Home

Ludwig Tieck

Ludwig Tieck

Ludwig Tieck 1773-1853

Het Laatste Oordeel


Inleiding bij deze vertaling:

In Beschouwingen over zonde, leed, hoop en de ware weg schrijft Franz Kafka: “wij noemen het Laatste Oordeel alleen zo vanwege ons begrip van tijd, eigenlijk is het standrecht (strenge, snelle, niet aan de formele rechtspleging gebonden berechting door militaire rechters, van Dale).” Maar ook schrijft hij daarin: “wij zijn niet zondig omdat we gegeten hebben van de Boom der Kennis (ook hij vergeet dat ‘van Goed en Kwaad’), maar ook omdat we nog niet gegeten hebben van de Boom des Levens. De toestand waarin we ons bevinden is zondig, onafhankelijk van schuld.” Die zondige toestand is dus de erfzonde, waarmee je opgezadeld wordt door je ouders, die daarvoor geen schuld dragen maar wel verantwoordelijk zijn voor het feit dat ze zich daarvan niet losmaken. Omdat mensen in de tijd leven, hun heden laten bepalen door verleden en toekomst die alleen in hun hoofd zitten, en dus niet in het eeuwige nu leven, zijn ze op het merkwaardige idee gekomen van het Laatste Oordeel, waarbij ze verantwoording moeten afleggen voor alle tijdens hun leven begane ‘zonden.’ Maar zoals Kafka stelt: dat oordeel wordt doorlopend geveld, door een rechtbank die doorlopend zitting houdt. Eigenlijk kun je zeggen dat je geweten, hoe doof je daarvoor ook bent geworden, bij elke overtreding van de echte Gulden Regel, “wat gij niet wilt dat u geschiedt doet dat ook de ander niet,” je dat laat weten. Je kunt dat wegredeneren, goedpraten, anderen de schuld geven, maar tot het moment dat je verantwoordelijkheid neemt voor je eigen gedrag, blijft het wringen, met andere woorden, je geeft jezelf daarmee levenslang. Het blijft een geheim dat vanaf dat moment je leven mede zal bepalen, wat voor alle geheimen geldt. Je kunt nooit meer zeggen wat je denkt. En mensen zeggen dan ook dat “iedereen recht heeft op zijn eigen geheimen.” Door hun leugenachtigheid straffen mensen zichzelf, waarbij het ene gat gestopt wordt met het andere, de ene leugen met de andere, zodat er een haast onontwarbare kluwen ontstaat die mensen dan hun identiteit noemen. Het grote probleem is dat eerlijkheid in deze wereld genadeloos afgestraft wordt. Met andere woorden, ben je eerlijk dan word je gestraft door de anderen, de maatschappij, de hel van de anderen zoals Sartre opmerkt, of je wordt lastig gevallen door je geweten. Door mee te doen in deze door de mens zelf geconstrueerde wereld levert alles wat iedereen doet doorlopend dubbele bindingen op, je kunt het nooit goed doen. Of je zondigt tegen de maatschappij, de anderen, of je zondigt tegen het leven. Of je wordt veroordeeld door de maatschappij, of door je geweten. Is er dan geen ontkomen aan? Word een toeschouwer, wees in de wereld en niet van de wereld, speel het spel mee, maar besef dat het een ziek spel is.

Tieck schrijft een geestige satire op het gangbare Laatste Oordeel en laat daarmee zien wat voor bizar idee het is.

De vertaler.

Een Visioen

Al menig jaar had ik doorgebracht in deze wereld, maar nooit was het tijdens een droom in me opgekomen dat je van die dingen kon dromen die ik zo meteen zal beschrijven. Steeds had ik genoegen genomen met de gebruikelijke aangename slaap en gedacht dat het voldoende was de ogen te sluiten en uit te rusten, totdat ik in een paar boeken las hoezeer de schrijvers het betreurden dat ze de nachtelijke periode, waartoe immers wakker zijn in zekere zin niet behoorde, als ware luilakken doorbrachten, zonder tijdens de slaap hun plichten en beroepsbezigheden voort te kunnen zetten. Maar dat was volstrekt onmogelijk. Door deze wenken ging mij over mijn eigen nutteloze slaap een licht op en ik besloot de fouten die ik tot dan toe gemaakt had, te verbeteren en mijn wakende en slapende toestand geheel samen te voegen en tot een enkele samenhangend gebeuren te verwerken. Dat was voor mij ook veel gemakkelijker dan voor de anderen, omdat mijn waken toch al dromen en fantaseren is, zodat ik bijna niets anders hoefde te doen dan mijn verbeelding nog iets meer de overhand te laten nemen en het was al gepiept. Wat een vergezichten, zei ik bij mezelf, vertonen zich op deze manier! Je hoeft geen minuut van je leven nutteloos en zonder bezigheden voorbij te laten gaan en je zal de eerste zijn die zelfs zijn slaap nuttig en ijverig aanwendt.

