Home

HET

ENGELENEI

Boekomslag Het Engelenei

DOOR

EDGAR PANGBORN



Inleiding bij deze vertaling:

Over Edgar Pangborn:

Edgar Pangborn (1909-1976) was een Amerikaanse schrijver, vooral bekend door zijn SF-verhalen en –boeken. Op zijn 15e begon hij een compositieopleiding aan Harvard, maar twee jaar later vertrok hij daar en zette zijn studie voort aan het conservatorium van New England. Ook daar ging hij weg zonder zijn studie af te maken en begon te schrijven. Twintig jaar lang publiceerde hij in allerlei pulpblaadjes, uitsluitend onder pseudoniem, voornamelijk  detectiveverhalen. Hij kwalificeerde zichzelf dan ook als broodschrijver. Van 1939-1942 boerde hij op het platteland in Maine en daarna bracht hij tot 1945 zijn diensttijd door bij het U.S. Army Medical Corps.

In 1951 brak hij opeens door met zijn korte verhaal “Angel’s Egg,” onder zijn eigen naam, gepubliceerd in het SF-magazine Galaxy Science Fiction. Binnen de SF-kringen wordt het beschouwd als een klassieker. Het werd vertaald in zes talen en beleefde twintig herdrukken. Tot twee jaar voor zijn dood bleef Pangborn zeer actief binnen de SF vooral in het post-apocalyptische genre, maar het poëtische en weemoedige van Het Engelenei heeft hij nooit meer geëvenaard.

Het was algemeen bekend dat hij piano en viool had gestudeerd, maar daar sprak hij nooit over. In 1976, na zijn dood, waren 50 dozen met manuscripten en andere papieren door zijn enige erfgename, een oudere zuster, overgedragen aan de Amerikaanse schrijver van fantastische verhalen, Peter S. Beagle. In 2003 overleed zijn zuster en liet ook het huis van Edward na aan Beagle, die zeventwintig jaar na overlijden van Edgar, op de zolder van het huis waarin hij gestorven was, een grote stapel handgeschreven muziekcomposities aantrof, niet alleen kamermuziek maar ook symfonieën.

Over Het Engelenei:

Sciencefiction is een genre dat zeer uiteenlopende onderwerpen bestrijkt, van apocalyptisch en post-apocalytisch, harde en zachte SF, maatschappelijke SF, tot fantasy enz., maar in wezen komen al die verhalen voort uit onvrede met of zorgen over de status quo en het gekerkerde leven. Dat geldt ook voor deze parabel. Pangborn eindigt dit verhaal met, “stel je voor dat alle menselijke kwaad weggevaaagd is en dat onze eigen mensen eindelijke begonnen zijn met de allergrootste ontdekkingsreis, naar zichzelf.” Dat is de strekking en boodschap van dit verhaal, waarin het gaat over zelfonderzoek van de hoofdpersoon, met behulp van een door zijn kip Camilla uitgebroede engel. Die engel helpt hem om hem “zijn hele verleden te laten herinneren, waardoor zijn geest wordt schoongeveegd en ontdaan van het hele verleden.” Alles wat verdrongen is, wordt omhooggehaald. “Uiteindelijk gaat het maar om een enkele strijd: het Armageddon, en het slagveld daarvan ligt in elk individu.” Het gaat dus om een loutering, de ontmaserling, het afbreken van het ik, maar dan maakt Pangborn een veel voorkomende vergissing. Hij noemt dat een “reis naar de dood.” Niet naar de figuurlijke dood van het Ik en het zegevieren van het Zelf, maar naar de letterlijke dood, terwijl “uit de dood opstaan,” “wakker worden,” “weer worden gelijk de kinderen,” onmiskenbaar inhoudt dat iedereen in deze wereld figuurlijk dood is, slaapt en geen onbevangen kind meer is en het louteringsproces naar het ware leven leidt.

In de NRC van 28-03-2016 stond een interview met Ignaas Devisch, hoogleraar filosofie aan de universiteit van Gent. En wat zegt hij daarin: “De mens wil een leeg leven, maar hij propt het vol….Moeten we dan ophouden met van alles willen?  Nee, want wie niks verlangt, slaapt of is dood.” Ook Devisch had heel lang geleden een leeg hoofdje, maar heeft dat volgepropt en vol laten proppen, en ontleent aan die bagage zijn “identeit” de rol die hij in deze wereld mag spelen en hij (of zijn bagage) denkt dat hij hoogleraar is. Voor deze maatschappij een heel belangrijke rol, voor het ware leven een farce. “Nietsdoen lukt ons niet” schrijft hij in zijn boek Rusteloosheid, Pleidooi voor een mateloos leven, en “dat rustloze dat in de mens ingebakken zit (wie heeft dat erin gebakken?) brengt heel wat positieve zaken met zich mee, en door alleen de negatieve aspecten van onze cultuur te benadrukken….ontstaat een eenzijdig verhaal over rusteloosheid.” Zou hij nou echt niet in de gaten hebben dat die positieve en negatieve aspecten dankzij elkaar bestaan? In alle wijsheidsgeschriften is te lezen is dat iemand die verlangt dood is of slaapt of zoals de Boeddha dat zei: alle lijden komt van het willen. En wat een belediging van de kleine kinderen! Van alle tevreden mensen! Devisch is heel geleerd, maar geleerden zijn niet wijs, zei Lao Tse al.

De vertaler



Neem je een huisdier, kies dan een soort dat heel slim,
gehoorzaam en trouw is, en waarmee je leuk kunt spelen,
maar dat ook een pientere, onbevreesde beschermer is.
Wil je het beste huisdier—kies dan een mens!



Mr. Cleveland McCarran
Federal Bureau of Investigation
Washington, D. C.

Geachte Heer,

Overeenkomstig uw verzoek, voeg ik hierbij een afschrift toe van de meest relevante gedeelten van het dagboek van wijlen Dr. David Bannerman. Het oorspronkelijke document wordt hier op het bureau bewaard, totdat er een passende oplossing gevonden is.

Ons onderzoek heeft geen verband aangetoond tussen Dr. Bannerman en enige organisatie, gezagsondermijnend of anderszins. Voor zover we kunnen nagaan was hij precies zoals hij zich voordeed, een onschuldige zomergast, gepensioneerd, financieel redelijk onafhankelijk—in zekere zin een kluizenaar, maar over wie gunstig werd gesproken door de plaatselijke winkeliers en zijn buren. Een verband tussen Dr. Bannerman en het soort activiteiten waarmee uw Departement zich bezighoudt, lijkt hoogst onwaarschijnlijk.

De volgende informatie is een samenvatting van het eerste gedeelte van het dagboek van Dr. Bannerman, en komt overeen met de resultaten van ons beperkte onderzoek.

Hij is in 1898 geboren in Springfield, Massachusetts, bezocht de openbare school aldaar en studeerde in 1922 af aan Harvard, nadat hij zijn studie onderbroken had door twee jaar militaire dienst. Tijdens gevechtshandelingen in de Argonne raakte hij gewond, liep daarbij een verwonding op aan zijn wervelkolom. Hij behaalde een doctorsgraad in de biologie in 1926. Een vertraagde nawerking van zijn oorlogsverwonding maakte, in 1927-28, een ziekenhuisopname noodzakelijk. Van 1929 tot 1948 doceerde hij inleidende natuurwetenschappen aan een privéschool in Boston. In 1929 en 1937 publiceerde hij twee elementaire biologieleerboeken. In 1948 beëindigde hij zijn werkzaamheden: een pensioen en een bescheiden inkomen uit de leerboeken maakten dat kennelijk mogelijk.

Afgezien van de verwonding aan zijn wervelkolom, waardoor hij wat gebogen liep, was zijn gezondheid naar verluid goed. Bevindingen bij de obductie doen vermoeden dat de toestand van zijn wervelkolom hem aanzienlijke klachten moet hebben gegeven; het is onbekend of hij dat aan iemand verteld heeft, in ieder geval niet aan zijn huisarts, Dr. Lester Morse. Er is geen enkele bewijs voor verslaving aan drugs of alcohol.

Ergens in het begin van zijn dagboek omschrijft Dr. Bannerman zichzelf als “een wat aanrommelende natuurvriend.” “Ik zit liever op een houtblok dan dat ik een monografie schrijf; daar heb je meer aan.” Dr. Morse en anderen, die Dr. Bannerman persoonlijk kenden, vertellen me dat dat iets zegt over zijn persoonlijkheid.


Ik ben niet bevoegd om aanmerkingen te maken over de inhoud van zijn dagboek, behalve dat ik moet zeggen dat ik geen bewijzen heb die de beweringen van Dr. Bannerman staven (of tegenspreken). Het dagboek is alleen ingezien door mijn directe meerderen, Dr. Morse en mijzelf. Ik neem aan dat u de zaak zo vertrouwelijk mogelijk behandelt.

Bij het dagboek sluit ik ook een rapport bij van Dr. Morse, geschreven op mijn verzoek ten behoeve van uw verslag en ter informatie. U zult zien dat hij, met enig voorbehoud, zegt dat zijn “dood heel goed kan passen bij een embolie.” Op grond daarvan heeft hij een overlijdensverklaring afgegeven. Uit mijn brief van 5 augustus, zult u nog wel weten dat het Dr. Morse was die het lichaam van Dr. Bannerman gevonden heeft. Omdat hij een goede persoonlijke vriend was van de overledene, voelde Dr. Morse zich niet geroepen om zelf de obductie uit te voeren. Die is verricht door ene Dr. Stephen Clyde, uit deze stad, en was eigenlijk negatief wat betreft de doodsoorzaak, door de oorspronkelijke aarzelende diagnose van Dr. Morse noch te bevestigen, noch tegen te spreken. Als u het gehele obductieverslag wilt lezen, zal ik u gaarne een kopie toesturen.

Dr. Morse vertelde me dat Dr. Bannerman, voor zover hij weet, geen naaste familie heeft. Hij is nooit getrouwd. De afgelopen twaalf zomers heeft hij een vakantiehuisje bewoond aan een achterafweggetje, ongeveer vijfentwintig mijl van deze stad en hij kreeg daar weinig bezoek. De in het dagboek vermelde buurman Steele, is landbouwer, 68 jaar oud, een vriendelijke man, die me vertelde dat hij “Dr. Bannerman nooit echt heeft leren kennen.”

Hier op kantoor hebben wij het gevoel dat verder actief onderzoek eigenlijk niet te rechtvaardigen is, tenzij er nieuwe informatie opduikt.

Uw dienstwillige,
Garrison Blaine
Commandant Staatspolitie
Augusta, Maine

Ingesl: Uittreksel van het Dagboek van wijlen David Bannerman. Rapport van Lester Morse, M.D.


OPMERKING vd BIBLIOTHECARIS: Het volgende document, oorspronkelijk toegevoegd als een niet officiële “aanvullingsakte” aan voorgaande brief, werd in 1994, door Mrs. Helen McCarran, weduwe van de vermoorde eerste President van de Wereldfederatie, welwillend ter beschikking gesteld van dit instituut. Andere persoonlijke en officiële papieren van President McCarran, waarvan vele dateren uit de eerste tijd dat hij in dienst was bij de FBI, liggen ter inzage voor het publiek in het Instituut voor Wereldgeschiedenis te Kopenhagen.


UITTREKSELS UIT HET DAGBOEK VAN DAVID BANNERMAN van 1 JUNI tot 29 JULI 1951

Het moet minstens drie weken geleden zijn dat we die drukte hadden over een vliegende schotel. Waarnemers aan de andere kant van Katahdin zagen hem aan deze kant neerdalen; waarnemers aan deze kant zagen hem aan de overkant neerkomen. Afmetingen van vijftien centimeter tot twintig meter in doorsnee (of was het de vorm van een sigaar?) en een snelheid van wat je maar wilt. Lijk me te herinneren dat getuigen het eens waren over een rozerood licht. Er was een verklaring in het onvermijdelijke ambtelijk jargon, bedoeld om op iedereen indruk te maken en gerustgesteld en teleurgesteld aan zijn lot over te laten.

Ik schonk nauwelijks aandacht aan de opwinding en nog minder aan de verklaringen—natuurlijk, ik dacht dat het gewoon een vliegende schotel was. Maar nu heeft Camilla een engel uitgebroed.

Acht kippen heb ik, allemaal eenjarige behalve Camilla; dit is haar derde voorjaar. Ik heb haar twee winters in de kost gedaan op de boerderij van mijn buurman Steele, toen ik deze keet sloot en er met mijn kleumende botten vandoor ging naar Florida, omdat ze zelfs als kuikentje al iets over zich had waarvoor ik zwichtte. Ik zou haar nooit hebben kunnen opeten. Als ze naar de bijl had gekeken met diezelfde onaangenaam afkeurende uitdrukking (en dat zou ze) dan zou ik het gevoel hebben dat ik mijn lievelingstante een kopje kleiner maakte. Haar enige tegemoetkoming aan het gevoel is de jaarlijkse aandrang naar haar hersentjes van het moederschap …..normaal, voor een door ervaring geharde witte Plymouth Rock.

