Home
Heinar Kipphardt en März
Heinar Kipphardt wordt in 1922 in geboren in Silezië. Zijn vader, een
sociaal-demokraat, wordt in 1933 gearresteerd en verblijft tot 1937 in
het concentratiekamp Büchenwald. Heinar begint zijn studie medicijnen,
maar wordt in de Tweede Wereldoorlog naar het Oostfront gestuurd. Daar
deserteert hij en duikt onder. Na de oorlog specialiseert hij zich tot
psychiater en werkt twee jaar in een krankzinnigengesticht. Inmiddels
is hij schrijver en in 1949 emigreert hij naar de DDR, enerzijds omdat
hij vindt dat een schrijver zich actief met de maatschappelijke
verandering dient bezig te houden en anderzijds omdat hij teleurgesteld
is door het streven van de Bondsrepubliek de vooroorlogse waarden te
herstellen. Opnieuw werkt hij in Oost Berlijn in een psychiatrische
kliniek. Daarna stort hij zich helemaal in het schrijverschap.
Kipphardt was van mening dat de rol van de kunstenaar bestond uit het
aan het daglicht brengen van de verdrongen vragen van zijn tijd.
Kritiek leveren op de gevestigde orde was voor hem "de enig menselijke,
de enig mogelijke houding van de schrijver". In 1959 keert hij, nadat
hij door het Politburo op het matje geroepen is, terug naar de
Bondsrepubliek. Hij schrijft toneelstukken en in 1964 verschijnt "De
zaak J. Robert Oppenheimer", een stuk over de uitvinder van de
waterstofbom, geïnspireerd op Bertold Brechts "Het leven van Galileï",
waarin hij de vraag naar de verantwoordelijkheid van de wetenschappers
voor maatschappelijke gevolgen van hun uitvindingen centraal stelt. In
1975 verschijnt de tv-film "Het leven van de schizofrene dichter März"
en het jaar daarop het boek "März", dat met veel waardering ontvangen
wordt. In 1982 sterft Kipphardt aan een hartaanval. Het jaar na zijn
overlijden gaat zijn theaterstuk "Broeder Eichmann" in première. In het
stuk stelt hij de vraag of "als ik onder dezelfde omstandigheden als
Eichmann opgegroeid was, of ik dan Eichmann geworden was?".
Over "März"
In zijn boek baseert Kipphardt zich op zijn eigen ervaringen in
de psychiatrische kliniek en op publicaties van zijn collega Leo
Navratil, psychiater in de Landesnervenklinik Maria Gugging in
Oostenrijk. De als schizofreen geëtiketteerde dichter Ernst Herbeck
heeft model gestaan voor März. Verder schrijft Kipphardt veel te danken
te hebben aan de psychiaters Laing en Basaglia en de socioloog Erving
Goffman. Het boek is dus een mengeling van feit en fictie. De
psychiater Kofler is Kipphardt zelf, de directeur Feuerstein is
Navratil, die nog steeds goede sier maakt met de kunstwerken die hij
aan zijn patiënten heeft ontlokt.
Kofler vraagt zich verbijsterd af waar hij nu eigenlijk mee bezig is,
Feuerstein heeft die vragen niet meer en probeert het beste er van te
maken, een goedlopend bedrijf. Kofler stelt de vraag "waarom",
Feuerstein vindt dat zinloos omdat daar toch geen antwoord op is.
Kofler gelooft dat schizofrenen ons meer te vertellen hebben dan wij
hen, voor Feuerstein mankeren schizofrenen iets in hun biochemie. Voor
Kofler ontzenuwen de schizofrenen onze theorieën, Feuerstein
zoekt in hen de bevestiging van zijn theorieën. Kofler ziet zijn
patiënten als medemensen, voor Feuerstein zijn die medemensen
patiënten.
Het gaat Kofler om de analyse van opvattingen, de verhouding tussen
plichtsvervulling en weigering, tussen geloof in autoriteit en eigen
verantwoordelijkheid, tussen non-conformisme en normaliteit. Dit zijn
ook de thema's van März. In März formuleert Kipphardt een ander model
van menselijkheid. De roman verhaalt de geschiedenis van een mens,
waarvan de ineenstorting van zijn eigen systeem in oorzakelijk verband
staat met de kapitalistische prestatiemaatschappij. Het gezin is de
hoeksteen van de maatschappij en alleen met zieke hoekstenen kun je een
zieke maatschappij bouwen. Een maatschappij, waarin de opvoeders de
kinderen dwingen tot het opgeven van hun ik, hun individualiteit en als
resultaat een doodsaaie eenheidsworst voortbrengen, die als willoos
radertje het Systeem draaiende houdt. De krankzinnigheid van Alexander
März is in deze context een "normale" individuele reactie om aan de
bruikbaarheid van de aangepaste meerderheid te ontsnappen.
Daarom zijn schizofrenen ook niet te genezen. Zij zijn gedecompenseerd
in een sociale context die in al zijn tegenstrijdigheden en onmogelijke
eisen onleefbaar en krankzinnig door hen ervaren werd en zij kunnen en
willen niet terug naar situaties die hen in wat de aangepasten als
normaal benoemen in wat diezelfde "normalen" als krankzinnigheid
etiketteren, heeft doen vluchten. Zij willen niet meer meedoen aan wat
zij als een krankzinnig spel hebben ontmaskerd.
In de "Allegorie van de Grot" beschrijft Plato het leven van de
aangepaste mensen als vastgeketenden aan de wand van een onderaardse
grot. De schaduwen die zij op de wand zien beschouwen zij als de
werkelijkheid. Er zijn mensen die zich van hun ketens bevrijden, omdat
zij het leven als geketende als onverdraaglijk ervaren. Het is de taak
van de geketende psychiater, die zich daar niet bewust van is, degenen
die zich pogen te bevrijden weer aan te passen en opnieuw te ketenen.
En als dat niet lukt, omdat zij niet willen zwijgen, worden ze
verbannen naar een uithoek van de grot, waar zij bij elkaar
vastgehouden worden, om het krankzinnige spel van de "normalen" niet te
verstoren. Dat noemen wij nou psychiatrische inrichtingen.
* * *
|