Home

Het Boek van het Volk

Portret van de schrijver

Félicité Robert de Lamennais

1837

Titelpagina van het boek

Inleiding:


Félicité de Lamennais, door zijn vrienden Féli genoemd, werd in 1782 geboren in Saint Malo in een familie van groothandelaren en scheepseigenaars. Zijn vader was door Lodewijk XVI in de adelstand verheven, maar desondanks slaagde hij erin de Franse Revolutie te overleven. Toen Félicité vijf jaar was stierf zijn moeder en werd hij in huis genomen door zijn oom, een zeer ontwikkeld man met een grote bibliotheek. De jongeman bracht zijn jeugd door met lezen, leerde zichzelf talen en werd, zoals veel autodidacten zeer erudiet en veelzijdig. In zijn tienerjaren keerde hij samen met zijn oudere broer terug naar de Kerk, die onder de Revolutie zeer te lijden had gehad en meer dan ooit een verlengde van staat en macht geworden was. Beide broers keerden zich fel tegen wat in hun ogen een ontaarding van de oorspronkelijke Kerk was en publiceerden enkel boeken om de wantoestanden aan de kaak te stellen. Hun eerste boek werd door Napoleons politie in beslag genomen, omdat daarin ook de betrekkingen tussen Kerk en Staat, en Paus en Kerk ter discussie werden gesteld, terwijl het hoofdzakelijk ging over de priesteropleiding, christelijke opvoeding en het betrachten van een christelijke levenswijze voor alle belijdende christenen. Terwijl Napoleon naar het voorbeeld van Constantijn de Grote een staatskerk wilde, het Gallicanisme, waren de gebroeders Lamennais fervente Ultramontijnen, die het autoritaire gezag van de Paus wilden herstellen. Intussen vertaalde hij De Navolging van Christus in het Frans, werd in 1809 priester gewijd en bracht de daaropvolgende jaren voornamelijk door op het familielandgoed La Chesnaie, waar hij geleidelijk een kloosterachtige gemeenschap om zich heen verzamelde. Tijdens de Honderd Dagen (1815) vluchtte hij naar Engeland, omdat hij bang was vervolgd te worden naar aanleiding van een door hem geschreven pamflet met kritische passages tegen Napoleon. Intussen was Lamennais een van de beroemdste mannen in Europa geworden en de lieveling van Paus Leo XII. Na de Junirevolutie in 1830 richtte hij samen met Montalembert en Lacordaire de krant L’Avenir op die als voornaamste onderwerpen de vrijheid van geweten, pers, godsdienst en onderwijs had, naast de scheiding van Kerk en Staat had. Binnen twee jaar was de L’Avenir het invloedrijkste periodiek in zijn soort ter wereld geworden. In naam van de Paus en ter verdediging van het volk viel het de wereldlijke macht aan, maar Paus Leo was in 1829 gestorven en zijn opvolger Gregorius was doodsbang voor het revolutionaire Ultramontisme van de L’Avenir. In 1831 protesteerde Lamennais tegen de instemming die Paus Gregorius XVI betoond had voor het neerslaan van de Novemberopstand in Polen in 1830-31. De Paus durfde Lamennais niet rechtstreeks aan te vallen maar deed dat indirect maar overduidelijk in zijn encycliek Mirari  Vos. Het gevolg daarvan was het meest apocalyptische en profetische gebed in het Frans, Paroles d’un Croyant, dat Lamennais in 1834 schreef. Het boek sloeg als in bom in onder de intellectuele gemeenschap van Europa. Wat Jesaja voor het Assyrische Rijk geweest was, werd Lamennais voor het Frankrijk van het midden van de negentiende eeuw, maar voor Rome was het de druppel die de emmer deed overlopen. Lamennais en zijn vrienden besloten naar Rome te reizen om de toekomst van L’Avenir en henzelf in handen van de Paus te leggen. De Paus reageerde met een ongeëvenaarde veroordeling. Motalembert en Lacordaire bonden in en gaven zich over, maar het meest schokkende  was dat ze braken met Lamennais, hun geestelijke vader. Lamennais, die door zijn radicalisering al veel vroegere vrienden verloren had, brak met de Kerk en koos voor de Revolutie. Zijn ideeën werden steeds socialistischer, communistischer in de zin van gemeenschap van goederen, vrijheid gelijkheid en broederschap, die in zijn ogen de logische consequentie waren van de oorspronkelijke boodschap van het evangelie. In 1935 ontmoette hij in Parijs George Sand, die ooit tegen hem zei: "Wij rekenen u tot onze heiligen…u bent de vader van de nieuwe Kerk."

Op zijn reis naar Rome was Lamennais in Duitsland op bezoek geweest bij Döllinger, Möhler, Schelling en Von Baader en bleef tot een heel tijd nadien corresponderen met Schelling. Von Baader schreef veel stukken voor de L’Avenir en voerde een intensieve correspondentie met Lamennais. In de moeilijke periode die voor Lamennais aanbrak na zijn veroordeling door Rome schreef Von Baader een pamflet waarin hij hem hartstochtelijk verdedigde. Hij was de enige vriend die geen afscheid nam van de Kerk en toch loyaal bleef aan Lamennais.

Lamennais gaf zijn geliefde La Chaisne op en leefde voortaan in een armzalige behuizing in een arbeiderswijk in Parijs, maar hij had altijd al onthecht en uiterst bescheiden geleefd en gaf niets om geld. Zodra hij door het Vaticaan veroordeeld was, werd hij als gelijke opgenomen in de gelederen van de leiders van het Franse intellectuele links. Zijn invloedrijkste geschriften dateren uit die tijd. In Het Boek van het Volk en De Huidige Slavernij schetst hij apocalyptische en eschatologische visioenen, als de ziener van Patmos, de striemende profeet.

De meeste schrijvers over Lamennais, die vrijwel allemaal een kerkelijke achtergrond hebben, verzwijgen in wat zij over Lamennais geschreven hebben die laatste periode volledig en bleven hem louter zien als een apologeet van de Roomse Kerk. Waarschijnlijk hebben de mensen voor wie hij schreef en tot wie hij zich richtte hem nauwelijks begrepen, maar zij hielden van hem en begroetten hem altijd geestdriftig.

Tussen 1841 en 1846 schreef hij aan wat zijn uiteindelijke apologie zou moeten worden, Esquise d’une Philosophie (Schets van een filosofie), waarin hij zijn ideeën over een christendom zonder Kerk uiteenzet.

Tijden de Februarirevolutie van 1848 hield hij felle pleidooien vóór het volk en verdedigde het geweld waaraan het zich schuldig had gemaakt ter verdediging van zichzelf. Door de machthebbers werd hij veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, wat voor zijn schrijverschap wellicht de vruchtbaarste periode was. In de gevangenis schreef hij veel van zijn beste werken, waaronder nog een apocalyptisch boek dat waarschijnlijk de rechtstreekse inspiratiebron was voor Nietzsche’s Also Sprach Zarathustra, zij het met een andere strekking. In Amschapands et Darvands ontleent hij de beeldspraak aan de Zend Avesta, de profetische geschriften van de Perzische profeet Zarathustra. Tijdens de Februarirevolutie kreeg Lamennais meer stemmen dan wie dan ook, zelfs meer dan Victor Hugo en werd gekozen als voorzitter van het comité belast met het opstellen van een nieuwe Grondwet, maar zelfs de groep van radicale politici was niet rijp  voor het stichten van een nieuw Jeruzalem in Frankrijk. Toen Louis Bonaparte in 1851 de macht greep, trok hij zich terug en besteedde de laatste drie jaar van zijn leven aan een vertaling van de Dante’s Divina Commedia, hetzelfde boek dat William Blake in zijn laatste jaren illustreerde.

Kort daarna stierf Lamennais, na een kort ziekbed. Hij weigerde een geestelijke aan zijn sterfbed en ook maar enige verzoening met Rome. Hij zei, "Ik wil verbrand worden te midden van de armen en zoals de armen, niets dat mijn graf opsiert, zelfs niet de eenvoudigste steen. Breng mijn lichaam rechtstreeks naar het kerkhof en geen enkel kerkgebouw in."


Zijn vrienden spraken de dag voor zijn begrafenis af. De regering die bang was voor demonstraties, eiste dat de begrafenis vóór zonsopgang zou plaatsvinden, verbood het volgen van de doodskist door een demonstratieve stoet en stond slechts een handvol van zijn vrienden het kerkhof te betreden. Op 1 maart ging de uiterst bescheiden stoet, voor zonsopgang en in een dikke mist, op weg naar het kerkhof. Toen het groepje van trouwe aanhangers de straten van de armste arbeiderswijken van Parijs passeerde ontmoette het op de Place de la Bastille een menigte gemaskerde mensen die door de mistige straten terugkeerden van de Mardi-Gras-feesten. Hun geschreeuw trok de aandacht van de eerste arbeiders die op weg waren naar hun werk. 


Als een lopend vuur verspreidde het nieuws zich door de straten van de armen, door Saint Antoine en Belleville, van de Marais tot Clignancourt — "Ze gaan Lamennais begraven!" Weldra was de begrafenisstoet, die zo armzalig en geëscorteerd door de politie begonnen was, uitgegroeid tot een enorme menigte, die met moeite het graf kon bereiken. Hij werd begraven zonder toespraak en iemand zei, "Dat was het, ga maar naar huis." Er bleef een hoop verse aarde achter met daarin een gespleten stok met een stuk papier — "Félicité Robert de la Mennais."


Wij moeten niet vergeten dat Marx, Engels en Bakoenin alles van Lamennais dat ze maar in handen konden krijgen geestdriftig lazen, hoe oneens ze het ook met hem waren en tijdens de Februarirevolutie was hij onvergelijkelijk veel invloedrijker dan die drie bij elkaar. Vooral Marx en Engels hebben hem wel gelezen, maar als tovenaarsleerlingen niet begrepen wat hij echt bedoeld heeft en hebben overal waar in zijn geschriften Liefde stond, dat woord vervangen door het woord Macht, met alle consequenties van dien.


Over Le Livre du Peuple:


Tegenwoordig, nu wat ooit God of het Al werd genoemd, door de nieuwe Kerk van de Wetenschap omgedoopt is tot het Higgsveld, de immanente energie die, door iets waar ze nog niet achter zijn, maar wat ooit de Zoon, het Woord of de Werkmeester genoemd werd, gerimpeld wordt en daardoor al het bestaande, wat ooit de Schepping heette, teweegbrengt, nu rechtvaardigheid, vrijheid, gelijkheid en broederschap, loze kreten zijn geworden, lijkt Het Boek van het Volk een anachronisme, maar er is niets nieuws onder de zon. De bourgeoisie, die tegenwoordig de middenklasse heet, heeft altijd uit eigenbelang welke verandering dan ook tegengehouden en zich altijd gekeerd tegen een rechtvaardige wereld. De elite, de intellectuelen, zitten nog steeds in hun ivoren torens. De kerken prediken nog steeds hetzelfde geperverteerde christendom als ten tijde van Lamennais, een godsdienst die geloven in of aan Jezus predikt, maar van het navolgen van Christus nog nooit gehoord heeft en dat uitermate onpraktisch vindt. De andere wang toekeren, niet oordelen, geen schatten verzamelen op aarde, je niet bekommeren om de dag van morgen of waarmee je je kleedt, de minste zijn, overal afstand van doen, volmaakt zijn, worden als de kinderen, het staat er allemaal letterlijk. Lamennais heeft dat grotendeels begrepen, heeft geprobeerd daar zelf naar te leven, heeft een nieuwe wereld en een nieuwe aarde gezien, heeft ervaren hoe fnuikend het geïnstitutionaliseerde christendom daar voor was en nog steeds is, heeft gedreven gezwoegd om duidelijk te maken dat het wel kon, maar is verketterd door de lafaards, die bang voor hun spulletjes waren en toe te geven dat ze zich vergist hadden.

Het Boek van het Volk is niet van alle smetten vrij. Niet zozeer in de beschrijving van alle wantoestanden, maar wel over hoe het uiteindelijk zou moeten worden.

Gevangen in relaties, banen, families, landen en gehecht aan bezittingen, zeggen mensen dat er geen slavernij meer bestaat en dat ze het zo goed hebben, maar materiele rijkdom is altijd recht evenredig met geestelijke armoede en nog steeds worden de rijken rijker en de armen armer. Vrijheid gelijkheid en broederschap lijkt verder weg dan ooit, maar het is mogelijk. Wie alles opgeeft zal zijn leven behouden. 



VOORWOORD


Aan de Lezer.
 

Dit boek, waarde lezer, zal je misschien enige nuttige aanwijzingen geven; het zal je vertellen over je rechten en plichten; het zal je leren hoe belangrijk het voor je is, de eersten met kracht te verdedigen en de laatsten trouw te vervullen. Want wat is de mens zonder plichten? Een soort monster, eenzaam, zonder banden, zonder sympathie, zonder liefde, in zichzelf teruggetrokken als een verscheurend dier in zijn hol, dat een eenzaam leven leidt, somber, blind, door de honger op roof wordt gedreven en slaapt als het zich gevoed heeft. En wat is de mens zonder rechten? Een werktuig voor hen, die wel rechten hebben, hun slaafs dier, zoals hun paard en os. Is het niet alleen al bij deze gedachte, dat je ziel in opstand komt van schaamte en verontwaardiging, jij, de edelste schepping van God en zijn evenbeeld, de bekroning van zijn werken, te midden waarvan hij gewild heeft dat jouw oog, in wat het verhevenste is, in de wezens die net als jij zijn, slechts broeders, slechts je natuurlijke gelijken, maar niet je meesters zou zien? Maar alleen kun je niets. Nooit zou jij dus je rechten, die zonder ophouden aangevallen worden, kunnen bewaren noch herwinnen, anders dan samen met je broeders. Maar geen enkele band kan bestaan zonder strenge plichtsbetrachting, zonder wederkerige toewijding, die ervoor zorgt dat iedereen die leeft door de liefde voor allen, voor zijn recht en verdediging op de kracht van allen steunt. Als jij dit alles goed begrepen hebt en vastbesloten bent je gedrag in alle opzichten hiernaar te richten, zal er een grote hoop schijnen over de aarde: en deze hoop zal in vervulling gaan, als je ook begrijpt dat het beseffen van de waarheid, dat goede en heilige besluiten om vruchten voort te kunnen brengen, zich moeten uiten in een onafgebroken en onvermoeibaar handelen.
 

De beste gedachten, de zuiverste en de vruchtbaarste ideeën lijken op de graankorrel, die onvruchtbaar blijft als zij niet in zorgvuldig bewerkte aarde valt en tijdens haar groei niet verzorgd wordt.
 

Daden, daden en nog eens daden, want anders zal je voor eeuwig in ellende gedompeld blijven.

In plaats daarvan zitten jullie allemaal in slaap gesust in jehoek, omdat jullie niet weten wat je moet doen en geen vertrouwen hebben in je eigen daden. Je twijfelt en daardoor ga je ten onder, want de afmattende twijfel verslapt alle veerkracht van de wil, verzwakt, verdooft elke kracht van de ziel.
Ik weet wel dat jullie omringd zijn door duizenden belemmeringen, door duizenden moeilijkheden, door duizenden hinderpalen: ik weet wel dat zij, die jullie naar het werk drijven, de zweep in de ene hand en in de andere het einde van het touw, dat zij jullie om de hals geslagen hebben, al jullie bewegingen in de gaten houden en niet dulden dat jullie links of rechts afwijken van de vore, die zij jullie dwingen ten behoeve hen van te graven. Maar als een touw en zweep voldoende zijn om iemand onder het juk te houden, dan komt dat omdat hij geen mens meer is.
 

Als hij maar wil kan hij zich weer oprichten: als wat hem werkelijk mens maakt in hem niet dood is, kan hij altijd als mens handelen.
 

Zie bij een naburig volk die miljoenen arbeiders, bleek van uitputting en zorgen, maar bij wie in de borst een hart klopt dat door de onderdrukking niet verslagen is. Zie hoe zij allemaal in opstand komen en langs legale weg hun miskende en vertrapte rechten opeisen.
 

Zij geloven in God en in zichzelf; zij geloven in de tijd van zaaien en de toekomstige oogst en daarom zullen zij haar binnenhalen.
 

Hun kalme maar hardnekkige, onbuigzame en onwrikbare vastberadenheid, zal elke weerstand overwinnen. Voor hen zal de zolang verwachte dag van gerechtigheid aanbreken en de toekomst zal verhalen hoe hun moed van een gevangenis een vaderland maakte.
 

Spreek, spreek; is hun stem nog niet tot jullie oren doorgedrongen? of heeft die grote stem, die stem van een heel volk, die zegt ik wil, dan niets in jullie losgemaakt?
 

Wat zij kunnen, kunnen jullie ook. Jullie kunnen spreken, jullie kunnen vragen iets te betekenen in een maatschappij, die slechts door jullie voortbestaat. Jullie kunnen je deel vragen van de invloed op het bestuur van de staat, wat vooral jullie eigen zaak is.
 

Jullie kunnen vragen dat de poorten van de plaatsen waar over jullie vergaderd wordt, over jullie belangen, zelfs over jullie leven, opengaan voor hen die jullie zelf gekozen hebben om jullie te vertegenwoordigen; om stemrecht dat jullie van de nietswaardige positie van politieke lijfeigenen, opheft tot de waardigheid van burger.
 

Jullie kunnen vragen om in het land dat aan jullie zijn macht en rijkdommen te danken heeft, niet langer de dieren des velds en het pluimvee te zijn.
 

Jullie kunnen vragen dat ze zich eindelijk verwaardigen jullie als mens te erkennen; dat voortaan geen enkel schandelijke wet het heilig teken, dat God jullie met zijn vinger op het voorhoofd tekende, meer uitgewist wordt.
 

Jullie kunnen dat vragen, zonder ophouden vragen, steeds luider vragen en als jullie dat zo vragen wie zal dan antwoorden: nee?
 

Zij zouden het niet durven. Jullie hoeven het alleen maar te willen en de wereld zal van aanschijn veranderen.
 

Maar als ieder van jullie zich werkeloos en stilzwijgend afzijdig houdt, vandaar uit de gang van zaken gadeslaat en zich er dan over beklaagt dat het slecht gaat, geef dan voor eeuwig de hoop op dat het ooit beter zal gaan en geef je dan, gebogen onder de last van de ellende waar jullie je kinderen mee opzadelen, slechts zelf de schuld van je laksheid, zorgeloosheid, egoïsme en lafheid.


*  *  *


Reizend over deze aarde, zoals wij daar allemaal overheen reizen, arme reizigers van slechts één dag, heb ik luid horen kermen. Ik heb mijn ogen geopend en mijn ogen hebben verschrikkelijk en onmetelijk veel lijden en ellende gezien.
 

Bleek, ziek, machteloos, bedekt door rouwgewaden, bevlekt met bloed, rees de mensheid voor mij op en ik vroeg mij af: Is dit dan de mens, is hij het zoals God hem gemaakt heeft? En mijn ziel werd diep geroerd en die twijfel heeft haar vervuld met angst.
 

Maar weldra heb ik begrepen dat dit lijden en die smarten niet van God kwamen, van wie al het goede en niets dan goeds uitgaat; dat dit het werk van de mens zelf is, gehuld in zijn onwetendheid en bedorven door zijn hartstochten; en ik kreeg weer hoop en vertrouwen in de toekomst van de mensheid. Haar bestemming zal veranderen, als zij alleen maar wil dat die verandert en zij zal dat willen, zodra zich bij het besef van haar ellende een helder begrip van het middel zal voegen dat dit kan genezen.
 

Zie, o volk, of niet tijd gekomen is om de Maker van al het bestaande te rechtvaardigen, door een bestemming te verwerkelijken die meer overeenstemmening is met zijn gerechtigheid en goedheid.