Dit jaar verborg ze met succes een nest in een bramenstruik. Op het moment dat ik het ontdekte, was ik, schat ik, ongeveer twee weken te laat. Ik moest haar te slim af zijn door haar te bespioneren vanuit een venster; ze is veel te pienter om zich zomaar te laten volgen van de voederplaats tot het nest. Toen ik me zelf schrammend en snoeiend een weg gebaand had naar haar schuilplaats, zat ze op negen eieren en had er de pest in. Ze konden niet bevrucht zijn, omdat ik geen haan had en ik maakte aanstalten om haar te bestelen, toen ik zag dat het negende ei niet van haar was, maar ook niet van een van de andere kippen.

Het was donkerblauw, doorzichtig met binnenin lichtgevende spikkels, die me deden denken aan de eerste sterren op een heldere avond. Het was even groot als de eieren van Camilla. Er zat een embryo in, maar het zei me niets.

Ik legde het ei terug tegen Camilla’s kale en koortsige borstbeen en liep terug naar huis voor een koude whisky-cola.

Dat was tien dagen geleden. Ik weet dat ik een verslag had moeten bijhouden; elke dag bekeek ik het blauwe ei, zag hoe daar binnenin een naamloos leven groeide, totdat de engel ten slotte behendig de schaal in tweeën brak. Dat werd kennelijk gedaan met behulp van kleine hoornachtige uitgroeiseltjes op haar ellebogen; op de tweede dag werden die uitgroeiseltjes afgeworpen.

Ik had haar graag de eierschaal willen zien breken, maar toen ik drie dagen geleden het braambosje bezocht, was ze er al uit. Tussen Camilla’s nekveren stak ze haar prachtige hoofdje naar buiten, glimlachte slaperig, en kroop weer behaaglijk terug in het donker om verder op te drogen. Wat kon ik anders doen dan de gebroken eierschaal in veiligheid brengen en mijn stuntelige lijf naar buiten wurmen?

Een dag eerder had ik Camilla’s eigen eieren weggehaald…..Camilla raakte daardoor maar een beetje van streek. Ik was wat zenuwachtig over het weghalen, juist omdat ze duidelijk van Camilla waren, maar het viel mee. Voor alle zekerheid brak ik ze allemaal stuk. Het waren eerlijk gezegd gewoon rotte eieren en niets anders.

’s Avonds die dag dacht ik aan ratten en wezels, wat ik eerder had moeten doen. Haastig maakte ik een doos klaar in de keuken en haalde de twee naar binnen, de engel rustig in mijn gesloten hand. Daar zijn ze dan. Ik denk dat ze het knus hebben.

EngeltjeDrie dagen nadat ze uit het ei gekomen is, heeft de engel de lengte van mijn wijsvinger, laten we zeggen tien centimeter, met ongeveer de onderlinge verhoudingen van een zesjarig meisje. Afgezien van haar hoofd, handen en waarschijnlijk voetzolen, is ze overdekt met donsachtige ivoorkleurige veertjes. Wat te zien is van haar huid, is glanzend roze…..ik bedoel glanzend als de binnenkant van bepaalde zeeschelpen. Net boven de lendenstreek zitten twee bobbeltjes, waarvan ik aanneem dat het onvolgroeide vleugels zijn. Ze zien er niet uit als een extra paar gespecialiseerde armen. Ik denk dat het al helemaal voorgevormde organen zijn; misschien zullen ze op insectenvleugels lijken. Gonzende engelen was eigenlijk nooit in me opgekomen. Misschien doet zij het niet. Ik weet heel weinig over engelen.

Op dit moment zijn de stompjes bedekt met een onopvallend weefsel, zonder twijfel een beschermend omhulsel dat afgeworpen wordt als de vliezen (als het dat zijn) klaar zijn om uit te groeien. Tussen de stompjes zit een iets uitstekende kam…..speciale spieren, neem ik aan. Verder is haar figuur helemaal menselijk, tot en met een paar minuscule speldenknopgrote tepeljes, net zichtbaar onder het dons.

Wat dat voor zin heeft bij een eierenleggend organisme, gaat me boven mijn pet. Voor de goede orde, dat geldt ook voor een landschap van Corot, Schuberts Unvollendete, de vlucht van een kolibrie, of de ijsbloemen op een bevroren vensterruit.

Het dons op haar hoofdje is in drie dagen zo gegroeid dat het duidelijk zichtbaar is en ziet er anders uit dan het dons op haar lijfje. Later gaat het misschien op mensenhaar lijken, waarschijnlijk net zoals een diamant op een brok graniet lijkt…

Er is iets vreemds gebeurd. Nadat ik dit opgeschreven had, liep ik naar de doos van Camilla. Judy [1] lag er al voor, onaangedaan. Het hoofdje van de engel stak vanuit de veren naar buiten en ik dacht, woordelijk, duidelijker dan dat soort gedachten meestal is, Hier ben ik dan, een natuurvriend van middelbare leeftijd en broodnuchter, die staat te kijken naar een tien centimeter groot eierleggend zoogdier met dons en vleugels.

Wat gebeurde er nou? …..ze giechelde!

Het is mogelijk dat mijn verschijning, die voor haar iets enorms en grappigs moet zijn, alleen maar vermakelijk was. Maar onuitgesproken vormde zich een andere gedachte: Ik ben niet langer eenzaam. En haar gezichtje, nauwelijks groter dan een dubbeltje, veranderde meteen van lachend in peinzende en vriendelijke bedachtzaamheid.

Judy en Camilla zijn oude vrienden. Judy lijkt zich niets aan te trekken van de engel. Ik laat ze met een gerust hart samen achter.


3 Juni

Gisteravond heb ik niets opgeschreven. De engel praatte tegen me en toen dat afgelopen was, dommelde ik meteen in op een veldbed dat ik in de keuken gezet heb om dicht bij ze te zijn.

Ik was nooit zo onder de indruk geweest van het bewijsmateriaal over buitenzintuiglijke waarneming. Gelukkig kon mijn brein die nieuwigheid aanvaarden, want voor de engel is het duidelijk iets vanzelfsprekends. Haar mondje is uitermate expressief, maar beweegt alleen daarom en om te eten…..niet om te praten. Waarschijnlijk kan ze, als ze zou willen, met haar eigen soort praten, maar ik neem aan dat dat zowel buiten het bereik van mijn horen, als van mijn begrip zou vallen.

Gisteravond, toen ik het veldbed in de keuken neerzette en bijna klaar was met mijn rommelige vrijgezellenmaaltijd, klom ze op de rand van de doos en wees, eerst naar zichzelf en toen naar de bovenkant van de keukentafel. Bang om haar met mijn hele hand vast te pakken, hield ik die uitgestrekt voor haar uit en even later zat ze in de palm van mijn hand. Camilla stond op het punt om zich er druk over te gaan maken, maar de engel keek over haar schouder en Camilla bedaarde, waakzaam maar niet langer verontrust.

Het tafelblad is van porselein en de engel rilde. Ik vouwde een handdoek op en spreidde daar bovenop een zijden zakdoek uit; de engel zat daar duidelijk behaaglijk bovenop, vlak bij mijn gezicht. Ik was niet eens verbijsterd, zonder te beseffen waarom. Dat lijkt onmogelijk, ja toch? Maar er was een goede reden voor.

Ze maakte eerst contact met me door middel van visuele beeldspraak. Hoe kan ik duidelijk maken dat dat niets te maken had met de dromen tijdens mijn slaap? Er was geen sprake van een symbolische druk vanuit mijn rommelige verleden, geen merkbaar verband met alledaagse voorbije dingen, in feite had het helemaal niets te maken met mijzelf. Ik zag. Ik bewoog me rond in een droombeeld, maar zag niet met mijn ogen of andere zintuigen. En terwijl mijn geest keek, wist hij ook waar mijn lichaam was, dat zat aan de keukentafel. Als iemand de keuken binnengekomen was, of als er buiten vanuit het kippenhok alarm geklonken had, zou ik het geweten hebben.

Er was op aarde een vallei zoals ik nooit eerder gezien had, en nooit zal zien. Ik heb veel mooie plaatsen gezien op deze planeet—sommige daarvan waren zelfs vredig. Ooit heb ik een langzame stoomboot genomen naar Nieuw Zeeland en had een hele tijd de Grote Oceaan als een stuk speelgoed. Ik kan nauwelijks zeggen hoe ik wist dat dit niet de aarde was. Het gras in het dal was van een bekend groen. De rivier beneden me was een blauw met zilveren draad in het zonlicht. Er waren bomen die erg op pijnbomen en esdoorns leken, en misschien waren ze dat ook wel. Maar het was niet de aarde. Aan beide kanten van het dal zag ik tot een merkwaardige hoogte opeengestapelde bergen…..sneeuw, roze, geelbruin, goud. De geelbruine tint was anders dan enige kleur van een berg die ik ooit in deze wereld midden op de dag heb waargenomen.

Maar ik had kunnen weten dat het niet de aarde was, gewoon omdat haar geest—die verblijf hield in een onvoorstelbaar breintje, nog kleiner dan de top van mijn pink—me dat vertelde.

Ik zag twee bewoners van die wereld aan komen vliegen, en neerstrijken op het zonnige grasveld waar mijn lichaamloze visioen me naartoe gebracht had. Volwassen gedaanten, zoals mijn engel vast ook zou zijn als ze uitgegroeid was, behalve dat dit twee mannen waren en een van hen een donkere huid had. De laatste was ook oud, met een heel rimpelig gezicht, wijs en heel bedaard; de ander was een en al jeugdigheid en levendigheid. Beiden waren prachtig. Het dons van de oude man met de bruine huid was roodachtig bruin; dat van de andere ivoorkleurig met een vleugje oranje. Hun vleugels waren echt vliezig, met een afwisselender subtiel kleurenspel dan ik ooit, zelfs op de vleugels van een libelle gezien heb; ik kan niet zeggen dat er een kleur overheerste, want elke beweging bracht een rimpeling van veranderingen teweeg.

Op hun gemak zaten die twee op het gras. Ik realiseerde me dat ze met elkaar praatten, hoewel hun lippen tijdens het gesprek niet meer dan een of twee keer bewogen. Ze knikten, glimlachten en maakten met hun prachtige handen nu en dan iets aanschouwelijk.

Een enorm konijn schuifelde langs hen heen. Ik wist—dankzij de inspanningen van mijn engel, nam ik aan—dat dit dier even groot was als onze gewone wilde. Later schoof een blauwgroene slang, die drie keer zo lang was als de engelen, door het gras. De oudste man strekte zijn hand uit om achteloos zijn kop te aaien en ik denk dat hij dat deed zonder te onderbreken wat hij zei.

Een ander dier kwam op zijn gemak aan springen. Het was reusachtig en toch voelde ik geen angst bij de engelen of mijzelf. Stel je een dier voor dat van top tot teen de bouw heeft van een kangoeroe, ongeveer tweeëneenhalve meter groot, en zo groen als een sprinkhaan. In werkelijkheid waren de dikke evenwicht biedende staart en de enorme poten de enige kenmerken die op een kangoeroe leken. Het lijf boven de massieve dijen was niet ieler, maar dik en vierkant. De armen en handen waren heel menselijk en de kop was rond, als van een mens, afgezien van het gezicht…..er was maar één neusgat en zijn mond had een verticale stand. De ogen waren groot en zachtaardig.

Het maakte een zeer intelligente indruk en leek van nature goedaardig.

In een van zijn mensachtige handen droeg hij twee gereedschappen, die zo vertrouwd en gewoon waren dat ik wist dat mijn lichaam aan de keukentafel, verbaasd door de herkenning, gelachen zou hebben. Per slot van rekening zijn een schop en een hark basisgereedschappen. Eenmaal uitgevonden—ik vermoed dat we dat zelf in het Neolithicum hebben gedaan—is er weinig reden waarom ze veel zouden veranderen in de daarop volgende millennia.

Deze boer bleef stilstaan bij de engelen en gedrieën praatten ze enige tijd. De grote kop knikte vriendelijk. Ik geloof dat de jongste engel een grap maakte; de trekkingen in het enorme groene gezicht deden me zonder twijfel denken aan lachen. Daarna tilde het vriendelijke monster een plag gras op van een paar vierkante meter, verkruimelde de zode en harkte het oppervlak glad, precies zoals elke deskundige tuinman zou doen, met dat verschil dat hij zich bewoog met de ontspannen soepelheid van een wezen, waarvan de kracht de eisen van zijn taak ver overstijgt…..

