Home

Het Wonderbaarlijke Bezoek

door

H. G. Wells

Portreet van de schrijver

H. G. Wells 1866-1946
Schrijver van de "Time Machine"


Londen
Macmillan en Co.
en New York
1895

ter nagedachtenis aan mijn dierbare Vriend,
WALTER LOW.



Inleiding


In Also sprach Zarathustra zegt Nietzsche dat aan de maatschappij aangepast mensen kamelen zijn die met de kudde meelopen. Er zijn mensen die altijd kuddedieren geweest en nog steeds zijn, maar zich uit de kudde losmaken, of daaruit gestoten worden, het juk afwerpen en dan leeuwen worden, die verontwaardigd over alles wat ze in de kudde zien gebeuren briesend tekeer gaan tegen de kudde en de kuddegeest en allerlei voorstellen doen om de kudde van richting te laten veranderen en revolutie prediken. Dat zijn de kuddehervormers, de kuddeverbeteraars, die blauwdrukken leveren voor een betere kudde, op weg naar de ideale kudde. Maar Nietzsche schrijft ook dat de laatste stap is dat we weer kind worden en dat noemt hij dan de Uebermensch, wat in wezen gewoon de oorspronkelijke mens is, de mens ontdaan van alles wat hij aangeleerd heeft, de mens die alle rollen van zich afgelegd heeft, de mens die eindelijk ontdekt heeft wat hij echt is. Dan is dus het einde weer als het begin geworden. Dan is hij in deze wereld weer het onbevangen kind wat hij ooit was, een alien, of de Engel uit dit verhaal. Die Engel is te vergelijken met iemand die door "toevallige omstandigheden"  terechtkomt in Plato's Grot waar de hele mensheid in zit, (jij ook, waarde lezer), of het Narrenschip dat doellos en richtingloos ronddobbert met talloze ruziënde stuurlieden aan het roer en volstrekt verbijsterd is bij het aanschouwen van de krankzinnige manier waarop mensen met elkaar, met hun Grot of Narrenschip omgaan.
Het is hetzelfde procedé dat bijvoorbeeld Antoine de Saint Exupérie in zijn Le Petit Prince gevolgde heeft, Jonathan Swift in Gulliver's Travels, Lewis Carroll in Alice in Wonderland, Erich Scheurmann in Die Papalagi, Frederik van Eeden in De Kleine Johannes, Samuel Butler in Erewhon, Godfried Bomans in Erik of het Klein Insectenboek. En heel veel mensen vinden dat allemaal prachtig, omdat het altijd over de anderen gaat, maar die heel misschien vreselijk verontwaardigd zouden zijn als iemand net als Nathan tegen David, zou zeggen "Gij zijt die man." Maar waarschijnlijk zou hij er niets van begrijpen.
De Engel aanschouwt deze krankzinnige wereld, dit absurdistan, dat gebaseerd is op macht en leugens, deze wereld waarvan Shakespeare zei "All the world's a stage, and all the men and women merely players," en komt tot de conclusie: "Het is waar, dit is geen wereld voor een Engel! Het is een Wereld van Oorlog, een Wereld van Pijn, een Wereld van Dood. Het is een Wereld waarin iemand in woede uitbarst.... .Ik die geen pijn en boosheid kende, sta hier met bloedvlekken op mijn handen. Ik ben gevallen. In deze wereld komen, betekent vallen. Hier moet je hongeren en dorsten en gekweld worden door duizend-en-een verlangens. Hier moet je vechten om een voet aan de grond te krijgen, boos worden en slaan.... "
In deze wereld passen geen Engelen, maar ook geen kinderen die goedschiks of kwaadschiks aangepast moeten worden. Maar een Engel, een echt mens, een eerlijk mens, "heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen."
De vertaler



INHOUD

  1. De Nacht van de Vreemde Vogel
  2. De Aankomst van de Vreemde Vogel
  3. De Jacht op de Vreemde Vogel
  4. De Pastoor en de Engel
  5. Intermezzo over Engelen
  6. Op de Pastorie
  7. De Wetenschapper
  8. De Kapelaan
  9. Na het Diner
  10. Ochtend
  11. De Viool
  12. De Engel Verkent het Dorp
  13. Lady Hammergallows Mening
  14. Verdere Belevenissen van de Engel in het Dorp
  15. Mevr. Jehorams Mening
  16. Een Onbeduidend Voorval
  17. De Kwintessens van de Zaak
  18. Het eerste Optreden van de Engel
  19. Het Gedoe met het Prikkeldraad
  20. Delia
  21. Dokter Crump aan zet
  22. Het Optreden van Sir John Gotch
  23. Het Zeeklif
  24. Mevr. Hinijer komt in Actie
  25. De Engel in de Problemen
  26. De Laatste Dag van het Bezoek

Epiloog


Het Wonderbaarlijke Bezoek.

I

De Nacht van de Vreemde Vogel.

In de Nacht van de Vreemde Vogel zagen veel mensen in Sidderton (en wat dichterbij) een Verblindend Licht boven het moeras van Sidderford. Maar in Sidderford zelf zag niemand het, want de meeste mensen in Sidderford lagen te bed.
De hele dag door was de wind aangewakkerd, zodat de leeuweriken rusteloos vlak boven de grond tsjilpten en alleen maar opstegen om door de wind als bladeren meegevoerd te worden. De zon neeg ter kimme in een bloedrode wolkenmassa, waarachter de maan schuil ging. Het verblindende licht, zo werd verteld, leek op een gouden lichtstraal die uit de hemel viel, niet een gelijkmatige gloed, maar volledig uiteengevallen in welvende flitsen als het zwaaien van een zwaard. Het duurde maar heel even en daarna bleef de nacht donker en somber achter. Er waren ingezonden brieven over in Nature, en een ruwe schets waarvan niemand vond dat die er erg op leek. (U kunt dat zelf nakijken-de tekening die niet op het verblindende licht leek-op pagina 42 van Nr. cclx. van dat tijdschrift.)
In Sidderford zag niemand het licht, behalve Annie, Hooker Durgans vrouw, die wakker lag en er de weerkaatsing van zag-een flikkerende gouden tong-die over de muur danste.
Zij was ook een van de mensen die het geluid hoorden. De anderen die het geluid hoorden waren de halve gare Lumpy Durgan en Amory's moeder. Zij vertelden dat het leek op zingende kinderen en het gonzen van snaren van een harp en een klankenvloed voortbracht zoals een orgel dat soms doet. Het begon en eindigde als het dichtklappen van een deur en daarvoor en daarna hoorden ze niets anders meer dan de nachtelijke wind die over het moeras huilde en het geluid van de grotten aan de voet van het klif van Sidderford. Amory's moeder zei dat ze wilde schreeuwen toen ze het hoorde, maar Lumpy vond het alleen maar jammer dat hij het niet meer kon horen.
Dat is alles wat er verteld kan worden over het verblindende licht boven het moeras van Sidderford en de muziek die daarmee vergezeld ging. En of dat werkelijk enig verband hield met de Vreemde Vogel, waarover het nu volgende verhaal gaat, is meer dan ik kan zeggen. Maar de redenen waarom ik het opschrijf zullen duidelijker worden, naarmate het verhaal voortschrijdt.


II

De Aankomst van de Vreemde Vogel.

Sandy Bright kwam vanaf de winkel van Singer de weg aflopen met een ham die hij geruild had voor een klok. Van het licht zag hij niets, maar hij hoorde en zag wel de Vreemde Vogel. Opeens hoorde hij geklapwiek en het geluid alsof er een vrouw aan het jammeren was en omdat hij zenuwachtig van aard en helemaal alleen was, raakte hij meteen in paniek en toen hij zich omdraaide (trillend als een espenblad) zag hij iets groots en zwarts afgetekend tegen het schemerduister van de jeneverbessen op de heuvel. Het leek recht op hem af te komen en onmiddellijk liet hij zijn ham vallen en zette het op een lopen, maar viel languit voorover.
Tevergeefs probeerde hij-want dat was zijn gemoedstoestand-zich het begin van het Onze Vader te herinneren. De vreemde vogel, iets groter dan hijzelf en met een enorme spanwijdte van zijn vleugels, waarvan hij dacht dat ze zwart waren, klapwiekte boven hem. Hij schreeuwde het uit en had het gevoel dat hij verloren was. Toen vloog hij over hem heen, zeilde langs de heuvel naar beneden, zweefde over de pastorie en verdween in het nevelige dal, in de richting van Sidderford.
En al die tijd lag Sandy Bright daar op zijn buik en staarde in de duisternis naar de vreemde vogel. Ten slotte richtte hij zich overeind op zijn knieën en begon de Hemel te danken voor zijn genadige redding, met zijn ogen naar de heuvels gericht. Hij liep verder naar beneden naar het dorp, terwijl hij hardop tegen zichzelf praatte en zijn zonden beleed, uit angst dat de vreemde vogel terug zou komen. Iedereen die hem hoorde dacht dat hij dronken was. Maar vanaf die nacht was hij veranderd en was het gedaan met zijn dronkenschap en geld achteroverdrukken, door het zonder vergunning verkopen van zilveren sieraden. En de ham bleef op de helling liggen totdat die de volgende ochtend gevonden werd door een handelsreiziger uit Portburdock.
De volgende die de Vreemde Vogel zag was een klerk van de notaris uit Iping Hanger, die nog voor het ontbijt de heuvel opklom om naar de zonsopgang te kijken. Afgezien van een paar oplossende wolkenslierten was de hemel die nacht schoongeveegd. Eerst dacht hij dat hij een arend zag. Hij bevond zich op een ongelofelijke afstand, net boven de horizon, niet meer dan een lichte stip boven de roze sluierwolken en het leek alsof hij fladderde en tegen de hemel opbotste, zoals een gevangen zwaluw tegen een vensterruit. Toen vloog hij naar beneden en kwam in de schaduw van de aarde terecht, zweefde in een grote bocht richting Portburdock en over de beboste hellingen en verdween achter het bos van het Siddermortonpark. Hij leek groter dan een mens. Even voor hij werd verzwolgen streek het licht van de opgaande zon over de heuveltop en raakte zijn vleugels, die opflitsten met de helderheid van vlammen en de kleur van edelstenen en zo schoot hij voorbij en liet de ooggetuige met open mond achter.
Een boer die op weg was naar zijn werk zag, toen hij onder langs de stenen muur van het Siddermortonpark liep, in een flits hoe de Vreemde Vogel over hem heen scheerde en in de nevel tussen de berkenbomen verdween. Maar hij zag maar weinig van de kleuren van de vleugels en merkte alleen op dat zijn lange poten roze leken en bloot als naakt vlees en zijn lichaam witgespikkeld was. Hij zoefde als een pijl door de lucht en was weg.
Dit waren de eerste drie ooggetuigen van de Vreemde Vogel.
Maar in deze tijden duikt iemand niet meer in elkaar voor de duivel en zijn eigen zondigheid, of ziet vreemde vleugels met alle kleuren van de regenboog in het licht van de dageraad, zonder daar later iets over te vertellen. De jonge notarisklerk vertelde het tijdens het ontbijt aan zijn moeder en zusters, sprak daar later, onderweg naar het kantoor in Portburdock, over met de smid van Hammerpond en bracht met zijn medeklerken de ochtend door met zich erover te verbazen, in plaats van met het overschrijven van akten. En Sandy Bright ging de zaak bespreken met Dhr. Jekyll, de "simpele" dominee, en de boer vertelde het door aan de oude Hugh en later aan de pastoor van Siddermorton.
"Die lui daar hebben niet veel verbeelding," zei de Pastoor van Siddermorton, "ik vraag me af hoeveel ervan waar is. Afgezien van dat hij dacht dat de vleugels bruin waren, klinkt het heel erg als een Flamingo."


III

De Jacht op de Vreemde Vogel.

1

De Pastoor van Siddermorton (dat in vogelvlucht negen mijl van Siddermouth af landinwaarts ligt) was een ornitholoog. Dit soort bezigheden, als planten verzamelen en bestuderen, de Oudheid of folklore, is haast onvermijdelijk voor een alleenstaande man in zijn positie. Hij had ook een zwak voor meetkunde en had af en toe onmogelijke problemen geopperd in de Educational Times, maar ornithologie was zijn forte. Al twee dwaalgasten had hij toegevoegd aan de lijst van af en toe in Engeland voorkomende vogels. Zijn naam was welbekend in de kolommen van de Zoologist (ik ben bang dat het inmiddels misschien vergeten is, want het gaat snel in de wereld). En op de dag van de aankomst van de Vreemde Vogel kwam eerst de een en later een ander hem het verhaal van de boer bevestigen en vertellen - niet dat er enig verband tussen bestond - over het Verblindende Licht boven het moeras van Sidderford.
Maar bij zijn wetenschappelijke bezigheden had de Pastoor van Siddermorton twee rivalen; Gully uit Sidderton, die het verblindende licht zelf gezien had - hij was het die de tekening naar Nature gestuurd had -, en Borland de natuurlijke-historie-deskundige, die de leiding had over het zeelaboratorium in Portburdock. Borland, vond de Pastoor, had het bij zijn roeipootkreeften moeten houden, maar in plaats daarvan hield hij zich ook bezig met taxidermie en misbruikte zijn positie aan de kust om zeldzame zeevogels te verzamelen. Voor iedereen die iets over verzamelen wist, was het duidelijk dat deze twee mannen, vóór het vierentwintig uur verder was, de streek af zouden struinen op zoek naar de vreemde dwaalgast.
Het oog van de Pastoor bleef rusten op de rug van Saunders' Vogels van Engeland, want hij was op dat moment in zijn studeerkamer. Al op twee plaatsen stond hij daarin vermeld: "enige bekende Engelse exemplaar waargenomen door de Eerwaarde. K. Hilyer, Pastoor van Siddermorton." Nog een derde vermelding? Hij betwijfelde of een andere verzamelaar die al had.
Hij keek op zijn horloge-twee uur. De lunch was net voorbij en gewoonlijk "rustte" hij 's middags. Hij wist dat hij zich zeer onaangenaam zou voelen als hij naar buiten zou gaan in de hitte van de zon-zowel boven op zijn hoofd als in zijn geheel. Misschien was Gully, de jagende waarnemer, al op pad. Stel je voor dat het iets heel bijzonders was en Gully het te pakken kreeg!
Zijn geweer stond in de hoek. (Het ding had veelkleurige vleugels en roze poten! Het contrast was zonder meer buitengewoon prikkelend). Hij pakte zijn geweer.
Om de blik van zijn huishoudster te ontlopen had hij naar buiten willen gaan door de glazen serredeuren en over de veranda, en dan naar beneden de tuin in en de richting van de heuvels inslaan. Hij wist dat zijn gewapende expedities niet op prijs werden gesteld. Maar toen zag hij aan het eind van de tuin de vrouw van de kapelaan en haar twee dochters naderen, die tennisrackets bij zich hadden. De echtgenote van de kapelaan was een enorm wilskrachtige jonge vrouw, die op zijn tennisbaan placht te spelen en zijn rozen af te snijden, op leerstellige punten van hem te verschillen en in de hele parochie kritiek te leveren op zijn persoonlijke gedrag. Hij probeerde haar altijd gunstig te stemmen en uit een verachtelijke angst voor haar liep hij weer naar binnen. Maar voor zover hij gehecht was aan zijn ornithologie....
Desalniettemin verliet hij het huis door de voordeur.


2

Als er geen verzamelaars waren geweest, zou Engeland gewemeld hebben van zogezegd zeldzame vogels, prachtige vlinders, vreemde bloemen en duizend-en-een interessante dingen. Maar gelukkig voorkomt de verzamelaar dat allemaal, of door die buitenissigheden eigenhandig te vermoorden, of door tegen exorbitante bedragen mensen van de lagere klassen in te huren om dat zo nodig te doen. Het verschaft die lui werk, hoewel zelfs de Staatswetten zich daarmee bemoeien. Zodoende is hij bijvoorbeeld druk bezig met het uit de weg ruimen van de Alpenkraai in Cornwall, het Resedawitje en de kleine Parelmoervlinder en kan zich beroemen op het uitroeien van de Grote Alk en een honderdtal andere zeldzame vogels, planten en insecten. Dat is allemaal het werk van de verzamelaar; die eer komt uitsluitend hem toe. In naam der Wetenschap. En dat is goed en zo moet het; bijzonder zijn is in feite zedeloosheid-denk er nog maar eens over na, als je op dit moment denkt dat het niet zo is - evenzeer als buitenissigheid in iemands denken krankzinnigheid betekent (ik daag u uit een andere definitie te zoeken die toepasbaar is op al deze gevallen); en als een soort zeldzaam is volgt daaruit dat zij niet Geschikt is om te Overleven. De verzamelaar is dus niets anders dan de infanterist ten tijde van hevige schermutselingen-in zijn eentje verlaat hij zijn medestrijders en snijdt de keel door van de overwonnenen. Zo kan iemand 's zomers heel Engeland van Noord naar Zuid door trekken en slechts acht tot tien gewone wilde bloemen zien, nog gewonere vlinders en een dozijn alledaagse vogels en nooit gekwetst worden door enige inbreuk op de eentonigheid, enige plek met ongewone bloemen of gefladder van een onbekende vleugel. De hele rest is jaren geleden al "verzameld." Dat is de reden waarom wij van alle Verzamelaars zouden moeten houden en bedenken wat wij aan hen te danken hebben, als hun verzamelingetjes tentoongesteld worden. Deze van mottenballen voorziene laatjes van hen, hun glazen vitrines en boeken met vloeipapier, zijn de graven van het Zeldzame en Schone, de symbolen van de Zege van de Vrije Tijd (moreel besteed) over de Heerlijkheden van het Leven. (Zoals u terecht opmerkt heeft dit alles helemaal niets te maken met de Vreemde Vogel.)


3

Er is een plek in het moeras waar tussen het sappige mos het zwarte water glanst en de harige zonnedauw, die zorgeloze insecten verorbert, haar roodgekleurde hongerige handjes uitspreidt naar de God die bepaald heeft dat zijn schepsels-elkaar opeten. Op een wal daar in de buurt groeien berken met een zilverachtige bast en vermengt zich het lichte groen van de lariks met het donkergroen van de spar. Daar liep de Pastoor, dwars door de van honingbijen zoemende heide, naartoe op het heetst van de dag en met een geweer onder zijn arm, een geweer geladen met een hagelpatroon voor de Vreemde Vogel. En in zijn vrije hand had hij een zakdoek, waarmee hij steeds weer zijn van zweet parelende gezicht afveegde.
Hij liep voorbij de grote vijver en de poel vol bruine bladeren, waar de Sidder ontspringt en bereikte zo de weg (die eerst zanderig is en later kalkachtig wordt) naar het poortje dat toegang biedt tot het park. Daar is een trap met zeven treden naar boven naar de poort en aan de andere kant weer zes naar beneden-om te voorkomen dat de herten ontsnappen-zodat het hoofd van de Pastoor, toen hij in de doorgang stond, zich ongeveer drie meter boven de grond bevond. En terwijl hij in de richting keek waar een wirwar van varens de tussenruimte tussen twee groepen berken vulde, viel zijn oog op iets veelkleurigs dat zich heen en weer bewoog. Opeens begon zijn gezicht te stralen, zijn spieren spanden zich; hij dook met zijn hoofd naar beneden, omklemde zijn geweer met beide handen en bleef stilstaan. Daarna nam hij het scherp in zich op en liep de trap af naar het park, terwijl hij nog steeds zijn geweer met beide handen vasthield en meer kroop dan liep, in de richting van de wildernis van varens.
Illustratie Er bewoog niets en hij was al bijna bang dat zijn ogen hem een loer gedraaid hadden, totdat hij de varens bereikte en daar ritselend tot borsthoogte ingelopen was. Toen verhief zich opeens, ongeveer twintig meter voor zijn ogen, iets met glinsterende kleuren en fladderde de lucht in. Even later klapwiekte het boven de varens en spreidde zijn vleugels wijd uit. Hij zag wat het was, zijn hart klopte in zijn keel en hij vuurde, uit pure verrassing en gewoonte.
Er klonk een kreet van bovenmenselijke doodsangst, nog tweemaal klapten de vleugels in de lucht en in een snelle glijvlucht daalde het slachtoffer naar beneden en viel op de grond-een worstelende hoop kronkelend lichaam, gebroken vleugel en rondvliegende met bloed bevlekte veren-op de met gras begroeide helling even verderop.
Met open mond van verbijstering stond de Pastoor te kijken, zijn nog rokende geweer in zijn hand. Het was helemaal geen vogel, maar een jongeman met een bijzonder bevallig gezicht, gekleed in een saffraangeel gewaad en vleugels met alle kleuren van de regenboog. Terwijl hij daar in doodsangst lag te kronkelen achtervolgden over de wieken grote gekleurde golven elkaar, stromen van paars en karmozijnrood, goudgroen en diepblauw. Nooit had de Pastoor zulke schitterende vloedgolven van kleuren gezien. Geen gebrandschilderde ramen, geen vlindervleugels, zelfs niet de pracht van door prisma's heen bekeken kristallen, geen aardse kleuren konden daarmee vergeleken worden. Tweemaal richtte de Engel zich op, en tweemaal zakte hij zijdelings neer. Toen nam het klapperen van de vleugels af, zijn verschrikte gezicht trok wit weg, de kleurenvloed verminderde en met een snik viel hij opeens voorover en vervaagden de wisselende kleurschakeringen van de gebroken vleugels snel tot een saai egaal grijs.
"O! wat is er met me gebeurd?" riep de Engel, (want dat was het) uit, terwijl hij hevig beefde en zijn uitgestrekte handen in de grond klauwden en toen stil vielen.
"Lieve hemel!" zei de Pastoor. "Ik had geen idee." Hij stapte voorzichtig naar voren. "Excuseer," zei hij, "ik ben bang dat ik u neergeschoten heb."
Dat was de enig juiste opmerking.
Voor het eerst leek de Engel zich bewust te worden van zijn aanwezigheid. Hij duwde zich met een hand op en zijn bruine ogen staarden in die van de Pastoor. Toen worstelde hij zich met een snik en bijtend op zijn onderlip omhoog, tot een zittende positie en nam de Pastoor van top tot teen op.
"Een mens!" zei de Engel, terwijl hij naar zijn voorhoofd greep, "een mens in volstrekt krankzinnige zwarte kleren en zonder een enkele veer. Dan heb ik me toch niet vergist. Ik ben dus in het Land der Dromen!"


IV

De Pastoor en de Engel.

1

Nu zijn er sommige dingen die zonder meer onmogelijk zijn. Zelfs de domste ziel zal toegeven dat deze situatie niet kan. De Athenæum zal waarschijnlijk ook zoiets zeggen, als zij het al zou wagen dit te bespreken. Door zonlicht bespetterde varens, verspreide berkenbomen, de Pastoor en het geweer zijn heel aanvaardbaar. Maar deze Engel is een andere zaak. Echt verstandige mensen zullen moeite hebben om verder te gaan met een zo buitenissig boek. En de Pastoor begreep die onmogelijkheid volledig. Maar hij was besluiteloos. Daarom ging hij ermee door, zoals u zo meteen zult horen. Het was heet, het was na het eten en hij was niet in de stemming voor geestelijke spitsvondigheden. De Engel had hem in een lastig parket gemanoeuvreerd en leidde hem verder af van het hoofdonderwerp door de niet ter zake doende veelkleurigheid en het hevige fladderen. Op dat moment kwam het helemaal niet in de Pastoor op zich af te vragen of de Engel al dan niet mogelijk was. In de verwarring van het moment aanvaardde hij hem en was het onheil geschied. Verplaatst u zich eens in hem, waarde Athenæum. U gaat op jacht. U schiet iets. Alleen dat al zou u van uw stuk brengen. U ontdekt dat u een Engel heeft geraakt, die een minuut rondkronkelt, overeind gaat zitten en u aanspreekt. Hij verontschuldigt zich niet voor zijn eigen onmogelijkheid. Integendeel, hij richt zijn aanval rechtstreeks op u. "Een mens!" zegt hij, wijzend. "Een mens in volstrekt krankzinnige zwarte kleren en zonder een enkele veer. Dan heb ik me toch niet vergist. Ik ben dus in het Land der Dromen!" U moet hem antwoorden. Tenzij u het hazenpad kiest. Of zijn kop eraf schiet met uw tweede geweerloop, om u aan de discussie te onttrekken.
"Het Land der Dromen! Excuseert u mij als ik in u overweging geef dat u daar net vandaan bent gekomen," merkte de Pastoor op.
"Hoe kan dat?" zei de Engel.
"Uw vleugel," zei de Pastoor, "bloedt. Mag ik, voor we met elkaar gaan praten, het genoegen smaken-het betreurenswaardige genoegen-haar te verbinden? Het spijt me echt hoogst oprecht.... " De Engel voelde met zijn hand op zijn rug en huiverde.
De Pastoor hielp zijn slachtoffer overeind. De Engel draaide zich ernstig om en met talloze nietszeggende zuchtende onderbrekingen onderzocht de Pastoor zorgvuldig de gekwetste vleugels. (Ze scharnierden, merkte hij belangstellend op, in een soort tweede glenoïed boven aan de zijkant van het schouderblad en er waren een aantal treffers op de ala spuria en het opperarmbeen was duidelijk gebroken.) De Pastoor stelpte het bloeden zo goed hij kon en bond het bot vast met zijn zakdoek en de sjaal die hij van zijn huishoudster bij nacht en ontij om moest hebben.
"Ik ben bang dat u enige tijd niet zult kunnen vliegen," zei hij, terwijl hij het bot betastte.
"Ik hou niet van dit nieuwe gevoel," zei de Engel.
"De Pijn als ik aan uw bot voel?"
"De wat?" zei de Engel.
"De Pijn."
"'Pijn-noemt u dat zo? Nee, ik hou echt niet van de Pijn. Hebt u veel van die Pijn in het Land der Dromen?"
"Behoorlijk veel," zei de Pastoor. "Is het nieuw voor u?"
"Helemaal," zei de Engel. "Ik hou er niet van."
"Wat merkwaardig!" zei de Pastoor en greep het einde van een strook linnen om een knoop te leggen. "Ik denk dat dit verband voor het moment voldoende is," zei hij. "Ik heb vroeger het leggen van verbanden geoefend, maar nooit het verbinden van vleugelwonden. Gaat het beter met uw Pijn?"
"Het steekt niet meer, maar gloeit nu," zei de Engel.
"Ik ben bang dat u zult merken dat het nog enige tijd zal blijven gloeien," zei de Pastoor, die nog steeds aandachtig naar de wond keek.
De Engel haalde even zijn vleugel op en draaide zich weer om teneinde naar de Pastoor te kijken. Tijdens hun hele gesprek had hij geprobeerd over zijn schouder de Pastoor in het oog te houden. Hij bekeek hem van top tot teen, met opgetrokken wenkbrauwen en een ontluikende glimlach op zijn prachtige fijnbesnaarde gezicht. "Het lijkt zoiets raars," zei hij met een beminnelijk lachje, "met een Mens te spreken!"
"Weet u," zei de Pastoor, "nu ik erover nadenk is het voor mij even raar om tegen een Engel te praten. Ik ben een vrij nuchter iemand. Dat moet een Pastoor wel zijn. Engelen heb ik altijd gezien als-kunstzinnige voorstellingen....... -"
"Dat is precies wat wij van mensen vinden."
"Maar u heeft vast heel veel mensen gezien...-"
"Vóór vandaag nooit. Op prenten en in boeken, tijd genoeg natuurlijk. Maar sinds zonsopgang heb ik er meerdere gezien, echte massieve mensen, naast een paard of zoiets -die Eenhoornachtige dingen, u weet wel, zonder hoorns-en een heleboel van die potsierlijke knobbelige dingen die 'koe' genoemd worden. Ik was natuurlijk een beetje bang bij het zien van zoveel mythische monsters en heb me schuilgehouden tot het donker was. Ik veronderstel dat het zo meteen weer net zo donker wordt als eerst. Pfoe! Die Pijn van u is geen lolletje. Ik hoop dat ik heel gauw weer wakker word."
"Ik begrijp het niet helemaal," zei de Pastoor, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en met zijn platte hand op zijn voorhoofd sloeg. "Een mythisch monster!" Het ergste waar hij in jaren voor uitgemaakt was tot nu toe 'middeleeuws anachronisme' (door een pleitbezorger van de Scheiding van Kerk en Staat). "Begrijp ik het goed dat u mij ziet als-als iets in een droom?"
"Natuurlijk," zei de Engel glimlachend.
"En deze wereld om mij heen, deze ruige bomen en verspreide varenpollen...-"
"Het lijkt allemaal heel erg op een droom," zei de Engel. Helemaal precies waar iemand over droomt-of wat kunstenaars verbeelden."
"Zijn er dan kunstenaars onder de Engelen?"
"Allerlei kunstenaars, Engelen met prachtige fantasieën, die mensen, koeien en arenden bedenken en duizend-en-een andere onmogelijke wezens."
"Onmogelijke wezens!" zei de Pastoor.
"Onmogelijke wezens," zei de Engel. "Mythen."
"Maar ik ben echt!" zei de Pastoor. "Ik verzeker u dat ik echt ben."
De Engel trok zijn vleugels op, huiverde en glimlachte. "Ik kan het altijd zeggen als ik droom," zei hij.
"U-dromen," zei de Pastoor. Hij keek om zich heen.
"U, dromen!" herhaalde hij. Zijn brein werkte koortsachtig.
Hij stak zijn hand uit terwijl al zijn vingers bewogen. "Ik heb 't!" zei hij. "Ik begin het te begrijpen." Er daagde een werkelijk briljant idee in zijn hoofd. Uiteindelijk had hij niet voor niets wiskunde gestudeerd op Cambridge. "Vertelt u mij alstublieft iets over bepaalde dieren uit uw wereld.... uit de Echte Wereld, echte dieren die u kent."
"Echte dieren!" zei de Engel glimlachend. "Hoezo-wij hebben Griffioenen en Draken-en Jabberwocken-en Cherubijnen-en Sfinxen-en Hippogriefen-en Zeemeerminnen-en Saters-en...."
"Dank u," zei de Pastoor toen hij merkte dat de Engel op dreef leek te komen, "dank u." Nu is het echt genoeg. Ik begin u door te krijgen."
Hij zweeg even en zijn gezicht verkrampte. "Ja...ik begin het te zien."
"Wat te zien?" vroeg de Engel.
"Griffioenen en Saters, enzovoort. Het is zo klaar als een.... "
"Ik zie ze niet," zei de Engel.
"Nee, het hele punt is dat ze in deze wereld niet waarneembaar zijn. Maar onze mensen met een grote verbeeldingskracht hebben ons daar van alles over verteld, weet u. En zelf ik heb af en toe... in dit dorp hier zijn plekken waar je gewoon moet accepteren wat ze je vertellen, of hen voor het hoofd stoten-ik, ik bedoel dat ik in mijn dromen Jabberwocken heb gezien, woeste Boemannen, Mandragora's.... Weet u, vanuit ons standpunt zijn dat Droomwezens.... "
"Droomwezens!" zei de Engel. "Wat raar! Dit is een heel merkwaardige droom. Een soort ondersteboven-droom. U noemt mensen echt en engelen een mythe. Je zou haast gaan denken dat er op een of andere merkwaardige manier bij wijze van spreken twee werelden bestaan.... "
"Minstens twee," zei de Pastoor.
"Die ergens heel dicht bij elkaar liggen en toch nauwelijks doen vermoeden..."
"Zo dichtbij elkaar als de bladzijden van een boek."
"Die in elkaar doordringen en toch elk hun eigen leven leiden. Dit is echt een verrukkelijke droom."
"En nooit over elkaar dromen."
"Behalve als mensen gaan dromen!"
"Ja," zei de Engel bedachtzaam. "Zoiets moet het zijn. En dat doet me ergens aan denken. Af en toe, als ik in slaap gevallen was of lag te dommelen in de middagzon, heb ik vreemde geplooide gezichten gezien, precies zoals dat van u, die langs me heen trokken en bomen met groene bladeren eraan en een even oneffen grond als deze.... Dat moet het zijn. Ik ben in een andere wereld gevallen."
"Soms," begon de Pastoor, "tegen bedtijd, als ik mij net op de rand van bewust zijn bevond, heb ik gezichten gezien even mooi als dat van u en vreemde, verbijsterende vergezichten van een prachtig landschap, dat aan mij voorbijgleed, waarboven gevleugelde gedaanten zweefden en prachtige - soms afschrikwekkende - figuren die zich heen en weer bewogen. Ik hoorde dan zelfs ook aangename muziek in mijn oren.... .Misschien is het zo dat als wij geen aandacht meer besteden aan de zintuiglijke wereld, de drukkende wereld om ons heen, als we overgaan naar het schemerdonker van de rust, er andere werelden.... Net zoals we de sterren zien, die andere werelden in de ruimte, als het licht van de dag afneemt.... En de kunstzinnige dromers, die dergelijke dingen het duidelijkst zien.... "
Ze keken elkaar aan.
"En op een of andere onbegrijpelijke manier ben ik vanuit mijn eigen wereld in die van u gevallen!" zei de Engel, "in de wereld van mijn dromen, die werkelijkheid geworden is."
Hij keek om zich heen. "In de wereld van mijn dromen."
"Het is verwarrend," zei de Pastoor. "Iemand zou haast kunnen denken dat er misschien (ahum) wel Vier Dimensies zijn. In dat geval," ging hij gehaast verder-want hij was verzot op meetkundige bespiegelingen en in zekere zin trots op zijn kennis daarvan-"zou er wellicht sprake kunnen zijn van elk mogelijk aantal driedimensionale, zij aan zij gelegen, universums die allemaal vaag over elkaar dromen. Het zou dan wereld op wereld en universum op universum kunnen zijn. Dat is volstrekt mogelijk. Niets zo onvoorstelbaar als het absoluut mogelijke. Maar ik vraag me af hoe het gebeurd is, dat uit uw wereld in die van mij vallen..."
"Asjemenou!" zei de Engel; "Kijk daar, een hert en een ree! Precies zoals ze afgebeeld worden op familiewapens. Wat bizar lijkt dit allemaal! Kan het zijn dat ik echt wakker ben?"
Hij wreef met zijn knokkels in zijn ogen.
Het half dozijn gevlekte herten stak in ganzenmars schuin tussen de bomen door over; ze bleven stilstaan en keken rond. "Het is geen droom-ik ben echt een massieve, tastbare Engel, in het Land der Dromen," zei de Engel. Hij lachte. De Pastoor stond hem gade te slaan. De Eerwaarde Heer trok zijn mond scheef -dat was een gewoonte van hem-en wreef langzaam over zijn kin. Hij vroeg zich af of hij misschien niet ook in het Land der Dromen was.


2.

