Home

Christian Gotthilf Salzmann

Portret van Christian Gotthilf Salzmann

Hoe kinderen lijden
door de fouten van hun ouders

1780


Inleiding

Christian Gotthilf Salzmann (1744-1811) behoorde tot de laat-18e-eeuwse Duitse pedagogen, bekend onder de naam Filantropijnen (genoemd naar de modelschool van Basedow: het Philantropinum in Dessau). Het Filantropisme was de pedagogiek van de Verlichting en was dus gebaseerd op het idee dat er een hoger gezag bestond dan de Rede. Rede en Natuur zijn tweelingzusters en Salzmann pedagogiek probeerde dus een natuurlijke opvoedingsbenadering te zijn, met andere woorden met het gebruik van het gewone gezonde verstand. Dus in overeenstemming met en onmiskenbaar beïnvloed door het Terug naar de Natuur van Rousseau.  Basedow, hoogleraar filosofie te Altona, ontwikkelde zijn pedagogische denkbeelden onder invloed van John Locke, die ervan uitging dat de mens als een tabula rasa werd geboren. Omdat de Lutherse orthodoxie zijn denkbeelden niet accepteerde, werd hij afgezet als hoogleraar en wijdde zich daarna aan de hervorming van de pedagogie. In 1771 bewoog prins Frederik van Anhalt-Dessau Basedow ertoe om in Dessau een modelschool en kweekschool voor onderwijzers op te richten. Dat werd het Philantropinum, of de School der Mensenliefde. In 1781 werd hij opgevolgd door Salzmann, maar al snel merkte hij dat het ook daar niet allemaal goud was wat er blonk. Er was een onverkwikkelijke strijd gaande tussen de autoritaire Basedow en zijn medewerkers en bij nader inzien vond hij dat het toch niet de ideale school was. Na onderhandelingen met hertog Ernst II van Gotha, kocht hij in 1783 het landgoed Schnepfenthal aan en stichtte daar zijn eigen school waar hij tot zijn dood in 1811 aan verbonden bleef. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Carl die tot 1848 directeur bleef. De school bestaat nog steeds.  Illustratie
In 1780, schreef Salzmann Een handleiding voor een Onverstandige Opvoeding van Kinderen (Anweisung zu einer unvernünftigen Erziehung der Kinder), dat later verscheen onder de titel Het Kreeftenboekje. Dit boekje was bedoeld als een ironische opvoedingshandleiding, waarin allerlei "omgekeerde" adviezen werden gegeven, met veel voorbeelden; het gaf de ouders raadgevingen over de beste manieren om hun kinderen jaloers, lastig, ongelukkig, ongehoorzaam, lui, enzovoorts te maken. In 1790 verscheen de eerste Nederlandse vertaling die in 1792 al aan de derde druk toe was. In 1906 werd het opnieuw ontdekt in Nederland en beleefde drie drukken bij uitgeverij De Wereldbibliotheek, met een uitgebreide inleiding door
Prof. Dr. J. H. Gunning Wzn (1859 - 1951), hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Utrecht.


In de pedagogiek heeft altijd hetzelfde gevecht gegolden, dat gebaseerd is op de eeuwigdurende discussie over Nurture en Nature, het tabula rasa en erfelijkheid, dus tussen Wachenlassen en Führen, tussen een autoritaire en vrije opvoeding, en in Duitsland tussen Salzmann en Moritz Schreber, met andere woorden tussen lastige ouders en lastige kinderen. Wat heeft Salzmann ons na tweeëneenhalve eeuw nog te vertellen?