Ik was weer terug in mijn keuken, met alledaagse ogen. Mijn engel onderzocht de tafel. Er lag een stuk brood op en een schaal met aardbeien met slagroom. Ze probeerde een broodkruimel en leek die heel lekker te vinden. Ik bood haar de aardbeien aan. Ze haalde er een zaadje af en knabbelde erop, maar gaf niet zoveel om het vruchtvlees. Ik tilde de grote lepel met slagroom op. Ze pakte die met beide handen vast om wat te proeven. Ik denk dat ze het lekker vond.

Het was dom van me geweest om niet te bedenken dat ze honger kon hebben. Ik pakte wijn uit de kast; ze keek me vragend aan, en dus deed ik een paar druppels op de steel van een lepel. Het smaakte haar best. Ze gniffelde en klopte op haar buikje, hoewel ik bang was dat het geen erge goede wijn was. Ik gaf haar wat koekkruimels, maar ze gaf aan dat ze genoeg gehad had, kwam dicht naar mijn gezicht toe en beduidde me met een handgebaar om mijn hoofd te laten zakken.

Ze rekte zich uit totdat ze beide handen tegen mijn voorhoofd kon drukken—ik voelde net genoeg om te weten dat haar handen daar waren—en zo bleef ze een hele tijd staan en probeerde me wat te vertellen.

Het was niet eenvoudig. Beelden komen betrekkelijk eenvoudig over, maar nu bracht ze iets ingewikkeld abstracts over. Mijn onhandige brein worstelde met de poging om het op te vangen. Er kwam iets door, maar ik kan het maar op een heel globale manier doorvertellen. Stel je hebt een gelijkzijdige driehoek; zet van de volgende woorden een bij elke hoek….. “binnenhalen,” “verzamelen,” “bewaren.” De bedoeling van wat ze wilde overbrengen moet dan in de buurt van het middelpunt van de driehoek liggen.

Ook had ik het gevoel dat haar boodschap een gedeeltelijke verklaring vormde voor haar doel in deze beminnelijke en vermaledijde wereld.

Ze zag er vermoeid uit toen ze wat van me af ging staan. Ik stak mijn hand uit en zij klom erin, om naar haar nest teruggebracht te worden.

Vanavond praatte ze niet met me, at ook niet, maar ze gaf een reden en kwam ver genoeg uit Camilla’s veren tevoorschijn om haar rug om te draaien en mij haar vleugelstompjes te laten zien. De beschermlaag was eraf gevallen; de vleugels groeien snel. Waarschijnlijk zijn ze nog vochtig en slap. Ze was heel moe en ging vrijwel meteen terug naar de warme duisternis.

Camilla moet ook uitgeput zijn. En denk dat ze niet meer dan twee keer van haar nest is geweest, sinds ik ze in huis heb gehaald.


4 Juni

Vandaag kan ze vliegen.

Ik merkte het vanmiddag, toen ik wat in de tuin rondlummelde en Judy in de zon lag, want daar houdt ze van. Iets dat niet te zien of te horen was, vroeg me snel naar huis te komen. Ik zag mijn engel door de hordeur heen, voordat ik die opendeed. En van haar voeten was verstrikt geraakt in een afschuwelijke lus van een losgeraakte draad van een gescheurd net. Haar eerste ruk van schrik moest de lus zo stevig aangetrokken hebben, dat haar handen niet sterk genoeg waren om hem open te maken.

Gelukkig kon ik de draad doorknippen met een schaar, voordat ik niet meer wist wat ik moest doen; daarna kon ze haar voet vrijmaken zonder zich te verwonden. Camilla was uitzinnig geweest, had met opgezette veren rondgerend, maar—iets raars—volkomen stil. Geen van de bekende kippengeluiden van ontzetting. Als een gewone kip in moeilijkheden geraakt was, zou ze vreselijk tekeer gegaan zijn.

De engel vloog naar me toe, bleef zweven en duwde haar handjes tegen mijn voorhoofd. De boodschap was meteen duidelijk: “Niet pijn gedaan.” Ze vloog omlaag om Camilla hetzelfde te vertellen.

Ja, op dezelfde manier. Ik zag Camilla vlak bij mijn voeten staan met haar nek uitgestoken en kop omlaag en de engel die haar handen aan weerszijden van haar schriele kam plaatste. Camilla ontspande zich, kakelde op de normale manier en spreidde haar vleugels uit ter beschutting. De engel kroop er onder, maar alleen om Camilla een genoegen te doen, denk ik…..althans, ze stak haar hoofd door de vleugelveren heen en knipoogde.

Ze moet toen ook iets anders gezien hebben, want ze kroop naar buiten, vloog naar me terug en raakte met een vinger mijn wang aan, keek naar de vinger, zag dat die nat was, stak hem in haar mond, trok een gezicht en lachte naar me.

We gingen naar buiten, naar de zon (Camilla ook) en de engel gaf me een demonstratie van wat vliegen zou moeten zijn. Zelfs Wagner kan niet zodanig uiting geven aan vreugde, als haar eerste vrije vlucht dat deed. Het ene moment hing ze vlak voor mijn ogen, stralend en verrukt; het volgende moment was een gekleurde stip tegen een wolk. Probeer je iets voor te stellen, dat een kolibrie saai en traag zou maken!

Ze zoemen. Zachter dan een kolibrie, maar harder dan een libelle. Zoiets als het geluid van een pijlstaart…..de Hemaris thisbe, bijvoorbeeld, die ik, toen ik nog een kind was, altijd kolibrievlinder noemde.

Ik was natuurlijk ook bang. Op de eerste plaats bang door wat er met haar zou kunnen gebeuren, maar dat was onnodig; ik denk niet dat ze gevaar zou lopen door een wild dier, behalve misschien de Mens. Ik zag een sperwer vanuit het niets neerduiken in de richting van de kleurige werveling waar ze in haar eentje aan het dansen was. Meteen trok ze iriserende cirkels om hem heen. Terwijl hij in steeds kleinere cirkels omhoog zweefde, kon ik haar niet zien, maar (misschien voelde ze mijn angst) ze was alweer vlak voor me en duwde tegen mijn voorhoofd op de nu vertrouwde manier.

Ik wist dat ze het vermakelijk vond en bedacht dat de sperwer een “traag type” was. Dat is niet helemaal de manier waarop ik de Accipiter Nidus omschreven had, maar het hangt allemaal af van het standpunt dat je inneemt. Ik denk dat ze op zijn rug meegevlogen was, zonder twijfel met haar telepathische handjes op zijn roofvogelkop.

Later was ik bang bij de gedachte dat ze misschien niet naar mij terug wilde komen. Kon ik concurreren met zonlicht en buitenlucht? De paniek die door me heen schoot, bracht haar weer snel terug en haar handjes zeiden heel duidelijk: “Nergens bang voor zijn. Dat hoeft niet.”

Vanavond was ik opeens verdrietig bij het idee dat de oude Judy maar weinig deel kan hebben aan wat er nu gaande is. Ik kan me nog heel goed herinneren hoe Judy er als een pijl vandoor kon gaan. De engel moet die gedachte in me opgevangen hebben, want ze bleef een hele tijd staan naast Judy’s slaperige kop, terwijl de staart van Judy vrolijk op het warme gras sloeg…..

’s Avonds genoot de engel een uitgebreide maaltijd van twee of drie koekkruimels en nog een druppel sherry, en we voerden een haast onafgebroken gesprek. Ik schrijf het nu zo op, in plaats van te zoeken naar iets preciezers.

Ik vroeg haar: “Hoever van hier is je thuis?”

“Mijn thuis is hier.”

“Ik bedoel, waar woont jouw volk?”

“Tien lichtjaren van hier.”

“De beelden die je me liet zien—dat vredige dal—is dat tien lichtjaren van hier?”

“Ja. Maar dat was mijn vader die tegen je praatte, door middel van mij. Hij was al volgroeid toen de reis begon. Hij is tweehonderdveertig jaar oud…..onze jaren, tweeëndertig dagen langer die van jullie.”

Ik was me vooral bewust van een enorme opluchting. Op grond van de aardse biologie was mijn angst geweest dat haar vreselijk snelle groei nadat ze uitgebroed was, een kort leven voorspelde. Maar het is goed zo…..ze kan me overleven en nog wel met een paar honderd jaar.

“Is je vader nu hier, op deze planeet? Ga ik hem zien?”

Ze trok haar handjes terug…..ze luisterde, denk ik. Het antwoord was: Nee. Het spijt hem. Hij is ziek en zal niet lang meer leven. Ik ga hem over een paar dagen opzoeken, als ik wat beter kan vliegen. Nadat ik geboren was, heeft hij me twintig jaar onderwezen.”

“Ik begrijp het niet. Ik dacht dat…..”

“Later, vriend. Mijn vader is er dankbaar voor dat je zo aardig voor me bent.”

Ik wist niet wat ik daarvan moest denken. Ik voelde geen spoor van neerbuigendheid in de boodschap.

“En hij liet me dingen zien die hij met zijn eigen ogen aanschouwd had, op een afstand van tien lichtjaren.”

“Ja.” Daarna wilde ze een tijdje rusten; ik ben ervan overtuigd dat ze weet wat voor enorme inspanning het is voor mijn primitieve hersenen om op die manier te functioneren. Maar voordat ze het gesprek beëindigde door naar haar nest te zoemen, bracht ze me dit over en ik ontving het zo duidelijk dat ik me niet kan vergissen: “Hij zegt dat het daar nog geen vijftig miljoen jaar geleden een woestenij was, net als Terra nu.”


8 Juni

Toen ik vier dagen geleden wakker werd, zat de engel te ontbijten en de kleine Camilla was dood. De engel zag hoe ik de slaap uit mijn ogen wreef, zag hoe ik Camilla ontdekte en vloog toen naar me toe.

Ik kreeg dit binnen: “Maakt het je ongelukkig?”

“Ik weet het niet precies.” Je kunt heel veel houden van een kip, vooral een oude ruzieachtige en huiselijke, met een karakter dat veel gemeen heeft met het jouwe.

“Ze was oud. Ze wilde een toom kippen, en ik kon niet bij haar blijven. Dus—,” iets onduidelijks hier; waarschijnlijk deed mijn brein teveel zijn best om het te vatten—“dus redde ik haar leven.” Ik kon er niets anders van maken. Ze zei “redde.”

Camilla’s dood leek een natuurlijke dood, maar ik zou hebben verwacht dat de laatste stuiptrekkingen een warboel hadden gemaakt van het stro, maar dat was niet het geval. Misschien had de engel het lichaam van de oude dame gefatsoeneerd, hoewel ik niet zie hoe haar spierkracht daar tegen opgewassen zou kunnen zijn: Camilla woog minstens zeven pond.

Toen ik haar aan het begraven was in een hoek van de tuin en de engel boven mijn hoofd vloog, schoot me iets te binnen dat ik, toen het gebeurde, afgedaan had als een droom. Niet meer dan een beeld van de engel in het licht van de maan, die in de nestdoos staat met haar handjes op de kop van Camilla, en vervolgens haar mond zachtjes tegen de keel van Camilla drukt, net voordat de kop van de hen neerzinkt en buiten mijn gezichtsveld raakt. Waarschijnlijk werd ik op dat ogenblik wakker en zag het gebeuren. Om de een of andere reden maak ik me er niet druk over…..en hoe meer ik er over nadenk, hoe tevredener ik er zelfs over ben.

Na de begrafenis zeiden de handjes van de engel: “Ga op het gras zitten, we moeten praten. Vraag maar, ik zal je vertellen wat ik weet. Mijn vader vraagt je het op te schrijven.”

Dat is dus wat we de afgelopen vier dagen gedaan hebben. Ik ben naar school geweest, een trage maar gewillige leerling. In plaats van iets op te schrijven in dit dagboek, heb ik zo goed mogelijk aantekeningen gemaakt. De engel is vertrokken om haar vader te bezoeken en zal morgen pas terugkomen. Ik zal proberen om van mijn aantekeningen iets leesbaars te maken.

Omdat zij me uitgenodigd had om vragen te stellen, begon ik met iets dat me, als zogenaamde natuurvriend, buitengewoon dwars gezeten had. Ik kon niet begrijpen hoe wezens die niet groter waren dan de volwassenen die ik gezien had, eieren konden leggen die even groot waren als die van Camilla. Evenmin waarom ze, als ze in een bijna volwassen toestand uit het ei kwamen en van alles konden eten, toch van die lachwekkende, lieftallige en duidelijk functionele borstjes had.

Toen de engel doorhad wat mijn probleem was, barstte ze in lachen uit…..op haar manier, waarbij ze de hele tuin door zoemde en wat voor haar aanleiding was om met haar vleugel mijn haar in de war te maken en in mijn oorlel te knijpen. Ze streek neer op een rabarberblad en gaf een kostelijke, ondeugende demonstratie van zichzelf als een eierleggende kip, het gekakel inbegrepen. Ze liet me wat hulpeloos stuntelen—mijn manier van lachen—en het duurde even voordat we tot bedaren konden komen. Ze deed haar best om het uit te leggen.