Jij zegt: Ik heb het koud; en om je vermagerde armen te verwarmen, worden ze geketend in drievoudige ijzeren ketenen.
 

Jij zegt: Ik heb dorst; en het antwoord dat je krijgt is: Drink je tranen.
 

Jij valt neer onder het werk en je meesters verheugen zich erover, zij noemen je vermoeidheid en uitputting de onmisbare teugel van de arbeid.
 

Jij klaagt erover dat jij je geest niet kunt oefenen of je verstand ontwikkelen en je overheersers zeggen: Dat is goed! om geregeerd te kunnen worden, moet het volk moet afgestompt zijn.
 

In de beginne gaf God alle mensen dit gebod: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerp haar en tegen jullie wordt gezegd: Zie af van een gezin, van de zuivere genietingen van het huwelijk, van de zuivere vreugde van het vaderschap; onthoud je, leef alleen. Wat zou je dan nog anders kunnen dan je ellende vermeerderen?
 

Het staat dus vast dat de mensheid niet is wat God gewild heeft dat zij zou zijn; zij is afgeweken van zijn wegen. Hoe zal zij hierop weer terug kunnen keren?
 

Luister.
 

In den beginne was er een Wet: deze Wet werd vergeten en geschonden.
 

Na veertig eeuwen werd zij opnieuw geopenbaard door Christus, maar volmaakter en heiliger.
 

En nog steeds wordt zij geschonden en vergeten.
 

Nu rust zij onder de puinhopen van plichten en rechten: en daarom dwalen jullie, gebogen en treurig op goed geluk in het duister. In die goddelijke Wet, in haar alleen, ligt jullie heil: het vruchtbare zaad van alle goeds, dat de Schepper voor jullie bestemd heeft.
 

Verwijder het puin dat zich bovenop haar heeft opgestapeld en deze troostende hoop, dit profetische woord van weleer, zal zich in jullie volledig vervullen:
 

Het volk dat wegkwijnt in de duisternis, heeft een groot licht gezien; en het licht verhief zich over hen, die verbleven in het rijk van de schaduwen des doods.


F. R. DE LAMENNAIS.


HET BOEK VAN HET VOLK 

Niets op deze aarde is zoals het zou moeten zijn. Er is te veel en te grote ellende. Dat is niet wat God gewild heeft.

De mensen, geboren uit één Vader, hadden slechts één grote familie moeten vormen, verbonden door de aangename banden van de broederliefde. In haar groei was zijn dan geweest als een boom, waarvan de stam, die zich steeds hoger verheft, talrijke takken voortbrengt, waaruit weer twijgen voorkomen en daaruit weer andere, gevoed door hetzelfde sap, bezield door hetzelfde leven.

In het gezin heeft iedereen het welzijn van allen op het oog, want allen hebben elkaar lief en allen hebben deel aan het gemeenschappelijk bezit. Ieder van de leden draagt daartoe bij, op verschillende manieren, naar gelang van zijn kracht, intellect en persoonlijke aanleg: de een doet dit, de ander dat; maar wat de een doet komt ten goede aan allen en wat allen doen, aan ieder afzonderlijk. Of er veel of weinig is, alles wordt broederlijk gedeeld: rond de huislijke haard zijn geen verschillen. Daar is geen honger naast overvloed. De beker die God vulde met zijn gaven gaat van hand tot hand en de grijsaard en het kleine kind, hij, die niet meer of nog niet de vermoeienis kan dragen en hij, die terugkeert van het veld, het voorhoofd nat van het zweet, bevochtigen daar allemaal hun lippen mee. Hun vreugde en lijden is gemeenschappelijk. Als iemand hulpbehoevend is, ziek wordt, als hij vóór zijn tijd niet meer kan werken, wordt hij gevoed en verzorgd door de anderen, zodat hij nooit in de steek gelaten wordt.

Als iedereen hetzelfde belang heeft is wedijver niet meer mogelijk; dus geen ruzies meer. Waardoor onenigheid, haat en afgunst teweeggebracht worden, is de onverzadelijke begeerte van steeds meer te willen hebben, terwijl iedereen slechts voor zich alleen bezit. De Voorzienigheid vervloekt dat afzonderlijke bezitten. Het prikkelt onophoudelijk de hebzucht en stelt haar nooit tevreden. Alleen gemeenschappelijk bezit geeft vreugde.

Vader, moeder, kinderen, broeders en zusters, wat is er heiliger, aangenamer dan deze namen? En waarom zijn er nog andere op aarde?

Als deze banden behouden waren zoals zij oorspronkelijk waren, zou het grootste deel van de ellende, die de mensheid kwelt, onbekend gebleven zijn en zou mededogen de onvermijdelijke smart verlicht hebben. Die enige tranen die onvermengd bitter zijn, zijn de tranen die niet vallen aan de borst van iemand anders en door niemand gedroogd worden.

Hoe komt het dat ons lot zo zwaar is en ons leven zo vol ellende? Wij hebben dat slechts aan onszelf te wijten, wij hebben de wetten van de natuur miskend, wij zijn van haar wegen afgedwaald. Iemand die zich afscheidt van zijn medemensen om zonder hulp rotsen te beklimmen, moet er niet over klagen dat zijn reis moeizaam is.

"Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren en toch voedt uw hemelse vader die; gaat gij ze niet verre te boven?"


Voor iedereen is er plaats op de aarde en God heeft haar voldoende vruchtbaar gemaakt om overvloedig in de behoeften van allen te kunnen voorzien. Als sommigen gebrek hebben aan het allernoodzakelijkste, komt dat omdat de mens de door God ingesteld orde verstoord heeft; hij is het die de eenheid van de oorspronkelijke familie verbroken heeft; dat wil zeggen dat de leden van die familie eerst vreemden voor elkaar zijn geworden en daarna vijanden.

Er is een menigte van aparte gemeenschappen ontstaan, volken, stammen en naties die, in plaats van elkaar de hand te reiken en te helpen, er slechts op uit zijn om elkaar schade te berokkenen.

De slechte hartstochten en het egoïsme waaruit zij voortgekomen zijn, hebben allemaal broeders tegen hun broeders gewapend: ieder heeft zijn eigen welzijn gezocht ten koste van anderen; roof heeft de veiligheid van de aarde verdreven, oorlog heeft haar verwoest.


Razend hebben ze de bloedige flarden van de gemeenschappelijke erfenis betwist. Welnu, als de kracht, bestemd voor arbeid die voortbrengt, bijna helemaal gebruikt is om te verwoesten; als plundering, roof en moord de weg die de mens gegaan is getekend heeft; nu het veroveren de oorspronkelijke betrekkingen tussen de volkeren en het uitgestrekte gebied, dat zij bewonen en kunnen bebouwen verstoort; nu talloze hindernissen de verbindingen van het ene land met het andere en de vrije ruil van hun voortbrengselen onderbreken en verhinderen, waarom zou dan een zogrote wanorde niet een even grote ellende met zich meebrengen?


Terwijl de naties zo onderling verdeeld zijn, is iedere natie ook nog in zichzelf verdeeld.

Er zijn lieden gekomen die de schandelijke uitspraak hebben gedaan: Het is aan ons om te bevelen en te heersen; de anderen moeten slechts gehoorzamen.


Zij hebben wetten gemaakt in hun voordeel en hebben die met geweld gehandhaafd. Aan de ene kant
macht, rijkdommen en genietingen; aan de andere kant alle lasten van de maatschappij.

In sommige tijden en bepaalde landen is de mens het eigendom van de mens geworden; ze hebben hem verhandeld, verkocht en gekocht als een lastdier.

In andere landen en tijden hebben ze, zonder hem zijn vrijheid te ontnemen, het zo geregeld, dat de
opbrengst van zijn arbeid bijna geheel toeviel aan hen, door wie ze afhankelijk gehouden werden. Een volledige slavernij had hen meer opgeleverd, want een meester voedt zijn slaaf tenminste, huisvest, kleedt en verzorgt hem als hij ziek is, omdat hij er belang bij heeft hem te behouden; maar iemand die niemand toebehoort, wordt gebruikt zolang er enig voordeel uit hem te halen is; daarna wordt hij aan zijn lot overgelaten. Waar deugt hij nog voor als de jaren en het werken zijn krachten verbruikt hebben? Om van honger en kou te sterven in een hoek van de straat. Dan nog stoort zijn aanblik hen, die over alle genietingen des levens beschikken. Als zij hem voorbijlopen zal hij misschien tegen hen zeggen: "Een stukje brood uit liefde voor God!"

Dat zou hinderlijk zijn om te aanhoren. Dus wordt hij opgepakt en in een van die smerige plaatsen ondergebracht, bedelaarsgestichten zoals ze genoemd worden, de toegang naar de mestvaalt.
Overal heeft het buitensporige egoïsme de naastenliefde uitgedoofd. Broeders hebben tegen hun eigen broeders gezegd: Wij zijn niet van hetzelfde soort als jullie; ons bloed is zuiverder, wij willen dat niet vermengen met dat van jullie. Jullie en je kinderen zijn voor eeuwig bestemd om ons te dienen.
Anderen hebben niet gegrond op geboorte, maar op geld onderscheid gemaakt.

"Hoeveel bezit jij?" — "Zoveel" — "Schuif dan maar aan aan de gemeenschappelijke dis, er is voor jou gedekt. Jij die niets hebt, ga weg." Is er een vaderland voor de arme?

Zo heeft bezit de standen bepaald, de klassen afgebakend. Omdat iemand rijk was had hij allerlei rechten, het uitsluitende voorrecht om deel te nemen aan het bestuur over de zaken van allen, dat wil zeggen, om zijn eigen zaken te behartigen ten koste van allen, of bijna allen.

De proletariers, zo worden ze genoemd met hoogmoedige minachting; ieder op zich vrijgelaten, zijn zij met zijn allen eigendom geworden van hen, die de betrekkingen tussen de leden van de maatschappij regelen, de gang van zaken in de nijverheid, de arbeidsomstandigheden, de waarde en verdeling van de arbeid en haar opbrengsten. Wat hen aanstond te bevelen, is wet genoemd en de wetten zijn voor het grootste deel slechts maatregelen ten behoeve van hun persoonlijk belang geweest, middelen om de heerschappij en het misbruiken van de heerschappij van een kleine minderheid over een overgrote meerderheid te vergroten en te bestendigen.

Zo is de wereld geworden toen de band van de broederschap verbroken werd. De rust, overvloed en alle voordelen voor de enen, voor de anderen vermoeienis, ellende en een grafkuil aan het einde.
De eersten vormen, onder verschillende namen, de hogere klassen; de laatsten vormen het volk.

II.

Jullie zijn het volk: weet eerst wat het betekent: het volk.

Er zijn mensen die onder de last van de dag, onophoudelijk blootgesteld aan de zon, regen, wind en alle guurheid van de seizoenen, de grond bewerken en met het zaad dat vrucht zal dragen, daar een deel van hun kracht en leven in leggen en aldus, in het zweet huns aanschijns, het voedsel ten behoeve

van allen verschaffen.

Die mensen zijn mannen van het volk.

Anderen ontginnen de wouden, steengroeven en mijnen; zij dalen tot ontzaglijke diepten af in de ingewanden der aarde, om daar zout, steenkolen en ertsen uit te halen, allemaal onmisbare grondstoffen voor ambachten en kunsten. Evenals de eersten worden zij oud in harde arbeid, om aan allen alles te verschaffen waar zij behoefte aan hebben.


Dat zijn ook mannen van het volk.

Weer anderen smelten en bewerken metalen, geven er vormen aan, die ze geschikt maken voor duizenderlei gebruik; anderen bewerken hout; weer anderen weven wol, linnen, zijde en vervaardigen allerlei stoffen, nog weer anderen voorzien op dezelfde manier in allerlei behoeften, die rechtstreeks voortkomen of uit de natuur of uit de maatschappelijke toestand.

Dat zijn eveneens mannen van het volk.

Te midden van onophoudelijke gevaren doorkruisen velen de zeeën, om wat eigen is aan elk daarvan van de ene naar de andere streek over te brengen, of strijden tegen golven en stormen, zowel in de hitte van de tropen als te midden van het poolijs, om door visvangst de gemeenschappelijke hoeveelheid levensmiddelen te vergroten, of om aan de Oceaan een menigte voortbrengselen te ontrukken, die nuttig zijn voor het menselijk leven.

Ook dat zijn mannen van het volk.

En wie neemt de wapenen op voor het vaderland, wie verdedigt het, wie geeft voor haar zijn mooiste jaren, zijn nachtwaken en zijn bloed? Wie wijdt zich aan en sterft voor de veiligheid van de anderen, om hen te verzekeren van de vredige genietingen van de huiselijke haard, zijn dat soms niet de kinderen van het volk?

Dwars door duizenden hindernissen heen, gedreven en gesteund door hun talenten, ontwikkelen en verbeteren sommigen van hen de kunsten, letteren en wetenschappen, die de zeden verzachten, de naties beschaven, hen omringen met die schitterende glans, die roem genoemd wordt en vormen ten slotte een van de bronnen, en wel de vruchtbaarste, van de maatschappelijke welvaart.

In elk land vormen allen die zwoegen en ploeteren om producten voort te brengen en te verspreiden, allen, wier handelen ten voordeel strekt aan de gehele gemeenschap, de klassen die het nuttigste zijn voor haar welzijn en het onmisbaarst voor haar behoud, samen het volk. Neem slechts dat kleine aantal bevoorrechten weg, die slechts bedolven zijn onder genot, dan is het volk de mensheid.


Zonder het volk geen welvaart, geen ontwikkeling, geen leven: want geen leven zonder arbeid en die arbeid is overal aan het volk toebedeeld.

Wat zou er van de maatschappij terechtkomen als het plotseling zou verdwijnen? Zij zou dan samen met het volk verdwijnen. Verspreid over de aarde zouden er slechts enkele sporadische individuen overblijven, die dus wel met hun handen zouden moeten werkten. Om te leven zouden zij zich meteen tot volk moeten maken.

Maar wat is in deze maatschappij, die vrijwel geheel uit het volk bestaat en slechts kan blijven bestaan door dat volk, de toestand van het volk? wat doet zij ervoor?

Zij veroordeelt het om onafgebroken te strijden tegen een massa van allerlei belemmeringen, die zij opwerpt tegen de verbetering van zijn lot en de verzachting van zijn kwalen; zij gunt het met moeite een klein deel van de vruchten van zijn arbeid, zij behandelt het als de boer zijn paard en os en vaak nog minder goed; onder allerlei namen roept zij het toe: eindeloze slavernij en ellende zonder hoop!

III.

Als alle kwellingen die het volk, eeuwen en eeuwen lang, verduurd heeft op het aardoppervlak, niet als gevolg van de wetten van de natuur, maar door de ondeugden van de maatschappij, opgeteld zouden worden dan zou het aantal geëvenaard worden door het dat van de grassprieten, die besproeid door hun tranen de aarde bedekken.

Zal het dan altijd zo blijven? Is de massa dan bestemd om voor eeuwig die kring van dezelfde ellende te doorlopen? Heeft zij niets van de toekomst te verwachten? Zal dan overal op de door haar door alle tijden heen afgelegde weg, nooit iets anders uit haar borst ontsnappen dan een klagende kreet van wanhoop? Is er dan in of buiten haar een bepaalde noodlottige noodzaak die haar tot het einde een betere toestand moet ontzeggen? Heeft de hemelse Vader haar veroordeeld om altijd evenzeer te lijden?

Denk dat niet; het zou een godslastering zijn.


Gods wegen zijn de wegen van de liefde. Wat van hem komt, is niet de ellende die deze arme schepselen kwelt, maar het goede dat hij in overvloed over hen uitstort.

De zachte en zoele wind die hen in de lente doet herleven is zijn adem en de dauw die hen in de zomerhitte verkwikt is zijn vochtige adem.

Sommigen zeggen: "Vóór jullie geboren werden, waren jullie al voorbestemd voor lijden; hier beneden is jullie leven niet meer dan dat en moet ook niet anders zijn. Maar zij die dat lijden veroorzaken zijn zelf die kwelling en omdat zij hun welzijn gebouwd hebben op het ongeluk van de anderen, zouden zij hen ervan willen overtuigen dat hun ellende onherroepelijk is en daar alleen al aan proberen te ontsnappen een even misdadige als onzinnige poging zou zijn."

Luister niet naar de leugenachtige woorden: "Het volmaakte geluk, waarnaar ieder menselijk wezen streeft, is inderdaad niet van deze wereld. Jullie brengen je tijd hier door om een doel te bereiken, plichten te vervullen en een werk te volbrengen; de rust is in het hiernamaals, nu is het de tijd om te werken. Maar die arbeid is, volgens de opzet van wie hem oplegt, geen straf die steeds ondergaan moet worden maar, voor zover de inspanning die zij vereist het toelaat, iets werkelijk goeds, zij het gemengd, een begin van vreugde die in haar volle glorie het einde ervan is."

Wij lijken op de landbouwer: hij zaait bij het begin van de winter en oogst pas in de herfst. Maar is zijn vermoeidheid soms niet aangenaam en kiemt zijn tevredenheid niet met zijn verwachting in zijn voren?

Aan de ellende, waarvan zij jullie vertellen dat die onherroepelijk is, moeten jullie juist een einde maken en omdat wat dat verhindert niet in de natuur maar in de mensen ligt, moeten jullie het kunnen zodra jullie het willen; want wat zijn zij, in wier belang — dat zij verkeerd begrijpen —, het zou zijn jullie dat te verhinderen, vergeleken bij jullie? Wat is hun kracht? Honderd van jullie tegenover ieder van hen!


Waarom zouden jullie je erover moeten verbazen dat jullie tot nu toe maar zo weinig vruchten van jullie inspanningen geplukt hebben? Wat omverwerpt hebben jullie in handen, maar in jullie hart niet wat opbouwt: soms ontbrak het jullie aan rechtvaardigheid, altijd aan naastenliefde.


Jullie moesten je rechten verdedigen maar stonden toe dat ze vaak in naam van jullie het recht van anderen aanvielen: jullie moesten broederschap op aarde, het rijk Gods en dat van de liefde vestigen, maar in plaats daarvan denkt iedereen alleen aan zichzelf, heeft ieder slechts zijn eigen belang op het oog en zijn jullie bevangen door haat en afgunst. Onderzoek je ziel en bijna iedereen van jullie zal er deze geheime gedachte in vinden: Ik werk en lijd, hij doet niets en zwelgt slechts in genot: waarom hij wel en ik niet? en het verlangen dat door jou gevoed wordt, is om in zijn plaats te zijn, om te leven en te doen als hij.


Maar dat zou niet het kwaad uitroeien betekenen, maar het in stand houden. Het kwaad schuilt in onrechtvaardigheid en niet of het deze of gene is, die daar voordeel bij heeft.

Willen jullie slagen? Doe dan wat goed is, met goede middelen. Verwar niet de kracht die door gerechtigheid en liefde geleid wordt, met bruut en wreed geweld.

Willen jullie slagen? Denk dan evenzeer aan jullie broeders als aan jezelf; dat hun zaak jullie zaak is, hun welzijn jullie welzijn, hun ellende jullie ellende, kijk niet alleen naar jezelf, maar verplaats je in hen.


Verander je onverschilligheid in intens medegevoel en je egoïsme in toewijding. Dan zullen jullie niet langer uiteengejaagde individuen zijn, van wie sommigen die zich beter aaneengesloten hebben alles doen wat ze willen: jullie zullen één zijn en als jullie één zijn, zijn jullie alles; en wie zal zich dán nog tussen jullie en het doel kunnen plaatsen dat jullie willen bereiken?