Het grootste taboe is nog steeds dat ouders iets met het gedrag en ziekworden van hun kinderen zouden hebben te maken. Nog steeds is het zo dat iemand die maar zou wagen om ook maar op dat verband te wijzen, kan rekenen op woede en verontwaardiging. Dat het gedrag van al die als ADHD, PDDNOS en al die andere "gedragsafwijkingen", al die "persoonlijkheidstoornissen" ook maar iet te maken zouden kunnen hebben met het gedrag en communicatie van de opvoeders is vloeken in de kerk. Dat mag niet waar zijn, dus is het niet waar. Zelfs de mogelijkheid dat er een verband zou kunnen bestaan wordt, met name door de desbetreffende patiëntenverenigingen, die in wezen alleen maar op hun eigen gelijk uit zijn, verontwaardigd van de hand gewezen. Iedereen is het er mee eens, dat als een potplant gaat kwijnen, dat altijd iets met de verzorging te maken heeft, maar dat als een kind gaat kwijnen, dat iets met de verzorging of bejegening te maken zou kunnen hebben, ervaren mensen al een beschuldiging.

Salzmann hamert daar op en blijft daarop hameren. Kinderen worden tegenwoordig nauwelijks meer geslagen, maar de macht die verbaal en non-verbaal wordt uitgeoefend is minsten even fnuikend. Mishandeling hoeft helemaal niet fysiek te zijn.

Dat is de boodschap van Salzmann,


Als jullie kinderen ondeugden en gebreken hebben, zoek dan de oorzaak daarvan niet bij hen, maar .... .bij jezelf. En dus niet bij genen, aanleg, voedsel, allergieën, slechte vriendjes, of andere factoren die buiten jezelf liggen.


Er valt echter ook een heleboel af te dingen op Salzmann. Zijn kostschool was elitair. Hij vond dat kinderen van alles bijgebracht moest worden, beloonde ze, maar strafte ze ook, maar dat doet niets af aan de kern van zijn boodschap.



Uit: Het Mierenboekje


Sinds twintig jaren sta ik aan het hoofd van een instituut, waarin kinderen van allerlei families en naties samenleven; hun aantal bedraagt sedert enige tijd bijna 70. Van 's morgens vroeg tot 's avonds, wanneer ik naar mijn slaapkamer ga, leef en werk ik te midden van hen. Wanneer nu de kinderen zo slecht waren, als menig opvoeder ze afschildert, hoe zou ik dat dan kunnen uithouden? Zou ik me niet reeds enige malen een galkoorts op de hals hebben moeten halen? Toch gebeurt dit niet; ik maak het in hun gezelschap juist zeer goed. Dat komt niet omdat het zulke volmaakte, zulke voorbeeldige jongens zijn; zij geven mij veeleer voortdurend staaltjes van lichtzinnigheid, onbezonnenheid en wat dies meer zij. Als de les afgelopen is, spelen, lopen, springen, juichen ze; ik meng mij onder al die pret en mijn tegenwoordigheid brengt daarin verder geen verandering. In dit alles vind ik nu niets beledigends, omdat ik van mening ben, dat kinderen kinderen zijn en als kinderen denken en handelen.
Zodoende gaan er weken voorbij, zonder dat ik mij een enkele maal over hen behoef boos te maken. Gebeurt dit en onderzoek ik mij zelf nauwkeurig, dan kom ik gewoonlijk tot de ontdekking, dat de oorzaak daarvan in mij zelf ligt. Of omdat er in mijn lichaam iets niet in orde is óf omdat een ander onaangenaam voorval mij ontstemd heeft óf omdat ik te zeer met werkzaamheden overladen ben. Hoe meer ik op mij zelf ga letten, des te zeldzamer worden ook de ergernissen. Ik kan zelfs verzekeren, dat ik mij niet herinneren kan dat in de 20 jaren, die ik hier als opvoeder heb doorgebracht, één van mijn kwekelingen met opzet iets gedaan heeft om mij te krenken. Men vergeve mij deze openhartige bekentenis. Men kan mij op grond daarvan evenmin van grootspraak beschuldigen als men dit bij de boomkweker zou doen, die in zijn boek over boomkwekerij nu en dan iets over zijn eigen aanplantingen mededeelt. Overigens geef ik gaarne toe, dat de ervaringen, die ik met mijn pupillen opdeed, maar niet zo dadelijk bij de beoordeling van alle kinderen als maatstaf kunnen dienen. Immers, hoewel zij uit verschillende gezinnen en landen samengebracht zijn, leven eerstgenoemden toch in zekere zin van de overige wereld afgezonderd en het voorbeeld van de volwassenen, van de tegenwerking van ouders, tantes, dienstboden, enz. van de verleiding der knapen, die zonder toezicht of leiding opgroeien, hebben zij de invloed niet te duchten. Een ander opvoeder, die van alle kanten wordt tegengewerkt, heeft ongetwijfeld met grotere moeilijkheden te kampen.

