de kleinere naties zijn op dit punt niet steeds achtergebleven. De jaren die nu achter ons liggen hebben zo overtuigend bewezen welk groot gevaar hierin schuilt, dat het onnodig is hierover verder uit te weiden.

Het nut van de lessen van de geschiedenis voor hen die bestemd zijn eenmaal op hun beurt de toekomst te helpen voorbereiden kan bijna niet overschat worden. Juist dit vak leent zich bij uitstek tot het vormen van die denkbeelden die, in daden omgezet, het meest kunnen bijdragen aan een meer harmonische ontwikkeling van onze maatschappij. Wells heeft dit diep gevoeld toen hij in samenwerking met bekende historici als Mr. Ernest Barker, Sir H. H. Johnston, Sir E. Ray Lankester en Professor Gilbert Murray zich het schrijven van een geschiedenis van de beschaving op een nieuwe grondslag tot taak stelde. De hem door een zijner critici toegezwaaide lof, over zijn volkomen objectiviteit, ten gevolge van de afwezigheid van elk vooroordeel, is zonder twijfel verdiend. Door deze zeldzame eigenschap valt het ons gemakkelijk hem de tekortkomingen van The Outline of History, waarin die evenmin moeilijk vallen aan te wijzen, te vergeven.

Wells toont zich hier inderdaad een waardig burger van de Wereldstaat van de toekomst, die geen nationale grenzen kent. Vóór alles geldt thans het "la guerre à la guerre". En deze strijd zal gevoerd worden tegen alle vooroordelen die de oorlog mogelijk maken.

Het ligt voor de hand dat in geschiedkundige kringen zijn werk beschouwd zou worden als het aanmatigende product van onbevoegdheid. De geschiedschrijver eist vóór alles juistheid, en zowel de omvang van het werk als gebrek aan wetenschappelijke voorbereiding maakten het Wells onmogelijk aan deze eis te voldoen. Zowel van klassieke als van Katholieke zijde had zijn Outline tal van aanvallen te verduren. En in tal van gevallen erkende hij zonder meer gefaald te hebben. Want hij wilde geenszins voor geschiedschrijver doorgaan. De taak van de geschiedschrijver is immers de intensieve bestudering van bepaalde perioden en fasen. Van hem mag men verwachten dat wat hij als een feit voorstelt inderdaad boven alle bedenking verheven is. Maar als men de geschiedenis niet als wetenschap, maar als leervak beschouwt, waarmee elk meer gevorderde leerling in aanraking komt, zal men erkennen dat hier andere eisen behoren te worden gesteld. Het komt bij de geschiedenis als leervak minder aan op de betrouwbaarheid van feiten van ondergeschikt belang, dan wel op de vraag of de geschiedenis, zoals zij op de scholen onderwezen wordt, de leerling die verklaring geeft van belangrijke feiten, welke hem in staat stelt daaruit leringen te trekken die, eenmaal tot overtuigingen geworden, hem als lid van de tegenwoordige maatschappij ten goede zullen komen. Daarop komt het hier in hoofdzaak aan. The Outline of History is geen bijdrage tot de kennis van het verleden van de mensheid. Het probeert slechts uit dit genoegzaam bekende, maar niet altijd voldoende begrepen, verleden die lessen te putten die voor de toekomst van onschatbaar belang kunnen zijn. Wells' antwoord in The New Teaching of History, aan hen die hem van onbevoegdheid beschuldigden, doet duidelijk uitkomen dat zijn Outline "slechts" opvoedkundige, en geenszins historische betekenis heeft.

Laten we nu, aan de hand van dit opvoedkundige werk over geschiedenis, nagaan in hoeverre Wells in de toepassing van verkeerde begrippen op het gebied van de opvoedkunde de oorzaak ziet van de grote oorlog. Zowel in Engeland als in Duitsland was het met de geestelijke opvoeding treurig gesteld. Niemand echter kan de Duitsers verwijten dat zij het grote belang van de opvoeding hebben onderschat. De jonge Duitser van 1914 ontving een opvoeding die geen twijfel liet omtrent de bedoeling die daaraan ten grondslag lag: het bevorderen van de nationale grootheid. De Staat organiseerde alle wetenschappelijk onderzoek teneinde dit dienstbaar te maken aan de opbloei van de industrie die Duitsland de eerste plaats moest doen innemen onder de volkeren van de wereld. Het valt niet te ontkennen dat deze doelbewuste pogingen met een grote mate van succes werden bekroond.

De Britse concurrenten zagen deze opbloei van handel en industrie bij hun overzeese buren met lede ogen aan. Maar Engeland bleek vooralsnog niet in staat om aan deze bedreiging van haar alleenheerschappij paal en perk te stellen.

Maar het Duitse opvoedingssysteem had zich nog een tweede doel voor ogen gesteld, een doel waartegen Wells aanzienlijk meer bezwaar maakt dan tegen het al genoemde. Niet slechts op handels- en industriegebied, maar ook als politieke en militaire staat, moest Duitsland aan de spits van de naties worden gebracht. Er heerste in Duitsland de machtige, zelfbewuste, maar tevens arrogante geest van de Hohenzollerns, die een tirannie betekent, die eerder in de middeleeuwen thuishoort. De begrijpelijke trots die zich van de Duitse natie meester maakte bij de erkenning van haar grote successen op wetenschappelijk gebied werd in school en universiteit stelselmatig aangewakkerd door het aankweken van een patriotisme van de gevaarlijkste soort. "De Duitse leraar of professor", zegt Wells, "die niet elke gelegenheid aangreep om zijn leerlingen te wijzen op de superioriteit van de Duitse natie op allerlei gebied, boven alle andere volkeren, op haar buitengewone krijgshaftigheid en trouw aan de dynastie, en op haar voorbestemming om onder die dynastie ooit de hele wereld te

beheersen, was aan ongenade ten prooi en tot mislukking en werkeloosheid gedoemd".

Zodat Wells in het Duitse systeem veel te prijzen en nog meer te laken ziet. Geen enkel volk toonde meer energie, of deed meer ter bevordering van de wetenschap. Maar tevens evenaarde geen enkel volk het Duitse in het dienstbaar maken van die wetenschap aan brutaal nationalisme. Anderen mogen de opvoeding van de jeugd hebben verwaarloosd, maar nergens werd zozeer tegen de geest van de opvoeding gezondigd. De moderne oligarchie van Groot Brittannië moge de betekenis van de opvoeding van de jeugd niet hebben begrepen, de monarchie van de Hohenzollerns heeft deze opvoeding tot een minderwaardig doel aangewend. De ene grote natie liet haar kinderen voortleven in het duister van de onwetendheid, de andere vergiftigde hun geest met voorstellingen van valse idealen.

Het gevolg was dat, terwijl in Engeland weinig belangstelling bestond voor het politieke vraagstuk dat zo weinig werd begrepen, de Duitse natie rekening hield met de oorlog die de toekomst vroeg of laat moest zien uitbreken. Iedereen in Duitsland wist dit. In Engeland wisten het slechts de imperialisten, zij die Duitsland nastreefden in een dom, arrogant chauvinisme dat door sommige dichters en schrijvers braaf werd aangewakkerd. Maar de grote menigte wist het niet, of zij probeerde de vage bedreiging zo spoedig mogelijk te vergeten. Toch bestond er tussen het Britse imperialisme en het Pruisische militarisme een belangrijk onderscheid, een onderscheid dat voortkwam uit de omstandigheden waaronder beide tot ontwikkeling kwamen. Het eerste bezat noch de macht noch de algemene instemming die het laatste in Duitsland vond. Een imperialistische Britse regering hoefde zich slechts in een onnodig oorlogszuchtig koloniaal avontuur te begeven zoals de Transvaaloorlog, om de balans ten gunste van de vredespartij te doen omslaan en daardoor ten val te worden gebracht. En de huidige toestand in Zuid Afrika bewijst dat de Britse regering bij haar bestuur van dit land duchtig met pacifistische invloeden rekening heeft moeten houden.

Niets echter werpt meer licht op de strijd tussen Unionisten en Liberalen dan het verloop van de Ierse kwestie. Dat de eerste Home Rule Bill van 1886, ingediend door Gladstone, op een mislukking uitliep, was het gevolg van de verwarde toestand die in Ierland zelf heerste. De Protestantse minderheid in Ulster was op volslagen voet van oorlog met de Katholieke meerderheid van de Ierse bevolking. In hun verzet tegen de Home Rule Bill werden zij gesteund door de Unionisten in Engeland. Toen in 1912 Asquith een ontwerp indiende waarbij voor Ulster enige uitzonderingen werden toegestaan, begon Sir Edward Carson, die zich sterk voelde door de steun van de imperialisten en de meer daadwerkelijke hulp van "een machtig Protestants monarch" een verzet dat het Verenigd Koninkrijk aan de rand van de afgrond bracht. Dus speelden de imperialisten de Duitsers in de kaart, een domheid die Wells meer ergert dan de aanmatigingen van het Duitse militarisme, dat men zonder twijfel niet van slapheid of nalatigheid kan beschuldigen. Door een Lady Frensham (in Mr. Britling sees it through) of een Lady Charlotte Sydenham (in Joan and Peter) kan hij een ogenblik zijn geduld verliezen door hun zelfgenoegzame kortzichtigheid.

In Joan and Peter keert Oswald Sydenham na een jarenlang verblijf in Afrika terug om zich te belasten met de opvoeding van de beide wezen. Hij is imperialist, maar van een soort die, minder dan de Duitsers aangegrepen is door machtswellust, de plichten volledig erkent die de terecht of ten onrechte veronderstelde superioriteit boven andere rassen de geboren heerser oplegt. Oswald ziet in de Britse natie de erfelijke beheersers van de onbeschaafde wereld. Maar hij voelt dat op haar de taak rust de inboorlingen de zegeningen van de beschaving deelachtig te doen worden. Hij heerst over hen als een verlicht monarch; voor hun welzijn. Dit blijkt duidelijk uit zijn gesprek met Peter. "Daarvoor dienen wij Engelsen, zie je Peter. Tenminste ons soort Engelsen. Wij moeten overal wegen aanleggen, de vrede bewaren en het recht handhaven. Wij moeten wilde dieren doden en bergen bestijgen. Dat is onze taak daarginds. Wij zijn een soort politie, bovendien een soort opvoeders. Niet zo'n vervloekte slavenhandelaar die alleen maar aan rijk worden denkt. Die jagen wij weg. Wij willen orde en recht brengen over de hele wereld, Indië, China, Afrika en op alle zeeën van de aarde...

Misschien maakt Oswalds geestdrift de dingen wel wat mooier dan zij in werkelijkheid zijn. Maar het doet goed te zien dat hier het "live and let live" wordt verdedigd, waaraan het in het oude Europa zo vaak ontbroken heeft. Mensen als Oswald dragen het hart op de rechte plaats. En wat het verstand betreft. ... Wells hoopt dat een betere opvoeding bij het nageslacht tot verblijdende resultaten zal leiden.

Hoe staat het nu volgens Wells met de opvoeding van het ogenblik, zoals deze in het Verenigd Koninkrijk momenteel regel is? Nergens is de macht van de traditie groter en meer onbetwist, nergens ontbreekt het dientengevolge meer volstrekt aan doelbewustheid en zelfkritiek dan juist bij dat onderwijs, waarvan de toekomst in zo hoge mate afhangt. Nergens is het moeilijker om enige verbetering te bereiken. Nergens is er een verbijsterender gebrek aan systeem, nergens zijn de eeuwenoude vooroordelen dieper geworteld, of worden minder pogingen aangewend om in ieder geval de tijdgeest enigszins te begrijpen.

"Wat hebben jullie in Godsnaam met je onderwijs voor?" vraagt Oswald. "Waar sturen jullie eigenlijk op aan?" Men geeft hem geen antwoord op deze logische vraag. De Engelse schoolmeester weet het blijkbaar zelf niet.... Hoe zou het antwoord in vele andere landen van Europa geluid hebben?
In The History of Mr. Polly komt een beschrijving voor van de godin van de opvoeding, zoals zij ooit was afgebeeld op een of andere muur. Zij was "een statige vrouw met een streng gelaat waarop wijsheid te lezen stond, die zich over haar kinderen heenboog, en hen wees op een verre horizon.... Men voelde dat zij hen vertelde van de grote mogelijkheden van het leven. . . . Dat zij hen herinnerde aan de verplichtingen die hun geboorte in een beschaafd land hun oplegde, aan het feit dat zij eenmaal een vijfde van de mensheid zouden regeren, dat een zulke macht en invloed onvermijdelijk grote verplichtingen met zich meebrengen, en dat zij zich daarom op alle mogelijke manieren moesten voorbereiden op een waardige vervulling van die plicht. . . ."

Men mag betwijfelen of een ware voorstelling van de godin met deze geïdealiseerde veel gelijkenis zou vertonen. Juist over het praktische leven en zijn haast onbegrensde mogelijkheden vertelt het moderne onderwijs de leerlingen zeer weinig. Ook hier blijkt weer die noodlottige stelselloosheid die het gevolg is van gemis aan aanpassingsvermogen aan de eisen van een nieuwe maatschappij. Evenals de kerk had ook de school gefaald in haar arbeid. Beide waren ten offer gevallen aan een onverbeterlijk conservatisme, dat naast datgene wat beproefd is, ook datgene in stand houdt wat bij de nieuwe maatschappij behoort te hebben afgedaan. Evenmin als de kerk, houdt de school nauw contact met de maatschappij. "Het komt mij voor", zegt Wells in The New Machiavelli, "dat als wij de school niet willen te beschouwen als iets heel toevalligs, wij moeten aannemen dat deze een bepaalde taak heeft te vervullen in het nationaal bestaan, dat zij de jeugd moet genezen van haar aangeboren zelfzucht, haar blik verruimen, haar enig begrip geven van de ontwikkeling van de maatschappij, waarin zij eenmaal wellicht een belangrijke plaats zal innemen". Dit nu doet het hedendaagse onderwijs niet, of althans onvoldoende. Wel wordt door wat het kind op dit gebied om zich heen ziet gebeuren zijn fantasie geprikkeld, maar op de ongearticuleerde vraag die in hem rijst, geeft de school hem geen antwoord. De kostbare tijd die besteed kon worden om hem de eerste maatschappelijke begrippen bij te brengen wordt verbeuzeld, "zo niet met een Grieks epigram of een Latijns gedicht, dan toch met cricket, waarvan volgens vele leraren een grote opvoedende waarde uitgaat". Dat het Latijn en het Grieks ook nu nog de voornaamste plaats innemen op het leerplan is een bewijs te meer dat niet wordt ingezien dat de hedendaagse maatschappij voor heel andere problemen staat dan een beschaving die in tal van opzichten primitiever, en daardoor eenvoudiger was dan de onze.

De klassieke invloeden, die in de dagen van de Renaissance aan de wankelende beschaving een nieuw leven schonken, zijn nu grotendeels uitgewerkt. Als men nu nog op de oude manier voortgaat met het verheerlijken van de oudheid ten koste van onze eigen tijd, toont dit slechts een verbijsterend gebrek aan begrip van het feit dat elke tijd zijn eigen behoeften kent, en dat het onderwijs zich hieraan behoort aan te passen. Wells vraagt zich af of de hedendaagse opvoeder ooit heeft beseft dat het geslacht dat hij helpt grootbrengen eenmaal tegenover vraagstukken zal staan die de studie van de werken van mensen die duizenden jaren geleden, onder heel andere omstandigheden leefden, hen niet zal kunnen helpen oplossen? Het schijnt nooit bij hen opgekomen te zijn dat ook hij zich te weer behoort te stellen tegen een tirannie die hem belet zijn eigen gedachteleven onafhankelijk te bewaren en tot uiting te brengen.

De gebreken die het onderwijs in Engeland aankleven worden door Wells herhaaldelijk in een zeer scherp daglicht gesteld. Als de lezer Wells niet kent als iemand die, wars van alle overdrijving, zijn eigen werk aan een strenge kritiek onderwerpt, zal hij geneigd zijn hem in dit opzicht van overdrijving te beschuldigen. Zeer zeker is het met de scholen op het vasteland over het algemeen minder bedroevend gesteld. Als scholen van de soort beschreven in Love and Mr. Lewisham, Tonio Bungay, Kipps, The History of Mr. Polly en The New Machiavelli werkelijk niet tot de grote uitzonderingen behoren, kan men zich de vraag die op Oswalds lippen komt, voorstellen. Hij wilde de aan zijn zorgen toevertrouwde kinderen opvoeden tot goede burgers, vervuld van het sterke plichtsgevoel dat voortkomt uit het hierboven beschreven betere soort nationalisme. En in geen enkele van de vele scholen die hij bezoekt treft hij iets aan dat in de verste verte lijkt op een methode die met dit noodzakelijke ideaal rekening houdt.