Omdat jullie nu nog apart staan, omdat iedereen alleen maar met zichzelf bezig is, met zijn eigen doeleinden, zetten ze jullie tegen elkaar op en laten ze jullie elkaar in bedwang houden. Als jullie maar één belang, één wil en een gemeenschappelijk optreden zouden hebben, welke macht zou jullie dan nog kunnen overwinnen?


Maar begrijp wel wat jullie taak is, want ander zullen jullie steeds schipbreuk lijden.

Het gaat er niet om, om jezelf een betere toekomst te verschaffen, want dan zou de massa even ongelukkig blijven en zou er in de wereld niets veranderen: goed en kwaad zouden er in dezelfde verhouding blijven bestaan: zij zouden alleen individueel anders verdeeld zijn: de een zou opklimmen, de ander neerdalen en dat zou alles zijn.

Het gaat er niet om, om de ene heerschappij door een andere te vervangen. Wat doet het er toe wie er heerst? Iedere heerschappij houdt verschillende klassen in, dus bevoorrechten, dus een samenstel van belangen die elkaar bestrijden en dankzij de wetten die gemaakt worden door de hogere klassen, om zich te verzekeren van de voordelen van hun betere positie, betekent dat de opoffering van alle of bijna alle anderen ten behoeve van een kleine minderheid. Het volk is als de mest van de grond, waarin die minderheid wortelt.

Dat is jullie taak: het is een grote taak: jullie moeten een alomvattende familie worden om de Stad Gods te bouwen, om door onafgebroken arbeid stap voor stap zijn werk in de mensheid te verwerkelijken.


Als jullie elkaar lief zullen hebben als broeders, elkaar wederkerig als broeders zullen behandelen, als iedereen, door zijn eigen welzijn te zoeken in dat van allen, zijn leven zal verbinden aan het leven van allen en zijn belang aan het belang van allen en steeds bereid zal zijn zich te wijden aan alle leden van de gemeenschappelijke familie, die eveneens bereid zijn zich aan hem te wijden, dan zou het grootste deel verdwijnen van de ellende, onder de last waarvan de mensheid zucht, zoals de nevelen die de horizon bedekken, oplossen bij het opgaan van de zon en wat God wil zal geschieden, want het is zijn wil dat de liefde geleidelijk, op een steeds innigere manier, de verspreide individuen van de mensheid zal verzamelen en daar één enkel lichaam van zal maken, zodat de mensheid één zal zijn, zoals hij zelf één is.

IV

Nu weten jullie wat het doel is waarnaar jullie moeten streven. De natuur leidt jullie er heen, dringt voortduren bij jullie aan het te bereiken, door jullie te bezielen met het onbedwingbare verlangen om bevrijd te worden van de ellende, waardoor jullie aan alle kanten belaagd worden, met het verlangen naar een betere toestand, die echter voor jullie niet beter kan zijn als het ook niet voor jullie broeders geldt. Door voor hen te werken, werken jullie ook voor jezelf en je kunt niet lonend voor jezelf werken als je het niet voor hen doet, met een liefde die paal noch perk kent.

Maar het is niet genoeg het doel te kennen dat de Schepper jullie aangegeven heeft, want je moet ook nog weten met welke middelen je het bereiken kunt, want anders zullen je inspanningen vergeefs zijn.


Arme vermoeide reizigers, kom op adem in je verblijfplaats voor de nacht: verneem hier de weg die je moet gaan.


Ik zal jullie de hele waarheid vertellen, want zij is het die redt. Er zijn mensen die denken dat het goed is die te verhullen: dat zijn of bedriegers of wijfelaars, die bang zijn voor God: want de waarheid is God zelf en haar verhullen, is God verhullen.

De wijsheid die leiding geeft aan het leven van de mens en hem belet op goed geluk te dwalen, bestaat uit kennis en het naleven van de ware wetten van de mensheid en deze wetten samen, waaruit zich de zedelijke orde vormt, zijn wat rechten en plichten genoemd wordt.


Velen spreken tegen jullie slechts over je plichten, anderen alleen maar over je rechten: dat is een gevaarlijk onderscheid maken bij zaken die in wezen onafscheidelijk zijn. Jullie moeten èn je plichten èn je rechten kennen, om de eersten te kunnen verdedigen en de laatsten te vervullen, want anders zullen jullie nooit uit je ellende komen.

Recht en plicht zijn als twee palmen, die slechts vrucht dragen als de ene naast de andere groeit.

Jullie recht: dat zijn jullie zelf, je leven, je vrijheid.

Heeft niet ieder het recht te leven, het recht te behouden wat hij van God gekregen heeft?

Heeft niet ieder het recht om zonder belemmeringen, zijn vermogens, zowel geestelijke als lichamelijke, te oefenen en te ontwikkelen, ten einde in zijn behoeften te kunnen voorzien, zijn omstandigheden te verbeteren, zich steeds verder van het redeloze dier te verwijderen en steeds meer te naderen tot God?

Zou een arm menselijk schepsel met recht vastgehouden mogen worden in zijn onwetendheid en ellende, in zijn armoede en vernedering, als zijn pogingen om daaruit te komen niemand schade berokkenen of alleen maar hen, die hun welstand grondvesten op ongelijkheid, door het te bouwen op het ongeluk van anderen?

Is de woede van deze slechte mensen, als de zwakke rammelt aan de ketenen waarin hij geslagen is, niet de woede van het wilde beest tegen zijn slachtoffer dat zich verzet? en zijn hun klachten niet de klachten van een gier, waaraan de prooi ontsnapt?

En wat waar is voor ieder afzonderlijk, is waar voor allen; allen hebben het recht om te leven, allen hebben het recht op een wettige vrijheid van handelen ten einde hun bestemming te kunnen vervullen. Iedereen dient dus wederkerig elkaars recht te eerbiedigen en dat is het begin van plicht en rechtvaardigheid.

Maar voor de behoeften van de mensheid is rechtvaardigheid alleen niet voldoende. Onder haar heerschappij zou ieder werkelijk ten volle van zijn recht genieten, maar zou wel eenzaam blijven in de wereld, verstoken van de hulp en steun, die iedereen altijd nodig heeft. Als iemand gebrek aan brood heeft, zou dan gezegd kunnen worden: Laat hij het maar zoeken, ik houd hem toch niet tegen? Ik heb hem niet ontnomen wat hem toekwam. Ieder voor zich. Ze zouden de woorden van Kaïn kunnen herhalen: "Ben ik mijn broeders hoeder?" De weduwe, wees, zieke en de zwakke zouden in de steek gelaten worden. Geen enkele wederkerige steun, geen enkele onbaatzuchtige goede daad: overal slechts egoïsme en onverschilligheid; geen echte banden meer, geen gedeelde smart, vreugde en een gezamenlijke ademhaling.


Het leven, diep in elk hart teruggetrokken, zou daar eenzaam wegkwijnen, als een lamp in een grafkelder, die de overblijfselen van de mens verlicht; want is een mens zonder gevoel, verstoken van medelijden, medegevoel en liefde, soms iets anders dan een lijk dat zich beweegt?

En omdat wij elkaar allemaal nodig hebben om elkaar te steunen, zoals de tere stengels van de veldkruiden die door het minste briesje bewogen worden en buigen; omdat de mensheid ten gronde zou gaan zonder wederkerige gemeenschap van goederen, die ieder krachtens de wet van de rechtvaardigheid, persoonlijk bezit, is er een andere wet nodig voor haar instandhouding en deze wet is de naastenliefde en de naastenliefde, die van de verstrooide leden van de mensheid één levend geheel maakt, is de vervulling van de plicht waarvan rechtvaardigheid het fundament is.

Wat zou een mens zijn, verstoken van alle vrijheid op aarde, die niet zou kunnen gaan of komen, noch handelen, als iemand anders het hem niet zou bevelen of toestaan? Wat zou een heel volk zijn, als het teruggebracht zou worden tot die toestand? Diep in de wouden leven wilde dieren gelukkiger en minder eerloos.

Maar ook, wat zou een mens zijn die door egoïsme helemaal op zichzelf teruggetrokken is, niemand rechtstreeks kwaad doet en niemand behulpzaam is, omdat hij alleen maar aan zichzelf denkt en voor zichzelf leeft? Wat zou een volk zijn, samengesteld uit individuen zonder banden, waar niemand betrokken zou zijn bij het leed van anderen, noch zich verplicht zou achten zijn broeders te steunen en te hulp te komen; waar iedere uitwisseling van diensten, elke daad van medelijden en mededogen door eigenbelang slechts berekend zou zijn; waar de klacht van hem die lijdt, het gekreun van pijn, het snikken van angst, de kreet van honger als loze geluiden in de lucht zouden vervliegen; waar niets van ieder afzonderlijk allen zou bereiken, of van allen ook maar iemand, door een heimelijke drang van liefde, die niet weet wat bezitten betekent, omdat zij slechts vreugde heeft in het geven?

Dat volk dat lijkt op het weinige dat op de dorsvloer achterblijft als het graan verzameld is, zou heel snel in het slijk verrotten, als het niet meegesleurd werd door een van die stormen die God, om haar te reinigen, over deze aarde beveelt te gaan.

Het is het recht dat bevrijdt, maar de plicht die verenigt; en eendracht is het leven en volmaakte eendracht is het volmaakte leven.

De hele natuur leert ons dat wij elkaar volstrekt nodig hebben; het goddelijke gebod van wederzijdse hulp, toewijding en liefde wordt ons ieder ogenblik onder de aandacht gebracht, door wat onze ogen om ons heen zien. Als voor hen de tijd gekomen is, om in andere luchtstreken het voedsel te gaan zoeken dat de hemelse Vader daar voor hen bereid heeft, verzamelen de zwaluwen zich; daarna kiezen ze het luchtruim en vliegen, zonder ooit uiteen te gaan, als luchtschippers naar de oevers waar zij in vrede en overvloed zullen verblijven. Wat zou er van ieder van hen alleen terechtgekomen zijn? niet één zou onderweg ontkomen zijn aan de gevaren; samen trotseren zij de winden; het tere of vermoeide vleugeltje steunt op een minder zwak. Arme zachte schepseltjes. De jongste, die in de afgelopen lente uitgekomen zijn, bereiken beschut door de ouderen, onder hun hoede het einde van de reis en in dat verre land, waar de Voorzienigheid hen over zeeën heen geleid heeft, dromen zij over hun ouderlijk nest en hun eerste vreugde, die mystieke en onuitsprekelijke vreugde, die God voor alle wezens, aan het begin van het leven, beschikt heeft.

V.

Ik heb jullie gezegd: jullie recht, dat zijn jullie zelf, je leven, je vrijheid. Is niet ieder mens persoonlijk anders dan ieder ander? heeft hij niet zijn eigen leven, op zichzelf en onafhankelijk, zijn eigen lichaamsorganen, zijn eigen denken en wil? Hij zou niet leven als hij niet zichzelf was, alleen zichzelf.

Want zichzelf in stand houden, zich ontwikkelen volgens zijn eigen wetten, in overeenstemming met de alom geldende, geheel Gods naam bezitten, er zonder hinder van genieten, dat is het recht, waarbuiten geen enkele orde, vooruitgang en leven bestaat en zodoende wortelt het recht voor iedereen in zijn eigen wezen.

Daarom is het recht, voor zover het oorspronkelijk en ingeboren is, onvervreemdbaar. Heeft iemand soms ooit bedacht dat hij afstand kon doen van zijn wezen, het aan een ander geven, het tot diens eigendom maken? Soms kan of moet iemand sterven voor zijn broeder, maar hij kan zijn broeder niet in zichzelf veranderen, noch zichzelf in zijn broeder.


Het recht om in stand te blijven, of het recht om te leven, houdt het recht in op alles wat onmisbaar is voor het in stand houden van het leven. De maker van het heelal heeft de mens niet gebrekkiger gemaakt dan de dieren: zijn zij niet allemaal uitgenodigd aan de rijke dis van de natuur? Is er ook maar één van hen van uitgesloten? Het vloeibare atoom waarin het microscopische diertje zwemt, zoals de walvis in de Oceaan, is door de Voorzienigheid van voedsel voorzien dat nodig is voor zijn levensonderhoud en ook dat zuigt uit de onuitputtelijke borst van de gemeenschappelijke moeder zijn druppeltje melk die zij, al naar gelang ieders behoefte, onder alle schepselen verdeelt.

Maar de mens, hoger geplaatst dan elk van hen, heeft twee levens, het leven van het lichaam en het leven van de geest: "Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat," dat wil zeggen van de waarheid, die zijn verstand voedt.


Wat zou hij zijn zonder kennis van de godsdienstige en morele wet, die hem met God en zijn medemensen verenigt, die hem scheidt van het wilde dier door het verheven voorrecht van de deugd?

Verlicht door het licht dat eeuwig schijnt aan de boezem van het oneindige Wezen, dat hij zelf is, ontdekt hij wat niet voorbij gaat, noch verandert, het onveranderlijke ware, de ideeën en voorbeelden van al wat is en van al wat kan zijn, die altijd blijven bestaan.

En als hij vanaf deze hoogte, waar hij nadenkt over zijn eigen lot dat door geen enkele tijdsduur wordt begrensd, waar in de oneindigheid de hoop haar onvermoeibare vleugels ontvouwt, waar hij binnen in zich een geheime kracht voelt, die hem doet uitstijgen boven het tijdelijke zoals een licht voorwerp opstijgt van de zeebodem, als hij vanaf deze hoogte weer nederdaalt naar de begrensde laagte waar zich het eerste deel van zijn bestaan afspeelt, wat zou hij dan nog zijn zonder de wetenschap die hem door hem de wetten van de natuur bij te brengen, aan haar heerschappij onderwerpt, al haar voortbrengselen tot zijn beschikking stelt, hem wapent met de machtigste krachten om haar zelf te bedwingen en aan zijn wil te laten gehoorzamen en ten slotte zijn invloedsfeer steeds verder uitbreidt door de grens van zijn verstand onbeperkt te verruimen.

Hij zegt tegen de aarde: Laat deze plant ontkiemen in jouw boezem; en de plant ontspruit daar zodat haar vruchten hem kunnen voeden.

Hij zegt tegen de winden: Breng mij naar de uiteinden der aarde; en de volgzame winden plaatsen hem op de verlangde kust.

Hij zegt tegen de stoom: Doe het werk van mijn armen, leen mij je kracht die zo ontzaglijk veel groter is dan de mijne; en terwijl hij rust vervaardigt die blinde kracht, met een wonderbaarlijke regelmaat, wat hij in zijn geest heeft bedacht.

Dus de kennis van de godsdienstige en morele wet en de wetten van het heelal, is het leven van de geest; en iedereen heeft recht op die kennis omdat iedereen het recht heeft om te leven, het recht om zich te handhaven en te ontwikkelen.

Maar zich ontwikkelen betekent groeien zonder hindernis, onbelemmerd zijn bezigheden toepassen op alles waarheen zijn innerlijke drang hem voert, binnen de door de alom aanwezige orde bepaalde grenzen; en het recht dat dan wel degelijk onafscheidelijk van de vrijheid is, wordt bij zijn handelen betrokken.

Geen mens behoort een ander mens toe. Zijn zij niet van nature gelijk? Op welke grond zou dan een van hen kunnen beweren dat hij de anderen aan zich dienstbaar mag maken? Iedereen, meester van zichzelf, kan naar zijn eigen goedvinden over zichzelf beschikken. Anders wordt hij, in plaats van te zijn, wat God hem gemaakt heeft, een redelijk wezen, begiftigd met de wil en naar eigen keuze in staat al dan niet te handelen, een zuivere automaat. Maar ik vraag jullie, is dat een mens? kunnen jullie je een menselijk wezen voorstellen zonder verstand, een verstand zonder wil, een wil zonder daad, of een daad die werkelijk van hem zelf is, als zij niet van hem alleen afhangt?

Dus de vrijheid is het recht en het recht is de vrijheid.

Met haar verdwijnt iedere morele orde.

Hoe verdienstelijk kan iemand zijn en waar beantwoordt hij aan, als hij niets anders denkt, gelooft en doet, dan wat hem bevolen wordt? Voor hem bestaat geen waar, geen onwaar, geen goed of kwaad.


Goed en kwaad betekenen een keuze, wijzen op vrijheid en de vrijheid, onderworpen aan de algemene voorwaarden van de orde, die dezelfde zijn als die van het bestaan, heeft haar grens en haar regels, niet in menselijke voorschriften, maar in de goddelijke wetten: voor het lichaam in de wetten van de natuur; voor de geest in de wetten van de rechtvaardigheid en het verstand.
 

Jullie hebben geen andere meester dan God; en zijn wil is dat jullie vrij zijn, ten einde op hem te lijken en door jullie inspanningen, die hij vanuit de hoogte zal steunen, te verdienen om ooit helemaal één met hem te worden.


Lof en liefde voor hem, die de mens geschapen heeft en hem zo groot gemaakt heeft, dat de ontelbare in de ruimte gezaaide werelden slechts fakkels zijn, ontstoken langs zijn weg, waarvan het einde, de enige plaats van zijn rust, de bron is van alle leven, al het goede en elke vervolmaking.

VI.

In wezen is dat het recht; het is het in stand houdende beginsel van het individuele schepsel, zijn eigen wet. Het kan geweld aangedaan worden, maar het komt eeuwig in opstand tegen zijnverkrachting; en in het geheel der dingen is het onverwoestbaar, want alles zou ten gronde gaan als het verwoest zou worden; de hele schepping zou dan terugkeren tot het niets.

Maar de mens leeft niet alleen; God heeft hem niet bestemd voor dat eenzame bestaan; slechts binnen de gemeenschap blijft hij bestaan en ontwikkelt zich daar volgens zijn natuur, door vereniging met zijn medemensen en de vereniging van individuen vormt volken en de vereniging van volken vormt de mensheid, of de universele familie, aan het vormen waarvan wij zonder ophouden moeten werken, zodat de hoeveelheid kwalen, waarvan het egoïsme de onzuivere bron is, ook onophoudelijk zal afnemen en al het goede dat door de Voorzienigheid langs onze hele weg hier beneden over ons uitgestort wordt, in diezelfde mate zal toenemen.

Zie op de kusten van de zee een eenzame boom. Zonder kracht tegen de winden die zijn stam krommen en, naarmate zij groeien, zijn takken buigen en breken, verdroogt hij en sterft weldra af. Zo is het ook met de mens op aarde. Het is niet voldoende dat het water van de regenwolken zijn wortels drenkt, hij moet ook nog beschutting vinden en zijn takken moeten, als zij zich verheffen, kunnen steunen op andere takken.

Wat de oorsprong van een mensengemeenschap ook is, ieder van haar leden brengt daarin zijn recht met zich mee, zoals wij dat uitgelegd hebben en bewaart dat onwrikbaar; want het recht, ik herhaal, kan niet verloren gaan, noch prijsgegeven worden; en het geheel van die gelijke en voor iedereen dezelfde rechten, vormt het recht van het volk, het maatschappelijke recht; want het volk is de maatschappij die alleen daardoor kan bestaan en zonder het recht geen ogenblik zou blijven bestaan.

Evenals het individu heeft het volk dus het recht om te leven, het recht zich in stand te houden en vrij te ontwikkelen. Iedere aanslag die op dit recht gepleegd wordt is een verkrachting van de wetten van de Schepper; en hoe groter deze schending is, des te heviger de ellende die daardoor teweeggebracht wordt.

En vertel mij nu, o volk, zeg mij, wat is er van jouw recht in deze wereld terechtgekomen? vertel mij hoe jullie armzalige leven vroeger en nog steeds belast wordt met gezwoeg.


Vroeger slaaf, vervolgens eeuwenlang lijfeigene, steeds verdrukt, altijd uitgebuit, zoals de weide die in het voorjaar wordt gemaaid en in de herfst nogmaals aan een gulzige tand overgeleverd wordt, welke vruchten heb je geplukt van wat spottenderwijs je bevrijding genoemd wordt?