Bij ziekelijke kinderen mislukt alle opvoeding. Het zich voortdurend onwel gevoelen maakt hen halsstarrig, gemelijk, verzwakt de behoefte aan werkzaamheid, en beneemt hen de lust om door een oplettende beschouwing van de dingen om hen heen zich daarvan denkbeelden te vormen. Een scherpe wind, een regenbui is voldoende om hen te beletten in de vrije natuur te gaan en daar kennis te verzamelen.
De opvoeding van ziekelijke kinderen is dus een hoogst lastige en vrijwel geheel ondankbare taak, en wie wil opvoeden, dient te weten, wat hij doen moet om er voor te zorgen, dat zijn kwekelingen gezond blijven.
Daarvoor, zal men mij tegenwerpen, zijn de dokters er toch.
Dat ze er zijn is zeker. Maar zijn zij ook steeds daar, waar de opvoeder zich met zijn kwekelingen bevindt? Zijn zij op het landgoed van den edelman? Zijn zij op de landhuizen, waar de gegoede stedelingen vaak hun kinderen laten opvoeden? Zijn zij op reis aanwezig? En wanneer dit het geval is, kan men hen dan steeds zonder aarzeling aan zijn kwekelingen toevertrouwen. Ach! Het is een verderfelijk vooroordeel, dat de doctorsbul bij uitstek geschikt maakt om voor het behoud van gezondheid van de mens te zorgen. Een arts, die bij een zieke knaap geroepen wordt, wiens gestel hij niet kent, wiens levenswijze hij niet heeft waargenomen, die misschien het hoofd vol heeft van een bepaalde ziekte, die hij overal zoekt en overal meent aan te treffen, kan zich gemakkelijker vergissen in het beoordelen van diens ongesteldheid, in het opsporen van de oorzaak en in de keuze van de geneesmiddelen, dan een opvoeder, die zijn kwekeling nauwkeurig gadeslaat, hem altijd bij zich heeft en zijn natuur en levenswijze kent.
En zijn dan alle artsen eerlijk? Zijn er niet verscheidene onder hen, die hun patiënten behandelen, zoals sommige horlogemakers de horloges, die hen te repareren worden gegeven en die zij, uit winstbejag, nooit geheel in orde brengen, zodat er voor hen nog altijd iets aan te verbeteren en dus te verdienen valt? De opvoeder moet dus weten, wat hem in het belang van de gezondheid van zijn kwekelingen te doen staat, hoe hij bij hen ziekte kan voorkomen en hoe hij hen helpen moet, wanneer er hier of daar in de machine iets hapert; alleen in buitengewone gevallen, waarbij zijn inzichten hem in de steek laten, moet hij zijn toevlucht nemen tot de geneesheer.