Ze zijn echte zoogdieren en de jongen—niet meer dan twee of hooguit drie in een heel leven, van gemiddeld tweehonderdvijftig jaar—worden geboren op een manier die heel erg op die van de mensen lijkt. De baby wordt verzorgd, ook net als wij, totdat zijn hersenen een beetje begint te reageren op hun ongesproken taal. Dat duurt drie tot vier weken. Dan wordt hij een heel andere omgeving geplaatst.

Ze kon dat niet duidelijk omschrijven, omdat er maar heel weinig aanwezig was in mijn opvoedkundige bagage, dat me kon helpen het te begrijpen. Het is een of andere gasachtig medium, dat de lichaamsgroei voor een haast onbeperkte periode kan stoppen, terwijl de geestelijke groei doorgaat. Nadat ze op het idee gekomen waren kostte het hen, zegt ze, ongeveer zevenduizend jaar om deze techniek te vervolmaken; ze haasten zich nooit.

Het kind blijft ongeveer vijftien tot dertig jaar onder deze zorgvuldige en precieze controle, waarbij de periode niet alleen afhangt van zijn psychische kracht, maar ook van het soort levenswerk dat hij voorlopig uitkiest, zodra zijn brein genoeg weet om een keuze te maken. Tijdens die periode wordt zijn geest geduldig geleid door leraren die…..

Het schijnt dat die leraren hun vak verstaan. Het was bijzonder moeilijk voor me om dat in me op te nemen, hoewel de feiten heel duidelijk overkwamen. In hun wereld staat het beroep van leraar hoger aangeschreven dan alle andere—kan zoiets?—en is zo moeilijk toegankelijk dat alleen de krachtigste geesten dat aandurven.

Ik moest even uitrusten nadat ik dat in me opgenomen had.

Afgezien van de periode van zijn eigen opvoeding, moet een kandidaat zich vijftig jaar alleen maar klaarmaken om te beginnen, en het verwerven van feitenkennis, dat ook niet eenvoudig is, neemt maar een klein gedeelte van die vijftig jaar in beslag. Als hij goed genoeg is, kan hij daarna een klein gedeelte overnemen van het elementaire onderricht van een paar baby’s, en als hij dat goed doet, wordt hij op grond van nog eens dertig of veertig jaar, gezien als een redelijk beginner…..

Ooit had ik zelf rondgestruind in stoffige klaslokalen, waar ik pogingen deed om een paar voorgekauwde feiten—ik vraag me af hoeveel daarvan feiten waren—in te prenten bij verveelde en vooringenomen jonge mensen, van wie sommige misschien redelijk op me gesteld waren. Ik kon het zelfs opbrengen handen te schudden met en vriendelijk te zijn tegen hun vreselijk goedbedoelende ouders, die me vertelden hoe ik ze moest opvoeden. Er gaat zoveel van onze menselijke inspanningen verloren door de afvoerpijp van het onbenul, dat ik me soms afvraag hoe we ooit de Bronstijd hebben kunnen bereiken. Toch is ons dat gelukt en nog een klein stukje verder.

Nadat die voorbereidende fase van de opvoeding van een engel beëindigd is, wordt de baby overgebracht naar een normalere omgeving, en dan voltooit zijn lichaamsgroei zich vanzelf binnen zeer korte tijd. Vleugels groeien opeens uit, zoals ik gezien en hij bereikt een maximum lengte van 20 centimeter, naar onze maat. Pas dan begint hij met die levensduur van tweehonderdvijftig jaar, want dan begint zijn lichaam pas te verouderen. Mijn engel is dus al vele jaren in leven, maar zal pas over bijna een jaar haar eerste verjaardag vieren. Zo zie ik dat graag.

Rond dezelfde tijd dat ze het principe van het interplanetaire verkeer ontdekten, ongeveer twaalf miljoen jaar geleden, kwamen ze er ook achter hoe, op elk moment vóór de volwassenheid, de groei stopgezet kon worden. Aanvankelijk diende die kennis nergens voor, behalve bij het onder controle houden van ziekten, waardoor ze in die tijd af en toe nog getroffen werden. Maar met het oog op de lange tijdsduur van ruimtereizen, werden de voordelen duidelijk.

Het geval was dus dat mijn engel op een afstand van tien lichtjaren was geboren. Door haar vader en vele anderen was haar de wijsheid van zeventig miljoen jaar bijgebracht—dat, vertelt ze me, is ongeveer de periode van hun opgetekende geschiedenis—en toen was ze veilig opgeborgen en gekoesterd in wat mijn superamoebenbrein zag als een blauw ei. De ontwikkeling ging niet verder in die periode; met de rest van haar, ging haar geest over in een slaaptoestand. Toen Camilla’s warmte haar deed ontwaken en de groei in gang zette, herinnerde ze zich wat ze moest doen met de kleine hoornige zwellinkjes op haar ellebogen. En ze kwam eruit op deze planeet; God moge haar bijstaan.

Ik vroeg me af waarom haar vader een zo onbetrouwbare combinatie als een oude kip en een mens had uitgekozen. Hij moest zonder twijfel allerlei voortreffelijke manieren gehad hebben om het ei op de juiste temperatuur te brengen. Haar antwoord zou me geweldig goed doen, maar ik verbaas me er nog steeds over.

“Camilla was een aardige kip en mijn vader heeft jou gadegeslagen toen je sliep. Het was een beroerde landing en er ging veel kapot…..een dergelijke landing was nooit eerder gemaakt na een zo lange reis. Er konden maar vier volwassenen meegaan met mijn vader. Drie van hen stierven onderweg en hij is zelf heel ziek. En er waren nog negen andere kinderen om voor te zorgen.”

Ja, ik besefte dat ze had gezegd, dat een engel dacht dat ik goed genoeg was, om zijn dochter aan toe te vertrouwen. Als dat mij van slag brengt, hoef ik alleen maar naar haar te kijken en dan in de spiegel. Wat de verklaring betreft, kan ik alleen maar tot de conclusie komen dat er meer moet zijn dat ik nog niet kan begrijpen. Ik maakte me zorgen over die negen anderen, maar ze verzekerde me dat het goed met ze ging en ik voelde dat ik nu niet nog meer over ze moest vragen.

Hun planeet, zegt ze, lijkt heel erg op deze, een klein beetje groter, en beweegt zich in een ietwat grotere baan om de zon, net als die van ons. Twee glanzende manen, kleiner dan de onze…..hun banen zijn van dien aard dat sporadisch een nacht met twee manen voorkomt; ze zijn “magisch” en ze zal haar vader vragen me er een te laten zien, als hij dat kan. Vanwege een tragere draaiing heeft hun dag zesentwintig van onze uren. Hun atmosfeer bestaat hoofdzakelijk uit stikstof en zuurstof in de ons bekende verhouding, maar met een beetje meer edelgassen. Hun klimaat is nu wat we tropisch en subtropisch noemen, maar ze hebben ijstijden gehad, zoals in het verleden van onze wereld. Er zijn maar twee continentale landmassa’s en duizenden grote eilanden.

De totale bevolking bedraagt vijf miljard,

Het schijnt dat mijn engel het dierlijk leven hier op Aarde wil bestuderen. En ik haar leraar moet zijn! Maar God behoede haar daar hoe dan ook voor. Afgelopen avond zaten we een paar uur dieren uit te wisselen; na de geestelijke inspanning om ingewikkeldere zaken te begrijpen, vond ik dat rustgevend,. Judy was iets nieuws voor haar. Ze hebben meerdere verrukkelijke monsters op die planeet maar, volgens haar, wij ook.

Ze vertelde me over een blauwe, vijftien meter lange, betrekkelijk ongevaarlijke zeeslang, die loeit als een koe en naar de getijdemoerassen trekt om zwarte eieren te leggen; dus ik gaf haar een walvis. Zij bood een donsachtig, overdag vliegend, bolvormig zoogdier met vleermuisvleugels dat minder woog dan een ons; ik pareerde haar met een zijdeaapje. Zij stelde me op de proef met een kleine, heel zeldzame, roze brontosaurus, maar ik stond al klaar met het vogelbekdier, en dat was voor ons een aanleiding om een paar nogal grappige opmerkingen uit te wisselen over zoogdiereieren. In zekere zin allemaal onbelangrijk; maar ook de gelukkigste avond in de drieënvijftig ingewikkelde jaren van mijn leven.

Ze deed een beetje aarzelend over de uitleg van die kangoeroe-achtige mensen, totdat ze zeker wist dat ik het echt wilde weten. Het schijnt dat op die planeet zij de meeste overeenkomst vertonen met het menselijk leven, natuurlijk geen echte overeenkomst, verklaarde ze voorzichtigheidshalve. Aardige en altijd vriendelijke zielen, hoewel ik zeker weet dat ze niet altijd zo geweest zijn, en met een wat pienterder verstand dan wij hebben. Voornamelijk handwerkers, omdat zij daar tegenwoordig de voorkeur aan geven, maar sommigen zijn uitstekende wiskundigen. Het eerste bruikbare ruimteschip werd door een groep van hen gebouwd, met hulp natuurlijk.

Namen zijn een probleem. Vanwege de aard van de engelentaal, hebben ze daar nauwelijks een toepassing voor, afgezien van geschreven verslagen, en schrijven neemt vanzelfsprekend maar een klein gedeelte in van hun dagelijks leven…..er is geen reden om een brief te schrijven, als afstand geen obstakel is voor geestelijke communicatie. De officiële naam van een engel is ongeveer even belangrijk voor hem, als, laten we zegen, mijn ziekenfondsnummer voor mij.

Ze heeft me haar naam niet verteld, omdat mijn geest de klanken niet kan begrijpen waarop hun geschreven taal gebaseerd is. Wij spreken de naam van een vriend uit, maar een engel zal het beeld van de vriend projecteren naar de geest van zijn vriend. Leuker en vertrouwelijker, denk ik, maar het was aanvankelijk een schok voor me om met mijn geestesoog een glimp op te vangen van mijn eigen lelijke kop.

Af en toe worden verhalen opgeschreven, als er iets in zit dat precies zo bewaard moet worden, zoals het was toen het voor het eerst verteld werd. Maar in hun wereld bekleedt de verhalenverteller een belangrijkere plaats dan de drukker. Hij biedt een van de beste van hun rustigere genoegens en een goede kan zijn gehoor een week lang boeien zonder het ooit te vervelen.

“Wat is dat ‘engel’ in jouw geest, als je aan me denkt?” vroeg ze een keer.

“Een wezen dat mensen zich eeuwenlang verbeeld hebben, als zij bedachten hoe ze zelf eigenlijk zouden willen zijn en niet zoals ze zijn.”

Ik deed niet vreselijk hard mijn best om veel te weten te komen over de principes van het ruimtereizen. Het enige dat mijn brein kon opnemen van haar uitleg was zoiets als: “raket, daarna fototropisme.” Nou, dat zegt eigenlijk niets. Voor zover ik weet is fototropisme—bewegen naar het licht toe—een organisch verschijnsel. Het wordt gezien als een reactie van protoplasma, in sommige, meestal eenvoudige planten en dierlijke organismen, op een lichtprikkel; zeker niet als een kracht die anorganische materie kan voortbewegen.

Ik denk dat wat het principe dat ze beschreef ook was, het woord fototropisme in mijn woordenvoorraad daar gewoon het dichtstbij in de buurt kwam. Als ik de natuurkundige principes zou weten die hen hier gebracht hebben, en ze kon opschrijven in termen die toegankelijk waren voor technici, zou ik dat niet doen.

Het volgende is iets dat geen enkele hypothetische lezer van dit dagboek zou geloven:

Deze mensen hadden, zoals ik al zei, hun manier van ruimtereizen ongeveer twaalf miljoen jaar geleden geleerd, en toch is dit de eerste keer dat ze die ooit gebruikt hebben om hen over te brengen naar een andere planeet. Het heelal is rijk aan werelden, vertelt ze me; op veel daarvan is leven, vaak op een heel primitief niveau. Geen enkele macht verhinderde haar volk om te vertrekken, te koloniseren en te veroveren, zo ver als ze wilden. Ze hadden de hele Melkweg kunnen bevolken. Dat hebben ze niet gedaan, omdat ze geloofden dat ze daar niet klaar voor waren. Preciezer gezegd…..

Ze waren niet goed genoeg!

Nog geen vijftig miljoen jaar geleden ontdekten ze, volgens haar verhaal, wat wij dat misschien uiteindelijk ook zullen doen, dat intelligentie zonder goedheid meer kwaad kan dan een krachtig explosief in de handen van een baviaan. Voor wezens die het niveau van de pithecanthropus overstegen zijn, is intelligentie een goedkoop artikel…..niet zo moeilijk te ontwikkelen en donders eenvoudig te gebruiken voor onbezonnen doeleinden. Terwijl goedheid alleen verworven kan worden met eindeloze, uitermate zware, innerlijke inspanningen, om het even of het een mens of een engel is.