Waarom sleep jij je met zoveel leed voort over deze aarde, die als erfdeel gegeven is aan alle mensen zonder onderscheid, zodat iedereen daar als heerser overheen zou kunnen lopen?

Waarom zucht je zo vaak uit angst voor honger, te midden van de voortbrengselen die de aarde uit zichzelf verschaft en door jouw werk vermeerderd worden?

Waarom heb je geen beschutting noch tegen de ijzige winden van de winter, noch tegen de hitte van de zon in het verzengende jaargetijde?

Waarom ontbreken je de kleren om je uitgeteerde ledematen te bedekken en het lijkkleed om ze er in te wikkelen, als ze in de gemeenschappelijke grafkuil geworpen worden, waar zij voor het eerst kunnen uitrusten?

Als de regen neerdaalt uit de wolken, verfrist en drenkt zij evenzeer het nederigste plantje, verborgen in een hoekje van het dal, als de boom die op de berg zijn krachtige takken ver uitstrekt en zijn trotse kruin verheft.

Waarom verandert voor jou, bezorgd voor de dag van vandaag, bezorgd voor die van morgen, de vreugde van je gezin in bittere zorg? Waarom wordt aan de tafel waar ons aller Vader wil dat al zijn kinderen zich neerzetten, jouw beker slechts met troebele wijn gevuld?

Waarom verzamel jij, van je vroegste jeugd gedompeld in lichamelijke arbeid, slechts met zoveel moeite enige zwakke lichtstralen waarmee de geest zich kan voeden? Waarom gaat de ster van de wetenschap niet op boven de horizon van de sombere wereld waarin ze jou weggestopt hebben?

Ons leven op aarde zal zonder twijfel nooit helemaal zonder verdriet zijn. De behoefte, zelfs het lijden zijn, door onze werkzaamheid te prikkelen, een voorwaarde voor de gemeenschappelijke vooruitgang.


Hoewel ze wel gelijke rechten hebben beschikken mensen zonder twijfel niet over gelijke vermogens en worden niet allemaal geboren in omstandigheden die even gunstig zijn voor hun ontwikkeling; en deze ongelijkheid die het bestaan van een maatschappij met zich meebrengt waaruit, door allerlei afwijkingen, een bijzondere geschiktheid voor verschillende functies ontstaat, draagt bij aan het algemeen welzijn.

Maar aan dit welzijn moet iedereen deel hebben en het is pas algemeen welzijn, als het dat is van de meerderheid, het welzijn van het volk en niet slechts van een paar individuen of van sommige klassen. Als in werkelijkheid één mens een overvloed aan rijkdommen bezit, terwijl alle anderen arm blijven, mag zijn rijkdom dan algemene rijkdom genoemd worden?

Want overal is het vruchtgebruik van goederen van nature voor iedereen bestemd, maar is uitsluitend ten deel gevallen aan enkelen die, door het volk onder hun bewind te houden en wat dat betreft het gevoel dat broeders voor hun broeders moeten hebben vergeten zijn, het hebben behandeld als dieren, die overdag voor de ploeg gespannen worden en ‘s avonds in de stal een hand stro toegeworpen wordt.

En zij hebben het zo kunnen behandelen en in slavernij, onwetendheid, ellende en verdrukking kunnen houden omdat zij, als meesters van de maatschappij, die haar alleen in hun eigen belang naar hun eigen smaak inrichten, het volk de middelen om zijn belangen te verdedigen ontnomen hebben, door het te beroven van zijn politieke rechten, elke soort medewerking bij het maken van wetten, of het bestuur van gemeenschappelijke zaken te ontzeggen en het terug te brengen tot eenvoudige lijdelijke gehoorzaamheid.

Voor een groot deel komt daaruit de ellende voort die in de wereld aanwezig is; en er is geen hoop op verlichting, zolang deze onbillijke schending van de natuurlijke gelijkheid blijft bestaan.

VII.

Volk, luister naar wat zij je gezegd hebben en waarmee zij je vergeleken hebben.

Zij hebben gezegd dat je een kudde was en zij daarover de herders waren: jij, het redeloze dier, zij de mens. Voor hen dus jouw wol, melk en vlees. Graas onder hun herdersstaf en vermenigvuldig je om hun lichaam te verwarmen, hun dorst te lessen, hun honger te stillen.

Zij hebben ook gezegd dat de koninklijke macht was als die van een vader over zijn kinderen, altijd onmondig, altijd onder voogdij. Dus zonder vrijheid en zonder bezit, leeft het volk, eeuwig niet in staat om te oordelen over wat het goed of kwaad of wat nuttig of schadelijk voor hem is, in absolute afhankelijkheid van de vorst, die naar eigen believen over het volk en alle zaken beschikt. Dus slavernij en ellende.

Sommigen erkenden dat de staat slechts door macht geregeerd moest worden: de macht van de sterkste, het recht aan de sterkste. Arm volk, je worden vertrapt, je wordt verdrukt; dat is het lot van de zwakke: waarover beklaagt jij je? In je onbevangen eenvoud vraag je de tirannie wat haar aanspraken zijn: zie je ze dan niet overal? Zie je de bajonetten dan niet schitteren in de zon en de kanonnen, gericht op de openbare pleinen ?

Anderen hebben zich verbeeld dat de macht terecht toekwam aan enige geslachten van een volmaakter soort, of dat God haar rechtstreeks verleend heeft, of aan voor bepaalde bijzondere doeleinden uitgekozen individuen, of aan families, bestemd om haar voor eeuwig te bezitten. Het volk was hen dus eeuwig een volstrekte, blinde gehoorzaamheid verschuldigd. Want ten opzichte van de onderdanen was de wil van de door God aangestelde leider de wil van God zelf en moest dus altijd rechtvaardig verondersteld worden; en in ieder geval gaf geen enkel misbruik, buitensporigheid en zelfs de ontzaglijkste misdaden niet, het recht om het juk van hun onderdrukkende heerschappij af te schudden.

Zij hebben dat het goddelijk recht genoemd.

Volk, sluit het oor voor die leugens. Laat de goddeloze maar de Vader van de mensheid lasteren en leer zijn ware wetten begrijpen en jouw recht kennen om hem te overwinnen.

Alle mensen worden als gelijken geboren en zijn daardoor onafhankelijk van elkaar; niemand brengt bij het ter wereld komen het recht met zich mee om te bevelen. Als iedereen oorspronkelijk de wil van een ander zou moeten gehoorzamen, dan zou er geen morele vrijheid bestaan of een vrije keuze van handelen, dan zou er geen misdaad of deugd bestaan, want de deugd hangt af van de vrije keuze tussen goed en kwaad.

Maar persoonlijke onafhankelijkheid en soevereiniteit zijn slechts een en hetzelfde en wat maakt dat een mens vrij is ten opzichte van de ander, of soeverein over zichzelf, is wat hem een moreel wezen maakt, verantwoordelijk jegens God, in staat tot een deugdzaam leven. De prachtige eigenschap van het verstand, de heerschappij over zichzelf of de vrijheid, vormt het werkelijke kenmerk dat hem van het dier onderscheidt, dat onderworpen is aan het noodlot en daardoor in de kring van zijn blinde bestaan ronddraait, zoals de hemellichamen in hun strikt bepaalde banen.


Geen mens kan afstand doen van zijn soevereiniteit, omdat hij geen afstand kan doen van zijn natuur zonder op te houden mens te zijn; en uit de soevereiniteit van ieder individu ontstaat in de maatschappij de gezamenlijke soevereiniteit, of de soevereiniteit van het volk, die eveneens onvervreemdbaar is.

Als medegevoel de mensen tot elkaar brengt en het wederkerige nut tussen hen een verbond sticht van onderlinge hulp en gemeenschappelijke arbeid, waar zou dit verbond dan anders afhankelijk van zijn, dan alleen van zichzelf?

Iedereen breng gelijke rechten in en verschillende eigenschappen en allerlei talenten. Hun onderlinge betrekkingen, gegrondvest op hun onaantastbare aangeboren aard, die hen ertoe brengt zich te verenigen en op de voordelen ervan, hangen af van hun vrijwillige toestemming en van de regels, die zij zichzelf opleggen.

Niemand zou tegen zijn wil verplicht willen worden en als door de gemeenschappelijke wil om zich in bepaalde omstandigheden te verenigen het volk is ontstaan, dan wordt de wet bepaald door de wil van het volk, of de gezamenlijke wil van de maatschappij, die geen afbreuk doet aan de werkelijke en onveranderlijke morele orde of de gerechtigheid en naastenliefde. Zodoende is de wet, in plaats van de oorspronkelijke vrijheid te vernietigen of te veranderen, slechts de uitoefening van die vrijheid, gericht op een doel dat nuttig is voor allen en door allen.

Als een of meerdere individuen zouden proberen de gezamenlijk wil te vervangen door hun persoonlijke wil, zouden hun voorschriften hoe dan ook geen wetten zijn, maar een schending van het beginsel van de wet, een onwettige daad, die vernietigend is voor elke ware gemeenschap.


Maar als, door bij de organisatie van de staat de natuurlijke grondslag van gelijkheid omver te werpen, uitsluitend bepaalde bevoorrechte klassen met de wetgevende macht bekleed zouden worden en daarvan een door geboorte of rijkdom verworven eigenschap van wordt gemaakt, heerst er wanorde en tirannie, want dan wordt het werkelijke verbond veranderd in overheersing. De een beveelt en waarom? de ander gehoorzaamt en waarom? Wie heeft de een aan de ander onderworpen? wie heeft tegen, wie ooit broeders waren, gezegd: Jullie broeders zullen buigen onder jullie hand, wees hun meester en beschik over hen, wat aan hen toebehoort, hun werk en de voortbrengselen van hun arbeid, zoals het jullie belieft?

Iedere wet waaraan het volk geen deel heeft gehad, daar niet van uitgaat, is op zich nietig.

Ze spreken tegen jullie over de soeverein, de vorst, over maatschappelijke plichten: ze bedriegen jullie met die woorden. Ik heb het al gezegd: de soeverein dat zijn jullie, dat is het volk dat in wezen vrij is.

De macht, of die nu door een of meerderen uitgeoefend wordt, wordt aan het volk ontleend. Als eenvoudige uitvoerder van de wet of de wil van het volk heeft hij geen andere functie. Hij is gekozen, uitsluitend daarvoor afgevaardigd, niet om te bevelen maar om te gehoorzamen: en als hij niet langer het volk gehoorzaamt, dan roept het volk hem terug als een ontrouwe gevolmachtigde, dat is alles.

Jullie moeten ook nog het volgende weten. Als jullie door een overmaat aan ellende aangezet worden tot het besluit om de rechten, waarvan jullie onderdrukkers je beroofd hebben, terug te eisen, beschuldigen zij jullie ervan dat jullie de orde verstoren en worden jullie als rebellen behandeld.

Rebellen tegen wie? Er is alleen een opstand mogelijk tegen de werkelijke alleenheerser, dus tegen het volk en hoe kan het volk in opstand komen tegen het volk? De opstandelingen zijn zij die voor zichzelf ten koste van het volk onrechtvaardige voorrechten in het leven roepen; die door list of geweld het volk aan hun macht konden onderwerpen en als dat nu die heerschappij verbreekt, dan verstoort het niet de orde maar herstelt haar en vervult het werk van God en zijn altijd rechtvaardige wil.

VIII.

Jullie die het dagelijkse juk torsen, mannen van werken en lijden, arme onterfden van deze zo vruchtbare en prachtige aarde, waarom hebben jullie, als ’s ochtends alles in de natuur ontwaakt en lacht, als de kleine vogeltjes de dauw van hun vochtige vlerkjes schudden en op een tak een vreugdelied kwinkeleren, als de insecten zoemen in het gras, dan die treurigheid in je blik, die stilte op je lippen? Waarom wist het zachte licht dat zich uitstort vanuit het Oosten, als dat zich opent als een hemelse bloem, nooit de sombere wolken van je voorhoofd?

De bij heeft haar korf om zich in terug te trekken, maar jullie hebben geen schuilplaats voor jezelf, de made heeft haar zijden kleed dat haar beschermt tegen de kou, maar jullie ledematen zijn naakt, het armzaligste wormpje vindt op zijn geboorteplant een schuilplaats en voedsel, maar jullie ontbreekt zowel het een als het ander.

Dat komt niet omdat de Voorzienigheid voor jullie veel harder geweest is, maar omdat de mensen jullie hebben afgenomen wat God jullie gegeven heeft. Wat hebben ze jullie laten houden van wat hij kwistig aan allen heeft geschonken? Ze verbieden jullie zelfs een druppel zeewater te pakken: die is van de schatkist, niet van jullie.

Nogmaals, jullie ellende komt van de fouten van de maatschappij, die zich door het egoïsme van een paar mensen afgekeerd heeft van haar oorspronkelijke doel en nooit zal jullie toestand verbeteren, zolang zij alleen de wetten maken. Als jullie iets van hen te verwachten zouden hebben, als zij naar gerechtigheid, slechts naar het welzijn van allen zouden streven en zoeken, zouden zij zich dan boven iedereen verheffen? Zouden zij zich dan zo uitsluitend het beheer van de zaken van allen voorbehouden? Is het uit behartiging van jullie belangen dat zij jullie verbieden dat zelf te doen? Is het voor zichzelf of voor jullie, is het ten bate van jullie of van hen, dat zij de heerschappij opeisen?

Als het voor hun belang is, met welk recht en vanwaar dat voorrecht dan? Als het voor jullie belang is, dan vinden zij dus dat jullie zelf niet kunnen uitmaken wat goed en slecht is; volgens hen zijn jullie dus redeloze dieren!

Wij zijn allemaal kinderen van dezelfde Vader, van God en ons aller Vader heeft niet de ene broeder onderworpen aan de andere; hij heeft niet tegen de een gezegd: Beveel, en tegen de ander, Gehoorzaam.


Zij zijn elkaar steun en hulp verschuldigd en rechtvaardigheid en naastenliefde en niets anders en de maatschappij, die door onzinnige en buitensporige hartstochten, trots en begeerte, zo drukkend geworden is voor bijna heel de mensheid, is in wezen niets anders dan en behoort slechts gevormd te worden als de eenheid van krachten en wil, om zekerder het doel van het bestaan te bereiken, of als de verwerkelijking van de broederschap.

Waren er koningen, edelen, een aristocratie en een plebs voordat er volken waren? En als het volk van gelijke en vrije mensen al bestond voordat er enig onderscheid werd gemaakt, dan komt dat onderscheid, als het niet het gevolg is van geweld en struikroverij, voort uit het volk, uit zijn onafhankelijke wil, uit zijn onvergankelijke soevereiniteit. Daarbuiten is niets wettigs. De aristocratie, de adel, het koningschap, kortom elk voorrecht dat beweert uit zichzelf ontstaan te zijn en zich onttrekt aan de wil en de soevereiniteit van het volk, is een aanslag tegen de gemeenschap, een revolutionaire overweldiging, in ieder geval een kiem voor tirannie.

Het volk maakt geen klassen, het schept geen voorrechten, het delegeert functies, het vertrouwt de zorg voor het een aan dezen, voor het ander aan genen toe; het belast hen met het uitvoeren van zijn besluiten, die het genomen heeft voor het algemeen welzijn volgens de regels die het zelf opgesteld heeft en altijd kan veranderen, hervormen.

Huichelaars, jullie die je christen noemen, sla de christelijke wet open en je zult daar lezen: "De vorsten van de volkeren heersen over hen en zij zijn de grootsten die macht over hen uitoefenen. Zo zal het onder jullie niet gaan; maar wie van jullie de grootste wil zijn moet de anderen dienen en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet de dienaar van allen zijn."


Antwoord dus wie zich ook maar jullie meester zou durven noemen: Nee! Laat je niet onderdrukken door de mannen van het geweld, noch je bedriegen door hen die uit naam van God dienstbaarheid prediken, die zich inspannen om jullie onder te dompelen in afstomping en onwetendheid en tot slot zullen zeggen: Het volk is onontwikkeld en redeloos; het kan zichzelf niet leiden; het moet dus, voor zijn eigen belang, geregeerd worden.

Jullie recht is juist dat niemand jullie regeert en naar believen wetten oplegt. Die moeten uitsluitend van jullie zelf uitgaan en de bekleder van het openbaar gezag moet een eenvoudig herroepbaar ambt uitoefenen en moet jullie dienaar zijn en niets anders.


Als jullie je recht heroverd zullen hebben en daar met wijsheid gebruik van maken, zal het aanschijn van de wereld veranderen: er zullen minder tranen zijn en die tranen zullen minder bitter zijn.

Langzamerhand zal de tegenstelling tussen de grootste rijkdom en de grootste armoede ophouden de mensheid te kwellen. De bleke en sombere honger zal niet meer aan jullie haard zitten. Iedereen zal voedsel voor lichaam en geest hebben. De goederen die verdeeld worden zoals dat onder broeders betaamt en ons geschonken worden door de Voorzienigheid, zullen zich juist door die verdeling vermenigvuldigen. Als hij ‘s avonds uitgeput van vermoeienis thuis komt zullen de kinderen hun vader niet meer huilend vragen om brood dat zij niet hebben: zij zullen alleen nog maar hun onschuldige handjes ten hemel heffen om hem te loven voor zijn gaven. De glimlach zal herboren worden op de lippen van de moeder; en de grijsaard, der dagen zat, zal als hij in de herfst de ondergaande zon gadeslaat, die half verscholen achter de wolken met haar laatste stralen de gelende bladeren en het verwelkte kruid verguldt, zich verheugen bij het innige en geheimzinnige voorgevoel van een nieuwe lente en een nieuwe dageraad.

IX.

Het is niet voldoende om jullie rechten te kennen; jullie moeten ook je plichten kennen; want de vervulling van de plicht is niet minder noodzakelijk dan het bezit van het recht om de door God gewilde orde te bewaren, waarbuiten jullie op aarde niets te verwachten hebben.

Het recht is de waarborg van jullie individuele bestaan en vrijheid; het is jullie vrijheid; daardoor ben je iemand en niet slechts een voorwerp waarvan de eerste de beste, naar zijn eigen goeddunken, gebruik mag maken.

Maar is bestaan dan alles? is vrij zijn alles? Niets in het heela1 bestaat afzonderlijk, steunt slechts op zichzelf, of voedt zich uit zichzelf. We geven om te ontvangen, we ontvangen om te geven en zonder dat wederkerige en onophoudelijke geven van allen aan iedereen en van iedereen aan allen, droogt het leven helemaal op.

Wie zou zich helemaal kunnen onttrekken aan de steun en hulp van de ander? Wij hebben er behoefte aan in onze jeugd, wij hebben er behoefte aan tijdens ziekte, wij hebben er behoefte aan bij alles en altijd. Stelt je een mens alleen voor, zonder omgang met zijn medemensen, die niets van hen ontvangt en hen niets geeft; dat zou een wilde zijn te midden van de wouden; dat zou nog minder zijn dan een wilde, want de wilde leeft in een gezin, in een gemeenschap; dat zou nog minder zijn dan een dier dat zijn wijfje en jongen heeft, waarvoor het zorg draagt en zich ook vaak, of om elkaar te verdedigen, of voor een gemeenschappelijk werk, aangesloten heeft bij dieren van dezelfde soort. De mens, afgezonderd van de andere mensen, dus verstoken van taal, verstand en liefde, zou te midden van de schepping een soort monster zijn, zonder afkomst, zonder banden, zonder naam, een ik weet niet wat voor ondefinieerbaar iets, dat met afgrijzen bekeken zou worden.

Want zoals medegevoel en instinct de dieren naar hun eigen wetten bij elkaar brengt, ordent en verenigt de plicht de vrije schepsels. Zij is de grondslag van de maatschappij, de onmisbare voorwaarde van het gemeenschappelijke bestaan.