Daar verscheidene lezers zullen vinden, dat ik hier te boud spreek, zij het mij nogmaals vergund mijn bewering te staven door een feit, ontleend aan de ervaring, die ik in mijn werkkring heb opgedaan. Ik ben thans de pleegvader van ongeveer 70 jongelieden, die in geheel verschillende wereldstreken, van Lissabon tot Moskou, geboren werden, in wier opvoeding gedurende hun eerste levensjaren dus noodzakelijkerwijze een groot onderscheid was. Deze jongelieden zijn allemaal gezond, op hun hoofden is niet de geringste uitslag merkbaar, er gaan soms drie jaren voorbij, zonder dat een van hen bedlegerig wordt, en in de 21 jaren, dat ik aan het hoofd van mijn instituut sta, is er geen enkele gestorven. Toch ben ik geen dokter. In de eerste tien jaren, die ik hier doorbracht, kwam er nooit een arts over mijn drempel. Pas toen het aantal van mijn kwekelingen sterk toenam en er gevaar ging bestaan, dat ik bij hen iets over het hoofd zou zien, begon ik geneeskundige hulp in te roepen.
De gezondheid van uw kwekelingen, zal men zeggen, moet toegeschreven worden aan de gezonde lucht en het gezonde water, waarover gij te beschikken hebt. Deze zijn zeer zeker van grote waarde, maar als wij dat gezonde water niet dronken en ons er niet in baadden, als wij in die gezonde lucht geen beweging namen, dan zouden beide ons weinig baten.
Aan de wijze, waarop wij hier de jongelieden behandelen, is het te danken, dat zij zulk een uitmuntende gezondheid genieten en de dood hen tot nog toe spaarde. Mocht het eenmaal gebeuren, dat men ging afwijken van de beginselen, die tot nu toe aan de opvoeding hier ten grondslag hebben gelegen, dat men de levenswijze meer in overeenstemming ging brengen met de in voorname huizen gebruikelijke, dan zou men in Schnepfenthal, evenals in andere inrichtingen, er ziekenkamers op na moeten houden, de frisse blos op de wangen van de jonge Schnepfenthalers zou verbleken en op ons kerkhof zouden graftekens verrijzen van jonge, veelbelovende knapen, die in de bloei der jaren door de dood werden weggerukt. De bedoeling waarmee ik hier van dit alles gewag maak, is enkel en alleen om de lezer ervan te overtuigen, dat het heel goed mogelijk is om voor de gezondheid van zijn kwekelingen te zorgen, zonder dat men de geneeskunde bestudeerd heeft.



Uit het Voorwoord van het Kreeftenboekje (voor het eerst verschenen in 1780 onder de titel: Handleiding voor een weliswaar niet verstandige, maar wel moderne opvoeding van de kinderen, en vanaf de derde oplage in 1792 met de titel Het Kreeftenboekje) :

Ik herinner mij ergens gelezen te hebben, dat op een bepaald moment een gezelschap christelijke Europeanen, dat voor zaken in een Bengaalse stad was neergestreken, tijdens een feestdag bezig was onder trompetgeschal en tromgeroffel met schransen, drinken, grappen maken, lachen en springen, terwijl de bruine bevolking door prijsstijgingen en honger werd gekweld, troepen halve lijken door de straten waggelden, gedeeltelijk op de drempel van het bordeel ineenzakten, rochelden en stierven, zonder dat deze jammerlijke aanblik ook maar de minste indruk op iemand van het vrolijke gezelschap maakte. Bij deze gelegenheid werd de vraag gesteld, hoe het toch zou kunnen komen dat de Europeaan, zodra hij zijn voet op de hete bodem van Oost-Indië zet, zo van karakter verandert en de liefdevolle belangstelling voor het lijden van zijn medemensen, die hij uit zijn vaderland meebrengt, voor een barbaarse gevoelloosheid inruilt?

De reden hiervan is niet zo moeilijk te vinden. De bodem en de landstreek zijn daar niet verantwoordelijk voor. Het is eerder zo dat vooroordelen, deze vruchtbare moeder van de meeste ellende, ook deze gevoelloosheid teweegbrengt.