Het ontbreken van enig duidelijk streven is op zichzelf al ernstig genoeg. Hierbij echter komt een hopeloze achterstand op het gebied van de leermiddelen. De meest verouderde leerboeken doen nog steeds dienst. Vele particuliere scholen in Engeland kunnen zich blijkbaar niet de weelde veroorloven van een betere handleiding tot het aanleren van de Franse taal dan Ahn's First Course. Geen wonder dat de Engelsen zich op het vasteland een zekere reputatie hebben verworven door de manier waarop zij zich van vreemde talen bedienen! Evenals Wells legt ook Jerome. K. Jerome, in Three Men on the Bummel, nadruk op het feit dat niet de Engelsman, wiens hulpeloosheid tegenover vreemdelingen hem tot een voorwerp van medelijden maakt, maar het onderwijs in de moderne talen in Engeland hiervoor aansprakelijk is.

Laten wij eens nagaan van welke soort de opvoeding was die Mr. Polly op zijn "National School" genoot. Er heerste de grootste zuinigheid wat betreft de leermiddelen, en ook met het personeel was het treurig gesteld. Mr. Polly "moest sommen maken die hij niet begreep en die niemand hem kon helpen begrijpen, hij moest de Bijbel lezen, waarbij meer werd gelet op de door hem betoonde vlijt dan op zijn begrip van het gelezene, hij kreeg onderwijs in allerlei vakken die zijn verstand ver te boven gingen, en toen hij twaalf jaar was, werd hij van school genomen en werd zijn "opvoeding" voltooid in een particuliere onderwijsinstelling waar het boekhouden en het Frans werden beoefend - maar nooit aangeleerd - onder leiding van een al bejaard persoon in een slordige toga, die snoof, nooit enige uitlegging gaf, en met grote handigheid en blijkbare voorliefde de rotting hanteerde". Toen hij deze tempel van de wijsheid verliet was zijn denkvermogen "in de toestand van iemand die voor appendicitis geopereerd is door een goedbedoelende, ondernemende, maar tevens overwerkte en slecht betaalde slagersknecht, die midden in de operatie werd afgelost door een onhandige kantoorbediende met mooie idealen, maar een sterke voorliefde voor sterke drank - wat betekent dat er van zijn opvoeding niets terechtgekomen was". Mr. Polly was een van de weinigen van wie geest en fantasie door de dodelijke verveling van dit schoolleven niet voorgoed waren geknakt, maar de meeste andere leerlingen bleven levenslang gevangen in de kerker van de traditie, zonder dat de gedachte aan een mogelijke bevrijding ooit in hun brein opkwam.

Een ander euvel, dat in Joan and Peter een van de voorwerpen van kritiek uitmaakt, is geenszins tot Engelse scholen beperkt gebleven. Waar veel onderwijzers vergeefs trachten in het hun opgedrongen onderwijssysteem enige lijn te ontdekken, komen zij er gemakkelijk toe, met meer ijver dan kennis van zaken, verbeteringen in te voeren die door de uitvinder op een min of meer handige manier worden gepropageerd, als zijnde de enige onfeilbare remedie voor de algemene kwaal. Meestal zijn deze "verbeteringen" van weinig ingrijpende aard, en daarom vrijwel onschadelijk. In onderwijskringen kent iedereen de schoolmeester van dit type, dat in Joan and Peter vertegenwoordigd wordt door Miss Murgatroyd. Zij heeft de overtuiging dat het kind vooral frisse lucht nodig heeft, en dat de behoeften van de geest pas in de tweede plaats in aanmerking behoren te komen. Een andere onderwijzeres aan dezelfde school ziet in Fröbelonderwijs en Zweedse gymnastiek het enig heil van de leerlingen. En zo probeert ieder op zijn eigen manier het probleem op te lossen, waar tegenover de mensheid weinig minder hulpeloos staat dan anderhalve eeuw geleden, toen Rousseau en Pestalozzi hun verstandsgaven eraan wijdden.

Het is gemakkelijk, en men is daarom zeer spoedig geneigd, de onderwijzer van dit alles de schuld te geven. Maar is hij niet vaak slechts een beklagenswaardig slachtoffer, en dit vooral wanneer hij werkelijk idealen koestert? Niet alle Engelse leerkrachten zijn van de soort, beschreven in Mr. Mainwearing. Deze heer, die geen enkele bevoegdheid bezit, heeft in het onderwijs een toevlucht gezocht, nadat de maatschappij hem vrijwel had uitgestoten. Toen zijn studie te Cambridge door verregaande luiheid op een mislukking was uitgelopen, had hij ingezien dat voor iemand van zijn onberispelijk voorkomen, die bovendien uitblonk in allerlei takken van sport, de taak van opvoeder van de jeugd de aangewezene was. Dat hij niets afwist van het onderwijs, en geen enkel ideaal koesterde, was geen bezwaar. Noch hij zelf, noch zij die het mogelijk maakten dat mensen van zijn slag op de argeloze Engelse jeugd worden losgelaten, beseften dat hij alle geschiktheid miste om deze voor te bereiden voor de ernstige taak des levens!

Oswald zoekt lang vergeefs naar een pedagoog in wie hij vertrouwen kan stellen en aan wie hij zijn bezwaren kan voorleggen. Noch het Educational Department, noch een van de vele plaatsingsbureaus kan hem antwoorden op vragen die de ambtenaren met ontzetting vervullen en hen blijkbaar doen twijfelen aan zijn geestvermogens. Bij het toekennen van de erepalm van de incompetentie aarzelt Wells tussen de onderwijsautoriteiten en de onderwijzers. Voor de eersten bestaat geen enkele verontschuldiging. Maar wat de laatsten betreft, blijkt het Oswald, dat men onder de onderwijzers twee soorten aantreft: zij die zonder protest de aangeduide weg bewandelen, en zij die de slachtoffers zijn van een ergerlijke wantoestand. Het lot van de laatsten is één langdurige tragedie. Zo iemand is Mr. Mackinder, wiens argumenten door Wells worden aangehaald als "de apologie van de schoolmeester". Hij vertelt Oswald over de gebrekkige opleiding van de toekomstige opvoeder, over de grote moeilijkheid een goed personeel te krijgen, waar hij niet in staat is hun een behoorlijk salaris uit te betalen. "Als er weinig goede onderwijzers zijn", zegt Wells elders, (in The Salvaging of Civilization) "dan komt dit omdat wij de onderwijzer veroordelen tot een leven vol ontberingen". Deze opmerking zal wellicht ook onder de onderwijzers in andere landen dan Engeland weerklank vinden. Het is een eeuwigdurende schande van onze maatschappij dat zij het uiterst belangrijke werk van de opvoeding overlaat aan mensen die vrijwel zonder uitzondering aan geldelijke zorgen ten prooi zijn. "Wilt gij zien hoe het opkomende geslacht voorgoed verknoeid wordt", zo beëindigt Mr. Mackinder zijn apologie, "dan kunt ge niet beter doen dan de ervaringen opdoen die een particuliere school in Engeland u in overvloed verstrekt".

Het bovenstaande verschijnt in een nog treuriger licht als men bedenkt wat een schone taak kan zijn weggelegd voor hen die als "aristocrats of life" hun leven zo aan de toekomst van de maatschappij willen wijden. In The Undying Fire wordt de vraag: "Wat is de levenstaak van de opvoeder?" beantwoord met de woorden: "Hij heeft ervoor te waken dat het goddelijke in de mens tot groei en bloei komt in de ziel van het kind". Hij kan zijn als de arts die de blinde het gezichtsvermogen teruggeeft. Een taak als deze is veel te zwaar voor de velen die zijn als Mr. Joseph Farr, "wiens verstand niet verder reikte dan dat van een beroepscricketer". Maar zijn er dan niet tevens velen in wier ziel het eeuwige vuur brandt dat Job Huss de kracht gaf tot zijn zware strijd?

In Engeland, waar het aantal particuliere onderwijsinrichtingen zoveel groter is dan in ons land, komen voegen zich bij de al genoemde moeilijkheden nog vele andere, die het leven van de schoolmeester verzwaren. Deze heeft bij zijn onderwijsmethode wel degelijk rekening te houden met de wens van de ouders. Hij is van deze afhankelijk, en dit maakt dat hij steeds conservatiever wordt. Immers een school zonder leerlingen kan niet bestaan, en zolang de ouders in natuur- en scheikunde slechts een middel zien om geld te verdienen, en alle vakken die in dat opzicht geen vooruitzichten openen, noodzakelijkerwijs als tijdverlies beschouwen, zolang zal de onderwijzer met hogere idealen aan handen en voeten gebonden blijven. Ook bij de ouders berust een deel van de schuld. Mr. Sanderson, het hoofd van Oundle School, die in de laatste jaren van zijn leven een nauwe vriendschap met Wells onderhield, voelde diep dat hij niet slechts zijn leerlingen, maar in vele gevallen ook hun ouders moest opvoeden tot beter begrip. Dat gevoel zou hij niet gehad hebben als het aan de oudere generatie verstrekte onderwijs hen enig begrip had bijgebracht van wat in het leven van de maatschappij van het allergrootste belang is. Vooralsnog echter blijft de schoolmeester van ruime opvattingen de enkele lofwaardige uitzondering. Verreweg de meerderheid voldoet gedachteloos aan wat men klaarblijkelijk van hen verlangt. De Walpole Stents uit William Clissold zijn ongetwijfeld talrijker dan de Sandersons. De omstandigheden waardoor de eerste werd genoodzaakt zich op de opvoeding van de jeugd toe te leggen, verdienen bijzondere vermelding. "Arme kerel!" wordt van hem gezegd in de kringen waarin hij vóór zijn fiasco aan de Universiteit had verkeerd. "Hij is maar net door zijn examen. En zijn ouders hebben geen geld. Gelukkig is hij nogal bruikbaar op het gebied van sport. Hij zal nu wel bij het onderwijs moeten gaan!" Men mag aannemen dat zijn capaciteiten zich niet veel boven genoemde bedrevenheid in cricket of voetbal verheffen. Op politiek gebied is hij door en door conservatief omdat hij te weinig verstand en inzicht heeft om zich voor enige beweging te interesseren. Hij legt zich zonder morren bij alle bestaande toestanden neer. Voor hem geldt niet het excuus van de geestelijke, die door het vertrouwen in God ertoe gebracht wordt alle wantoestanden te aanvaarden en te dulden, in het vaste geloof dat God eenmaal alles ten goede zal keren. "Wat voor mijn voorouders goed genoeg was", is zijn argument, "behoort ook voor mij goed genoeg te zijn". Het komt eenvoudig niet bij hem op enige kritiek uit te oefenen op de aard van de taak die hem opgedragen wordt, Hij gehoorzaamt - wat voor de betrokken autoriteiten bijzonder aangenaam is. Hij grijpt elke gelegenheid aan om zijn leerlingen te wijzen op de onvergankelijke grootheid van het Britse rijk, hij leert hun godsdienstige begrippen die hijzelf zonder enige kritiek, maar ook zonder enige werkelijke belangstelling heeft aanvaard, en over alle seksuele aangelegenheden bewaart hij het stilzwijgen van een door en door fatsoenlijk man. Over zulke dingen spreekt men nu eenmaal niet. Of het kwaad bestaat, laat hem koud. Hij hoeft het immers niet te zien? Op het gebied waarop de jeugd het allermeest leiding nodig heeft vindt zij bij hem niet de minste steun. De ellende van de wereldoorlog heeft hem niet kunnen leren dat het hoog tijd is dat er met de oude tradities in sommige opzichten voorgoed wordt gebroken. Zo ziet Wells de schoolmeester van de tegenwoordige tijd, wiens invloed op de ontwikkeling van de jeugd in vele opzichten belemmerend genoemd moet worden.

Ik heb mij bepaald tot een weergave van Wells' meningen omtrent het onderwijs in het Verenigd Koninkrijk, en omtrent hen die dat onderwijs geven. Om te kunnen bepalen in hoeverre deze bittere aanklacht gerechtvaardigd is, dient men een grotere ervaring te hebben van de Engelse scholen dan die waarover ik beschik. Toch meen ik dat er voldoende gronden bestaan om aan te nemen dat de Engelse methoden van onderwijs en opvoeding bij de Hollandse ten achter staan, en dat wantoestanden als die door Wells beschreven worden als vaak voorkomend, in Nederland haast onmogelijk zouden zijn. En wat het onderwijzend corps betreft meen ik met beslistheid een groot overwicht aan Hollandse zijde te kunnen constateren. De "educational refugee" komt hier nagenoeg niet voor. Het onderwijs in Nederland is gelukkig vrij van dit bedenkelijk soort dilettantisme. Niettemin is er in de door Wells gemaakte opmerkingen ook voor onze opvoeders genoeg stof tot ernstig nadenken, vooral wat betreft de vraag of het onderwijs voldoende rekening houdt met de praktische eisen die het maatschappelijk leven de leerling eenmaal zal stellen.

In geen van zijn werken is Wells meer geneigd de staf te breken over de hedendaagse schoolmeester dan in Clissold. Waar het type Walpole Stent zozeer overweegt, acht hij het verkieslijk diens taak te bepalen tot het africhten van de leerling op het gebied van de onmisbare feitenkennis. De leerling zou dan ongeveer vanaf de veertienjarige leeftijd zijn opvoeding buiten het schoollokaal ontvangen. De wetenschap heeft ons immers middelen aan de hand gedaan waardoor de bekwaamsten van ons onmiddellijk tot ons allemaal kunnen spreken. Om nog te zwijgen van de voortreffelijke lectuur die ons ten dienste staat. "Ik wil niet zozeer de schoolmeester tot beter inzicht brengen", zegt Wells, "dan wel hem met zachte drang en met volmondige erkenning van vroeger bewezen diensten, verzoeken ruim baan te maken voor de werkelijke beschaving".

Daargelaten nog het feit dat deze generalisatie onrechtvaardiger en daardoor ergerlijker is dan één van de vroeger door Wells gemaakte, zou men bij het lezen van het bovenstaande geneigd zijn hem te vragen of hij denkt dat de leerling die nu onder de invloed van de docent gedwongen wordt tot luisteren, als hem ten gevolge van de opruiming van deze hinderpaal voor zijn ontwikkeling de gelegenheid geboden werd de gedegen wijsheid van de leiders van de tegenwoordige gedachte in een boek te lezen, of door middel van de radio aan te horen, voor deze gelegenheid dankbaar zou zijn en er ruimschoots gebruik van zou maken? Het is inderdaad jammer dat hier een zuivere proefneming bijna tot de onmogelijkheden behoort. Wellicht zou hier blijken dat zelfs mensen met de grootse denkbeelden van iemand als Wells soms de plank bedenkelijk mis kunnen slaan!

In zijn pleidooi voor de afschaffing van de schoolmeester is Wells overigens consequent. Hij acht hem evenzeer overbodig als de priester. In zijn plaats wil Wells blijkbaar een apostelschap dat voortvloeit uit ogenblikken van inspiratie. Persoonlijk zou ik geneigd zijn deze inspiratie te wantrouwen, want de praktijk van de opvoeding vereist, naast deze inspiratie, een langdurige ervaring. Om nog te zwijgen van het feit dat ouders, die die inspiratie ten enen male missen, toch niet zullen nalaten hun invloed te doen gelden! De in Clissold gegeven raad, om het verder maar zonder de beroepsopvoeder te stellen, lijkt mij vooralsnog enigszins voorbarig.