Aanvankelijk ging het erg beroerd. Uit angst dat ik ook fatsoenlijk en doelmatig zou kunnen dromen, kon ik de eerste keer niet in slaap komen, want de materie was als het ware nog te taai om door mij verwerkt te kunnen worden, zodat ik de volgende morgen werkelijk geprikkeld was. Ik zou er beter aan gedaan hebben als ik meteen met een goed boek overeind was gaan zitten, omdat ik toch al klaarwakker was en de hele volgende dag moest slapen. Deze slapend doorgebrachte dag telde ik natuurlijk niet mee in de hele onderneming, omdat het een uitzondering was en ik op die manier van mijn inspanningen meer last dan lust had. Kort daarop lukte het me iets beter, maar ik had me er wel op verkeken, want bij daglicht waren het alleen maar onbenulligheden die ik gedroomd had en vrijwel allemaal herhalingen van mijn bezigheden en gedachten van overdag. Daar had ik dus ook niet veel aan. Maar toch was ik in de kunst in ieder geval een stap gevorderd en ik moest me ermee troosten dat alle begin moeilijk is.

Toen ik verder kwam, had ik weer het probleem dat ik de mooiste dromen bij het ontwaken vergat, of me tijdens de droom er zo ongerust over maakte dat ik niet alles zou onthouden, dat ik er wel wakker van moest worden. Dan weer leek het alsof ik alles goed zou onthouden, maar als ik echt ging denken, was het alweer dag en werd ik echt wakker en had mijn heldere bewustzijn weinig waardering voor mijn inspanningen. Kortom, ik begreep dat het moeilijk het is om zelfs in de onbeduidendste kunst een zekere volmaaktheid en voortreffelijkheid te bereiken.

Door mijn herhaalde en voortdurende inspanningen is het me nu echter gelukt dat ik bijna kan dromen wat ik wil, zodat ik mezelf ´s avonds keurig een onderwerp opgeef, waarover ik ga nadenken of voorstellingen van ga maken. Zo ga dan ik liggen en voer mijn plan deugdelijk uit, door ook in mijn slaap mijn fantasie binnen de perken te houden en geen enkele gedachte te laten passeren die me niet goed en bruikbaar lijkt.

Met deze oefening kwam ik op het idee een aantal boeken uit te pluizen van mensen, die vóór mij die weg al bewandeld hadden. Ik las de dromen vanQuevedo [1] en van zijn na-aper Moscherosch , [2] die onder de naam Philander heeft geschreven en zijn voorganger zeer overtroffen heeft. Zonder een van beiden te willen overtroeven, nam ik voor mijn droom een onderwerp, waarover beiden gedroomd en verteld hadden, om te zien of ik dezelfde weg in zou slaan, namelijk die naar het Laatste Oordeel. Omdat ik die droom hier zal beschrijven, kan de lezer die met die van beiden vergelijken en om mij niets kwalijk te nemen, moet hij nooit vergeten dat het niet meer dan een droom is, waarin de verbeelding al haar oevers en grenzen te buiten gaat en als het ware haar grootste genoegen schept in het gezonde mensenverstand voor het hoofd te stoten, dat gelukkig harde kopstoten kan verdragen.
Zoals het niets ongewoons is dat veel weldenkende mannen hun gedachten over allerlei zaken meegedeeld hebben aan het publiek, zal ik het in de toekomst ook niet nalaten voor weetgierige lieden mijn dromen over zeer uiteenlopende onderwerpen op te schrijven.