Welnu, in het land van de Engelen, zo vernam de Pastoor in de loop van vele gesprekken, bestaat geen pijn, ellende of dood, huwen, noch ten huwelijk gegeven worden, geen geboorte of verwaarlozing. Nieuwe dingen beginnen slechts af en toe. Het is een land zonder heuvels of dalen, een wonderlijk egaal land, met schitterende vreemde gebouwen, een onophoudelijk schijnende de zon, een altijd volle maan en een onafgebroken koele wind die door de, door de boomtakken gevormde, windharpen heen blaast. Het is Wonderland, met in de lucht hangende glinsterende zeeën, waarover vreemde vloten zeilen en niemand weet waar naartoe. Daar fonkelen de bloemen aan de Hemel en schijnen de sterren rond je voeten en de levensadem is een verrukking. Het land blijft voor eeuwig-er is geen zonnestelsel en ook geen interstellaire ruimte zoals bij ons-en de lucht stijgt op voorbij de zon tot in de peilloze diepten van de ruimte. En daar is alleen maar Schoonheid-al het schoons in onze kunst is slechts een armzalige afspiegeling van een zwakke glimp van die prachtige wereld en onze componisten, onze oorspronkelijke componisten, zijn degenen die, zij het zwakjes, het stof horen van de melodie die door haar winden voortgedreven wordt. En de Engelen en verbazingwekkende monsters van brons, marmer en levend vuur, gaan daar in en uit.
Het is een land van Wetten-want alles wat zich daar bevindt is onderhevig aan de wet-maar hun wetten verschillen op een merkwaardige manier van die van ons. Hun meetkunde is anders omdat hun ruimte gekromd is, zodat al hun vlakken cilinders zijn; hun Zwaartekrachtwet komt niet overeen met de omgekeerde kwadratenwet en er zijn vierentwintig primaire kleuren, in plaats van maar drie. De meeste fantastische zaken van onze wetenschap zijn daar alledaags en onze hele wetenschap zou in hun ogen de meest krankzinnige droom zijn. Aan hun planten zitten bijvoorbeeld geen bloemen, maar daar spuiten gekleurde vuurstralen uit. Dat zal u natuurlijk complete onzin lijken omdat u het niet begrijpt. Het meeste wat de Engel aan de Pastoor vertelde, kon de Pastoor zich inderdaad niet voorstellen, omdat zijn eigen ervaringen, die slechts deze stoffelijke wereld betroffen, strijd voerden met zijn bevattingsvermogen. Het was te vreemd om zich dat voor te kunnen stellen.
Waardoor deze tweelinguniversum met elkaar in botsing gekomen waren, zodat de Engel opeens in Sidderford terechtgekomen was, konden de Engel en de Pastoor niet vertellen. Dat zou de schrijver van dit verhaal ook niet kunnen. De schrijver heeft te maken met de feiten van de zaak en heeft evenmin de wens als de vrijmoedigheid om ze te verklaren. Verklaringen zijn de drogredenen van een wetenschappelijk tijdperk. En het kardinale feit van de zaak is dat buiten in het Siddermortonpark, terwijl de luister van een of andere wonderbaarlijke wereld waarin verdriet noch jammerklachten voorkomen, nog over hem heen hing, op 4 augustus 1895 een stralende en prachtige Engel stond te praten met de Pastoor van Siddermorton over het grote aantal werelden. Zo nodig zal de schrijver de aanwezigheid van de Engel onder ede bevestigen en daar zal hij het bij laten.

3.


"Ik heb," zei de Engel, "een uiterst ongewoon gevoel-hier. Heb dat al sinds zonsopgang. Ik kan me niet herinneren dat ik eerder enig gevoel gehad heb-hier."
"Geen pijn, hoop ik," zei de Pastoor.
"O nee! Het is heel anders-een soort leeg gevoel."
"Misschien is de luchtdruk wat anders," begon de Pastoor, terwijl hij aan zijn kin voelde.
"En weet u, ik heb ook een uiterst merkwaardig gevoel in mijn mond-bijna alsof-het is zo absurd!-alsof ik er dingen in wil stoppen."
"Goeie genade!" zei de Pastoor. "Natuurlijk! U heeft honger!"
"Honger!" zei de Engel. "Wat is dat?"
"Eet u niet?"
"Eten! Dat woord is helemaal nieuw voor me."
"Eten in uw mond stoppen, u weet wel. Hier moet dat. U zult het gauw leren. Als u het niet doet, wordt u mager en ellendig en heeft u heel wat te lijden-pijn, u weet wel-en ten slotte gaat u dood."
"Doodgaan!" zei de Engel. "Weer een vreemd woord!"
"Hier is het niet vreemd. Het betekent weggaan, weet u," zei de Pastoor.
"Wij gaan nooit weg," zei de Engel.
"U weet niet wat er met u kan gebeuren in deze wereld," zei de Pastoor, terwijl hij zijn gedachten over hem liet gaan. "Als u het gevoel heeft dat u hongerig bent, pijn kan voelen en uw vleugels kunnen breken, kunt u misschien ook wel doodgaan voordat u hier weer uit bent. In ieder geval kunt u beter proberen te eten. Wat mij betreft-ahum!-zijn er veel onaangenamere dingen."
"Ik neem dus aan dat ik beter kan Eten," zei de Engel. "Als het niet te moeilijk is. Ik hou niet van die "Pijn" van u, en ook niet van die 'Honger.' Als uw 'Doodgaan' ook zoiets is, zou ik liever willen Eten. Wat een merkwaardig woord!"
"Doodgaan," zei de Pastoor, "wordt over het algemeen als erger beschouwd dan pijn of honger...Het hangt ervan af."
"Dat moet u me later allemaal uitleggen," zei de Engel. "Tenzij ik wakker word. Laat u me alstublieft nu zien hoe ik moet eten. Ik voel een soort drang.... "
"Excuseert u mij," zei de Pastoor, en bood hem een arm. "Als ik het genoegen mag hebben u te onthalen. Mijn huis ligt daarginds-maar een paar kilometer van hier."
"Uw Huis!" zei de Engel enigszins van zijn stuk gebracht, maar hij pakte de arm van de Pastoor toch hartelijk beet en samen gingen ze al keuvelend op weg, waadden door de door de zon gespikkelde varenzee onder de bomen en liepen verder over de trappen over de ommuring van het park en meer dan een kilometer dwars over de heide met rondzwermende bijen en daarna de heuvel af naar huis.
Als u ze had kunnen zien, zou u verrukt zijn geweest bij de aanblik van die twee. De Engel, een tengere gedaante, amper anderhalve meter lang en met een prachtig, haast vervrouwelijkt gezicht, zoals een oude Italiaanse Meester dat zou hebben kunnen schilderen. (Er hangt er inderdaad een in de National Gallery [Tobias en de Engel, door een of andere onbekende kunstenaar] die aardig op hem lijkt, voor zover gezicht en uitdrukking betreft.) Hij was gekleed in een eenvoudig met paars bestikte saffraankleurige blouse, had blote knieën en voeten en zijn vleugels (nu gebroken en loodgrijs) achter zich gevouwen. De Pastoor was een gedrongen, nogal gezette gestalte, met blozende wangen, roodharig, gladgeschoren en met stralende, roodachtig bruine ogen. Hij droeg een wit met zwarte strohoed met een zwart lint, een heel smaakvolle witte das en een dunne gouden horlogeketting. Hij was zo hevig in beslag genomen door zijn metgezel, dat het pas in hem op kwam toen de Pastorie in zicht kwam, dat hij zijn geweer had laten liggen op de plek waar hij hem tussen de varens had laten vallen.
Het verheugde hem te horen dat de pijn van de verbonden vleugel snel in hevigheid afnam.


V

Intermezzo over Engelen.

Laten we duidelijk zijn. De Engel van dit verhaal is de Engel uit de Kunst, niet de Engel bij wie aanraken oneerbiedig is-evenmin de Engel van het religieuze gevoel of de Engel van het volksgeloof. Dat is de enige van de engelachtige gidsen die uitgesproken vrouwelijk is: ze draagt een smetteloze, spierwitte mantel met mouwen, is blond met lange gouden lokken en heeft hemelsblauwe ogen. Ze is gewoon een onvervalste maagd of onvervalste gehuwde dame, in haar robe de nuit en met haar vleugels bevestigd aan haar schouderbladen. Haar roeping is huishoudelijk en vriendelijk, ze waakt over de wieg of staat een zusterziel hemelwaarts bij. Vaak draagt ze een palmtak, maar je zou niet verrast moeten zijn als je haar tegenkomt met een beddenpan die ze stilletjes naar een arme verkleumde zondaar toe brengt. Zij was het die in een schare neerdaalde naar Margareta in de gevangenis, in de verbeterde versie van de laatste scene van Faust in het Lyceum, en dan is er ook het interessante en lichtende voorbeeld van de kindertjes die al heel jong sterven en in de romans van Mevr. Henry Wood visioenen hebben van dat soort engelen. Deze witte op en top vrouw met haar onbeschrijfelijke bekoring van lavendelachtige heiligheid, haar geur van zuivere, geordende levens, is naar het uiteindelijk is gebleken een pure Teutoonse uitvinding. Het Latijnse denken kent haar niet; de oude meesters hebben niets van haar. Zij is van het slag van die zachtaardige gedistingeerde kunstrichting, waarvan de grootste triomf "een brok in je keel" is en waar vernuft en hartstocht, minachting en praal geen plaats hebben. De witte engel werd bedacht in Duitsland, in het land van de blonde vrouwen en huiselijke sentimenten. Koel en eerbiedwaardig komt zij tot ons, zuiver en bedaard, even geruisloos kalmerend als de uitgestrektheid en rust van het door de sterren verlichte uitspansel, dat de Teutoonse ziel even onuitsprekelijk dierbaar is.... Wij bewijzen haar eerbied. En de engelen van de Hebreeën, die machtige en mysterieuze geesten, Rafael, Zadkiël en Michaël, van wie Georg Watts alleen de schaduw heeft vastgelegd, of William Blake alleen de luister van heeft gezien, ook hen bewijzen wij eerbied.
Maar de Engel die door de Pastoor afgeschoten was, is helemaal niet zulk een engel, maar hij is de Engel van de Italiaanse kunst, polychromatisch en vrolijk. Hij komt uit het land van de prachtige dromen en niet uit een heiliger oord. Op zijn best is hij een paaps bedenksel. Neem zijn beschadigde slagpennen dus voor lief en wees niet te overhaast met uw lading oneerbiedigheid, voordat u het verhaal helemaal gelezen hebt.


VI

Op de Pastorie.

1


De vrouw van de kapelaan, haar twee dochters en Mevr. Jehoram waren nog steeds aan het spelen op de tennisbaan achter de studeerkamer van de Pastoor; ze speelden fel en praatten met horten en stoten over patroontekeningen voor bloezen. Maar de Pastoor was dat vergeten en liep daar langs.
Boven de rododendrons uit zagen ze de hoed van de Pastoor en naast hem een onbedekte krullekop. "Ik moet hem iets vragen over Susan Wiggins," zei de vrouw van de kapelaan. Ze wilde net opslaan en stond met een racket in de ene hand en een bal tussen de vingers van de andere. "Hij had echt bij haar op bezoek moeten gaan-hij is de Pastoor. Niet George. Ik--Ah!"
Want opeens kwamen de twee gedaanten de hoek om en werden zichtbaar. De Pastoor, arm in arm met...-
Weet u, het kwam opeens op in het hoofd van de vrouw van de kapelaan. Omdat het gezicht van de Engel naar haar toegekeerd was, zag ze niets van zijn vleugels. Alleen een gezicht van een onaardse schoonheid in een stralenkrans van kastanjebruine haren en een bevallige gedaante gekleed in een saffraankleurig gewaad dat amper tot zijn knieën reikte. Meteen schoot de gedachte aan die knieën door het hoofd van de Pastoor. Ook hij was met ontzetting vervuld. En dat was ook het geval bij de twee meisjes en Mevr. Jehoram. Allemaal met ontzetting vervuld. Verbijsterd staarde de Engel naar de met ontzetting vervulde groep mensen. Weet u, hij had nooit eerder iemand gezien die met ontzetting vervuld was.
. "Me-neer Hilyer!" zei de vrouw van de kapelaan. "Dit gaat te ver!" Even was ze sprakeloos. " "O!"
Ze snelde naar de verstijfde meisjes toe. "Kom!" Sprakeloos opende en sloot de Pastoor zijn mond. De wereld zoemde en tolde om hem heen. Een wervelwind van luchtige rokjes, vier opgewonden gezichten die het op een hollen zetten naar de openstaande deur van de gang die door de pastorie liep. Hij had het gevoel dat zijn positie samen met hen vervloog.
"Mevr. Mendham," zei de Pastoor, die naar voren stapte. "Mevr. Mendham. U begrijpt het niet.... " "O!" zeiden ze allemaal weer.
Een, twee, drie, vier rokjes verdwenen door de deuropening. De Pastoor strompelde tot halverwege de tennisbaan en bleef staan, verbijsterd. "Dat krijg je," hoorde hij de vrouw van de kapelaan zeggen, vanuit de gang, "als je een ongetrouwde pastoor hebt.... ." De parasol stond te wiebelen. Als een kanonschot knalde de voordeur van de pastorie dicht. Even viel er een doodse stilte.
"Ik had het kunnen weten," zei hij. "Ze loopt altijd al zo hard van stapel."
Hij legde zijn hand op zijn kin-een gewoonte van hem. Hij wendde zijn blik naar zijn metgezel. De Engel was duidelijk welopgevoed. Hij hield Mevr. Jehorams parasol omhoog-ze had die laten liggen op een van de rieten stoelen-en bestudeerde haar buitengewoon aandachtig. Hij klapte de parasol open. "Wat een merkwaardig mechaniekje!" zei hij. "Waar zou dit voor kunnen dienen?"
De Pastoor gaf geen antwoord. Het kostuum van de Engel was vast.... .de Pastoor wist dat het iets voor een Franse uitdrukking was, maar hij kon er niet meteen opkomen. Hij sprak zo zelden Frans. Het was niet de trop, wist hij. Allesbehalve de trop. De Engel was de trop, maar zijn gewaad zeker niet. Ah! Sans culotte!
Met een kritisch blik nam de Pastoor zijn bezoeker op. "Hij zal niet eenvoudig uit te leggen zijn," zei hij stilletjes bij zichzelf.
De Engel prikte de parasol in het gazon en liep weg om te gaan ruiken aan een zoetgeurende rozenstruik. Het zonlicht viel op zijn bruine haardos en gaf die haast de aanblik van een stralenkrans. Hij prikte zijn vinger. "Vreemd!" zei hij. "Weer Pijn."
"Ja," zei de Pastoor, terwijl hij hardop nadacht. "Hij is heel mooi en zonderling is hij ook. Ik zou hem het liefst zo willen houden. Maar ik ben bang dat ik moet.... "
Met een zenuwachtig kuchje liep hij op de Engel toe.


2.


"Dat," zei de Pastoor, "waren dames."
"Wat potsierlijk," zei de Engel, met een glimlach terwijl aan de rozenstruik rook. "En zo'n vreemd figuur!"
"Mogelijk," zei de Pastoor. "Heeft u, ahum, gemerkt hoe zij zich gedroegen?"
"Ze liepen weg. Leken eigenlijk te rennen. Geschrokken? Ik was natuurlijk wel geschrokken door die dingen zonder vleugels. Ik hoop.... . dat ze niet geschrokken zijn door het zien van mijn vleugels."
"Door uw hele verschijning," zei de Pastoor, terwijl hij onwillekeurig een steelse blik wierp op de roze voeten.
"Goeie genade! Nooit aan gedacht. Ik denk dat ik in hun ogen even vreemd was als u voor mij." Hij keek omlaag. "En mijn voeten. U heeft hoeven, als een hippogrief."
"Schoenen," verbeterde de Pastoor.
"Schoenen, noemt u ze! Maar hoe dan ook, het spijt me dat ik ze heb laten schrikken.... "
"Weet u," zei de Pastoor, terwijl hij over zijn kin wreef, "onze dames, ahum, hebben merkwaardige ideeën-nogal onkunstzinnige ideeën-over, ahum, kleren. Ik ben bang, ik ben echt bang dat u, op de manier waarop u gekleed bent-hoe mooi uw kostuum eigenlijk ook is-zult merken dat u zich, ahum, enigszins buitengesloten zult voelen in onze maatschappij. Wij hebben een spreekwoordje, 'Als iemand in Rome is, ahum, dient hij zich te gedragen als de Romeinen.' Ik kan u verzekeren, aangenomen dat u met ons, ahum, om wil gaan-tijdens uw onvrijwillige verblijf.... "
De Engel deed enkele stappen achteruit, toen de Pastoor hem steeds dichter naderde in een poging diplomatiek en vertrouwelijk te zijn. Het bevallige gezicht kreeg een verbijsterde uitdrukking. "Ik begrijp het niet helemaal. Waarom blijft u van die geluiden maken in uw keel? Is het Doodgaan of Eten, of iets anders van die.... "
"Als uw gastheer," viel de Pastoor hem in de rede en zweeg.
"Als mijn gastheer," zei de Engel.
"Zou u er bezwaar tegen hebben, in afwachting van meer blijvende maatregelen, uzelf te kleden, ahum, in een kostuum, een heel nieuw kostuum mag ik wel zeggen, zoals dit wat ik aan heb?"
"O!" zei de Engel. Hij deed een paar stappen terug, als het ware om de Pastoor van top tot teen te kunnen bekijken. "Kleren dragen zoals die van u!" zei hij. Hij was wat van slag, maar vond het wel vermakelijk. Hij zette grote ogen op en ze straalden, zijn mond plooide zich aan de hoeken.
"Heerlijk!" zei hij en klapte in zijn handen. "Wat een krankzinnige, merkwaardige droom is dit! Waar zijn ze?" Hij greep zijn saffraankleurige gewaad van achteren beet.
"Binnen!" zei de Pastoor. "Deze kant op. Verkleden doen we-binnen!"


3.


Zo werd de Engel gekleed in een stel ondergoed van de Pastoor, een hemd, dat aan de achterkant opengescheurd werd (om de vleugels te kunnen herbergen), sokken, schoenen-de sjieke schoenen van de Pastoor-een boordje, stropdas en een luchtige overjas. Maar het aantrekken van die laatste was pijnlijk en herinnerde de Pastoor eraan dat het een noodverband was. "Ik zal meteen bellen voor de thee en Grummet Crump laten halen," zei de Pastoor. "En we zullen wat eerder eten." Terwijl de Pastoor zijn bevelen over de balustrade heen naar beneden riep, onderwierp de Engel zichzelf enorm verrukt aan een onderzoekende blik in de passpiegel. Pijn kon hem dan wel onbekend zijn, maar hij was duidelijk niet onbekend-misschien dankzij het dromen-met het plezier van iets ongerijmds.
De thee gebruikten ze in de zitkamer. De Engel zat op de pianokruk (de pianokruk vanwege zijn vleugels). Eerst wilde hij op het haardkleed gaan liggen. In de kleren van de Pastoor zag hij er veel minder stralend uit dan boven het moeras, gekleed in zijn saffraankleurig gewaad. Zijn gezicht straalde nog steeds, de kleur van zijn haren en wangen was vreemd helder en er waren bovennatuurlijke lichtjes in zijn ogen, maar zijn vleugels onder de overjas gaven hem het aanzien van een bultenaar. Zij kleren maakten echt iets heel aards van hem, zijn broekspijpen vertoonde dwarse plooien en de schoenen waren een maatje te groot.
Hij was heerlijk innemend en volstrekt onbekend met de meest elementaire regels van fatsoen. Het eten lukte zonder veel moeilijkheden en de Pastoor was enige tijd vermakelijk bezig met hem te leren hoe hij thee moest drinken. "Wat een knoeiboel is dat! Wat leeft u in een heerlijk potsierlijke wereld!" zei de Engel. "Op een ingewikkelde manier dingen in je mond proppen! Wij gebruiken onze mond uitsluitend om mee te praten en te zingen. Weet u, onze wereld is haast ongeneeslijk mooi. Wij hebben zo weinig te maken met lelijkheid, dat ik dit allemaal... prachtig vind."
Mevr. Hinijer, de huishoudster van de Pastoor, keek argwanend naar de Engel toen ze thee binnenbracht. Ze vond hem een nogal "vreemde snuiter." Niemand kan zeggen was ze van hem gedacht zou hebben als ze hem in zijn saffraankleurig gewaad had gezien.
De Engel schuifelde door de kamer met zijn kop thee in de ene hand en zijn gesmeerde boterham in de andere en bestudeerde het meubilair van de Pastoor. Voorbij de openslaande tuindeuren, gloeide het gazon, met zijn borders met dahlia's en zonnebloemen, in het warme zonlicht en de parasol van Mevr. Jehoram stond daar als een vurige driehoek midden in. Hij vond het portret van de Pastoor op de schoorsteenmantel eigenlijk heel merkwaardig en kon niet begrijpen waarom het daar stond. "U heeft uzelf bij u," zei hij, apropos het portret, "waarom wilt u zichzelf in het plat hebben?" en hij vermaakte zich kostelijk met het glazen vuurscherm. Hij vond de eikenhouten stoelen zonderling- "U bent toch niet rechthoekig?" zei hij, toen de Pastoor hem het gebruik uitlegde, "nee toch? Wij vouwen ons nooit dubbel. Wij gaan liggen in de Elyseese velden als we willen rusten."
"Om u de waarheid te zeggen," zei de Pastoor, "is de stoel altijd iets raadselachtige voor me geweest. Volgens mij dateert zij uit de tijd toen de vloeren nog koud en heel smerig waren. Ik veronderstel dat we die gewoonte gehandhaafd hebben. Op stoelen zitten is bij ons een soort instinct geworden. In ieder geval, als ik bij een van mijn parochianen op bezoek ga en opeens op de grond zou gaan liggen-de natuurlijke manier-weet ik niet wat ze zou doen. Het zou binnen de kortste keren overal in de parochie bekend zijn. Maar gaan liggen lijkt de natuurlijke manier van rusten. De Grieken en Romeinen......"
"Wat is dit?" zei de Engel opeens.
"Dat is een opgezette ijsvogel. Ik heb hem doodgemaakt."
"Doodgemaakt?"
"Geschoten," zei de Pastoor, "met een geweer."
"Geschoten! Zoals u met mij gedaan heeft?"
"Ik heb u niet gedood, weet u. Gelukkig."
"Is doodmaken ook zoiets?"
"In zekere zin."
"Goeie genade! En u wilde van mij ook zoiets maken-glazen ogen in me stoppen en me ophangen in een glazen kast vol met dat lelijke groene en bruine spul?"
"Ziet u," zei de Pastoor, "ik begreep nauwelijks.... "
"Is dat 'doodgaan'?" vroeg de Engel opeens.
"Dat is dood; hij is doodgegaan."
"Arm dingetje. Ik moet een hoop eten. Maar u zegt dat u het dood heeft gemaakt. Waarom?"
"Weet u," zei de Pastoor, "ik heb belangstelling voor vogels en ik (ahum) verzamel ze. Ik wilde een exemplaar hebben.... ."
De Engel staarde hem even met een verwarde blik aan. "Zo'n prachtige vogel!" zei hij huiverend. "Omdat u er zin in had. U wilde een exemplaar!"
Hij dacht een minuut na. "Doodt u vaak?" vroeg hij aan de Pastoor.


VII

De Wetenschapper.

1


Toen kwam Dokter Crump binnen. Grummet was hem nog geen honderd meter van de poort van de pastorie tegengekomen. Hij was een lange, vrij streng uitziende man, met een gladgeschoren gezicht en een dubbele kin. Hij was gekleed in een ochtendjas (hij had een voorliefde voor grijs), met een zwart-wit geruite das. "Wat is het probleem?" zei hij, terwijl hij de kamer binnenkwam en zonder maar de geringste verrassing naar het stralende gezicht van de Engel keek.
"Deze-ahum-heer," zei de Pastoor, "of-ah-Engel"-de Engel boog- "heeft last van een schotwond."
"Een schotwond!" zei Dokter Crump. "In juli! Mag ik even kijken, Hr.-Engel, dacht ik dat u zei?" "Hij zal waarschijnlijk uw pijn kunnen verzachten," zei de Pastoor. "Mag ik u helpen u jas uit te doen?"
De Engel draaide zich gehoorzaam om.
"Kyfoscoliose?" mompelde Dokter Crump heel verstaanbaar, terwijl hij achter de Engel om liep. "Nee! abnormale groei. Hallo. Dit is raar!" Hij greep de rechtervleugel beet. "Merkwaardig,' zei hij. "Verdubbeling van de bovenste ledematen-gespleten coracoïed. Mogelijk, natuurlijk, maar heb dat nooit eerder gezien." De Engel kromp ineen onder zijn handen. "Humerus. Radius en Ulna. Allemaal aanwezig. Aangeboren, natuurlijk. Humerus gebroken. Merkwaardige nabootsing van gevederde huidbedekking. Lieve hemel. Heeft iets van een vogel. Waarschijnlijk van aanzienlijk belang voor de vergelijkende anatomie. Zelf nooit gedaan!......Hoe bent u aan die schotwond gekomen, Hr. Engel?"
De Pastoor was verbaasd over de zakelijke manier van doen van de Dokter.
"Onze vriend," zei de Engel, terwijl zijn hoofd richting Pastoor bewoog.
"Helaas, mijn schuld," zei de Pastoor terwijl hij ter verduidelijking naar voren stapte. "Ik heb deze heer-Engel (ahum)-abusievelijk aangezien voor een grote vogel.... ."
"Abusievelijk aangezien voor een grote vogel! Wat krijgen we nou? U moet naar uw ogen laten kijken," zei Dokter Crump. "Ik heb u dat al eerder gezegd." Hij ging verder met kloppen en voelen, terwijl hij met een reeks bromgeluiden en binnensmonds gemompel de maat hield.... "Maar dat is echt een fraai stuk amateurverbandwerk," zei hij. "Ik denk dat ik het laat zitten. Merkwaardige misvorming is dit! Vindt u het niet vervelend, Hr. Engel?"
Opeens liep hij om de Engel heen alsof in naar zijn gezicht wilde kijken.
De Engel dacht dat hij de wond bedoelde. "Nogal," zei hij.
"Als het niet die botten waren, zou ik zeggen: 's morgens en 's avonds penselen met jodium. Niets beter dan jodium. Je zou je hele gezicht er egaal mee in kunnen smeren. Maar u weet wel, de botachtige uitwas, de botten, maken de zaak ingewikkeld. Ik zou ze natuurlijk kunnen afzagen. Niet iets dat je zomaar even zou kunnen doen.... "
"U bedoelt mijn vleugels?" zei de Engel geschrokken.
"Vleugels!" zei de Dokter. "Hè? Noemt het vleugels! Ja-wat zou ik anders bedoelen?"
"Afzagen!" zei de Engel.
"Vindt u niet? Het is natuurlijk uw zaak. Ik geef alleen maar advies.... "
"Afzagen! Wat een grappig schepsel bent u! "zei de Engel, terwijl hij begon te lachen.
"Zo u wilt," zei de Dokter. Hij had een hekel aan mensen die lachten. "Merkwaardige dingen," zei hij, terwijl hij naar de Pastoor keerde. "Als het lastig is"-tegen de Engel. "Ik heb nooit eerder iets gehoord over een zo volledige verdubbeling-althans bij dieren. Bij planten is het heel gewoon. Bent u de enige in uw familie? Hij wachtte niet op een antwoord. "Gedeeltelijke splitsing van ledematen is natuurlijk helemaal niet ongewoon, Pastoor-kinderen met zes vingers, zespotige kalveren en katten met dubbele tenen, u weet wel. Mag ik u helpen?" zei hij terwijl zich naar de Engel omdraaide, die stond te worstelen met zijn jas. "Maar een zo volledige verdubbeling en ook nog zoveel gelijkenis met de vogelwereld! Het zou veel minder opmerkelijk zijn als het gewoon een extra paar armen was."
De jas werd aangetrokken en hij en de Engel keken elkaar aan.
"Heus," zei de Dokter, "je zou haast gaan begrijpen hoe die prachtige mythe over engelen ontstaan is. U ziet er wat opgewonden uit, Hr. Engel-koortsig. Er buitengewoon stralend uitzien is haast een kwalijker symptoom dan buitengewoon bleek. Wonderlijk dat uw naam ook nog Engel is. Ik moet u een koortsverlagend drankje sturen, voor als u vannacht dorst zou krijgen.... "
Hij maakte een aantekening op de manchet van zijn overhemd. De Engel sloeg hem bedachtzaam gade, met een beginnende glimlach in zijn ogen.
"Eén minuut, Crump," zei de Pastoor, terwijl hij de arm van de Dokter vastgreep en hem naar de deur leidde.
De glimlach van de Engel werd duidelijker. Hij keek omlaag naar zijn met zwart bedekte benen. "Hij denkt echt dat ik een mens ben!" zei de Engel. "Wat hij van mijn vleugels maakt vind ik schokkend. Wat moet dat een raar figuur zijn! Het is echt een hoogst uitzonderlijke Droom!"


2.


"Het is een Engel," fluisterde de Pastoor. "U begrijpt het niet."
"Wat?" zei de Dokter met een haastige en scherpe stem. Zijn wenkbrauwen gingen omhoog en hij glimlachte.
"Maar de vleugels dan?"
"Volstrekt natuurlijk, volstrekt.... maar wel een beetje abnormaal."
"Weet u zeker dat ze natuurlijk zijn?"
"Mijn beste kerel, alles wat bestaat is natuurlijk. Er is niets onnatuurlijks in de wereld. Als ik zou denken dat het wel zo is, zou ik mijn praktijk opgeven en intreden in Le Grand Chartreuse. Er zijn wel abnormale verschijnselen, natuurlijk. En.... "
"Maar de manier waarop ik hem tegengekomen ben," zei de Pastoor.
"Ja, vertel me eens waar u hem opgepikt heeft," zei de Dokter. Hij ging zitten op de tafel in de hal.
De Pastoor begon nogal aarzelend-hij was niet zo goed in verhalen vertellen-met de geruchten over een grote vreemde vogel. Hij vertelde het verhaal in stuntelige zinnen-want omdat hij de Bisschop kende en dat voorbeeld altijd voor ogen had, was hij bang dat zijn preekstoelstijl in zijn alledaagse gesprekken zou binnensluipen-en na ongeveer elke derde zin maakte de Dokter een neerwaartse beweging met zijn hoofd-zijn mondhoeken trokken zich als het ware samen-alsof hij de paragrafen van het verhaal afvinkte en begreep dat het tot dan toe precies verliep zoals het geweest was. "Zelfhypnose," mompelde hij een keer.
"Neemt u mij niet kwalijk?" zei de Pastoor.
"Helemaal niets," zei de Dokter. "Niets, verzeker ik u. Ga verder. Dit is hoogst interessant."
De Pastoor vertelde hem dat hij met zijn geweer op pad was gegaan.
"Na de lunch, dacht ik dat u zei?" viel de Dokter hem in de rede.
"Meteen daarna," zei de Pastoor.
"U weet, u zou dat soort dingen niet moeten doen. Maar gaat u verder, alstublieft."
Hij kwam bij de glimp van de Engel, vanaf de poort.
"Op het heetst van de dag," zei de Dokter, nadrukkelijk. "Het was zesentwintig graden in de schaduw."
Toen de Pastoor klaar was, perste de Dokter zijn lippen steviger dan ooit op elkaar, glimlachte flauwtjes en keek de Pastoor veelbetekenend in de ogen.
"U heeft mij niet ..." begon de Pastoor hakkelend.
De Dokter schudde zijn hoofd. "Vergeef me," zei hij, terwijl hij zijn hand op de arm van de Pastoor legde.
"U gaat naar buiten," zei hij, "na een warme maaltijd en op een vreselijk warme middag. Waarschijnlijk boven de zesentwintig graden. Uw geest, of wat er nog van over is, tolt van de verwachtingen op vogelgebied. Ik zeg 'wat er nog van over is' omdat de meeste energie van uw zenuwen dan bezig is daar beneden uw eten te verteren. Iemand die in de varens lag staat pal voor u op en u schiet hem overhoop. Hij stort neer-en toevallig-toevallig-heeft hij dubbele bovenste ledematen, een stel dat op vleugels lijkt. Dat moet een samenloop van omstandigheden zijn. En wat die kleuren als een regenboog enzovoort betreft......Heeft u niet eerder gehad dat er op een stralende zonovergoten dag gekleurde vlekken voor uw ogen zweefden?.....Weet u zeker dat die zich tot de vleugels beperkten? Denkt u na."
"Maar hij zegt dat hij een Engel is!" zei de Pastoor, terwijl hij uit zijn ronde oogjes keek, met zijn mollige handen in zijn zakken.
"Ah!" zei de Dokter met zijn ogen op de Pastoor gericht. "Ik verwachtte al zoiets." Hij zweeg even.
"Maar denkt u niet ..." begon de Pastoor.
"Die man," zei de Dokter met een lage, ernstige stem, "is een geniale gek."
"Een wat?" zei de Pastoor.
"Een geniale gek. Een abnormale man. Is de verwijfde verfijning van zijn gezicht u dan niet opgevallen? Zijn neiging tot volstrekt betekenisloos gelach? Zijn verwaarloosde haardos? En kijk eens naar die merkwaardige kledij.... "
De hand van de Pastoor ging omhoog naar zijn kin.
"Tekenen van geesteszwakte," zei de Dokter. "Veel van dit soort dégénérés vertonen diezelfde gewoonte om zich wat van die enorm mysterieuze hoedanigheden aan te meten. De een noemt zichzelf de Prins van Wales, een ander de Aartsengel Michaël en een derde zelfs God. Ibsen zegt dat hij een Grote Leraar is en Maeterlink een nieuwe Shakespeare. Ik heb er net alles over gelezen-in Nordau. Zonder twijfel is hij door die rare misvorming op het idee gekomen..."
"Maar heus," begon de Pastoor.
"Hij is zonder twijfel ontsnapt uit een gesloten inrichting."
"Dat accepteer ik niet.... "
"U moet. Zo niet, dan is er nog de politie en als dat niet lukt een advertentie; maar zijn verwanten willen het misschien wel in de doofpot stoppen. Het is iets naars in een familie..."
"Hij lijkt helemaal...."
"Waarschijnlijk zult binnen een paar dagen wel iets van zijn vrienden horen," zei de Dokter, die naar zijn horloge tastte. "Hij kan niet ver van hier wonen, zou ik zo denken. Hij lijkt heel ongevaarlijk. Morgen zal ik weer langskomen en die vleugel bekijken." Hij gleed van de haltafel af en kwam overeind.
"Die oude-wijvenverhalen hebben u nog steeds in hun macht," zei hij, terwijl hij de Pastoor op de schouder klopte. "Maar een engel, u weet wel-Ha, ha!"
"Ik dacht echt.... " zei de Pastoor aarzelend.
"Weeg het bewijs af," zei de Dokter, die nog steeds aan zijn horloge friemelde. "Weeg met uw precisie-instrumenten het bewijs af. Wat houdt u dan over? Gekleurde vlekken, denkbeeldige spetters-mouches volantes."
"En toch," zei de Pastoor, "zou ik bijna kunnen zweren bij de pracht van zijn vleugels..."
"Denk er nog eens over na," zei de Dokter (let op); "warme middag-fel zonlicht-dat op uw hoofd brandt.... Maar ik moet nu echt gaan. Het is kwart voor vijf. Ik zal uw-engel (ha, ha!) morgen weer bezoeken, als niemand hem intussen is wezen ophalen. Uw verband was echt heel goed. Ik vlei mij met dat resultaat. Onze verbandcursussen waren een succes, weet u.... Goede middag."