Ongetwijfeld is de jeugd uitermate vatbaar voor de invloed van iemand in wie zij met zelden falende intuïtie de persoon voelt, die haar iets kostbaars mee te delen heeft. De jeugd is idealistisch, en het idealisme van ouderen dat de tand des tijds heeft getrotseerd vindt bijna onfeilbaar weerklank. In dit idealisme van de jeugd ligt onze voornaamste hoop op de toekomst. Het moet door ons ouderen aangekweekt en aangewakkerd worden, en waar het een verkeerde richting dreigt in te slaan, dienen wij alle krachten in te spannen om het opnieuw in juiste banen terug te voeren. En dit is het moeilijkste gedeelte van de taak van de opvoeder. Want er leeft ook in de jeugd iets dat zich verzet tegen deze invloed van buitenaf. De opvoeder die door sympathie voor zijn persoon en eerbied voor zijn oprecht idealisme deze weerzin weet te overwinnen, heeft verder gewonnen spel. De maatschappij kan hem niet missen. En persoonlijk geloof ik dat hij minder zeldzaam is dan Wells geneigd is aan te nemen.
In Mr. Sanderson trof Wells deze opvoeder bij uitnemendheid aan, en een vriendschap van acht jaar, van 1914 tot 1922, het jaar waarin het hoofd van Oundile School aan een hartverlamming overleed, gaf aanleiding tot talrijke gesprekken en voortdurende gedachtewisseling, waarvan men in The Story of a Great Schoolmaster het resultaat vindt. Hier was eindelijk iemand die zijn denkbeelden deelde, en ze in zijn inrichting in praktijk bracht. Evenals Wells, geloofde ook Mr. Sanderson in de mogelijkheid dat er een betere maatschappij geboren kon worden uit de as van de wereldbrand, een maatschappij waarin het leven inderdaad een gave zou zijn, die de mens dankbaar zou kunnen aanvaarden, in plaats van een ellendig bestaan in een wereld van haat en onrecht. Hij wilde een beroep doen op het jeugdig enthousiasme, jongens en meisjes doen ontvlammen voor het grote ideaal van de mensheid, een geest van innige samenwerking kweken waardoor de vroegere afgunst helemaal vergeten zou worden en het begrip vaderlandsliefde plaats zou maken voor een liefde die de hele mensheid zou omvatten. Want de vaderlandsliefde wordt geboren uit een zuiver, edel gevoel, dat slechts in de banen van het verstand hoeft te worden geleid om voor de hele wereld rijke vruchten af te werpen.

Mr. Sandersons belangstelling strekte zich evenals die van Wells uit tot alle lagen van de maatschappij. Zijn oproep om deel te nemen aan de algemene beweging ging ook uit tot de arbeidende klasse. In een lezing, gehouden voor mensen van de meest uiteenlopende richtingen en belangen sprak hij zijn toehoorders over de grote "tragedie van de arbeider", die minder te zoeken is in zijn min of meer benarde materiele omstandigheden dan in het feit dat het werk dat hij moet verrichten voor hem noch geestelijk noch zedelijk enig voordeel oplevert. Het is de vloek van het fabrieksleven dat dit, juist door de volmaaktheid van de ten dienste staande hulpmiddelen, de arbeider tot een machine verlaagt. Het mechanische werk demoraliseert hem volkomen. En het kan niet anders of het brein dat aldus tot werkeloosheid is gedoemd, probeert afleiding te zoeken op een manier die hoogst verderfelijk is. Het instinct van de jaloezie ontwaakt.... Overal ziet de arbeider anderen in betere omstandigheden dan de zijne, en het primitieve egoïsme, dat door geen enkele geestelijk tegenwicht in bedwang wordt gehouden, breekt zich onweerstaanbaar baan. In deze betreurenswaardige omstandigheid, in dit gedoemd zijn tot geestelijke minderwaardigheid, ligt de oorzaak van de grote ontevredenheid die onder de arbeidende klasse heerst. Zij heeft recht op een opvoeding die haar het juiste begrip bijbrengt. En het is aan de maatschappij de taak dit probleem verder tot oplossing te brengen.

In een van de hoofdstukken van Mankind in the Making, getiteld "Certain wholesale aspects of Man-making" wijst Wells op de noodzaak ook aan het huiselijk leven die aandacht te wijden die het nodig heeft, teneinde samenwerking te verzekeren tussen de opvoeding van het kind in de school en die in het gezin. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan zal de gebrekkige leiding in het familieleven de resultaten van de opvoeding op school te niet doen. Van drie invloeden die in het gezinsleven gelden, heeft de eerste vaak een zeer belemmerende werking. Meer nog dan in de school bestaat nl. in het familieleven de macht van de traditie. En zolang de ouders zelf nog niet hebben geleerd slechts het gezond verstand te laten beslissen en veel gebruiken die van dit gezond verstand iets verouderds of geheel verwerpelijks maken, af te schaffen, zolang zal men met dit vooroordeel rekening moeten houden, als met een hoogst belemmerende omstandigheid.

De tweede invloed bestaat in wat het kind in de kleine maatschappij die "gezin" heet, opmerkt en voor zichzelf verwerkt. Deze factor zal niet langer een remmende invloed zijn zodra de juiste opvoeding algemeen wordt toegepast, en ook ouders hun aandeel hierin hebben gehad en aldus de grondbeginselen van de samenleving hebben leren begrijpen en zich ernaar gedragen. De invloed van de ouders, thans vaak van negatieve aard, zal bij een algemeen doorgevoerd opvoedingssysteem op de duur vanzelf ophouden dit te zijn. Hier zijn althans de middelen ter verbetering vanzelf aangewezen, al zal de praktijk grote moeilijkheden opleveren. En ten slotte moet men rekening houden met de economische toestanden, waardoor vele kinderen geboren worden in een omgeving waarin zelfs het allernoodzakelijkste op materieel gebied hen wordt onthouden. De verbetering van de levensvoorwaarden in deze zin, hoewel dat geenszins, zoals velen aannemen, het enige of zelfs belangrijkste probleem is op de weg van de veredeling van het gezinsleven, is niettemin een absolute voorwaarde voor een huiselijke sfeer die zich bij het onderwijs van de school aanpast.

De school moet echter de basis blijven van alle opvoeding. Wij hebben al gewezen op de noodzaak dat alle onderwijs ertoe moet bijdragen het denkvermogen van de leerling te ontwikkelen. Niet op feitenkennis, maar op het begrip van die feiten komt het in de eerste plaats aan. Het kind moet leren niet tevreden te zijn vóór het verband van de dingen duidelijk wordt. In dit opzicht kan men met het rekenen en de beginselen van de Wiskunde veel bereiken. Daarentegen kweekt het taalonderwijs het vermogen zich zodanig uit te drukken dat hierdoor het meedelen van gedachten aan anderen mogelijk wordt gemaakt. De geschiedenis moet de leerling de ontwikkeling van het maatschappelijk leven in haar grote lijnen leren begrijpen en daarbij wijzen op de grote oorzaken van welslagen en mislukking in vroegere tijden. De aardrijkskunde behoort niet slechts topografie te zijn, maar aandacht te besteden aan de levenswijze en eigenschappen van andere rassen en naties, opdat onderling begrip en daardoor wederzijdse goede wil wordt aangekweekt. Het nauwe verband dat bestaat tussen het lichaam en de geest maakt het nodig, ook aan de lichamelijke opvoeding een belangrijke plaats op het onderwijsprogramma in te ruimen. Maar vóór alles moet het grondbeginsel gehuldigd worden dat aan het kind datgene geleerd behoort te worden wat het nodig heeft om te kunnen deelnemen aan het gedachteleven van de tijd waarin het leeft. Dat dit nu allerminst het geval is, dat miljoenen aan dit gedachteleven part noch deel kunnen hebben, is wel de grootste smet op het huidige systeem. Zolang niet aan alle leden van de maatschappij de gelegenheid gegeven wordt zich als zodanig te leren beschouwen, kan men niet verwachten dat de gemeenschapszin in alle lagen van onze maatschappij doordringt. Het gemeenschapsgevoel ontstaat immers niet vanzelf, maar moet met woord en daad worden aangekweekt. De maatschappij schiet in dit opzicht ernstig tekort, zowel tegenover hen die aldus van deelname in het maatschappelijk leven verstoken blijven, als tegenover zichzelf.

In theorie is het bovenstaande even eenvoudig en vanzelfsprekend als het in de praktijk bij de bestaande toestanden moeilijk te verwezenlijken is. Maar juist die waarheden, die het meest vanzelfsprekend zijn, worden vaak het minst begrepen. Niemand trekt ze in twijfel, maar men vergeet ze toe te passen. Daarom kan het vaak zijn nut hebben, wanneer iemand als Wells, ook datgene wat algemeen erkend wordt, in een duidelijk sprekende vorm onder onze onmiddellijke aandacht brengt, op een zodanige manier dat de noodzakelijkheid, niet slechts van een erkenning, maar van een algemene toepassing in het praktische leven, duidelijk in het oog springt.

In A Modern Utopia spreekt Wells over het grote Boek van de Samoerai, de zorgvuldig verzamelde bloemlezing uit de belangrijkste geschriften van de mensheid, waaruit de vrijwillige aristocraten van de nieuwe republiek de wijsheid putten die nodig is voor hun zware en belangrijke bestuurstaak. Wat de Bijbel was voor de oude Hebreeërs, zou dit Boek der boeken worden voor de elite van het nieuwe Utopia. Maar waar, op de duur althans, iedereen zal delen in de geestelijke ontwikkeling, spreekt het vanzelf dat Wells al spoedig op het denkbeeld komt van een op dezelfde manier samengesteld boek, waarin ieder lid van de gemeenschap de in onze samenleving nodige voorlichting op elk gebied moet kunnen vinden. Dit plan, dat al door Commenius werd voorgestaan, wordt door Wells ontwikkeld in The Salvaging of Civilization.

Het "Common Book" zoals Wells het zich voorstelt, zal evenzeer een vraagbaak zijn voor hen die op maatschappelijk gebied voorlichting nodig hebben, als de Bijbel het richtsnoer is voor de orthodoxe Christen. Deze laatste zal ongetwijfeld het "Common Book" onnodig achten, en in de Bijbel alles vinden wat hij meent te nodig te hebben voor zijn taak in dit leven. Wij weten echter al hoezeer Wells de nadruk legt op de voortdurende veranderingen die plaats hebben in het leven van de maatschappij. Zonder iets te willen afdingen op de belangrijkheid en schoonheid van de Bijbel, waarin vele onvergankelijke waarheden liggen opgesloten waaraan de mensheid in alle tijden behoefte heeft, meent hij toch dat de Bijbel niet meer antwoord geeft op alle vragen die zich in de tegenwoordige maatschappij voordoen. Het moderne leven plaatst ons vaak voor dilemma's waarbij de wijsheid van vroegere eeuwen ons geen aanwijzing verstrekt. Wells heeft geenszins de aanmatiging, iets in de Bijbel te willen wijzigen of moderniseren. Hij wil een belangrijk deel van het Boek der Eeuwen tot grondslag nemen en dit aanvullen met wat onder de geschriften van latere eeuwen als door inspiratie ingegeven en daardoor voor de mensheid van blijvende waarde kan worden aangemerkt.

Zijn hypothetisch "Book of Common Knowledge" is dus te beschouwen als de Bijbel van het moderne maatschappelijke leven, en de indeling stelt Wells zich voor op dezelfde manier als die van de Bijbel. De stof die het bevatten zal, kan aan de hand van de Schrift in vier hoofdstukken of onderdelen worden verdeeld. De lezer moet zich daarin allereerst een begrip kunnen vormen van de groei van het maatschappelijk leven in de loop der eeuwen, en van de positie van de hedendaagse mens in de maatschappij van onze tijd. Het eerste gedeelte zou dus van geschiedkundige aard zijn, in de geest van de Outline of History, maar samengesteld door meer erkende deskundigen.

Verder bevat de Bijbel de moraal waardoor de mens zich bij zijn handelingen moet laten leiden. Het tweede hoofdstuk dient dus de strijd aan te binden tegen de bestaande zedeloosheid, door een algemene gedragslijn voor te schrijven waaraan ieder lid van de gemeenschap zich zal moeten houden; en die, door kapitalist en arbeider evenzeer erkend en gevolgd, de bestaande tegenstelling van de klassen geleidelijk zal doen verdwijnen. Evenals de Bijbel in de Psalmen, het Boek Job en de Profeten een literair element bevat, zal ook in Wells' compilatie een orderdeel voorkomen dat de naam draagt van "the Book of Literature", een samenvoeging van de beste letterkundige voortbrengselen van de oude zowel als van de moderne beschaving. En evenzo zal de onderscheiding gehandhaafd blijven tussen die werken van erkende inspiratie en genie die door iedereen gelezen of bestudeerd zullen moeten worden, en andere (de apocriefen) die men naar verkiezing kan lezen of overslaan. Tot de eerste groep zullen onder meer bepaalde hoofdstukken uit de Bijbel behoren. Tevens noemt Wells in dit verband bij wijze van voorbeeld enige werken van de nieuwere tijd die zijn aandacht hebben getrokken door de een of andere eigenschap; o.a. Miltons Areopagitica, een moedig pleidooi voor het vrije woord en de vrije beslissing. De dichterlijke fragmenten die Wells ter opname aanbeveelt, verdienen meer de aandacht om de daarin geuite gedachte, dan om de manier waarop die gedachte tot uiting is gebracht. Wells let blijkbaar niet in de eerste plaats op dichterlijke schoonheid van vorm en uitdrukking.

En ten slotte zal het "Common Book" als vierde onderafdeling een Boek van de Voorspelling bevatten, waarin de staatslieden van de nieuwe tijd, in plaats van naar willekeur te beschikken over het welzijn en de levens van de aan hun zorgen toevertrouwde massa, voor hen hun toekomstige plannen ter verbetering zullen ontvouwen, opdat ieder aandeel zal hebben in de vooruitgang van de maatschappij.

Zonder twijfel zal hij, die bovengenoemde voorstellen aan een diepgaande beschouwing onderwerpt, daarin veel aantreffen dat hem aanleiding geeft tot kritiek. Maar tevens zal iedereen moeten erkennen dat de voorgestelde wijzigingen blijk geven van systeem, zoals alles wat Wells onderneemt vóór alles methodisch is, en dat daaruit tevens duidelijk blijkt, hoe zeer het welzijn van de mensheid de schrijver aan het hart ligt. In een geval als dat van Wells valt het zeker niet zwaar, om ter wille van de grote toewijding, de schrijver de onvermijdelijke tekortkomingen te vergeven.

Ik zal nu de slotbladzijde van The Salvaging of Civilization voor zichzelf laten spreken.
"Ik wilde dat ik de gave van de welsprekendheid bezat, zodat ik wat in mij omgaat aan u kon meedelen en bij u ingang kon doen vinden. Ik weet niet wat uw mening is over deze maatschappij waarin wij leven. Het is niet dat ik ondankbaar ben voor de gave van het leven. Zolang er leven en bewustzijn bestaan, zolang bestaan er geluk en schoonheid, hoe schaars ook het geluk, hoe tragisch ook vaak de schoonheid is. En toch lijkt mij de hedendaagse wereld vol sombere dreiging te zitten. Het is zover met mij gekomen, dat ik elke morgen met een onbestemd gevoel van angst de krant oppak - en inderdaad vind ik daarin gewoonlijk al héél weinig opbeurends. Elke morgen lees ik opnieuw over nutteloos bloedvergieten. Iedere dag lees ik over haat en afgunst, over tirannie en ellende - domme haat, en onnodige ellende - over dom wantrouwen bij de onontwikkelde klassen en over de dwaze zelfgenoegzaamheid onder de gegoeden. De wereld waarin wij leven is een verdorven wereld omdat zij dom en onwetend is, onredelijk, achterdochtig, grimmig en kleingeestig. De lucht die wij inademen is bedompt als in een gevangenis.

En toch weet ik stellig dat er een uitweg bestaat.

Als men slechts enkele treden opgaat komt men aan een deur die naar buiten voert uit de duistere kerker van onwetendheid, vooroordeel en hartstocht - en die deur is alleen aan de binnenzijde afgesloten. Gegeven dat wij de wil bezitten, gegeven dat wij de moed bezitten, dan bezitten zij ook de macht ons uit deze gevangenis te bevrijden. De sleutel die ons de doorgang zal openen heet opvoeding. Het wachtwoord dat ons alle verdere moeilijkheden zal helpen overwinnen is waarheid en oprechtheid. Vertrouwtop dat wachtwoord, gebruik die sleutel zonder schroom, en geen kerkerdeuren kunnen ons weerhouden; wij bevrijden ons uit de banden waarin oorlog, ziekte en moreel bederf ons bekneld houden; wij, en met ons de hele mensheid, treden uit de duistere kerker in het zonlicht van wijsheid, vrijheid en vooruitgang - en dat voor altijd.

Ik durf nauwelijks te hopen dat het mij gegeven zal zijn, de sleutel in het slot te horen knarsen. Het is zeer wel mogelijk dat ook onze kinderen en kindskinderen nog in deze gevangenis zullen moeten zuchten. Maar éénmaal zal de dag aanbreken waarop de deur zal opengaan, en de hele mensheid zal uittreden uit de kerker van onwetendheid en onbegrip, waarin wij op dit moment allemaal levenslang verblijven."

Het zij zo!


HOOFDSTUK X

DE HERBOUW DER MAATSCHAPPIJ


Unless mankind can read just its political and social ideas to the essential facts of its enormously enlarged powers, unless it can eliminate or control its pugnacity, no other prospect seems open to us but decadence, at least to such a level of barbarism as to lose and forget again all the scientific and industrial achievements of our present age.