Ik was nauwelijks in slaap gevallen, toen het mij voorkwam dat de hele wereld om me heen een nieuw aangezicht had, de bomen trokken gekke bekken, de ernstige bergen en rotsen schenen te lachen, de beken stroomden met een klaterend geschater omlaag, de bloemen rekten en strekten zich in al hun kleuren en leken uit een diepe slaap te ontwaken. Opeens had ik het gevoel dat de hele wereld in al haar facetten in een vrolijk bewustzijn losbarstte en een nieuw licht de oeroude slapers aanraakte, tot in alle stevig gesloten kamers doordrong en ze riep en wekte. Waar draait dat op uit? zei ik tegen mezelf. De opgewekte winden maakten zich klaar en trokken in hun vrolijke vaart over de velden en bergen, het gras en de bladeren werden groener, een lieflijk rood kleurde de lente nog dieper en de vogeltjes in de bossen wisten niet hoe zij zich met hun stemmen nog beter konden laten horen. Terwijl ik nog vol verbazing was, voelde ik heel duidelijk hoe het onder mijn voeten woelde en de kern van de aarde als met duizend polsslagen klopte; de ondergrondse wateren streden met het inwendige vuur en ertsen en stenen probeerden de aanstaande geboorte nog in zich te verbergen en vast te houden. De zon stond hoog aan de hemel en brandde verzengend naar beneden, zoog met haar stralen aan de bergen en rivieren en de wereldgeesten stuurden hun oorspronkelijk hunkeren omhoog naar de zon. Opeens geschiedde het dat de dood en de remmende krachten uit de hele natuur verdwenen, en toen zwaaide de klok met al haar tandwielen met geweld vermorzelend in het rond, machtig en onafgebroken stortten de stromen zich naar beneden de dalen in, de rotsblokken scheidden zich af en werden levend als bloemen, afwisselend verhieven zich de groene valleien en zonken weer neer. Als in een wedloop snelden en stegen alle scheppingskrachten omhoog en omlaag in de aderen der natuur, de bomen botten uit en bloeiden en meteen zwollen de vruchten tevoorschijn. Ze vielen van de takken en het loof verdorde, waarna een snelle lente ze weer uiteenstrekte en in ze binnendrong. En zo zaten lente, zomer, herfst en winter achter elkaar aan: de stromen scheurden open en werden meteen weer door ijs gestremd, waarna de omslaande golven weer in beweging kwamen. Zo beangstigde en verhitte de natuur zich in zichzelf en ten slotte sprong de knop van de tijd open en liet met een enorm kabaal de daarin vastgeketende eeuwigheid vrij. Uit al het aardse barstte het verborgen vuur tevoorschijn, het eeuwige, oeroude element van het licht heerste weer over de afgrond en alle geesten snelden samen tot één geest.

Nu zwaaiden de lichte, voortvloeiende stromen zich omlaag tot beelden, de wateren tot een lichtgevend kristal, de bloemen werden doorzichtig en de grassen zachtgroene vlammen. Op het aardoppervlak dreven jubelend edelstenen en goud, de zon sloeg ze vrolijk gade en had weer teruggegrepen naar haar vergeten stralen, die bij de schepping in diepe schachten terechtgekomen waren. Alle klanken werden muziek en vreugdegejubel, al het arme was rijk geworden, al het ontevredene en angstige, gelukkig en tevreden.

Nu twijfelde ik niet meer over wat er gaande was. Dit was dus het zogenaamde Laatste Oordeel, waarnaar ik zo vaak verlangd had, zonder me druk te maken over doodgaan. Omdat er niets was waar ik zoveel aan dacht, was het altijd mijn wens geweest dat het mij toebedeeld werd dat het ooit zou plaatsvinden. Zoals dus zo vaak gebeurt dat de haast onmogelijke idealen en wensen van de jeugd in vervulling gaan, was het voor mij ook dit keer goed gekomen, zonder dat ik daar zelf iets voor hoefde te doen, wat eigenlijk maar zelden voorkomt.

Ik was er echter al op voorbereid, dat alles zou gebeuren, zoals met betrekking tot deze feestelijkheid altijd beschreven is en ik had me niet vergist, want het kwam ongeveer zo uit. Grote scharen engelen en geesten vlogen door de stralende lucht en voor de rechter werd een vurige troon opgericht, waarop hij zich neerzette om recht te spreken over de levenden en de doden. Een grote bazuin schalde, waartussen zo’n prachtige stemmen weerklonken, dat mijn hele gemoed daardoor van slag raakte. Het duurde niet lang of er verscheen een aantal veelkleurige en merkwaardige gedaanten, die vrolijk en potsierlijk door elkaar heen sprongen, niet anders dan wanneer er een hoorn des overvloeds met fabelgoden uit de oude tijd leeggeschud werd. Daar renden saters vergezeld van gedaanten uit de Tartarus, waartussen de duistere Pluto zich rondbewoog, samen met de furiën en verschrikkingen uit de hel, maar allemaal hadden ze een enigszins duivelachtige huidskleur, zoals men in de mythologie van hen gewend is, zodat ik nu goed zag dat het ernst werd en ik mezelf niet zo’n beetje ongerust maakte. Toen ik, nog steeds nieuwsgierig en ongerust, om mij heen keek, ontwaarde ik onder de saters een arme stumper die een buks in zijn hand had die hij op mij richtte, alsof hij van plan was een schot te lossen. Omdat we in een droom gewoonlijk kinderachtig en bangelijk zijn, was ik voor deze schutter ook beducht, vooral omdat hij ook nog uitriep: Hier geldt vertalen noch vertaald worden! Dat had te maken met het feit dat ik in mijn eerste vervoering en roes de dichtstbijzijnde duivel naar de twee grote figuren Cervantes en Shakespeare gevraagd had. Nog steeds volgde de schutter me, met een dreigende blik, op de voet en ik maakte me er zo ongerust over dat het schot elk moment afgevuurd kon worden, dat ik me stilletjes uit de voeten probeerde te maken. Door een ander heerschap met hoorntjes werd ik bij de arm vastgepakt en hij riep: blijf hier, jij luilak, hoe kun je nu bang zijn voor deze verwaande sater, wij weten allemaal hoe hij is. Toen zei ik: zie je dan niet dat hij hier zijn schuttersfeest wil houden en mij als vogel gebruiken? Die ander zei echter op zijn beurt: zijn schuttersgilde is opgeheven en vergeten, bovendien heeft hij nooit leren schieten, zijn leven lang heeft hij volstaan met richten, mikken en het geweer presenteren, en tot overmaat van ramp zit er geen patroon in zijn buks, zodat hij al misgeschoten heeft, zonder ooit geschoten te hebben. Ik vroeg hem hoe dergelijke onschuldige lieden in hun gezelschap terechtkwamen en daarbij ook nog met zo’n vreselijk grote patroontassen omhangen waren? – Daarover moet je je niet verbazen, ging de duivel verder; er is allerlei volk bij ons binnengeslopen, die nog altijd liever duivel dan verdoemd willen zijn; maar ik hoop dat het Laatste Oordeel een eind zal maken aan deze en veel andere onzin.