Het is me duidelijk dat de overwinning op het kwaad maar een enkele stap is en niet eens de belangrijkste. Goedheid, probeerde ze me te vertellen, is een volkomen duidelijke eigenschap; het deel van de levende natuur dat wemelt van al dat weerzinwekkends, zoals wreedheid, kwaadaardigheid, verbittering en hebzucht, moet geen vacuüm worden als die verschrikkingen uitgeroeid zijn.

Vriendelijkheid is maar een voorbeeld. Iedereen die vriendelijkheid definieert als de afwezigheid van wreedheid, begrijpt van beiden niet wat ze betekenen.

Ze zijn niet uit op volmaaktheid, deze engelen, alleen op het bereikbare. Duizenden jaren maakten ze door, waarin door de vorderingen van de technologie hun toestand alleen verslechterde en het gevaar op zelfvernietiging toenam. Ze hebben dat overleefd, net op tijd. Oorlogen waren ze op den duur zodanig ontgroeid dat ze nooit meer terug konden komen en toen kon de ontwikkeling tot volmaakt rationele wezens beginnen. Toen waren ze klaar om te beginnen met volwassen te worden, in meerder millennia van zelfonderzoek en zelfdiscipline, waarbij ze probeerden, uit het ingewikkelde, de eenvoud te halen, te ontdekken hoe ze kennis konden gebruiken en niet door kennis gebruikt te worden. Zelfs toen vielen ze natuurlijk nog heel vaak terug. Er waren, zoals zij dat noemt, perioden van vermoeidheid. In hun schemerigere verleden, hadden ze veel donkere tijdperken gekend, verloren gegane beschavingen, hoopvolle beginnen die eindigden in vaagheid. Nóg vroeger waren ze voortgekomen uit het slijk, net als wij.

Maar hun periode van de grootste onzekerheid en meest serieuze zelfbeoordeling, brak pas twaalf miljoen jaar geleden aan, toen ze beseften dat het hele universum voor hen voor het grijpen lag, maar ze wisten dat ze nog niet goed genoeg waren.

Ze haasten zich evenmin als de sterren. Daarover probeerde ze me iets over te brengen, wat ons allebei echt boven onze pet ging. Het had te maken met tijd (niet zoals ik tijd opvat), misschien het meest essentiële attribuut van God (niet dat ik dat woord ooit heb kunnen begrijpen). Toen ze zag hoe uitgeput ik geestelijk was, gaf ze de poging op en later vertelde ze me dat het begrip ook voor haar uitermate ingewikkeld was…..niet alleen, bedacht ik, vanwege haar jonge leeftijd en betrekkelijke onwetendheid. Er was ook een aanwijzing dat haar vader misschien niet gewild had dat zij het mijn hersenen zo moeilijk zou maken…..

Natuurlijk gingen ze wel op onderzoek uit. Nog voordat er zoiets was als de mens op aarde, zwierven hun kleine ruimteschepen rond door de ether, …..zwervend, luisterend, waarnemend en registrerend; nooit drongen ze door of namen ze deel aan het leven elders, maar alleen bij zichzelf thuis. Vijf miljoen jaar stonden ze zich zelfs niet toe om buiten hun eigen zonnestelsel te gaan, hoewel ze dat heel gemakkelijk zouden hebben kunnen doen. En in de daarop volgende zeven miljoen jaar bleef diezelfde beperking van kracht, hoewel ze ongelofelijke afstanden aflegden.

Dat had helemaal niets te maken met wat wij angst zouden noemen. Dat is bij hen evenzeer uitgedoofd als haat. Er was thuis zoveel te doen! Kon ik me dat maar voorstellen. Ze brachten de hemel in kaart en speelden in het licht van hun eigen zon.

Natuurlijk kan ik je niet vertellen wat goedheid is. Ik weet alleen, vrij goed, wat het voor ons mensen lijkt te betekenen. Het blijkt dat de besten van ons, vaak met enorme inspanningen, een manier van leven kunnen bereiken, waarin goedheid het merendeel van de tijd wat zwaarder kan wegen dan onze agressieve en vijandige neigingen. We leven, met andere woorden, maar voor een fractie; de rest is duisternis. Dante was een verbitterde masochist, Beethoven een krankzinnige en armzalige snob, en Shakespeare was een broodschrijver. En de Christus zei: “Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker mij voorbijgaan (Matth.26:39).”

Maar geef ons vijftig miljoen jaar…..ik ben geen pessimist. Per slot van rekening heb ik eencellige organismen onder de microscoop gezien en geluisterd naar Brahms vierde. Eergisteravond zei ik tegen de engel: “Ondanks alles, zijn jij en ik familie van elkaar.”

Ze was het met me eens.


9 Juni

Vanmorgen lag ze op mijn kussen, zodat ik haar kon zien als ik wakker werd.

Haar vader is overleden en ze was bij hem toen het gebeurde. En weer was er die gedachte-indruk en de enige uitleg die ik daaraan kon geven was dat zijn leven “behouden” was. Ik was nog slaapdronken toen mijn geest haar vroeg: “Wat ga je doen?”

“Bij jou blijven, als je dat wilt, voor de rest van je leven.” Het laatste gedeelte van de boodschap klonk somber, maar daar ben ik nu aan gewend. Het lijkt te betekenen, dat er nog iets is dat me ontgaat. Over het gedeelte dat ik wel binnenkreeg kan ik me niet vergissen. Dat biedt me verrassende gedachten. Ik ben pas drieënvijftig, misschien leef ik nog wel dertig of veertig jaar.

Ze was wat afwezig vanmorgen, maar wat ze voelde over de dood van haar vader, dat misschien overeenkwam met verdriet bij een mens, bleef verborgen voor me. Ze zei dat het haar vader speet dat hij me niet een nacht met twee manen had kunnen laten zien.

In deze wereld blijft dus nog een volwassene van hen over. Behalve dat hij tweehonderd jaar en heel wijs is, en de lange reis doorstaan heeft zonder ernstige ziekteverschijnselen, heeft ze me weinig over hem verteld. En er zijn tien kinderen, waaronder zijzelf.

Er zat iets fonkelends om haar nek. Toen ze doorkreeg dat het me interesseerde, deed ze het af en ik pakte een vergrootglas. Een halsketting; onder het vergrootglas leek het heel erg op ons fijnste menselijke vakwerk, als je het in gedachten terug kunt brengen naar de juiste verhoudingen. De stenen leken hetzelfde te zijn als de juwelen die wij kennen, diamanten, saffieren, robijnen en smaragden, waarbij uit de diamanten alle kleuren van de regenboog spatten, maar er waren twee of drie donkerpaarse stenen die anders waren dan die ik kende…..geen amethisten, dat weet ik zeker. De ketting was geregen aan iets dat nog dunner was dan spinrag en het patroon van de sluiting was zo fijn dat mijn vergrootglas me daarbij niet kon helpen. Hij was van haar moeder geweest, vertelde ze me. Toen ze het snoer weer om haar nek deed, dacht ik dat ik dezelfde schuchtere trots zag, die ieder mensenmeisje misschien ook voelt als ze een nieuw sieraad laat zien.

Ze wilde me nog andere dingen laten zien die ze had meegebracht en vloog naar de tafel waar ze een soort schooltas van ongeveer vijf centimeter groot had laten liggen…..een hele vracht voor haar om mee te vliegen, maar de doorschijnende stof is zo licht dat toen ze de tas op mijn vinger legde, ik die nauwelijks voelde. Ze legde een paar dingetjes neer zodat ik ze kon bekijken en ik pakte het vergrootglas om weer aan het werk te gaan.

Een was een met juwelen versierde kam; om me te laten zien waar hij voor diende haalde ze die door het dons op haar borst en benen. Er waren een paar gereedschappen die zo klein waren dat het vergrootglas er niets van kon maken; later begreep ik dat het een naaisetje was. Een boek, en een paar schrijfinstrumenten die erg veel weg hadden van een potlood. Het boek, begrijp ik, is een leeg schrift dat ze zo nodig kan gebruiken.

En toen ik helemaal wakker en aangekleed was en we klaar waren met ontbijten, tastte ze ten slotte diep in de tas naar een pakje dat zwaar voor haar was en maakte me duidelijk dat het een kadootje voor me was. “Mijn vader heeft het voor jou gemaakt, maar ik heb gisteravond zelf de steen erin gezet.” Ze pakte het uit. Een ring, precies de maat van mijn pink.

Ik stortte zowat in. Ze begreep het, ging op mijn schouder zitten, en tikte op mijn oorlel totdat ik mezelf weer onder controle had.

Ik heb geen idee wat voor edelsteen het is. Met het licht verandert hij van paars naar jade-groen en geelbruin. Het metaal lijkt uiterlijk op platina, maar vertoont bij een bepaalde lichtinval een zweempje roze. Als ik naar de steen staar, denk ik dat ik zie…..maar dat is nu niet van belang. Ik ben nog niet zover dat ik het op kan schrijven en misschien ben ik dat wel nooit, tenzij ik het zeker weet.

Later in de ochtend brachten we verbeteringen aan in ons huishouden. Ik liet haar de rest van het huis zien. Het stelt niet veel voor…..op Cape Cod, twee kamers boven en twee beneden. Elke hoekje interesseerde haar en toen ze in een kast op de slaapkamer een schoenendoos vond, wilde ze die hebben. Op haar aanwijzingen heb ik die op een kist naast mijn bed en het raam gezet, en dat zal altijd open blijven. Ze zegt dat ik geen last zal hebben van de muggen en ik twijfel niet aan haar.

Ik snorde een witte, zijden sjaal voor haar op, voor op de bodem van de doos. Nadat ze me toestemming gevraagd had—alsof ik haar iets zou kunnen weigeren!—pakte ze haar naaisetje en knipte een stukje van een paar vierkante centimeter van de sjaal af, en naaide er een drie centimeter groot kussentje van. Ze heeft dus nu een goed bed en een eigen kamer. Ik zou willen dat ik iets minder grofs dan zijden had, maar ze beweert dat het haar bevalt.

Vandaag hebben we niet zoveel gepraat. In de middag vloog ze naar buiten om een uurtje te spelen in wolkenland. Toen ze terugkwam, liet ze me weten dat ze behoefte had aan een lange slaap. Ze slaapt nog steeds, denk ik. Ik schrijf dit beneden, omdat ik bang ben dat ze misschien last heeft van het licht.

Is het mogelijk dat ik dertig of veertig jaar in haar gezelschap kan doorbrengen? Ik vraag me af hoe ontvankelijk mijn geest nog is voor nieuwe ideeën. Het lijkt dat ik nog steeds even goed als altijd nieuwe dingen in me op kan nemen; met een beetje zorg zou dit lompe lijf het nog een hele tijd uit moeten houden. Natuurlijk, feiten zonder een verbeelding die ze aaneen breit, zijn niet beter dan losse stenen, maar misschien is mijn verbeelding…..

Ik weet het niet.

Judy wil naar buiten. Als ze terug is, kruip ik onder de wol. Ik vraag me af of het leven van die ouwe Judy….. “behouden” kan worden, dat is zonder twijfel het woord. Ik moet het vragen.


10 Juni

Gisteravond toen ik klaar was met schrijven, ging ik naar bed, maar ik was onrustig en kon de slaap niet vatten. Op gegeven moment, in de kleine uurtjes—er was licht van een enkele maan—vloog ze naar me toe. De spanning zakte weg als bij een ziekte en mijn geest kon met een zekere kalmte reageren.

Ik maakte haar duidelijk dat ik nooit vrijwillig afscheid van haar zou nemen,—ik weet zeker dat ze dat wel wist—en ze gaf me te kennen dat er voor de rest van mijn leven twee mogelijkheden bestaan. De keuze, zegt ze, is helemaal aan mij, en ik moet de tijd nemen om zeker te zijn van mijn besluit.

Ik kan mijn te verwachte levensduur uitdienen, hoe dat ook zal uitpakken en zij zal me nooit lang alleen laten. Ze zal er zijn om me raad te geven, te onderrichten en te helpen bij alle goede dingen die ik wil ondernemen. Ze zegt dat ze daarvan zal genieten; om een of andere reden is ze, zoals we dat in onze taal zeggen, dol op me.

Goeie God, wat een boeken zou ik kunnen schrijven! Nu zit ik te knoeien met woorden, op de gebruikelijke mensenmanier. Alles wat ik op papier zet is een armzalig gedeelte van wat ik zou kunnen; de woorden zelf zijn zelden de juiste. Maar onder haar leiding…..

Ik zou een behoorlijke rol kunnen spelen bij het wakker schudden van de wereld. Louter met woorden. Ik zou mijn eigen volk kunnen toespreken. Binnen de kortste keren zou ik gehoord worden.

Ik zou kunnen studeren en onderzoeken. Wat een kleine stapjes hebben we genomen met al die beschikbare kennis! Stel dat ik van buiten een boomblad mee naar binnen zou nemen, of een gewoon kevertje—als ik dat dan met haar een paar uur bestudeer, weet ik meer van mijn eigen vak dan een hele stortvloed van de beste leerboeken me zou kunnen vertellen.