Het recht richt iedereen op zichzelf, want omdat het als rechtstreeks doel de instandhouding van het individu heeft, is ieder recht in wezen individueel: en vanuit dit oogpunt is het volk slechts een geheel van individuen. Een recht eisen is iets voor zichzelf vragen. Het recht alleen, afgescheiden van de plicht, zou zuiver egoïsme zijn en dus, volgens de oude stelregel, de grootste onrechtvaardigheid. Want wat is onrecht anders dan de absolute voorkeur voor zichzelf boven anderen of het opofferen van anderen voor zichzelf? Een moord, een diefstal, wat voor misdaad dan ook plegen, is niets anders: het is anderen opofferen aan iemands eigen hartstocht, aan zijn begeerte, aan zijn uitsluitend persoonlijk belang.

De plicht daarentegen voert ieder buiten zichzelf, want zij beoogt de instandhouding, het welzijn van allen.

Een plicht vervullen is iets nuttigs voor een ander doen. De zuivere plicht is zuivere toewijding, of rechtvaardigheid en de hoogste liefde. Want wat is rechtvaardigheid en liefde anders dan de voorkeur van anderen boven zichzelf, of het opofferen van zichzelf voor anderen?


Het recht is heilig, omdat dat het beginsel is dat het individu in stand houdt, het oorspronkelijke element van de maatschappij en haar noodzakelijke bron.

De plicht is heilig omdat zij het beginsel is dat de gemeenschap in stand houdt, waarbuiten geen individu zich zou kunnen ontwikkelen of blijven bestaan.


O, wat zou de aarde gelukkig zijn en wat voorspoedig zou de mensheid vorderen op de weg, waarop zij nooit stil moet blijven staan, als het recht altijd geëerbiedigd en de plicht altijd vervuld zou worden!

Waar komen de prachtige orde, die prachtige en ontroerende harmonieën vandaan, die ons in heel de natuur verrukken? Dat komt omdat daar alles op zijn plaats is en onveranderlijk blijft bestaan. Ieder wezen dat met een strikte regelmaat gehoorzaamt aan de algemene en eigen wetten, vervult trouw de functie die God het toebedeeld heeft. Van de zon, waar onuitputtelijke stromen van licht en leven van uitgaan, tot de bron die druppel voor druppel van de rots sijpelt, is alles geordend voor eenzelfde doel en alles komt daar samen, langs een oneindige verscheidenheid van wegen, die door het denken des te meer bewonderd wordt, naarmate het er langer op gericht is. Er is in het heelal geen daad, geen beweging, die niet hoe langer hoe meer meewerkt aan de groei van het mos en als zij net als dat mos de verschillende trappen van hun ontwikkeling doorlopen hebben, vallen de werelden uiteen, als voedsel voor andere werelden.

Er is geen schepsel waarvan het bestaan niet van andere schepsels afhangt. Willen zij blijven bestaan, dan moet er onderling onophoudelijk een overbrenging van hun wezen plaatsvinden. Wat is leven?

Ontvangen. Wat is sterven? Geven. Als eerste voorwaarde kent het leven een offer, de eeuwige en algehele eenwording.

Wat onbewerkte voorwerpen, planten en de redeloze dieren, die daardoor onderworpen zijn aan het noodlot, uit een onvermijdelijke en onweerstaanbare aandrang blindelings doen, doet de mens uit vrije beweging; door zich ondergeschikt te maken aan het geheel, waarvan hij deel uitmaakt, moet hij zijn broeders liefhebben als zichzelf, hun welzijn willen zoals hij het zijne wil, zich verheugen in hun vreugde, zich hun zorgen aantrekken, hen helpen en dienen, zich in hun plaats stellen, zich voor hen opofferen en zodoende, door een steeds hechter wordende eenwording van individuen en volken, bijdragen aan de voltooiing van de heilige eenheid van de mensheid.

X

De plicht strekt zich uit over alle wezens, want allen hebben hun plaats in het heelal, allen vervullen daarin, volgens het plan van de opperste Wijsheid, hun taak die zij verbiedt te belemmeren; allen hebben deel aan de goddelijke gave en hebben daar recht op. Ook maar één van hen, zomaar uit een gril, vernietigen of het zinloze ellende berokkenen, is een slechte daad, een daad gericht tegen de wetten van de orde.

Eerbiedig God in zijn onbeduidendste werken en moge jullie liefde, net als de zijne, alles omvatten wat ademt en leeft!


Toen hij de mens met verstand begiftigde waardoor hij hem de bekroning van de natuur maakte, heeft hij niet gewild dat hij een tiran zou worden. Zijn oog waaraan niets ontsnapt, heeft ook de vaderblik voor het arme musje dat in jouw hand zit te beven.

Geen enkele gemeenschap is mogelijk zonder de plicht, want zonder plicht is er geen enkele band tussen de mensen. Zij omvat, zoals jullie al gezien hebben, rechtvaardigheid en naastenliefde.

Niet aan anderen doen wat wij niet zouden willen dat anderen ons aandoen, dat is rechtvaardigheid.


Bij elke ontmoeting anderen doen wat wij zouden willen, dat zij voor ons zouden doen, dat is naastenliefde.


Er was eens een man die van zijn arbeid leefde, hij, zijn vrouw en zijn kleine kinderen; en omdat hij een goede gezondheid genoot, stevige armen had en gemakkelijk een betrekking vond, kon hij zonder veel moeite in zijn onderhoud en dat van zijn gezin voorzien. Maar er ontstond een grote crisis in het land, het werk werd minder gevraagd omdat het voor hen die het betaalden niet genoeg winst opbracht en tegelijkertijd steeg de prijs voor de noodzakelijke levensbehoeften.

De arbeider en zijn gezin kregen steeds meer ellende. Nadat spoedig hun luttele spaarpenningen op waren, moest hij eerst stuk voor stuk zijn meubeltjes verkopen en daarna zelfs enige kledingstukken; en toen hij zich daarvan ontdaan had, bleef hij, oog in oog met de honger, verstoken van verdere hulpmiddelen. En niet alleen de honger was zijn woning binnengetreden, maar samen daarmee ook de ziekte.

Nu had deze man twee buren, de een heel rijk, de ander minder.

Hij ging op bezoek bij de eerste en zei tegen hem: "Wij, ik, mijn vrouw en kinderen, hebben gebrek aan alles, heb medelijden met ons."

De rijke antwoordde hem: "Wat kan ik daaraan doen? Heb ik, toen je voor mij werkte, soms je loon ingehouden, of de betaling uitgesteld? Nooit heb ik jou enig onrecht gedaan, noch iemand anders, mijn handen zijn schoon van elk onrecht. Ik heb te doen met je ellende, maar in deze slechte tijden moet iedereen aan zichzelf denken; wie weet hoe lang het nog zal duren?"

De arme vader zweeg en met angst in het hart liep hij langzaam naar huis terug; toen ontmoette hij zijn andere, minder rijke buurman.

Toen deze hem in gedachten verzonken en treurig zag lopen, zei hij tegen hem: "Wat is er met je? er staan zorgen op je voorhoofd en er zitten tranen in je ogen?"

En met een bevende stem legde de vader hem zijn ellende uit.

Toen hij klaar was, zei de ander: "Waarom moet je zo wanhopen over je lot? Zijn wij geen broeders? En hoe zou ik mijn broeder in zijn angst in de steek kunnen laten? Kom, dan zullen wij delen wat ik door Gods goedheid gekregen heb."

Het gezin, dat leed, werd zodoende getroost, totdat het zelf weer in zijn behoeften kon voorzien.

Vele jaren waren verlopen, toen de beide rijken voor de Opperrechter verschenen die oordeelt over de daden van de mensen.

En de Rechter sprak tot de eerste: "Mijn oog heeft u op de aarde gevolgd: gij hebt u onthouden van anderen te schaden, of hun recht te schenden; gij hebt strikt de strenge wet van de rechtvaardigheid betracht; maar terwijl gij dat deed, hebt gij slechts voor uzelf geleefd; uw kille en verharde ziel heeft de wet van de liefde niet begrepen. En nu, in deze nieuwe wereld die gij arm en naakt binnentreedt, zal het u vergaan, zoals gij bij anderen gedaan hebt. Gij hebt de goederen die u waren toebedeeld, alleen voor uzelf gehouden; gij hebt er niets van aan uw broeders gegeven: u zal niets meer gegeven worden. Gij hebt slechts aan uzelf gedacht, gij hebt slechts uzelf bemind: ga heen en leef voor uzelf."

Toen wendde de Rechter zich tot de tweede en sprak: "Omdat gij niet alleen rechtvaardig geweest zijt, maar ook de naastenliefde uwhart doordrongen heeft, omdat uw hand zich opende om over uw minder gelukkige broeders de goederen, die in uw bezit waren, te verdelen en zij de tranen droogde van de wenenden, zullen u nog kostbaardere goederen gegeven worden. Ga en ontvang de beloning voor hem, die de plicht, de wet van de rechtvaardigheid en de wet van de liefde geheel vervuld heeft."

XI.

Er zijn allerlei soorten plichten, algemene en bijzondere plichten. De eersten vormen de algemene band tussen de mensen, de laatsten betreffen de verschillende betrekkingen, die door de natuur en de gemeenschap tussen hen onderling ingesteld zijn.

Vraag het elk verstand dat door geen enkel vooroordeel aangetast is, elk geweten dat niet door eigenbelang en door geen enkele hartstocht verdorven is en zij zullen jullie antwoorden dat de mens voor de mens heilig is; dat hem persoonlijk, zijn vrijheid en eigendom aanvallen, het omverwerpen van de grondslag van alle orde betekent, het schenden van de morele wetten, de instandhouders van de mensheid; dat het een van die daden plegen betekent, die door alle eeuwen heen en door alle volken de verschrikkelijke naam gekregen hebben van misdaad.

Er is een onveranderlijke en eeuwige stem buiten jullie en een andere stem in jullie binnenste en die twee stemmen zeggen je:

Gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult de deugd van de echtgenote noch de kuisheid van de jonge maagd schenden; zelfs uw gedachte zal vrij zijn van deze gruwelen.

Iemand die het bloed van zijn broeder vergiet, is vervloekt op aarde en vervloekt in de hemel.
En vervloekt is ook iemand die hem door list of geweld of zijn vrijheid of een deel daarvan ontrooft, of wat dan ook, van wat hij wettig bezit; die in zijn gezin wanorde brengt, met al het kwaad, dat die wanorde met zich meebrengt, schande, tweedracht, angsten, wantrouwen, haat en vaak de ondergang.

De planten des velds strekken de een naast de ander hun wortels uit in de aarde, die hen allen voedt en allen groeien op in vrede. Geen enkele zuigt het sap van een ander op, doet haar bloem verwelken, of bederft haar geur. Waarom is de mens minder goed voor de mens?

Verwijder uit jullie hart de slechte begeerten en slechte gedachten, want behagen scheppen in de gedachte en verlangen naar kwaad, is het kwaad al bedreven hebben.

Er zijn woorden die doden; waak dus over je tong en zorg ervoor dat zij nooit bezoedeld wordt door kwaadsprekerij of laster.

Afgunst, toorn, wraak en haat verscheuren de ziel die hen verbergt en het is dan alsof deze gekwelde ziel doorlopend bezig is een moord voort te brengen.

Hebben ze jullie beledigd, vergeef hen dan, opdat ze jullie vergeven. Wie heeft geen vergiffenis nodig? en wie kan zeggen: niemand kan zich terecht over mij beklagen?

Loop niet langs kronkelende wegen en laat je woorden steeds oprecht zijn; zorg ervoor dat ze nooit een zedig oor verontrusten, noch het respect kwetsen, dat de mens aan de mens en aan zichzelf verschuldigd is.

De mens moet ook alles vermijden wat hem vernedert en onteert, dichter bij het dier brengt: alle zinnelijke uitspattingen, rampzalige gewoonten die het lichaam verwoesten, stompen de geest af en leiden ertoe dat iemand die hem ziet niet meer het verstandige schepsel in hem herkent en met afschuw de ogen van hem afwendt.

In ons bevinden zich twee wezens: het dier en de engel en onze opdracht is te strijden tegen het ene, opdat het andere alleen kan heersen, tot het moment waarop het, bevrijd van zijn drukkend omhulsel, zijn vlucht neemt naar betere en hogere regionen.

Zodoende zullen jullie niemand schade berokkenen en rechtvaardig zijn; maar er wachten jullie nog andere plichten, grootse en heilige plichten die vervuld moeten worden.

Is iemand die zich eenvoudig onthouden heeft van het kwaad, die zijn naaste geen onrecht gedaan heeft, maar ook niets goeds, met zichzelf in het reine en volmaakt voor God? Heeft de hemelse Vader, door diep in ons hart de kiem te plaatsen van liefde en mededogen, van elk medegevoel, ons geen andere, verhevenere en vruchtbaardere deugden opgedragen?


Zie dat arme menselijke schepsel in een hoek van de straat liggen, machteloos van behoeftigheid, of iemand die net een ongeluk gehad heeft. Iemand kijkt naar hem, beklaagt hem en loopt verder. Ben ik soms de oorzaak, zegt hij bij zichzelf, dat hij in deze toestand verkeert en wie heeft mij met de zorg voor hem belast? Het is al voldoende dat bij zichzelf te hebben gedacht. Iemand anders ziet hem ook en zijn ziel wordt geraakt. Hij loopt naar hem toe, neemt hem in zijn armen, draagt hem zijn huis in, legt hem in bed, houdt een wakend oog op hem en verzorgt hem, zoals een broeder zijn broeder verzorgt en een vriend zijn vriend.

Wie van deze beide mannen heeft werkelijk zijn plicht vervuld?

Altijd zal er ellende op aarde zijn en altijd zal die ellende verzacht moeten worden.

Heeft je broeder honger, dan moet je hem het voedsel geven dat hem ontbreekt; is hij naakt of dakloos, zonder schuilplaats, dan moet je hem kleding en onderdak bieden; is hij ziek, dan moet je hem bijstaan. Hij is jouw vlees, want jullie zijn allemaal leden van hetzelfde lichaam dat door eenzelfde ziel bezield moet worden; behandel hem dus als je eigen vlees.

Er bestaan allerlei soorten zwakheid en allerlei soorten gebrek; en iedere zwakheid vraagt om bescherming, ieder gebrek om hulp. Ik vraag jullie, wat zou de menselijke gemeenschap zonder dat zijn? Wat zou er van de wereld terechtkomen? Wat zou er van hen worden, die door hun zwakheid, armoede, eenzaamheid, ouderdom, eenvoud van geest en onwetendheid, als een gemakkelijke prooi overgeleverd worden aan de klauwen van de kwaadwillige?

Verwerp het een ander aangedane onrecht met dezelfde kracht, met dezelfde standvastigheid, alsof het jou gedaan was; strek je hand uit tussen de onderdrukker en de verdrukte. Jouw broeder dat ben jij en als hij verdrukt wordt, word jij dat dan niet ook?

Laat de wees een vader in je vinden, de weduwe en grijsaard een steun, de vreemdeling een hulpvaardige gastheer; wees het oog voor de blinde en de voet voor de kreupele.

Heb voor de treurenden hartelijke woorden, die de bitterheid van hun tranen verzachten. Wat door medegevoel verlicht wordt, is geen lijden meer. De verdrietigheden van het leven verdwijnen door de stralen van de broederliefde, zoals het herfstijs wegsmelt als ‘s ochtends de zon opgaat.

Wie te pas een goede raad, een wijze waarschuwing geeft, of iets nuttigs leert, geeft meer dan als hij goud zou geven en overbrengen wat je weet, kennis verspreiden, is als graan zaaien dat de opeenvolgende geslachten zal voeden.

Denk nooit dat je te veel kunt doen om de vrede te winnen: de vrede, de grondslag van elk welzijn is ook de bekroning ervan. Ondersteun anderen zodat zij jullie zullen ondersteunen. Hebben wij niet allemaal onze zwakheden, onze fouten, onze kwalijke momenten? Geduld verzacht geleidelijk de scherpste ruwheid: laat haar dus nergens door verstoren, noch door ergerlijke woorden, noch door uitdagende felheid. Wees als de wijnstok waarvan het sap zoeter is als zij in steenachtige grond groeit.

Het leven, de vrijheid en het eigendom van anderen eerbiedigen.

Anderen helpen om hun leven, hun vrijheid, hun eigendom in stand te houden en te ontwikkelen:


Deze twee geboden omvatten goeddeels de plichten van rechtvaardigheid en naastenliefde.

De uitwerking zou eindeloos moeten zijn, want zij omvatten alle gedachten, alle gevoelens en alle daden van de mens en één gebod vat ze allemaal samen: het goddelijke gebod: Liefde. Heb lief en doe wat je wil, want dan zal je alleen maar het rechtvaardige en goede willen. Heb lief, zegt de hoogste Meester en je zal de wet geheel vervullen.

XII

Naast de algemene plichten, bestaan er nog bijzondere, in de eerste plaats de gezinsplichten.

Het gezin dat even duurzaam is als de maatschappij, is hiervan het oorspronkelijke bestanddeel. De onderlinge verhoudingen waardoor het gezin gevormd wordt en die ouder zijn dan de werkelijke wetten, zijn rechtstreeks ontleend aan de natuur. Een schepsel dat zich niet kan voortplanten is een onvolledig wezen: de vrouw is dus de aanvulling van de man. Zij zeggen en nemen aan dat zij samen van twee lichamen eenzelfde eenheid vormen en dat de kinderen, die uit hen voortkomen, in feite slechts een verlengstuk, een voortzetting zijn van hun gemeenschappelijk bestaan; zoals gezegd wordt leven zij voort in hun kinderen en door de opeenvolgende generaties blijven zij eindeloos bestaan.

Het huwelijk is dus geen willekeurige instelling; het is de lichamelijke en zedelijke eenwording van een enkele man met een enkele vrouw die, door één te worden, elkaar aanvullen en iedere op het huwelijk gerichte aanslag, op zijn eenheid en heiligheid, is een schending van de natuurlijke wetten, een onzinnige opstand tegen de Schepper, een bron van wanorde en mateloze ellende.

Meer dan eens heeft is in de wereld te zien geweest dat er afschuwelijke en losbandige leerstellingen verspreid werden met het doel de huwelijksband te verbreken. Verwerp met afschuw en walging deze afschuwelijke leringen van enige verdorven geesten, die de mens terug zouden willen brengen tot het peil van het wilde dier en zelfs daar beneden, want bij vele diersoorten is al de zwakke schaduw te zien van wat later, door zich te verheffen, de heilige eenheid zal worden, waarvande eeuwigheid van de mensheid afhangt.

Bloos niet voor de trouwe en zedige duif en onteer niet het heilige teken dat op je voorhoofd gedrukt is door de vinger Gods.

Tussen man en vrouw, echtgenoot en echtgenote gelden gelijke rechten, maar hun vaardigheden en taken verschillen van elkaar.

De vrouw is niet de dienares van de man, nog minder zijn slavin; zij is zijn metgezellin, zijn hulp, been van zijn beenderen, vlees van zijn vlees. Naar mate zich bij een volk het zedelijk gevoel ontwikkelt, groeit de vrouw in waardigheid en vrijheid en die vrijheid is niet de ontheffing van plicht en regel, maar de bevrijding van elke onderdanige afhankelijkheid.

Man, jij bent je vrouw eerbied, liefde en bescherming verschuldigd; vrouw, jij bent je echtgenoot uit achting, liefde en eerbied toegeeflijkheid verschuldigd. Door hem kracht te geven, heeft God hem belast met de zwaarste arbeid; door jou bevalligheid, tederheid en mildheid te schenken, heeft hij jou toebedeeld met wat de zwaarte ervan opheft en van de arbeid zelfs een onuitputtelijke bron van zuivere vreugde maakt.