Nu moest de Wereldgeest al zijn doden weer tot leven wekken en van beneden naar boven sturen, waarop op aarde een geweldig woelen, sidderen, ruisen, bewegen, glijden, druk doen, beraadslagen, in beslag nemen en speculeren ontstond, omdat al die miljoenen gestorven stervelingen weer levend probeerden te worden en hun uiterste best deden om hun vroegere ziel weer te bemachtigen. Maar er waren onvoldoende zielen te vinden en toen ontstond er zo’n opschudding, zo’n wedijver van lichamen en zo’n hollen om onsterfelijke geesten, dat een koopman, die toevallig als eerste levend geworden was, verrukt zijn handen ineensloeg en geen andere zaligheid meer wenste, vooropgesteld dat hij die zou kunnen bereiken.

Ten slotte waren er een paar honderdduizend tevoorschijn gekomen. Daar stonden ze dan en keken om zich heen zonder te weten wat er met hen ging gebeuren. De oudeNicolai [3] zat nog vast in de aarde en wilde er helemaal niet uit, omdat hij gehoord had dat nu de zuivere eeuwigheid zou beginnen. Met dat op een of andere manier zuiver zijn, wilde hij helemaal niets mee te maken hebben, omdat hij een onverzoenlijke haat opgevat had tegen dat begrip. Hoezeer er ook sprake was van grijpen en jagen naar zielen, wilde toch niemand zijn eigen ziel in zich opnemen, zodat die arme zielen, door hun eigen lichaam afgewezen en door de anderen veracht, knalrood van schaamte steeds om het eigenzinnige lichaam rondfladderde en het met de vriendelijkste woorden smeekte om er alleen maar in te mogen verblijven. Maar het groef zich eigenzinnig steeds dieper in tussen de stenen en beweerde driest dat zijn ontwikkeling het helemaal niet toestond om op een zo armzalige manier te herleven.

Omdat het steeds meer ging krioelen en drukker werd, doordat onophoudelijk nieuwe gedaanten uit de aarde opstegen, begon het gebied weldra te klein te worden. Enkele statistici verheugden zich hardop over die grote hoeveelheid mensen in de hemel, waarbij ze de oorzaak van de bevolking nu eens aan het klimaat en dan weer aan de grondwet toeschreven en ze namen zich voor die te bestuderen om achter haar geheim te komen. Sommigen, die koning geweest waren, liepen verrukt heen en weer tussen de lichamen, om die te ronselen voor de krijgsdienst, waarbij ze het voordeel hadden dat elke gestorven soldaat weer zou kunnen herleven en geschikt zijn voor de dienst. Het maakt niets uit, zei een generaal, als bij het verhoor driekwart van het gespuis verdoemd wordt, want dan zijn ze naderhand des te beter te gebruiken, omdat ze al gewend zijn aan vuur.