Ze heeft me ook verteld dat als zij, en degenen die samen met haar hier gekomen zijn, wat meer geleerd hebben over de mensheid, mijn gezondheid dan mogelijk een heel stuk verbeterd kan worden en waarschijnlijk ook mijn levensverwachting. Ik geloof niet dat mijn rug ooit weer recht kan worden, maar zij denkt dat de pijn weggenomen kan worden, helemaal zonder medicijnen. Dan zou, in een lichaam dat me nooit in de steek zou laten of zou kwellen, mijn geest ook helderder zijn.

En dan is er die andere mogelijkheid.

Het schijnt dat ze een techniek hebben ontwikkeld, waarmee ze elk levend wezen, dat zich niet verzet en waarvan de hersenen tenminste tot herinneren in staat zijn, zich alles kunnen laten herinneren. Het is een bijverschijnsel, begrijp ik, van hun zwijgende communicatie en een heel recent. In de praktijk hebben ze het pas een paar duizend jaar toegepast en omdat hun kennis van het verschijnsel zeer onvolledig is, scharen ze het onder de experimentele technieken.

Alles bij elkaar, lijkt het misschien wat op het herbeleven van het verleden, zoals dat bij de psychoanalyse soms, voor therapeutische doeleinden, in beperkte mate opgeroepen kan worden. Maar dan moet je je zoiets voorstellen in een enorm uitvergrote en verhelderde vorm, die elk detail kan omvatten dat ooit in de hersenen van de betreffende persoon is vastgelegd.

Zoals wij het zouden opvatten, is het doel niet therapeutisch; juist het tegenovergestelde. Het eindresultaat is…..de dood.

Alles wat teruggehaald wordt door dit proces, wordt doorgegeven aan het ontvangende brein, dat dat kan vasthouden en een gedeelte daarvan of alles desgewenst kan vastleggen; maar voor degene, bij wie die herinnering bovenkomt, verdwijnt die zonder ooit weer terug te komen. Het is dus geen echt “herinneren” maar afstand doen. De geest wordt schoongeveegd, ontdaan van het hele verleden, en samen met het geheugen trekt ook het leven zich terug. Heel rustig.

Het eind, neem ik aan, moet zoiets zijn als zonder verzet te bieden overspoeld worden door de vloed, totdat het water zich uiteindelijk boven je sluit.

Dat is, zo lijkt het, de manier waarop Camilla’s leven werd “behouden.” Toen ik dat eindelijk begreep, moest ik lachen en de engel begreep natuurlijk waarom. Ik dacht aan mijn buurman Steele, die Camilla een paar winters voor me gehuisvest had in zijn kippenhok.

Ergens veilig opgeborgen in de kronieken van de engelen moet het beeld staan van de lap op het zitvlak van Steele’s broek, gezien vanuit het kippenoog. En natuurlijk ook Camilla’s beeld van mij, niet al te onaardig, hoop ik. Aan de uitdrukking op haar starre kippenkopje kon ze ook niets doen en ik geloof niet dat het ooit iets betekende.

Aan de andere kant van het spectrum staat het behouden leven van de vader van mijn engel. Herinneren kan een langdurend proces zijn, zegt ze, afhankelijk van hoe ingewikkeld en vol het zich herinnerende brein is, en in elke, behalve de laatste, fase kan dat naar believen stopgezet worden. Haar vaders herinneren was begonnen toen ze nog ver weg in de ruimte waren en hij wist dat hij de reis niet lang kon overleven.

Bij het einde van die reis, was het herinneren zover voortgeschreden dat hem, van zijn leven op die andere planeet, nog maar heel weinig feitelijke herinnering restte. Hij had wat een deductief geheugen genoemd moet worden…..van het materiaal van de nog niet uitgewiste jaren, kon hij reconstrueren wat er geweest moest zijn, en ik neem aan dat de andere volwassene die de overtocht overleefde, hem behoed moet kunnen hebben voor de vergissingen, die gepaard kunnen gaan met dat geheugenverlies. Dat is, maak ik daaruit op, waarom hij me niet die nacht met twee manen kon laten zien.

Ik vergat te vragen of de beelden die hij me toegestuurd had afkomstig waren uit zijn feitelijke of uit zijn deductieve geheugen. Het deductieve, denk ik, want er hing iets vaags overheen, dat er niet is als mijn engel me een beeld geeft van iets dat ze met haar eigen ogen heeft gezien.

Jadegroene ogen, overigens. Verbaast je dat?

Op dezelfde manier kon mijn eigen leven behouden worden. Elk aspect van het bestaan dat ik ooit aangeraakt heb, en dat mij ooit aangeraakt heeft, kon doorgegeven worden naar een of ander volmaakt verslag—de aard van dat geschreven verslag gaat me boven mijn pet, maar ik twijfel er niet aan dat het betrekkelijk volledig is. Niets belangrijks, goed of slecht, zou verloren gaan. En ze moeten kennis van de mens hebben, als ze alles willen uitvoeren wat ze van plan zijn.

Het zal niet eenvoudig zijn, vertelt ze me, en soms pijnlijk. Zelf zou ze het meeste moeten doen, maar gedeeltelijk was het ook mijn taak. In haar opvoeding als kind, heeft ze, wat wij zoölogie zouden noemen, gekozen als haar levenswerk; daarom heeft ze een intensieve theoretische opleiding gekregen in dat vak. Op dit moment vermoed ik dat ze meer weet dan wie dan ook op deze planeet, niet alleen wat een kip beweegt, maar ook hoe het is om een kip te zijn.

Ze is dan wel een beginner, maar in alle essentiële zaken is ze al een deskundige. Ze kan me helpen, denkt ze, als ik dit alternatief kies. In ieder geval zou ze de moeilijkste dingen wat gemakkelijker voor me kunnen maken en ervoor zorgen dat mijn moed niet verflauwt.

Want het schijnt dat dit proces pijnlijk is voor een ontwikkeld intellect—zonder neerbuigend te zijn, noemt ze ons zeer ontwikkeld—omdat, als alle uiterlijk vertoon en zelfbedrog verwijderd zijn, het geweten overblijft, dat nog steeds functioneert volgens de normen van goed en kwaad, die het individu tijdens zijn leven heeft ontwikkeld. Onze huidige kennis van onze eigen motieven is maar een zo deerniswekkend beginnetje! Amper meer dan een eerste poging van een baby om zijn ogen ergens op te richten.

Ik vraag me alleen af hoeveel van mijn leven, als ik deze weg kies, in alle opzichten afschuwelijk zal blijken te zijn. Een heleboel van de “goede daden” die ik nog steeds in mijn herinnering koester, zoals zoveel oppassende engeltjes, zullen zich voordoen met de wrede grijns van hebzucht, kleingeestige ijdelheid of nog erger.

Niet dat ik slecht ben, in enige aanvaarde betekenis van het woord. Ik heb zelfrespect; geen reden om mezelf omlaag te halen of me op de borst te kloppen. Ik schaam me niet om de vergelijking te moeten doorstaan met elk ander redelijk exemplaar van onze soort. Maar daar heb je het weer: ik ben een mens, en in zoverre sub specie aeternitatis, en dan ook nog deze middagkrant, wat een vrij serieuze zaak is.

Zonder dat ik het echt weet, zie ik deze totale herinnering, bij wijze van spreken, als het lopen door een gang met ontelbare beelden, nu eens duister, dan weer schitterend, maar ook grappig en gruwelijk…..met geen andere zekerheid dan het besef dat er aan het eind een open blinde deur is. Het kan zijn aangename momenten hebben en ook troostende. Ik zie niet hoe ik ooit het genoegen en de voldoening kan benaderen van nog een paar jaar meer in deze wereld door te brengen, met de engel die, als ze dat wil, neerstrijkt op mijn schouder en tegen me praat.

Ik moest haar vragen hoeveel waarde zij aan een dergelijk verslag hechten. Dat is heel duidelijk…..volgens hun normen kunnen ze ons weinig van dienst zijn, totdat ze ons begrijpen en ze zijn hier naartoe gekomen om zowel ons als zichzelf van dienst te zijn. En ons begrijpen, betekent voor hen ons van binnen en buiten kennen, zo volledig als onze meest toegewijde en hard werkende wetenschappers zich nooit kunnen voorstellen. Ik herinner me van die twaalf miljoen jaar: zij zullen pas contact met ons maken als ze zeker weten dat het geen kwaad kan.

Maar op onze gekwelde planeet, speelt tijd een rol. Ze weten dat natuurlijk heel goed…..

Met dat herinneren kan alleen een begin gemaakt worden als de betrokkene dat zelf wil of geen weerstand biedt; voor hen moet dat willen betekenen: voor elk mens met voldoende verstand een weloverwogen keuze maken. Maar ik vraag me wel af hoeveel mensen ze zouden kunnen vinden die oprecht die ongemakkelijke reis naar de dood willen maken, zonder beloning, behalve de verzekering dat ze hun eigen soort en de engelen van dienst zijn.

Preciezer gezegd, ik vraag me af of ik zelf die bereidheid zou kunnen opbrengen, zelfs met haar hulp.

Toen ze me dat uitgelegd had, drong ze er nogmaals op aan om geen overhaaste beslissing te nemen. En ze wees me erop waar mijn gedachten al naar op zoek waren…..waarom niet beide alternatieven, binnen een redelijke tijdslimiet? Waarom zou ik niet tien of vijftien jaar of nog meer met haar mogen doorbrengen, en dan beginnen aan die totale herinnering, misschien pas als mijn lichamelijke krachten beginnen af te nemen? Ik dacht erover na.

Vanmorgen had ik bijna besloten om te kiezen voor die gewenste en gerieflijke oplossing. Toen werd mijn krant bezorgd. Niet dat ik een dergelijk geheugensteuntje nodig had.

’s Middags vroeg ik haar of zij wist of het, bij de huidige toestand van de menselijke technologie, mogelijk was dat wij in onze dwaasheid deze planeet daadwerkelijk konden vernietigen. Ze wist het niet zeker. Drie van de andere kinderen zijn vertrokken naar verschillende delen van de wereld, om te weten te komen wat ze daarmee kunnen. Maar ze moest me vertellen dat zoiets, elders in het universum, al eerder was gebeurd. Ik denk dat ik geen brief naar de kranten ga schrijven met de verklaring van het af en toe verschijnen van een nieuwe ster tussen de sterren. Zonder twijfel zijn er al anderen geweest die dezelfde hypothese aangedragen hebben, zonder hulp van engelen.

En dat is niet het enige waaraan ik moet denken. Ik zou plotseling dood kunnen gaan door een ongeluk of een ziekte, nog voordat ik begonnen was mijn leven te geven.

Pas nu, nu het al zo laat is, en ik mijn bezwete voorhoofd afveeg en naar de lichtjes staar van die prachtige ring, heb ik een paar duidelijke feiten samen kunnen voegen tot de vereiste synthese.

Ik weet natuurlijk niet wat voor vorm hun hulp aan ons zal aannemen. Ik verwacht dat de mensen in de komende tijd niet veel zullen zien of horen van de engelen. Nu en dan zullen misschien rampzalige beslissingen gewijzigd worden en degenen die denken dat ze daar zelf helemaal verantwoordelijk voor zijn, zullen niet begrijpen waarom hun geest op die manier gewerkt heeft. Hier en daar zal misschien een invloedrijk figuur op een nogal merkwaardig manier de goede richting in geduwd worden. Zoiets. Misschien worden er nieuwe ontdekkingen en uitvindingen gedaan die bestemd zijn om de dreiging van onze akeligste speeltjes teniet te doen.

Maar wat de engelen ook besluiten te gaan doen, het verslag en de analyse van mijn nogal karakteristieke leven zullen hun daar bij kunnen helpen. Het zou zelfs het kleine extra gewichtje in de schaal kunnen leggen, dat beslist tussen overwinning en mislukking. Dat is Feit Een.

Twee: ondanks hun verbazingwekkende ontwikkelingsniveau, bestaan mijn engel en haar broeders en zusters ook uit vergankelijk protoplasma. Als deze bal modder een vuurbal wordt, zullen ook zij vernietigd worden. Zelfs als ze de middelen hebben om weer gebruik te maken van hun ruimteschip of om een ander te bouwen, zou het zomaar kunnen gebeuren dat ze niet op tijd het gevaar onderkennen, zodat ze niet meer kunnen ontsnappen. En voor zover ik weet, kan dat morgen al zijn. Of vannacht.

Er kan dus niet langer twijfel bestaan over mijn keuze, en ik zal het haar vertellen als ze wakker is.


9 Juli

Vanavond [2] geen herinneringen terughalen; ik moet even bijkomen. Ik zie dat het bijna een maand geleden is dat ik het laatst in dit dagboek geschreven heb. Mijn volledig herinneren begon drie weken geleden en de eerste achtentwintig jaar van mijn leven zijn al gered.