Wanneer door een, bij een volk heersend, vooroordeel een bepaalde klasse mensen eenmaal tot onderdrukking is gedoemd en als aan deze klasse de mensenrechten worden ontnomen, dan wordt in korte tijd het hart van elke burger zó ongevoelig, dat het het jammeren, de tranen en de stuiptrekkingen van deze mensen kan aanzien, zonder daarbij meer te voelen dan bij de stuiptrekkingen van een stier, die wordt geslacht. In die landen, die wij alleen maar bezoeken om ons te verrijken met hun schatten, zijn nu eenmaal door een mensonterend vooroordeel, de oorspronkelijke bewoners van het land de mensenrechten ontrukt en hebben de Europeanen het onbeperkte recht hen te mishandelen. Dit vooroordeel ademt de Europeaan in, zodra hij zijn voet van het schip op het land zet, en spoedig merkt hij de invloed daarvan aan zijn hart.

Ik zou gemakkelijk meerdere voorbeelden kunnen verzamelen van een dergelijke ongevoeligheid voor het lijden van een bepaald mensensoort uit alle eeuwen en alle streken. Maar waarom zouden wij het zover zoeken, als wij dergelijke voorbeelden in onze eigen omgeving bij de hand hebben? Wij leven in een gematigd klimaat, en velen van ons zijn sinds enige jaren zó overgevoelig geworden, dat ze medelijden hebben met de vlo, waarvan zij het gelukzalige leven moeten verkorten. En toch hebben ook bij ons vooroordelen een bepaald soort mensen gedoemd tot een volledige onderwerping, en is hun overheersers een onbeperkte vrijheid toegestaan om ze naar eigen willekeur te behandelen. Zoals de eerste Christenen alle ellende moesten ontgelden, die het Romeinse rijk trof, zo moeten ook deze ongelukkigen doorgaans alle narigheid ondergaan, die in de huizen van hun meerderen plaats vindt, zonder dat die zich hoeven te verantwoorden. Ze worden dikwijls in gezelschap uitgescholden en het wordt hen niet toegestaan daarover te klagen. Ze worden geslagen met de roede, zonder dat ze iets hebben gedaan. Vaak worden ze langzaam en pijnlijk doodgemarteld, en de meesten van hun fijngevoelige medeburgers horen hun gehuil, zien hoe ze worden gekweld, zonder hier ook maar iets onrechtvaardigs aan te vinden.
        
Deze mensensoort, die zucht onder een dergelijke druk, zijn de kinderen en hun onderdrukkers de ouders. De mishandelingen, die zij in de meeste huizen moeten verduren, zijn deerniswekkend; en toch zijn de meeste van onze tijdgenoten zo gewend aan deze aanblik, dat zij het onschuldigste kind met de zweep kunnen zien afrossen, zijn jammerkreten aan kunnen aanhoren, de baar van een ander kind kunnen volgen, dat ter dood werd gebracht door vooroordelen van vader of moeder, zonder dat zij daarbij aan onrecht denken.
        
Veel kinderen wordt in de eerste levensjaren de gezondheid van lijf en leden ontnomen door de schuld van de ouders, omdat zij die deels door hun verwekking het gif meegeven, dat zij zelf door hun uitspattingen in hun bloed hebben opgelopen, deels doordat zij door vooroordelen en achteloosheid hun gezondheid ruïneren. Daarom geloof ik te kunnen beweren, zonder de zaak te overdrijven, dat in geen enkel barbaars roversnest zo veel verminkte slaven rondlopen, als in een middelmatige beschaafde stad zieken en gebrekkigen, die door fouten van hun ouders zijn geworden, wat zij zijn. De middelen om de gezondheid van de kinderen te bewaren, zijn in de meeste huizen zó onjuist, zó duidelijk schadelijk voor hun gezondheid en hun leven, dat ik niet te veel zeg, als ik beweer, dat de meeste kinderen, die in de loop van het jaar ten grave worden gedragen, zijn gedood door de vooroordelen van de ouders.
        