VIII

De Kapelaan.

1


Half automatisch opende de Pastoor de deur om Crump uit te laten en zag Mendham, zijn kapelaan, langs de haag van purperkleurige heggenwikke en spirea het pad oplopen. Toen hij dat zag ging zijn hand naar zijn kin en kregen zijn ogen een blik van verbijstering. Stel je voor dat hij zich vergist had. Met een zwaai van zijn hand naar de rand van zijn hoed, liep de Dokter de Kapelaan voorbij. Crump was een buitengewoon kiene vent, bedacht de Pastoor, en wist veel meer van iemands hersenen af dan hijzelf. De Pastoor was zich daar scherp van bewust. Dat maakte de komende verklaring ingewikkeld. Stel je voor dat hij terug zou lopen naar de zitkamer en daar gewoon een zwerver slapend op het haardkleed aan zou treffen.
Mendham was een graatmagere man met een weelderige baard. Het leek wel alsof hij zelf uitgelopen was tot een baard, zoals mosterdzaad tot een plant. Maar als hij sprak merkte je dat hij ook een stem had.
"Mijn vrouw kwam in een vreselijke toestand thuis," schalde hij al van verre.
"Kom binnen," zei de Pastoor; "kom binnen. Uiterst merkwaardig voorval. Maar als ik verduidelijk..."
"En u verontschuldigt, hoop ik," galmde de Kapelaan.
"En verontschuldig. Nee, niet die kant op. Deze kant. De studeerkamer."
"Nou, wat was dat voor vrouw?" zei de Kapelaan, terwijl zich naar de Pastoor wendde toen de laatste de deur van de studeerkamer sloot.
"Welke vrouw?"
"Bah!"
"Maar heus!"
"Dat beschilderde wezen in dat luchtige gewaad-een weerzinwekkend luchtig gewaad, eerlijk gezegd-met wie u in de tuin wandelde."
"Mijn beste Mendham-dat was een Engel!"
"Een hele mooie Engel?"
"De wereld wordt zo zakelijk," zei de Pastoor.
"De wereld," bulderde de Kapelaan, "wordt elke dag duisterder. Maar merken dat iemand in uw positie, schaamteloos, openlijk..."
"Verdomme!" zei de Pastoor terloops. Hij vloekte zelden. "Kijk eens, Mendham, u begrijpt het echt verkeerd. Ik kan u verzekeren.... "
"Prima," zei de Kapelaan. "Leg uit!" Hij stond met zijn magere benen wat uiteen, zijn armen gevouwen en keek, over zijn baard heen, de Pastoor met een afkeurende blik aan.
(Nogmaals, verklaringen heb ik altijd gezien als de typische drogredenen van dit wetenschappelijke tijdperk.)
De Pastoor keek hulpeloos om zich heen. De hele wereld was saai en doods geworden. Had hij de hele middag gedroomd? Zat er echt een engel in de zitkamer? Of was hij het slachtoffer van een ingewikkelde hallucinatie?
"En?" zei Mendham, aan het eind van een minuut.
De hand van de Pastoor fladderde rond zijn kin. "Het is zo'n ingewikkeld verhaal," zei hij.
"Zonder twijfel," zei Mendham nors.
De Pastoor onderdrukte een gevoel van ongeduld.
"Vanmiddag was ik op zoek gegaan naar een vreemde vogel. .... Gelooft u in engelen, Mendham, echte engelen?"
"Ik ben hier niet voor een theologische discussie. Ik ben de echtgenoot van een gekwetste vrouw."
"Maar neem van mij aan, het is geen stijlfiguur; dit is een engel, een echte engel met vleugels. Hij zit nu in de kamer hiernaast. U begrijpt me verkeerd, dus.... "
"O ja, Hilyer-?"
"Het is waar wat ik u vertel, Mendham. Ik zweer dat het waar is." De stem van de Pastoor raakte opgewonden. "Ik weet niet wat voor zonde ik begaan heb, dat ik engelachtige bezoekers zou moeten vermaken en kleden. Ik weet alleen dat ik-hoe ongelegen het zonder twijfel moge zijn-nu een engel in mijn zitkamer heb, die mijn nieuwe kostuum draagt en zijn thee opdrinkt. En op mijn uitnodiging verblijft hij nu voor onbepaalde tijd hier. Het was zonder twijfel ondoordacht van me. Maar, weet u, ik kan hem niet wegsturen vanwege Mevr. Mendham.... .Misschien ben ik een slappeling, maar wel nog steeds een heer."
"O ja, Hilyer-?"
"Ik kan u verzekeren dat het waar is." Er lag een zweem van hysterische wanhoop in de stem van de Pastoor. "Ik vuurde op hem, zag hem aan voor een flamingo en raakte hem in zijn vleugel."
"Ik dacht eerst dat dit iets voor de Bisschop was. Ik vind nu dat het een zaak is voor de Gevolmachtigden voor het Krankzinnigenwezen."
"Kom dan mee en bekijk hem zelf, Mendham!"
"Maar er bestaan geen engelen."
"We leren de mensen iets anders," zei de Pastoor.
"Niet als stoffelijke lichamen," zei de Kapelaan.
"Hoe dan ook, kom mee en kijk zelf."
"Ik wil uw hallucinaties niet zien," begon de Kapelaan.
"Ik kan iets niet uitleggen als u niet meekomt en zelf kijkt," zei de Pastoor. "Het is iemand die meer op een engel lijkt dan wat ook in hemel of op aarde. U moet gewoon kijken als u het wilt begrijpen."
"Ik wil het niet begrijpen," zei de Kapelaan. "Ik wens mij niet te lenen voor welk bedrog dan ook. Maar, Hilyer, als dit geen doorgestoken kaart is, kunt u mij vast zelf vertellen.... .Flamingo, natuurlijk"


2.


De Engel had zijn thee opgedronken en stond mijmerend door het raam naar buiten te kijken. De oude kerk beneden in het dal, verlicht het schijnsel van de ondergaande zon, vond hij heel mooi, maar hij kon niet begrijpen wat die dichte rijen grafstenen betekenden, die op de heuvel daar voorbij lagen. Hij draaide zich om toen Mendham en de Pastoor binnenkwamen.
Nou kon Mendham zijn Pastoor heel opgewekt koeioneren, net zoals hij dat zijn gemeente kon, maar hij was niet zo iemand die een vreemdeling koeioneerde. Hij keek naar de Engel en de theorie over de "vreemde vrouw" werd meteen uit de weg geruimd. De schoonheid van de Engel was overduidelijk de schoonheid van de jeugd.
"Dhr. Hilyer vertelt mij," begon Mendham, op een haast verdedigende toon, "dat u-ah-het is zo merkwaardig-beweert dat u een Engel bent."
"Het is een Engel," zei de Pastoor.
De Engel boog.
"Natuurlijk," zei Mendham, "wij zijn nieuwsgierig."
"Zeer," zei de Engel. "Dat zwarte en die vorm."
"Neemt u mij niet kwalijk!" zei Mendham.
"Al dat zwart en die slippen," herhaalde de Engel, "en geen vleugels."
"Precies," zei Mendham, die volledig van slag was. "Wij willen natuurlijk heel graag iets weten over hoe u in het dorp terecht bent gekomen, in een zulk merkwaardig kostuum."
De Engel keek naar de Pastoor. De Pastoor raakte zijn kin aan.
"Weet u," begon de Pastoor.
"Laat het hem zelf uitleggen," zei Mendham; "Ik verzoek u."
"Ik wilde voorstellen," begon de Pastoor.
"En ik wens niet dat u iets voorstelt."
"Verdomme!" zei de Pastoor.
De Engel keek van de een naar de ander. "Wat een rimpelige uitdrukkingen vlogen er over uw gezicht!" zei hij.
"Weet u, Hr.-Hr.-ik weet niet hoe u heet," zei Mendham, terwijl zijn houding enigszins onvriendelijker werd. "De zaak is als volgt: Mijn vrouw-vier dames, mag ik wel zeggen-zijn aan het tennissen, als u opeens op hen toesnelt, Sir; u snelt op hen toe vanuit de rododendrons in een zeer ontoereikend kostuum. U en Dhr. Hilyer."
"Maar ik-" zei de Pastoor.
"Ik weet het. Het kostuum van deze heer was ontoereikend. Natuurlijk-het is eigenlijk aan mij-een verklaring te vragen." Zijn stem nam in kracht toe. "En ik moet een verklaring vragen."
Met zijn armen strak over elkaar glimlachte de Engel flauwtjes bij zijn boze toon en plotselinge vastbesloten houding.
"Deze wereld is vrij nieuw voor mij," begon de Engel.
"Minstens negentien jaar," zei Mendham. "Oud genoeg om beter te weten. Dat is een armzalig excuus."
"Mag ik u eerst een vraag stellen," zei de Engel.
"En?"
"Denkt u dat ik een Mens ben-zoals uzelf? Zoals die geruite man zei."
"Als u geen mens bent-"
"Andere vraag. Heeft u nooit iets gehoord over een Engel?"
"Ik waarschuw u dit verhaal niet op mij uit te proberen," zei Mendham, weer terug in zijn vertrouwde crescendo.
De Pastoor viel hem in de rede: "Maar Mendham-hij heeft vleugels!"
"Alstublieft laat me met hem praten," zei Mendham.
"U bent zo vreemd," zei de Engel, "u valt me steeds in de rede als ik iets wil zeggen."
"Maar wat wilt u dan zeggen?" zei Mendham.
"Dat ik echt een Engel ben...."
"Pfoe!"
"Zo is het!"
"Maar vertelt me eens eerlijk hoe u verzeild bent geraakt in het struikgewas bij de pastorie van Siddermorton-in de toestand waarin u verkeerde. En in het gezelschap van de Pastoor. Kunt u dat lachwekkende verhaal van u niet intrekken?..."
De Engel trok zijn vleugels op. "Wat is er aan de hand met deze man?" zei hij tegen de Pastoor.
"Mijn beste Mendham," zei de Pastoor, "een paar woorden van me.... "
"Mijn vraag is zonder twijfel duidelijk genoeg!"
"Maar het antwoord dat u wilt, wilt u mij niet laten vertellen, en het is zinloos als ik u een ander vertel."
"Pfoe!" zei de Kapelaan weer. Opeens richtte hij zich tot de Pastoor, "waar komt hij vandaan?"
Op dat moment verkeerde de Pastoor in een vreselijke toestand van twijfel.
"Hij zegt dat hij een Engel is!" zei de Pastoor. "Waarom luistert u niet naar hem?"
"Geen enkele engel zou vier dames schrik aanjagen.... "
"Gaat het daar allemaal om?" zei de Engel.
"Voldoende reden, zou ik zo denken!" zei de Kapelaan.
"Maar ik weet het echt niet," zei de Engel.
"Dit is allemaal te veel!"
"Het spijt me oprecht dat ik deze dames schrik aangejaagd heb."
"Dat moet u ook wel. Maar ik merk dat ik van u beiden niets te weten kom." Mendham liep naar de deur. "Ik ben ervan overtuigd dat er iets verwerpelijks ten grondslag ligt aan deze zaak. Waarom vertelt u eigenlijk niet gewoon een recht-toe-recht-aan verhaal? Ik geef toe dat u me in verwarring brengt. Waarom u in dit verlichte tijdperk dit fantastische verhaal zou moeten vertellen, dit vergezochte verhaal over een Engel, is me volledig een raadsel. Wat voor zin heeft dat?..."
"Hou op nou en kijk naar zijn vleugels!" zei de Pastoor. "Ik kan u verzekeren dat hij vleugels heeft!"
Mendham had zijn hand op de deurklink. "Ik heb meer dan genoeg gezien," zei hij. "Misschien is dit gewoon een dwaze poging tot verlakkerij, Hilyer."
"Maar Mendham!" zei de Pastoor.
De Kapelaan bleef staan in de deuropening en keek over zijn schouder naar de Pastoor. De in maanden opeengehoopte straf van God vond een uitweg. "Ik kan niet begrijpen, Hilyer, waarom u nog bij de Kerk bent. Als sla je me dood, ik begrijp het niet. De lucht is bezwangerd met Sociale Bewegingen, Economische veranderingen, de Vrouwenbeweging, Kledinghervorming, Hereniging van het Christendom, Socialisme, Individualisme-al die actuele en schokkende vraagstukken! Natuurlijk, wij die de Grote Hervormer volgen.... En u, u bent met uw harteloze minachting hier bezig met het opzetten van vogels en schrik aanjagen van dames..."
"Maar Mendham," begon de Pastoor.
De Kapelaan wilden niet naar hem luisteren. "U maakt met uw lichtzinnigheid de Apostelen te schande.... Maar dit is nog maar een inleidend onderzoek," zei hij, met een dreigende toon in zijn sonore stem en verliet opeens (met een enorme klap) de kamer.


3.


"Zijn alle mensen zo vreemd als deze?" zei de Engel.
"Ik zit in een zo moeilijk parket," zei de Pastoor. "U weet wel," zei hij, hield op en zocht zijn kin af naar een idee.
"Ik begin het te begrijpen," zei de Engel.
"Ze willen het niet geloven."
"Ik zie het."
"Ze zullen denken dat ik leugens vertel."
"En?"
"Dat zal uiterst pijnlijk voor me zijn."
"Pijnlijk!... Pijn," zei de Engel. "Ik hoop het niet."
De Pastoor schudde zijn hoofd. Zijn goede naam in het dorp was tot dan toe zijn levensadem geweest. "Weet u," zei hij, "het zou zoveel aannemelijker lijken als u zei dat u gewoon een mens bent."
"Maar dat ben ik niet," zei de Engel.
"Nee, dat bent u niet," zei de Pastoor. "Dus dat is niet zinnig."
"Niemand hier, weet u, heeft ooit een Engel gezien, of iets over hem gehoord-behalve in de kerk. Als u uw debuut op de kansel had gemaakt-op zondag-zou het misschien anders zijn geweest. Maar dat is nu te laat... (Verdomme!) Niemand, absoluut niemand, zal in u geloven."
"Ik hoop dat ik u geen overlast bezorg?"
"Helemaal niet," zei de Pastoor; "helemaal niet. Alleen.... .. Natuurlijk zou het lastig kunnen zijn als u een te ongeloofwaardig verhaal vertelt. Als ik u iets aan de hand mag doen (ahum).... .."
"En?"
"Weet u, de mensen in deze wereld, die zelf mens zijn, zullen u vast als een mens zien. Als u zegt dat u dat niet bent, zullen ze gewoon zeggen dat u niet de waarheid vertelt. Alleen uitzonderlijke mensen stellen het uitzonderlijke op prijs. Iemand die in Rome is moet-nou, enigszins rekening houden met de Romeinse vooroordelen-Latijn spreken. U kunt beter.... "
"Stelt u voor dat ik zou moeten voorgeven dat ik een mens ben?"
"Nu weet u meteen wat ik ervan denk."
De Engel staarde naar de stokrozen van de Pastoor en dacht na.
"Uiteindelijk wel mogelijk," zei hij langzaam, "Ik zal een mens worden. Misschien ben ik te haastig geweest met te zeggen dat ik het niet was. U zegt dat er geen engelen in deze wereld zijn. Wie ben ik dat ik tegen uw ervaring inga? Gewoon iets alledaags-voor zover het deze wereld betreft. Als u zegt dat er geen engelen zijn-moet ik dus duidelijk iets anders zijn. Ik eet-engelen eten niet. Misschien ben ik al een mens."
"In ieder geval een prettig idee," zei de Pastoor.
"Als het voor u prettig is.... "
"Dat is het. En dan nog een verklaring voor uw aanwezigheid hier."
"Als," zei de Pastoor, na een aarzelend moment van overweging, als u bijvoorbeeld een gewoon mens was geweest met een zwak voor pootjebaden en u was gaan pootjebaden in de Sidder en uw kleren waren gestolen, bijvoorbeeld, en ik was u tegengekomen in die heikele toestand; dan zou de verklaring die ik Mevr. Mendham verschuldigd ben.... .tenminste ontdaan zijn van het bovennatuurlijke element. Tegenwoordig is er zo'n aversie tegen het bovennatuurlijke-zelfs op de kansel. U zou het amper geloven.... "
"Jammer dat dat niet het geval was," zei de Engel.
"Natuurlijk," zei de Pastoor. "Het is vreselijk jammer dat dat niet het geval was. Maar u zou me in iedere geval een dienst bewijzen als u niet te koop loopt met uw engelenaard. Eigenlijk zou u daarmee iedereen een dienst bewijzen. Het is een gevestigde mening dat engelen dat soort dingen niet doen. En er is niets pijnlijker-zoals ik kan bevestigen-dan afbreuk doen aan een gevestigde mening... Gevestigde meningen zijn in meer dan een opzicht geestelijke wapens. Wat mijzelf betreft,"-de hand van de Pastoor streek even over zijn ogen-"Ik kan alleen maar geloven dat u een Engel bent.... Ik kan heus mijn eigen ogen geloven."
"Wij die van ons altijd," zei de Engel.
"Wij ook, maar tot op zekere hoogte."
Toen sloeg de klok op de schoorsteenmantel zeven uur en vrijwel op hetzelfde moment kondigde Mevr. Hinijer het diner aan.


IX

Na het Diner.

1


De Engel en de Pastoor zaten aan de maaltijd. Met zijn servet in zijn boord gepropt, zat de Pastoor te kijken hoe de Engel met zijn soep worstelde. "U zult dat snel in de vingers krijgen," zei de Pastoor. Het gedoe met mes en vork werd stuntelig maar met goed gevolg uitgevoerd. De Engel wierp een vluchtige blik op Delia, het dienstmeisje. Toen ze daarna noten zaten te kraken-wat de Engel heel grappig vond-en het meisje weer weg was, vroeg de Engel: "Was dat ook een dame?"
"Nou," zei de Pastoor (krak). "Nee-dat is geen dame. Dat is een dienstmeisje."
"O," zei de Engel; "ze had wel een aardiger figuur."
"Dat moet u niet aan Mevr. Mendham vertellen," zei de Pastoor, met een verholen genoegen.
"Ze stak niet zoveel uit bij de schouders en heupen en er was meer van haar daar tussenin. En de kleuren van haar kleren vloekten niet met elkaar-gewoon neutraal. En haar gezicht.... ."
"Mevr. Mendham en haar dochters hadden getennist," zei de Pastoor, die het gevoel had dat hij niet zou moeten luisteren naar geringschattende opmerkingen, zelfs niet over zijn aartsvijand. "Houdt u van deze dingen-deze noten?"
"Zeer," zei de Engel. Krak.
"Weet u," zei de Pastoor (Smak, smak, smak). "Wat mijzelf aangaat, geloof ik helemaal dat u een engel bent."
"Ja!" zei de Engel.
"Ik heb u neergeschoten-ik zag u fladderen. Dat staat buiten kijf. In mijn eigen hoofd. Ik geef toe dat het merkwaardig is en indruist tegen mijn vooropgezette meningen, maar-in feite-ben ik er zeker van, eigenlijk volmaakt zeker van, dat ik zag wat ik vast en zeker zag. Maar na het optreden van deze mensen. (Krak). Ik zie echt niet hoe we mensen zullen kunnen overtuigen. Tegenwoordig doen ze zo moeilijk over bewijzen. Ik denk dus dat er veel te zeggen valt voor de houding die u aanneemt. Ik denk dat het voor u in ieder geval tijdelijk het beste zou zijn als u doet wat u heeft voorgesteld en u, voor zover mogelijk, als mens te gedragen. Natuurlijk is er niets bekend over hoe en wanneer u terug zou kunnen. Na wat er gebeurd is (Klok, klok, klok-toen de Pastoor zijn glas weer vol schonk)-na wat er gebeurd is, zou ik niet verbaasd zijn als ik de zijwand van kamer zou zien wegvallen en de hemelse scharen verschijnen om u weer mee te-ons allebei mee te nemen. U heeft mijn verbeelding zo verruimd. Al die jaren heb ik Wonderland vergeten. Maar nog steeds.... " Het zal vast verstandiger zijn hen de dingen voorzichtig te vertellen."
"Dat leven van u," zei de Engel. "Ik tast daar nog steeds over in het duister. Hoe begint u?"
"Goeie genade!" zei de Pastoor. "Er is wel wat fantasie nodig om dat uit te leggen! Wij beginnen, moet u weten, ons bestaan hier als baby's, malle roze hulpeloze dingen in het wit gewikkeld, met scheel kijkende oogjes, die deerniswekkend janken bij het Doopvont. Dan worden die baby's groter en zelfs mooi-als ze hun gezicht wassen. En ze blijven groeien tot ze een bepaalde grootte hebben bereikt. Het worden kinderen, jongens en meisjes, jongemannen en jongedames (Krak), en jonge vrouwen en jonge mannen. Dat is de heerlijkste tijd van het leven, volgens velen-vast en zeker de mooiste. Vol grote verwachtingen en dromen, onzekere emoties en onverwachte gevaren."
"Was dat een jongedame?" zei de Engel, terwijl hij naar de deur wees waardoor Delia verdwenen was.
"Ja," zei de Pastoor, "dat was een jongedame." En zweeg even peinzend.
"En daarna?"
"Daarna" zei de Pastoor, "vervliegt de betovering en begint het leven in alle ernst. De jongen mannen en vrouwen gaan trouwen-de meeste. Schuw en schuchter komen ze bij mij, in keurige lelijke kleren en dan trouw ik ze. En dan krijgen zij roze baby'tjes en sommige van die jongemannen en jongedames worden dik en ordinair en andere mager en feeksachtig en hun knappe uiterlijk verdwijnt en ze krijgen vreemde waanideeën over dat ze meer voorstellen dan de jongere mensen en dan verdwijnt alles wat heerlijk en prachtig is uit hun leven. Daarom noemen zij alles wat heerlijk en prachtig is van de jonge mensen, Illusie. En dan beginnen ze uiteen te vallen."
"Uiteenvallen!" zei de Engel. "Wat bizar!"
"Hun haar valt uit en krijgt een saaie kleur of wordt asgrijs," zei de Pastoor. "Ik, bijvoorbeeld." Hij boog zijn hoofd voorover om een cirkelvormige doorschijnende plek te laten zien, van het formaat van een gulden. "En hun tanden vallen uit. Hun gezicht valt in en wordt even gerimpeld en droog als een verschrompelde appel. "Geplooid' noemde u dat van mij. Ze bekommeren zich steeds meer over wat ze moeten eten en drinken, en steeds minder over al die andere geneugten van het leven. Hun ledematen worden te los in de gewrichten en hun hart verslapt, of er komen tijdens het hoesten kleine stukjes van hun longen naar buiten. Pijn..."
"Ah!" zei de Engel.
"Er komt steeds meer pijn in hun leven. En dan gaan ze. Ze willen niet graag gaan, maar ze moeten-deze wereld uit, met vreselijk veel tegenzin en ten slotte klampen zij zich vast aan haar pijn, zo hartstochelijk willen zij het einde uitstellen.... "
"Waar gaan ze heen?"
"Ooit dacht ik dat ik het wist. Maar nu ik ouder ben weet ik dat ik het niet weet. Wij hebben een Legende-misschien is het geen legende. Iemand kan kerklid zijn en niet geloven. Stokes zegt dat het niets voorstelt.... ." De Pastoor gebaarde met een hoofdknik naar de bananen.
"En u?" zei de Engel. "Was u ook ooit een roze baby'tje?"
"Een tijdje geleden was ik een roze baby'tje."
"Had u toen dezelfde kleren aan als nu?"
"O nee! Lieve hemel! Wat een raar idee! Had lange witte kleren, denk ik, zoals de anderen."
"En toen werd u een klein jongetje?"
"En klein jongetje."
"En toen een prachtige jongeman?"
"Ik was niet een erg prachtige jongeman, ben ik bang. Ik was ziekelijk en te arm om stralend te zijn en ik had een schuchter hart. Ik studeerde hard en tuurde naar de zieltogende gedachten van mensen die al lang dood waren. Zo verloor ik mijn pracht en geen enkele jongedame kwam naar me toe en het saaie leven brak al heel snel aan."
"En heeft u zelf ook roze baby'tjes?"
"Niet een," zei de Pastoor na een nauwelijks merkbare pauze. "Desondanks begin ik, zoals u ziet, toch al uiteen te vallen. Nog even en dan zal mijn rug gaan buigen als een verleppende bloemstengel. En dan, over een paar duizend dagen zal ik er klaar mee zijn en uit deze wereld van mij vertrekken.... Ik weet niet waarheen."
"En heeft u elke dag gegeten?"
"Eten, kleren kopen en dit dak boven mijn hoofd houden. In deze wereld zijn een paar zeer onaangename dingen die Kou en Regen genoemd worden. En de andere mensen hier-hoe en waarom is een te lang verhaal-hebben van mij een soort refrein voor hun leven gemaakt. Zij brengen hun roze baby'tjes bij me en dan moet ik een naam zeggen en nog wat andere dingen boven elk nieuw roze baby'tje. En voordat ze met zijn tweeën mogen zijn en zelf roze baby'tjes hebben, moeten ze opnieuw komen en mij iets uit een boek horen oplezen. Ze zouden uitgestoten worden en geen enkele jongedame zou iets zeggen tegen een jongedame die een roze baby'tje zou hebben, zonder dat ik haar twintig minuten uit mijn boek had voorgelezen. Zoals u zult zien is dat een noodzaak. Misschien vindt u het vreemd. En later, als ze uiteenvallen, probeer ik ze te overtuigen van een onbekende wereld waar ik zelf amper in geloof en waar het leven helemaal anders is dan het leven dat ze gehad of gewenst hadden. En tot slot begraaf ik ze en lees uit mijn boek de anderen iets voor die hen binnen korte tijd naar dat onbekende land zullen volgen. Ik sta aan het begin, het einde en bij de invulling van hun leven. En op elke zevende dag spreek ik, ik die zelf een mens ben, ik die niet verder kan kijken dan zij, tot hen over het Toekomstige Leven-het leven waar we niets van afweten. Als er al zo'n leven is. En langzaam val ik al verkondigend uiteen."
"Wat een merkwaardig leven!" zei de Engel.
"Ja," zei de Pastoor. "Wat een merkwaardig leven! Maar wat het merkwaardig maakt is nieuw voor me. Ik had het als iets vanzelfsprekends opgevat, totdat u in mijn leven kwam."
"Dat leven van ons is zo hardnekkig," zei de Pastoor. "Dat leven, met zijn onbeduidende behoeften, zijn kortdurende genietingen (Krak), omzwachtelt onze ziel. Terwijl ik deze mensen van me een ander leven verkondig, zijn sommigen behulpzaam met het stillen van de trek en eten snoepjes, anderen-de oude mensen-doen een dutje, de jongemannen gluren naar de jongedames, de volwassen mannen steken hun witte vest vooruit met gouden kettingen, praal en ijdelheid op een ondergrond van een vlezige substantie en hun echtgenotes steken elkaar de loef af met hun hoedjes. En ik ga gewoon verder met het opdreunen van de ongeziene en onvervulde dingen.... .'Wat geen oog heeft gezien' lees ik, 'en geen oor heeft gehoord, en wat in geen mensenhart is opgekomen,' en ik kijk op en betrap een volwassen mannelijke onsterfelijke ziel die het zo goed passen van een paar prullerige handschoenen bewondert. Dat is ontmoedigend en dat jaar in jaar uit. Toen ik zo ziekelijk was in mijn jonge jaren, had ik een bijna zeker gevoel van het idee dat onder deze tijdelijke schimmige wereld de echte wereld lag-de blijvende wereld van het Eeuwigdurende Leven. Maar nu......"
Hij keek naar zijn mollige bleke hand en raakte met zijn vingers de steel van zijn glas aan. "Sindsdien ben ik aangekomen," zei hij. [Pauze].
"Ik ben heel erg veranderd en gerijpt. De strijd tussen Vlees en Geest kwelt mij niet meer als voorheen. Elke dag voel ik minder vertrouwen in mijn meningen en meer in God. Ik ben bang dat ik een gezapig leven leidt, mijn plichten redelijk vervuld heb, een beetje ornithologie en wat schaken en wiskundige spelletjes. Mijn tijd is in Zijn handen.... "
De Pastoor zuchtte en verzonk in gedachten. De ogen van de Engel kregen een zorgelijke blik toen hij hem zo zag tobben. "Klok, klok, klok," deed de karaf toen de Pastoor zijn glas weer vulde.


2.


Zo nuttigde de Engel zijn maaltijd en sprak met de Pastoor en toen werd het laat en hij werd overvallen door een geeuwbui.
"Aaaah--ooooh!" zei de Engel opeens. "Goeie genade! Het leek alsof opeens een hogere macht mijn mond opensperde en er een enorme hoeveelheid lucht door mijn keel naar beneden stroomde."
"U geeuwde," zei de Pastoor. "Geeuwt u nooit in het Engelenland?"
"Nooit," zei de Engel.
"En toch bent u onsterfelijk!.....Ik neem aan dat u naar bed wilt."
"Bed!" zei de Engel. "Waar is dat?"
Dus legde de Pastoor hem uit wat donker was en wijdde hem in in de kunst van naar bed gaan. (Het schijnt dat de engelen alleen slapen om te dromen en dat ze net als de primitieve mens dromen met hun voorhoofd op hun knieën. Ze slapen in het veld op het heetst van de dag te midden van witte klaprozen.) De Engel vond de inrichting van de slaapkamer heel zonderling.
"Waarom staat alles hoog, op dikke houten poten?" zei hij. "U heeft een vloer en dan zet u alles wat u heeft op een houten vierpoot. Waarom doet u dat?" De Pastoor legde het uit met een filosofische vaagheid. De Engel brandde zijn vinger aan de kaarsvlam-en spreidde een volstrekte onwetendheid ten toon over de elementaire beginselen van verbranding. Hij was alleen verrukt toen een streep vuur de gordijnen in vloog. Zodra de vlammen geblust waren moest de Pastoor een verhandeling geven over vuur. Hij moest allerlei dingen verklaren-zelfs het stuk zeep behoefde een verklaring. Het duurde meer dan een uur, voordat de Engel veilig ingestopt was voor de nacht.
"Hij is heel mooi," zei de Pastoor, terwijl hij volledig uitgeput de trap afliep; "en het is zonder twijfel een engel. Maar ik ben bang dat het desondanks een vreselijke zorg zal zijn, voordat hij met zijn vleugels gewend is aan onze aardse manier van doen."
Hij keek erg bezorgd. Hij schonk zichzelf een extraglas sherry in voordat hij de wijn in het wijnkastje wegzette.


3.


De Kapelaan stond voor de spiegel en ontdeed zich plechtstatig van zijn boord.
"Ik heb nooit zo'n fantastisch verhaal gehoord," zei Mevr. Mendham vanuit de rieten stoel. "De man is vast gek. Weet je zeker.... "
"Volstrekt, schat. Ik heb je elk woord verteld, alles wat er gebeurd is.... ."
"Nou ja!" zei Mevr. Mendham, en hief haar armen omhoog. "Het is zinloos."
"Precies, schat."
"De Pastoor," zei Mevr. Mendham, "is echt gestoord."
"Die bultenaar is zonder twijfel een van de vreemdste wezens die ik laatste tijd gezien heb. Ziet eruit als een buitenlander, een fors, stralend en getint gezicht en lang bruin haar .... Moet in geen maanden geknipt zijn!" De Kapelaan legde zijn manchetknopen zorgvuldig op de plank van de toilettafel. "En een soort starende blik in zijn ogen en een onnozele glimlach. Ziet er helemaal onnozel uit. Verwijfd."
"Maar wie zou het kunnen zijn?" zei Mevr. Mendham.
"Ik heb geen idee, schat. Ook niet waar hij vandaan komt. Misschien is hij een koorknaap of zoiets."
"Maar waarom hing hij daar in het struikgewas rond.... in dat vreselijke kostuum?"
"Ik weet het niet. De Pastoor gaf me geen verklaring. Hij zei gewoon, 'Mendham, dit is een Engel.'"
"Ik vraag me af of hij drinkt.... Het kan natuurlijk best dat ze gebaad hebben bij de bron," bedacht Mevr. Mendham. "Maar ik zag geen andere kleren onder zijn arm."
De Kapelaan ging op zijn bed zitten en gespte zijn schoenen los.
"Het is een volmaakt mysterie voor me, schat." (klik, klik van de gespen.) "Hallucineren is de enige menslievende.... "
"Weet je zeker, George, dat het geen vrouw was?"
"Volstrekt," zei de Kapelaan.
"Ik weet wel wat mannen zijn."
"Het is een jongeman van een jaar of negentien, twintig." zei de Kapelaan.
"Ik begrijp er niets van," zei Mevr. Mendham. "Zei je net dat dit schepsel op de Pastorie blijft?"
"Hilyer is gewoon gek," zei de Kapelaan. Hij stond op en schuifelde door de kamer naar de deur om zijn schoenen buiten te zetten. "Gezien zijn manier van doen zou je echt denken dat hij geloofde dat die kreupele een Engel was." ("Heb je je schoenen uitgedaan, schat?")
("Ze staan vlak bij de kleerkast"), zei Mevr. Mendham. "Hij was altijd al een beetje vreemd, weet je. Er was altijd al iets kinderachtigs aan hem.... Een Engel!"
De Kapelaan ging bij het haardvuur staan en frunnikte aan zijn bretels. Mevr. Mendham hield van vuur, zelfs 's zomers. "Hij onttrekt zich aan alle serieuze problemen in het leven en zit altijd te spelen met een of andere nieuwe gekkigheid," zei de Kapelaan. "Dus een Engel" Opeens schoot hij in de lach. "Hilyer moet echt gek zijn," zei hij.
Mevr. Mendham lachte ook. "Zelfs dat is geen verklaring voor de bultenaar," zei ze.
"De bultenaar is vast ook gek," zei de Kapelaan.
"Dat is de enige manier voor een begrijpelijke verklaring," zei Mevr. Mendham. [Pauze.]
"Engel of geen Engel," zei Mevr. Mendham, "Ik weet wat mij toekomt. Zelfs aangenomen dat de man dacht dat hij in gezelschap van een engel was, dan is dat nog geen reden waarom hij zich niet als heer zou moeten gedragen."
"Dat is volstrekt juist"
"Jij gaat de Bisschop natuurlijk schrijven?"
Mendham kuchte. "Nee, ik zal de Bisschop niet schrijven," zei Mendham. "Ik denk dat het niet erg loyaal zal lijken.... .En aan dat laatste schonk hij geen aandacht, weet je."
"Maar het zal vast.... "
"Ik zal Austin schrijven, vertrouwelijk. Hij zal het vast aan de Bisschop vertellen, weet je. En je moet bedenken, schat.... ."
"Dat Hilyer je kan ontslaan, wilde je gaan zeggen. Schat, die man is veel te slap! Ik zou daar wat over moeten zeggen. En bovendien doe jij al het werk voor hem. In feite doen wij de hele parochie van a tot z. Ik zou niet weten wat er terecht zou komen van de armen als ik dat niet zou doen. Morgen is het gratis klaverjassen voor ze in de Pastorie. Dat doet Goody Ansell.... "
"Ik weet het, schat," zei de Kapelaan, draaide zich om en kleedde zich verder uit. "Je hebt me pas vanmiddag wat over haar verteld."