The salvaging of civilization

De aardbeving die haar werk heeft verricht laat een toneel van afschuwelijke verwoesting achter. Evenzo gaat het met de grote omwentelingen in het maatschappelijk leven en in het bestaan van de naties. Op de grote oorlog volgde, behalve de algemene uitputting die noodzakelijk de reactie op een uiterste krachtinspanning vormt, een veelvuldig besef van het falen van de mensheid in haar voornaamste taak. Maar tevens toonden de eerste jaren na de oorlog op ondubbelzinnige manier de onverschilligheid aan van de grote massa. Voor haar betekende het ophouden van de vijandelijkheden slechts een algemene opluchting, die haar in staat stelde de jacht naar genoegens die de jaren van de oorlog hadden onderbroken, met onverzwakte energie te hervatten. Geen maatschappelijk geweten verstoorde hier de genietingen die eindelijk weer binnen het bereik van de massa vielen. Zij gaf zich aan haar zucht naar vermaak over, en bekommerde zich niet in het minst om het maatschappelijk bankroet.

Maar tevens waren er velen die beseften hoe dringend de maatschappij behoefte had aan hun algehele toewijding, hoe de hele toekomst moest afhangen van de manier waarop de generatie waartoe zij behoorden na de grote zondvloed het werk van de herbouw ter hand nam en uitvoerde. Vier jaar lang had de menselijke energie zich uitsluitend beziggehouden met het werk van vernietiging. Niet alleen moest een nieuw maatschappelijk gebouw verrijzen, maar zelfs de grondvesten waarop dit gebouw zou steunen moesten andere zijn dan de oude, die onvoldoende waren gebleken. Alle grondslagen van het maatschappelijk leven moesten aan een diepgaand onderzoek worden onderworpen. Het oude vertrouwen in de toekomst was onherstelbaar geschokt, en velen achtten een falen van de pogingen tot herstel al vooruit verzekerd. Deze geest van pessimisme, vaak aangetroffen onder mensen van ernstige levensopvattingen, was bijna nog gevaarlijker in haar mogelijke gevolgen dan de onverschilligheid van de massa. Om tot betere resultaten te komen was immers aller medewerking een eerste vereiste. En zonder het vaste geloof in de mogelijkheid van een slagen zijn alle pogingen tot mislukking gedoemd.

Wel was door de oorlog bij zeer velen een geest van verzet ontwaakt tegen deze bevolen massaslachting die reden gaf tot de hoop dat nu eindelijk het maatschappelijk bewustzijn bij hen op het punt stond te ontwaken. Er was een krachtige pacifistische stroming geboren in alle landen van Europa waardoor, zo al niet altijd het geloof in de mogelijkheid tot blijvende vrede, dan toch in ieder geval de krachtige wens tot vrede ontstond. Zolang de oorlogsmoeheid en het daaruit voortkomende vredesverlangen bleven voortduren, was de gelegenheid aanwezig om de nieuwe denkbeelden meer algemeen te doen ingang vinden. "Now's the time" luidt de titel van het vredesboek van de pacifist Mr. Arthur Ponsonby, en Wells sluit zich hierbij aan. Zo ooit, dan was nu het ogenblik gunstig om voor het domme, gedachteloos aanvaarde "si vis pacem, para bellum" een ander, beter devies in de plaats te stellen, waardoor de oorlog voorgoed onmogelijk zou worden.

De taak van het ogenblik was een tweeledige. In de eerste plaats de negatieve van het voorkomen van een herhaling van het vrijwel algemeen erkende euvel. Het was nu wel duidelijk geworden dat onze keuze ligt tussen het vestigen van de duurzame vrede waarover Moltke ooit zo smalend sprak, en de ondergang van de maatschappij door hypertrofie van de oorlog. Maar de afschaffing van de strijd van de naties, als deze al bereikbaar is, dient te worden beschouwd, niet als een nieuwe stap in de richting van de verdere maatschappelijke ontwikkeling, maar als een overwinning op de menselijke natuur. Het hele leven in de natuur is immers gebaseerd op het voortbestaan van de sterkste en de ondergang van de zwakkere partij. Het is werkelijk geen kleinigheid, de mensheid te leren de methoden die zij eeuwenlang als normaal heeft beschouwd, voorgoed prijs te geven en te vervangen door iets zo geheel verschillends. De negatieve taak van de verhindering van de oorlog kan slechts vervuld worden door constructieve arbeid. Aan ieder individu moet de overtuiging bijgebracht worden, dat de oorlog een groot kwaad, en niet eens een noodzakelijk kwaad betekent. Dit is de eerste grote stap in de richting van de organisatie van de wereldvrede.

Het tweede, positieve deel van de taak is de reorganisatie van de opvoeding in een geest als in het vorige hoofdstuk beschreven. Slechts langs deze weg zal de maatschappij eens mensen aan het hoofd vinden die een zuiver begrip hebben van hun taak. Wij zijn niet vergeten dat het juist in dit opzicht is dat zij die in 1914 de verantwoordelijkheid van de regering droegen, het meest voor deze taak ongeschikt zijn gebleken. En op dit moment, nu de oorlog voorbij is, vragen wij ons af: "Wat hebben onze regeerders gedaan teneinde te voorkomen dat een herhaling van de begane fouten de wereld opnieuw in een poel van ellende zal storten? Hebben zij er afdoende blijk van gegeven te begrijpen dat het hier om een wedloop gaat tussen de invoering en toepassing van nieuwe, gezondere denkbeelden, en de ondergang van de hele maatschappij? Grijpen zij inderdaad iedere gelegenheid aan om de wereldvrede voor te bereiden, zoals vroeger de oorlog werd voorbereid? Laten zij zien dat zij zich bewust zijn van de betekenis van het probleem, in verband met de ongelooflijk snelle vorderingen van de technische wetenschap?

Het is een uitermate betreurenswaardig feit dat na het ophouden van de vijandelijkheden geen van de gekroonde hoofden van Europa, noch ook maar één van hun medeverantwoordelijke ministers de moed had een duidelijke taal te spreken. Alles verklaarden zich verlangend de oorlog te vermijden, maar in deze verklaring op zichzelf ligt niets nieuws opgesloten. Allen erkenden door deze vredesijver het recht van bestaan van het begrip oorlog.

Ieder van hen voelde zich nog steeds vooral de vertegenwoordiger van een natie. Niemand sprak het bevrijdende woord dat de weg zou banen voor de grote synthese die Wereldstaat heet. Koningen en ministers streven maar al te vaak meer naar populariteit dan naar rechtvaardigheid, en zolang de collectivistische beginselen bij de menigte nog niet hebben postgevat, kunnen zij deze populariteit niet beter bevorderen dan door het openlijk voorstaan van zuiver nationalistische belangen. Aldus blijft het van hun kant bij mooie beloften en betuigingen van verknochtheid aan het vredesdenkbeeld.

De wederopbouw van onze maatschappij vertoont opnieuw het oude beeld van stelselloosheid en verwarring. En het is de mening van Wells dat onze regeerders de mooie gelegenheid van 1918 ongebruikt hebben gelaten, die in The Way the World is Going tot uiting komt in de volgende passage:

"Deze oorlog is er een geweest die de laatste had kunnen zijn, maar onze diplomaten hebben de gelegenheid hiertoe onbenut gelaten. Daarom is het nu aan ons het verlossende woord te spreken. Thans is het ogenblik gekomen waarop zij wie het ernst is, een volgende catastrofe te voorkomen en de vrede te organiseren, deze heren kenbaar moeten maken dat zij bij een eventuele volgende gelegenheid rekening zullen moeten houden met georganiseerden tegenstand, die tot tal van dienstweigeringen zal leiden. Dat is de enige maatregel die ons op dit ogenblik ten dienste staat, en hij zal ons eerder naar de gevangenis leiden dan naar een zetel in de regering."

Van de machthebbers van het ogenblik verwacht Wells niets. Het is uit het midden van hen over het wel en wee van wie aldus lichtvaardig wordt beschikt, dat de machtige beweging moet voortkomen, de "Open Conspiracy". Van de regeringen is niets anders dan tegenstand te verwachten. Zij kunnen immers niet overgaan tot de enige maatregel die ons van de nationale obsessie kan verlossen: het vrijwillige offer van de nationale onafhankelijkheid, niet aan een andere natie, maar aan de gemeenschap van de mensheid. Evenals elk individu zijn persoonlijke vrijheid en belangen zal moeten offeren, zo moet ook het staatsbelang wijken voor het hogere belang. Al menigmaal deed de staat voor zijn belangen een beroep op het individu. Thans is de beurt aan de staat om diezelfde offervaardigheid te betonen waar het dit algemene belang geldt. Is men eenmaal zover dat dit wordt begrepen, dan is de verwezenlijking van de grote synthese inderdaad nabij.

Het heeft vast niet ontbroken aan tekenen van goede wil om tot een betere onderlinge verstandhouding tussen de naties te komen. Zelfs is op dit gebied wel iets bereikt. De Vredesconferentie van Den Haag werd gevolgd door de stichting van de Volkenbond en het afgelopen jaar heeft in het Kellogg Pact is ieder geval een schuchtere poging aan te wijzen om een andere koers in te slaan bij de regeling van de internationale verhoudingen. "De Haagse conferentie was de aarzelende poging van een goedbedoelende, maar zwakke en onbeduidende monarch. Zij leed schipbreuk op de bekrompen opvattingen van de vertegenwoordigers van de betrokken naties, die grote geslepenheid ten toon spreidden bij de uitleg die zij gaven aan het volkerenrecht, maar die het eigenlijke vredesprobleem terzijde stelden als niet voor oplossing vatbaar. De Haagse conferentie deed niets om de afgunst tussen de volkeren over te doen gaan in onderlinge samenwerking. Zij probeerde niet de oorlog af te schaffen, maar stelde zich tevreden met het voorstellen van middelen om deze minder kostbaar te maken". (The Outline of History)

De instelling van een Volkenbond betekende inderdaad een stap voorwaarts. In Genève werd in ieder geval het streven naar Vrede duidelijk kenbaar gemaakt. Maar opnieuw deinsden de naties terug voor het offer van de nationaliteit dat nodig was om tot een afdoend resultaat te komen. De leden van de conferentie waren en bleven vóór alles de gedelegeerden van hun naties, waarvan zij uitsluitende belangen kwamen vertegenwoordigen. De oude geest van onderlinge jaloezie en afgunst bleef onverzwakt voortbestaan. En als zij al in een enkel geval bereid mochten zijn iets van het nationaal belang op te offeren, dan betekende dit onvermijdelijk hun ongenade bij de regering die zich slecht vertegenwoordigd achtte. Ook hier weer heerste de zucht tot compromis, waardoor de beste bedoelingen faalden.

Het ligt geenszins in Wells' bedoeling het vele goede dat op allerlei gebied tot stand is gekomen, te ontkennen of te onderschatten. Hij wijst alleen maar op de noodzaak van een radicaal ingrijpen ten bate van de hele mensheid. Halfheid baat hier niet. Het "aux grands maux les grands remèdes" geldt hier inderdaad.

Intussen zijn er vele personen die, gerustgesteld door het feit dat in Genève tal van bekwame personen van allerlei nationaliteit tot samenwerking trachten te komen, geloven dat de Volkenbond al voldoende waarborg biedt dat de vrede niet opnieuw verstoord zal worden. Maar welke waarborg hebben wij dat de respectievelijke regeringen naar de raadgevingen van deze vertegenwoordigers zullen luisteren? De gedelegeerden in Genève staan niet boven die regeringen, en kunnen deze niet gebieden naar rede te luisteren. Zolang elke staat zijn onafhankelijke regering houdt, zijn de in Genève genomen besluiten in laatste instantie immers niet bindend! En hoe weinig men op een verdrag kan vertrouwen hebben de jaren die nu achter ons liggen toch wel overtuigend bewezen!

De Volkenbond ontbreekt het aan gezag. Hoogstens kan zij bemiddelend optreden en haar morele invloed doen gelden. Maar tevens zal zij menigeen beletten het gevaar onder de ogen te zien dat onverminderd blijft bestaan zolang het nationaal egoïsme niet wordt geofferd op het altaar van het algemeen belang.

Een Volkenbond zonder macht, zonder de steun van een machtige militaire organisatie om aan haar besluiten kracht bij te zetten, een Volkenbond waarin tal van volkeren niet eens vertegenwoordigd zijn, kan geen afdoend resultaat afwerpen. "Men hoort wel eens zeggen dat zulk een bond beter is dan in helemaal niets", zegt Wells in The Salvaging of Civilization. "Maar het kon wel eens erger blijken dan niets. Als iemands tuin wordt vertrapt door een dolle olifant, is het een voortreffelijk denkbeeld van hem, zijn tuinman met een geweer te wapenen. Maar dat geweer moet er een zijn van zwaar kaliber, een olifantengeweer. Hem een klein ganzenroer geven en daarbij de opmerking maken, dat dit toch altijd beter is dan niets, en hem dan aanmoedigen daarmee de olifant in tegen te houdeneden, zou waarschijnlijk de beste manier blijken om zich, niet van de olifant, maar van de tuinman te ontdoen".

Over het Kellogg Pact heeft Wells zich voor zover mij bekend, nog niet duidelijk uitgelaten. Hierin treffen wij een omstandigheid aan die mij hoopvol voorkomt. De diplomaat doet hier eindelijk een stap, die de kerk had behoren te doen bij het uitbreken van de oorlog. Als de kerk in 1914 duidelijk had verklaard dat zij die Christus' leer meenden toe te passen door elkaar op meer of minder hoog bevel te doden, uit het verband van de kerk zouden worden verwijderd en de steun van de godsdienst zouden moeten missen, zouden - althans in de eerste oorlogsperiode - de regeringen vast niet zo gemakkelijk werk hebben gehad bij het rekruteren van hun miljoenenlegers. Dat de diplomaten nu de moed hebben getoond de oorlog onwettig te verklaren, is dus zonder meer een stap voorwaarts te noemen. Het is mogelijk dat dit verdrag op den duur niet de waarde zal blijken te bezitten die men hoopt, maar in elk geval is het "terechtstellen" van iemand die weigert te vechten in een onwettige strijd toch duidelijk hierdoor tot een onwettige daad bestempeld. Hij wordt hierdoor van een landverrader tot een martelaar voor de goede zaak; een slachtoffer van wat velen een tirannie noemen, maar wat tot dusver nog nooit officieel als zodanig erkend was. De regeringen hebben nu zelf als een handeling waartoe zij ongetwijfeld in geval van een nieuwe oorlog zouden overgaan, gebrandmerkt als ongerechtvaardigd.

Van individueel standpunt bezien is niemand gehoorzaamheid verschuldigd aan een regering die blijk geeft haar plicht te hebben verzaakt. Op elk burger rust zelfs de plicht zich een oordeel te vormen over de regering waarvan handelingen mede plaatsvinden in zijn naam. Het recht hiertoe werd al erkend in de dagen van de Franse Revolutie, toen Dr. Price in zijn beroemde revolutionaire redevoering op Engelse bodem de mening uitte dat de natie het recht bezat de koning af te zetten als hij zijn macht misbruikte. Als de "Open Conspiracy" waarvoor Wells ijvert ooit invloed krijgt, zal de tijd gekomen zijn waarop keizers, koningen of ministers die de oorlog veroorzaken of zelfs hem niet weten te vermijden, ter verantwoording zullen worden geroepen voor de vierschaar van een tot geestelijke volwassenheid gekomen mensheid.

Intussen zijn zij die ons regeren evenzeer het product van het huidige opvoedingssysteem als wij die door hen geregeerd worden. Wat Mr. Barnstaple tegen Rupert Catskill opmerkt in Men like Gods betreffende diens opvoeding, geldt voor velen van hen als voor velen van ons. Zo zal onze vooruitgang ook die van hen betekenen. Maar zolang de opvoeding nog blijft zoals zij is, zullen wij rekening moeten houden met regeringspersonen die een onvolkomen begrip hebben van de hun toevertrouwde taak.