Te midden van de hemelse muziek verhieven zich enige engelen, die de hele wijde omtrek welluidend maakten, doordat de ontlokte klanken elkaar wellustig omarmden en er kinderlijk speels een machtige liefdesadem door de ontwaakte eeuwigheid trok, het hart van de vromen van vreugde glansde en Gods stralen verschenen, waardoor de melodieën zich in hen thuis gingen voelen en de dorstende ziel kusten. De lucht weeklaagde en zong ze meisjesachtig na en prachtige harmonieën scheidden zich af als uiteen spattende vuurvonken en regenden als goud neer in schitterende bogen en golvingen. Het veelstemmig engelenkoor raakte in verrukking, zong een juichend lied en speelde vrolijk en opgewekt op zijn hemelse instrumenten. Enige net ontwaakte musici riepen daar echter tussendoor: hé, waar blijft de expressie? Welk gevoel moet hier uitgedrukt worden? Geef me de woordelijke tekst erbij, zodat ik de muziek kan begrijpen, uitleggen en beoordelen. Maar toen de elementen weerklonken en de met een bovenaardse glans omgeven ertsen zich gedroegen als bazuinen, cymbalen en machtige trompetten en willekeurig zelf fantaseerden, wilden de musici die ongepastheid helemaal niet toestaan en vroegen naar de dirigent, om hem daarover ter verantwoording te roepen. Rustig aan, vrienden, riep een Engelse arts, kijk samen met mij hoe mooi en mollig deze engelenkinderen zijn, hoe onschuldig en zuiver; ik zou er een aanzienlijke som gelds voor willen verwedden, dat ze zich met koepokken hebben laten enten en op diezelfde manier hopen wij Engelsen ook nog engel te worden.

Het Laatste Oordeel was intussen al begonnen en ondanks zijn ontwikkeling was Nicolai veroordeeld tot tweeduizend jaar onafgebroken duivelsgrappen moeten aanhoren, zonder een woord te mogen spreken. Hij had alles uitgemaakt voor fantasie en overdreven verbeeldingskracht, en stiekem bloedzuigers laten zetten die bij hem ongepaste poëzie moesten opzuigen. Zo stond hij voor de rechtbank en kreeg, met de bloedzuigers op zijn rug zijn vonnis te horen, terwijl hij hoffelijk een buiging maakte om zijn wereld te tonen, die hij ook naar het hiernamaals had meegebracht. Het is merkwaardig, zei hij bij zichzelf, terwijl de saters zich al bezonnen over messcherpe aanklachten om hem te straffen, het is altijd merkwaardig dat deze fantasieën niet verdwijnen, ondanks dat de vijanden allerliefst al het excentrieke opzuigen, en van de dieren is het misselijk dat ze me loslaten, zodra ze ook maar ergens zout bespeuren. Maar dit beeld van het laatste oordeel moet ik meteen aan mijn vriend Biester [4] vertellen. Het moet in het Berlijns Maandblad komen met de opmerking dat, terwijl ik samen met de eeuw voortschrijd, de bloedzuigers juist teruggaan, hun kracht verliezen en zelf in spoken lijken te geloven. Enige saters namen hem daarna mee om hem naar zijn toekomstige woonplaats te brengen.

Nu zagen we een schare hedendaagse theologen voorbijtrekken, die allemaal de rechterstoel heel beleefd een compliment maakten, maar zich daarna ook tot de heren duivels wendden, heel voorkomend en met een vriendelijke glimlach voor hen een buiging maakten en tot slot dachten dat ze met een sierlijke nonchalance tussen beide groepen door konden sluipen. Maar de duivels versperden hun de weg, zodat ze stil moesten blijven staan, waarop de theologen een onderhoudend gesprek begonnen en om de eeuwigheid een beetje te verdrijven ook enige zeer gangbare anekdotes vertelden. Ze spraken uitgebreid over verdraagzaamheid en menselijkheid, anderen hadden lijsten bij zich ten behoeve van de armentehuizen, en wilden de hoorndragers een pen aanbieden, om zich ook in te laten schrijven in de rij van weldoeners. Maar de duivels, die niet tegen een grapje konden, sleepten hen met onbehouwen uitspraken voor de rechterstoel, om daar hun vonnis te aanhoren. Daar werden ze verhoord, maar van de uitspraak kon ik niets opvangen. Uit de gezichtsuitdrukking van de saters kon ik opmaken, dat ze er niet zo best voor stonden. Toen ze weer voorbijkwamen hoorde ik er eentje mompelen: moet dat soms iets verduidelijken? Dat krijg je van al die cultuur en de zuivere leer. Dat hebben wij nooit de hel genoemd. – Intussen ontstond er een hevig geschreeuw, want er kwamen weer enige duivels tevoorschijn, die met klem verzochten de ontwikkelde Nikolai toch maar in de hemel of elders op te nemen, want hij was zo mateloos saai en kon niet eens zijn mond houden, zodat geen duivel het bij hem uit kan houden, en het hellevuur dreigt te doven. De oneindige barmhartigheid was geroerd en hij werd veroordeeld. Hij moest zich in het Niets begeven, een dal, dat tussen leven en dood ligt, hemel noch hel is en strikt genomen niet eens bestaat. Opgetogen ging hij op weg en zei dat hij het er daar goed van ging nemen, want het was zijn oude vaderland. Het had hem heel veel verdriet gedaan dat hij het bij de opstanding had moeten verlaten. Trouwens, vervolgde de stem van de rechter, willen we de kostbare eeuwigheid niet langer verknoeien door te oordelen over dat soort schepsels, die nooit bestaan hebben en waarvan ik nooit op de hoogte geweest ben. Laat al die makkers maar daarheen vertrekken, want ze deugen evenmin voor de hel als voor de hemel. Wij kunnen de gelukzaligheid en ook het hellevuur beter gebruiken. Wat verbaasde het me dat die ontelbare  menigte door dit enkele woord zo opvallend afnam. Door het strooplikken van deze ‘knoeiers van het Niets’ voor de troon, ontstond een zodanig gedruis, dat de hemelse muziek uiteindelijk niet meer te horen was. Uitbundig jubelend trokken ze naar hun verblijfplaats en bij velen ontwaarde ik manuscripten die zij met zich meenamen, om ze daar te voltooien.