4.


En zo bereiken we in het slaapkamertje op de zolderverdieping de eerste rustplaats in dit verhaal. En omdat we er hard aan gewerkt hebben om ons verhaal voor u uit de doeken te doen, zou het misschien goed zijn een kleine samenvatting van het voorafgaande te geven.
Terugkijkend zult u zien dat er al veel is gedaan; we begonnen met een verblindend licht "niet een gelijkmatige gloed, maar helemaal uiteengevallen in welvende flitsen als zwaaiende zwaarden," het machtige geluid van een harp en de komst van de Engel met de polychromatische vleugels.
Snel en deskundig, zoals de lezer moet beamen, zijn de vleugels bijgewerkt, is korte metten gemaakt met de stralenkrans, de pracht in jas en broek verpakt en van de Engel voor alle praktische doeleinden een mens gemaakt, onder de verdenking dat hij of een gek of een bedrieger was. U heeft ook gehoord, of u daar althans een mening over kunnen vormen, wat de Pastoor, de Dokter en de vrouw van de Kapelaan van die merkwaardig komst dachten. Verdere opmerkelijke meningen zullen volgen.
In het Noordwesten gaat het nagloeien van de zomerse zonsondergang over in het duister van de nacht en de Engel slaapt en droomt zichzelf terug naar de prachtige wereld waar het altijd licht en iedereen gelukkig is, waar vuur niet brandt en ijs niet niet koud is; waar riviertjes van sterrenlicht door de onvergankelijke beemden stromen, op weg naar de zeeën der Vrede. Hij droomt en heeft het idee dat zijn vleugels opnieuw met duizenden kleuren gloeien en door het kristallen luchtruim schieten van de wereld van waaruit hij gekomen is.
Dat droomt hij. Maar de Pastoor ligt wakker, te zeer van slag om te kunnen dromen. Hij is vooral bezorgd over de mogelijkheden van Mevr. Mendham; maar het gesprek van die avond heeft vreemde vergezichten geopend in zijn geest en hij wordt bemoedigd door een gevoel iets vaag ontwaard te hebben, door een schimmig visioen van een tot nu toe onopgemerkt, vlakbij zijn eigen wereld gelegen wonderland. Twintig jaar lang heeft hij nu zijn dorp in leven gehouden en zijn eigen dagelijkse leven geleid, afgeschermd tegen elk mystiek gedroom, door zijn vertrouwde geloofsovertuiging en de luidruchtige kleinigheden van het leven. Maar nu heeft hij, verweven met het bekende probleem van zijn hem achtervolgende buurman, een volstrekt onbekend gevoel van vreemde, nieuwe dingen.
Er zat iets onheilspellends in dat gevoel. Eén keer steeg het daadwerkelijk uit boven alle andere overwegingen en stommelde hij in een soort panische angst zijn bed uit, bezeerde zijn enkels zeer overtuigend, vond ten slotte de lucifers en stak een kaars aan om zich weer te vergewissen van de werkelijkheid van zijn eigen gewone wereld. Maar alles bij elkaar was de lawine van de Mendhams een meer tastbaar probleem. Haar scherpe tong leek als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd te hangen. Wat zou ze niet allemaal kunnen zeggen over deze zaak, voordat haar verontwaardigde verbeelding weer tot rust kwam?
En terwijl de geslaagde vanger van de Vreemde Vogel zo dus ongemakkelijk lag te slapen, was Gully uit Siddermorton, na een vermoeiende nutteloze dag, voorzichtig bezig met ontladen van zijn geweer en zat Sandy Bright op zijn knieën te bidden, terwijl zijn venster zorgvuldig gesloten was. Annie Durgan lag diep in slaap, met haar mond open en Amory's moeder droomde over de was en beiden waren al lang uitgepraat over de onderwerpen Geluid en Verblindend Licht. Lumpy Durgan zat recht overeind in zijn bed, nu eens een fragment van een deuntje neuriënd en dan weer gespannen luisterend naar een geluid dat hij één keer gehoord had en waar hij weer naar terugverlangde. Wat de notarisklerk in Ippingham betreft, hij probeerde een gedicht te schrijven over het winkelmeisje van de banketbakker van Portburdock en de Vreemde Vogel was helemaal uit zijn hoofd verdwenen. Maar de boer die hem gezien had bij het hek van het Siddermortonpark had een blauw oog. Dat was een van de meer tastbare gevolgen geweest van een ruzietje in de "Ship" over de poten van de vogel. Deze terloopse opmerking dient vermeld te worden, omdat het waarschijnlijk het enige bekende geval is waarbij een Engel zoiets veroorzaakt heeft.


X

Ochtend.

Toen de Pastoor de Engel ging roepen, trof hij hem aangekleed en leunend uit het raam aan. Het was een prachtige nog bedauwde ochtend, en het licht van de opgaande zon dat langs de hoek van het huis glooide, viel warm en geel op de heuvels. De vogels kwetterden luidruchtig in de hagen en het struikgewas. Boven aan de helling-want het was eind augustus-bewoog zich traag een ploeg voort. De kin van de Engel rustte op zijn handen en hij draaide zich niet om toen de Pastoor naar hem toe liep.
"Hoe is het met de vleugel?" zei de Pastoor.
"Niet meer aan gedacht," zei de Engel. "Is dat daar een mens?"
De Pastoor keek. "Daar is iemand aan het ploegen."
"Waarom gaat hij zo heen en weer? Vindt hij dat leuk?"
"Hij ploegt. Dat is zijn werk."
"Werk! Waarom doet hij dat? Het lijkt zo eentonig."
"Dat is het ook," gaf de Pastoor toe. "Maar dat moet hij wel, voor zijn levensonderhoud, weet u. Om voedsel te krijgen om te eten en al dat soort dingen."
"Wat raar!" zei de Engel. "Moeten alle mensen dat doen? U ook?"
"O, nee. Hij doet dat voor mij; doet mijn deel."
"Waarom?" vroeg de Engel.
"O! in ruil voor dingen die ik voor hem doe, weet u. In deze wereld doen wij aan arbeidsverdeling. Ruil is geen roof."
"Ik begrijp het," zei de Engel, met zijn blik nog steeds gericht op de ingewikkelde bewegingen van de ploegende boer.
"Wat doet u voor hem?"
"Voor u lijkt dat een eenvoudige vraag," zei de Pastoor, "maar heus!-het zit lastig in elkaar. Onze maatschappelijke regelgeving is nogal ingewikkeld. Al die dingen zijn onmogelijk in een keer uit te leggen, nog voor het ontbijt. Heeft u geen honger?"
"Ik denk het," zei de Engel langzaam, nog steeds bij het raam; en toen opeens, "Op een of andere manier kan ik het niet uit mijn hoofd krijgen dat ploegen allesbehalve plezierig is."
"Mogelijk," zei de Pastoor, "zeer wel mogelijk. Maar het ontbijt staat klaar. Wilt u soms naar beneden komen?"
Met tegenzin verliet de Engel het raam.
"Onze maatschappij," legde de Pastoor op de trap uit, " is een ingewikkelde organisatie."
"O ja?"
"En het is zo geregeld dat sommigen het ene doen en anderen weer iets anders."
"En sjokt die magere, gebogen oude man achter dat door twee paarden voortgetrokken ijzeren blad aan, terwijl wij hier beneden gaan eten?"
"Ja. U zult merken dat dat volstrekt rechtvaardig is. Ah! champignons met gepocheerde eieren! Dat is nou het Sociale Systeem. Alstublieft, gaat u zitten. U heeft misschien de indruk dat het oneerlijk is?"
"Ik ben beduusd," zei de Engel.
"De drank die ik voor u inschenk wordt koffie genoemd." zei de Pastoor. "Ik geloof best dat u beduusd bent. Toen ik een jongeman was ik ook zo in de war. Maar later komt een Bredere Kijk op de Dingen. (Deze zwarte dingen worden champignons genoemd, zien er mooi uit.) Andere Overwegingen. Alle mensen zijn broeders, natuurlijk, maar sommige zijn bij wijze van spreken jongere broeders. Er is werk dat beschaving en verfijning vereist en werk waarbij beschaving en verfijning een belemmering zouden betekenen. En de eigendomsrechten moeten ook niet vergeten worden. Men moet de Keizer geven.... Weet u, in plaats van dat ik u dit nu uitleg (die is van u), denk ik dat ik u een boekje zal lenen dat u kunt lezen (smak, smak, smak -deze champignons smaken beter dan ze er uitzien), dat een hele duidelijke uiteenzetting geeft van het geheel."


XI

De Viool.

Na het ontbijt liep de Pastoor naar het kamertje naast zijn studeerkamer om een boek te zoeken over Politieke Economie, dat de Engel zou kunnen lezen. Want de onwetendheid van de Engel over sociale verhoudingen waren zodanig dat het elke mondelinge uitleg te boven ging. De deur stond op een kier.

"Wat is dat?" zei de Engel, die hem gevolgd was. "Een viool!" Hij pakte hem van de plank.
"Speelt u?" zei de Pastoor.
De engel had de strijkstok in zijn hand en bij wijze van antwoord streek hij ermee over de snaren. Door de hoedanigheid van de klank keerde de Pastoor zich opeens om.
De hand van de Engel klemde zich om het instrument. De strijkstok vloog heen en weer en een melodie die de Pastoor nooit eerder gehoord had danste in zijn oren. De Engel schoof de viool onder zijn bevallige kin en speelde verder en tijdens het spelen gingen zijn ogen stralen en glimlachten zijn lippen. Eerst keek hij naar de Pastoor, maar daarna kreeg hij een afwezige blik. Het leek alsof hij niet langer naar de Pastoor keek, maar door hem heen, naar iets daar voorbij, naar iets in zijn geheugen of verbeelding, iets dat oneindig ver weg was, iets dat tot dan toe nog nooit gedroomd was....
De Pastoor probeerde de muziek te volgen. De melodie deed hem denken aan een vlam die opsteeg, straalde, flakkerde en danste, verdween en weer verscheen. Nee! -ze kwam niet terug. Een andere melodie-die er wel en niet op leek, schoot daarna omhoog, wuifde en vervloog. Daarna weer een andere, dezelfde en niet dezelfde. Ze deed hem denken aan de flakkerende tongen die trillen en veranderen boven en net aangestoken vuur. Het zijn twee melodieën-of motieven, welk van de twee is het?-dacht de Pastoor. Hij wist opmerkelijk weinig van de technische aspecten van muziek. Ze dansen omhoog, achtervolgen elkaar, stijgen uit boven de betovering van het vuur, jachten, veranderen en wentelen in de lucht naar boven. Daar beneden brandde het vuur, een vlam zonder brandstof op een egale plek en daarboven twee heen en weer fladderende vlinders van geluid, die daar weg van dansten, omhoog, over elkaar heen, snel, verrassend en veranderlijk.
"Het waren fladderende vlinders!" Waar dacht de Pastoor aan? Waar was hij? In het kamertje naast zijn studeerkamer natuurlijk! En de Engel stond voor hem en glimlachte in zijn richting, terwijl hij de viool bespeelde en door hem heen keek alsof hij slechts een venster was....... En opnieuw spreidde zich dat motief, een gele gloed, in een vlaag waaiervormig uit, maar nu één, en daarna vloog met een snelle werveling het andere omhoog, twee dingen van vuur en licht, die elkaar opnieuw achterna joegen die heldere oneindigheid in.
Plotseling gleden de studeerkamer en de werkelijkheid van het leven uit de ogen van de Pastoor, werden steeds vager, als een nevel die oplost in de lucht en hij en de Engel stonden samen op de piek van doorwrochte muziek, waar omheen glinsterende melodieën cirkelden, verdwenen en opnieuw verschenen. Hij was in het land van de Schoonheid en opnieuw gloorde de hemelse luister op het gezicht van de Engel en klopte de gloedvolle kleurenpracht in zijn vleugels. Hijzelf kon de Pastoor niet zien. Maar ik kan u niets vertellen over het visioen van dat grootse en weidse land, van zijn onvoorstelbare openheid, verhevenheid en voortreffelijkheid. Want daar is geen ruimte zoals bij ons, geen tijd zoals wij die kennen. Je bent dan aangewezen op onbeholpen metaforen en moet uiteindelijk bitter toegeven dat het je niet gelukt is. En het was alleen maar een visioen. De wonderlijke wezens die door de ether vlogen zagen hen daar niet staan en zweefden dwars door hen heen zoals je door een nevelsliert heen loopt. De Pastoor verloor elk besef van tijd, elk gevoel van noodwendigheid.... .
"Ah!" zei de Engel en legde opeens de viool neer.
De Pastoor was het boek over Politieke Economie vergeten, was alles vergeten totdat de Engel klaar was. Een minuut lang zat hij volmaakt stil. Toen schrok hij wakker. Hij zat nog steeds op de oude kist met ijzerbeslag.
"U," zei hij langzaam, "u bent echt heel knap."
Onthutst keek hij om zich heen. "Ik had een soort visioen, terwijl u speelde. Het leek alsof ik een blik wierp......Wat ik zag? Het is weg."
Hij stond op, met een verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht. "Ik zal nooit meer vioolspelen," zei hij. Ik wil dat u hem meeneemt naar uw kamer-en hem daar laat.... En weer voor me speelt. Ik wist niets van muziek, totdat ik u hoorde spelen. Ik heb het gevoel dat ik nooit eerder muziek heb gehoord."
Hij staarde naar de Engel en daarna om zich heen in de kamer. "Ik heb bij muziek nooit eerder zoiets gevoeld," zei hij. Hij schudde zijn hoofd. "Ik zal nooit meer spelen."


XII

De Engel verkent het Dorp.

1


Heel onverstandig, naar mijn mening, liet de Pastoor de Engel in zijn eentje naar beneden lopen naar het dorp, om zijn ideeën over de mensheid te verruimen. Onverstandig, want hoe stelde hij zich voor dat de Engel daar onthaald zou worden? Niet achteloos, ben ik bang. Zelf had hij zich altijd welvoeglijk gedragen in het dorp , maar het idee van een rustige wandeling samen met hem door de smalle straat met alle onvermijdelijke nieuwsgierig opmerkingen, verklaringen en wijsvingers, was voor hem te veel. De Engel zou de vreemdste dingen kunnen doen en het dorp zou die vast en zeker zelf bedenken. Glurende gezichten. "Wij heeft hij nu aangehaald?" Bovendien, was het niet zijn plicht zijn preek op tijd voor te bereiden? Deugdelijk geïnstrueerd liep de Engel opgewekt in zijn eentje naar beneden-nog steeds niets vermoedend van de meeste eigenaardigheden van de menselijke gemoedstoestand, die zo anders is als die van de engelen.
Langzaam wandelde de Engel voort, zijn witte handen achter zijn gebochelde rug gevouwen en zijn beminnelijke gezicht dat nu eens deze en dan weer een ander kant op keek. Nieuwsgierig tuurde hij in de ogen van de mensen die hij tegenkwam. Een klein kind plukte een bosje wikke en kamperfoelie, zag hem, liep op hem toe en stopte het in zijn hand. Dat was ongeveer de enige vriendelijke bejegening die hij van een menselijk wezen kreeg (behalve dan van de Pastoor en nog iemand anders). Hij hoorde Moeder Gustick schelden tegen haar kleindochter toen deze langs haar deur liep. "Brutoal Loeder da jie ben-jie!" zei Moeder Gustick. "Jie Woardeloze Snol!"
De Engel bleef stilstaan, onthutst door de vreemde geluiden van de stem van Moeder Gustick. "Joe beste kleren an en 'n feer op joe hoed en weg ben jie, naor zoan fent toe en mie moar voor joe loate sloave thuus. 'n Echte Daome wil jie weze, mien deern, 'n loapend Gevoar, jie met joe loaze kop en kapsones.... "
Opeens stokte de stem en daalde een grote rust neer op de gebeukte lucht. "Uiterst bizar en merkwaardig!" zei de Engel, die nog steeds deze wonderlijke vergaarbak van wanklanken opnam. "Loapend Gevoar!" Hij wist niet dat Mevr. Gustick opeens zijn aanwezigheid opgemerkt had en nu zijn verschijning uitgebreid bestudeerde door het raamgordijn heen. Opeens vloog de deur open en staarde ze in het gezicht van de Engel. Een vreemde verschijning, met grijs en stoffig haar en een smerige roze openhangende jurk die een rimpelige hals bloot liet, een ontkleurde tuinkabouter die nu een stroom onbegrijpelijke scheldwoorden uit begon te braken.
"Wat mot jie Gozer," begon Mevr. Gustick. "Hep jie niks beters te doan dan bie miense oan de deur luustere of jie wat ken oppikke?"
De Engel keek haar verbijsterd aan.
"Jie!" zei Mevr. Gustick, inderdaad duidelijk heel boos. "Luustere."
"Heeft u er enig bezwaar tegen als ik luister.... "
"Bezwoare naor mien te luustere! Tuurlik! Wat doch jie dan? Ben jie zoan Imbeciel.... "
"Maar als u niet wilde dat ik u hoorde, waarom schreeuwde u dan zo hard? Ik dacht.... "
"Jie docht! Slapjoanus-da's wat jie ben! Jie maffe knettergekke Sukkel, weet jie niks beters te doan dan joe groate smoel wied oape te hauwe vuur wat jie allemoal ken opvange? En dan wegweze en en moar rondkleppe! Jie groate Vetkop, Kwaodlullende Onnozele Hals! Zou me rotschoame zoe te koame snuffele en loere bie de huuze van de miense.... "
De Engel was verrast toen hij ontdekte dat een bepaalde raadselachtige hoedanigheid in haar stem bij hem zeer onaangename gevoelens opwekte en een sterk verlangen zich terug te trekken. Maar hij weerstond dat en bleef beleefd luisteren (wat de gewoonte is in het Engelenland, zolang iemand spreekt) De hele uitbarsting ging zijn bevattingsvermogen te boven. Hij kon geen enkele reden bedenken voor het plotselinge opduiken van dit tekeergaande hoofd, zo maar uit het niets zogezegd. En vragen zonder enige pauze voor een antwoord had hij ook nog nooit meegemaakt.
Mevr. Gustick ging door met haar kenmerkende welsprekendheid, verzekerde hem dat hij geen heer was, vroeg of hij dat zelf wel vond, merkte op dat elke zwerver dat tegenwoordig ook deed, vergeleek hem met een Verwaand Varken, verwonderde zich over zijn onvoorzichtigheid, vroeg hem of hij zich er niet voor schaamde dat hij daar stond, onderzocht of hij wortelgeschoten had, wilde graag weten wat hij daarmee bedoelde, vroeg zich af of hij een vogelverschrikker beroofd had voor zijn kleren, opperde dat zijn gedrag veroorzaakt werd door een abnormale ijdelheid, vroeg of zijn moeder wist dat hij op stap was en merkte tot slot op, "Hep nog wat in huus, krieg je wel weg, meneertje," en verdween met een hevige dreun van de deur.
De pauze maakte op de Engel een buitengewoon vredige indruk. Zijn rondtollenden gedachten hadden even de tijd om zijn gevoelens te analyseren. Hij hield op met buigen en glimlachen en stond nog alleen maar verbaasd te zijn.
"Dit is een eigenaardig pijnlijke gevoel," zei de Engel. "Bijna nog erger dan Honger, maar heel anders. Als je honger hebt wil je eten. Ik neem aan dat zij een vrouw was. Hier moet kennelijk iemand weggaan. Ik veronderstel dat ik dat dan maar moet doen."
Hij draaide zich om en liep peinzend de weg af. Hij hoorde de deur van de woning weer opengaan en toen hij zijn hoofd omdraaide zag hij tussen de paarse klimplanten door Mevr. Gustick met een dampende steelpan gevuld met kokend bloemkoolwater in haar hand.
"Nou rot je wel op, Meneertje Gejatte Broek," klonk de stem van Mevr. Gustick neergutsend tussen de vermiljoenkleurige bloesem door. "En nou niet noggus hier komme glure en snuffele bij dit huus of 'k zal je lere, 'k zal je!"
De Engel verkeerde in een aanzienlijk verbijsterde toestand. Hij had geen zin om weer binnen hoorafstand van de woning te komen-nooit meer. Hij had geen idee van de precieze draagwijdte van de zwarte pan, maar zijn algemene indruk was geheel onaangenaam. Het viel niet te verklaren.
"'K meen ut!" zei Mevr. Gustick, crescendo. "Oprotten!-'k meen ut."
De Engel draaide zich om en liep weg, met een verwarde blik in zijn ogen.
"Ze was erg potsierlijk!" zei de Engel. "Erg. Veel erger dan die kleine man in het zwart. En zij meent het.... . Maar wat ze meent weet ik niet!..." Hij zweeg. "Ik veronderstel dat ze allemaal iets menen," zei hij toen, nog steeds ontdaan.


2.


Toen kreeg de Engel de smidse in zicht, waar de broer van Sandy Bright bezig was met het beslaan van het paard van de voerman uit Upmorton. Twee boerenpummels stonden bij het vuur en keken met een onnozele blik naar de vorderingen. Toen de Engel kwam aanlopen draaiden deze twee en daarna de voerman zich langzaam over een hoek van dertig graden om en sloegen zijn nadering gade, terwijl ze hem rustig en onbeweeglijk aanstaarden. De uitdrukking op hun gezicht toonde een gedachteloze belangstelling.
Voor het eerst in zijn leven werd de Engel zelfbewust. Terwijl hij naderbij kwam, probeerde hij een vriendelijke uitdrukking op zijn gezicht vast te houden, een uitdrukking die vergeefs tegen hun granieten blik aan botste. Hij hield zijn handen achter zijn rug. Hij glimlachte opgewekt en keek nieuwsgierig naar de (voor hem) onbegrijpelijke bezigheden van de smid. Maar de batterij ogen leken naar zijn blik te hengelen. In een poging de drie paar tegelijkertijd te ontmoeten, verloor de Engel zijn oplettendheid en struikelde over een steen. Een van de boerenkinkels slaakte een sarcastische kuch en werd meteen door verbazing overweldigd door de onderzoekende starende blik van de Engel en stootte met zijn elleboog zijn maat aan om zijn verwarring te verhullen. Niemand sprak en de Engel zei ook niets.
Zodra de Engel voorbij was, neuriede een van de drie op een agressieve toon dit deuntje.

Illustratie


Daarna barstten ze alle drie in lachen uit. Een van hen probeerde te zingen, maar merkte dat er slijm in zijn keel zat. De Engel vervolgde zijn weg.
"Wie's ie dan?" zei de tweede boerenkinkel.
"Kling, kling, kling," deed de hamer van de smid.
"Denk een van die rare vreemdelingen hier," zei de voerman uit Upmorton. "Ziet'r echt verdamd raar uit, zeker weten."
"Zo is dat met die vreemdelingen," zei de eerste boerenkinkel zwaarwichtig.
"Lijkt allemachtig op een bochel wat'ie heeft," zei de voerman uit Upmorton. "Verdamd als 't niet waar is."
Toen heelde de stilte weer en hervatten zij hun bedaarde, uitdrukkingsloze gadeslaan van de zich verwijderend gedaante van de Engel.
"Lijkt heel allemachtig op 'n bochel," zei de voerman na een enorme pauze.


3.


De Engel wandelde door het dorp en vond het allemaal heel verwonderlijk. "Ze beginnen en dan duurt het even en dan stoppen ze weer," zei hij bij zichzelf met een verbaasde stem. "Maar wat doen ze intussen?" Eén keer hoorde hij een onzichtbare mond onverstaanbare woorden zingen op de melodie die de man bij de smidse geneuried had.
"Dat is dat arme schepsel dat de Pastoor afgeschoten heeft met die buks van hem," zei Sarah Glue, glurend door een kier van het vensterluik.
"Hij ziet er verfranst uit," zei Susan Hopper, glurend door een spleet van dat handige gordijn ten behoeve van nieuwsgierigheid.
"Hij heeft vriendelijke ogen," zei Sarah Glue, die hem op straat ontmoet had.
De Engel kuierde verder. De postbode reed hem voorbij en tikte aan zijn pet; verderop lag een hond te slapen in de zon. Hij liep door en zag Mendham, die afstandelijk knikte en hem voorbij snelde. (De Kapelaan wilde in het dorp liever niet gezien worden met de Engel, totdat er meer over hem bekend was). Uit een van de huizen kwam het geluid van een schreeuwend kind dat een driftbui had, wat een ontstelde blik op het engelengezicht teweegbracht. Toen bereikte de Engel de brug voorbij de laatste huizen; hij leunde over de balustrade en keek naar het glinsterende watervalletje van de watermolen.
"Ze beginnen en dan duurt het even en dan stoppen ze weer," zei de dam van de molen. Het water snelde onder de brug door, groen en donker en met strepen van schuim.
Voorbij de watermolen rees de toren van de kerk omhoog, met daarachter het kerkhof; een nevel van grafstenen met houten borden aan het hoofdeinde spatte uiteen over de helling daarboven. Een half dozijn berkenbomen omlijstten het tafereel.
Achter zich hoorde de Engel geschuifel van voeten en knarsen van wielen en toen hij zich omdraaide zag hij een man gekleed in smerige bruine lompen en met een vilten hoed die grijs van het stof was op zijn hoofd; hij stond overeind met een licht zwaaiende beweging en keek met een starre blik naar de rug van de Engel. Even verderop liep nog iemand die bijna even smerig was en een scharensliepkar de brug over duwde.
"Mogge," zei de eerste persoon met een flauwe glimlach. "Goeiemoggel." Hij hield een ontsnappende hik binnen.
De Engel staarde hem aan. Hij had nooit eerder een echte domme glimlach gezien. "Wie bent u?" zei de Engel.
De domme glimlach verdween. "Nigs mee te maken, whoaaa. Wensjegoemoggel."
"Kom op," zei de man met de slijpsteen die hem voorbijliep.
"Wensjegoemoggel," zei de vieze man met een uiterst overdreven toon. "Kajjemeniet Antworen?"
"Kom op, gek die je bent!" zei de man met de slijpsteen-achteruitlopend.
"Ik begrijp het niet," zei de Engel.
"Bewrijpennie. Heelnommaal. Wensjegoemoggel. Wijjemantwore? Wensjegoemoggel. Gwoon antwore goeiemoggel. Hebikjetoggezeg."
De Engel stond met zijn mond vol tanden. De dronken man stond even te zwaaien, toen deed hij een onvaste greep naar zijn pet en gooide die neer aan de voeten van de Engel. "Heel goe,"zei hij, als iemand die grote beslissingen neemt.
"Kom op!" zei de stem van de man met de slijpsteen-die ongeveer twintig meter verderop bleef staan.
"Wi je fegte, je.... ." de Engel kon het laatste woord niet verstaan. "Ksal je kriege, niet antwore as ieman goeiemoggel zeg."
Hij begon te worstelen met zijn jasje. "Denk da'k dronke ben," zei hij, "'Ksal je kriege." De man met de slijpsteen ging op de disselboom zitten wachten. "Kom op," zei hij. Het jasje deed ingewikkeld en in zijn poging zichzelf uit de knoop te halen rollebolde de dronken man over de grond, terwijl hij dreigementen en moord en doodslag uitbraakte. Langzaam, heel in de verte, kreeg de Engel het vermoeden dat deze uitingen vijandig waren. "Je wil 't nie wete als 'k met joe kloar ben," zei de dronken man met zijn jas bijna helemaal over zijn hoofd.
Ten slotte lag het kledingstuk op de grond en door de vele scheuren in wat herinneringen droeg aan zijn vest, onthulde de dronken ketellapper een buitengewoon behaarde en gespierde borstkas voor de toekijkende ogen van de Engel. Hij stelde zich op een meesterlijke manier in gevechtshouding op.
"'K sloa die verf van je kop," riep hij, terwijl hij met zijn vuisten in de lucht en zijn ellebogen gespreid aanvallende en terugtrekkende bewegingen maakte.
"Kom op," zweefde het over de weg.
De aandacht van de Engel richtte zich op twee enorme zwaaiende behaarde zwarte vuisten, die vooruitschoten en terugweken. "Kom op, durf je nog joe bek open te doen? 'Ksal je kriege," zei de in lompen geklede heer en toen met een buitengewone woestheid, "Wel allemachies! 'Ksal je kriege."
Plotseling wankelde hij naar voren en met een pasgeboren instinct en een ter verdediging opgeheven arm, deed de Engel een stap opzij om hem te ontwijken. Op een haar na miste de vuist de schouder van de Engel en de ketellapper zakte als een pudding in elkaar, met zijn hoofd tegen de leuning van de brug. Even boog de Engel zich aarzelend over de kronkelende stoffige godslasterende hoop en wendde zich toen tot de kameraad van de man op de weg. "Help mie op," zei de man op de brug, "Help mie op, jie varke. 'Ksal je kriege."
Een vreemde walging, een huiverende afkeer maakte zich meester van de Engel. Hij liep langzaam weg van de dronkaard in de richting van de man met de slijpsteen.
"Wat betekent dit allemaal?" zei de Engel. "Ik begrijp het niet."
"Die verdomde idioot!... segt dattut sun silvere brulof is," antwoordde de man met de slijpsteen, duidelijk zeer geïrriteerd; en met een toon van toenemend ongeduld, riep hij nog een keer over de weg, "Kom op!"
"Zilveren bruiloft!" zei de Engel. "Wat is een zilveren bruiloft?"
"Verdomde grap," zei de man op de kar. "Maar hij het altiet zoan verrot ekskuus. Nogal klote allemoal. Week gelejen was 't zien verrekte verjoardag en hie was nog niet nugter of hie most weer drinke veur mien nieje kar. (Kom op, mafketel.)"
"Maar ik begrijp het niet," zei de Engel. "Waarom zwaait hij zo? Waarom blijft hij maar proberen zijn pet op te rapen-en telkens misgrijpen?"
"Waarom!" zei de ketellapper. "Nou, dit is een verrekt onnozel land! Waarom! Omdattie blint is! Wat dochjie anders? (Kom op-Verdomme). Omdattie net zo vol zit assie ken weze. Doarom!"
De Engel merkte de toon op in de stem van de tweede ketellapper en vond het verstandiger hem verder geen vragen meer te stellen. Hij stond in de buurt van de slijpsteen en bleef de geheimzinnige ontwikkelingen op de brug gadeslaan.
"Kom op! 'Kdenk da'k self die pet op moet goan hoale.... Hie het'm altiet op. Nooit zoan verrekte maot gehat. Altiet gelazer met'm."
De man met de kar dacht na. "Hie denkt dattie 'n heer is en niet hoef te werke foor se frete. En hie's zoan roare kloatsak assie teveul ophet. Geeft iedereen 'n rontje die hie tegenkomt. (Daar ga je!) 'K'heb mazzel assie niet 't hele verrekte Leger des Heils 'n rontje geef. Geen verstaant in die kop van 'm. (Hé! Kom op! Kom op!). 'Kdenk da'k self die pet op moet gaan hoalen. Maak um geen flikker uut, wat foor sores hie maokt."
De Engel zag dat de tweede ketellapper terugliep en met liefdevolle godslasteringen de eerste hielp met zijn pet en jas. Daarna liep hij, volledig van slag, terug naar het dorp.


4.


Na dat voorval slenterde de Engel langs de molen en achter om de kerk heen, om de grafstenen te gaan bestuderen.
"Het lijkt dat dit de plek is waar ze de stukken van die uiteengevallen mensen heen brengen," zei de Engel, terwijl hij de opschriften las. "Merkwaardig woorden-weduwe! Ik zal herrijzen! Dan zijn ze dus nog niet helemaal klaar. Wat een enorm gewicht is er nodig om haar onder de grond te houden.... Goed van haar."
"Hawkins?" zei de Engel zachtjes,.... "Hawkins? Die naam ken ik niet. Hij is dus niet gestorven.... Dat is heel duidelijk-Heeft zich gevoegd bij de Engelenschaar, 17 mei 1863. Hij moet zich hier beneden evenmin op zijn plaats gevoeld hebben als ik. Maar ik vraag me af waarom ze dit kleine ding dat op een pot lijkt boven op deze steen hebben gezet. Wonderlijk! Er zijn er nog meer hier-kleine stenen potten met een soort hard, stenen kleedje erover heen."
Net op dat moment kwam er een stroom jongens uit het schoolgebouw naar buiten; eerst een en toen meerdere, die met open mond stilhielden bij het zien van de gebochelde gedaante van de Engel tussen de witte grafzerken. "Hie het 'n bult op se rug!" merkte er een kritisch op.
"Hie hep hoare als 'n meid!" zei een ander.
De Engel draaide zich naar hen om. Hij werd getroffen door de vreemde kopjes die boven de mossige muur uitstaken. Flauwtjes glimlachte hij naar hun starende gezichten en keerde zich toen weer om en keek met verbazing naar het ijzeren hekwerk dat om de grafsteen van Fitz-Jarvis heen stond. "Een merkwaardig teken van onzekerheid," zei hij. "Marmeren platen, opgestapelde stenen, dit hekwerk.... Zijn ze soms bang?... Proberen deze Doden dan ooit weer op te staan? Er hangt hier een sfeer van onderdrukking-vestingwerken......"
"Loat joe hoare knippe, Loat joe hoare knippe," zongen drie jongetjes eenstemmig.
"Wat zijn die Menselijke Wezens toch raar!" zei de Engel. "Die man gisteren wilde mijn vleugels afsnijden en nu willen deze kleine wezens dat ik mijn haar af laat knippen! En de man op de brug bood mij aan de 'verf' van me af te halen. Binnen de kortste keren laten ze niets meer van mij over."
"Hoe kom jie aon die hoet?" zong een ander jongetje. "Hoe kom jie oan die klere?"
"Ze stellen vragen waar ze duidelijk geen antwoord op willen krijgen," zei de Engel. "Ik hoor dat aan de toon." Hij keek de jongetjes bedachtzaam aan. "Ik begrijp niets van de manieren waarop Mensen met elkaar omgaan. Dit zijn waarschijnlijke vriendschappelijke toenaderingspogingen, een soort ritueel. Maar ik weet niet hoe ik daarop moet reageren. Ik denk dat ik maar terugga naar die kleine dikke man met de gouden ketting over zijn buik en hem vraag me dit uit te leggen. Het is ingewikkeld."
Hij liep in de richting van het kerkhofportaal. "Hé!" zei een van de jongetjes met een schelle falsetstem en gooide met een bolster van een beukennootje. Het stuiterde neer op het kerkhofpad. De Engel bleef verrast stilstaan.
De jongetjes moesten daar om lachen. Een tweede deed de eerste na, zei "!" en raakte de Engel. Zijn verbijstering was echt kostelijk. Toen begonnen ze allemaal "!" te schreeuwen en beukennootjesbolsters te gooien. Eén raakte de hand van de Engel, een andere trof hem pijnlijk bij het oor. De Engel maakte onhandige gebaren naar ze. Hij sputterde tegen met een vermanend gebaar en begaf zich naar de weg. De jongetjes waren verbaasd en ontsteld door zijn nederlaag en lafheid. Zulk onnozel gedrag kon voor hen niet anders dan aanmoedigend zijn. Het gooien werd heftiger. U kunt zich misschien van die levendige momenten voorstellen: brutale jochies naderbij komen rennen en schoten afvuren en dan de minder brutale die daar achteraan hollen met snelle salvo's. Milton Screevers hond, een vuilnisbakkenras, werd bij die aanblik opgehitst tot een keffende opwinding en dartelde (vol woeste waanbeelden) steeds dichter naar de benen van de Engel toe.
"Hé, hé! "zei een krachtige stem. "Ik heb zoiets nooit gedaan! Waar is meester Jarvis? Manieren, manieren! deugnieten."
De jochies vlogen links en rechts weg, sommige over de muur naar het schoolplein, andere naar de weg.
"Een verschrikkelijke plaag wordt het, die jongens!" zei Crump die ten tonele verscheen. "Het spijt me dat ze u lastig hebben gevallen."
De Engel leek erg ontdaan. "Ik begrijp het niet," zei hij. "Deze mensenmanieren.... "
"Ja, natuurlijk. Ongewoon voor u. Hoe is het met uw uitgroeisel?"
"Mijn wat?" zei de Engel.
"Verdubbeling van de ledematen, weet u nog wel. Hoe gaat het ermee? Nu gaat u hier naar beneden, stap in. Stap in en laat me het nog eens bekijken. Die schoffies! En intussen zullen die boefjes van ons er thuis goed van afkomen. Ze zijn allemaal hetzelfde in deze dorpen. Iets abnormaals kunnen ze niet begrijpen. Zien een raar uitziende vreemdeling. Gooien een steen. Kunnen zich voorbij de parochie niets voorstellen.... . (Ik zal je straf geven als ik je weer vreemdelingen lastig zie vallen.).... Ik denk dat misschien zoiets te verwachten is.... Kom, deze kant op.
Zo werd de Engel, nog steeds zeer ontdaan, in allerijl naar de dokterspraktijk gebracht om zijn wond opnieuw te verbinden.