De straffen, die deze kleine hulpeloze en weerloze mensen bijna dagelijks hebben te verduren, zijn meestal onrechtvaardig. Hoewel er maar uiterst weinig monsters zijn, die in woede hun kinderen tot bloedens toe en ongelukkig slaan, hebben toch de meeste kinderen de straffen, die zij moeten ondergaan, niet verdiend. Hen wordt dus onrecht aangedaan, en elke klap, die iemand krijgt zonder dat hij die heeft verdiend, is onrechtvaardig.
        
Hier zit een moeder in de kring van haar vriendinnen, en klaagt haar gezinnetje openlijk aan, beschrijft met de zwartste kleuren hun eigenzinnigheid, hun koppigheid, hoe slecht ze zijn, hun luiheid en slordigheid. Daar staat een vader voor zijn achtjarige zoon en houdt een lange strafpreek, die een web vormt van de meest bittere verwijten en meest grove scheldwoorden. Een ander slaat zijn kinderen voor allerlei ondeugendheden die hij bij hen heeft opgemerkt.
Maar wat, vrienden, als jullie zelf je kinderen de fouten en gebreken, die jullie bij hen opmerken, hebben bijgebracht? Zou het dan niet onrechtvaardig zijn, als jullie hen daarom zo gemeen behandelen? Als jullie eerst je kinderen bepaalde fouten aanleren, en hen vervolgens zouden bestraffen, omdat ze dat allemaal zo goed hebben begrepen, zou dat niet vreselijk zijn?
        
Het is ongetwijfeld waar dat de basis van alle fouten, ondeugden en slechte gewoonten van kinderen meestal bij de vader of de moeder of bij beiden zijn te vinden. Dit klinkt wel hard, maar het is toch waar.

De mens brengt altijd kinderen voort, die op hem lijken. Hersenen, bloed, botten en spieren van het kind zijn afkomstig van zijn eigen ouders. Als die ouders nu, naar lijf en ziel of beiden tegelijkertijd ziek zijn, dan moeten al die ziekten onvermijdelijk op de vrucht van hun eigen lichaam worden overgebracht. De sterke neiging naar bepaalde slechte gewoonten, onbedwingbare kwaadaardigheid, eigenzinnigheid, koppigheid, ongepaste gulzigheid, overmatige zinnelijkheid, lusteloosheid en zelfs domheid, waarmee de meeste kinderen, nu eens met het ene en dan weer met het andere, uit de luier komen, zijn onmiskenbaar bruidschatten van vader of moeder. Wie bovendien heeft rondgekeken in gezinnen, waar geen voortreffelijke orde bij de kinderen heerst, zal hebben opgemerkt, dat de fouten van de kinderen met de jaren meer en groter worden. Wat lacht dat tweejarige Kareltje nog onschuldig en wat ziet die tienjarige Leopold er ondeugend uit! Deze opmerking wordt zo algemeen als juist beschouwt, dat men in veel gezinnen de jaren, waarin het verstand van het kind zich doorgaans gaat roeren en waarin ook de verbetering opgemerkt zou moeten worden, de vlegeljaren (vergeef me de uitdrukking) noemt. Bovendien moeten er ook nog redenen bestaan, die ná de geboorte de fouten van het kind vermeerderen en vergroten. En die zijn voor het grootste gedeelte nergens anders te vinden dan bij de ouders.


In de eerste plaats door hun voorbeeld:

Het kind, dat nog niet in staat is te begrijpen, kan niet anders dan nadoen wat het ziet en hoort van anderen. Als je van het kind het tegenovergestelde verlangt, dan is dat voor mij net zo onzinnig als wanneer een goede Duitser, die zelf nog nooit een vreemde taal heeft gesproken, van zijn zoon, die aan zijn zijde opgroeit, zou willen dat hij niet Duits maar Frans zou spreken en als hij dat niet zou kunnen, hem daarvoor verwijten zou maken en zou zeggen: Wat ben jij een kluns! Kijk dan hoe goed andere kinderen Frans praten! en jij .... . van jou komt niets terecht!