Er was een menigte vrouwen opgestaan en de preutse drongen zich met geweld naar voren om te laten zien hoe zedig ze waren, want ze waren allemaal naakt. Met hun uitgelezen deugdzaamheid gaven ze de hele hemel aanstoot en wilden met alle geweld onschuldig zijn, terwijl ze niets onschuldig vonden. Door alles voelden ze zich gekwetst en alles kon hen verleiden. Enigen van hen probeerden ook hun ziel met hun handen te bedekken, zo buitengewoon preuts waren ze. De duivels bestookten hen hevig met lompe uitlatingen en als ze dan van schaamte bloosden of verbleekten, baadden ze in het licht, zoals wolken door de bliksem plegen te doen. Zonder uitzondering werden ze verdoemd en klaagden alleen over het feit dat de duivels strikt gesproken mannen waren en dat er in de hemel dus kwaad van gedacht zou worden. Anderen zeiden dat het hen liever geweest was op zijn minst door vlammen verzwolgen te worden, want in de gelukzaligheid zou hun kuisheid ernstig op de proef gesteld worden. Daarna vertrokken ze heel zedig en ik voelde me weer vrij, omdat ik me tot dan toe geschaamd had bij het zien van hun aanstootgevend schaamtegevoel.

Terwijl ik nog zat na te denken, kwam Jean Paul [5] aanhuppelen en zei: gaat het niet te ver dat het laatste oordeel plotseling aanbreekt zonder hen een beetje te motiveren? want wat willen  die zes of zevenduizend geletterden eigenlijk zeggen? En kijk eens om je heen, hoe prozaïsch en gewoon het er aan toegaat. Dat zou ik heel anders beschrijven. Hij luisterde niet meer naar mijn antwoord, maar liep in allerijl de preutse vrouwen achterna, die al een eind weg waren en van wie hij nog alleen maar de laatste te pakken kon krijgen. Edele, zuivere ziel! riep hij uit, lees je nog steeds zo vlijtig de rol van Klotilde? Ze maakte een buiging en stapte beleefd achteruit, verontschuldigde zich voor het feit dat ze voor dit keer verdoemd was, maar in de toekomst misschien weer de eer zou hebben. Stomverbaasd schudde hij zijn hoofd en verdween in de menigte.

Nu kwamen veel huisvaders en huismoeders met veel kinderen tevoorschijn, en die laatsten hadden heel wat kinderboeken onder de arm, waarin ze af en toe keken, om hun gedrag bij te stellen, maar daarnaast werden ze niet zelden door hun verstandige ouders tot goed gedrag gemaand. Een vader, een zeer achtenswaardige man, keek met een veelbetekenende blik om zich heen, scheen het gezelschap onderzoekend te bekijken en haalde zijn schouders op. Hè, begon hij toen, terwijl hij zich tot de almachtige rechter wendde, ik had gedacht dat iemand die sinds de eeuwigheid bestaat en ook tamelijk oud is, meer rekening zou houden met de kinderen en hun prille verstand! Wat moeten zij hiervan denken? Heb ik ze soms zo ijverig onderricht, om ze nu toch nog, na hun dood, tot een gevaarlijk bijgeloof te laten vervallen? Maar toen alles bleef zoals het was, wendde hij zich tot enige van de aanzienlijkste engelen en zei: hé, kinderen, doe me een plezier en stuur die tronies weg, vooral die duivel daar, die kan ik echt niet uitstaan; wat moet die tere kinderfantasie met dat soort misbaksels van de verbeelding? – Toen de duivels gezamenlijk in lachen uitbarstten over deze woorden, wendde hij zich ontstemd af en maakte zijn kinderen duidelijk dat ze niets mochten geloven van wat ze zagen, want dat was voornamelijk niet meer dan gefantaseer, een overblijfsel uit het tijdperk van de monniken. Na enig onderhoud met de duivels, begaf hij zich samen met alle kinderen het Niets in, waar hij veel verstandige uitleg hoopte aan te treffen.