XIII

Lady Hammergallows Mening.

In het Siddermortonpark staat Huize Siddermorton, waarin de oude Lady Hammergallow hoofdzakelijk op Bourgonje en dorpsschandaaltjes leeft, een beminnelijke oude dame met een rimpelige hals, een blozend uiterlijk en spastische uitbarstingen van haar eigenaardige temperament. Voor alle menselijke problemen, waaronder haar verslavingen, beschikt ze over drie geneesmiddelen, een fles gin, een stel dekens van de liefdadigheid en een nieuwe kroon van de tandarts. Het Huis ligt anderhalve kilometer buiten Siddermorton. Bijna het hele dorp is van haar, behalve een strook aan de zuidkant die aan Sir John Gotch toebehoort en ze bestuurt het met een autocratisch bewind, iets verfrissends in deze tijd van een onderling verdeelde regering. Ze beveelt en verbiedt huwelijken, drijft ongewenste mensen het dorp uit door het eenvoudige middel van het verhogen van hun huur, ontslaat arbeiders, verplicht ketters naar de kerk te gaan en zorgde ervoor dat Susan Dangett, die haar kleine meisje 'Euphemia" wilde noemen, het kind liet dopen als 'Mary-Anne.' Ze is een ruimdenkende Protestant en vindt dat het kalen van de Pastoor in de vorm van een tonsuur afkeurenswaardig. Ze heeft zitting in de Dorpsraad, die plichtsgetrouw de heuvel opsjokt en het moeras oversteekt naar haar Huis toe en (omdat ze zo doof is als een kwartel) alle toespraken in haar oortoeter houdt en niet vanaf de katheder. Ze heeft tegenwoordig geen belangstelling voor politiek, maar tot afgelopen jaar was ze een actieve vijand van "die Gladstone."  Ze heeft dienstmeisjes in plaats van lakeien die haar bedienen, vanwege Hockley, de Amerikaanse effectenmakelaar, en zijn vier giganten in het pluche.
Ze oefent een haast betoverende invloed uit op het dorp. Als je aan de bar van de 'Kat en de Hoorn des Overvloeds' bij God zweert zou niemand geschokt zijn, maar als je bij Lady Hammergallow zou zweren, zouden zo geschokt zijn dat ze je de tent uit zouden gooien. Als ze naar Siddermorton rijdt gaat ze altijd bij Bessy Flump langs, de houdster van het postkantoor, om zich op de hoogte te stellen van wat er allemaal voorgevallen is en daarna naar Mej. Finch, de naaister, om alles van Bessy Flump te controleren. Soms gaat ze op bezoek bij de Pastoor, soms bij Mevr. Mendham die ze onheus bejegent en soms zelfs bij Crump. Haar sprankelende span schimmels liep bijna de Engel omver toen hij terugliep naar het dorp.
"Dus dat is het genie!" zei Lady Hammergallow, draaide zich om en keek hem na door een verguld brilletje op een stokje dat ze altijd in haar gerimpelde en beverige hand draagt. "Inderdaad krankzinnig! Dat arm schepsel heeft wel een vriendelijk gezicht. Ik vind het jammer dat ik hem misgelopen ben."
Maar desalniettemin reed ze naar de pastorie en eiste alle nieuwtjes over het geval. De tegenstrijdige verslagen van Mej. Flump, Mej. Finch, Mevr. Mendham, Crump en Mevr. Jehoram hadden haar enorm in verwarring gebracht. De Pastoor, op wie grote druk werd uitgeoefend, deed alle mogelijke moeite om wat er werkelijk was voorgevallen in haar oortoeter te schreeuwen. Hij zwakte de vleugels en het saffraankleurig gewaad wat af. Maar hij voelde dat het een hopeloze zaak was. Hij sprak over zijn beschermeling als "Dhr" Engel. Hij sprak haar gedreven toe, naast de opgezette ijsvogel. De oude dame merkte zijn verwarring op. Haar merkwaardige oude hoofd schokte op en neer, zodat de ene keer als hij niets te zeggen had de toeter in zijn gezicht kwam en haar samengeknepen ogen hem de ander keer aangluurden, zonder acht te slaan op de verklaring die uit zijn mond kwam. Een heleboel O's! en Ah's! Stellig bleven er een paar flarden hangen.
"U heeft hem gevraagd bij u te blijven-voor onbepaalde tijd?" zei Lady Hammergallow, bij wie zich razendsnel een Groot Idee in het hoofd vormde.
"Ja-misschien onopzettelijk-hij deed zoveel.... "
"En u weet niet waar hij vandaan komt?"
"Helemaal niet."
"Ook niet wie zijn vader is, neem ik aan," zei Lady Hammergallow geheimzinnig.
"Nee," zei de Pastoor.
"Zie je wel!" zei Lady Hammergallow ondeugend en terwijl ze haar bril voor haar ogen hield, porde ze opeens met haar toeter tussen zijn ribben.
"Allemachtig Lady Hammergallow!"
"Ik dacht het al. Denk nou niet dat ik het u kwalijk neem, Hr. Hilyer." Ze slaakte een verdorven giecheltje waarvan ze genoot. "De wereld is de wereld en mannen zijn mannen. En die arme jongen is invalide, hè? Een soort vonnis. Toen ik in de rouw was, heb ik dat gemerkt. Doet me denken aan De Scharlaken Letter. De moeder is overleden, veronderstel ik. Maakt niet uit. Heus-ik ben geen bekrompen vrouw-ik waardeer het dat hij bij u is. Echt waar."
"Maar, Lady Hammergallow!"
"Verknoei nu niet alles door het te ontkennen. Het is zo vreselijk, vreselijk duidelijk voor een vrouw van de wereld. Die Mevr. Mendham! Ik vind haar verdachtmakingen vermakelijk. Wat een rare ideeën! Bij de vrouw van een Kapelaan. Maar ik hoop dat het niet gebeurd is toen u in functie was."
"Lady Hammergallow, ik protesteer. Op mijn woord."
"Hr. Hilyer, ik protesteer. Ik weet het. Niets wat u kunt zeggen zal mijn mening veranderen, geen jota. Waag het niet. Ik heb nooit bevroed dat u zo'n interessante man was."
"Maar deze verdenking is onverdraaglijk!"
"We zullen hem samen helpen, Hr. Hilyer. U kunt op mij rekenen. Wat vreselijk romantisch." Ze straalde welwillendheid uit.
"Maar, Lady Hammergallow, ik moet het zeggen!"
Vastberaden greep ze haar oortoeter, hield die voor haar borst en schudde het hoofd.
"Hij is een zeer begaafde musicus, Pastoor, hoor ik?"
"Ik kan u allerplechtigst verzekeren.... "
"Ik dacht het al. En dan ook nog invalide .... "
"U schuift mij een vreselijk onbarmhartige ......"
"Ik dacht dat als hij echt zo begaafd is als dat mens van Jehoram zegt.... "
"Een onterechte verdachtmaking die iedereen.... "
("Ik hecht natuurlijk niet veel waarde aan haar mening.")
"Kijk dan naar mijn positie. Heb ik soms geen goede naam verworven?"
"Misschien kan er iets voor hem gedaan worden als artiest."
"Heb ik soms.... (Verdraaid, dit gaat niet goed!)"
"En dus, waarde Pastoor, stel ik voor hem in de gelegenheid te stellen ons te laten zien wat hij kan. Ik heb dat allemaal overdacht toen ik hier naartoe reed. Volgende week dinsdag zou ik net wat mensen met smaak uitnodigen, dus dan kan hij zijn viool meebrengen. Goed? En als hij het er goed vanaf brengt, zal ik kijken of ik hem hier en daar kan introduceren en echt promoten."
"Maar Lady, Lady Hammergallow."
"Geen woord meer!" zei Lady Hammergallow, die nog steeds vastberaden haar oortoeter voor de borst klemde en haar bril vasthield. "Ik moet die paarden echt niet zo lang laten wachten. Cutler raakt zo geïrriteerd als ik dat doe. Hij vindt wachten vervelend, de arme man, tenzij er een kroeg in de buurt is." Ze liep naar de deur.
"Verdomme!" zei de Pastoor, fluisterend. Na zijn priesterwijding had hij dat woord nooit meer gebruikt. Dat laat zien hoe een bezoek van een Engel iemand kan ontregelen.
Hij stond onder de veranda te kijken hoe het rijtuig wegreed. Om hem heen leek de wereld in te storten. Had hij dan vergeefs een dertigtal jaren een celibatair leven geleid? Waar die mensen hem toe in staat achtten! Hij bleef staan en staarde naar het groene korenveld aan de overkant en naar beneden naar de verspreid liggende huizen van het dorp. Het leek allemaal heel werkelijk. En toch was er voor het eerst in zijn leven een vreemde twijfel of het wel allemaal echt was. Hij wreef over zijn kin, draaide zich om, liep langzaam de trap op naar zijn badkamer en zat lange tijd te staren naar een kledingstuk van een of ander geel weefsel. "Zijn vader kennen!" zei hij. "En hij is onsterfelijk en fladderde al in zijn hemel rond toen mijn voorouders nog buideldieren waren.... Was hij nu maar hier."
Hij stond op en betastte het gewaad.
"Ik vraag me af hoe ze aan dit soort dingen komen," zei de Pastoor. Toen liep hij naar het raam en staarde naar buiten. "Ik neem aan dat alles daar prachtig is, zelfs de zonsopgang en -ondergang. Ik veronderstel dat daar geen keiharde grond is voor enig geloof. Maar je raakt zo gauw verzeild in een afgesproken manier om de dingen te zien. Dit verstoort dat. Het lijkt alsof ik ontwaak voor het Onzichtbare. Sinds mijn jeugd heb ik me nooit meer zo opgewonden en ontregeld gevoeld."


XIV

Verdere Belevenissen van de Engel in het Dorp

1


"Dat is in orde," zei Crump toen het verband gewisseld was. "Het is geheugenbedrog, maar die uitgroeisels van u lijken niet zo groot meer als gisteren. Ik neem aan dat ze een nogal grote indruk op me maakten. Blijf nu maar hier beneden bij mij lunchen. Middagmaal, u weet wel. Die jongetjes zullen vanmiddag wel weer opgeslokt worden door de school."
"Ik heb in mijn hele leven nog nooit iets zo snel zien genezen," zei hij toen ze de naar de eetkamer liepen. "Uw vlees en bloed moeten nog even zuiver en bacterievrij zijn als toen ze gemaakt zijn. Wat er voor spul ook in uw hoofd zit," voegde hij daar sotto voce aan toe.
Tijdens de lunch nam hij de Engel nauwkeurig op en probeerde hem uit de tent te lokken.
"Moe van de reis gisteren?" zei hij opeens.
"Reis!" zei de Engel. "O! mijn vleugels voelden een beetje stijf aan."
("Niet gelukt,") zei Crump bij zichzelf. ("Neem aan dat ik er op in moet gaan.")
"Dus u heeft de hele weg gevlogen, ja toch? Geen vervoer?"
"Er was geen weg," verduidelijkte de Engel, terwijl hij de mosterd pakte. "Ik vloog omhoog in een symfonie samen met een paar Griffioenen en Vurige Cherubijnen en toen werd opeens alles donker en was ik in deze wereld van u."
"Allemachtig!" zei Crump. "Daarom heeft u dus helemaal geen bagage." Hij wreef met zijn servet over zijn mond en in zijn ogen glinsterde een glimlach.
"Ik neem aan dat u die wereld van ons heel goed kent? Ons in de gaten houden over die diamanten muren heen en al dat soort dingen. Ja toch?"
"Niet erg goed. Wij dromen er soms over. In het maanlicht, als de Nachtmerries ons met hun vleugels in slaap gewuifd hebben."
"Ah, ja.... natuurlijk," zei Crump. "Heel poëtisch verwoord. Wilt u niet wat Bourgonje? Daar vlak bij u."
"Weet u, in deze wereld is men van mening dat bezoeken van Engelen helemaal niet zo zeldzaam zijn. Misschien zijn sommige van uw-vrienden ook op reis geweest? Er wordt aangenomen dat ze neerdalen bij brave lieden in gevangenissen en dan sierlijke reidansen opvoeren en dat soort dingen. Zo'n beetje Faustachtig, u weet wel."
"Ik heb nooit zoiets gehoord," zei de Engel.
"Gisteren nog verzekerde mij een dame, wier baby voorlopig patiënt bij me is-maagdarmstoornis-dat bepaalde trekkingen die het schepseltje met haar gezichtje maakt een aanwijzing is dat het over Engelen droomt. In de romans van Mevr. Henry Wood wordt daarover gesproken als een onfeilbaar symptoom van een voortijdig overlijden. Ik neem aan dat u enig licht kunt werpen op dat onbekende pathologische verschijnsel?"
"Ik begrijp er niets van," zei de Engel, verward en niet duidelijk begrijpend waar de Dokter naartoe wilde.
("Wordt prikkelbaar,") zei Crump bij zichzelf. ("Denkt dat ik hem voor de gek hou.") "Er is iets waar ik nieuwsgierig naar ben. Klagen de nieuwkomers veel over hun medische verzorgers? Ik heb me altijd verbeeld dat er juist in het begin veel van die praatjes zijn. Ik zag een afbeelding in de Academy van afgelopen juni.... "
"Nieuwkomers!" zei de Engel. "Ik kan u echt niet volgen."
De Dokter staarde voor zich uit. "Komen ze dan niet?"
"Komen!" zei de Engel. "Wie?"
"De mensen die hier doodgaan."
"Nadat ze hier uiteengevallen zijn?"
"Dat is een wijdverbreid geloof, weet u."
"Mensen zoals de vrouw die uit de deur schreeuwde, die man met het zwarte gezicht en dat gekronkel van hem en die vreselijke kleine wezens die bolsters gooiden!-zeker niet. Voordat ik in deze wereld viel, heb ik die nooit gezien."
"O! kom nou!" zei de Dokter. "Straks gaat u me nog vertellen dat uw beroepskleding niet wit is en u geen harp kunt spelen."
"Er is niet zoiets als wit in het Engelenland," zei de Engel. "Dat is die merkwaardige nietszeggende kleur die je krijgt door alle andere met elkaar te mengen."
"Hoe komt het, mijn waarde Hr!" zei de Dokter opeens terwijl de toon van zijn stem veranderde, "dat u niets met zekerheid weet over het Land waar u vandaan komt. Wit is daar juist het wezenlijke van."
De Engel staarde hem aan. Zat de man hem voor de gek te houden? Hij zag er volmaakt serieus uit.
"Kijk hier," zei Crump, stond op en liep naar het dressoir waarop een exemplaar lag van het Parochieblaadje. Hij nam het mee naar de Engel en sloeg het open bij het geïllustreerde bijvoegsel. "Dit zijn een paar echte engelen," zei hij. "U ziet dat het niet gewoon de vleugels zijn die de Engel maken. Wit, zoals u ziet, met een iets golvend gewaad, die met dichtgevouwen vleugels loodrecht omhoog stijgen. De beste gezaghebbende bronnen zeggen dat dit engelen zijn. Van dat peroxidehaar. De een heeft zoiets als een harp en de andere helpt deze vleugelloze dame-een soort Engel in de dop, u weet wel-omhoog."
"O! maar heus!" zei de Engel, "dat zijn helemaal geen engelen."
"Dat zijn ze wel," zei Crump, terwijl hij het tijdschrift teruglegde op het dressoir en weer ging zitten met een houding van intense tevredenheid. "Ik kan u verzekeren dat ik het uit de beste gezaghebbende bronnen heb.... "
"Ik kan u verzekeren...."
Crump trok zijn mondhoeken samen en bewoog zijn hoofd weerskanten op, zoals hij dat ook bij de Pastoor had gedaan. "Zinloos," zei hij, "ik kan niet onze ideeën veranderen, gewoon vanwege een onverantwoordelijke bezoeker.... "
"Als dat engelen zijn," zei de Engel, "dan ben ik nooit in het Engelenland geweest."
"Precies," zei Crump, onuitsprekelijke zelfgenoegzaam, "dat was juist waar ik op doelde."
De Engel staarde hem een minuut met grote ogen aan en toen werd hij voor de tweede keer gegrepen door die menselijke afwijking, lachen.
"Ha, ha, ha!" deed Crump, die hem bijviel. "Ik dacht al dat u niet zo gek was als u er uitziet. Ha, ha, ha!"
En voor de rest van de lunch waren ze allebei heel opgewekt, om volmaakt andere redenen, en bleef Crump de Engel bejegenen als een "malloot" van het zuiverste ras.


2.


Nadat de Engel het huis van Crump verlaten had, liep hij de heuvel op richting Pastorie. Maar-misschien op grond van de wens Mevr. Gustick te ontlopen-sloeg hij bij het hek linksaf en maakte een omweg over het weiland van Lark en langs de boerderij van Bradley.
Hij stuitte op de Fatsoenlijke Zwerver die vredig lag te slapen tussen de wilde bloemen. Getroffen door de hemelse rust van het gezicht van dat individu bleef hij stilstaan en sloeg hem gade. En hij had dat nog niet gedaan of de Fatsoenlijke Zwerver schrok wakker en ging overeind zitten. Hij zag er bleekjes uit, had wat verschoten zwarte kleren aan en er hing een armzalige pet over een oog. "Goedemiddag," zei hij vriendelijk. "Hoe gaat het met u?"
"Uitstekend, dank u," zei de Engel, die zich die zin al eigen gemaakt had.
The Fatsoenlijke Zwerver sloeg de Engel met een onderzoekende blik gade. "De benenwagen genomen, maatje?" zei hij. "Zoals ik."
Hij bracht de Engel in verwarring. "Waarom," vroeg de Engel, "slaapt u zo in plaats van op een bed in de lucht?"
"Nou, ik ben er uitgeschopt!" zei de Fatsoenlijke Zwerver. "Waarom ik niet in een bed slaap? Nou dat komt door het volgende. Sandringham heeft de schilders in huis, bij Windsor Castle zijn ze bezig met het riool en ik heb geen ander huis waar ik naar toe kan. Heeft u misschien wat geld op zak voor een halve pint, of zoiets?"
"Ik heb niets op zak," zei de Engel.
"Is dit het dorp dat Siddermorton genoemd wordt?" zei de Zwerver, terwijl hij krakend overeind ging staan en naar de wirwar van daken wees onder aan de heuvel.
"Ja," zei de Engel, "ze noemen het Siddermorton."
"Ik weet 't, ik weet 't," zei de Zwerver. "Ook nog eens een heel vriendelijk dorp." Hij rekte zich uit, geeuwde en stond naar de plek te kijken. "Huizen," zei hij peinzend, "veel"-terwijl hij met zijn hand naar de korenvelden en wijngaarden zwaaide. "Ziet er knus uit, of niet?"
"Het heeft een vreemde schoonheid van zichzelf," zei de Engel.
"Het heeft een vreemde schoonheid van zichzelf -ja.... goeie God! Zou dat verrekte dorp wel leeg willen plunderen.... ben daar geboren."
"Allemachtig," zei de Engel.
"Ja, daar ben ik geboren. Ooit gehoord van een gedecerebreerde kikker?"
"Een gedecerebreerde kikker," zei de Engel. "Nee!"
"Is iets wat die vivisectiemensen hier doen. Ze nemen een kikker, peuteren zijn hersenen eruit en schuiven er in plaats daarvan wat merg in. Dat is een gedecerebreerde kikker. Nou-dat dorp daar zit vol gedecerebreerde menselijke wezens."
De Engel vatte het heel serieus op. "Is dat zo?" zei hij.
"Dat is zo-op mijn erewoord. Bij iedereen zijn de hersenen verwijderd en in plaats daarvan zijn er brokken vermolmd hout ingepropt. En ziet u die dat rooie vlekje daar?"
"Dat wordt de rijksschool genoemd," zei de Engel.
"Ja-daar worden ze gedecerebreerd," zei de Zwerver, helemaal verrukt over zijn vondst.
"Heus? Heel interessant."
"Logisch," zei de Zwerver. "Als ze hersenen hadden, zouden ze ideeën hebben en als ze ideeën hadden zouden ze zelf kunnen denken. En je kunt dat hele dorp doorwandelen van begin tot eind en niemand tegenkomen die dat doet. Gedecerebreerde menselijke wezens zijn het. Ik ken dat dorp. Ik ben daar geboren en zou daar nog geweest zijn, zwoegen voor mijn bazen, als ik me niet verzet had tegen dat decerebreren."
"Is dat een pijnlijke operatie?" vroeg de Engel.
"Gaat wel. Maar hun hoofd wordt daarbij niet beschadigd. En het duurt een hele tijd. Ze sturen ze jong die school in en zeggen tegen ze, kom maar hier dan zullen we jullie hoofd beter maken, zeggen ze en die kindertjes gaan daar naar binnen nog zo zuiver als goud. En dan beginnen ze het bij ze naar binnen te schuiven. Beetje bij beetje, hard en droog en schuiven die mooie sappige hersentjes eruit. Jaartallen en lijstjes en dat soort dingen. Ze komen eruit zonder hersenen in hun hoofd, stevig en strak opgewonden, klaar om hun pet aan te tikken voor iedereen die naar hen kijkt. Allejezus! Gisteren tikte nog iemand aan z'n pet voor me. En maar vrolijk rondrennen en alle vuile werk opknappen en dan ook nog dankbaar zijn dat ze mogen leven. Zijn er ook nog trots op dat ze hard werken, voor het werk zelf. Nadat ze gedecerebreerd zijn. Zie je die gozer daar ploegen?"
"Ja," zei de Engel, "is hij ook gedecerebreerd?"
"Behoorlijk. Ander had hij met dit mooie weer wel de kuierlatten genomen-zoals ik en die vervloekte Apostelen."
"Ik begin er iets van te begrijpen," zei de Engel, nogal wijfelend.
"Ik wist het wel," zei de Filosofische Zwerver. "Dacht al dat je uit het goede hout gesneden was. Maar serieus, is het niet lachwekkend?-eeuwen en eeuwen beschaving en kijk dat arme varken daar, loopt zich leeg te zweten en maar die heuvel opsjokken. Het is een Engelsman, dat is hij. Hij behoort tot het beste soort van de schepping, zo is dat. Hij is een van de bazen van India. Genoeg om een neger aan 't lachen te brengen. De vlag die duizend jaar slagveld en stormen getrotseerd heeft-dat is zijn vlag. Er is nooit een land zo groot en roemrucht geweest als dit. Nooit. En dat is het dan wat het van ons gemaakt heeft. Ik zal u een verhaaltje vertellen over wat ze uitvreten, omdat het er toch wat van heeft dat u een vreemdeling bent. Daar woont 'n vent die Gotch heet, Sir John Gotch noemen ze hem, en toen hij een jongeheer was, uit Oxford, was ik een jochie van acht en mijn zuster een meisje van zeventien. Hun dienstbode was ze. Maar goeie God! iedereen kent dat verhaal-voor hem en dat slag van hem was dat heel gewoon."
"Ik niet," zei de Engel.
"En al dat bekoorlijke en levendige van die grietjes gaat de goot in, en alle mannen met een greintje lef of avontuurlijkheid, iedereen die niet wil drinken wat de vrouw van de Kapelaan ze stuurt in plaats van bier, niet kritiekloos hun pet aan willen tikken en de konijnen en vogels niet alleen voor hun bazen bestemmen, worden het dorp uitgejaagd als onbeschaafde lieden. Vaderlandsliefde! Hebben het dan over de verbetering van de soort! Wat er van over is kan niet eens een neger in de ogen kijken, een Chinees zou zich voor hen schamen..."
"Maar ik begrijp het niet," zei de Engel. "Ik kan u niet volgen."
Toen werd de Filosofische Zwerver wat duidelijker en hij vertelde de Engel het eenvoudige verhaal over Sir John Gotch en de keukenmeid. Het is eigenlijk niet nodig het te herhalen. U kunt wel begrijpen dat het de Engel verbijsterd achterliet. Het zat vol woorden die hij niet begreep, want godslastering was het enige middel waarover de Zwerver beschikte om zijn emotie te uiten. Maar toch kon hij, hoewel hun woordgebruik zo verschillend was, de Engel wat van zijn eigen (waarschijnlijk ongegronde) opvattingen overbrengen over de onrechtvaardigheid en wreedheid van het leven en de onvoorstelbare verachtelijkheid van Sir John Gotch.
Het laatste dat de Engel van hem zag was zijn stoffige zwarte rug die over het weggetje richting Iping Hanger verdween. Aan de kant van de weg dook een fazant op en meteen pakte de Filosofische Zwerver een steen op, die met gevaarlijk zuivere worp de vogel liet kakelen. Hij verdween om de bocht.


XV

Mevr. Jehorams Mening

"Ik hoorde iemand vioolspelen in de Pastorie, toen ik daar voorbij liep," zei Mevr. Jehoram, terwijl ze haar kopje thee van Mevr. Mendham in ontvangst nam.
"De Pastoor speelt," zei Mevr. Mendham. "Ik heb het daar met George over gehad, maar dat hoort niet. Ik denk dat de Pastoor dergelijke dingen niet toegestaan zouden moeten worden. Het is zo ongewoon. Maar daar, hij.... ."
"Ik weet het, schat," zei Mevr. Jehoram. "Maar ik heb de pastoor ooit in het schoollokaal horen spelen. Ik denk niet dat dit de Pastoor was. Het was heel knap, deels, heel keurig, weet je. En nieuw. Vanmorgen heb ik het verteld aan Lady Hammergallow. Ik verbeeld me.... "
"De gek! Zeer waarschijnlijk. Deze halve garen.... . Schat, ik denk niet dat ik die vreselijke ontmoeting ooit zal vergeten. Gisteren."
"Ik ook niet."
"Mijn arme meisjes! Ze zijn te zeer van slag om er ook maar één woord over te zeggen. Ik vertelde het aan Lady Ham......"
"Heel fatsoenlijk van hen. Het was afschuwelijk, schat. Voor hen."
"En nu, schat, wil ik dat je het me eerlijk vertelt.... .Geloof je echt dat dat wezen een man is?"
"Je zou die viool hebben moeten horen."
"Het is meer dan een half vermoeden, Jessie ......" Mevr. Mendham boog voorover alsof ze wilde fluisteren.
Mevr. Jehoram bediende zich van de cake. "Ik weet zeker dat geen enkele vrouw viool zou kunnen spelen, zoals ik vanmorgen heb horen spelen."
"Natuurlijk, als jij dat zegt zal het wel zo zijn," zei Mevr. Mendham. Mevr. Jehoram was in Siddermorton de bazige autoriteit in alle vragen die kunst, muziek en schone letteren betroffen. Wijlen haar echtgenoot was een minder belangrijke dichter geweest. Daarna voegde Mevr. Mendham er nog een kritische noot aan toe "Nog steeds.... ."
"Weet je," zei Mevr. Jehoram, "ik ben bijna geneigd het verhaal van die beste Pastoor te geloven."
"Wat goed van je, Jessie," zei Mevr. Mendham.
"Maar heus, ik denk niet dat hij vóór die middag iemand in de Pastorie heeft kunnen hebben. Ik weet zeker dat wij daar dan wel iets van gehoord hadden. Ik zie niet hoe een vreemde kat binnen een straal van vier kilometer van Siddermorton zou kunnen komen zonder dat wij daarvan op de hoogte gesteld worden. De mensen hier roddelen zo.... "
"Ik wantrouw de Pastoor. Maar het verhaal is aannemelijk. Als deze Hr. Engel iemand is die heel knap en excentriek is.... "
"Hij moet wel heel excentriek zijn om zich zo te kleden. Er zijn graden en grenzen, schat."
"Maar kilten dan," zei Mevr. Jehoram.
"Die zijn allemaal prima in de Highlands.... "
Mevr. Jehorams ogen waren getroffen door zwarte vlek die langzaam over een geelgroene plek de heuvel op kroop.
"Daar gaat hij," zei Mevr. Jehoram, terwijl ze opstond, "daar door het korenveld. Ik weet zeker dat het hem is. Ik kan de bochel zien. Tenzij het iemand met een zak op zijn rug is. Allemachtig, Minnie! hier, een toneelkijker. Heel gemakkelijk om naar de Pastorie te gluren!....Ja, het is hem. Het is een man. Met zo'n vriendelijk gezicht."
Heel onbaatzuchtig liet ze haar gastvrouw delen in de toneelkijker. Even hing er een ritselende stilte.
"Zijn kleren," zei Mevr. Mendham, "zijn nu heel fatsoenlijk."
"Heel," zei Mevr. Jehoram.
Pauze.
"Hij kijkt boos!"
"En zijn jas is stoffig."
"Hij loopt stevig door," zei Mevr. Mendham, "je zou haast denken...Dit warme weer.... "
Weer een pauze.
"Zie je, schat," zei Mevr. Jehoram, terwijl ze haar lorgnet neerlegde. "Wat ik wilde zeggen is dat hij misschien wel een vermomd genie is."
"Als dat zo is kun dat hiernaast gewoon een dekmantel noemen."
"Zonder twijfel was het bijzonder. Maar ik heb kinderen met bloesjes gezien die erg op hem leken. Zoveel slimme mensen zijn merkwaardig met hun kleding en manieren. Een genie mag een paard stelen, terwijl een bankbediende niet eens over een heg mag kijken. Het is heel goed mogelijk dat hij goed op de hoogte is van onze landelijke eenvoud en erom lacht. En eerlijk gezegd was het niet zo ongepast als die fietskledij van de Nieuwe Vrouwen. Een paar dagen geleden zag ik er een in een van de geïllustreerde kranten-de New Budget denk ik-heel strak allemaal, weet je. Nee-ik hou het op de genie-theorie. Vooral na dat spelen. Ik ben er zeker van dat dat wezen origineel is. Misschien heel vermakelijk. Eigenlijk ben ik van plan de Pastoor te vragen mij met hem kennis te laten maken."
"Lieve hemel!" riep Mevr. Mendham.
"Ik ben doortastend," zei Mevr. Jehoram.
"Ik ben bang dat je te hard van stapel loopt," zei Mevr. Mendham. "Geniën en dat soort mensen doen het allemaal heel goed in Londen. Maar hier-op de Pastorie?"
"We gaan de luitjes opvoeden. Ik ben gek op originaliteit. In ieder geval is het mijn bedoeling hem te ontmoeten."
"Pas op dat je niet te veel van hem gaat begrijpen," zei Mevr. Mendham. "Ik heb gehoord dat de mode heel veranderlijk is. Ik begrijp dat een aantal van de allerbeste mensen besloten hebben dat genialiteit niet langer aangemoedigd moet worden. Die recente schandalen.... ."
"Ik kan je verzekeren, alleen in de literatuur, lieverd. In de muziek.... "
"Je kunt me niets vertellen, schat," zei Mevr. Mendham, die een zijweg insloeg, "dat mij ervan zal overtuigen dat zijn kostuum niet uiterst suggestief en ongepast was."


XVI

Een Onbeduidend Voorval

Peinzend liep de Engel langs de heg dwars over het veld naar de Pastorie toe. De stralen van de ondergaande zon schenen op zijn schouders, overspoelden de Pastorie met goud en laaiden als vuur in alle vensterruiten. Bij de poort, badend in het zonlicht, stond de kleine Delia, het dienstmeisje. Met haar hand boven haar ogen stond ze naar hem te kijken. Plotseling schoot het door het hoofd van de Engel dat zij ten minste mooi was en niet alleen mooi, maar ook levend en warm.
Ze maakte de poort voor hem open en deed een stap opzij. Ze had medelijden met hem, want haar oudste zuster was ook invalide. Hij boog naar haar, zoals hij dat naar iedere vrouw gedaan zou hebben, en heel even keek hij haar in het gezicht. Ze keek terug en er knapte iets binnen in haar.
De Engel maakte een aarzelende beweging "Je ogen zijn heel mooi," zei hij kalm, met een dromerige verbazing in zijn stem.
"O, Sir!" zei ze en deinsde terug. De gezichtsuitdrukking van de Engel veranderde in verbijstering. Hij liep het pad op tussen de bloembedden van de Pastoor door, terwijl zij hem stond na te staren met de opengehouden poort in haar hand. Net onder de met rozen overgroeide veranda draaide hij zich om en keek naar haar.
Even bleef ze nog naar hem staren en draaide hem toen met een vreemd gebaar de rug toe, sloot de poort zoals zij dat altijd deed en leek naar beneden het dal in te kijken naar de kerktoren.