"Er is", zegt Wells in The Salvaging of Civilization, "een opvallend onvermogen te constateren om de werkelijke toestand van de maatschappij te beseffen, iets in de mensen dat zich ertegen verzet de dingen te zien zoals zij zijn - want de mens is van nature wars van inspanning - dat de groei van een vaste wil om tot het juiste begrip te komen ernstig belemmert". Hij illustreert deze opmerking met een vergelijking van de maatschappij met een wagen vol konijnen, die met een geleidelijk versnelde vaart een helling afloopt naar de zee toe. De diertjes zijn vrolijk en levenslustig omdat zij het verstand missen vooruit te zien en zich een begrip te vormen van de wisse ondergang die hen wacht. De overgrote meerderheid van de mensheid mist dit begrip evenzeer. Maar waar de konijnen op geen enkele manier aan hun lot kunnen ontsnappen, beschikt de mensheid over gaven die, mits op de juiste manier aangewend, haar uit haar benarde positie kunnen verlossen.

De eerste taak van de opvoeding is dus het aankweken van de wil tot betere toestanden te geraken. De tweede is, de mensen deze wereld als een geheel te laten zien, en niet als noodzakelijkerwijs verdeeld in staten en staatjes.

In The Salvaging of Civilization komt een hoofdstuk voor dat handelt over de overgang van staat naar wereldstaat; een noodzakelijk ontwikkelingsproces dat lijnrecht ingaat tegen de tot dusver aangekweekte begrippen van vaderlandsliefde. Vooral in Europa bestaat aan deze synthese een dringende behoefte. Hier is de bestaande noodtoestand immers véél en véél ernstiger dan in Amerika, dat bovendien zijn Verenigde Staten al heeft, terwijl in de oude wereld nog steeds de meest fantastische verwarring heerst. De ongelooflijk snelle ontwikkeling van het verkeer is voor de Nieuwe Wereld in alle opzichten een zegen geweest, omdat zich hier langs de kusten weliswaar een dichtbevolkt gebied bevindt, maar daarentegen in het binnenland zeer uitgestrekte gronden nog op exploitatie wachten. Hier is uitbreiding nog mogelijk en zelfs wenselijk. Maar in het oude Europa bestaat haast overal de congestie van de overbevolking, en is alle expansie uitgesloten, behalve die die plaats heeft ten koste van een buurstaat. De betere verkeersmiddelen van de laatste jaren verschaften Amerika de lang gezochte gelegenheid tot uitbreiding, maar in Europa verhoogden zij de druk waaronder de naties al leefden. En dit geldt niet alleen voor het oorlogsgevaar. Bedenk eens hoeveel onnodig tijdverlies in ons werelddeel op rekening komt van paspoorten, valuta, douane en dergelijke hinderpalen voor vrije ontwikkeling waarover de Amerikaanse staatsburger ternauwernood heeft horen spreken! De Europese landgrenzen zijn véél te eng voor onze moderne levensvoorwaarden. En Wells gelooft dat zolang het Europa aan een centraal gezag ontbreekt en de waanzinnige afgunst die voortkomt uit verkeerd begrepen patriotisme blijft voortbestaan, in deze noodtoestand een afdoende verbetering mogelijk is.

The Salvaging of Civilization geeft een ruwe schets van de aard van het gezag zoals dit in de Wereldstaat zal moeten worden uitgeoefend. In het staatsverband van onze tijd kan men zich bijna geen natie denken zonder koning of president, die de eenheid van de staat vertegenwoordigt in zijn persoon, en aan wiens persoon daarom de onderdanen of burgers van die staat trouw en gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Maar in de Wereldstaat, waar het collectivistisch ideaal zal gelden, ligt de noodzakelijke eenheid niet opgesloten in enig persoon, maar in het gemeenschappelijk zijn van de algemeen geldende denkbeelden en idealen. Het argument dat er een staatshoofd behoort te zijn om de staat naar buiten te vertegenwoordigen bestaat niet waar geen andere staten zijn.

Belangrijke beslissingen, die de hele wereld betreffen, kunnen beter worden overgelaten aan personen van wie kennis en ervaring op enig bepaald gebied hen daartoe als vanzelf aanwijst, dan door vorsten die hun machtspositie meestal aan toevallige omstandigheden danken. Een permanent hoofd van de Wereldstaat acht Wells onnodig. Bovendien leert de geschiedenis ons dat het sterke benen moeten zijn om de weelde van een dergelijke machtspositie te kunnen dragen.

Waar er natuurlijk een parlement of vertegenwoordiging zal moeten zijn, staat men dadelijk voor de belangrijke vraag op welke manier een einde gemaakt moet worden aan het dwaze gekibbel van de ontelbare politieke partijen die in onze tijd het staatsleven vergiftigen, en de niet minder belangrijke op welke manier dit parlement zal moeten worden verkozen.

Enige van de "geboden" die in de Wereldstaat zullen gelden zijn waard hier te worden opgesomd.

Er zal een Hoogst Gerechtshof bestaan, dat zich bij de rechtspraak moet richten naar een algemeen Wereldrecht dat voor de gehele mensheid bindend is;

Er zal één enkel muntstelsel gelden voor de hele wereld, en evenzo zal er op den duur over de hele wereld één enkele taal moeten worden gesproken;

Er zal een departement bestaan van Post en Verkeer, waardoor een snelle, ongestoorde verbinding tussen de belangrijke steden en andere centra ten allen tijde verzekerd is;

Er zal een ministerie zijn dat de productie van die grondstoffen en artikelen waaraan de mensheid behoefte heeft, zodanig zal regelen, dat niet langer enkele personen zich kunnen verrijken ten koste van de gehele mensheid;

Er zal een ministerie zijn dat de arbeidsverhoudingen over de gehele wereld regelt;

Er zal een ministerie zijn ter bevordering van de volksgezondheid;

En vervolgens, en dit acht Wells het allerbelangrijkste, zal er een ministerie zijn van Onderwijs en Opvoeding, dat er zorg voor draagt dat alle leden van de grote gemeenschap zonder uitzondering de gelegenheid wordt geboden tot die verstandelijke ontwikkeling die nodig is voor een bewust staatsburgerschap. Hier zal zelfs hij die zich onwillig betoont, gedwongen moeten worden. Een algemene opvoeding dus tot een juist begrip van de plichten van de individuele mens jegens de samenleving.

En tenslotte zal het Ministerie van Defensie van onze tijd van onrust en bezorgdheid worden vervangen door een Ministerie van Vrede, dat iedere nieuwe uitvinding aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt met betrekking tot de gevolgen - weldadige of verderfelijke - die deze uitvinding bij toepassing voor de mensheid zou kunnen hebben. Als mocht blijken dat hierin noodlottige mogelijkheden schuilen, zou de uitvinding zonder meer worden verboden. Dat zou een streep door de rekening zijn van veel uitvinders van gifgas en andere specialiteiten op het gebied van de wetenschappelijke voorbereiding van de massamoord!

Dit laatste ministerie zou tevens de beschikking moeten hebben over een gewapend politieleger, dat zal moeten optreden overal waar het centrale gezag dreigt te worden aangerand. Verdere gewapende machten zullen nergens mogen bestaan.

Men vraagt zich af, of de taak van de wereldregering een zwaardere zal zijn dan die van de regering van een grote Europese staat van de huidige tijd. Stellig zal deze in vele opzichten minder ingewikkeld zijn en het de regering minder moeilijk maken naar plicht en geweten te handelen dan nu vaak het geval is. Geen buitenlandse vijand, geen concurrentie van andere mogendheden, geen tariefoorlogen, geen in- en uitvoerrechten, geen dure legers en vloten, geen internationaal gekonkel en dus ook geen geheimhouding van besluiten waarmee het welzijn van de mensheid is gemoeid. En de reusachtige hoeveelheid arbeidskracht, die op deze manier vrijkomt, kan worden besteed aan de maatschappelijke opvoeding van de burger van de Wereldstaat en aan de bevordering van een wetenschap die in dienst zal staan van de hele mensheid, en waarvan de mogelijkheden haast onbegrensd zullen zijn.

Zal het werkelijk onmogelijk blijken het besef van de noodzakelijkheid van deze synthese algemeen ingang te doen vinden? Is het inderdaad onmogelijk een denkbeeld van deze omvang bij de grote massa onwrikbaar post te doen vatten? Een wereld waarin het christendom en de Islam een zó geweldige verbreiding vertonen, geeft toch werkelijk op dit punt geen reden tot wanhopen.

Als in The Salvaging of Civilization Wells zijn denkbeelden omtrent de maatschappelijke mogelijkheden ontvouwd heeft, komt de vrees bij hem op dat zijn toehoorders deze zonder meer naar het rijk van de eeuwige fantasie zullen verwijzen en dat de gemakzucht, het "laat maar waaien" dat vele mensen aangeboren is, hen zal doen voortgaan op de weg des verderfs die wij nu bewandelen, Ik weet niet beter te doen dan de lezer een vertaling te geven van een passage, die zijn gevoelens in dit opzicht duidelijk en treffend uitdrukt.

"Welnu! Gelooft gij dat ik u onzin verteld heb? Misschien wel. Misschien denkt gij wel dat ik u verteld heb over een droomland, over een onbereikbare utopie? Best mogelijk! Hoe zou het ooit mogelijk, of zelfs wenselijk kunnen zijn om de lieflijke maatschappij waarin wij nu leven met haar verdorvenheid, haar oorlogen, haar bankroet, haar moorden, haar afgunst, haar mislukte levens, haar levens van voortdurende onrust en kwelling, haar ontelbare ziekten, haar moreel bederf dat zich steeds verder verbreidt en ons tot een catastrofe dreigt te voeren - hoe zouden wij die ooit kunnen hervormen? Wat een verbeelding heeft die man! En het is voor mij alsof ik een fluisterend hoongelach hoor.

Er zijn ogenblikken waarin het mij toeschijnt dat wat de mensen verdeeld houdt te machtig is om te worden overwonnen, dat wij die spreken over een Wereldstaat slechts de pioniers zijn in een lange hopeloze strijd die eeuwenlang zal duren - die tenslotte tot mislukking is gedoemd.

Maar ik ken ook ogenblikken waarin deze verdeeldheid mij zó onlogisch voorkomt, en zo uitsluitend te wijten aan traditie en gemis aan begrip, zozeer de hele mensheid vijandig is, dat de tijd moet komen waarop het gezond verstand zegeviert en die verdeeldheid ophoudt te bestaan....

Wie kan lezen in het duisterste van alle mysteriën, de ziel van de mensheid? Misschien is het een wijze beschikking dat wij niet weten hoeveel geslachten na ons nog dezelfde strijd zullen moeten strijden.

Inderdaad wisselen optimisme en pessimisme elkaar af. Het kan zijn dat wij nodeloos bang zijn. Wie weet of niet vóór het einde van ons leven, de dageraad van een beter tijdperk zal aanbreken, en de sombere schaduwen en de schijnglans van deze jaren van beproeving zal wegvagen!"

"Education," opvoeding, dat is het machtwoord voor de toekomst. Een strijd van propaganda voor de nieuwe, bevrijdende sociale gedachte, die met onverzwakte energie zal worden gevoerd, aan alle fronten. Aan ons onderwijzers, leraren. professoren, ouders, aan allen die onderwijzen en opvoeden in de ruimste zin des woords, is nu het woord! Wij moeten de komende geslachten van de nachtmerrie van het nationale egoïsme bevrijden en hun de weg wijzen naar een betere, waardigere toekomst. Van ons begrip, van onze toewijding aan onze taak hangt het af, of de maatschappij zal leven en zich ontwikkelen, of zal terugzinken in de poel van afgunst en vooroordeel!


HOOFDSTUK XI

DE LATERE ROMANS


"We have to work for the sake of the work and take happiness for the wild flower it is. Some day men will grow their happinesses in gardens; a great variety of beautiful happinesses, happinesses under glass, happinesses all the year round. Such things are not for us. They will come. Meanwhile. . .


Meanwhile


De lange reeks romans werd na Mr. Britling sees it through onderbroken door God the Invisible King en The Soul of a Bishop. Het lag voor de hand dat de in de oorlog opgedane ervaringen, waarvan het eerstgenoemde werk op zo treffende manier getuigt, door Wells zouden worden vastgelegd in de vorm van een geloofsbelijdenis en tevens van een beroep op zijn lezers om hun geloof te toetsen aan hun verstand, zoals hij dit zelf had gedaan. Past in Joan and Peter keerde hij tot de oude vorm terug, die de lezer in staat stelt, de rake karaktertekening te genieten van de hoofdfiguren zonder voortdurend te worden herinnerd aan een achtergrond die bij Wells nooit ontbreekt. Na de storm die het nieuwe besef van zijn geloof in God in hem had teweeggebracht, was de rust in hem weergekeerd en voelde hij zich in staat op het oude pad van intellectualisme verder te gaan, in het besef dat dit hem nooit opnieuw zou voeren in de diepe duisternis van de twijfel. Het geloof is een zaak die het individu betreft, en Wells kon niet verder gaan dan te gewag te maken van de grote onthulling die voor hem had plaats gehad. Maar de maatschappelijke toekomst betreft ons allemaal samen en in deze richting blijft zijn uitsluitend streven. In dit streven is echter meer warmte gekomen. De afkeuring, vaak grenzend aan minachting, die Wells ooit voelde voor de menselijke zwakheden, maakt plaats voor diep medegevoel. Dit is de nieuwe factor in romans als The Dream en Christina Alberta's Father, die overigens opnieuw de nadruk leggen op de verwarring die in onze denkbeelden heerst, en ons onnodig doet lijden. Wells vraagt zich af welke indruk de maatschappij waarin hij leeft wel zal maken op de burger van de Wereldstaat die naar hij hoopt en vertrouwt, ooit zal komen. The Dream geeft hierop het antwoord. De gelukkige mens van een betere, normalere toekomst wordt door deze droom teruggevoerd tot de jaren vóór en van de grote wereldoorlog. Evenals Kipps' verlangen om tot een hogere maatschappelijke klasse te behoren Wells de gelegenheid biedt deze "hogere" klasse in een fel daglicht te stellen, geeft Sarnacs droom hem aanleiding tot een beschrijving van de heersende maatschappelijke toestanden die bij uitstek realistisch is. Maar steeds voelt de lezer van The Dream het diep-pathetische van een mensheid die voorlopig nog de kracht mist zich boven deze ellendige omstandigheden te verheffen. De fouten en gebreken van de individuele mens worden vergeeflijk als men beseft, hoe deze omstandigheden zijn morele ondergang in alle opzichten in de hand werken. Mr. Mortimer Smith, Harry's vader, is vast een weinig aantrekkelijke persoonlijkheid. Maar men hoeft The Dream slechts aandachtig te lezen om te voelen hoe hopeloos zijn toestand altijd is geweest, en hoe alles heeft samengespannen om hem te gronde te richten. Niemand heeft hem ooit gezonde begrippen bijgebracht en hem aldus een steun meegegeven op het zo uitermate moeilijke pad. Hij zondigt niet uit kwade wil, maar slechts omdat hij de morele kracht mist zich tegen de verleiding te weer te stellen. Zijn geloof is van de meest bekrompen soort. Evenals zoveel anderen, acht ook hij de mens tot de zonde geboren, en hoe ellendig het bestaan op aarde ook is, het verbaast hem dat God in zijn toorn de mensheid nog niet veel dieper treft. Maar tegelijkertijd probeert hij zijn eigen leven zoveel mogelijk te genieten, en toont een zekere zelfvoldaanheid bij het navolgen van de gebreken van zijn meerderen, zich troostend met de gedachte dat hij niet slechter is dan vele anderen, en dat lang niet iedereen zo trouw de kerk bezoekt als hij! Zijn houding tegenover zijn dochter Fanny die "in openlijke zonde" leeft toont deze zelfingenomenheid voldoende aan. Liever zag hij haar dood aan zijn voeten, dan te weten dat zij hem onwaardig is. En zijn vrouw is op dit punt al niet veel wijzer. Ouders en kinderen begrijpen niets van elkaars zielenleven, en wederzijdse genegenheid kan niet bestaan bij de heersende verwarring van denkbeelden. Pas als Harry aan het graf van zijn vader staat beseft hij de tragedie van diens leven. De man had in deze maatschappij eenvoudig geen redelijke kans gehad om van zijn bestaan iets beters te maken.

Sarnac krijgt de indruk dat iedereen in de twintigste eeuw min of meer het vermogen om onbevangen te denken had verloren. Harry's tante liet men in ondraaglijke pijnen sterven, omdat de wetenschap in haar geval machteloos stond. En Sarnac beseft dat dit niet zo had hoeven te zijn, en dat als algemene samenwerking in de plaats was gekomen van onderlinge afgunst, de genezing van de afschuwelijke kwalen die de mensheid teisteren binnen afzienbare tijd een voldongen feit zou zijn geweest. En toch, "de ziekteprocessen in het menselijk lichaam waren nietig en onbeduidend vergeleken bij de ziekten van de menselijke geest".