En kijk nou eens naar het voorbeeld, dat veel ouders hun kleinen kinderen geven! Zij maken ruzie en verlangen van hun kinderen dat zij verdraagzaam zijn. Vaak komen zij dronken thuis en dringen bij hen aan om matig te zijn. Zij vertellen over hun eigen jeugdzonden en slaan erop los, als de kinderen diezelfde ook begaan. Zij klagen over hun werk, prijzen de luiaards gelukkig en mopperen, als hun kinderen een afkeer van werken tonen. Zij veroorloven zichzelf alle uitspattingen, waarvoor ze hun kinderen straffen. Ouders, die dergelijke voorbeelden geven, kunnen niet ontkennen, dat zij de belangrijkste leermeesters zijn, van wie de kinderen hun ondeugden hebben geleerd.

Op de tweede plaats door het gemis aan toezicht!

Ze klagen vaak, dat zij hun kinderen de beste opvoeding hebben gegeven, en toch de vruchten daarvan bij hen niet kunnen ontdekken. Als je echter die opvoeding wat nader bekijkt, is het niet meer dan wat onderricht, dat zij elke dag een paar uur, óf zelf óf door anderen laten geven. Voor de rest laten zij de kinderen aan zichzelf over, staan hen toe met de meest onbeschofte kinderen om te gaan, leveren hen over aan het personeel, zijn óf zo fanatiek met hun eigen zaken bezig, óf onderhouden zich met zoveel kennissen, en nemen zozeer deel aan alle pleziertjes, dat hun kinderen het grootste deel van hun jeugd volledig zonder toezicht doorbrengen temidden van mensen met verpeste gewoonten. Als het meisje dan even brutaal wordt als het dienstmeisje en de jongen de beperkte manier van denken van de straatjongen overneemt, wie is daar dan de oorzaak van? Zeker niet het kind, maar zij, die het hebben prijsgegeven aan zulk gezelschap.

Ten derde, door fouten in de opvoeding.

Die zijn zo talrijk dat je er een dik boek over zou kunnen schrijven, als je daar alleen al een zeer onvolledige opsomming van zou willen geven. Wat is bijvoorbeeld normaler dan dat je veel ondeugden over het hoofd ziet, zolang je in een goede bui bent terwijl je straft voor een kleine vergissing, als bijvoorbeeld de melk is overgekookt, een aanmaning is gekomen of iets anders vervelends is gebeurd, waar de kinderen volmaakt onschuldig aan zijn! Dat je ze slaat als ze een glas omgooien, en kattenkwaad door de vingers ziet; de kleinste vergissing straft, als ze bekennen, maar nooit in de gaten hebt als ze liegen; dat je nooit doet wat zij willen, als ze het vragen, maar dat je ze probeert te kalmeren met allervriendelijkste woorden, als ze tieren en met hun voeten stampen! Dat je van een zes jaar oud meisje verlangt dat ze zich net zo bedachtzaam zou gedragen en net zo wijsneuzig zou zijn als de vierentwintigjarige moeder of de dertigjarige vader! Kinderen op zo'n manier opvoeden is hetzelfde als met olie het vuur willen blussen of de kreeft in het water willen verdrinken.

Heb ik dus niet gelijk als ik beweer, dat de klasse der kinderen door vooroordelen tot onderwerping is gedoemd en gruwelijk wordt mishandeld door haar meerderen, zonder dat zelfs iemand door hun tragische lot zo wordt geroerd, dat hij hen recht probeert te doen?