Het was even rustig geweest, toen opeens tot ieders verbijstering een vreselijk woelen en gisten te zien was in de aardbodem, die grote kluiten om zich heen wierp. De aarde scheen hevig last te hebben van geboorteweeën, en op zijn minst enige verschrikkelijke reuzen aan te kondigen. Sommigen gokten op Goliath, anderen op Titanen, maar beiden vergisten zich, want er kwamen niet meer dan wat grote ballen papier tevoorschijn, waar op stond geschreven: Allgemeine Literatur-Zeitung [6]. Wel waarachtig, riep een oude geleerde, wie moet hier niet denken aan het parturiunt montes van Horatius [7] ?
Nauwelijks hadden de duivels het schouwspel gezien, toen enigen van hen in allerijl toesnelden en de papieren helemaal tevoorschijn haalden, terwijl een van hen in een verschrikkelijke razernij schreeuwde: nee, verdomd, de brutaliteit gaat dus nu zo ver, dat een ding, dat nooit een spoor van leven vertoond heeft, nu bij de algemene opstanding ook wil opstaan! Jullie, jaargangen, denken jullie echt dat ze het hier in de verwarring ook niet zo nauw nemen? Jullie denken dat als jullie maar druk doen, het daarmee al genoeg is, zoals in dat andere leven. Maar nee, vriend, hier laten we ons geen kat in de zak verkopen. Daarop ging de Literatur-Zeitung staan en sprak in Latijnse letters van alles over de tekenen des tijds en jonge overmoedige mensen, en dat ze al zestien jaar gedrukt werd en dat ze veel voor het geld leverde en dat ze toch nog steeds bestond en dat ze, en dat ze, enz. – Maar de duivel greep haar zonder omhaal bij de oren en scheurde achteloos het All van haar kop, zodat alleen nog dat Gemeine overbleef, en zo werd ze voor de rechterstoel gesleept. De rechter keek haar ontstemd aan en zei: heb ik in mijn geboden niet bepaald, gij zult niet recenseren? Ik heb, riep hierop de uitgever, die in de papieren woonde, begrepen: gij zult niet redeneren en daaraan heb ik me ook trouw gehouden. Maar waar staat overigens dat gebod? want die oriëntaalse dingen zijn mijn vak niet. In het gebod is mede inbegrepen, antwoordde de rechter: gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

Was u maar verstandig geweest, zei een filosoof, dan hadden ze die valse getuigenissen nog door de vingers kunnen zien, maar er was geen spoor intelligentie in u te vinden. Och, ziel, hoorde men de secretaris, die nog met zijn wortel in de aarde zat, van beneden roepen, dat zijn toch voor de hand liggende leugens, want iedereen weet dat wij er zelfs een eigen Intelligentieblad op na gehouden hebben, dat bovendien kosteloos uitgegeven werd. Een hooggerechtshof bekommert zich, vervolgde de uitgever, toch al niet om een schotschrift tegen de prijzenswaardige instelling, want alles wat daartegen ingebracht kan worden, zijn toch alleen maar vuile leugens. Wees niet zo grof, voegde een duivel hem toe. Waarom hebben jullie ons een oor afgescheurd, sprak eerstgenoemde, dat gebeurt alleen om de sfeer te blijven. Nee, integendeel, alom hooggeëerde onsterfelijke, hier treffen wij een allerliefste eeuwigheid aan, waarin ik nog menig jaargang hoop te laten drukken en omdat er in zekere zin toch een nieuwe eeuw aanbreekt, willen we daarvoor ook een heel nieuw plan maken en netjes met de tijd omgaan, want we moeten natuurlijk niet blijven stilstaan. Hoe zou het zijn, mijne heren deelnemers (die aan de literatuur en aan mijn rampspoed deelnemen) als we hier, waar we helaas zoveel leven, onsterfelijkheid en dergelijke voor ons zien, waarmee we niets kunnen beginnen, vanuit onze literatuurkrant op grond van het nieuwe plan een Algemene Lethargiekrant oprichten, daarmee zouden we voortreffelijk geholpen zijn! Hij wilde steeds door blijven praten, maar werd met papier en al naar het rijk van het Niets getransporteerd, waar hij haast onmisbaar was.