Als de jonge Harry Mortimer Smith de leeftijd bereikt waarop hij een beroep moet kiezen, blijkt opnieuw hoeveel in de maatschappij van onze tijd aan het toeval wordt overgelaten. "Er werd in die dagen geen enkele poging gedaan, om rekening te houden met de natuurlijke aanleg van het kind. Het werd geacht elke gelegenheid om later zijn brood te verdienen, dankbaar te aanvaarden.

Dientengevolge brachten vele mensen hun leven door in een beroep dat hun geen enkele gelegenheid bood hun natuurlijke gaven te ontwikkelen". De ouders konden hun kinderen trouwens onmogelijk langer onderhouden dan gedurende de jaren van volkomen hulpbehoevendheid. Een kind van dertien jaar werd beschouwd als iemand die mee kon helpen verdienen, en tot dit doel werd de al veel te korte leerperiode vaak afgebroken. Harry Mortimer Smith, bij wie evenals ooit bij Wells de lust tot leren en zich verder ontwikkelen in het bloed zat, stuitte op de heftige tegenstand van zijn moeder. "Verstandelijke ontwikkeling past niet voor iemand die in zijn onderhoud moet leren voorzien," was het algemeen oordeel van de onontwikkelde volksklasse. Zelfs van Mr. Moggeridge, de dominee, krijgt hij geen steun. Door te veel geleerdheid zal hij slechts het geloof ontrouw worden. Zo lang hij de Bijbel heeft om uit te leren, heeft hij geen ander boek nodig! Een voorbeeld van bekrompenheid, dat inderdaad haast ongelooflijk lijkt.

De geschiedenis van Fanny, Harry's zuster, is die van een meisje dat in opstand komt tegen ouderlijke opvattingen die om de uiterlijke schijn van fatsoen te handhaven, hun dochter veroordelen tot een jeugd van ontbering en ellende. Zij is de enige in de hele familie die weigert zich door een wrede traditie te laten leiden en, haar eigen weg volgend, buiten het huwelijk in de oprechte genegenheid van de man die zij liefheeft haar geluk vindt. De maatschappij, die slechts rekening houdt met het feit dat zij ongehuwd is, misgunt haar dit geluk, waarmee zij toch niemand schaadt, en ook haar eigen moeder kan hierin niets anders zien dan schande.

En het geval van Fanny is het juist het troosteloze van haar leven in de ouderlijke woning waardoor zij zo sterk verlangt naar de romantiek van de liefde. Zij vindt in latere jaren de prijs die zij heeft betaald voor haar geluk, niet te groot. Maar hoeveel tragischer zijn de omstandigheden in Harry's leven! Men kan zich nauwelijks iets treurigers voorstellen dan zijn korte liefdesdroom. Het is het besef dat hij weldra in levensgevaar zal verkeren, waardoor in hem vóór zijn vertrek naar het front het onbedwingbaar verlangen ontwaakt, het mooiste wat het leven kan bieden éénmaal te genieten voor hij zijn jonge leven offert voor een denkbeeldig ideaal. Wie zal de jongen man iets durven verwijten, die in een tijd waarin met jeugdige mensenlevens zo kwistig werd omgesprongen, zondigt tegen moraliteitsbegrippen die hij overal met voeten zag treden! En wie zal het dat meisje kwalijk nemen dat zij in de dagen vóór een afscheid dat wellicht voor eeuwig zou zijn, hem door haar liefde probeerde de schaduw te laten vergeten, die door een veel ernstigere inbreuk op de moraliteit dan die zij begingen, over hun kort geluk geworpen werd!

De hele tragiek van het menselijk leven, met zijn teleurgestelde hoop en onverwezenlijkte verlangens ligt in deze innig-pathetische liefdesverhouding opgesloten. Het is de maatschappij die verantwoordelijk is voor toestanden waardoor de individuele mens in zijn brandende verlangen om iets van het leven te genieten vóór het te laat is, een ogenblik alle banden verbreekt en zijn hartstochten de vrije teugel laten. Dit is ook de oorzaak van Hetty's avontuur met Somers. Maar als altijd volgt ook hier de straf van de zonde op wat nauwelijks zonde is. Als Harry achter de waarheid komt en, evenmin als vóór hem Kipps in staat is het voorgevallene in het ware licht te zien, voorgoed de vrouw verlaat die hem nog steeds liefheeft en zo zijn enige kans op geluk de bodem inslaat, staan wij tegenover de grootste tragedie die het leven kent. Een juist begrip zou redding kunnen brengen, maar de mens, die slaaf is van zijn hartstochten, is voor geen enkel argument vatbaar. En zo volgt een afscheid voor eeuwig, en zijn twee jonge harten ongeneeslijk gewond.... Het is in deze vorm dat de hartverscheurende Othello-tragedie zich afspeelt in het leven van deze mensen van onze tijd.

Het is een algemeen voorkomend verschijnsel - waarop Sir J. M. Barrie in zijn Dear Brutus de aandacht heeft gevestigd - dat hij die in zijn oorspronkelijke opzet faalt, de vaste overtuiging bezit dat bijna elke andere weg hem tot een beter resultaat zou hebben geleid. Harry Mortimer Smith kiest dan ook als gezellin voor de rest van zijn aardse bestaan een vrouw die niet in staat is hem de warme liefde van Hetty te geven maar die hem ongetwijfeld van veel nut is voor zijn maatschappelijke loopbaan. Wells laat ons in dit contrast de onvermijdelijke gevolgen van deze misstap diep voelen. Harry krijgt het gevoel alsof hij in "een mooie, goed gemeubileerde kamer op het noorden, met overal gekweekte bloemen, maar helemaal zonder zonneschijn" woont. Fanny, die van Hetty gehouden heeft, kan Harry's tweede keuze niet begrijpen, en terecht. Haar "leven van schande" had haar de ware liefde leren kennen en waarderen. En ook als hij door toeval Hetty opnieuw ontmoet, weerhoudt zijn begrip van fatsoen tegenover Milly hem Fanny's raad op te volgen en Hetty naar Canada te volgen om daar een nieuw leven te beginnen. Hij blijft de vrouw die hij niet liefheeft trouw. En het is niet moeilijk te begrijpen hoezeer Wells dit besluit afkeurt. Maar Harry had zijn schepen achter zich verbrand. Als hij Milly had verlaten zou hij de oorzaak zijn geworden van een tweede tragedie. Zodat de onverwachte oplossing, waardoor Harry als slachtoffer valt van de jaloezie van zijn medeminnaar, Wells ontslaat van de verplichting zich duidelijk uit te spreken betreffende de weg die Harry had behoren te volgen en deze keuze voor ons aannemelijk te maken en te rechtvaardigen.

In geen van Wells' romans klopt het hart van de intellectualistische schrijver warmer dan in The Dream. Men mag het met de vrij duidelijk kenbaar gemaakte mening dat Harry tot zijn oude liefde had moeten terugkeren al dan niet eens zijn, het valt niet te ontkennen dat Wells' keuze in dit opzicht wordt bepaald door een warm gevoel van sympathie voor de moeilijke omstandigheden in het leven van de mensen, waardoor wij in hem een mens herkennen met een diep, ofschoon vaak al te angstvallig bedwongen gevoel.

In The Dream wordt de tragedie enerzijds veroorzaakt door maatschappelijke omstandigheden en anderzijds door een zeker onvermogen van de individuele mens om de dingen in het ware licht te zien. Maar dit onvermogen komt voort uit de onvoldoende voorbereiding voor het praktische leven die men in onze maatschappij met de weidse namen van opvoeding en onderwijs bestempelt. In Christina Alberta's Father is de oorzaak van Sargons harde lot echter te zoeken in de noodlottige neiging van de individuele mens, toestanden die zonder twijfel voor verbetering vatbaar zijn, min of meer gelaten te aanvaarden, en te verzuimen zijn lot zelf in handen te nemen en te trachten hierin verbetering te brengen. Er zijn weliswaar mensen die hun leven aan de maatschappij wijden, zoals er ook zijn die zich de verklaarde vijanden van deze maatschappij tonen door toe te geven aan de grofste vorm van egoïsme, maar verreweg de meerderheid van de mensheid leidt een bestaan waarin noch de wil tot het goede noch de wil tot het kwade voldoende ontwikkeld is om van hen iets anders te maken dan willoze, aan het toeval overgeleverde schepselen. De uitzondering die hoge idealen koestert, wordt door hen schouderophalend als lichtelijk abnormaal beschouwd, en als deze abnormaliteit zich in daden uit die, zoals in het geval van Mr. Preemby, meer getuigen van toewijding dan van praktische zin, is het vonnis spoedig geveld. In hem leeft het zuiverste idealisme en gemeenschapsgevoel, maar een en ander verhindert niet dat men hem krankzinnig verklaart. Zijn geschiedenis, om Wells' eigen woorden te gebruiken, is die van iemand "whose insanity is the only sanity". Want Mr. Preemby, hoewel zijn verstandelijke gaven slechts gering zijn, behoort niettemin tot de kleine groep aristocraten van het leven, die wij in Benham het eerst, en daarna in vele anderen hebben leren kennen. In zijn leven was het evenwicht verstoord tussen een zeer klein verstand en een edel hart. Daardoor nam zijn protest tegen wat hij als onbillijk zag een enigszins ongewone vorm aan, ongewoon genoeg om door de samenleving uitgestoten te worden. Hem ontbraken slechts de geestesgaven om hem tot een ware leider van de mensheid te maken.

De overige gasten in het boardinghouse in Tonbridge Wells passen zich beter aan bij het milieu waarin zij hun leven slijten. Zij waren "bij hun geboorte en daarna een voorwerp van veel zorg en hoofdbrekens en bovendien van veel hoop en verwachting geweest voor hun verwekkers, maar nu bleef van dit laatste niets meer over. Zij waren er slechts op uit alles te vermijden wat men zelfs met de beste wil als "leven" zou kunnen betitelen. De tijd die hun nog ten dienste stond, was kort. Maar in plaats van daarmee op allerlei manieren te woekeren, en zich met alle kracht tot iets hogers te ontwikkelen, zaten zij daar de hele dag in de bedompte atmosfeer van een goedkoop pension, en leidden een volkomen nutteloos bestaan. . . ."

Het is een spiritistische seance die bij Mr. Preemby de overtuiging wekt dat hij een re-incarnatie is van Sargon, de koning der koningen, een bewustzijn waardoor in hem de drang tot wat Wells noemt "the life of service" ontwaakt. Het is een vorm van waanzin, die hem van tijd tot tijd zeer helderziende maakt. Zijn sociale programma is inderdaad veelbelovender dan dat van menige politieke en verpolitiekte partij. Bobby beschrijft het voor zijn vrienden Billy en Tessy Malmesbury. "Het lijkt wel iets op het socialistisch program" zegt hij. "Maar het is eenvoudiger en radicaler. Het onderscheid tussen rijk en arm moet vervallen. En de positie van de vrouw moet afdoende geregeld worden. Er mag nooit meer oorlog zijn. Hij zegt, dat voor wie werkelijk wil, er altijd een weg openstaat. Maar niemand heeft de vaste wil daartoe. De mensen willen van alles, maar de ware wil om tot maatschappelijke gelijkheid te komen, heeft eigenlijk niemand. Men koketteert er alleen maar wat mee.... En met de oorlog is het evenzo. . .. Wij willen niet arm zijn, wij willen niet geplaagd worden door de oorlog, maar wij willen niet alle krachten aanwenden om aan dit alles een einde te maken. Hij wil verbetering brengen.... Hij zegt dat men de oude wetten had vergeten. Hijzelf was ze ook vergeten. Maar nu herinnert hij ze zich weer, en iedereen zal ze zich weldra opnieuw herinneren, oprechtheid, geloof, gehoorzaamheid, zelfopoffering.... Zijn eigen leven was nutteloos en doelloos, zegt hij, tot hij tot het besef kwam hoeveel er van hem afhing".

Als dit krankzinnigheid heet, ziet het er inderdaad met de evenwichtigen bedenkelijk uit. Het enige wat inderdaad abnormaal te noemen is in Sargon, is het feit dat hij zichzelf uitsluitend geroepen acht om over de hele wereld te heersen. Als Mr. Devizes, de zenuwarts, hem heeft leren begrijpen dat elk mens die tot de waarheid van de individuele plicht ontwaakt, evenals hij een koning is, geeft dit hem rust, en komt de kinderlijke eenvoud over hem die hem tot een Christen maakt in de ware zin des woords.

De nacht die hij in de observatiezaal doorbrengt, is de vreselijkste in zijn leven. Vóór die nacht teneinde is heeft Preemby voorgoed opgehouden te bestaan. In zijn plaats is Sargon getreden, en diens leven is de ware Christus toegewijd. Dezelfde bondgenoot steunt hem voortaan, die ook tot Mr. Britling kwam in de moeilijke uren van vertwijfeling. Hij bidt dat hem kracht gegeven moge worden om zijn ideaal trouw te blijven. "Zwaar is de taak die Gij mij hebt opgelegd, mijn Heer, en ik voel mij onwaardig die te vervullen. Ik ben nietig en dwaas, en wat ik tot dusver heb gedaan was in domme onwetendheid. Maar Gij hebt mij tot u geroepen. Vergeef mij mijn domheid, en geef mij het geloof.... Straf en beproeving wil ik dragen, maar verlaat mij nimmer meer."

De wereld zal de waarheid nooit leren begrijpen zonder de hulp van mensen die zij met smaad en hoon meent te kunnen overladen.

In de lange reeks romans en sociologische werken die afgesloten wordt door Christina Alberta's Father betekent elke nieuwe publicatie een nieuwe bijdrage tot een levenstheorie die door dit laatste vrijwel wordt voltooid. Er blijven weliswaar nog tal van vragen over, bij de beantwoording waarvan deze theorie tot algemeen richtsnoer zal strekken - zoals bijvoorbeeld de positie van de vrouw in het maatschappelijk leven - maar met Christina Alberta's Father wordt het tijdperk van de algemene oriëntering voorgoed afgesloten. En evenals ieder goed onderwijzer, aan het eind van een betoog gekomen, de voornaamste punten hieruit in het kort samenvat teneinde van de stof die hij heeft behandeld een overzichtelijk geheel te maken, zo geeft ook de volgende roman, The World of William Clissold, een beeld van de wereld van H. G. Wells, d.w.z. van zijn door een proces van langzame evolutie ontstane denkbeelden betreffende de voornaamste vragen waarover de mensheid van onze tijd tot een bevredigende oplossing probeert te komen. Omdat dit hoogst belangrijke werk een korte samenvatting is van wat in vroegere werken meer uitgebreid was betoogd, stelt het aan de lezer voor wie Wells' inzichten nog nieuw zijn, hoge eisen. Maar tevens is er geen ander werk dat hem in staat stelt zich zo spoedig met de algemene strekking van zijn ideeën vertrouwd te maken.

Zo is Mr. William Clissold bij het schrijven van zijn levensgeschiedenis tot de overtuiging gekomen dat het geloof met het verstandsleven zeer weinig te maken heeft, maar dat het in hoofdzaak op gevoelsoverwegingen berust. Hij erkent volmondig de onmacht van zijn intellect, maar tevens zegt zijn gevoel hem dat de wereld zoals die ons door onze zintuigen en door ons verstand geopenbaard wordt, slechts een gedeeltelijke onthulling van de waarheid is. Hij is tot de ontdekking gekomen dat "there are more things in Heaven and Earth than are dreamt of in our philosophy". Maar dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat wat nu voor ons verborgen is altijd verborgen moet blijven. Ook het menselijke denkvermogen is op evolutie gegrond, en wellicht zal de tijd komen waarop het menselijk intellect zijn volle wasdom zal bereiken en wat ons nu door ons gevoel wordt ingegeven, ook door het verstand zal worden aanvaard.

Het is een lange, zware weg geweest die hem tot deze overtuiging heeft gevoerd. Met de voorstelling van God als "goede herder" heeft hij zich nooit kunnen verenigen. Overal trof hem de koude onverschilligheid van de Natuur tegenover de mens en zijn dorst naar geluk, en de onverdedigbaarheid van de orthodoxe denkbeelden. In de Christenkerken was alles symbool geworden, en de predikanten en priesters leken hem passagiers op een mailboot die, gedwongen de gehele reis mee te maken, zich wanhopig blijven verzetten tegen de opkomende twijfel. Hun gebed was voor hem een voortdurend herhaald: "Heer, ik geloof in U. Kom mijn ongeloof te hulp!"