XVII

De Kwintessens van de Zaak

Aan de eettafel vertelde de Engel de meest opvallende van zijn wederwaardigheden van die dag.
"Het vreemde," zei de Engel, "is de bereidheid, het enthousiasme van u, Menselijke Wezens, waarmee u iemand pijn doet. Die jongetjes gooiden vanmorgen.... ."
"Leken het leuk te vinden," zei de Pastoor. "Ik weet het."
"Toch houden zij niet van pijn," zei de Engel.
"Nee," zei de Pastoor, "zij houden niet van pijn."
"Daarna," zei de Engel, "zag ik prachtige planten omhoog rijzen met een stengel vol bladeren, twee naar de ene en dan weer twee naar de andere kant en toen ik over een heen streek, veroorzaakte hij een uiterst onaangenaam.... ."
"Brandnetels!" zei de Pastoor.
"In ieder geval een nieuw soort pijn. En een andere plant met een bloem als een kroontje en rijk versierde gekartelde bladeren, en met stekels.... "
"Mogelijk een distel."
"En in uw tuin een prachtige, zoetgeurende plant.... "
"De egelantier," zei de Pastoor. "Ik herinner me het weer."
"En die oranje bloem die uit het doosje sprong.... "
"Uit het doosje?" zei de Pastoor.
"Gisteravond," zei de Engel, "die de gordijnen in klom......Vlam!"
"O!-de lucifers en de kaarsen! Ja," zei de Pastoor.
"En dan de dieren. Vandaag gedroeg een hond zich heel onaangenaam.... .En die jongens en de manier waarop mensen praten......Iedereen lijkt graag-althans wil-iemand die Pijn te willen doen. Iedereen lijkt druk bezig te zijn met pijn te doen.... "
"Of het te vermijden," zei de Pastoor, die zijn bord van zich af schoof. "Ja-natuurlijk. Overal vechten. Het hele leven is één slagveld-de hele wereld. Wij worden gedreven door Pijn. Wat ligt dat toch aan de oppervlakte! De Engel ziet het binnen een dag."
"Maar waarom wil iedereen-alles-pijn doen?" vroeg de Engel.
"Is dat niet zo in Engelenland?" zei de Pastoor.
"Nee," zei de Engel. "Waarom hier wel?"
Langzaam wreef de Pastoor met zijn zakdoek over zijn lippen. "Het is zo," zei hij. "Pijn," zei hij nog langzamer, "is de kwintessens van dit leven. Weet u," zei hij na een pauze, "ik kan het me haast niet voorstellen.... .een wereld zonder pijn.... .En toch, toen u vanmorgen speelde....... Maar deze wereld is anders. Het is precies het omgekeerde van de Engelenwereld. Een aantal mensen-voortreffelijk godsdienstige mensen-zijn inderdaad zo onder de indruk door het alomvattende van pijn dat ze denken dat voor het merendeel van ons alles na de dood nog veel erger wordt. Maar mij lijkt dat een overdreven opvatting. Maar het is wel een diepzinnig vraagstuk. Gaat ons bevattingsvermogen vrijwel te boven.... ."
En onmiddellijk plofte de Pastoor neer in een onvoorbereide uiteenzetting over "Noodwendigheid," waarom de dingen waren omdat ze zo waren, waarom iemand dit en dat moest doen. "Zelfs ons voedsel," zei de Pastoor. "Wat?" zei de Engel. "Wordt niet verkregen zonder Pijn te doen," zei de Pastoor.
Het gezicht van de Engel trok zo wit weg dat de Pastoor meteen bij zichzelf te rade ging. Het geval was dat hij net bij het hoogtepunt beland was van een bondige uiteenzetting van de voorgeschiedenis van de lamsbout. Er viel een pauze.
"Wat ik zeggen wou," zei de Engel opeens. "Bent u ook gedecerebreerd? Zoals de gewone mensen?"


XVIII

Het eerste Optreden van de Engel

1


Als Lady Hammergallow iets in haar hoofd had, gebeurde de dingen zoals zij besloot. En hoewel de Pastoor krampachtig protesteerde, broedde zij haar plan uit en voor de week voorbij was had ze in Huize Siddermorton publiek, Engel en viool bijeengebracht. "De Pastoor heeft een genie ontdekt," zei ze; dus met een voortreffelijke, vooruitziende blik legde ze elke mogelijkheid voor een mislukking op de schouders van de Pastoor. "De waarde Pastoor vertelt me," placht ze te zeggen en ging dan over op prachtige anekdoten over de behendigheid van de Engel met zijn instrument. Ze was helemaal verrukt van haar idee-want ze had altijd de geheime wens gekoesterd om de rol van beschermvrouwe te spelen voor een nog niet ontdekt talent. Tot nu toe was het nooit een talent gebleken als het op de toets aankwam.
"Het zou zo goed voor hem zijn," zei ze. "Zijn haar is al lang en met die lichte kleur zou hij prachtig, gewoonweg prachtig staan op een podium. De kleren van de Pastoor passen hem zo slecht dat hij er nu al helemaal uitziet als een modieuze pianist. Het schandaal van zijn geboorte-niet verteld natuurlijk, maar gefluisterd-zou een hele aansporing zijn.... .als hij het tot Londen brengt, dat wil zeggen..."
De Pastoor voelde zich afschuwelijk toen de dag naderde. Hij bracht uren door met de Engel de situatie uit te leggen, andere uren om zich voor te stellen wat de mensen zouden denken, en nog ergere uren met pogingen vooruit te lopen op het gedrag van de Engel. Tot dan toe had de Engel altijd voor zijn eigen plezier gespeeld. De Pastoor liet hem nu telkens opschrikken door hem te overvallen met een of ander nieuwe etiquetteregel die hem net ingevallen was. Bijvoorbeeld: "Het is heel belangrijk waar u uw hoed neerlegt, weet u. Leg hem niet op een stoel, wat u ook doet. Houdt hem op tot u uw thee krijgt, u weet wel en dan-eens kijken-leg hem dan ergens neer, u weet wel." De reis naar Huize Siddermorton verliep voorspoedig, maar op het moment van het kennismaken kreeg de Pastoor een hevige opwelling van vreselijke twijfels. Hij was vergeten uit te leggen wat kennismaken betekent. Het was duidelijk dat de Engel zich op een onbevangen manier vermaakte, maar er gebeurde niets vreselijks.
"Raar uitziende sloddervos," zei Dhr. Rathbone Slater, die aanzienlijke aandacht besteedde aan het kostuum. "Moet gefatsoeneerd worden. Geen nette manieren. Grijnsde toen hij me handen zag schudden. Deed het heel sjiek, dacht ik zo."
Er gebeurde maar een onbeduidend ongelukje. Toen Lady Hammergallow de Engel verwelkomde keek ze naar hem door haar bril. De ogenschijnlijke grootte van haar ogen bracht hem in de war. Zijn verrassing en snelle poging over de bovenrand heen te kijken waren vielen heel erg op. Maar de Pastoor had hem gewaarschuwd voor de oortoeter.
Het onvermogen van de Engel om op iets anders dan een pianokruk te zitten bleek enige belangstelling te wekken onder de dames, maar leidde niet tot opmerkingen. Zij zagen dat misschien als aanstellerij van een ontluikende beroepsmusicus. Hij was onoplettend met de theekopjes en strooide de kruimels van zijn cake in het rond. (U moet bedenken dat hij met eten nog maar een beginneling was.) Hij kruiste zijn benen. Hij struikelde over dat gedoe met de hoed, nadat hij vergeefs geprobeerd had de aandacht van de Pastoor te trekken. Mej. Papaver senior probeerde met hem een gesprek aan te knopen over waterplaatsen en sigaretten op het vasteland en kreeg een lage dunk over zijn intelligentie.
De Engel was verrast door het tevoorschijn toveren van een muziekstandaard en verschillende muziekboeken en was aanvankelijk een beetje van zijn stuk gebracht toen hij Lady Hammergallow zag zitten met haar hoofd naar een kant genegen, die hem door haar vergulden bril met die vergrote ogen aankeek.
Voordat hij begon te spelen kwam Mevr. Jehoram naar hem toe en vroeg hem de naam van het Verrukkelijke Stuk dat hij de middag daarvoor gespeeld had. De Engel zei dat het geen naam had en Mevr. Jehoram vond dat muziek nooit een naam zou moeten hebben en wilde weten van wie het was en toen de Engel vertelde dat hij het uit zijn hoofd gespeeld had, zei ze dat hij Echt een Genie moest zijn en bekeek hem met oprechte bewondering (en ontegenzeglijk gefascineerd). De Kapelaan van Iping Hanger (die beroepshalve Kelt was, piano speelde en over kleuren en muziek sprak met een houding van raciale superioriteit) sloeg hem jaloers gade.
De Pastoor die onderschept en naast Lady Hammergallow neergepoot was, hield met een bezorgde blik de Engel doorlopend in de gaten, terwijl zij hem bijzonderheden opdiste over de inkomens die door violisten behaald werden-bijzonderheden die zij in de loop van het verhaal grotendeels zelf verzon. Ze was enigszins verstoord geweest door het voorval met de bril, maar had besloten dat het binnen de grenzen viel van toelaatbare originaliteit.
Dus maakt u zich maar een voorstelling van de Groene Salon in Siddermortonpark: een Engel lichtelijk vermomd in een priesterlijk ambtsgewaad, die met een viool in zijn handen naast de vleugel staat en een achtenswaardige verzameling van heel vriendelijke mensen, fraai gekleed en in groepjes verspreid in de kamer. Verwachtingsvol gekwebbel-overal in het rond flarden van gesprekken te horen.
"Hij is incog.," zei de alleroudste Mej. Papaver tegen Mej. Pirbright. "Is het niet vreemd en verrukkelijk?" Jessica Jehoram zegt dat ze hem in Wenen gezien heeft, maar ze kan zich de naam niet meer herinneren. De Pastoor weet alles over hem, maar hij is zo gesloten.... ."
"Wat ziet de Pastoor er verhit en ongemakkelijk uit," zei Mej. Pirbright. "Het was me al opgevallen voordat hij naast Lady Hammergallow ging zitten. Ze heeft gewoon geen oog voor zijn kleding. Ze gaat maar door.... "
"Zijn das zit helemaal scheef," zei de alleroudste Mej. Papaver, "en zijn haar! Het ziet er haast uit alsof hij het elke dag geborsteld heeft."
"Die knul lijkt een soort buitenlander. Gemaakt. Komt heel goed uit in een zitkamer," zei George Harringay, die afgezonderd zat met Mej. Pirbright junior. "Maar geef mij maar een mannelijke man en een vrouwelijke vrouw. Wat denkt u?"
"O!-dat denk ik ook," zei Mej. Pirbright junior.
"Geld, alleen maar geld," zei Lady Hammergallow. "Ik heb gehoord dat sommigen van hen er een heel stijlvol huishouden op na houden. Je zou het nauwelijks geloven.... "
"Ik ben dol op muziek, Hr. Engel, ik adoreer het. Het maakt iets in me los. Ik kan het amper omschrijven," zei Mevr. Jehoram. "Van wie is ook al weer die verrukkelijke antithese: Leven zonder muziek is barbaars, muziek zonder leven is.... .Lieve hemel! misschien kunt u het zich wel herinneren? Muziek zonder leven......was dat Ruskin niet?"
"Het spijt me dat ik het niet weet," zei de Engel. "Ik heb maar weinig boeken gelezen."
"Wat alleraardigst van u!" zei Mevr. Jehoram. "Ik wou dat ik dat ook gedaan had. Ik ben het hartgrondig met u eens. Ik wilde dat ook, maar wij arme vrouwen.... .ik vermoed dat wij oorspronkelijkheid missen.... .En hier beneden worden wij opgezweept tot de meest wanhopige praktijken.... "
"Hij is zonder meer heel aantrekkelijk. Maar de ultieme toets van een man is zijn kracht," zei George Harringay. "Wat denkt u?"
"O!-dat denk ik ook," zei Mej. Pirbright junior.
"Het is de verwijfde man die de mannelijke vrouw maakt. Als het sieraad van de man zijn haar is, wat blijft er dan nog over voor de vrouw? En als mannen gaan rondrennen met een prachtig wapperende verfboel.... "
"O George! Wat ben je toch vreselijk cynisch vandaag," zei Mej. Pirbright junior. "Ik weet zeker dat het niet geverfd is."
"Ik ben heus niet zijn oppasser, waarde Lady Hammergallow. Het is natuurlijk heel aardig van u zoveel belangstelling te tonen.... "
"Gaat u echt improviseren?" zei Mevr. Jehoram in een staat van koerende verrukking.
"Sttt!" zei de Kapelaan van Iping Hanger.
Toen begon de Engel te spelen. Hij keek strak voor zich uit toen hij begon en dacht aan de prachtige dingen in Engelenland, maar liet toch ongemerkt de droefheid die in hem bovenkwam neerdalen over de fantasia die hij aan het spelen was. Als hij het gezelschap vergat was zijn muziek vreemd en melodieus, maar als het besef van zijn omgeving bij hem binnendrong werd de muziek grillig en theatraal. Maar zodra de Engel begon te spelen vielen de zorgen van de Pastoor opeens van hem af, zozeer werd hij daardoor overweldigd. Mevr. Jehoram zat verrukt en zo vriendelijk als ze maar kon toe te kijken (hoewel de muziek af en toe raadselachtig was) en probeerde de aandacht van de Engel te trekken. Hij had echt een prachtig, beweeglijk gezicht, met een zweem van zeer fijngevoelige trekken! En Mevr. Jehoram kon het weten. George Harringay keek verveeld voor zich uit, totdat Mej. Pirbright junior, die hem aanbad, haar muisgrijze schoentje uitstak en zijn mannenschoen beroerde. Hij draaide zijn hoofd om, ving de vrouwelijke tederheid van haar kokette blik op en was weer helemaal opgebeurd. De alleroudste Mej. Papaver en Mej. Pirbright zaten doodstil en keken bijna vier minuten lang toe met een blik alsof ze in de kerk zaten.
Toen zei de Mej. Papaver senior fluisterend, "Ik Geniet toch altijd zo van vioolmuziek." En Mej. Pirbright antwoordde, "Wij horen hier zo weinig Aardige muziek," En Mej. Papaver zei, "Hij speelt Heel Aangenaam." En Mej. Pirbright, "Wat een gevoelig Toucher!" En Mej. Papaver, "Zit Willie nog op les?" en zo fluisterde het gesprek verder.
De Kapelaan van Iping Hanger zat (of had het gevoel) voor het hele gezelschap te kijk. Hij had een hand rond zijn oor gekruld en zijn ogen staarden strak naar de sokkel van de Sèvrevaas van Huize Hammergallow. Met de bewegingen van zijn mond verschafte hij iedereen van het gezelschap, die bereid was daar zijn voordeel mee te doen, een kritisch leidraad. Hij was daar heel gul in. Zijn gezichtsuitdrukking was onverbiddelijk kritisch, gematigd door vlagen van duidelijke afkeuring en bedekte waardering. Achterovergeleund in zijn stoel staarde de Pastoor naar het gezicht van de Engel en werd op dat moment weggevoerd in een prachtige droom. Met snelle schokjes van haar hoofd en een dof maar aanhoudend geknisper, keek Lady Hammergallow toe en probeerde een inschatting te maken van de uitwerking van het spel van de Engel. Dhr. Rathbone-Slater staarde heel gewichtig in zijn hoed en zag er vreselijk beroerd uit en Mevr. Rathbone-Slater maakte in haar hoofd aantekeningen over de mouwen van Mevr. Jehoram. En om hen allemaal heen was de lucht bezwangerd met voortreffelijke muziek-voor iedereen die oren had om te horen.
"Niet gevoelig genoeg," fluisterde Lady Hammergallow met een hese stem, terwijl ze de Pastoor opeens tussen zijn ribben porde. Meteen viel de Pastoor uit zijn Dromenland. "Hè?" riep de Pastoor ontdaan en sprong op. "Stttt!" zei de Kapelaan van Iping Hanger en iedereen blikte verstoord naar de onbehouwen, gevoelloze Hilyer. "Wat ongewoon van de Pastoor," zei de alleroudste Mej. Papaver, "om zoiets te doen!" De Engel speelde onverstoorbaar verder.
De Kapelaan van Iping Hanger begon hypnotiserende bewegingen te maken met zijn wijsvinger en terwijl het spel doorging voelde Dhr. Rathbone-Slater zich tot zijn verbazing steeds slapper worden. Hij draaide stemmig zijn hoed in het rond en wijzigde zijn gezichtshoek. De Pastoor ebde vanuit een onbehaaglijke rusteloosheid weer weg naar Dromenland. Lady Hammergallow knisperde nog steeds behoorlijk en had opeens een manier gevonden om haar stoel te laten kraken. En eindelijk was het afgelopen. Lady Hammergallow riep "Ver-rukkelijk!" hoewel ze geen enkel noot gehoord had en begon in haar handen te klappen. Daarop begon iedereen mee te klappen behalve Dhr. Rathbone-Slater, die in plaats daarvan op de rand van zijn hoed tikte. De Kapelaan van Iping Hanger klapte met een kritische, arrogante houding.
"Dus ik zei (klap, klap, klap), als je het eten niet op mijn manier kunt bereiden (klap, klap, klap) moet je gaan," zei Mej. Pirbright, terwijl ze onstuimig klapte. "(Deze muziek is een verrukkelijke traktatie.)"
"(Zo is dat. Ik zwelg altijd in muziek,)" zei de alleroudste Mej. Papaver. "En heeft ze daarna haar leven gebeterd?"
"Geen zier," zei Mej. Pirbright.
De Pastoor werd weer wakker en keek de salon rond. Hadden de anderen ook die visioenen of waren die alleen tot hem beperkt? Natuurlijk moesten ze die allemaal zien.... .en een prachtige indruk van hun gevoelens krijgen. Het was onvoorstelbaar dat dit soort muziek hen niet zou aangrijpen. "Hij is een beetje onhandig," zei Lady Hammergallow, terwijl de aandacht van de Pastoor trok. "Hij buigt en glimlacht niet eens. Hij moet dat eigene van zich vast koesteren. Elke succesvolle vertolker is min of meer onhandig."
"Heeft u dat echt allemaal zelf bedacht?" zei Mevr. Jehoram, terwijl ze hem met glinsteroogjes aankeek, "tijdens het spelen. Het was echt prachtig! Niets minder dan prachtig."
"Een beetje amateuristisch," zei de Kapelaan van Iping Hanger tegen Dhr. Rathbone-Slater. "Ongetwijfeld een groot talent, maar duidelijk een gebrek aan langdurige oefening. Er waren een of twee kleinigheden.... .ik zou het er wel met hem over willen hebben."
"Zijn broekspijpen lijken wel concertina's," zei Dhr. Rathbone-Slater. "Dat zou hem verteld moeten worden. Het is haast onfatsoenlijk."
"Kunt u stukken naspelen, Hr. Engel?" zei Lady Hammergallow.
"O ja, stukken naspelen!" zei Mevr. Jehoram. "Ik ben dol op Imitaties."
"Het was fantastisch," zei de Kapelaan van Iping Hanger tegen de Pastoor van Siddermorton, terwijl hij tijdens het spreken met zijn lange, onmiskenbaar muzikale handen wapperde. "Erg ingewikkeld, naar mijn mening. Ik heb het ergens eerder gehoord-ik weet niet meer waar. Hij heeft zonder twijfel talent, maar af en toe is hij-onnauwkeurig. Er is zonder meer behoefte aan een bepaalde dodelijke precisie. Dat betekent dus nog jaren van discipline."
"Ik hou niet van die ingewikkelde muziekstukken," zei George Harringay. "Ik heb een eenvoudige smaak, ben ik bang. Naar mijn mening zit er geen melodie in. Niets waar ik zo dol op ben als eenvoudige muziek. Een melodie, volgens mij heeft deze tijd behoefte aan eenvoud. Wij zijn zo overdreven fijnbesnaard. Het is allemaal zo vergezocht. Geef mij maar ideeën van eigen bodem en 'Oost, West Thuis Best'. Wat vindt u?"
"O! Ik ben het met u eens-helemaal," zei Mej. Pirbright junior.
"Zo, Amy, zoals gewoonlijk weer aan het babbelen met George?" riep Mej. Pirbright, dwars door de ruimte heen.
"Zoals gewoonlijk, Ma!" zei Mej. Pirbright junior, terwijl ze met een brede glimlach naar Mej. Papaver keek, maar zich weer omdraaide om maar niet de volgende uitspraak van George te hoeven missen.
"Ik vraag me af of u en Hr. Engel een duet zouden kunnen regelen?" zei Lady Hammergallow tegen de Kapelaan van Iping Hanger, die er onnatuurlijk mistroostig uitzag.
"Dat zou me vast een genoegen doen," zei de Kapelaan van Iping Hanger en fleurde op.
"Duetten!" zei de Engel, "wij samen. Dan kan hij dus spelen. Ik begreep-de Pastoor vertelde me.... ."
"Dhr. Wilmerdings is een volleerd pianist," kwam de Pastoor tussenbeide.
"Maar de Imitaties dan?" zei Mevr. Jehoram, die een hekel had aan Wilmerdings.
"Imitaties!" zei de Engel.
"En varken knort, een haan kraait, weet u," zei Dhr. Rathbone-Slater en voegde daar met gedempte stem aan toe, "'t Beste plezier dat je uit een fiedel kan halen-mijn mening."
"Ik begrijp het echt niet," zei de Engel. "Een varken dat kraait?"
"U houdt niet van Imitaties," zei Mevr. Jehoram. "Ik ook niet-heus. Ik slik die onheuse bejegening. Ik denk dat ze zijn spel omlaaghalen.... ."
"Misschien zal Dhr. Engel zich straks wel laten overhalen," zei Lady Hammergallow, toen Mej. Pirbright haar de zaak had uitgelegd. Ze kon haar oortoeter nauwelijks geloven. Als zij om Imitaties vroeg, was ze gewend Imitaties te krijgen.
Dhr. Wilmerdings had plaats genomen achter de piano en zich in de pauze over een stapel bekende muziek gebogen. "Wat vindt u van dat Barcarolletje van Spohr?" zei hij over zijn schouder. "Ik neem aan dat u dat kent?" De Engel keek verbijsterd.
Hij sloeg het boek open voor de Engel.
"Wat een raar soort boek!" zei de Engel. "Wat betekenen al die rare punten?" (Op dat moment liep het de Pastoor koud over de rug.)
"Wat voor punten?" zei de Kapelaan.
"Daar!" zei de Engel met een beschuldigende vinger.
"Ach kom!" zei de Kapelaan.
Er viel een van die rappe, korte stiltes die zo veelbetekenend zijn bij gezellige bijeenkomsten.
Toen wendde Mej. Papaver senior zich tot de Pastoor. "Speelt Dhr. Engel niet gewoon van.... Papier-van het gewone notenschrift?"
"Ik heb nooit gehoord.... ," zei de Pastoor, die nu rood aanliep na de eerste schrik. "Ik heb echt nooit gezien...."
De Engel voelde dat situatie gespannen werd, hoewel hij niet kon begrijpen wat er spande. Hij werd zich bewust van een aarzelende, een onvriendelijke blik op de gezichten die hem aankeken. "Onmogelijk!" hoorde hij Mej. Pirbright zegge, "na die prachtige muziek." De Mej. Papaver senior liep opeens naar Lady Hammergallow toe en begon haar in haar oortoeter uit te leggen dat Dhr. Engel niet wenste te spelen met Dhr. Wilmerdings en deed alsof hij onbekend was met geschreven muziek.
"Kan hij niet van Noten spelen?" zei Lady Hammergallow met een stem van ingehouden afschuw. "On-zin!"
"Noten!" zei de Engel verbijsterd. "Zijn dat noten?"
"Hij drijft de grap te ver door-gewoon omdat hij niet met Wilmerdings wil spelen," zei Dhr. Rathbone-Slater tegen George Harringay.
Er viel een afwachtende stilte. De Engel begreep dat hij zich moest schamen. Hij schaamde zich.
"Dat wil zeggen," zei Lady Hammergallow, terwijl ze haar rug achterover gooide, met weloverwogen verontwaardiging haar stem verhief en naar voren ritselde, "als u niet met Dhr. Wilmerdings kunt spelen, ben ik bang dat ik u niet kan vragen nog eens te spelen." Ze maakte een geluid dat als een ultimatum klonk. Haar bril in haar hand beefde hevig van verontwaardiging. De Engel was inmiddels voldoende menselijk om te beseffen dat hij vermorzeld werd.
"Wat is er?" zei de kleine Lucy Rustchuck die verderop in de erker zat.
"Hij weigert met de oude Wilmerdings te spelen," zei Tommy Rathbone-Slater. "Wat een lachertje! Dat oude wijf is pimpelpaars. Ze denkt van alles over die ouwe ezel Wilmerdings."
"Misschien, Hr. Wilmerdings, wilt u ons wel van dienst zijn met die heerlijke Polonaise van Chopin," zei Lady Hammergallow. Alle anderen deden er het zwijgen toe. De verontwaardiging van Lady Hammergallow bracht ongeveer dezelfde stilte teweeg als een aanstaande aardbeving of zonsverduistering. Dhr. Wilmerdings bespeurde dat hij echt een maatschappelijke dienst verleende als hij meteen zou beginnen en (er dient nu op zijn conto bijgeschreven te worden dat zijn rekening al bijna vereffend was) hij begon.
"Als iemand beweert dat hij een Kunst beoefent," zei George Harringay, "zou hij op zijn minst zo conscienscieus moeten zijn dat hij daar alle facetten van bestudeert. Wat denkt u...."
"O! dat denk ik ook," zei Mej. Pirbright junior.
De Pastoor had het gevoel dat zijn wereld ingestort was. Verfrommeld zat hij in zijn stoel, een gebroken man. Lady Hammergallow ging naast hem zitten en deed of ze hem niet zag. Ze ademde zwaar, maar haar gezicht was de rust zelve. Iedereen ging zitten. Was de Engel afschuwelijk dom of alleen maar afschuwelijk schaamteloos? De Engel was zich vaag bewust van een of andere verschrikkelijke belediging, dat hij op een of andere manier niet langer het middelpunt van de bijeenkomst was. In de ogen van de Pastoor ontwaarde hij verwijtende wanhoop. Langzaam schuifelde hij naar het raam in de erker en ging zitten op de achthoekige Moorse kruk, naast Mevr. Jehoram. En onder deze omstandigheden stelde hij de vriendelijke glimlach van Mevr. Jehoram meer op prijs dan de eigenlijke waarde ervan. Hij legde de viool neer op de vensterbank.


2.


Mevr. Jehoram en de Engel (in een hoekje)-Dhr. Wilmerdings speelt.
"Ik heb zo verlangend uitgezien naar een rustig gesprekje met u," zei Mevr. Jehoram op gedempte toon. "Om u te vertellen hoe heerlijk ik u vond spelen."
"Het doet mij goed dat het u beviel," zei de Engel.
"Bevallen is niet echt het woord," zei Mevr. Jehoram. "Ik was geroerd-diep. De anderen begrepen het niet.... .Ik was blij dat u niet met hem wilde spelen."
De Engel keek naar de automaat die Wilmerdings heette en had ook een blij gevoel. (De opvatting van de Engelen over een duet is een soort van tweegesprek van violen) Maar hij zei niets.
"Ik verafgood muziek," zei Mevr. Jehoram. "Technisch weet ik er niets van, maar er zit iets in-een hunkering, een wens.... "
De Engel staarde haar aan. Ze ontmoette zijn ogen.
"U begrijpt het," zei ze. "Ik zie dat u het begrijpt." Het was echt een heel aardige jongen, misschien emotioneel wat vroegrijp en met prachtige, kristalheldere ogen.
Intussen werd er met een enorme precisie een stuk van Chopin (Op. 40) gespeeld.
Mevr. Jehoram had nog steeds een bevallig gezicht-in de schaduw-, met het licht dat over haar gouden haar viel en opeens flitste een merkwaardige theorie door het hoofd van de Engel. Het bij haar waarneembare gezichtspoeder gaf alleen maar steun aan zijn idee van iets onbestemd stralends en liefs, dat gevangen, bezoedeld, verruwd en overdekt was.
"Hoort u," zei de Engel met gedempte stem. "Hoort u ... niet bij ... uw wereld?"
"Zoals u?" fluisterde Mevr. Jehoram.
"Deze is zo-kil," zei de Engel. "Zo hardvochtig!" Hij bedoelde de hele wereld.
"Dat voel ik ook," zei Mevr. Jehoram, doelend op Huize Siddermorton.
"Er zijn mensen die niet zonder genegenheid kunnen leven," zei ze na een vriendelijke pauze. In momenten waarin je het gevoel hebt dat je alleen in de wereld bent. Een gevecht moet voeren tegen de hele wereld. Lachen, flirten, de pijn ervan verbergen..."
"En hopen," zei de Engel met een prachtige oogopslag.... ."Ja."
Mevr. Jehoram (die een fijnproever was wat flirten betreft) voelde dat de Engel meer dan bezig was met het inlossen van de belofte van zijn verschijning. (Ontegenzeglijk verafgoodde hij haar.) "Bent u op zoek naar genegenheid?" zei ze, "of heeft u het al gevonden?"
"Ik denk," zei de Engel, heel zachtjes, terwijl hij zich vooroverboog, "ik denk dat ik het gevonden heb."
Tussenspel van Chopin Op. 40. De alleroudste Mej. Papaver en Mej. Pirbright zaten samen te fluisteren. Met een onvriendelijke uitdrukking op haar gezicht keek Lady Hammergallow (bril op) vanuit de salon naar de Engel. Mevr. Jehoram en de Engel wisselden indringende en veelbetekenende blikken uit.
"Haar naam," zei de Engel (Mevr. Jehoram maakte een gebaar) "is Delia. Ze is...."
"Delia!" zei Mevr. Jehoram scherp en kwam langzaam tot het besef dat er sprake was van een afschuwelijk misverstand. "Haar echte naam.... .Allemachtig!..... Nee! Toch niet dat dienstmeisje van de Pastorie?....."
De Polonaise eindigde met een zwierig gebaar. De Engel was totaal verrast door de verandering van de gezichtsuitdrukking van Mevr. Jehoram.
"Ik heb niets gezegd!" zei Mevr. Jehoram die weer bij haar positieven kwam. "Mij uw vertrouwenspersoon maken in een samenzwering met een dienstmeid! Heus, Hr. Engel dit is misschien wel origineel, maar..."
Plotseling werd hun samenspraak onderbroken.


3.


Deze paragraaf is (zover het mij heugt) de kortste van het boek.
Maar de enorme draagwijdte van de belediging noodzaakt deze paragraaf af te zonderen van alle andere paragrafen.
De Pastoor, moet u weten, had zijn best gedaan de Engel alles in te prenten waarin een Heer zich onderscheidt van gewone mensen. "Laat een dame nooit iets zelf dragen," zei de Pastoor. "Zeg, 'staat u mij toe' en neem het van haar over. "Blijf altijd staan tot alle dames zitten." "Sta altijd op en houdt de deur open voor een dame.... " Enzovoort. (Alle mannen die oudere zusters hebben kennen die code.)
En de Engel (die nagelaten had het theekopje van Lady Hammergallow over te nemen) danste met een verbazingwekkende behendigheid (Mevr. Jehoram achterlatend in de erker) naar voren en redde met een sierlijk 'staat u mij toe' het dienblad uit de handen van Lady Hammergallows aardige dienstmeisje en liep overgedienstig voor haar langs. Met een onverstaanbare kreet stond de Pastoor op.


4.


"Hij is dronken!" zei Dhr. Rathbone-Slater en verbrak de verschrikkelijke stilte. "Dat is er met hem aan de hand."
Mevr. Jehoram lachte hysterisch.
De Pastoor stond op en bleef bewegingloos voor zich uit staren. "O! Ik heb hem vergeten bedienden uit te leggen!" zei de Pastoor bij zichzelf in een vlaag van wroeging. "Ik dacht dat hij knechten wel begreep."
"Heus, Hr. Hilyer!" zei Lady Hammergallow, die duidelijk een enorme zelfbeheersing aan de dag legde en haar woorden snuivend en krampachtig uitspuugde. "Heus, Hr. Hilyer!....Uw genie is afschuwelijk. Ik moet, ik moet u echt verzoeken hem mee naar huis te nemen."
En zo gebeurt het dat, tijdens de dialoog in de gang tussen het geschrokken dienstmeisje en de goedbedoelende (maar ontstellend onhandige) Engel, opeens de Pastoor opduikt met een paars aangelopen peervormig hoofd, een desolate wanhoop in zijn ogen en zijn stropdas onder zijn linkeroor.
"Kom," zei hij-worstelend met zijn emoties. Kom mee.... ik.... ik...ik ben voor altijd in ongenade gevallen."
En de Engel staarde hem een seconde aan en gehoorzaamde-gedwee en met het besef dat hij zich te midden van onbekende, maar duidelijk verschrikkelijke krachten bevond.
En zo begon en eindigde de maatschappelijke carrière van de Engel.
Bij de informele verontwaardigingsbijeenkomst die volgde, bezette Lady Hammergallow de (informele) voorzittersstoel. "Ik voel me vernederd," zei ze. De Pastoor had mij verzekerd dat hij een voortreffelijke violist was. Ik had nooit kunnen bedenken.... "
"Hij was dronken," zei Mr Rathbone-Slater. "Je kon het zien aan de manier waarop hij met zijn thee knoeide."
"Wat een fiasco!" zei Mevr. Mergle.
"De Pastoor had het me verzekerd," zei Lady Hammergallow. "'De man die ik bij me in huis heb is een muzikaal genie,' zei hij. Dat zijn zijn eigen woorden."
"Dan heeft hij zonder twijfel tuitende oren," zei Tommy Rathbone-Slater.
"Ik probeerde hem Rustig te houden," zei Mevr. Jehoram. "Door hem naar de mond te praten. En u weet wat hij allemaal tegen me gezegd heeft-daar!"
"En wat hij speelde," zei Dhr. Wilmerdings,"-Ik moet toegeven dat ik het hem niet in zijn gezicht durfde te zeggen. Maar heus! Het was eigenlijk maar een rommeltje."
"Gewoon wat aanrommelen met een viool, hè?" zei George Harringay. "Ik vond dat het boven mijn pet ging. Er is zoveel van uw mooie muziek.... "
"O, George!" zei Mej. Pirbright junior.
"De Pastoor had 'm ook een beetje om-te oordelen naar zijn stropdas," zei Dhr. Rathbone-Slater. "Het is een verdraaid merkwaardige miskleun. Zag u hoe hij zich opwond over het genie?"
"Je moet zo voorzichtig zijn," zei de alleroudste Mej. Papaver.
"Hij vertelde mij dat hij verliefd is op de dienstmeid van de Pastoor!" zei Mevr. Jehoram. "Ik heb hem zowat in zijn gezicht uitgelachen."
"De Pastoor had hem nooit hier moeten brengen," zei Mevr. Rathbone-Slater besluitvaardig.