Een week nadat ik de engel mijn beslissing had medegedeeld, was ze klaar om te beginnen met het herinneren. In die week onderzocht ze mijn huidige geest nauwkeuriger, dan ik dacht dat mogelijk was: ze moest zeker zijn.

Tijdens die week van lastige vragen, durf ik te zeggen, is ze meer te weten gekomen over mijn soort dan zelfs ooit geregistreerd is in de spreekkamer van een huisarts; ik hoop dat ze het heeft gedaan. Elke psychiater die dat zou willen betwijfelen, bied ik de overweging aan van een naturalist. Het is goed denkbaar dat we, na een tijd hard werken, alles geregistreerd hebben wat een bepaalde lap grond ons kan laten zien. Maar verander het gezichtspunt maar een beetje—graaf, laten we zeggen, dertig centimeter diep met een spade, of klim op de tak van een boom en kijk omlaag—en het is een hele nieuwe wereld.

Als de engel niet bezig was met me op deze manier te onderzoeken, deed ze haar best om me een blik te laten werpen op de voldoening gevende en dankbare ervaringen, die ik zou kunnen hebben als ik de andere manier koos. Ik begrijp hoe nodig dat was; op dat moment leek het haast wreed. Ze moest het doen, voor mijn eigen bestwil, en ik ben blij dat ik op een of andere manier vast kon houden aan mijn oorspronkelijke keuze. Zo is ze nu eenmaal, en ze heeft zelfs gezegd dat ze daarom van me houdt. Wat die verwarrende uitspraak voor haar betekent, kan ik niet bedenken. Het stemt mij tevreden als ik het in de menselijke betekenis opvat.

Omdat ik niet meer de normale slaapbehoefte heb, begint het herinneren al ’s nachts, zodra de verlichting in het dorp uitgaat en er weinig kans is dat we gestoord worden. Overdag rommel ik, op mijn gebruikelijke manier, wat aan. Mijn kippen heb ik verkocht aan Steele en Judy’s leven is een week geleden behouden. In feite zijn mijn zaken daarmee afgehandeld, afgezien van het feit dat ik begonnen ben met het schrijven van een codicil bij mijn testament. Ik kan het net zo goed nu doen, hier in mijn dagboek, in plaats van mijn notaris daarmee lastig te vallen. Het is vast rechtsgeldig.

Aan Wie Dit Leest: hierbij vermaak ik de ring die na mijn overlijden te vinden is aan de vijfde vinger van mijn linkerhand, aan mijn vriend Lester Morse, M.D., uit Augusta, Maine. Ik verzoek Dr. Morse dringend om deze ring altijd in eigendom te houden, en voorzorgen te treffen voor de overdracht, in het geval hij komt te overlijden, aan iemand in wie hij het grootste vertrouwen stelt.

(Getekend) David Bannerman [3]

Vanavond is ze voor een tijdje weggegaan en ik ga uitrusten en doen waar ik zin in heb, totdat ze terug is. Ik zal die tijd besteden met het volschrijven van een paar lege bladzijden in dit dagboek, maar ik ben bang dat het wat rommelig wordt, omdat er zoveel is waar ik me niet meer druk over maak.

Afgezien van het feit dat ik niet meer naar slaap verlang en lichamelijk moe ben, wat overigens helemaal niet onaangenaam is, heb ik tot nu toe geen last van lichamelijke symptomen. Ik heb geen enkele herinnering meer aan alles dat plaatsgevonden heeft vóór mijn achtentwintigste verjaardag. Mijn deductieve geheugen lijkt tamelijk doelmatig, en ik weet zeker dat ik het verhaal grotendeels zou kunnen reconstrueren, als het de moeite waard is. Vanmiddag heb ik wat gesnuffeld in wat oude brieven uit die periode, maar ze waren niet erg interessant.

Mijn kennis van het Engels is onaangetast; wetenschappelijke publicaties in Duits en Frans kan ik nog steeds lezen, omdat ik de gelegenheid heb gehad, om die talen vrij vaak te gebruiken, na mijn achtentwintigste. De flarden, van het van mijn middelbare school daterend, Latijn, zijn verdwenen. Dat geldt ook voor algebra en alle, behalve de eenvoudigste, stellingen van de middelbare-school-meetkunde: ik heb ze nooit nodig gehad.

Ik kan me herinneren dat ik na mijn achtentwintigste nog aan mijn moeder heb gedacht, maar ik weet niet of het beeld dat daarbij bovenkomt echt op haar lijkt. Mijn vader stierf toen ik eenendertig was, dus hem ik herinner me als een oude zieke man. Ik geloof dat ik ook nog een jongere broer gehad heb, maar die moet als kind overleden zijn. [4]

Judy is rustig doodgegaan…..prettig voor haar, denk ik. Het kostte me een halve dag. We gingen naar een verlaten veld, dat ik ken, en daar lag ze met knipperende ogen in de zon met de engel aan haar zij, terwijl ik een graf groef en daarna op zoek ging naar wilde frambozen. Tegen de avond kwam de engel naar me toe en zei tegen me dat ik Judy nu kon begraven…..het was afgelopen. En heel interessant, zei ze. Ik zie niet hoe er voor Judy iets verontrustends aan is geweest. Per slot van rekening hebben we het meest last als ons ons geliefde zelfbedrog ontnomen wordt en ik denk niet dat Judy dat had.

Ik heb het herinneren niet pijnlijk gevonden, althans niet als ik erop terugkijk. Er moeten wrange momenten geweest zijn, genadig vergeten samen met hun oorzaken, alsof het proces onder algehele verdoving heeft plaatsgevonden. Natuurlijk waren er genoeg voorvallen geweest in mijn eerste achtentwintig jaar, die ik alleen maar ter beoordeling aan de engelen zou willen voorleggen. Ik moet heel vaak gemeen geweest zijn, egoïstisch en laaghartig op allerlei manieren, al was het maar gezien de registratie vanaf mijn achtentwintigste levensjaar. Die oude brieven stippen een paar van die dingen aan. Voor mij zijn die nu alleen van belang als materiaal voor een verslag dat veilig in andere handen is.

Maar tegen iedereen die ik misschien benadeeld heb, wil ik het volgende zeggen: je bent gekwetst door kanten van mijn menselijkheid, die over een paar miljoen jaar bij ons niet meer zoveel voor zullen komen. Ik strijd tegen deze duistere elementen, op mijn eigen menselijke manier, zoals jullie dat zelf ook doen. De inspanningen zijn niet vergeefs.

Op een avond—ik denk dat het 12 juni was—wipte Lester aan voor een glas sherry en een potje schaak. Had hem een hele tijd niet gezien en sindsdien ook niet meer. Er is nogal wat angst voor polio deze zomer en dat houdt hem van de straat.

De engel trok zich terug achter een paar boeken op de bovenste plank—ik ben bang dat die stoffig was—en vermaakte zich met onze schaakpartij. Ze had goed zicht op jouw kale plek, Lester. Later vertelde ze dat ze vindt dat je er leuk uitziet, maar kan je niet iets aan je gewicht doen? Ze deed een eigenaardig hulpmiddel aan de hand, waarvan ik denk dat dat bij jou als arts ook af en toe is opgekomen…..minder eten.

Wat ze bij die schaakspelletjes uithaalde, had misschien ze niet moeten doen. Tot en met de eerste tien zetten was er alleen mijn gebruikelijk geblunder, maar tegen die tijd, neem ik aan, had ze de principes door en nam ze het spel over. Ik besefte het niet helemaal, totdat ik je zag kijken als aangeschoten wild. Ik had me verbeeld dat mijn verbazingwekkende zetten het resultaat waren van mijn verdomde scherpzinnigheid.

Serieus, Lester, denk eens terug aan die avond. Jij hebt lastige amateurtoernooien gespeeld, je kent je eigen vaardigheden, en die van mij. Vraag je dan af of ik zoiets zonder hulp had gekund. Ik zeg je nog een keer dat ik het spel niet bestudeerd heb in de tijd dat je er niet was. Ik heb zelfs nooit een schaakboek in de bibliotheek gehaald en als ik dat wel had gedaan, zou dat mij, hoeveel ik het ook zou bestuderen, niet tot jouw niveau kunnen brengen. Ik heb die mentaliteit niet; gewoon jouw nederige sparringpartner en ik heb er daarom van genoten, zoals jij zou kunnen genieten van het kijken naar een eerste klas chirurg die een of ander wonder uitvoert, waaraan jij je, zelfs in je stoutste dromen, niet eens zou wagen. Zelfs als je spel altijd onder het peil van die avond was geweest, en ik denk niet dat het zo was, had ik je nooit drie keer achter elkaar, zonder hulp, de oren kunnen wassen. Die avond zat je een heel eind onder je eigen niveau, meer niet.

Ik kon je er toen niets over vertellen—ze was duidelijk op dat punt—dus ik kon alleen maar wat kletsen, mezelf op de borst kloppen en jou verbijsterd achterlaten. Maar ze wil dat ik alles wat ik wil opschrijf in dit dagboek en op een of andere manier, Lester, denk ik, dat je de komende paar decennia behoorlijk interessant zult vinden. Je bent nog jong, ongeveer tien jaar jonger dan ik. Ik denk dat je veel dingen zult zien die ik zou willen zien gebeuren…..althans dat zou ik willen, als ik er niet van overtuigd was, dat mijn keuze de juiste is.

De meeste nieuwe gebeurtenissen zullen niet spectaculair zijn, vermoed ik. Veel keerpunten naar een beter leven, zullen op het moment zelf nauwelijks herkend worden voor wat ze zijn, door jou noch door iemand anders. Omdat onze natuur is zoals die is, is het duidelijk dat we niet van de ene op de andere dag zullen veranderen. Dat hopen zou even absurd zijn als je verbeelden dat enige formule, ideologie, theorie of maatschappelijk patroon ons naar een Utopia kan voeren. Zoals ik het zie, Lester—en ik denk dat jouw spreekkamer je hetzelfde verteld zou hebben, zelfs als je eigen intuitie ontoereikend zou zijn—gaat het maar om een enkele strijd: het Armageddon. En het slagveld daarvan ligt in elk individu.

Op dit moment geloof ik dat ik de gelukkigste man ben, die ooit heeft geleefd.


20 Juli

Behalve de afgelopen tien jaar zijn alle jaren al leeg. Hoewel de lichamelijke vermoeidheid overweldigend is, is die nog steeds niet onaangenaam. Ik maak me niet druk over het onkruid in mijn lapje tuin…..gewoon een ander soort bloemen waar ik iets anders bedoeld had. Een uur geleden kwam ze aan met een zaadpluis van een paardenbloem, om me te laten zien hoe prachtig dat is. Ik neem aan dat ik daaraan nooit aandacht geschonken heb. Ik hoop dat wie dit stuk grond ook overneemt, hij dat teruggeeft aan het boerenbedrijf; ze zeggen dat de vijf hectare onder aan het huis goede aardappelgrond geweest is, beste vroege grond.

Het is heerlijk om in de zon te zitten, alsof ik oud ben.

Nu ik door de eerdere aantekeningen in dit dagboek blader, zie ik dat ik vaak een heel bitter gevoel gehad heb over mijn medemensen. Ik maak daaruit op dat ik een eenzaam man geweest moet zijn, en dat ik me veel van die eenzaamheid zelf aangedaan heb. Een groot deel van mijn bitterheid moet niets anders geweest zijn dan een vervelend bijverschijnsel, van een teveel in afzondering doorgebracht leven. Deels had dat aanwijsbare oorzaken, maar toch geloof ik niet dat ik daarvoor meer reden had dan ieder redelijk intelligent mens, die de wereld graag wilde zien als een aangenamer oord dan die is geweest. Mijn engel vertelt me dat het litteken op mijn rug te wijten is aan een verwonding, die ik opgelopen heb in een vroeg stadium van de oorlog, die nog steeds woedt. Dat zou me bitter hebben kunnen maken, misschien. Maar het is goed zo; het staat in het verslag.

Ze houdt een wedstrijd met een kolibrie…..ze houdt zich in, denk ik, om het kleine snelle groene pluisje een kans te geven.

Nog een opmerking voor je, Lester. Ik heb al aangegeven dat mijn ring voor jou is. Ik zal je niet vertellen wat voor eigenschappen ik daarvan ontdekt heb, want ik ben bang dat hij je misschien niet hetzelfde plezier en profijt zal geven, die hij mij gegeven heeft. Zoals elk afwisselend oplichtende kleurige plek een hulpmiddel is voor zelfhypnose. Hij is meer, veel meer dan dat, maar…..je moet het zelf uitzoeken, op tijden waarop je wat afgeschermd bent van de dagelijkse beslommeringen.

Ik weet dat hij je geen kwaad kan doen, omdat ik weet waar hij vandaan komt.