Door de nieuwe denkbeelden die zich gaandeweg in Clissolds brein vormen, gaat hij in de loop van de wereld een doel zien, en in de ware godsdienst een bewust meewerken van het individu in de richting van dit doel. En dit meewerken moet bestaan in een voortdurende strijd tegen alle egoïstische neigingen die de mens leren zijn eigen ik te beschouwen als het middelpunt van deze wereld, en vóór een samenleving in de volste zin des woords, waarin elk individu het algemeen belang dient in een welbegrepen socialisme. "Wij allen samen zijn de Mens, en in deze zin zijn wij gezamenlijk onsterfelijk; en elk van ons moet met zijn individuele gaven woekeren, niet ten bate van zichzelf, maar bewust deel uitmakend van een samenleving die blijft voortbestaan".

Deze erkenning toont het tot rijpheid gekomen geestelijk leven van William Clissold. Hij aanvaardt zijn taak als individu, hij geeft zich volkomen aan het Avontuur van de Mensheid en wordt een medestrijder in het kleine leger van uitgelezenen dat de heerschappij van het blinde toeval in het leven dier mensheid probeert omver te werpen.

The World of William Clissold bevat de tot rijpheid gekomen gedachten van de schrijver zowel op sociaal als op religieus gebied. Voor de lezer die Wells van stap tot stap gevolgd heeft in het langdurige evolutieproces, is het een samenvatting die het eindresultaat in een helder daglicht stelt. Maar meer dan ergens anders blijkt in dit werk het isolement van het genie. Alleen zij die al overtuigd zijn van de betekenis van wat Wells de wereld komt vertellen, zullen het met voldoening lezen. De taak die het de oningewijde stelt, is uitermate en onnodig zwaar. Wells heeft in Clissold een hoogtepunt bereikt, waarop het hem meer dan ooit moeilijk valt tot een lager verstandelijk peil af te dalen en zich begrijpelijk te maken. En dit is te meer jammer, omdat hij juist iedereen wil bereiken. Meer dan ooit te voren blijkt uit dit boek de noodzaak voor het vormen van een tussengroep van personen die, zelf overtuigd, die overtuiging meedelen aan anderen, die anders onherroepelijk van deelname verstoken moeten blijven.

De "human interest" is hier wel in zeer hoge mate ondergeschikt gemaakt aan wat het eigenlijke doel is van het werk: de beschrijving in alle bijzonderheden van Clissolds gedachtewereld. Wells acht deze van oneindig meer belang dan de voorvallen in zijn leven, die het gevolg zijn van allerlei toevallige omstandigheden. Als een roman de levensbeschrijving van een hoofdpersoon bevat, behoort hij de lezer in de eerste plaats diens meningen en opvattingen te leren kennen omtrent de grote problemen die ons allen behoren te interesseren. Pas daarna behoort men te vragen naar zijn levensomstandigheden, en naar de betrekkingen die bestaan tussen hem en andere personen. "Is een werk dat de meningen van de daarin voorkomende figuren weergeeft dan geen roman meer?" vraagt Wells in Clissold. "Is het ontstaan van nieuwe gedachten en denkbeelden niet een even belangrijk deel van het leven als het daarin optreden van een nieuwe minnaar? Of neemt het tegenwoordige Engelse en Amerikaanse publiek slechts genoegen met een roman waarin geen enkele figuur voorkomt, van wie het gedachteleven iets verder gaat dan de dagelijks voorkomende verwikkelingen?"

Het komt mij voor dat Wells hier wel iets te ver gaat in zijn ijver om aan te tonen dat de wereld van de toekomst meer gebaat is met een roman die een weerspiegeling is van de ontwikkeling van een gedachteleven, dan met een waarin voorvallen van meer of mindere betekenis uit het dagelijks leven de hoofdrol spelen. Naast het grote maatschappelijke probleem bestaat nog steeds het probleem van het individu, dat zich moet leren aanpassen aan een maatschappelijk leven dat men zich voor de toekomst anders en beter kan wensen, maar dat men niettemin voor het ogenblik als bestaande moet aanvaarden. Waar het algemeen gebrek aan dit benodigde aanpassingsvermogen nog zo groot is, kan de romanschrijver ons van groot en onmiddellijk nut zijn door de fouten en tekortkomingen van anderen in het juiste daglicht te stellen en ons op deze manier te behoeden voor een vervallen in dezelfde dwalingen. De mens die zijn verhouding tot de huidige samenleving heeft bepaald en in dit opzicht de dagelijkse wrijving zoveel mogelijk heeft beperkt, zal zeer zeker krachtiger kunnen meewerken aan de verwezenlijking van het maatschappelijk ideaal dan de velen voor wie de taak van het dagelijks leven al te zwaar is.

In Marriage heeft men een sprekend voorbeeld van het onloochenbare feit dat Wells zozeer ingesteld is op het vraagstuk van de maatschappij, dat hij geneigd is ieder huwelijk te beoordelen, niet naar de mate waarin de beide deelhebbenden erin zijn geslaagd de talloze moeilijkheden te overwinnen die onvermijdelijk voortvloeien uit een nauw en voortdurend contact tussen wezens van fundamenteel verschillende aanleg, maar naar de mate waarin zij bijdragen, de een direct, de andere indirect, tot betere maatschappelijke toestanden. Wij zullen straks in Meanwhile een huwelijk leren kennen dat Wells als ideaal beschouwt. En wij zullen zien dat het echtpaar Rylands het geluk slechts vindt als beloning voor een algehele toewijding aan de maatschappelijke taak. Als de vrouw een juiste opvatting heeft van haar aandeel hierin, acht Wells huwelijksgeluk mogelijk; heeft zij dat niet, dan worden man en vrouw de speelbal van de menselijke hartstochten en van toevallige omstandigheden.

Er komen in Clissold enige personen voor die in de tegenwoordige maatschappij een vooraanstaande plaats innemen. Dit acht Wells onvermijdelijk in een boek waarin de geestesstromingen van onze tijd worden beschreven. Het is niet aan te nemen, dat iemand als Clissold in zijn lang en welbesteed leven nooit iemand zou ontmoeten over wie de kranten dagelijks schrijven. Als hij al aan zulke personen verzonnen namen gaf, zou dit onvermijdelijk ten gevolge hebben dat de lezer door deze lichte vermomming heen de man herkende aan de denkbeelden die hij voorstond en het aandeel dat hem werd toegekend in de bewegingen waaraan hij deelnam.

In een artikel, getiteld The Future of the Novel heeft Wells zijn standpunt in dit opzicht nader uiteengezet. In een tijd waarin de belangstelling voor het maatschappelijk vraagstuk groter is dan ooit te voren, staan zij die de leiding hebben aan veel meer kritiek bloot dan vroeger het geval was. In ieder boek, waarin belangrijke punten ter sprake worden gebracht, is het onvermijdelijk dat wat dat betreft de gedragingen van bekende staatslieden of volksleiders in een min of meer gunstig of ongunstig licht verschijnen. "Als wij deze publieke personen niet onder valse namen ten tonele willen voeren, moeten wij dit wel doen onder hun eigen naam, want anders doen wij de waarheid geweld aan. Als de romanschrijver zich niet mag bezighouden met het leven van de maatschappij, met de vraagstukken die zich daarin voordoen en met de vaak zeer sprekende persoonlijkheden die daarin op de voorgrond treden, dan blijft hem niets ander over om te beschrijven dan de misdaad en de echtbreuk. Met de Franse roman heeft men het al een heel eind in die richting gestuurd. Ik geloof echter niet dat wij in Engeland dit voorbeeld zullen volgen."

Wij hopen en geloven inderdaad dat hiervoor voorlopig nog geen gevaar bestaat. Maar voor schrijvers als Bennett en zovele anderen, is het niet vleiend te horen dat voor hen slechts beide bovengenoemde onderwerpen overblijven.

Het spreekt vanzelf, dat in The World of William Clissold de taak van de "grote samenzwering" opnieuw ter sprake komt. Maar terwijl de medewerking van de jeugd met haar vatbaarheid voor hoge idealen wordt ingeroepen, ontbreekt het aan een nadere aanduiding van de in de algemene synthese aan de vrouw toebedachte plaats. Wells' lezers hadden, na The Wife of Sir Isaac Harman, recht op een duidelijkere uitspraak betreffende de mogelijkheden die aan de vrouw openstaan, om mee te werken tot het grote doel. Welke plaats behoort de normaal getrouwde vrouw te vervullen in het grote schema? Beperkt haar taak zich tot de huiselijke plichten, tot het grootbrengen van de kinderen en de veraangenaming van het huiselijk leven in het gezin, of legt de Nieuwe Republiek haar een taak op buitenshuis? In Clissold gaf Wells al het voornemen te kennen, deze vraag het onderwerp te maken van een afzonderlijke roman. Dit voornemen kwam in het volgende jaar tot uitvoering in Meanwhile, the Picture of a Lady.

De titel van dit werk houdt een vraag in. De maatschappij is vol misstanden die wij in de toekomst uit de weg hopen te ruimen. Maar hiervoor zal veel tijd nodig zijn. Wat behoort intussen ons leven te zijn? En tevens: Welk leven leiden de meeste mensen intussen? Het antwoord op deze laatste vraag toont aan, hoezeer velen van ons in gebreke blijven iets bij te dragen tot een betere toekomst. Als Mrs. Rylands zelf eenmaal diep onder de indruk is geraakt van de denkbeelden van de "Utopographer" Mr. Sempack, ziet zij voor het eerst haar gasten in Casa Terragena in het ware licht als "a collection of Stupids", die alle maatschappelijke vooruitgang in de weg staan.

Elk van hen op zijn eigen manier "meanwhiles away his time". Daar is Mr. Plantagenet Buchan, de epicurist, die in extase raakt door een mooie zonsondergang, maar tevens de ogen sluit voor de ellende van de velen van wie de omstandigheden hun niet veroorloven van de bestaande schoonheid te genieten; daar zijn de Mathisons, die al tennisspelend door het leven gaan, en voor wie het maatschappelijk leven een gesloten boek blijft, waarvan zij niet de behoefte voelen het te openen. Hierbij voegen zich de vrouwelijke "roofvogels" van het type van Lady Catherine en Puppy Clarges, die voortdurend op jacht zijn naar vermaak en sensatie. Zij zijn allemaal hoogst voldaan met een leven dat hun geen enkele plicht oplegt. Erger nog dan deze is de bekrompen kolonel Bullace. Hij is de gezworen vijand van alle vooruitgang en ontwikkeling. In Mr. Sempack, de hervormer, ziet hij de vriend van Moskou, en tijdens de grote staking verklaart hij zich openlijk voor de krachtigste maatregelen, maatregelen die zullen dienen om hem te bevestigen in zijn bezit. Hier tegenover laten alle andere overwegingen hen volkomen koud. Al deze mensen zijn "stupids", en van hen heeft de maatschappij geen heil te verwachten. Maar Mrs. Rylands voelt dat haar man, die zij oprecht liefheeft, niet is zoals deze mensen, dat het maatschappelijk geweten bij hem slechts slaapt, en slechts hoeft te worden gewekt om zich eenmaal krachtig te doen gelden. Maar alle omstandigheden belemmeren dit ontwaken. Het is vooral de omgeving waarin hij leeft die hem onwillekeurig het slechte voorbeeld van de anderen doet volgen. Moet zij, zijn eigen vrouw, dan rustig blijven toezien hoe hij voortgaat zijn leven te verspillen zoals die anderen? Moet ook in zijn leven tennis en flirten de voornaamste bezigheid blijven? In lange uren van nadenken komt Mrs. Rylands tot de overtuiging dat het haar taak is hem tot het besef te brengen van zijn ware plicht in het leven. Mr. Sempack had haar duidelijk gemaakt dat de juiste opvatting van "meanwhile" bestaat in een algehele toewijding aan de taak van "social service". Haar Philip is te goed voor het leven dat de anderen leiden. Zij zal hem redden van de morele ondergang die hem in dit gezelschap bedreigt.

Het is een grote waarheid dat zij, in het hart van wie de opofferende geest is ontwaakt, ogenblikken kennen waarin hun goede voornemens wegsmelten als sneeuw voor de zon van het levensgeluk dat zich op zo verleidelijke manier schijnt aan te bieden. De meest volkomen erkenning van de waarheid kan ons niet behoeden voor dergelijke inzinkingen. En toch wordt dit van de "aristocrat of life" verwacht. Als hij vertrouwen wil wekken, als hij anderen wil aanmoedigen hem te volgen, dan zal hij onwrikbaar moeten staan op het eenmaal ingenomen standpunt. Voor Cynthia Rylands is het een wrede ontgoocheling te merken dat noch Mr. Sempack, noch haar Philip ten allen tijde bestand zijn tegen de verleiding. De wereld kent slechts weinig Galahads, aan wie deze verleiding ongemerkt voorbijgaat. Maar de Sempacks en Philip Rylands van het leven herstellen zich, en ieder falen versterkt hen in hun idealisme. Niettemin is het voor haar een grote teleurstelling, de man, van wie raad zij hoopte in te winnen betreffende Philip, zozeer zichzelf te zien vergeten tegenover een Lady Catherine. En toch leert Mr. Sempack haar zijn eigen ogenblikkelijke zwakheid, en daardoor tevens die van Philip, in een juister licht zien. Het is juist het doelloze leven in Casa Terragena waardoor in beiden de lagere hartstochten ontwaken. Juist de onbeduidendheid van een Puppy Clarges, die hoogstens goed genoeg was voor het ogenblik, geeft haar de waarborg dat haar Philip naar haar zal terugkeren. Hij heeft nooit opgehouden haar lief te hebben. Als hij eenmaal bezigheden vindt, een man waardig, zal hij Puppy helemaal vergeten. Maar de vrouw die hij liefheeft kan zijn hele leven beheersen. Zij kan hem blijvend beïnvloeden, ten goede of ten kwade. En als Cynthia dit beseft zal zij tevens inzien dat de vrouw die om een tijdelijke afdwaling van haar man het geluk van jaren onherroepelijk verstoort, al zeer weinig begrip heeft van wat vóór alles de taak van de vrouw is. Zij is de ware "Mother of his Soul", zij is in zijn leven gekomen om daarin te blijven. Het is haar taak te trachten hem voor struikelen te behoeden en, mocht hij vallen, hem te helpen weer op te staan en verder te gaan op de zware weg van de plicht. Zij, die dit niet beseft, schiet in haar verantwoordelijkheid te kort.

Cynthia Rylands heeft een zware strijd te strijden tegenover haar trots, voordat zij de waarheid erkent van Sempacks woorden. "Philip is jouw levenstaak", heeft hij haar gezegd. "Ik voor mij kan in je bestaan geen plicht ontdekken die daarmee vergeleken kan worden. Kinderen? Och, de mensen overschatten wat een moeder voor haar kinderen kan doen, evenals men gewoonlijk onderschat wat zij voor haar man kan betekenen. De vrouw behoort vóór alles bij de man en de kinderen zijn iets bijkomends.... Je kunt voor je man een steun, een hulp, een troost en een bemoediging zijn. Zonder dat zal hij waarschijnlijk van zijn leven niet meer terecht brengen dan duizenden anderen. Maar hij is het waard, dat je hem alles geeft wat je geven kunt. Hij is het waard, dat je hem behoedt voor de gevolgen van zijn zwakheden. Maar daarvoor moet je vóór alles je eigen trots en je wrevel over zijn ontrouw weten te overwinnen. Daarvoor wordt grote liefde en geduld vereist. Je zult moeten leren beseffen dat je veel in hem zult moeten vergeven wat je terugstotend en zelfs walgelijk toeschijnt. . . . Maar zolang jij in zijn leven bent, vastbesloten hem te helpen, kan een dergelijk kwaad hem niet blijvend schaden... Hij komt bij je terug. Je bent immers zijn anker, de veilige haven waarin hij weerkeert. Maar zodra je praat over beledigingen en vergeving, zodra je in die Puppy Clarges een mededingster erkent, en met haar vecht om hem, en je koel betoont tegenover hem - op welke manier ook, begrijp dat goed - is hij verloren, en ben je zelf verloren, en dan begint de gewone tragedie van huwelijks-twist, en een vervreemding die uitloopt op een wettelijke scheiding of, erger nog, op een gescheiden leven dat een bespotting is van het huwelijk

Dit is het offer dat de vrouw moet brengen, teneinde niet langer de maatschappelijke ontwikkeling in de weg te staan. Zij moet haar man terzijde staan met een nooit verzwakkende liefde, zij moet hem behoeden tegen zichzelf.... En zij zal ertoe bijdragen dat het hem duidelijk wordt, dat zijn grote levenstaak op het gebied van het maatschappelijk leven ligt. Aan dit ideaal zal zij hem afstaan, zonder iets voor zichzelf te eisen.