Ik had me zeer vermaakt met het laatste schouwspel, toen een behendige duivel, voordat ik er erg in had, me bij de kraag greep en me, zonder acht te slaan op mijn gespartel, voor de rechterstoel bracht. Om me heen hoorde ik gelach en zuchtend schoot me het spreekwoord te binnen: wie het laatst lacht, lacht het best. De rechter vroeg me heel ernstig hoe ik het gedurfd had om in Zerbino [8] achtenswaardige onderwijsmensen die aan de verbetering van de scholen,  voorlichting en de invoering van weldenkende maandbladen, zoveel ijver, moeite, tijd en haast verstand besteed hebben, onder het nietswaardig beeld van een stalmeester of een hond op te voeren? Ik antwoordde dat hij op zoek was naar persoonsgegevens, maar dat ik het niet zo kwaad bedoeld had en hoopte dat ik dus ook niet de auteur was, die daarin beschreven is.

Maar, ging de stem verder, je kunt niet ontkennen dat je in datzelfde stuk grote en vooraanstaande mannen vernederd en veracht hebt, deels onder hun eigen naam en deels op een boosaardige manier verstopt in woordspelingen, alsof voor jou niemand deugt.

Het was niet zo kwaad bedoeld, viel ik hem trillend in de rede, ik had gedacht dat u wel van een grapje hield.

Dat is je eeuwige uitvlucht, was het antwoord, als je niet verder kunt, maar ook als ik je alles zou willen vergeven, kan je dan ontkennen of verontschuldigen dat je het huidige Laatste Oordeel al van tevoren beschreven en belachelijk gemaakt hebt?

Het verwijt kwam voor mij onverwacht, ik verstomde, angst maakte zich van mij meester, toen ik gelukkig wakker werd.

Noten (grotendeels ontleend aan Wikipedia):

[1] Francisco Gomez de Quevedo y Villegas Santibáñez (1580-1645) was een Spaans edelman, politicus en schrijver van barokke poëzie en proza over uiteenlopende onderwerpen. Hij was een van de meest vooraanstaande Spaanse dichters van zijn tijd.
[2] Johann Michael Moscherosch, pseudoniem Philander, (1601-1669) was een Duitse staatsman, satiricus en pedagoog in de tijd van de Barok. Zijn bekendste werk is: Wunderbahre Satyrische gesichte verteutscht durch Philander von Sittewald. (Een wonderbaarlijke satirische geschiedenis, in het Duits vertaald door Philander uit Sittenwald) Straatsburg 1640
[3] Christoph Friedrich Nicolai, (1733-1811) was een Duitse schrijver, boekhandelaar/uitgever, criticus, schrijver van satirische romans en reisbeschrijvingen, streekhistoricus, belangrijkste vertegenwoordiger van de Berlijnse verlichting, vriend van Lessing en Mendelssohn en tegenstander van Kant en Fichte.
[4] Johann Erich Biester (1749-1816) was een filosoof, die samen met Friedrich Nicolai en Friedrich Gedike het triumviraat van de Berlijner Verlichting gevormd heeft.
[5] Jean Paul, pseudoniem van Johann Paul Friedrich Richter (1763-1825) was een Duits schrijver van satirische romans. Hij had zich als eerbetoon aan Rousseau Jean Paul genoemd. In 1795 publiceerde hij zijn roman Hesperus oder 45 Hundposttage , de liefdesgeschiedenis van Viktor en Klotilde. Hesperus is de morgen- en avondster Venus. Hesperus is voor Viktor ook zijn Klotilde. De schrijver, inspecteur van de mijnen, Berg-Hauptmann Jean Paul, woont op de evenaar op het eiland St. Johannis. Elke 45 dagen wordt de post bezorgd door een hond met de naam Spitzius Hofmann.
[6] De Allgemeine Literatur-Zeitung wird in 1785 opgericht in Jena. Het doel was de  gezamenlijk literatuurproductie van die tijd te recenseren en kritisch te begeleiden. Het was de invloedrijkste Duitse krant in zijn soort uit die tijd. Wieland was een van de oprichters. Onder de medewerkers bevonden zich o.a. Johann Wolfgang von Goethe, Friedrich Schiller, Immanuel Kant, Johann Gottlieb Fichte en Alexander von Humboldt.
[7] Parturient montes, nascetur ridiculus mus. De berg heeft een muis gebaard, veel geschreeuw om weinig wol. Uit Ars Poetica, 136–9 van Horatius
[8] Tieck doelt hier op zijn eigen roman: Prinz Zerbino, oder die Reise nach dem guten Geschmack, gewissermassen eine Fortsetzung des gestiefelten Katers. Ein Spiel in sechs Aufzügen.1799. Prins Zerbino of de reis naar de goede smaak, een vervolg op de gelaarsde kat. Toneelstuk in zes bedrijven.

* * *

Naar boven