Wanneer jouw hand zijn gelaat, nat van het zweet, afdroogt, is dan niet al zijn vermoeidheid op het zelfde ogenblik vergeten? als zijn ziel treurig is en zijn denken zorgelijk, geeft dan niet één woord, één blik van jou de kalmte in zijn hart terug en de glimlach op zijn lippen?

Een man alleen is als het riet, waaraan ieder windje dat het beroert, slechts klagende klanken ontlokt.

De natuur is voor jullie vol leringen: open je ogen en de teerste schepselen zullen je onderrichten.

Als de golven, geteisterd door winterstormen, schuimen en bulderen, drukken de arme zeevogel en zijn wijfje, gevlucht naar een rotskloof, zich tegen elkaar aan, beschutten en verwarmen elkaar. Er zijn vele stormen in het leven: Neem een voorbeeld aan de zeevogel en noch de ijzige winden, noch de golven, die zij verheffen, zal je vrezen.

Maar het doel van het huwelijk is niet alleen om voor de echtgenoten het leven gemakkelijker en aangenamer te maken: zijn voornaamste doel is door het voortbrengen van individuen de grote mensenfamilie in stand te houden.


Vaders en moeders, wie van jullie kan de onuitsprekelijke vreugde uitdrukken die jullie deed trillen, toen jullie de eerste vrucht van je liefde aan de borst drukten en jullie je daarin herboren zagen?

Nieuwe plichten gaan zich op dat moment voegen bij de oorspronkelijke, die bestemd waren om man en vrouw met elkaar te verbinden. Wat zou er anders terechtkomen van de zwakke schepseltjes die aan hen hun bestaan danken? De moeder moet hen haar melk geven, haar trouwe zorgen en haar onvermoeibare toewijding, waarvan in de eerste jaren hun behoud afhangt. De vader moet hen naast zijn tederheid en waakzame bescherming, brood en kleding verschaffen, hij moet voorzien in al hun behoeften, totdat zij daar zelf in kunnen voorzien.

En hoe zou hij dat kunnen als hij zich aan niets-doen overgeeft of als hij, beheerst door zijn begeerten, de dagelijkse opbrengst van zijn werk uitgeeft om ze te bevredigen.


Wat is iemand bij wie door sleur en hartstocht zulk een wanorde wordt aangericht, anders dan de moordenaar van zijn naasten? Weet je wat hij drinkt uit het glas dat, bevend van dronkenschap, trilt in zijn hand? Hij drinkt tranen, het bloed en leven van zijn vrouw en kinderen!

De dieren vergeten zichzelf om slechts aan hun jongen te denken: zouden jullie door afstomping lager willen zinken dan de dieren van het woud?


Als je kinderen van jullie het voedsel voor het lichaam gekregen hebben, denk dan niet al je plichten jegens hen vervuld te hebben. Jullie moeten mensen van hen maken; en wat is een mens anders dan een moreel en verstandig wezen? Zij moeten van jullie dus leren goed van kwaad te onderscheiden, het eerste te beminnen en te doen en het laatste te ontvluchten en te verfoeien.

Berisp hun fouten, zonder boosheid of grof geweld, maar met een kalme en liefdevolle kordaatheid.

Op de weg van het kwaad moeten zij door jullie zorgen slechts bitterheid vinden.

Voed hen op vanaf de eerste dag en ontwikkel in hen de verheven aangeboren gevoelens van onze natuur, waarop het maatschappelijk leven gegrondvest is, het gevoel voor rechtvaardigheid en orde, voor mededogen en naastenliefde.

De aanwijzingen, gegeven op moeders knie en de vaderlijke lessen, vermengd met vrome en aangename herinneringen van de ouderlijke haard, worden nooit helemaal uit de ziel gewist.

En denk niet dat gesprekken alles zijn: zonder voorbeeld betekent praten niets. Wat je raadgevingen en aansporingen ook zijn, ze blijven vergeefs, als je eigen daden daar niet mee overeenstemmen.

Je kinderen zullen zijn als jij, verdorven of deugdzaam, naarmate je zelf verdorven of deugdzaam bent.

Hoe zouden zij eerlijk, mededogend en menslievend kunnen zijn, als je zelf niet eerlijk bent, als je harteloos voor je broeders bent? Hoe moeten zij hun onmatige neigingen bedwingen, als zij jou overgeleverd zien aan onmatigheid? Hoe moeten zij hun aangeboren onschuld bewaren, als jij niet bang bent onder hun ogen de zedigheid geweld aandoet, door onbehoorlijke daden of obscene woorden?

Jullie zijn het levend voorbeeld waarnaar hun buigzame natuur zich zal vormen. Het hangt van jullie af van hen mensen of dieren te maken.

En begrijp ook dit nog. Allemaal worden wij in onwetendheid geboren en het gevolg van onwetendheid is ellende en beperking. Wat is in deze wereld iemand die niets weet, wat kan hij zijn? Waar is hij geschikt voor? hij heeft slechts zijn armen; hij beschikt slechts over een eenvoudig stoffelijk werktuig dat voor hem deels ondoelmatig is; want de enige waarde van lichaamskracht wordt ontleend aan het verstand dat haar bestuurt. De onwetende mens is dus haast een zuivere machine in handen van hen, die daar gebruik van maken voor hun eigenbelang. Maar zouden jullie dan willen dat dat de toestand van je kinderen zou zijn? Zouden jullie willen dat zij, voor altijd verstoken van de menselijke waardigheid, zouden vegeteren in blinde arbeid, bijna zonder baten, zoals een os, die de vore trekt ten bate van de meester die hem aanspoort en leidt?

En dan nog is de os, teruggekeerd van het land, er zeker van een dak en voedsel te vinden; maar jij, arm volk, heb jij, dat dag voor dag leeft van je onzekere dagelijkse werk, die zekerheid?


Jullie zijn dus aan je kinderen evenzeer onderwijs verschuldigd als brood; evenzeer voedsel voor de geest als voedsel voor het lichaam. Maar in de treurige toestand waarin de tegenwoordige maatschappij verkeert, is voor jullie deze plicht vaak moeilijk te vervullen. Jullie worden zo hevig belegerd door materiele noden dat jullie amper ergens anders aan kunnen denken; en vele lieden denken dat jullie in hun belang wel bij hen zullen blijven, jullie en jullie naasten, verstoken van het licht met behulp waarvan jullie erin zouden kunnen slagen je te bevrijden van je afhankelijkheid van hen, door voor jullie, voor zover zij dat kunnen, de bron ontoegankelijk te maken.


Toch blijft jullie plicht bestaan binnen de grenzen, waarbinnen jullie haar kunnen vervullen en met een krachtige wil zijn maar weinig hindernissen onoverkomelijk. In het besef van plicht ligt een grote kracht.

Vaders en moeders, dat zijn de plichten die God jullie ten opzichte van je kinderen heeft opgelegd.

Kinderen leer ook wat die van jullie jegens je ouders zijn, want jullie zullen alleen maar gelukkig en gezegend zijn als jullie daaraan trouw blijven.

Eer en bemin je vader die jullie zijn leven overgedragen heeft, je moeder die jullie in haar lichaam heeft gevoed en later aan haar borst. Is er iemand die meer vervloekt wordt dan wie de band van liefde en eerbied verbreekt, door God ingesteld tussen hem en hen, aan wie hij het leven dankt? Jullie zijn voor je ouders een voorwerp van grote zorg. Hebben zij niet altijd jullie uiteenlopende behoeften voor ogen en moeten zij zich niet zonder ophouden aftobben om daaraan tegemoet te komen? Overdag werken zij voor jullie en ‘s nachts, als jullie slapen waken zij vaak nog, om te voorkomen dat ze, als jullie hen de volgende dag brood vragen, moeten antwoorden: "Je moet wachten; wij hebben het niet."

Als jullie op dit moment nog niet hun taak kunnen delen, doe er dan tenminste moeite voor die voor hen minder zwaar te maken door te hen met een geheel kinderlijke tederheid ter wille te zijn en te helpen, al naar gelang je leeftijd,.


Jullie missen nog ervaring en verstand: daarom is het noodzakelijk dat jullie door hun verstand en ervaring geleid worden en dus moeten jullie, volgens de natuurlijke orde en Gods wil, hen gehoorzamen en een gewillig oor lenen aan hun raadgevingen en lessen. Luisteren zelfs de jongen van dieren niet naar hun vader en hun moeder en gehoorzamen zij niet meteen als zij hen roepen of berispen of hen waarschuwen voor wat hen schaden kan? Doe dus uit plichtsbesef wat zij uit instinct doen.

God heeft jullie broeders en zusters gegeven: laat nooit iets de vrede tussen jullie verstoren, noch de genegenheid die jullie voor elkaar voelen. Allemaal zijn jullie uit eenzelfde lichaam geboren en dezelfde melk heeft jullie gevoed: is er een band die sterker en heiliger is dan deze? Zorg er dus voor dat de jaren die steeds vaster aanhalen. Ons pad op aarde is moeilijk en ruw: om het veilig te bewandelen, om niet bij iedere pas te struikelen moeten jullie elkaar steunen.

Velen gaan ten onder door de lichtzinnige keuze van hun vrienden en makkers: sluit je alleen maar aan bij hen die de weg van het goede gaan, van wie het gedrag onberispelijk is, want anders zouden jullie door hun gesprekken en voorbeeld snel kunnen bederven; zij zouden binnen in jullie die tere bloem van onschuld doen verwelken, die als het ware over de jeugd een zachte geur verspreidt.

Jullie lopen zo gemakkelijk mee met wie vleit, achter neigingen aan, die zonder ophouden bestreden en berispt zouden moeten worden, maar na de misstap komen bittere wroeging en straf. Als je iets verkeerds hebt gedaan, voel je dan niet in jezelf een geheim onbehagen en groot verdriet? Wanorde brengt lijden voort en diep in elk kwalijk plezier schuilt altijd verborgen leed. Maar kalmte, rust en onverstoorbare tevredenheid zijn deel van een zuiver geweten. Het is als een musje dat behaaglijk in zijn nestje rust, terwijl buiten de storm de boomtoppen van het woud schudt en breekt.

Er komt een tijd waarop het leven minder wordt, het lichaam verzwakt, de krachten uitgeblust raken; kinderen, dan zijn jullie je bejaarde ouders de zorgen verschuldigd, die jullie van hen in je eerste levensjaren ontvangen hebben. Wie zijn vader en moeder in hun behoeftigheid in de steek laat, wie onvriendelijk en kil blijft bij het zien van hun lijden en toewijding, zijn naam, dat zeg ik jullie naar waarheid, is in het boek van de Opperrechter geschreven tussen die van de oudermoordenaars.

En onthoud goed deze laatste woorden, jullie allen, vaders, moeders, broeders en zusters: als er op aarde ware vreugde, werkelijk geluk is, dan bevindt zich dit geluk en die vreugde in de boezem van een goed geordend gezin, waarvan de leden hecht verbonden zijn door de plicht; want het geluk hier op aarde bestaat niet in het onafgebroken genieten van wat de mensen bezit noemen, maar in wederkerige liefde die de ellende moet verzachten, die onafscheidelijk is van ons huidige bestaan en in de beelden van een verre en onbestemde afstraling van een raadselachtige toekomst.

XIII.

De maatschappij, een natuurlijk gegeven voor de mens, doet tussen de gezinnen betrekkingen ontstaan, waaruit een nieuwe soort plichten voortkomt, de plichten jegens het vaderland.

Het vaderland is de gemeenschappelijke moeder, de eenheid waarin de afzonderlijke individuen opgenomen en verenigd worden; het is de heilige naam die een uiting is van de vrijwillige samenvloeiing van alle belangen in één enkel belang, van alle levens in één eeuwigdurend leven.


En hoe gaat deze samenvloeiing te werk, deze vruchtbare bron van onuitputtelijk goederen, het beginsel van onafgebroken vooruitgang, die zonder haar onmogelijk is; deze samenvloeiing, waarvan het gevolg een eindeloos toenemen is van de kracht tot behoud en ontwikkeling, een productieve energie, veiligheid en voorspoed? Door de toewijding van ieder aan allen, zelfopoffering, kortom door de liefde die, door het verfoeilijke egoïsme te verdrijven, de volmaakte eenwording van de leden van het maatschappelijk geheel tot stand brengt.


Jullie weten toch wel dat de ware maatschappij, gegrond op de natuurlijke gelijkheid, in wezen niets anders is en mag zijn dan de verwerkelijking van de broederschap. Elke andere politiek systeem, in welke vorm dan ook, bevat iets rampzaligs en onwettigs: iets onwettigs, want zij schendt noodzakelijkerwijs onaantastbare rechten; iets rampzaligs omdat zij, door deze te schenden, het fundament van de orde aanvalt en zodoende binnenlandse twisten verwekt en vreselijke oorlogen die, door niets verhinderd, vroeg of laat zullen uitbreken.


Jullie eerste plicht voor het vaderland is dus met een nooit aflatende ijver werken aan het verwezenlijken van het hele grootse en heilzame beginsel van de absolute gelijkheid van rechten, waaruit elke gezamenlijke en eigen vrijheid voortkomen en onafgebroken de voorrechten te bestrijden, totdat zij volledig overwonnen zijn.

Dulden dat er een aanslag wordt gepleegd op de rechtmatige soevereiniteit, die van het volk, dat het verboden wordt die uit te oefenen, dat de vrije verbintenis vervangen wordt door overheersing en buigen voor een meester, is verraad plegen aan de heilige zaak van recht en mensheid; is de naam vaderland ontkennen. De stal, waarin de lastdieren eten en slapen, is geen vaderland.

Als jullie, om welke reden dan ook, toestaan dat er tussen de in wezen gelijke leden van de gemeenschap standen en klassen ingesteld worden, bekleed met bepaalde voorrechten, met uitsluiting van de rest van het volk, dan bekrachtigen jullie de misdadige overweldiging door de macht, krachtens welke ze zich het recht aanmatigen om dergelijke verdelingen te maken; dan offeren jullie lafhartig je eigen recht en dat van jullie broeders op, doen voor hen en jullie zelf afstand van de waardigheid van mens en knielen, aan de voeten van de tirannie, neer op de puinhopen van de ware maatschappij.

Wat is het doel van een verbond tussen oorspronkelijk onafhankelijke gezinnen? Een krachtigere waarborg van gelijkheid en vrijheid, een zekerder heersen van rechtvaardigheid, een toename van het welzijn door organisatie van de gemeenschappelijks arbeid en de ontwikkeling van de eindeloze macht van kennis en handelen, waarvan de mensheid de kiem bevat. Wat is daarvoor nodig? Goede wetten. Als jullie willen weten wat die wetten zijn, kijk dan naar wie ze maakt. Als ze gemaakt zijn door enkelen, dan zullen zij uitsluitend of bijna uitsluitend ten behoeve van hen zelf zijn; als ze door allemaal gemaakt zijn, zullen ze voor het welzijn van allen zijn, volgens de eeuwige beginselen, verheven en vruchtbare ideeën en geheiligde belangen waaruit de maatschappelijke inrichting voortkomt. Heb dus geen rust voordat allen aan het maken van wetten meewerken door hen, die de wetten maken, zelf te kiezen.

Dan zullen jullie niet langer uitgesloten zijn van het beheer van gemeenschappelijke zaken, zonder enig verweer overgeleverd zijn aan hen die jullie nu uitbuiten; dan zullen ze jullie niet meer wegjagen uit de vergaderingen waar ze het over jullie hebben, waar ze zaken bespreken waarvan jullie bestaan afhangt; zoals uit een bijeenkomst van mensen een smerig beest weggejaagd wordt dat daar stiekem binnengedrongen is; dan zullen jullie niet langer een politiek vogelvrijverklaarde kaste zijn; dan zullen jullie echt een vaderland hebben.

En het vaderland in wiens boezem de verschillende gezinnen samensmelten, moet in jullie liefde hoger staan dan elk van deze gezinnen, want anders verbreken jullie de band die hen allen verbindt, dan maken jullie het geheel ondergeschikt aan een van zijn delen en vernietigen jullie, voor zover jullie dat kunnen, de maatschappij, door haar terug te dringen onder invloed van het egoïsme dat de grondslagen ervan doet wankelen.

Voor het vaderland dus alles wat jullie zijn en alles wat jullie hebben, je hart, armen, nachtwaken en
je bezit en leven. Wie aarzelt ervoor te sterven is voor eeuwig eerloos.

Maar bedenk wel dat jullie boven het vaderland de mensheid moeten stellen; want de volken hebben onderling dezelfde betrekkingen als de gezinnen onderling en zijn onderworpen aan dezelfde plichten.

De mensheid is in wezen één geheel en de volmaakte orde zal pas bestaan en de ellende, die de aarde verwoest, geheel verdwijnen, als de naties, door de rampzalige scheidsmuren tussen hen te slechten, slechts één grote en unieke gemeenschap zullen vormen.


Buitensluitende vaderlandsliefde, die dus niets anders is dan het egoïsme van de volken, heeft niet minder noodlottige gevolgen dan het persoonlijk egoïsme; het zondert af, verdeelt de bewoners van de verschillende landen, zet hen op om elkaar te schaden, in plaats van te helpen en is de vader van dat vreeslijke en bloedige monster dat oorlog genoemd wordt.

Wat is meer strijdig met de natuur en haar wetten dan de naam vreemdeling? Zijn wij niet allen broeders en hoe zou een broeder voor zijn broeder een vreemdeling kunnen zijn?

Ieder volk is de andere volken rechtvaardigheid en naastenliefde verschuldigd; het moet zowel hun rechten eerbiedigen als hen als het nodig is, hulp verlenen, of om ze te verdedigen, als ze aangevallen worden, of om ze te heroveren als zij veroverd zijn. Hun toekomst is gezamenlijk. Een volk dat naast zich de verdrukking van een ander volk duldt, graaft de kuil waarin zijn eigen vrijheid begraven zal worden.

Zet dus al jullie inspanningen in om de volkeren steeds meer onderling te verbinden, om geleidelijk de vooroordelen uit de weg te ruimen die hun scheiding in stand houden. Ieder van hen heeft volgens zijn aanleg, plaats en gesteldheid waar het woont, zijn eigen, bijzondere functie, die het door de Voorzienigheid toebedeeld is voor de voortschrijdende vervolmaking van de mensheid. In plaats van voor haar belemmeringen op te werpen, moeten zij haar allemaal helpen, want door voor zichzelf te werken, werken ze voor allen. Op zichzelf kan geen enkel volk in zijn eigen onderhoud voorzien. Zij blijven bestaan en ontwikkelen zich door de hulp die zij elkaar verlenen. Het is niet waar, zoals degenendie hen bedriegen om hen te kunnen onderwerpen steeds herhalen, dat zij tegenstrijdige belangen hebben; dat is maar toevallig, door een reeks van wanordelijkheden die in hun oorspronkelijke betrekkingen ingebracht zijn. Herstel deze betrekkingen, want het welzijn van de een is het welzijn van de ander, zoals in een ordelijk gezin, zoals het betaamt, het welzijn van een van haar leden het welzijn van allen is, zijn voorspoed die van allen.

Wanneer de regens beginnen te vallen in het land waar de Nijl ontspringt, zwelt de rivier en stijgt en bedekt geleidelijk het dal dat zij vruchtbaar maakt. Om te bewerkstelligen dat haar vruchtbaarmakende wateren de verst verwijderde streken zullen bereiken, moet zij dan niet eerst die haar oevers raken, bevochtigen?