In een wereld waarin zoveel misverstand en onvolkomen begrip heersen, hoeft het voorwaar geen verbazing te wekken dat denkbeelden zoals de hierboven ontwikkelde, vaak verkeerd worden uitgelegd. Velen hebben er een aanmoediging ingezien tot een leven van losbandigheid, en er Wells van beschuldigd dat hij de man probeert te redden van de gevolgen van zijn tuchteloosheid door de beledigde vrouw al bij voorbaat vergevingsgezind te stemmen jegens zijn feilen. Maar zij die Wells kennen, weten hoezeer hij alle toegeven aan de menselijke zwakheden afkeurt. Niettemin blijft het feit bestaan dat deze zwakheden dikwijls tot misstappen voeren, en dit zelfs bij mensen bij wie de mogelijkheid tot iets beters aanwezig is. En Wells wil de mensheid ervoor behoeden, dat het kwaad door gebrek aan begrip afmetingen aanneemt die alle herstel uitsluit. Het leven eist nu eenmaal de opoffering van individuele verlangens. En als de man een ogenblik ophoudt dit te beseffen, dan is het de plicht van de vrouw sterk te zijn in het uur, waarin hij zwak is. Behaalt zij dan de overwinning op zichzelf dan neutraliseert dit zijn falen en heeft haar kracht hun beider geluk van de rand van de afgrond gered. Velen, die Wells niet in alle opzichten willen volgen zullen met mij instemmen dat een beter begrip van de ware verhoudingen vaak redding zou kunnen brengen in vele gevallen waarin nu mislukking onvermijdelijk is.

Het is dus Mrs. Rylands die, na haar moeilijke overwinning op zichzelf, Philips ogen voor de waarheid opent. Het doelloze leven in Casa Terragena wordt voor hem een gruwel. De algemene
staking is in Engeland uitgebroken, en er bestaat grote behoefte aan mensen die bezield zijn met een oprecht idealisme, als een tegenwicht tegen de domheid en het vooroordeel die nog steeds welig tieren in gezaghebbende zowel als in ondergeschikte kringen. Het zal vooral Philips taak zijn, de mensen met invloed en macht wakker te schudden en hun een juist begrip bij te brengen van de gemeenschappelijke taak. "En in zulk een wereld als deze", schrijft Philip in een van zijn brieven, "verwacht men dat de ideale toestand die Sempack ons voorspiegelt vanzelf zal komen!!"

Spoedig gaat Philip beseffen hoezeer zijn vrouw hem tot steun is geworden. Zij helpt hem niet, zoals vele andere vrouwen haar mannen, opdat zij zelf in zijn roem zal mogen delen, - haar ideaal is minder zelfzuchtig. Het houdt slechts rekening met de vervulling van zijn levenstaak.

Als Wells Meanwhile had geschreven vóór de oorlog, als vervolg op het thema van The Wife of Sir Isaac Harman, zou het boek hiermee teneinde zijn geweest. Maar na Wells' ontdekking van het nauwe verband tussen maatschappij en godsdienst in Mr. Britling sees it through ligt het voor de hand, dat Cynthia Rylands niet slechts op maatschappelijk, maar ook op religieus gebied tot helderheid probeert te komen. Het is in de moeilijke dagen van Philips afwezigheid, wanneer zij het nieuwe leven waarin haar bestaan en het zijne zal worden voortgezet, in zich voelt groeien, dat zij de nabijheid van God voelt, die haar zal steunen in ogenblikken van crisis. En in deze nieuwe ontdekking wil zij natuurlijk Philip doen delen. Zij wil ook hem tot de erkenning brengen van de onmiddellijke inwerking van de godsdienst op het leven van de mens die zich heeft gewijd aan het maatschappelijk ideaal. Dit was de grote gift die zij hem kon schenken. En wanneer zij hem heeft verteld van God, en van het geloof dat haar op een wonderbaarlijke manier heeft gesterkt in de moeilijke uren van de bevalling, dan voelt Philip pas echt, hoe hij haar alles verschuldigd is wat mooi en waar is in zijn leven. Dat hij anders is dan zovele andere Rylands dankt hij slechts aan haar. Zij is de goede engel geweest, die zijn ziel heeft behoed. Het is met hem inderdaad als met Undine, al zijn de rollen hier omgekeerd.

In Cynthia Rylands leren wij dus Wells' ideaal kennen. Zij is de vrouw van de hoopvolle toekomst. In de grote strijd waaraan ook Wells zijn leven heeft gewijd, staat deze vrouw haar man onverflauwd terzijde. Zij moedigt hem aan in ogenblikken van twijfel, zij wijst hem de weg naar een betere toekomst. Steeds is de vrouw in het maatschappelijk leven een machtige factor geweest. Maar heel vaak heeft zij een belemmerende invloed gehad op alle vooruitgang. Door het opofferen van haar persoonlijke gevoelens aan een hoger, gemeenschappelijk ideaal kan zij eenmaal een macht van grote betekenis worden in de grote beweging.



NASCHRIFT


From any dream, however dismal and horrible, one can escape by realizing that it is a dream; by saying: "I will awake". The Open Conspiracy is the awaking of mankind from the nightmare of the struggle for existence and the inevitability of war. . . . A time will come when men will sit with history before them or with some old newspaper before them, and ask incredulously: "Was there ever such a world?"


The open conspiracy

Als dit werkje zijn doel niet geheel en al heeft gemist, zal de lezer de overtuiging hebben gekregen dat de huidige maatschappij in H. G. Wells iemand bezit, van wie de veelzijdige bekwaamheden slechts worden geëvenaard door de mate van zijn toewijding aan het ideaal van een harmonischere en daardoor gelukkigere samenleving. Evenmin als enig ander groot schrijver vóór hem, is hij erin geslaagd de sluier op te lichten die wat wij stervelingen het meest verlangen te begrijpen voor ons oog verbergt. Op het pad van de religie, waar het gevoelsleven zulk een belangrijke rol speelt, zullen zeer velen hem niet kunnen of willen volgen. Maar op het gebied van de maatschappelijke samenleving, waar het verstand alleenheerser behoort te zijn, heeft hij blijken gegeven van zulk een vertrouwen inboezemende helderheid van inzicht zowel bij de analyse van de bestaande wantoestanden als bij de aanduiding van de weg die tot verbetering leidt, dat het bijna niet anders kan of zijn woorden moeten weerklank vinden. Als de individuele mens verdient geoordeeld te worden naar de manier waarop hij het ideaal, dat hem het ware toescheen, heeft gediend met terzijde zetten van eigen belangen, dan komt het mij voor dat hij voor geen veroordelend vonnis bevreesd hoeft te zijn.

Wat hij met zijn talrijke geschriften heeft bereikt, of helpen bereiken, is een vraag waarop onze generatie het antwoord schuldig zal moeten blijven. Of onze beschaving ten gronde zal gaan op de zo treffend in The Time Machine aangeduide manier, of dat de wereld tenslotte zal worden bevrijd van de knellende banden van de oorlog en van ander kwaad, valt onmogelijk met enige zekerheid te voorspellen. Wij, Wells' tijdgenoten, kunnen ons slechts afvragen in hoeverre het hem gelukt is, ons met nieuwe moed en vertrouwen op de toekomst te bezielen. Een oordeel dat hierop is gegrond kan niet anders dan eenzijdig en onvolkomen zijn. Want zijn streven is geheel op de toekomst gericht, en het heden is aan die toekomst geheel ondergeschikt gemaakt. Aan hen, die thans zuchten in de kerker van het menselijk vooroordeel, brengt hij geen troost voor zover het hun eigen persoonlijkheid betreft. Evenals een ander, groter leermeester dan hij, brengt hij de mensheid geen vrede, maar het zwaard. Maar het zwaard dat hij ons in de hand geeft keert zich nooit tegen onze medemensen, en de vrede die hij ons niet gunt, is van een soort waardoor de ziel verstart. Hij roept ons te wapen tot een strijd die levenslang zal duren, en waarvan wij de onzekere uitslag niet zullen beleven. Een strijd die van elk van ons de uiterste opoffering zal vergen, en die ons geen stellige overwinning in het vooruitzicht stelt....

Wells' maatschappelijk intellectualisme is als een sterke burcht waarin hij zich vrij kan wijden aan de beantwoording van de menselijke problemen, zolang het hem lukt alle overwegingen van emotionele aard buiten haar muren te houden. Wat aan ons godsdienstig leven richting en betekenis geeft, behoort in ons maatschappelijk leven geheel buiten te worden gesloten. Maar op het gebied van de godsdienstige problemen lukt het Wells niet de vaak storende invloed van het verstand uit te schakelen. Nadat zijn gevoelsleven hem het bestaan van God had geopenbaard, heeft hij getracht langs verstandelijke weg tot de oplossing te komen van de vele andere vragen die in dit verband bij hem opkwamen. Hij is hierbij uitgegaan van de veronderstelling dat het individuele bestaan niet slechts in het maatschappelijke, maar evenzeer in het godsdienstig leven iets tijdelijks is, dat met de dood ophoudt. Hij zelf is met deze oplossing volkomen tevreden en verlangt geen onsterfelijkheid voor zichzelf. Wij kunnen deze krachtige, zelfbewuste houding toejuichen, en zelfs trachten haar na te streven. Maar wat in dit geval zou gelden voor Wells en voor ons zelf, zal dan moeten worden uitgestrekt tot de hele mensheid. Wat men aanvaardt voor zichzelf, zal men tevens moeten aanvaarden voor anderen. Hiertegen komt het gevoelsleven krachtig in verzet. De enige troost die vele lijdenden verzoend heeft met een haast ondraaglijk lot, de enige gedachte waardoor wij vrede kunnen hebben met de vele tragische levens, wordt ons voorgoed ontnomen. Iedere lijdensweg, waarvan wij getuige zijn op deze aarde, zou nergens heen voeren. Alle aardse verdriet, waarvan wij de betekenis en het doel niet kunnen begrijpen, zou nutteloos zijn. Wellicht zou zij - maar in dit opzicht kan of wil Wells ons geen zekerheid geven - de mensen van de toekomst ten goede kunnen komen. Maar de mensen van onze eigen tijd zijn gedoemd zonder enige hoop te gronde te gaan, te verzinken in een poel van ellende waarvan zij de betekenis in het geheel niet kunnen begrijpen. Want aan de overgrote meerderheid van de mensen van onze generatie is het nooit duidelijk gemaakt, dat zij de verantwoordelijke scheppers zijn van een toekomstige maatschappij. Zij lijden en sterven voor een ideaal dat zij nooit leren kennen. In hoeverre de "guestmaster" in The Dream Wells' eigen hoop vertolkt, waar hij hoopt op een later bestaan waarin de door een vroeger leven geslagen wonden zullen worden geheeld, is moeilijk te zeggen. Maar het is mij niet gelukt in al zijn werken iets te vinden wat erop zou kunnen wijzen dat wij hier met iets meer te doen hebben dan met een uiting van het gevoelsleven zoals die bij emotionele personen voorkomt, waaronder Wells zich in genen dele zou willen rangschikken.

Overigens is de onsterfelijkheid een probleem waaraan Wells slechts zelden aandacht wijdt. Terwijl hijzelf die onsterfelijkheid niet verlangt, vergeet hij dat de overgrote meerderheid haar meer verlangt dan iets anders. En terwijl hij erop wijst dat juist dit overgrote verlangen tot grote concentratie op dit éne punt leidt, en het individu belet te leven in het heden, met zijn onafwijsbare plichten, of althans hem die plichten leert beschouwen in verband met de door de godsdienst in het vooruitzicht gestelde hoop op onsterfelijkheid, daar komt het mij voor dat hij juist oordeelt. De mens moet leren niet te bouwen op een toekomst voor zichzelf. Hij moet leren leven zonder de zedelijke steun van een toekomst die verzekerd is. Wat die toekomst aan het individu zal brengen, valt buiten de grenzen van ons verstand. Het geloof heeft slechts waarde wanneer het vertrouwen brengt, daar waar geen enkele zekerheid bestaat. Wat het individuele leven betreft geldt het "greet the unknown with a cheer". Maar het gemeenschappelijke leven in de maatschappij, die de schepping is van de mens zelf, vereist onze onverdeelde aandacht. Op dit punt zullen velen met Wells instemmen, en hem graag zijn mening laten betreffende de onsterfelijkheid, in het besef dat op dit punt zelfs een groot genie het antwoord schuldig moet blijven.

Op punten, die zoals het bovengenoemde, van betrekkelijk ondergeschikt belang schijnen, zodra men aanneemt, dat een volledig antwoord verre boven onze vermogens uitgaat, kan men gerust tot andere conclusies geneigd zijn dan H. G. Wells. Maar waar het gaat om het hoofddoel van al zijn streven, de erkenning van de noodzaak de mensheid het bewustzijn bij te brengen van haar maatschappelijke taak, komt het mij voor dat iedereen, die het leven anders heeft leren beschouwen dan als "a vantage-ground for pleasure", van ganser harte met hem zal moeten instemmen.

"Social service" is inderdaad de grondtoon van Wells' levensbeschouwing. Hij is de verklaarde vijand van alle berusting in een noodlot, waarvan hij het bestaan ten enenmale ontkent. Hij leert ons begrijpen dat wij ons eigen lot grotendeels in handen hebben. De Christenheid van zijn tijd had het zwaard laten roesten, dat de stichter van de Christelijke godsdienst haar in handen had gegeven. Wells wekt de mensheid op, dit zwaard weer ter hand te nemen, en het te gebruiken in de strijd tegen alles wat haar ontwikkeling belemmert. Hij heeft ons een van de voornaamste geboden van het christendom, dat wij op het punt stonden te vergeten, laten begrijpen, en het verlangen in ons laten ontwaken, dienovereenkomstig te handelen.

Wells ziet het leven als strijd. Maar hij kent slechts één vorm van strijd, de strijd die gestreden wordt door de krachtige, gezonde mens, aan wie het gegeven is iedere morgen met vernieuwde krachten te ontwaken tot de arbeid van de dag. De strijd van Christus aan het kruis begrijpt hij niet. Hij weigert aan te nemen dat zulk een lijden onvermijdelijk zou kunnen zijn. Van de twee koningen haat hij de trotse veroveraar, in wie hij het beeld ziet van domheid en vooroordeel. Maar hem ontgaat de verheven schoonheid van de koning aan het kruis. Hij begrijpt niet dat ook een lijden een strijd betekent, waarin een overwinning kan worden behaald. Slechts aan krachtige mensen is het gegund mee te strijden in de strijd die de maatschappelijke vooruitgang ten doel heeft. Maar hoeveel mensen telt onze wereld, die hun strijd moeten strijden tegen omstandigheden welke hun geen enkele gelegenheid laten tot "social service"! De mens die strijdt voor het gemeenschappelijke ideaal is daardoor alleen al gelukkig te noemen. Hij, die zijn maatschappelijke taak aanvaardt vindt hierin al een zekere bron van onverwacht geluk. Wells richt zich tot hen die in de gelegenheid zijn, mee te werken aan de verwezenlijking van het maatschappelijk ideaal. Maar de velen, die gedoemd zijn tot hopeloos lijden, die al voelen dat de taak van het geduldig dragen van beproevingen die met elke menselijke macht spotten, boven hun krachten uitgaat, zullen bij hem weinig bemoediging vinden. Met hen houdt hij eenvoudig geen rekening. Hij neemt aan dat in zijn Utopia alle ziekten ooit tot het verleden zullen behoren; dat zij zullen verdwijnen als sneeuw voor de zon van de onbelemmerende wetenschap. Gelooft hij misschien ook dat de ouderdom met haar gebreken zal worden uitgeschakeld? Dat in Utopia de wrede scheiding door de dood niet meer zal voorkomen en dat daar alle leed zal hebben opgehouden te bestaan?

Nogmaals, er zijn levens waarin actief, zoals er levens zijn waarin passief gestreden wordt. De laatsten zullen in Wells nooit hun profeet erkennen. Dat het brengen van geestelijke troost aan lijdenden een mooie taak kan zijn, beseft hij niet. Maar des te beter begrijpt hij de taak van de krachtige, gezonde mens, en aan deze taak wijdt hij zijn gehele bestaan zonder enige beperking.

Ongetwijfeld brengt het lezen van Wells ons op vele punten nader tot het besef van de waarheid. Maar evenmin als anderen kan Wells ons de Waarheid in haar geheel onthullen. Hij is als de jager in Olive Schreiners mooie droom. Evenals deze zal hij voortgaan met streven tot de krachten hem eens zullen ontbreken. En zulke mensen heeft onze maatschappij vooral nodig.


Naar boven