XIX

Het Gedoe met het Prikkeldraad

1


Zo eindigde roemloos het eerste en laatste optreden van de Engel in de Gemeenschap. De Pastoor en de Engel liepen terug naar de Pastorie, terneergeslagen zwarte gedaanten in het stralende zonlicht, die droevig gestemd voortsjokten. De Engel, hevig gepijnigd, omdat de Pastoor gepijnigd werd. De Pastoor die, gehavend en wanhopig, krampachtig berouw en begrip afwisselde met brokstukken uitleg over de Theorie van de Etiquette. "Ze begrijpen het niet," zei de Pastoor telkens weer. "Ze zullen zich allemaal zo gekrenkt voelen. Ik weet niet wat ik ze moet zeggen. Het is allemaal zo verwarrend, zo verbijsterend." En bij de poort van de Pastorie, precies op de plek waar Delia eerst zo mooi had geleken, stond Horrocks, de dorpsdiender, hen op te wachten. In zijn hand hield hij een aantal stukken opgerold prikkeldraad.
"Goedenavond, Horrocks," zei de Pastoor toen de diender de poort openhield.
"Avond, Sir," zei Horrocks, en voegde daar met een soort geheimzinnige ondertoon aan toe, "Zou ik u 'n minuutje kunnen spreken, Sir?"
"Natuurlijk," zei de Pastoor. De Engel liep peinzend door naar het huis en toen hij in de gang Delia tegenkwam, hield hij haar staande en onderwierp haar aan een uitvoerig kruisverhoor over de verschillen tussen Dienstmeisjes en Dames.
"Excuseer me dat ik zo vrij ben, Sir," zei Horrocks, "maar er is narigheid aan de knikker voor die invalide gozer die u in huis gehaald heeft."
"Lieve hemel!" zei de Pastoor. "U meent het niet!"
"Sir John Gotch, Sir. Hij is echt heel boos, Sir. Die taal van 'm, Sir.... . Maar ik moest het u vertellen, Sir. Hij is van plan een klacht in te dienen naar aanleiding van dit prikkeldraad hier. Echt van plan, Sir."
"Sir John Gotch!" zei de Pastoor. "Draad! Ik begrijp het niet."
"Hij vroeg me uit te zoeken wie het gedaan had. 'Tuurlijk moest ik m'n plicht doen, Sir. 'Tuurlijk heel vervelend allemaal."
"Prikkeldraad! Plicht! Ik begrijp je niet, Horrocks."
"Ik ben bang, Sir, dat 't bewijs niet te ontkennen valt. Ik heb zorgvuldig onderzoek gedaan, Sir." En meteen begon de diender de Pastoor te vertellen over een nieuw en vreselijk vergrijp dat begaan was door de bezoeker uit het Engelenland.
Maar we hoeven die verklaring, of de daarop volgende bekentenis niet in detail te volgen. (Wat mijzelf betreft, vind ik dat er niets saaier is dan een dialoog). Het gaf de Pastoor een nieuwe kijk op het karakter van de Engel, een schets van Engelense verontwaardiging. Een door de zon gevlekt beschaduwde landweggetje, aan weerszijden geurige hagen vol kamperfoelie en wikke en een klein meisje dat bloemen plukt en geen acht slaat op het prikkeldraad dat, langs de hele Sidderfordstraat, de waardigheid van Sir John Gotch beschermt tegen "proleten" en de verachtelijke "massa." Dan opeens een gewond handje, een snerpende gil en de Engel, medelijden tonend, troostend en vol vragen. Snikkende verklaringen en dan-een geheel nieuw verschijnsel in de carrière van de Engel-hartstocht. Een woedende aanval op het prikkeldraad van Sir John Gotch, het prikkeldraad roekeloos gegrepen, gebeukt, gebogen en gebroken. Toch handelde de Engel zonder enige persoonlijke kwaadwillendheid-zag in dat spul alleen maar een lelijke en schadelijke plant die zich verraderlijk tussen zijn medeplanten door slingerde. Uiteindelijk schetsten de verklaringen van de Engel de Pastoor een beeld van de Engel, in zijn eentje te midden van verwoesting, bevend en zich erover verbazend dat die plotselinge kracht, niet hijzelf, in hem opgekomen was en hem aangezet had tot beuken en hakken. Verbaasd ook over het donkerrode bloed dat van zijn vingers afdrupte.
"Het is dus nog vreselijker," zei de Engel nadat de Pastoor de kunstmatige aard van dat spul uitgelegd had. "Ik weet dat ik, als ik die man gezien had die dit krankzinnig wrede spul daar neerlegt om kleine kinderen te verwonden, geprobeerd zou hebben hem pijn te doen. Ik heb dit gevoel nog nooit gehad. Ik ben dus al helemaal gepokt en gemazeld door de slechtheid van deze wereld."
"En dan te bedenken dat mensen zo dwaas zijn dat ze wetten in stand houden die iemand zulke hatelijke dingen laten doen. Ja-ik weet het. U wilt zeggen dat dat moet. Vanwege een nog verder gezochte reden. Dat is iets dat me nog alleen maar bozer maakt. Waarom kan een daad niet naar zijn eigen verdiensten beoordeeld worden?.......Zoals dat in het Engelenland het geval is."
Doordat Horrocks hem daarvan de ruwe schets gaf, kwam de Pastoor nu langzamerhand uit het verhaal de aard van het voorval te weten en de daarop volgende emotie van de Engel. Het was gebeurd op de dag vóór het muziekfestival in Huize Siddermorton.
"Heb je Sir John verteld wie het gedaan heeft?" vroeg de Pastoor. "Weet je het zeker?"
"Heel zeker, Sir. Het was zonder twijfel uw jonge Heer, Sir. Ik heb 't Sir John nog niet verteld, Sir. Maar ik zal 't Sir John vanavond moeten vertellen. Ik hoop dat u zult begrijpen Sir, dat 't niet kwaad bedoeld is. 't Is mijn plicht, Sir. Bovendien.... "
"Natuurlijk," zei de Pastoor, haastig. "Natuurlijk is het je plicht. En wat zal Sir John gaan doen?"
"Hij heeft 't vreselijke gemunt op degene die 't gedaan heeft-op zo'n manier eigendom vernietigen-en hem bij wijze van spreken met zijn eigen spullen een klap in het gezicht geven."
Pauze.
Horrocks maakte een gebaar. De Pastoor, met zijn stropdas nu bijna achter in zijn nek, voor hem iets uiterst ongewoons, staarde wezenloos naar zijn tenen.
"Ik vond dat ik 't u moest vertellen, Sir," zei Horrocks.
"Ja," zei de Pastoor. "Bedankt, Horrocks, bedankt!" Hij krabde op zijn achterhoofd. "Je zou misschien.... Ik denk dat het de beste manier is.... .Heel zeker dat Hr. Engel het gedaan heeft?"
"Sherlock 'Omes, Sir, had niet bloedzekerder kunnen zijn."
"Dan kan ik je beter een briefje meegeven voor de Jonker."


2.


Nadat de Engel zijn aandeel bevestigd had, was het tafelgesprek van de Pastoor een aaneenschakeling van nare uitspraken, gevangenissen, waanzin.
"Het is nu te laat om de waarheid over u te vertellen," zei de Pastoor. "Het is bovendien onmogelijk. Ik weet echt niet wat ik moet zeggen. Wij moeten de toestand onder ogen zien, denk ik. Ik ben zo besluiteloos-zo verscheurd. Het zijn twee werelden. Als uw Engelenwereld alleen maar een droom zou zijn, of als deze wereld alleen maar een droom was-of als ik zou kunnen geloven dat ze allebei wel of geen droom waren, zou er niets met me aan de hand zijn. Maar er is een echte Engel en een echte aanklacht-ik weet niet hoe ik die met elkaar moet rijmen. Ik moet met Gotch gaan praten.... Maar hij zal het niet begrijpen. Niemand zal het begrijpen.... "
"Ik heb u in een vreselijk moeilijk parket gebracht, ben ik bang. Ik ben zo ontstellend onwerelds.... "
"Het gaat niet om u," zei de Pastoor. "Het gaat niet om u. Ik merk dat u iets vreemds en prachtigs in mijn leven gebracht heeft. Het gaat niet om u. Ik ben het zelf. Had ik maar wat meer vertrouwen. Als ik helemaal in deze wereld kon geloven en u een Abnormaal Verschijnsel noemen, zoals Crump. Maar nee. Een Aardse Engel, Engelachtig Aards.... Zie-Zou zien."
"Maar toch, Gotch zal zonder twijfel onaangenaam doen, uiterst onaangenaam. Dat is hij altijd. Het levert me aan hem over. Ik weet dat hij een slechte morele invloed heeft. Drinken. Spelen. Erger nog. Maar we moeten de Keizer geven dat des Keizers is. En hij is tegen de Scheiding van Kerk en Staat..."
Daarna kwam de Pastoor terug op sociale ineenstorting van die middag. "U bent zo fundamenteel, weet u," zei hij-meerdere malen.
Verward en zeer terneergeslagen liep de Engel naar zijn eigen kamer. Elke dag had de wereld duisterder en dreigender hem en zijn engelenmanieren gadegeslagen. Hij kon zien hoe de Pastoor door de narigheid beïnvloed werd, maar toch kon hij niet bedenken hoe hij dat af zou kunnen wenden. Het was allemaal zo vreemd en onredelijk. Hij was ook al twee keer het dorp uitgegooid.
Op het bed vond hij de viool, die hij daar vóór de maaltijd had neergelegd. Hij pakte hem op en begon te spelen om zichzelf te troosten. Maar nu speelde hij geen prachtig visioen van Engelenland. Het eelt van de wereld had zich op zijn ziel vastgezet. Al een week had hij pijn en verwerping, argwaan en haat ondervonden en nu rijpte er een geest van opstand in zijn hart. Hij speelde een melodie, nog steeds heerlijk en teder als die uit het Engelenland, maar doordesemd met een nieuwe klank, de klank van menselijk verdriet en ellende, nu eens aanzwellend tot iets als opstandigheid, dan weer wegstervend in klagelijke droefheid. Hij speelde zachtjes, speelde om zichzelf te troosten, maar de Pastoor hoorde het en al zijn eindige zorgen werden opgeslokt in een wazige melancholie, een melancholie die heel ver van verdriet af lag. En behalve de Pastoor, had de Engel nog een luisteraar waar noch de Engel noch de Pastoor zich van bewust waren.


XX

Delia

Ze was slechts vier of vijf meter verwijderd van de Engel, in het kamertje achter de naar het Westen gelegen gevel. Het als een diamant schitterende venster van haar witte vertrekje stond open. Ze zat geknield op haar zwart gelakte blikken bus en rustte met haar kin op haar handen en haar ellebogen op de vensterbank. De nieuwe maan hing boven de dennenbomen en haar koele en kleurloze licht lag zacht over de zwijgende, slapende wereld. Het schijnsel viel op haar bleke gezichtje en onthulde nieuwe diepten in haar dromerige ogen. Hij zachte lippen weken vaneen en lieten de kleine witte tanden zien.
Delia dacht na, vaag en verwonderd, zoals meisjes dat doen. Het was eerder voelen dan denken. Wolken van een prachtige, doorschijnende emotie dreven langs de heldere hemel in haar hoofd en namen vormen aan die veranderden en vervlogen. Ze had die hele prachtige emotionele tederheid, dat subtiele, voortreffelijke verlangen naar zelfverloochening, dat zo onverklaarbaar aanwezig is een meisjeshart, dat daar alleen maar lijkt te sluimeren om meteen onder de voet gelopen te worden door de grimmige en rauwe grillen van het dagelijkse leven, om weer ruw en meedogenloos ondergeploegd te worden, zoals de boer de klaver onderploegt, die net opgeschoten is uit de grond. Al lang voor de Engel begon te spelen, zat ze naar buiten te kijken naar het vredige licht van de maan,-en te wachten. Toen werd opeens de vredige, bewegingloze schoonheid van zilver en schaduw overgoten met tedere muziek.
Ze bewoog niet, maar haar lippen sloten zich en haar ogen werden nog zachter. Eerder had ze zitten mijmeren over de vreemde pracht die opeens opgevlamd was rond de gebogen lopende bultenaar, toen hij haar aansprak in de ondergaande zon; daarover en over een dozijn andere blikken- de kansen keren-, en zelfs een keer het beroeren van haar hand. Nu leek het alsof de muziek haar zijn gezicht voor ogen bracht, zijn blik met een deels vreemde zorgelijkheid, die naar haar gezicht tuurde, in haar ogen, in haar en door haar heen, ver naar beneden tot in haar ziel. Het leek alsof hij rechtstreeks tot haar sprak en over zijn eenzaamheid en ellende vertelde. O! dat verdriet, die hunkering! Want hij had het moeilijk. En hoe zou een dienstmeisje hem kunnen helpen, deze met een zo vriendelijke stem sprekende heer die zichzelf zo beminnelijk gedroeg, die zo heerlijk speelde. De muziek was zo verrukkelijk en vurig, zij naderde zo tot vlak bij haar diepste gedachten, dat opeens haar ene hand de andere vastklemde en de tranen over haar wangen naar beneden biggelden.
Crump zou u vertellen dat mensen dat soort dingen alleen maar doen als er iets mis is met hun zenuwstelsel. Maar dan is verliefd zijn, vanuit een wetenschappelijk standpunt, een pathologische toestand.

Ik ben mij pijnlijk van bewust van het aanstootgevende karakter van mijn verhaal hier. Ik heb zelfs even gedacht de waarheid opzettelijk geweld aan te moeten doen om de Dames onder de lezers gunstig te stemmen. Maar ik kon het niet. Het verhaal betekent teveel voor me. Ik doe dit met open vizier. Delia moet blijven wat ze echt was-een dienstmeisje. Ik besef heel goed dat een gewoon dienstmeisje, of in ieder geval een Engels dienstmeisje, de verfijnde gevoelens van een menselijk wezen toeschrijven, haar voorstellen als iemand die allesbehalve met een ontoelaatbaar verhaspelen van geïnspireerde consonanten spreekt, mij buiten de kring van achtenswaardige schrijvers plaatst. Zelfs in gedachten is omgang met bedienden hedentendage gevaarlijk. Ter verdediging kan ik alleen aanvoeren (ik besef dat ik vergeefs argumenten lever), dat Delia een zeer uitzonderlijk dienstmeisje was. Bij nader onderzoek zou misschien kunnen blijken dat ze afkomstig was uit de hogere middenklasse-dat ze geboetseerd was van de verfijndere hogere middenklasseklei. En (dit zal mij misschien meer baten) ik zal beloven dat ik in een volgend boek de weegschaal weer in evenwicht zal brengen en dan zal de geduldige lezen krijgen wat hij hebben wil: enorme handen en voeten, het stelselmatig aspireren van klinkers en weglaten van geaspireerde, geen figuur (alleen middenklasse meisjes hebben een figuur-dat is iets dat de middelen van een dienstmeisje te boven gaat), ponyhaar (volgens afspraak), en een opgewekte bereidheid om haar zelfrespect voor een halve kroon te verpatsen. Dat is de algemeen aanvaarde Engelse dienstmeid, de typisch Engelse vrouw (als ze ontdaan wordt van geld en vaardigheden) zoals ze ten tonele wordt gevoerd in de boeken van hedendaagse schrijvers. Maar Delia was enigszins anders. Ik kan de omstandigheden alleen maar betreuren-daar had ik helemaal geen zeggenschap over.


XXI

Dokter Crump aan zet.

De volgende ochtend liep de Engel al vroeg het dorp door, klom over een hek en waadde door het tot borsthoogte reikende riet dat Sidder omzoomt. Hij was op weg naar Bandram Bay om de zee van naderbij te bekijken, die vanuit de hogergelegen gedeelten van Siddermortonpark alleen te zien was op een heldere dag. En opeens kwam hij Crump tegen die op een houtblok zat te roken. (Crump rookte precies twee ons tabak per week-en rookte altijd in de open lucht.)
"Hallo!" zei Crump, op zijn gezondste toon. "Hoe is het met de vleugel?"
"Heel goed," zei de Engel. "De pijn is weg."
"Ik neem aan dat u weet dat u in overtreding bent?"
"In overtreding!" zei de Engel.
"Ik neem aan dat u weet wat dat betekent," zei Crump.
"Ik weet het niet," zei de Engel.
"Ik moet u gelukwensen. Ik weet niet hoe lang u wilt blijven, maar u houdt het opmerkelijk goed vol. Ik dacht eerst dat u een gek was, maar u bent zo verbazingwekkend consequent. Uw houding van volstrekte onwetendheid over de elementaire harde werkelijkheid van het Leven is echt een heel vermakelijke pose. U maakt natuurlijk vergissinkjes, maar heel weinig. Maar wij begrijpen elkaar zonder twijfel."
Hij glimlachte naar de Engel. "U zou Sherlock Holmes verslaan. Ik vraag me af wie u echt bent."
De Engel glimlachte terug, met opgetrokken wenkbrauwen en uitgestrekte handen. "U kunt onmogelijk weten wie ik ben. Uw ogen zijn blind, uw oren zijn doof en uw ziel is verduisterd voor alles wat prachtig aan mij is. Vertellen dat ik in uw wereld gevallen ben is zinloos."
De Dokter zwaaide met zijn pijp. "Niet dat weer, alstublieft. Als u uw redenen heeft om het stil te houden, zal ik u geen nieuwsgierige vragen stellen. Ik wil alleen dat u rekening houdt met de geestelijke gezondheid van Hilyer. Hij gelooft dit verhaal echt."
De Engel trok zijn slinkende vleugels op.
"U heeft hem niet gekend voordat dit ging spelen. Hij is enorm veranderd. Hij was altijd zo fatsoenlijk en gezellig. De laatste veertien dagen is hij warrig, met een afwezige blik in zijn ogen. Afgelopen zondig preekte hij zonder zijn manchetknopen, er was iets mis met zijn stropdas en als tekst nam hij 'Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord.' Hij gelooft echt al die onzin over het Engelenland. De man neigt naar monomanie!"
"U ziet de dingen vanuit uw standpunt," zei de Engel.
"Iedereen doet dat. Ik vind het in ieder geval heel betreurenswaardig te zien hoe die arme oude sloeber gehypnotiseerd wordt, want u heeft hem vast en zeker gehypnotiseerd. Ik weet niet waar u vandaan komt of wie u bent, maar ik waarschuw u dat ik het niet langer pik dat die ouwe jongen voor de gek gehouden wordt."
"Maar hij wordt niet voor de gek gehouden. Hij begint gewoon te dromen over een wereld die buiten zijn weten ligt.... "
"Ik niet," zei Crump. "Ik behoor niet tot dat slag van onnozelaars. U bent een van de twee-of volkomen geschift (wat ik niet geloof), of een schurk. Iets anders is onmogelijk. Ik denk dat ik wat van deze wereld afweet, om het even wat ik van die van u weet. Prima. Als u Hilyer niet met rust laat, zal ik mij in verbinding stellen met de politie en u of achter de tralies laten zetten, als u terugkomt op uw verhaal, of in een krankzinnigengesticht als u dat niet doet. Het is het uiterste, maar ik zweer u dat ik u anders morgen krankzinnig verklaar om u het dorp uit te krijgen. Het is niet alleen de Pastoor. Dat weet u. Ik hoop dat het duidelijk is. Wat heeft u daarop te zeggen?"
Terwijl hij een grote kalmte voorwendde haalde de Dokter zijn pennenmesje tevoorschijn en begon met het lemmet in zijn pijpenkop te graven. Tijdens deze laatste toespraak was de pijp uitgegaan.
Even spraken beiden niet. De Engel keek hem aan met een gezicht dat steeds bleker werd. De Dokter trok een pluk tabak uit zijn pijp en gooide die weg, klapte zijn pennenmesje dicht en stopte het in zijn vestzak. Het was niet zijn bedoeling geweest met zoveel nadruk te spreken, maar van een toespraak houden werd hij altijd wat verhit.
"Tralies," zei de Engel. "Krankzinnigengesticht! Even denken." Toen herinnerde hij zich de uitleg van de Pastoor. "Dat niet!" zei hij. Met opengesperde ogen en uitgestoken handen liep hij op Crump toe.
"Ik wist wel dat u zou weten wat die dingen betekenen-hoe dan ook. Ga zitten," zei Crump en wees met een knik van zijn hoofd naast zich op de boomstam.
Huiverend ging de Engel op de boomstam zitten en staarde naar de Dokter.
Crump was bezig zijn tabakszak tevoorschijn te halen. "U bent een vreemde man," zei de Engel. "Uw meningen zijn als-een berenval.
"Zo is dat," zei Crump-gevleid.
"Maar ik zeg u-ik bezweer u dat het waar is-dat ik niets afwist, of me in ieder geval niets herinnerde van deze wereld, voordat ik in het donker terechtkwam in het moeras ten Noorden van Sidderford."
"Waar heeft u de taal dan geleerd?"
"Dat weet ik niet. Ik vertel het u alleen-Maar ik heb geen flinter van het soort bewijs dat u zou kunnen overtuigen."
"En gelooft u echt," zei Crump, die opeens om hem heen gelopen was en hem in de ogen keek, "gelooft u echt dat u voor die tijd eeuwig in een soort prachtige hemel was?"
"Ja," zei de Engel.
"Pfoe!" zei Crump, en stak zijn pijp aan. Hij zat enige tijd te roken, met zijn elleboog op zijn knie en de Engel zat naar hem te kijken. Zijn gezicht zag er minder gekweld uit.
"Het is wel mogelijk," zei hij eerder bij zichzelf dan tegen de Engel en er viel weer een stilte.
"Weet u" zei hij, toen dat voorbij was. "Er bestaat zoiets als een dubbele persoonlijkheid.... Iemand vergeet soms wie hij is en denkt dat hij iemand anders is. Verlaat huis en haard, vrienden en alles en leidt een dubbel leven. Nog geen maand geleden stond er een artikel over in Nature. De man was de ene keer een Engelsman en rechtshandig, en dan weer een Welshman en linkshandig. Als hij Engelsman was kende hij geen Welsh en als hij Welshman was geen Engels.... .H'm."
Opeens draaide hij zich naar de Engel en zei "Thuis!" Hij stelde zich voor dat hij misschien bij de Engel een sluimerende herinnering op zou kunnen roepen uit zijn vergeten jeugd. Hij ging verder "Dada, Papa, Mama, Mammie, Pappie, Vader, Pa, Ouwe, Ouwe Heer, Moeder, lieve Moeder, Ma, Mamsje... Niets bij? Waarom lacht u?"
"Niets," zei de Engel. "U verrast me een beetje.... dat is het enige. Een week geleden zou ik in de war geraakt zijn door die woordenschat."
Vanuit zijn ooghoek keek Crump de Engel zwijgend gedurende een minuut berispend aan.
"U hebt zo'n eerlijk gezicht. U dwingt me haast u te geloven. U bent vast geen normale gek. Het lijkt dat u-afgezien van uw geisoleerd bestaan in het verleden-geestelijk heel evenwichtig bent. Ik zou willen dat Nordau, Lombroso of een aantal van die Salpêtrière-mensen u eens zouden kunnen bekijken. De ervaring die je hier krijgt je wat geesteszieken betreft is niet vermeldenswaard. Er is maar één idioot-en dat is ook nog eens een verdomde idioot in het kwadraat-de hele rest zijn door en door geestelijk gezonde mensen."
"Mogelijk is dat een verklaring voor hun gedrag," zei de Engel bedachtzaam.
"Maar uw algehele positie in aanmerking genomen," zei Crump, die geen acht sloeg op zijn opmerking, "zie ik u hier als een slechte invloed. Deze hersenschimmen zijn besmettelijk. Het is niet alleen de Pastoor. Iemand hier, die Shine heet, heeft een bevlieging en is daardoor al een week aan de drank, af en aan, en wil met iedereen vechten die zegt dat u geen Engel bent. Dan is er nog, naar ik gehoord heb, een man in Sidderford, die in hetzelfde spoor zit en aangetast is door een soort godsdienstwaanzin. Dit soort zaken verspreidt zich. Kwalijke ideeën zouden in quarantaine gezet moeten worden. Ik heb nog een ander verhaal gehoord.... "
"Maar wat kan ik doen?" zei de Engel. "Stel dat ik (helemaal onopzettelijk) kwaad aanricht...."
"U kunt het dorp verlaten," zei Crump.
"Dan ga ik alleen naar een ander dorp."
"Dat is mijn zaak niet," zei Crump. "Ga waar u wilt. Maar ga. Laat deze drie mensen met rust, de Pastoor, Shine en het dienstmeisje, in wier hoofd allemaal melkwegstelsels vol Engelen rondtollen.... "
"Maar," zei de Engel. "Kijk naar uw wereld! Ik zeg u dat ik het niet kan. En Delia in de steek laten! Ik begrijp niet.... .Ik weet niet hoe ik aan Werk, Eten en Onderdak moet komen. En ik begin zo langzamerhand bang te worden voor menselijke wezens.... "
"Hersenschimmen, hersenschimmen," zei Crump, hem aankijkend, "manie."
"Mijn u maar steeds lastig blijven vallen is zinloos," zei hij opeens, "maar de huidige situatie is zonder meer onhoudbaar." Met een ruk stond hij op.
"Goedemorgen, Hr.... Engel," zei hij, "om kort te gaan-ik zeg dit als medisch adviseur van de deze parochie-u hebt een ongezonde invloed. Wij kunnen u niet hebben. U moet weg."
Hij draaide zich om en liep met grote stappen door het gras naar de weg. De Engel bleef troosteloos, zittend op de boomstam. "Een ongezonde invloed" zei de Engel langzaam, terwijl hij wezenloos voor zich uit staarde en zich probeerde te realiseren wat het betekende.


XXII

Het Optreden van Sir John Gotch.

Sir John Gotch was een mannetje met miezerig haar, een smalle, dunne neus die vanaf een door rimpels verkreukeld gezicht naar voren stak, strakke bruine laarzen en een rijzweep. "Ik ben gekomen, zoals u ziet," zei hij, toen Mevr. Hinijer de deur achter zich dicht deed.
"Dank u," zei de Pastoor, "Dank u zeer. Ik ben u werkelijk ten zeerste erkentelijk."
"Het is me een genoegen u van dienst te kunnen zijn," zei Sir John Gotch. (Nukkige houding.)
"Deze zaak," zei de Pastoor, "deze ongelukkige zaak van het prikkeldraad-weet u, het is werkelijk een hoogst ongelukkige zaak."
Sir John Gotch werd onmiskenbaar nukkiger in zijn houding. "Zo is dat," zei hij.
"Deze Engel is mijn gast.... "
"Geen reden om mijn draad te vernielen," zei Sir John Gotch, kortaf.
"Geen enkele."
"Mag ik vragen wie die Hr. Engel is?" vroeg Sir John Gotch bruusk, wat erop wees dat hij er lang over nagedacht had.
De vingers van de Pastoor vlogen naar zijn kin. Wat voor zin had het met iemand als Sir John Gotch over Engelen te praten?
"Ik zal u precies de waarheid vertellen," zei de Pastoor, "er is een geheimpje.... "
"Lady Hammergallow heeft me zoiets verteld."
Plotseling liep het gezicht van de Pastoor knalrood aan.
"Weet u," zei Sir John, die amper pauzeerde, "dat hij dit dorp is rondgegaan om het Socialisme te verkondigen?"
"Lieve hemel!" zei de Pastoor, "Nee toch!"
"Jazeker. Hij heeft iedere heikneuter die hij tegenkwam staande gehouden en gevraagd waarom zij wel moesten werken, terwijl wij-ik en u, natuurlijk-niets deden. Hij heeft gezegd dat wij iedereen zouden moeten opvoeden tot het niveau van u en mij-salarisverhoging, neem ik aan, zoals gewoonlijk. Hij heeft geïnsinueerd dat wij- ik en u, natuurlijk -deze mensen onder de duim houden-ze decerebreren."
"Allemachtig!" zei de Pastoor, "Ik had geen idee."
"Hij heeft dat prikkeldraadvernielen als een demonstratie gedaan, als een Socialistische demonstratie. Neem van mij aan dat wij, als we hem niet heel streng de mantel uitvegen, binnen de kortste keren barricaden in de Flinders Lane hebben en het volgende zal zijn dat de hooibergen in de fik gaan en elk verdomd (Excuseer Pastoor. Ik weet dat ik te dol ben op dat woord), elk verrekt fazantenei in de parochie aan barrels gaat. Ik ken die..."
"Een Socialist," zei de Pastoor, helemaal van slag, "ik had geen idee."
"Begrijpt u nu waarom ik de zaak tegen uw jongeheer onder druk zet, ondanks het feit dat hij uw gast is? Ik heb het idee dat hij misbruik heeft gemaakt van uw vaderlijke .... "
"O, niet vaderlijke!" zei de Pastoor. "Heus.... "
"(Excuseer, Pastoor-vergissinkje.) van uw vriendelijkheid, om overal trammelant te maken, klassen tegen elkaar op te zetten en de arme man met zijn neus in het dagelijks brood te drukken."
De vingers van de Pastoor zaten weer aan zijn kin.
"Dus een van de twee," zei Sir John Gotch. "Of die Gast van u verlaat de parochie, of-ik neem maatregelen. Dat staat als een paal boven water."
De mond van de Pastoor trok helemaal scheef.
"Zo staan de zaken," zei Sir John, die overeind sprong, "als het niet om u ging, zou ik meteen maatregelen nemen. En?-moet ik maatregelen nemen, ja of nee?"
"Weet u," zei de Pastoor vreselijk onthutst.
"En?"
"Er moeten maatregelen genomen worden."
"Hij is een rotzooi trappende leegloper... Ik ken dat soort. Maar ik geef u een week.... "
"Dank u," zei de Pastoor. "Ik begrijp uw standpunt. Ik merk dat de situatie onhoudbaar is.... "
"Het spijt me natuurlijk dat ik u dit ongemak bezorg," zei Sir John.
"Een week," zei de Pastoor.
"Een week," zei Sir John en vertrok.

Nadat hij Gotch uitgelaten had, liep de Pastoor terug en bleef een hele tijd achter zijn bureau in zijn studeerkamer zitten, in gedachten verzonken. "Een week!" zei hij, na een immense stilte. "Hier is een Engel, een luisterrijke Engel, die mijn ziel heeft doen herleven tot schoonheid en verrukking, die mijn ogen geopend heeft voor Wonderland en nog iets meer dan Wonderland.... en ik heb beloofd mij binnen een week van hem te ontdoen! Hoe zitten wij mensen in elkaar?....Hoe kan ik hem dit vertellen?"
Hij begon op en neer te lopen in de kamer, daarna liep hij naar de eetkamer en stond enige tijd gedachteloos naar buiten naar het korenveld te staren. De tafel was al gedekt voor de lunch. Nog steeds dromend draaide hij zich opeens om, en schonk haast automatisch voor zichzelf een glas sherry in.


XXIII

Het Zeeklif.

De Engel lag op de top van het klif boven Brandam Bay en staarde voor zich uit over de glinsterende zee. Onder zijn ellebogen viel het klif over een afstand van dertig meter steil naar beneden tot aan de zeespiegel en onder hem zweefden en zwenkten de zeevogels. Het bovenste gedeelte van het klif was een groenige kalkachtige rots, het onderste tweederde warmrood, gemarmerd met banden van gips en vanuit een half dozijn plekken spoten waterstralen naar buiten die in watervalletjes langs het klif naar beneden stortten. De deining schuimde wit op het met stenen bezaaide strand en voorbij de schaduw van een oprijzende rots was het water groen en paars, in duizend-en-een tinten en gevlekt met strepen en vlokken schuim. De lucht was vol zonlicht, het klateren van de watervalletjes en het ruisen van de golven beneden. Af en toe fladderde er een vlinder langs het klif en een menigte zeevogels streken neer en vlogen heen en weer.
Met zijn beschadigde en geschrompelde vleugels op zijn rug lag de Engel te kijken naar de zeemeeuwen, torenkraaien en roeken die in het zonlicht rondcirkelden, omhoog zweefden en wervelden, naar beneden naar het water doken of omhoog schoten naar het verblindende blauw van de hemel. Lang bleef de Engel daar liggen en zag hen heen en weer vliegen met uitgespreide vleugels. Hij keek en al kijkend moest hij met een eindeloze hunkering terugdenken aan de rivieren van sterrenlicht en de bekoorlijkheid van het land waar hij vandaan kwam. Boven zijn hoofd gleed een zeemeeuw voorbij, snel en soepel, met zijn brede vleugels wit en fraai tegen het blauw. En opeens verscheen een schaduw in de ogen van de Engel, het zonlicht liet hem in de steek en hij moest denken aan zijn eigen beschadigde slagpennen, legde zijn hoofd op zijn arm en weende.
Een vrouw die over het voetpad liep, dwars over de velden bij het klif, zag alleen een getikte bultenaar, gekleed in de afdankertjes van de Pastoor van Siddermorton, uitgestrekt aan de rand van het klif met zijn voorhoofd op zijn arm. Ze keek naar hem en keek nog eens. "Dat rare wezen is in slaap gevallen," zei ze en hoewel ze een zware mand droeg, liep ze naar hem toe met het idee hem wakker te maken. Maar toen ze naderbij kwam zag ze zijn schouders op en neer gaan en hoorde het geluid van zijn snikken.
Even bleef ze stilstaan en haar gezichtsuitdrukking verkrampte tot een soort grijns. Daarna deed ze een paar stappen, draaide zich om en liep terug naar het pad. "Hier zijn geen woorden voor," zei ze. "Arme gekwelde ziel!"
Op dat moment hield de Engel op met snikken en keek met een betraand gezicht naar het strand beneden zich.
"Deze wereld," zei hij, "pakt me in en slokt me op. Mijn vleugels verschrompelen en worden onbruikbaar. Weldra zal ik niet meer zijn dan een kreupele man, ik zal oud worden, gebukt gaan onder pijn en sterven.... ik ben er ellendig aan toe. En ik ben alleen."
Daarna legde hij zijn kin op zijn handen aan de rand van het klif en begon te mijmeren over Delia's gezichtje en de twinkeling in haar ogen. De Engel voelde een vreemd verlangen om naar haar toe te gaan en haar te vertellen over zijn verschrompelende vleugels. Hij wilde zijn armen om haar heen slaan en wenen om het land dat hij verloren had. "Delia!" zei hij heel zachtjes bij zichzelf. En op dat moment schoof er een wolk voor de zon.


XXIV

Mevr. Hinijer komt in actie.