Het egoïsme zal in een of andere vorm altijd blijven bestaan; de op al haar wegen tegengehouden vooruitgang zou bij gebrek aan een einddoel niet eens begrepen kunnen worden, als niet boven alle belangen van personen en naties de heilige belangen van de hele mensheid geplaatst zouden worden. Onze liefde die, evenals onze opoffering, blind, zwak en onvolkomen is, zou ieder ogenblik verdwalen en tekortschieten als de mensheid niet het doel zou zijn. Wat zijn individuen, gezinnen, volken anders dan delen van een geheel, waarbuiten zij geen enkele reden van bestaan hebben?

De laatste en volmaakte eenheid, waarin alle betrekkingen zich samenvoegen, waarin alle rechten zich samentrekken, alle plichten één worden, is de mens zelf, in de volheid van zijn onvergankelijk zijn.

XIV.

Het geheel van de plichten waaruit het leven voortkomt en van de waarheden, die de eeuwige fundamenten zijn van die plichten, vormen dat wat de religie genoemd wordt, niet alleen een band tussen de mensen onderling, maar van alle schepselen met elkaar.

Dus de religie ontkennen, betekent de plicht ontkennen; en omdat er ware plichten bestaan, is er ook een ware religie en omdat de plichten in wezen onveranderlijk en alomgeldend zijn, is ook de religie in wezen onveranderlijk en alomgeldend.

Om de plichten te vervullen moeten wij erin geloven en bijgevolg geloven in de waarheden waarop zij berusten. Religie houdt dus als haar belangrijkste grondslag het geloof in, als een noodzakelijke voorwaarde voor een zedelijk leven, een voorwaarde zelfs voor het bestaan van de maatschappij en de mensheid.

Zo moet dus de mensheid, krachtens de natuur zelf, van nature en noodzakelijkwijs geloven.

Zij gelooft in een eerste scheppende en oneindige Oorzaak en de naam God; de driemaal heilige naam van de Vader van het heelal wordt in iedere menselijke taal teruggevonden.

Zij gelooft in een weldadige Voorzienigheid die alle dingen, volgens de wetten van de eeuwige wijsheid en liefde, naar een doel leidt, de Schepper waardig.

Zij gelooft dat deze Voorzienigheid in het bijzonder over de mens waakt, hem verlicht, hem onderricht en hem leidt langs de weg die hij moet volgen, om zijn grootse en prachtige bestemming te bereiken.

Zij gelooft in een wezenlijk verschil tussen goed en kwaad, in de vrijheid die de mens geniet om tussen het ene of andere te kiezen en naar gelang de keuze die hij gemaakt heeft, in de beloning of de onontkoombare straf voor zijn daden.

Zij gelooft ten slotte dat na dit korte en moeizame aardse bestaan, zich voor de mens een ander volmaakter bestaan zal openen, dat zich uitstrekt in oneindige ruimte van de eeuwigheid.

Geloof wat de mensheid gelooft. Wat zou de plicht zijn zonder dit geloof? hoe zou die opgevat moeten worden? Is de plicht niet wat verenigt? En wat is vereniging anders dan het samen streven naar een gemeenschappelijk middelpunt? En wat is dat gemeenschappelijke middelpunt van alle wezens anders dan het oneindige absoluut ene Wezen waarvan alles uitgaat, waarnaar alles terugkeert, dat alles voortbrengt, in stand houdt en leven inblaast? Wat is dat anders dan God?


Wee dus, wee de atheïst! In zijn honger, in zijn dorst roept hij om voedsel, de melk die alle schepselen voedt en te midden van de duistere leegte waarin hij zich gestort heeft, grijpt en drukt hij slechts de droge borst van de dood.

Naar God streven is streven naar één worden met hem en in hem met alle wezens, die ook naar hem streven; het is streven naar het hoogste goed, naar de grootste vervolmaking en dus naar het zich zonder ophouden vervolmaken.

Dat is ook de grondslag van de leer van Christus: Weest volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is.

Wat wil dat zeggen? Kan de mens dan de oneindige volmaaktheid van God bereiken? Nee, maar hij moet haar steeds meer naderen, steeds dichter en dichter, zoveel als in zijn vermogen ligt. En zodoende hebben zijn inspanningeneen doel en hij kent dat doel en zijn leven is, net als het leven van de mensheid, volgens de wet, die het gebruik ervan regelt en de ontwikkeling leidt, slechts een eeuwig opstijgen naar het eeuwige beginsel van alle leven, een onafgebroken groeien in God.

Geen eenwording zonder liefde, want de liefde is juist de energie die de eenwording tot stand brengt.

Gij zult dus de Heer uw God liefhebben, uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod..

Het tweede volgt daaruit en is er aan gelijk: Gij zult uw naasten liefhebben als uzelf.


Wie God niet boven alles liefheeft heeft slechts zichzelf lief, want hij heeft en kan geen ander doel hebben dan zichzelf.

Wie zijn naasten niet liefheeft als zichzelf, heeft God niet lief en zou hem niet kunnen liefhebben, want in God smelt alles samen door de liefde, in de volmaakte eenheid van zijn wezen.

Dus God liefhebben betekent naar hem verlangen; en het gebed is het verlangen van de ziel, de beweging die haar voert naar het voorwerp dat zij bemint, dat zij streeft te bezitten, dat zij tot zich roept. Dus het gebed, de uitdrukking van de liefde, is daar niet van te scheiden.

God liefhebben betekent ook nog zich geven aan hem, zich in hem onderdompelen, zichzelf als het ware vergeten, zich van zichzelf losmaken, om slechts met hem één te zijn; het is willen wat hij wil, uitsluitend wat hij wil, door het volledig opofferen van de eigen wil, voor zover die niet met zijn wil overeenstemt en dit opofferen van onszelf, met deze daad, waardoor wij zowel zijn wijsheid als rechtvaardigheid en opperste goedheid erkennen, waarmee wij plechtig verklaren dat wij niets zijn en hij alles is, vormt het wezen van de eerbied, de aanbidding in geest en waarheid, die zijn met rede begiftigde schepselen hem verschuldigd zijn.

En is de liefde tot de naasten niet ook opoffering en toewijding? Een vrijwillige toewijding vol onuitsprekelijke vreugde, want door de liefde leven wij in hem die wij liefhebben en deze overdracht van leven, die al het lijden gemeenschappelijk maakt en al het goede voor allen, verruimt onophoudelijk ons wezen en tracht zodoende op een of andere manier van alle mensen slechts één vergoddelijkte mens te maken, door zijn steeds toenemende, steeds inniger wordende eenheid met God.

God zelf helpt de mens om deze eenwording tot stand te brengen en overlaadt hem met een onafgebroken uitvloeien van zijn macht, licht en liefde, die de liefde, licht en macht van de mens worden, want zonder God kan hij niets.

Verwar de in wezen ene en onveranderlijke religie niet met de verschillende uiterlijke vormen die haar verhullen. Die laatsten, onvolkomen en zwak, verouderen en gaan voorbij; het is mensenwerk, dat met de mens sterft. De tijd verslijt het omhulsel van het goddelijk beginsel, maar niet het goddelijk beginsel zelf. Als het lichaam, waarin het vlees geworden was, uiteenvalt en tot stof vergaat, vormt het uit zichzelf een nieuw, volmaakter lichaam, waarvan het voorgaande de kiem bevatte.

Jullie zijn als christen geboren, dank God daarvoor. Of er is geen ware religie, geen band, die de mensen onderling en met de eeuwige Maker van de dingen verenigt, of het christendom, de religie van liefde, broederschap en gelijkheid, waaruit zowel de plicht als het recht voortvloeien, is de ware religie.

Vergelijk de christelijke naties met de andere volkeren en zie wat de mensheid haar verschuldigd

is: de geleidelijke opheffing van slavernij en lijfeigenschap, de ontwikkeling van zedelijk besef en de invloed van deze ontwikkeling op zeden en wetten, steeds meer doordrongen van een vroeger onbekende geest van mildheid en billijkheid; de prachtige overwinningen van de mens op de natuur, gevolg van de wetenschap en de toepassingen daarvan, de toename van het publieke en persoonlijke welzijn, kortom, het geheel van alle weldaden dat onze beschaving zozeer boven de antieke uittilt en boven die van de volken, die nog niet door het Evangelie verlicht zijn.

Met deze ontelbare weldaden is zonder twijfel veel ellende vermengd; maar alle goeds komt van het christendom, het vloeit daar rechtstreeks uit voort; en de ellende komt van hen, die de leer van de Meesters vervalst en zijn heilige geboden geschonden hebben; zij komen voort uit de onvermijdelijke onvolmaaktheid van de uiterlijke vormen, onderworpen aan mensenwerk en aan de eisen der tijden; mensen die, door hun aardse belangen die in verschillende opzichten van hen zelf afhangen, aan die veranderlijke vormen vast te hechten, ze langzamerhand in wezen gelijkgesteld hebben met het christendom, waarbij ze de onveranderlijke en onvergankelijke ziel ondergeschikt gemaakt hebben aan het lichaam.


Ik zeg jullie dat deze wanorde niet zal blijven aanhouden; zij raakt op haar einde; en het christendom, begraven onder het stoffelijke omhulsel, waardoor het als een lijkkleed bedekt wordt, zal herrijzen in de luister van zijn eeuwig jeugdige leven.

Los van het werk van stervelingen, waarmee het versmolten is, is het de eerste en laatste wet van de mensheid; want buiten God is niets dat voor de mens als einddoel gesteld zou kunnen worden; want er is geen andere weg om tot God te geraken, geen ander middel om zich met hem te verenigen dan de liefde; want dit grote gebod van de liefde zal nooit zijn kracht verliezen, noch op aarde, waar het van alle individuen, van alle gezinnen, van alle volken één eenheid moet maken, die van de mensheid, noch in de hemel, omdat daardoor de eenwording van de mensen met de Schepper steeds volmaakter zal worden. En zo is wat Christus gezegd heeft nog steeds waar en zal dat altijd blijven: Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijt en ik zal u rust geven."


En eens zullen allen tot hem komen en die dag is niet ver meer; reeds trilt hij in de schoot van de toekomst. Nu trekken wij als het ware op naar het schijnsel van een zwakke dageraad: bij het stralende opgaan van de ster zal de wereld, overgoten door haar licht, met het gevoel van herboren te worden en met hoop, geloof en liefde, haar begroeten met haar vreugdezangen.

XV.

Vergeet nooit dat er geen gemeenschap geen leven kan zijn zonder de plicht en in haar geboden is de religie slechts de plicht en in haar leerstellingen slechts het geheel van waarheden, die het onveranderlijke, eeuwige fundament vormen van de plicht.

Iemand die verklaart dat hij geen religie heeft, verklaart dus dat hij buiten de plicht valt, buiten de eenstemmige opvattingen en overtuigingen van gemeenschappelijke aangeboren aard; hij ontkent het menselijke verstand en geweten, zijn eigen natuur en de wetten ervan; hij ontkent de gemeenschap en zelfs zichzelf; want hoe zou hij kunnen blijven bestaan zonder gemeenschap? Wat zou hij dan zijn?

Als ieder mens de andere mensen niets verschuldigd was, zouden zij hem niets verschuldigd zijn. Eeuwig met zowel hen als met alle schepsels totaal in oorlog, zou hij in het heelal de aanblik bieden van een afschrikwekkend samenstel van onbegrensde begeerte en oneindige onmacht.

Bestaat er ellende die deze evenaart?

Maar het belangrijkste gevolg van de plicht, van het nauwgezet vervullen van de plicht, is het werkelijk genieten van een welzijn dat al het goede te boven gaat: innerlijke rust, vrede en aangename tevredenheid en de zuivere vreugde, die de ziel door het leven heen troost en haar als het ware naar een betere wereld vervoert en verruimt.

De deugd is eerst haar eigen beloning en de ondeugd verwekt straf, die onherroepelijk op haar volgt. Van hoeveel zorgen, onrust en allerlei ellende is zij niet de bron! Zien jullie ooit een gelukkig slecht mens? Rijkdom en macht kan dan wel zijn deel zijn, maar noch macht, noch rijkdom maken gelukkig en als jullie zouden weten hoeveel afgrijslijke wonden doorgaans bedekt worden door kleren van goud en zijde; als zij jullie plotseling onthuld zouden worden, zouden jullie van schrik terugdeinzen.

Oordeel niet naar het uiterlijk. Sommige vergiftige planten groeien op rotting en bederf; vaak schitteren zij met de levendigste kleuren; maak ze open en wat zit er in? Een stinkend zwart poeder.

In de slechte en antichristelijke maatschappij waarin jullie leven is het, om voorspoed te hebben, vaak niet toereikend om het handelen te regelen naar de morele wet. Gehoorzamen aan deze goddelijke wet is echter niet zonder rechtstreeks resultaat. Werp een blik om je heen; zie dat gezin waarvan de leden, trouw aan de plicht, daar nooit van afwijken; waar de voortbrengselen van de gemeenschappelijke arbeid, bestemd om in de gezamenlijke behoeften te voorzien, nooit verkwist wordt voor schandelijke genoegens; waar de vader slechts het goede voorbeeld geeft; waar de vrouw, druk bezig met huislijke werkzaamheden, met liefde aan haar man en kinderen gewijd, voor hen evenzeer het voorwerp is van liefde en toewijding. Dit gezin is zonder twijfel niet gevrijwaard tegen armoede; maar wie zou niet zijn lot verkiezen boven dat van een gezin, meer begunstigd door de fortuin, maar ten prooi aan wanorde en wangedrag, waar uit het schenden van de wederzijdse plichten ieder uur, iedere dag, onderlinge ruzies, jaloezie en haat, voortkomen? Wij bewonderen het eerste gezin, voelen ons er door een liefderijke en aangenaam gevoel toe aangetrokken; het laatste verfoeien en ontvluchten we, zoals we een weerzinwekkende slang ontvluchten.


O, hij, die slechts één enkele maal is afgedaald naar het diepst van het hart van een rechtschapen mens, van de mens die bezield wordt door de liefde voor God en zijn broeders; hij zou daar een geheime vreugde ontdekken die zo intens, zo zuiver is, dat hij van alle andere genoegens een afkeer zou krijgen.

Zodoende is het eerste resultaat van de plicht de afname van de ellende in het leven, daarvan de bitterheid verzachten en het vermengen met een hele reeks genietingen, die onbekend zijn aan hen, die beheerst worden door slechte hartstochten, of door egoïsme slechts op zichzelf gericht zijn. Is deze beloning, verbonden aan het vervullen van de plicht, al niet groot genoeg?

Maar de trouw vervulde plicht brengt nog een ander effect teweeg door een prachtige reeks van wetten, die de orde grondvesten: daardoor wordt het recht verwerkelijkt. Volk, daardoor en alleen daardoor, zal je erin slagen de rechten te herkrijgen, waarvan je door het onrecht beroofd bent. Wie van jullie zou helemaal alleen kunnen strijden tegen de macht van de onderdrukkers? Zij zouden hem breken als een aardewerken kan. Om hen te overwinnen is het noodzakelijk dat jullie allemaal verenigd zijn; maar welk verbond is mogelijk als de liefde dat niet bindt, als niet ieder van jullie, geheel onderworpen aan de wet van de plicht, ademend en levend in zijn broeders, bereid is zich voor hen op te offeren en te sterven?

Jullie moeten dus eerst je waardigheid als mens heroveren, de vrije uitoefening van jullie onvervreemdbare soevereiniteit. Wat is daarvoor nodig? Een gemeenschappelijke wil en een gemeenschappelijke inspanning, dat wil zeggen zowel het besef van het recht van de ander als van het eigen recht, de volkomen versmelting van alle belangen tot één enkel belang. Anders zou het niet recht zijn maar een privilege dat opgeëist wordt en dan zouden jullie dus, zowel hen die het voorrecht verwerpen als hen die het al genieten, tegenover je hebben.


Als jullie dus je broeders niet liefhebben als jezelf, is er geen enkele hoop op bevrijding; dan moet je je erbij neerleggen dat je altijd zult moeten dienen, want je hebt niets anders te verwachten.


Maar als ieder van jullie zijn broeder liefheeft als zichzelf, zal hij niet dulden dat hij onderdrukt wordt; in alle omstandigheden zal hij hem steun en hulp verlenen tegen het onbillijke geweld en uit de alom heersende naastenliefde zal dan een algemeen verzet tegen de onderdrukking voortkomen.

Als alleen het onrecht aangevallen wordt zullen jullie vroeg of laat zegevieren. Om zeker te zijn van de overwinning, moeten jullie niets dan het rechtvaardige willen. Eerbiedig zelfs het recht van hen, die jullie recht met voeten getreden hebben. De veiligheid, vrijheid en het eigendom van allen moeten zonder uitzondering heilig voor jullie zijn, want de plicht strekt zich over allen evenzeer uit. Als jullie ook maar één keer de plicht schenden, waar zal die schending dan eindigen? Wanorde kan niet met wanorde genezen worden. Waarvan worden jullie door je vijanden beschuldigd? Dat jullie alleen maar hun overheersing willen vervangen door overheersing door jullie, om die te misbruiken zoals zij dat doen; van het voeden met wraakgedachten en plannen voor tirannie; daarom heerst er een vage angst waarvan zij behendig gebruikmaken om jullie slavernij te verlengen.

Verjaag die sombere hersenschimmen, die door verfoeilijke bedriegers opgeroepen worden, om eenvoudige en goede mensen angst aan te jagen en hen af te houden van de wegen van de toekomst. Verkondig tegelijkertijd plicht en recht; haal ze niet uit elkaar, want ze moeten in je geweten en handelen altijd samengaan. Dan zal de grootste hinderpaal, voor wat jullie verlangen en moeten verlangen, verdwijnen.

Jullie moeten ook materieel voor jezelf een minder wankel en minder hard bestaan scheppen; door de honger te bestrijden, zodat jullie je vrouwen en kinderen alles wat ze nodig hebben kunnen verzekeren, waaraan het behalve bij de mens, geen enkel schepsel ontbreekt.


Maar waarom ontbreekt het jullie daaraan? Omdat anderen zich de opbrengst van jullie arbeid toe-eigenen en zich ermee te goed doen. Waar komt dit kwaad vandaan? Omdat ieder van jullie, in zijn afzondering verstoken van de middelen om een werkelijke concurrentie tussen kapitaal en arbeid te verwerkelijken en te onderhouden, weerloos overgeleverd is aan de hebzucht van hen die jullie uitbuiten. Hoe jullie aan deze rampzalige afhankelijkheid kunnen ontsnappen? Door je te verenigen, een bondgenootschap te sluiten. Wat één niet kan, kunnen tien wel en duizend nog beter.

Een enkele bever kan met grote moeite overleven in het eerste het beste hol dat hij aan de rivieroever tegenkomt; samen met andere bevers bouwt hij langs de stroom een ruim en behaaglijk onderkomen, waarin zij allemaal in overvloed kunnen leven.

Maar geen enkel bondgenootschap is mogelijk, geen enkel zou kunnen gedijen, als het fundament niet gevormd wordt door wederzijds vertrouwen, eerlijkheid, het morele gedrag van de deelnemers en een verstandig beleid. Door onrechtvaardigheid, wantrouwen, luiheid en onmatigheid zou het meteen uiteenvallen. In plaats van gezamenlijk optreden teweeg te brengen, zou het een voortdurende oorzaak van tweedracht en vijandschap zijn. De stipte naleving van de plicht is dus een onmisbare voorwaarde voor een bondgenootschap. Sterker nog: de plicht is daar het grondbeginsel van, zij komt daar vanzelf uit voort, want wat is een bondgenootschap eigenlijk anders dan de broederschap zelf, gesloten om zekerder en vollediger haar doel te bereiken? Bij wie zou iemand die alleen van zichzelf houdt, alleen aan zichzelf denkt, zich aansluiten? En hoe valt te begrijpen dat iets wat scheidt, ooit zou kunnen verenigen? Alleen de woorden al zijn met elkaar in tegenspraak.