Tussen twee haakjes, ik zou graag willen dat je aan mijn uitgevers mijn verzoek overbrengt, dat ze of stoppen met het drukken van mijn Inleidende Biologie of anders een nieuwe uitgave uitbrengen, in overeenstemming met een paar aantekeningen, die je kunt vinden boven in mijn bureaula. Ik heb een vluchtige blik geworpen in dat boek, nadat mijn engel me verzekerd had dat ik het geschreven heb. Ik was verbijsterd. Maar ik ben bang dat mijn aantekeningen erg slordig zijn—ik zeg ‘mijn’ op grond van een auteursrecht als dichter—en misschien zijn ze te vooruitstrevend voor de dag van vandaag, hoewel de revisie hoofdzakelijk een zaak is van het schrappen van bepaalde algemeenheden, die dat niet zijn. Probeer het zo kritisch mogelijk te beoordelen. Het is een zeer onbelangrijk leerboek en het is allemaal niet zo belangrijk.

Een laatste stuiptrekking van mijn vervagende persoonlijke ijdelheid.


27 Juli

Ik heb een nacht met twee manen gezien. Hij werd mij gegeven door die overgebleven volwassene, aan het eind van een wonderbaarlijk bezoek, toen hij en zes van die negen andere kinderen me kwamen opzoeken. Het was afgelopen nacht, denk ik…..ja, dat moet het geweest zijn. Eerst was er boven het huis een gesuis van vleugels; mijn engel vloog lachend naar binnen. Toen waren ze er, allemaal om me heen, een en al vrolijkheid en veelkleurig vuur, me imponerend op alle manieren, waarvan ze wisten dat die mij zouden plezieren. Iedereen had iets aangenaams en vriendelijks tegen me te zeggen. Een van hen gaf me een bewegend beeld van de Saint Lawrence, gezien in de ochtend vanaf een hoogte van achthonderd meter—wolken, adelaars—hoe zou hij eigenlijk weten dat ik daar zo weg van zou zijn?

En allemaal bedankten ze me voor wat ik had gedaan.

Maar het was zo eenvoudig!

Tot slot gaf de oude engel—zijn huid is helemaal zwart, en zijn dons wit met grijs—het herinnerde beeld van de nacht met twee manen. Hij had dat ongeveer zestig jaar geleden gezien.

Ik heb niet eens overwogen een poging te doen om het op te schrijven. Mijn vingers zullen dit potlood vanavond niet veel langer vasthouden. O, die omhoog rijzende gebouwen van wit en amber, een vredig landelijk gebied, zilverachtige kronkelende rivieren, een glimp van de open zee. Een rijzende maan aan een heldere hemel, een tweede in een wolkenkrans, daartussen overal onbekende rondzwervende sterren. Hier en daar engelen, die het na vijftig miljoen jaar verdienen om in een dergelijke nacht te leven.

Nee, zoiets kan ik niet beschrijven. Maar voor jullie, leden van de mensenfamilie, weet iets ik beters. Ik kan jullie vertellen dat deze nacht met twee manen, hoe schitterend die ook was, niet mooier is, dan een nacht onder een enkele maan op deze oude en vertrouwde aarde kan zijn…..als je je voorstelt dat alle menselijke kwaad weggevaagd is en dat onze eigen mensen eindelijk begonnen zijn met de allergrootste ontdekkingsreis, naar zichzelf.


29 Juli

Nu is er niets meer waarvan nog afstand gedaan kan worden, dan de herinnering aan de tijd die verstreken is, sinds de engel is gekomen. Ik rust zolang ik wil en schrijf wat ik wil. Daarna zal ik naar mijn bed gaan en gaan liggen alsof ik ga slapen. Ze vertelt me dat ik mijn ogen open kan houden; zij zal ze dicht doen als ik haar niet meer kan zien.

Ik blijf ervan overtuigd dat onze menselijke zaak hoopvol is. Ik weet zeker dat we binnen een paar duizend jaar sommige van de eenvoudigere voorbereidende taken kunnen uitvoeren, zoals het kwaad uitbannen en onze naasten liefhebben. En als zou blijken dat dat zo is, wie kan dan betwijfelen dat we, over nog een paar miljoen jaar, of zelfs minder, nog maar een beetje lager staan dan de engelen?


AANTEKENING vd BIBLIOTHECARIS: Zoals algemeen bekend, luidt het verhaal dat het origineel van het Dagboek van Bannerman in bezit is geweest van Dr. Lester Morse, ten tijde van de verdwijning van laatstgenoemde in 1964, en die verdwijning is tot de dag van vandaag een onopgelost mysterie. Het is bekend dat McCarran, in oktober 1951, commandant Garrison Blaine bezocht heeft, maar van dat bezoek bestaat geen verslag meer. Commandant Blaine blijkt een vrijgezel te zijn geweest, die alleen woonde. Hij is, in december 1951, om het leven gekomen tijdens het uitoefenen van zijn functie. Aangenomen wordt dat McCarran niets geschreven heeft over de zaak Bannerman, of die besproken heeft met iemand anders. Het is vrijwel zeker dat hij zelf de samenvatting en de daarmee samenhangende papieren uit het dossier verwijderd heeft—niet officieel naar het schijnt—toen hij, in 1957, zijn ontslag bij de FBI indiende. Hoe het ook zij, ze werden aangetroffen tussen zijn aandelen nadat hij vermoord was, en later door Mrs. McCarran te beschikking gesteld van het publiek.

Het volgende memorandum was aanvankelijk bijgevoegd bij de samenvatting van het Dagboek van Bannerman. Het is geparafeerd door McCarran zelf.


11 Augustus 1951

De oorspronkelijke klachtenbrief, geschreven door Clyde, M.D., en vermeld in de begeleidende brief van commandant Blaine, is helaas zoekgeraakt, mogelijk vanwege een fout bij de archivering.

Het daarvoor verantwoordelijk geachte personeel is gelast te voorkomen dat een dergelijke fout herhaald kan worden behalve als, en/of wanneer dat noodzakelijk is.

C.McC.

Op de kantlijn van deze aantekening, stond een met potlood geschreven opmerking, die later uitgegomd was. Jodiumdamp is gebruikt om het onmiskenbare handschrift van McCarran uit te doen komen. De opmerking luidt deels als volgt: Een McC. gaat echt niet zijn baan verliezen, tenzij, als en of…..de rest is niet te ontcijferen, behalve het laatste woord, dat betreurenswaardig onparlementair is.


VERKLARING VAN LESTER MORSE, M.D. d.d. 9 AUGUSTUS, 1951

In de middag van 30 juli 1951, gevolg gevend aan wat ik moet beschrijven als een onverwachte opwelling, ging ik de stad uit met de bedoeling een bezoek af te leggen bij mijn vriend Dr. David Bannerman. Sinds de avond van 12 juni van dit jaar, 1951, had ik hem niet meer gezien of iets van hem gehoord.


Nadat ik aangeklopt en hem geroepen had en geen antwoord kreeg, liep ik naar boven naar zijn slaapkamer en trof hem dood aan. Uit oppervlakkige aanwijzingen maakte ik op dat de dood op de avond tevoren ingetreden moest zijn. Hij lag op zijn bed, op zijn linkerzij, in een gemakkelijke houding alsof hij was gaan slapen, maar wel geheel gekleed, met een schoon overhemd en een zomerse pantalon. Zijn ogen en mond waren gesloten, en er was geen spoor van wanorde, zoals te verwachten is bij een heel rustig overlijden.

Zodra ik geconstateerd had dat er geen ademhaling en hartslag waren en gevoeld had dat zijn lichaam al koud was, nam ik op grond van die tekenen aan, dat hij al eerder gevonden was door een buurman, die deze eenvoudige van respect getuigende handelingen verricht had en waarschijnlijk een plaatselijke arts of een andere betrouwbare persoon was gaan waarschuwen. Daarom bleef ik wachten, Dr. Bannerman had geen telefoon, in de verwachting dat er spoedig iemand zou komen.

Dr. Bannermans dagboek lag op een tafel vlak bij zijn bed, en lag open op de bladzijde waarop hij een codicil bij zijn testament had geschreven. Ik las dat stuk. Later, toen ik zat te wachten tot de anderen zouden komen, las ik de rest van het dagboek, iets wat hij duidelijk wilde dat ik zou doen. De ring die hij vermeldt zat aan de pink van zijn linkerhand, en is nu in mijn bezit.

Toen hij dat codicil schreef, moet Dr. Bannerman het feit over het hoofd gezien of vergeten hebben dat hij in zijn officiële testament, dat hij een paar maanden eerder had opgemaakt, mij aangewezen had als zijn executeur-testamentair. Indien er wettelijke technische details bij betrokken zijn, zal ik gaarne mijn volledige medewerking verlenen aan de desbetreffende autoriteiten.

Maar de ring zal onder mijn hoede blijven, omdat dat de door Dr. Bannerman uitgesproken wens was, en ik ben niet bereid die onder enige omstandigheid af te staan voor onderzoek of beoordeling.

De aantekeningen voor een herziening van zijn leerboeken, lagen in zijn bureau, zoals aangegeven in het dagboek. Ze zijn helemaal niet “rommelig” en ook niet bijzonder revolutionair, voor zover hij alleen bepaalde beweringen, als theorie of hypothese, wilde herformuleren, die ik als vanzelfsprekend zou hebben gezien. Het ligt niet op mijn terrein en ik ben niet bevoegd om daarover een oordeel uit te spreken. Ik zal de zaak opnemen met zijn uitgevers zodra daar gelegenheid voor is. [5]

Voor zover ik kan beoordelen, met in mijn achterhoofd de resultaten van de door Stephen Clyde, M.D., verrichte obductie, was de dood van Dr. Bannerman niet onverenigbaar met de aanwezigheid van een embolie van een type dat bij de obductie niet duidelijk waarneembaar is. Dat heb ik aangegeven op de overlijdensverklaring. Ik ben genoodzaakt nog een deel toe te voegen van een medische opvatting, wat die hier ook moge betekenen

Ik ben geen psychiater, maar gezien de eisen van een huisartsenpraktijk, heb ik het altijd raadzaam gevonden, om zo goed mogelijk bij te blijven over de gangbare bevindingen en opvattingen in deze tak van de geneeskunde. Dr. Bannerman beschikte, naar mijn mening, over een grotere emotionele en intellectuele stabiliteit dan iemand anders met een vergelijkbare intelligentie, in mijn hele persoonlijke en professionele kennissenkring.

Er is gesuggereerd dat hij leed aan een psychose met wanen, maar ik kan alleen maar zeggen dat het dan een vorm geweest moet zijn waar ik geen ervaring mee heb en die, zover ik weet, nergens beschreven is in de literatuur over psychopathologie.

Het huis van Dr. Bannerman was, in de middag van 30 juli, op orde. Naast het open slaapkamerraam waar geen gordijn voor hing, stond een schoenendoos zonder deksel, waarin op de bodem een opgevouwen zijden sjaal lag. Een kussentje, zoals Dr. Bannerman beschrijft in zijn dagboek, trof ik niet aan, maar ik zag wel dat er een stukje van de sjaal afgeknipt was. In de doos en erbij, hing een merkwaardige geur, zwak, aromatisch en heel zoet, zoals ik nooit eerder tegengekomen ben en daarom niet kan beschrijven.

Het kan al dan niet enig verband met de zaak hebben dat ik, terwijl ik die middag in zijn huis was, geen verdriet voelde of een persoonlijk verlies, hoewel Dr. Bannerman een aantal jaren een geliefde en gewaardeerde vriend van me is geweest. Ik had en heb alleen de overtuiging dat hij, na de voltooiing van een grote onderneming, rust gevonden heeft.

De ring die hij aan mij vermaakt heeft, heeft dat bevestigd.


Noten:

[1] Dr. Bannermans hond, in het dagboek al vaker vermeld, was een negen jaar oude Engelse setter. Volgens een aantekening van 15 mei 1951, begon ze toen blind te worden—BLAINE

[2] Op dit punt verandert het handschrift van Dr. Bannerman op een eigenaardige manier. Vanaf dat moment gebruikte hij een potlood in plaats van een pen en het schrift toont tekenen van haast. Maar ondanks dat, is het in feite veel duidelijker, evenwichtiger en gemakkelijker te lezen, dan eerdere aantekeningen met zijn gebruikelijk handschrift.—BLAINE

[3] Ondanks sumiere veranderingen in het handschrift, is die handtekening door een deskundig grafoloog als authentiek gewaarmerkt.—BLAINE

[4] Dr. Bannermans moeder is in 1981 gestorven aan de griep. Zijn broer (drie jaar ouder, niet jonger) is in 1906 gestorven aan een longontsteking.—BLAINE

[5] AANTEKENING vd BIBLIOTHECARIS: Maar hij lijkt dat nooit gedaan te hebben. Er is nooit een nieuwe uitgave geweest van “Inleidende Biologie” en het is sinds 1952 niet meer herdrukt.

Naar boven