Mevr. Hinijer verraste de Pastoor door na de thee op de deur van zijn studeerkamer te kloppen. "Excuseert u mij, Sir," zei Mevr. Hinijer. "Maar zou ik misschien zo vrij mogen zijn u even te spreken?"
"Natuurlijk, Mevr. Hinijer," zei de Pastoor, een beetje dromerig in afwachting van de klap die ging komen. Hij had een brief in zijn hand, een heel merkwaardige en onaangename brief van zijn bisschop, een brief die hem ergerde en verontruste en in de krachtigste bewoordingen de gasten hekelde die hij in zijn eigen huis verkoos te ontvangen. Alleen een populaire bisschop, levend in een democratisch tijdperk, een bisschop die nog steeds een halve pedagoog was, had zulk een brief kunnen schrijven.
Mevr. Hinijer kuchte achter haar hand en worstelde met een of andere ademhalingsstoornis. De Pastoor had een onrustig gevoel. Doorgaans was hij het die in hun onderhandelingen het meest in verlegenheid gebracht werd. Dat was de manier waarop het onderhoud steevast eindigde.
"En?" zei hij.
"Mag ik zo vrij zijn, Sir, te vragen wanneer Dhr. Engel vertrekt?" (Kuch.)
De Pastoor schrok. "Vragen wanneer Dhr. Engel vertrekt?" herhaalde hij langzaam om tijd te winnen. "Weer iemand!"
"Het spijt me, Sir. Maar ik ben gewend beschaafde mensen te bedienen, Sir, en u kunt zich nauwelijks voorstellen wat voor gevoel het is iemand te bedienen zoals hij."
"Zoals ... hij! Begrijp ik het goed, Mevr. Hinijer, dat u Dhr. Engel niet mag?"
"Weet u, Sir, voor ik bij u kwam, Sir, was ik zeventien jaar bij Lord Dundoller, en u, Sir-als u me wilt excuseren-bent zelf een voortreffelijke heer, Sir-zelfs in de Kerk. En toen...."
"Zo, zo!" zei de Pastoor. "En ziet u Dhr. Engel dan niet als een heer?"
"Het spijt me het te moeten zeggen, Sir."
"Maar wat...? Lieve hemel! Natuurlijk!"
"Het spijt me het te moeten zeggen, Sir. Maar als iemand opeens vegetarisch wordt en de hele keuken in de war stuurt en geen fatsoenlijke bagage van zijn eigen heeft en overhemden en sokken van zijn gastheer leent en niet beter weet dan zijn mes uit te proberen op erwten (dat heb ik zelf gezien) en in rare hoekjes met de dienstmeisjes staat te praten en zijn servet na het eten opvouwt en de kalfspastei met zijn vingers eet en midden in de nacht vioolspeelt en iedereen wakker houdt en als hij de trap oploopt mensen die ouder zijn dan hij aanstaart en toegrijnst en zich overal misdraagt met dingen die ik u amper allemaal kan vertellen, kan iemand het niet helpen dat te denken, Sir. Denken is vrij, Sir, en iemand kan er niets aan doen als hij zijn eigen conclusies trekt. Bovendien wordt er in het hele dorp over hem gepraat-hoe het met het ene en met het andere is. Als ik een heer zie, weet dat het een heer is en als ik geen heer zie, weet ik wat een heer is en ik en Susan en George hebben erover gepraat, als opperbedienden, bij wijze van spreken en met ervaring en hebben dat meisje Delia er buiten gelaten; ik hoop alleen dat ze niet door hem in de problemen komt, Sir, en neem van mij aan dat Dhr. Engel niet is wat u denkt, Sir, en hoe eerder hij het huis uit gaat, hoe beter."
Mevr. Hinijer hield opeens op en stond te hijgen, met haar onbuigzame en grimmige ogen gericht op het gezicht van de Pastoor.
"U meent het, Mevr. Hinijer!" zei de Pastoor, en toen, "O Goeie God!"
"Wat heb ik gedaan?" zei de Pastoor, sprong opeens op en deed een beroep op het onverbiddelijke noodlot.
"Wat heb ik gedaan?"
"Dat valt niet te zeggen," zei Mevr. Hinijer, "maar er is een hoop geklets in het dorp."
"Verdomme!" zei de Pastoor, liep naar het raam en keek naar buiten. Toen draaide hij zich om. "Kijk, Mevr. Hinijer! Dhr. Engel zal in de loop van deze week dit huis verlaten. Is dat genoeg?"
"Helemaal," zei Mevr. Hinijer. "En ik weet zeker, Sir...."
De ogen van de Pastoor vielen met een ongewilde, veelzeggende blik op de deur.


XXV

De Engel in de Problemen

1.


"Het feit is," zei de Pastoor, "dit is geen wereld voor Engelen."
De gordijnen waren nog niet dichtgetrokken en onder een betrokken hemel leek de schemerige buitenwereld onuitsprekelijk grauw en kil. In een terneergeslagen stilzwijgen zat de Engel aan de tafel. Zijn onvermijdelijke vertrek was afgekondigd. Omdat door zijn aanwezigheid de mensen gekwetst werden en de Pastoor er ellendig aan toe was, legde hij zich neer bij de rechtvaardigheid van het besluit, maar hij kon zich geen voorstelling maken van wat er met hem zou gaan gebeuren na zijn sprong. Zonder twijfel iets zeer onaangenaams.
"Die viool," zei de Pastoor. "Pas als we gehoord hebben hoe.... "
"Ik moet zorgen dat u kleren heeft-een hele uitrusting...... Lieve hemel! u weet niet eens hoe u met de trein moet reizen! En wat geld is! Huisvesting! Eethuisjes!..... Ik moet in ieder geval mee en zorgen dat u onderdak krijgt. Werk voor u zoeken. Maar een Engel in Londen! Die moet werken voor zijn levensonderhoud! Die grauwe, kille woestenij van mensen! Wat moet er van u terecht komen?.....Had ik maar één vriend in deze wereld van wie ik erop aan zou kunnen dat hij mij gelooft!"
"Ik zou u niet de deur uit moeten sturen......"
"U moet zich niet te veel zorgen maken over mij, vriend," zei de Engel. "Uiteindelijk zal uw leven eindigen. En er zit iets in. Er is iets met dat leven van u......U geeft om mij! Ik dacht al dat er helemaal niets moois in het leven zat.... ."
"En ik heb u verraden!" zei de Pastoor, met een plotselinge vlaag van wroeging. "Waarom heb ik ze niet allemaal getrotseerd-gezegd, 'Dit is het beste van het leven'? Wat doen die alledaagse zaken ertoe?"
Opeens hield hij op. "Wat doet het er allemaal toe?" zei hij.
"Ik ben alleen maar in u wereld gekomen om het te verstoren," zei de Engel.
"Zeg dat niet," zei de Pastoor. "U bent in mijn leven gekomen om mij wakker te schudden. Ik heb gedroomd-gedroomd. Al dat dromen was noodzakelijk. Dromen dat deze benauwde gevangenis de wereld was. En die droom hangt nog steeds om mij heen en verontrust me. Dat is het enige. Zelfs uw vertrek.........Droom ik niet dat u weg moet?"
Toen hij die nacht in bed lag werd de mystieke kant van de zaak de Pastoor steeds overtuigender duidelijk. Hij lag wakker en had de meest afgrijselijke visioenen van zijn beminnelijke en fijngevoelige bezoeker die in deze onvriendelijke wereld voortdreef en de vreselijkste kommer en kwel op zijn weg vond. Zijn gast was onmiskenbaar een Engel. Hij probeerde het hele verhaal van de afgelopen acht dagen nog eens de revue te laten passeren. Hij dacht aan de warme middag, het uit pure verrassing geloste schot, de fladderende veelkleurige vleugels en de prachtige, in een saffraankleurig gewaad geklede, gedaante op de grond. Wat fantastisch had het hem allemaal geleken! Toen richtten zijn gedachten zich op de dingen die hij gehoord had over de andere wereld, de dromen die door de viool opgeroepen waren, de schemerige, veranderende prachtige steden van het Engelenland. Hij probeerde zich de vormen van de gebouwen te herinneren, hoe de vruchten aan de bomen er uit hadden gezien, de aanblik van de gevleugelde gedaanten die daar doorheen zweefden. Van een herinnering groeiden ze uit tot bestaande werkelijkheid, werden elk moment een heel klein beetje levendiger en zijn zorgen een beetje minder voelbaar. En zo gleed de Pastoor, zachtjes en rustig uit zijn zorgen en problemen, het Land der Dromen binnen.


2.


Delia zat met haar raam open en hoopte de Engel te horen spelen. Maar die avond werd er niet gespeeld. De lucht was betrokken, maar niet zo dicht dat de maan niet meer zichtbaar was. Heel hoog dreef een uiteengevallen wolkenband langs de hemel en nu eens was de maan een wazige lichtplek die weer verduisterde, en dan weer een dreef ze helder, stralend en scherp afgetekend tegen de blauwe peilloze diepte van de nacht. En opeens hoorde ze dat de deur naar de tuin geopend werd en onder de wisselende bleekheid van het maanlicht kwam een gedaante naar buiten.
Het was de Engel. Maar hij droeg weer het saffraankleurige gewaad in plaats van de vormeloze overjas. In het schemerige licht hadden zijn kleren niet meer dan een kleurloze glinstering en de vleugels achter hem leken loodgrijs. Hij begon korte aanloopjes te nemen, terwijl hij met zijn vleugels klapperde en sprongen maakte en heen en weer liep te midden van de warrelende lichtvlekken en schaduwen van de bomen. Delia sloeg hem verwonderd gade. Hij slaakte een wanhopige kreet, terwijl hij nog hoger opsprong. Zijn verschrompelde vleugels zoefden en vielen neer. Een dikker gedeelte van de wolkenlaag maakte alles vager. Het leek alsof hij een of anderhalve meter van de grond opsprong en dan weer onhandig neerviel. Ze zag hem in de schemering over de grond kruipen en opeens hoorde ze hem snikken.
"Hij is gewond!" zei Delia, terwijl ze haar lippen strak opeenklemde en naar hem staarde. "Ik zou hem moeten gaan helpen."
Ze aarzelde, stond toen op en vloog naar de deur, sloop zachtjes de trap af en liep de door de maan verlichte tuin in. De Engel lag nog steeds op het gazon en snikte in uiterste wanhoop.
"O! wat is er?" zei Delia, terwijl ze zich over hem heen boog en bedeesd zijn hoofd aanraakte.
De Engel hield op met snikken, ging ineens overeind zitten en keek haar aan. Hij zag haar gezichtje, verlicht door de maan en teder van medelijden. "Wat is er?" fluisterde ze. "Bent u gewond?"
De Engel keek om zich heen en zijn ogen bleven op haar gezicht rusten. "Delia!" fluisterde hij.
"Bent u gewond?" zei Delia.
"Mijn vleugels," zei de Engel. "Ik kan mijn vleugels niet gebruiken."
Delia begreep het niet, maar ze besefte dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. "Het is donker, het is koud," fluisterde de Engel. "Ik kan mijn vleugels niet gebruiken."
Ze voelde een onuitsprekelijke pijn toen ze de tranen op zijn gezicht zag. Ze wist niet wat ze moest doen.
"Heb medelijden met me, Delia," zei de Engel, terwijl hij opeens zijn armen naar haar uitstrekte, "heb medelijden met me."
Zonder na te denken knielde ze neer en nam zijn gezicht in haar handen. "Ik begrijp het niet," zei ze, "maar het spijt me zo. Het spijt me voor u, met heel mijn hart."
De Engel zei geen woord. Hij keek naar haar gezichtje in het heldere licht van de maan, met een uitdrukking van niet begrijpende verbazing in haar ogen. "Deze vreemde wereld!" zei hij.
Plotseling trok ze haar handen terug. Er dreef een wolk langs maan. "Wat kan ik doen om u te helpen, fluisterde ze. "Ik zou alles willen doen om u te kunnen helpen."
Nog steeds hield hij haar op armlengte van zich af, en de wanhoop in zijn ogen maakte plaats voor verbijstering. "Deze vreemde wereld!" herhaalde hij.
Beiden fluisterden, zij geknield en hij overeind zittend in het steeds wisselende licht van de maan en de duisternis van het gazon.

"Delia!" riep Mevr. Hinijer, die zich opeens uit haar kamerraam boog, "Delia, ben jij dat?"
Met ontzetting keken ze allebei omhoog naar haar.
"Kom meteen naar binnen, Delia," zei Mevr. Hinijer. "Als die Hr. Engel een heer is (wat hij niet is), zou hij zich moeten schamen. En je bent ook nog eens een wees!"


XXVI

De Laatste Dag van het Bezoek.

1


Nadat hij had ontbeten liep de Engel de volgende dag, 's morgens vroeg, naar buiten in de richting van het moeras en had Mevr. Hinijer een onderhoud met de Pastoor. Wat daar plaats vond behoeft op dit moment niet onze aandacht. De Pastoor was zichtbaar van zijn stuk. "Hij moet weg," zei hij, "natuurlijk moet hij weg," en ging in de algemene opwinding kordaat voorbij aan de uitvoerige beschuldiging. Hij bracht die ochtend door met onsamenhangende overpeinzingen, afgewisseld met het krampachtig bestuderen van de prijslijsten van Skiff en Waterlow en de catalogus van de Medische, School- en Kerkelijke benodigdhedenwinkels. Geleidelijk groeide daar een lijstje uit op een vel papier dat voor hem op het bureau lag. Hij knipte een tabel met confectiematen van de naaiafdeling van de Winkels uit en spelde dat op het gordijn van zijn studeerkamer. Dit was het soort document dat hij bezig was op te stellen:


"1 Zwarte Wollen Geklede Jas, model? £3, 10s.
"? Broek. 2 of een.
"1 Lamswollen Tweedkostuum (schrift. vragen om voorbeeld. Zelf meten?)"


De Pastoor bracht enige tijd door met het bestuderen van een fraaie afbeelding van mannelijke modellen. Ze zagen er allemaal heel keurig uit, maar hij kon zich de Engel nauwelijks voorstellen na zo'n gedaanteverandering. Want hoewel er al zes dagen voorbijgegaan waren had de Engel nog steeds geen enkel eigen kledingstuk. De Pastoor had geaarzeld tussen het plan met de Engel naar Portburdock te rijden en daar de maat te laten nemen voor een kostuum en zijn absolute afkeer van de insinuerende manieren van de kleermaker die hij daarvoor nodig had. Hij wist dat de kleermaker een uitvoerige uitleg zou vragen. Bovendien wist niemand wanneer de Engel zou vertrekken. Zo waren deze zes dagen voorbijgegaan en was bij de Engel die zijn eigen wijsheid nog steeds verborg in de ruime bergplaats van de nieuwste kleren van de Pastoor, de wijsheid van deze wereld gestaag toegenomen.


"1 Zachte Vilten Hoed, No. G. 7 (ongev.), 8s 6d.
"1 Zijden Hoed, 14s 6d. Hoedendoos?"


("Ik neem aan dat hij een zijden hoed moet hebben," zei de Pastoor; "dat hoort daar zo. Model No. 3 lijkt het best te passen bij zijn stijl. Maar de gedachte aan hem in zijn eentje in die grote stad is vreselijk. Iedereen zal hem verkeerd begrijpen en hij zal ook iedereen verkeerd begrijpen. Maar ik denk dat het niet anders kan. Waar was ik?)"


"1 Tandenborstel. 1 Kam en borstel. Scheermes?
"½ doz. Overhemden (? Halsomtrek opmeten), 6s p. st.
"Sokken? Onderbroeken?
"2 stel Pyjama's. Prijs? Ongev. 15s.
"1 doz. Boorden (Merk: 'The Life Guardsman'), 8s.
"Bretels. Merk: Oxon Patent Versatile, 1s 11½d."
("Maar hoe krijgt hij ze aan?" zei de Pastoor.)
"1 Rubberstempel, T. Engel, en Merkinkt in doosje, compleet, 9d.
("Die wasvrouwen drukken al die dingen vast achterover")
"1 Enkelbladig Pennenmes met Kurketrekker, ongev. 1s 6d.
"N.B.-Niet vergeten Manchetknopen, Boordenknoopje, &c." (De Pastoor hield van "&c.", het gaf de dingen zoiets nauwkeurigs en zakelijks.)
"1 Leren Valies (beter zelf gaan bekijken)."


Enzovoort-van het een naar het ander. Het hield de Pastoor bezig tot lunchtijd, hoewel zijn hart schrijnde.
De Engel kwam niet terug voor de lunch. Dat was niet zo heel ongewoon-hij had al een keer eerder het middagmaal gemist. Maar gezien de korte tijd die ze nu nog samen konden zijn, zou hij misschien toch terug hebben kunnen komen. Ongetwijfeld had hij een bijzondere reden voor zijn afwezigheid. De Pastoor at ongeïnteresseerd zijn eten op. 's Middags rustte hij op zijn gebruikelijke manier en voegde nog wat toe aan de lijst van benodigdheden. Pas rond theetijd begon hij zich ongerust te maken over de Engel. Hij wachtte misschien een half uur voordat hij zelf thee nam. "Raar," zei de Pastoor, en voelde zich nog eenzamer toen hij zijn thee opdronk.
Toen de tijd voor het avondeten naderde en er geen Engel verscheen, ging de verbeelding van de Pastoor hem parten spelen. "Hij komt vast thuis om te eten," zei de Pastoor, terwijl hij over zijn kin streek en begon te kniezen over onbeduidende ongeregeldheden in het huis, wat zijn gewoonte was als er iets voorviel dat zijn routine verbrak. Ze zon ging onder, een adembenemend schouwspel, te midden van kolkende paarse wolkenmassa's. Het goud en rood vervaagden tot schemering; de Avondster gaarde haar mantel van licht bijeen vanuit de vlammende hemel in het Westen. Een kwartelkoning begon met zijn snorrende gezang en verbrak daarmee de avondstilte die over de buitenwereld kroop. Het gezicht van de Pastoor betrok; twee keer liep hij naar buiten, keek naar de vervagende helling en ging dan weer kribbig naar binnen. Mevr. Hinijer bracht het eten binnen. "Uw eten staat klaar," kondigde ze voor de tweede keer aan, met een verwijtende ondertoon. "Ja, ja," zei de Pastoor, die zenuwachtig de trap opliep.
Hij liep naar beneden, ging zijn studeerkamer in en ontstak zijn leeslamp, een prima ding met een fel gloeiend kousje, waarna hij de lucifer in de prullenbak gooide, zonder te kijken of die wel gedoofd was. Daarna slofte hij de eetkamer in en viel in wilde weg aan op het al koud wordende eten....
(Waarde Lezer, de tijd is bijna rijp om afscheid te nemen van dit Pastoortje van ons.)


2.


Sir John Gotch (die zich nog steeds gekwetst voelde door de zaak van het prikkeldraad) reed over een van de met gras begroeide paden door het natuurgebied langs de Sidder, toen hij voorbij het kreupelhout langzaam tussen de bomen door kuierend nou net dat enige menselijke wezen ontwaarde dat hij niet wilde zien.
"Verdomme," zei Sir John Gotch, zeer nadrukkelijk, "alsof het allemaal nog niet genoeg is."
Hij ging rechtop in zijn stijgbeugels staan. "Hé!" schreeuwde hij. "Jij daar!"
Glimlachend draaide de Engel zich om.
"Wegwezen uit dit bos!" riep Sir John Gotch.
"Waarom?" zei de Engel.
"Ik ben......," zei Sir John Gotch, zinnend op een verpletterende krachtterm. Maar hij kon niets anders bedenken dan "Verdomme." "Wegwezen uit dit bos," zei hij.
De glimlach van de Engel verdween. "Waarom zou ik dit bos uitgaan?" zei hij en bleef stilstaan.
Misschien wel een hele halve minuut zwegen beiden en toen liet Sir John Gotch zich van zijn zadel glijden en stond naast zijn paard.
(U moet nu wel bedenken-omdat anders de goede naam van de Gasten uit Engelenland hiermee in opspraak wordt gebracht-dat deze Engel al meer dan een week de giftige lucht van die Strijd om het Bestaan van ons had ingeademd. Het waren niet alleen zijn vleugels en zijn stralende gezicht die te lijden hadden gehad. Hij had gegeten en geslapen en de les van de Pijn geleerd-was tot zo ver gevorderd op de weg naar menselijkheid. In de loop van zijn Bezoek had hij steeds meer te maken gekregen met de hardvochtigheid en strijd van deze wereld en het contact verloren met de luisterrijke verhevenheden van die van hem.)
"Je wilt dus niet oprotten!" zei Gotch en nam zijn paard aan de teugel mee, door het struikgewas heen, naar de Engel toe. Met al zijn spieren gespannen en trillende zenuwen stond de Engel de nadering van zijn tegenstander gade te slaan.
"Wegwezen uit dit bos," zei Gotch, die met een van woede bleek vertrokken gezicht op een afstand van drie meter stilhield, de teugel in de ene en zijn rijzweep in de andere hand.
Vreemde golven van emotie gutsten door de Engel heen. "Wie bent u," zei hij, met een lage, trillende stem. "Wie ben ik-dat u mij zou kunnen bevelen hier weg te gaan? Wat heeft de Wereld gedaan dat mensen zoals u.... "
"Jij bent de gek die mijn prikkeldraad vernield heeft," zei Gotch op dreigende toon, "als je dat maar weet!"
"Uw prikkeldraad," zei de Engel. "Was dat uw prikkeldraad? Bent u de man die dat prikkeldraad daar heeft neergelegd? Wat voor recht heeft u.... "
"Ga nou niet van die Socialistische onzin uitkramen," zei Gotch in horten en stoten. "Dit bos is van mij en ik heb het recht het te beschermen zoals ik dat wil. Ik ken die vuiligheid van jouw soort. Onzin uitkramen en trammelant maken. En als je nu niet oprot dan wordt het.... ."
"Zo!" zei de Engel, een tot de rand gevuld reservoir van mateloze energie.
"Scheer je weg uit dit verdomde bos!" zei Gotch, die bij het zien van schittering in de ogen van de Engel uit pure angst in intimideren vluchtte.
Met opgeheven rijzweep deed hij een stap in zijn richting en toen gebeurde er iets dat noch hij, noch de Engel goed begrepen. Het leek alsof de Engel omhoog sprong en een stel grijze vleugels haalden uit naar de Jonker, die een gezicht zag dat hem van bovenaf volgde, verzadigd met de wilde schoonheid van hartstochtelijke razernij. Zijn rijzweep was uit zijn hand gerukt. Achter hem steigerde zijn paard, liep hem omver, rukte zich los en ging er vandoor.
De zweep striemde over zijn gezicht toen hij achterover viel, en opnieuw toen hij op de grond lag. Hij zag dat de Engel, bliksemend van woede, op het punt stond weer uit te halen. Gotch duwde zich met zijn hand omhoog, liet zich voorover vallen om zijn ogen te beschermen en rolde over de grond onder de meedogenloze razernij van de slagen die op hem neerregenden.
"Ploert die je bent," schreeuwde de Engel, die hem overal raakte waar hij onbedekte huid zag. "Jij, bestiaal stuk ongeluk met je trots en leugens! Jij, die de zielen van andere mensen overschaduwd hebt. Jij, oppervlakkige dwaas met je paarden en honden! Je keren tegen alles wat leeft! Ik zal je leren! Leren! Leren!"
Gotch begon om hulp te roepen. Twee keer probeerde hij overeind te komen, hees zich op zijn knieën, maar viel weer languit voorover onder de woeste razernij van de Engel. Op dat moment maakte hij een raar geluid met zijn keel en hield op met kronkelen onder zijn afstraffing.
Toen ontwaakte de Engel opeens uit zijn toorn en merkte hijgend en bevend dat hij met één voet op een bewegingloze gedaante stond, onder de groene stilte van de door de zon verlichte bomen.
Hij keek om zich heen, daarna naar beneden naar zijn voeten waar hij, tussen de wirwar van dode bladeren, haren zag die samengeklit waren met bloed. De zweep viel uit zijn handen, de verhitte kleur verdween uit zijn gezicht. "Pijn!" zei hij. "Waarom ligt hij zo stil?"
Hij trok zijn voet van Gotch' schouder af, boog zich over de liggende gedaante, luisterde, knielde-schudde aan hem. "Wakker worden!" zei de Engel. Daarna wat zachter, "Wakker worden!"
Hij bleef nog een paar minuten luisteren, stond met een ruk op en keek om zich heen naar de zwijgende bomen. Een gevoel van intens afgrijzen daalde op hem neer, omstrengelde hem. Met een bruuske beweging draaide hij zich om. "Wat is er met me gebeurd?" zei hij, met een door ontzag bevangen fluisterstem.
Hij deinsde terug voor de bewegingloze gedaante. "Dood!" zei hij opeens. Hij draaide zich om en vluchtte in paniek halsoverkop het bos uit.


3.


Een paar minuten nadat de voetstappen van de Engel in de verte weggestorven waren, duwde Gotch zich omhoog met zijn hand. "Grote goden!" zei hij. Crump heeft gelijk."
"Ook schedelgelicht!"
Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht en voelde de twee striemen er overheen lopen, warm en dik. "Ik zal twee keer nadenken voordat ik weer mij hand ophef tegen een gek," zei Sir John Gotch.
"Hij mag dan misschien wel zwakbegaafd zijn, maar verdomd als hij niet en aardig sterke arm heeft. Pfoe. Hij heeft met die duivelse zweep een stuk schoon van het topje van mijn oor gesneden."
"Dat vervloekte paard zal wel naar huis galopperen op de beproefde dramatische manier. Het Vrouwtje zal zich wel doodschrikken. En ik ... ik zal moeten uitleggen hoe het allemaal gebeurd is. Terwijl zij mij doorzaagt met vragen.
"Wat ben ik toch een slimme gozer dat ik schietautomaten en stalen klemmen op dit terrein heb geplaatst. Overeenkomstig de Wet!"


4.


Maar de Engel, die dacht dat Gotch dood was, liep nog steeds geheel overmand door wroeging en angst door de varens en het kreupelhout langs de Sidder. U kunt zich nauwelijks voorstellen hoe ontdaan hij was door deze laatste en overweldigende toets van die in hem zelf voortwoekerende menselijkheid. Het leek alsof hij door alle duisternis, hartstocht en pijn van het leven omsingeld was, onverbiddelijk, dat het deel van hem werd, hem vastketende aan alles wat hij een week geleden nog vreemd en deerniswekkend had gevonden bij de mensen.
"Het is waar, dit is geen wereld voor een Engel!" zei de Engel. "Het is een Wereld van Oorlog, een Wereld van Pijn, een Wereld van Dood. Het is een Wereld waarin iemand in woede uitbarst.... .Ik die geen pijn en boosheid kende, sta hier met bloedvlekken op mijn handen. Ik ben gevallen. In deze wereld komen, betekent vallen. Hier moet je hongeren en dorsten en gekweld worden door duizend-en-een verlangens. Hier moet je vechten om een voet aan de grond te krijgen, boos worden en slaan.... "
Met een mateloze bitterheid van hulpeloze wroeging op zijn gezicht hief hij zijn handen ten Hemel, en liet ze weer zakken, in een gebaar van wanhoop. Het leek alsof de gevangenismuren van dit bekrompen, door hartstochten gedreven leven langzaam maar zeker naar hem toe kropen, om hem op gegeven moment helemaal te verpletteren. Hij voelde wat wij arme stervelingen vroeg of laat moeten voelen-de meedogenloze kracht van Zo Hoort Het, niet alleen buiten ons maar binnen in ons (waar het echte probleem ligt), al die onvermijdelijke kwellingen van je goede voornemens, die onvermijdelijke perioden waarin het betere ik vergeten wordt. Maar bij ons is het een langzame aftakeling, volvoerd in onmerkbare stapjes in het verloop van vele jaren, maar bij hem was het de gruwelijke ontdekking van een weekje. Hij voelde dat hij beschadigd werd, vastkoekte, blind gemaakt en verdoofd werd door de windselen van dit leven. Hij voelde zich zoals iemand zich voelt die een afschuwelijk vergif ingenomen heeft en voelt hoe de vernietiging binnen in hem verder vreet.
Hij lette niet op honger, vermoeidheid of het verstrijken van de tijd. Steeds maar verder liep hij, vermeed huizen en wegen, dook weg als hij menselijke wezens zag of hoorde, in een woordeloos, wanhopig gevecht met het Lot. Zijn gedachten stroomden niet maar stonden als een muur overeind, in een onuitgesproken protest tegen zijn verloedering. Het toeval richtte zijn stappen huiswaarts en ten slotte strompelde hij, na het vallen van de avond, geknakt, doodmoe en ellendig langs het moeras achter Siddermorton. In het heideveld hoorde hij ratten rondrennen en piepen en een keer dook uit de duisternis geluidloos een grote vogel op, vloog voorbij en verdween. In de verte zag hij een zwakke rode gloed in de lucht, maar hij sloeg er verder geen aandacht op.


5.


Maar toen hij de helling bij het moeras opliep, dook een fel licht voor hem op dat niet ongezien kon blijven. Hij liep de heuvel af en al gauw werd het hem steeds duidelijker wat die gloed was. Het was afkomstig van omhoogschietende en trillende tongen van vuur, goud en rood, die oplaaiden uit de ramen en een gat in het dak van de Pastorie. Een groep zwarte hoofdjes, in feite het hele dorp, behalve de brandweer-die in het huis van Aylmer de sleutel probeerde te vinden van brandweerkazerne-tekende zich in silhouet af tegen de vuurzee. Er klonk een bulderend geluid en het gezoem van stemmen, maar dat werd opeens doorbroken door een geweldig geschreeuw. Er werd geroepen "Nee! Nee!"-"Kom terug!" en een onverstaanbaar gebrul.
Hij begon naar het brandende huis te rennen. Hij struikelde en viel bijna, maar hij rende door. Om zich heen zag hij zwarte gedaanten ook rennen. Het oplaaiende vuur woei in vlagen alle kanten op en hij rook de geur van brand.
"Ze liep naar binnen," zei een stem, "ze liep naar binnen."
"Die gestoorde meid!" zei een ander.
"Achteruit! Achteruit!" schreeuwden anderen.
Hij baande zich een weg door een opgewonden, bijeendrommende menigte dorpelingen die allemaal naar de vlammen keken, die in hun ogen rood weerkaatsten.
"Achteruit!" zei een boer, die hem vastgreep.
"Wat is er aan de hand?" zei de Engel. "Wat betekent dit?"
"Er zit een meisje in het huis en ze kan er niet uit!"
"Liep naar binnen voor een viool," zei een ander.
"Hopeloos," hoorde hij iemand anders zeggen.
"Ik stond naast haar. Ze zei: 'Ik moet zijn viool pakken.' Ik hoorde haar-dat was het! 'Ik moet zijn viool pakken.'"
Even bleef de Engel staan kijken. Toen, in een flits, begreep hij het allemaal. Plotseling overgoten en onvoorstelbaar schitterend door de wonderbaarlijke gloed van Liefde en Zelfverloochening, zag hij op dat moment deze meedogenloze kleingeestige wereld van oorlog en wreedheid, veranderen in een pracht die het Engelenland in luister overtrof. Hij slaakte een onbegrijpelijke kreet en voordat iemand hem kon tegenhouden, stormde hij op het brandende huis af. Er klonk geschreeuw van "De Bultenaar! De Vreemdeling!"
De Pastoor, met zijn verbrande hand in het verband, draaide zijn hoofd om en hij en Crump zagen de Engel, een donkere omtrek tegen de intense, rode gloed van de deuropening. Het was een gewaarwording van eentiende van een seconde, maar toch zouden beide mannen zich dat kortstondige beeld niet beter hebben kunnen herinneren, dan wanneer het een prent was geweest die ze urenlang hadden bestudeerd. Toen verdween de Engel uit beeld door iets enorms (niemand wist wat) dat brandend dwars voor de deuropening neerstortte.


6.


Er klonk een schreeuw, "Delia," en daarna niets meer. Maar opeens schoten de vlammen omhoog in een verblindende gloed die tot een enorme hoogte opsteeg, een verblindende schittering die uiteenviel in duizenden flikkerende flitsen als het zwaaien van zwaarden. Een, in wel duizend kleuren fonkelende stortvloed van vonken wervelde omhoog en verdween. En precies op dat moment vermengde zich, in een merkwaardige samenloop van omstandigheden, een golf muziek, als een daverend crescendo van een orgel, met het bulderen van de vlammen.
Het hele dorp, donkere kluitjes mensen, hoorde het geluid, behalve Gaffer Siddons die doof is-vreemd was het en adembenemend mooi en toen stierf het weer weg. Lumpy Durgan, de zwakzinnige jongen uit Sidderford, zei dat het begon en eindigde als het openen en sluiten van een deur.
Maar de kleine Hetty Penzance had een prachtig beeld van twee gedaanten met vleugels, die oplichtten en in de vlammen verdwenen.
(En daarna begon ze hevig te verlangen naar de dingen die zij in haar dromen zag en werd afwezig en vreemd. Haar moeder was daar destijds heel verdrietig over. Ze ging er steeds breekbaarder uit zien, alsof ze langzaam de wereld uit dreef en in haar ogen had ze een eigenaardige, afwezige blik. Ze praatte over engelen, de kleuren van de regenboog en gouden vleugels en zong de hele dag door een nietszeggend fragment van een deuntje dat niemand kende. Totdat Crump haar onder handen nam en genas, met behulp van een dikmakend dieet, hypofosfietsiroop en levertraan.)

Epiloog.

En daarmee komt er een einde aan het verhaal van het Wonderbaarlijke Bezoek. De Epiloog is bij monde van Mevr. Mendham. Op het kerkhof van Siddermorton, waar de braamstruiken over de stenen muur heen klimmen, staan twee kleine witte kruizen, vlak bij elkaar. Op het ene staat Thomas Engel gegraveerd en op het andere Delia Hardy, en de datum van hun overlijden is dezelfde. In werkelijkheid ligt daar niets anders onder dan de as van de opgezette struisvogel van de Pastoor. (U zult zich herinneren dat de Pastoor ook een ornithologische kant had.) Ik ontdekte ze toen Mevr. Mendham mij het nieuwe grafmonument voor Sir Henry Thomas De la Beche liet zien. (Sinds het verscheiden van Hilyer, is Mendham de Pastoor geweest.) "Het graniet komt ergens uit Schotland vandaan," zei Mevr. Mendham, "en is verschrikkelijk duur-ik ben vergeten hoe duur-maar kostte in ieder geval een heleboel! In het dorp is dat het onderwerp van gesprek."
"Moeder," zei Cissie Mendham, "u staat met uw voet op een graf."
"Lieve hemel!" zei Mevr. Mendham, "Wat slordig van me! En het is ook nog het graf van de invalide. Maar u heeft geen flauw idee van hoeveel dit monument hen gekost heeft."
"Tussen twee haakjes, deze twee mensen," zei Mevr. Mendham, "zijn omgekomen toen de oude Pastorie afgebrand is. Het is eigenlijk een heel vreemd verhaal. Hij was een eigenaardige man, een violist met een bochel, die god weet waar vandaan kwam, en een afschuwelijke invloed heeft gehad op wijlen de Pastoor. Hij speelde op een aanmatigende manier uit zijn hoofd en achteraf ontdekten we dat hij geen enkele muzieknoot kende-geen enkele. Een heleboel mensen zijn aan hem blootgesteld geweest. Het schijnt dat hij het onder andere 'aangelegd' heeft, zoals mensen dat zeggen, met een van de dienstmeisjes, een sluw snolletje.... Maar Mendham zou u daar beter alles over kunnen vertellen. De man was een halve gare en had een merkwaardige misvorming. De meisjes hebben daar vreemde ideeën over."
Met een venijnige blik keek ze naar Cissie en Cissie bloosde tot over haar oren.
"Zij was achtergebleven in het huis en hij rende de vlammen in, in een poging haar te redden. Heel romantisch-vindt u niet? Op zijn ongeschoolde manier, was hij toch vrij handig met de viool.
"Op datzelfde moment gingen alle opgezette dieren van de Pastoor in vlammen op. Het was vrijwel het enige waar hij iets om gaf. Die klap is hij nooit meer echt te boven gekomen. Hij is bij ons ingetrokken-want er was in het dorp geen ander huis beschikbaar. Maar het leek alsof hij nooit gelukkig was. Hij leek helemaal ontregeld te zijn. Ik heb nooit iemand zo zien veranderen. Ik heb geprobeerd hem in beweging te krijgen, maar het was zinloos-helemaal zinloos. Hij had de raarste waanideeën over engelen en dat soort dingen. Daardoor was zijn aanwezigheid af en toe heel merkwaardig. Hij zei dat hij muziek hoorde en zat dan urenlang heel verdwaasd nergens naar te staren. Met zijn kleding werd hij ook heel slordig.... Binnen twaalf maanden na de brand is hij gestorven."

EINDE.

Naar boven