Jullie zullen zeggen: het is waar dat het bondgenootschap een krachtig geneesmiddel voor onze kwalen zou zijn; maar zullen zij die voordeel hebben van onze ellende, dat geneesmiddel toelaten? Zij zullen hun wetten tussen ieder van ons en zijn broeders werpen, al onze pogingen om elkaar te naderen zullen vergeefs zijn en de gewelddaden die zij onherroepelijk tegen ons zullen uitlokken, zullen onze ellende alleen maar verergeren.

En ik, ik zeg jullie: Jullie hoeven alleen maar te willen; dan zullen de onbillijke wetten meteen verdwijnen en zal het geweld van de onderdrukkers te pletter lopen tegen jullie onwrikbare en rechtmatige standvastigheid. Niets kan weerstand bieden aan de vereniging van recht en plicht.

Denk aan de bevers. Jullie zijn verspreid langs de oevers van de rivier; sluit je bij elkaar aan, word het onderling eens en weldra zullen jullie een onverwoestbare dijk gemaakt hebben tegen haar snelstromende en diepe wateren.

XVI

Nu weten jullie wat de ware wetten van de mensheid zijn, de wetten waarvan haar vooruitgang afhangt en dus de huidige of toekomstige verbetering van jullie lot, van het lot van het volk; want nogmaals, het volk dat door zijn meesters, in hun hoogmoed, zo laag aangeslagen wordt, waar zij met zoveel minachting op neerkijken, dat in hun ogen slechts een werktuig is voor hun onverzadigbare begeerten, een akker die bebouwd wordt, een dier dat gezadeld en beteugeld wordt om het te bestijgen, dat volk is de mensheid.

Als jullie je rechten weten te verdedigen, als jullie je plichten vervullen, zal deze verschrikkelijke wanorde eindigen. De mensheid, bevrijd van zijn langdurige verlies van rechten, zal niet langer het eigendom zijn van enige hardvochtige heersers, noch de aarde uitsluitend hun erfdeel. Allen zullen deel hebben aan alle goeds dat door de Voorzienigheid aan allen toebedeeld is. Het zweet, de vermoeienis honger, tranen, het lijden en de angsten van de meerderheid, zullen niet langer de overvloed van de minderheid voeden, noch hun tomeloze weelde, hartstochten en afschuwelijke genietingen.

Maar vergis je nooit in tijd of zaken. Wacht je om van het onmogelijke te dromen, van wat niet kan en nooit zal gebeuren. Anders zullen jullie, in plaats van de kwalen waar deze wereld van overloopt te genezen, ze alleen maar nog veel talrijker en veel drukkender maken.

De volkomen absolute gelijkheid, niet van rechten, (die worden door de orde zelf teweeggebracht) maar van positie en de voordelen die daarbij behoren, ligt niet in de wetten van de natuur die haar gaven, de vermogens van lichaam en geest, ongelijk onder de mensen verdeeld heeft. Wat zou de maatschappij zijn als dat niet zo was? Hoe zou zij kunnen bestaan en zich ontwikkelen, als de verscheidenheid van talenten en vaardigheden niet als het ware allerlei bestemmingen zou voortbrengen, die beantwoorden aan de functies die zij oplegt, van de nederigste tot de hoogste? De een bebouwt de akkers, de ander beoefent wetenschap en iedereen draagt op zijn eigen manier bij aan het algemeen welzijn.


Het in beweging zijn van het maatschappelijke leven vormt een onoverkomelijke hinderpaal voor de gelijkheid van bestemming; ‘s morgens afgekondigd, zou zij ‘s avonds niet meer bestaan; meer of minder verstandige, meer of minder ijverige bedrijvigheid, goed of slecht beleid, zouden die gelijkheid dan al opgeheven hebben. Daar moet ook niet over geklaagd worden, want de voortdurende inspanningen van iedereen, dat van nature gebruikmaken van eigen vaardigheden om zijn eigen welzijn te vergroten, is een van de voorwaarden voor het algemeen welzijn.

Denk ook niet dat jullie zo ellendige bestaan opeens helemaal zou kunnen veranderen. Wat jullie ook doen, die totale en plotselinge verandering is onmogelijk. Dat zou met zulk een geweld moeten gebeuren dat daardoor, in plaats van de maatschappij te hervormen, de veerkracht van de maatschappij vernietigd zou worden.

Als jullie erin zouden slagen om van de christelijke gelijkheid van rechten het fundament te maken van de politieke organisatie, zal de verbetering die jullie willen en die God jullie gebiedt te willen, vanzelf plaatsvinden, op haar drie onafscheidelijke terreinen: de materiële, de intellectuele en de morele orde.


Hoe is het kwaad de materiële orde binnengeslopen? Door de rijkdom van enkelingen? Nee, maar door de armoede van de anderen; omdat de rijke die de wetten uitsluitend gemaakt heeft in het belang van de rijke, bijna alleen voordeel trekt uit de arbeid van de arme die voor de laatste steeds minder opbracht. Wat moet er dus gedaan worden? Aan de arbeid billijkheidshalve toekennen wat haar toekomt in de zin van de voortbrengselen van de arbeid zelf; het gaat er niet om, om iemand die al bezittingen heeft daarvan te beroven, maar om bezit te verschaffen aan iedereen die van elk eigendom verstoken is.

Hoe moet dat gebeuren? Op twee manieren: door het opheffen van de wetten van het privilege en van het monopolie; door het verspreiden van het kapitaal, waardoor het vertrouwen toeneemt en de productiemiddelen voor iedereen toegankelijk worden.

Het resultaat van deze twee manieren, samen met de onmetelijke macht van het bondgenootschap zal geleidelijk de natuurlijke loop van het bezit teweegbrengen, dat nu kunstmatig in de handen van de minderheid berust en een gelijkere en rechtvaardigere verdeling, die steeds zal toenemen.

Iets dat blijvend moet zijn wordt alleen maar verwerkelijkt met behulp van de tijd, door een langzame maar zekere invloed van ordenende krachten. Als een weiland verdort en verdroogt omdat de beek, die haar besproeide, omgeleid is, moeten er om het haar weer groen te laten worden, nieuwe stroompjes heengeleid worden die het weiland zullen bevochtigen en door zullen dringen tot wortels van elk grassprietje en zijn kwijnend bestaan opnieuw leven zullen inblazen.

De vrijgemaakte arbeid, meester over zichzelf, zal meester over de wereld worden, want de arbeid is het handelen van de mensheid om het werk, waarmee de Schepper haar belast heeft, te vervullen.

Arbeiders, vat dus moed; doe jezelf niet tekort, dan zal God jullie niet tekort doen. Al jullie inspanningen zullen hun vruchten dragen, zullen verbetering brengen in je lot, waaruit vervolgens andere, grotere verbeteringen voort zullen komen en daaruit weer andere, tot de dag waarop de geheel vernieuwde aarde als een akker zal zijn, waarvan een gezin in vrede de oogst binnenhaalt en verdeelt.

Naarmate jullie welstand toeneemt, zullen jullie minder in beslag genomen worden door de behoeften van het lichaam, zullen er andere behoeften in jullie ontwaken en op hun beurt het voedsel vragen dat ze kan bevredigen. Jullie zullen willen weten en jullie zullen het kunnen, omdat dan noch de hulpmiddelen, noch de tijd nodig om je verstand te ontwikkelen en kennis te verwerven, nog langer zullen ontbreken. Iedereen zal putten uit de voor iedereen toegankelijke bron van onderwijs, waardoor zijn arbeid vruchtbaarder zal worden en zijn bestaan geleidelijk op een hoger peil zal komen.

Bezigheden die alleen maar betrekking hebben op zuiver lichamelijke behoeften, verlagen de mens tot het peil van het dier dat daar uitsluitend op gericht is. In jullie huidige situatie zijn zes van de zeven dagen uitsluitend aan het lichaam gewijd; jullie houden amper de zevende over voor je geestelijke leven, het ware leven van de mens. Langzamerhand zullen jullie, in plaats van één dag, er twee hebben, dan drie en steeds meer; want het rechtstreekse doel van vooruitgang is de mens steeds meer te vergeestelijken en zijn krachten bij alle materiële arbeid te vervangen door de ongepolijste krachten van de natuur, onderworpen aan de heerschappij van zijn intelligente wil.

Dan zullen de geheime krachten die binnen in jullie sluimeren, zich ontwikkelen als een nieuw wezen, dat onafgebroken groter wordt door de kennis die zich onophoudelijk uitbreidt en samen daarmee het gevoel voor kunst en het daarbij behorende genieten, de onuitputtelijke innerlijke vreugde, die teweeggebracht wordt door het beschouwen van waarheid en schoonheid.

Bij deze beide manieren van vervolmaking, de materiële en intellectuele, komt nog een derde, zonder welke de eerste zich nooit zouden kunnen verwerkelijken; want er is geen vervolmaking die niet wortelt in morele vervolmaking en allemaal zijn ze onderling verbonden en steunen elkaar.

De plicht die gemakkelijker geworden is door de afname van ellende, die aanleiding was om haar te verzaken, zal steeds minder geschonden worden. Bijna alle misdaden die door de wet gestraft worden, komen voort uit honger: zij zullen verdwijnen als de mensen, die daar nu door gekweld worden, gevrijwaard zullen zijn voor haar noodlottige ingevingen.

Uit de heilige, onveranderlijk geldende beginselen gelijkheid, vrijheid en broederschap, zal de inrichting van de maatschappij voortvloeien. Geleidelijk zal het eigenbelang samensmelten tot één belang, het belang van allen, omdat iedereen, onttrokken aan de invloed van het kille en hartvochtige egoïsme, zal begrijpen en voelen dat er geen leven is zonder liefde, geen zielenrust zonder de toewijding die daardoor bewerkstelligd wordt. Zoals de duif die op haar nest rust, zal de liefde met haar zachte gloed de goddelijke kiem doordringen, die diep verscholen ligt in de menselijke natuur en wij als een nieuwe wereld zullen zien verschijnen. In die wereld, verlicht door de luister van het Opperwezen, zal de heilige band die de vereniging van de schepsels en hun Maker tot stand brengt, voor de mensen verschijnen zoals zij is en zal de religie, ontdaan van de verouderde kleren die haar verhullen, van het door de jaren versleten en verzwakte lichaam, waarin zij als in een tombe begraven ligt, zich in haar eeuwige zuiverheid en heiligheid weer vertonen. De blijde boodschap van Christus die zolang verzegeld is geweest, zal voor de volkeren geopend worden en zij zullen allen komen om daaruit de wet te lezen en leven te putten.


Gebogen naar de aarde, verloren in de duisternis en leegte van wat voorbijgaat, hunkeren de zielen nu naar het licht, naar het onveranderlijke en oneindige goede; zij dorsten naar God. Zodra zij hun weg hervonden zullen hebben, zullen zij zich in een onstuimige beweging naar hem verheffen, zoals reizigers in een door de middagzon verzengde woestijn naar de lang verlangde bron snellen, die hen met haar heldere water zal drenken.

De maatschappij, opgevat in haar ware aard, zal niet langer een georganiseerd gevecht zijn tussen de verschillende belangen. De onverbiddelijke gerechtigheid zal daar alle rechten evenzeer beschermen. Op welke grond zou de sterkere de zwakke zijn recht dan nog kunnen ontnemen, hem het uitoefenen ervan verbieden?

Wat heeft God gegeven aan de een en niet aan de ander? Heeft de gemeenschappelijke Vader ook maar één van zijn kinderen verworpen? Jullie, die het exclusieve vruchtgebruik van zijn gaven voor je opeisen, toon het testament dat je broeders onterft!

Met het oog steeds open voor de kwalen, ten einde ze te verlichten, zal de naastenliefde de wetten grondig veranderen. Door speciale zorg en hulp zullen ze steeds meer streven naar het vereffenen van de nadelen die, of uit de natuurlijke ongelijkheid, of door bepaalde toevallige omstandigheden van geboorte of positie, onvermijdelijk voor velen ontstaan.

De Zoon des mensen heeft gezegd: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats, om het hoofd neer te leggen."

De ongelukkigen die de last van hetzelfde lot dragen als de Zoon des mensen, zullen niet langer gestraft worden; de misdaad van hen die daar afstand van doen zal hen niet langer aangerekend worden.


De wetgeving, bedoeld voor het beteugelen van ware vergrijpen, zal van aard veranderen. De geest van wraak, het onjuiste en wrede idee van boetedoening, zal vervangen worden door een geest van erbarmen en zachtmoedig mededogen. In de misdadiger zal een afgedwaalde broeder gezien worden die beklaagd, onderricht en tot inkeer gebracht moet worden, een zieke die genezen moet worden, als hij te genezen is, die verhinderd moet worden anderen en zichzelf schade te berokkenen, als hij niet ziek is. Het doel van straffen zal het verbeteren van de schuldige zijn. Hoe zou zijn lijden een genoegdoening voor de gemeenschap kunnen zijn?

Het leven behoort slechts God toe en daarom staat geschreven: "Gij zult niet doden." Als de wet doodt, legt zij geen straf op maar pleegt een moord.

Noemen jullie de daad die hem die haar verricht onteert, de daad die een menselijk wezen al zijn rechten tegelijkertijd ontneemt en niet alleen zijn rechten, maar ook de mogelijkheid ooit enig recht te bezitten, dan gerechtigheid? Als jullie van dit bezielde wezen een handvol as gemaakt hebben, zal die as dan, meegevoerd door de winden, waar zij neervalt het zaad van iets goeds, een kiem van de deugd kunnen zijn?


Wat doet het er overigens toe? De liefde heerst over gerechtigheid en het kenmerk van liefde is zich wijden aan wie je liefhebt, je vrijwillig voor hem opofferen. De broeder zal niet tegen zijn broeder zeggen: Geef mij je leven, want hij geeft hem het zijne. Achttien eeuwen geleden werd op het kruis van Christus de doodstraf afgeschaft.

De plicht die de individuen en gezinnen verenigt, zal eveneens de volken verenigen. De schandelijke regels die hen verdelen, die hun betrekkingen grondvesten op vreemde beginselen die vaak strijdig zijn met de moraal, de barbaarse regels die veronderstellen dat zij natuurlijke vijanden van elkaar zijn, zullen met afschuw verworpen worden.

Mensen beginnen al te begrijpen dat hun belangen, in plaats van strijdig met elkaar te zijn, zoals gezegd wordt door de lieden die hen bedriegen om hen te verdelen en hen verdelen om hen des te zekerder te kunnen overheersen, dezelfde zijn; nu al worden zij door een aangeboren drang gedreven om zich bij elkaar aan te sluiten, om elkaar als broeders te erkennen. Weldra zullen zij elkaar steunen en helpen. Wat hen scheidde, wankelt en stort ineen; de afstand die hen scheidt verdwijnt. In de toekomst is al het gelukkige moment te zien waarop de wereld slechts één stad zal vormen, bestuurd door dezelfde wet: de wet van gerechtigheid en naastenliefde, van gelijkheid en broederschap, de toekomstige religie van de hele mensheid die in de Christus haar opperste en laatste wetgever zal begroeten.

De talloze kwalen die hun oorsprong hebben in de fouten van de regeringen, zullen afnemen, naar gelang het beginsel van overheersing waar op zij berusten, door de gezamenlijke rede die de hardnekkige tegenstand van vooroordelen en belangen overwint, vervangen zal worden door het beginsel van de onbelemmerde vereniging, het rechtstreekse gevolg van de soevereiniteit van het volk, het enige ware, het enige beginsel dat een stevig en onwrikbaar fundament heeft in het recht.

De verandering die vroeg of laat wel moet komen, zal voldoende zijn om de algemene oorzaken van oorlog te vernietigen. Wat zou de vrede nog ernstig kunnen verstoren als er geen veroveringsoorlogen, successieoorlogen, of handelsoorlogen meer gevoerd zullen worden?


Want de veroveringsoorlogen, rampzalig zowel voor overwinnaars als overwonnenen, hebben als oorzaak altijd de onverzadigbare eerzucht van één leider met een onverzadigbare drang naar macht en rijkdom. Als de leider, wie het ook is, in plaats van te bevelen het volk gehoorzaamt, waarvan hij rechtmatig niets anders is en kan zijn dan de gevolmachtigde, zullen de veroveringsoorlogen en de onheilen en rampen die zij met zich meebrengen, meteen ophouden de mensheid te kwellen, want het volk dat de vrijheid, rechten en het bestaan van een ander volk zal aanvallen, doet afstand van zijn eigen vrijheid en rechten en veroordeelt zichzelf ter dood.


Waar komen de successieoorlogen vandaan? wat zijn het? Een gevolg van het afschuwelijke recht dat een land, een volk eigendom maakt van één familie, haar erfelijk bezit. Deze oorlogen zullen dus verdwijnen samen met het recht waardoor ze ontstaan.

Uit de belemmeringen die opgeworpen zijn tegen het onderlinge contact van de volkeren, tegen de uitbreiding van de nijverheid en de natuurlijke wetten die overal het evenwicht proberen te herstellen tussen productie en vraag, niet van één land maar van alle naties; uit deze willekeurige belemmeringen waarvan alleen de schatkist voordeel heeft ten koste van de algemene welvaart, komen de handelsoorlogen voort, die tegenwoordig zo vaak gevoerd worden. Zij zullen geen reden meer kunnen hebben, als een volkomen handelsvrijheid de kroon op alle andere vrijheden zal zijn.

Bevrijd van de gesel van de oorlog waarop eerst een voorbijgaande concurrentie zal volgen, zullen de naties het belang beseffen dat zij allemaal hebben bij het bundelen van hun krachten, het organiseren van hun werkzaamheden, om uit de gemeenschappelijke erfenis, het gemeenschappelijk ouderlijk erfdeel, alles te halen wat het kan verschaffen om aan de behoeften van de mensen te voldoen, om hun genietingen te vermeerderen; en uit deze op hetzelfde doel gerichte gemeenschappelijke werkzaamheden, zal een ontelbare hoeveelheid nuttige voortbrengselen ontstaan die, door de zich voortdurend ontwikkelende wetenschap, onophoudelijk zal toenemen, terwijl de morele ontwikkeling een veel billijkere verdeling mogelijk zal maken.

Zo zal het welzijn van allen geleidelijk toenemen en de ellende afnemen, als het natuurlijke gevolg van de algemene vooruitgang. Zonder twijfel zal de ellende op aarde nooit helemaal uitgeroeid worden; zonder twijfel zal er altijd lijden blijven voorkomen. En dat komt, vergeet het nooit, omdat op aarde niet alles eindigt, omdat de taak van het huidige leven, zowel voor de mensheid als voor het individu, het voltooien van een moeizaam werk is, maar wel een groots en heilig werk dat slechts een noodzakelijke voorbereiding is voor een volmaakter bestaan.

Volk, hoed je ervoor je verheven verwachtingen belichaamd te zien in het stof dat je met voeten treedt. Tijdens deze kortstondige doorreis ben je slechts omringd door spookgestalten, door ijdele schaduwen; de werkelijkheid is onzichtbaar voor je, het fysieke oog kan die niet ontwaren; maar God, die de mens het onweerstaanbare verlangen daarnaar heeft geschonken, heeft in zijn hart ook het onfeilbare voorgevoel gelegd.

Sla je ogen op: dit is het werk, dit is de taak die vervuld moet worden, de rust, de ware vreugde, de zekere beloning van de tot het einde vervulde plicht, zijn elders.


Wanneer de boer, na de vermoeienissen van de dag, de avond ziet vallen, keert hij in vrede terug naar zijn stulp, denkend aan de oogst die verscholen ligt in zijn omgeploegde akker die door de wolken met hun malse regens bevochtigd zal worden en die de zon zal doen rijpen: want hij weet dat de nacht niet eeuwig zijn zal.


Naar boven