De trieste gevolgen, die daaruit voor de maatschappij voortvloeien, zijn niet in cijfers uit te drukken. Het is al erg genoeg, dat zoveel duizenden onschuldigen lijden en de mooiste dagen van hun leven in onvrede moeten doorbrengen. Dat zovelen, die ooit de meest bruikbare leden van het land hadden kunnen worden, door de onwetendheid van hun ouders geestelijk uitgeput, misvormd, voor ieder werk, waar kracht voor nodig is, ongeschikt zijn gemaakt of zelfs worden doodgeslagen. En als het klopt, wat van oudsher door het meest verstandig deel van de mensen is beweerd, dat alleen de deugd de mens de ware gelukzaligheid verschaft en dat zelfs het bezit van de hele wereld niet die tevredenheid kan geven, die uit de mens zelf voortkomt; als dat allemaal zo is, zou dan niet ieder mensenvriendenhart bloeden, als hij ziet dat het grootste deel van het nageslacht dat geluk wordt afgepakt en in ondeugd wordt onderwezen? Als jonge mensen, die nog geen betere en verstandigere vrienden dan hun ouders kennen, hun woorden aannemen, alsof ze vanuit de hemel waren uitgesproken, zich vol vertrouwen aan hun leiding overgeven, maar er achter komen dat het verraders zijn, die hen de meest gevaarlijke dwaalwegen opsturen, waar zij of nooit of pas laat, met een verzwakt lijf, een gewond geweten en tranende ogen vanaf kunnen komen.


Maar dat is nog niet alles. De positie van de ouders verliest daarbij net zoveel als die van de kinderen. Het genoegen om zich in goede kinderen vermenigvuldigd te zien, is zo heerlijk, dat ook het vee dat voelt. Ook de hen lijkt een feestelijke dag te hebben, als zij met haar kuikens voor de eerste keer naar buiten kan. Ook het schaap maakt sprongen van blijdschap als het samen met haar lammeren naar de wei gaat. Voor de mens, die overal nog meer moois aan kan opmerken, is dat genoegen nog veel aantrekkelijker. De gedachte, dat kinderen een deel van onszelf zijn, dat wij met een aantal kinderen nooit oud worden, omdat onze kinderen in kracht toenemen en onze steun worden, als onze eigen krachten afnemen, dat onze naam, ons evenbeeld, onze manier van denken toch in de wereld zal voortbestaan, ook als wij die zelf moeten verlaten, dat de vruchten van een veertig tot vijftig jaar lange ijver niet de lachende erfgenamen in handen zullen vallen, is een van de fijnste gedachten, die de menselijke ziel kan denken. Goede kinderen zijn een echte rijkdom. Wie in staat is om ze goed te behandelen, voedt een aantal bedienden op, die met vreugde aan zijn wenken gehoor geven. Hij kan heel wat meer werken, tot stand brengen en verdienen dan iemand die kinderloos is. Dat wisten onze voorouders al, die eenvoudigere gewoonten, maar onschuldiger dan de onze hadden, en die daarom hun rijkdom naar het aantal van hun kinderen berekenden en die het volgende van mening waren:


Zoals de pijl in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd; welzalig de man, die zijn pijlkoker met dezen heeft gevuld. Zij worden niet beschaamd als zij spreken met de vijanden in de poort (Psalm 126: 4-5).


Vele dochters brengen rijkdom (Spreuken 31:29)


Een kamer vol aardige kinderen biedt de ouders elk moment de meest aangename taferelen. Geen enkel toneel is in staat om de ziel zo'n zuivere, gezonde en versterkende vreugde te verschaffen, als de bezigheden en het spel van het kleine nageslacht. Geen enkele koorddanser kan ons zo opvrolijken als het rondfladderen van een kind, dat zijn eerste stapjes waagt. Geen enkel concert is voor de vaderlijke en moederlijke oren werkelijk even aandoenlijk als zijn stamelen. Een optreden van vijf stierenvechters kan het hart niet zo raken als een goede daad van een kind, en geen enkel Parijs hoofdsieraad is net zo bekoorlijk als een kleedje, waar het kleine Lotje zelf de draden voor heeft gesponnen en dat zij vervolgens aan haar moeder geeft, of een tekening die door de kleine Wim is gemaakt.


Maar deze vreugden, die aangename en toch goedkope vreugden, waar ook de dagloner van kan genieten, en die ons tijdens de meeste moeizame perioden van dit leven kunnen opvrolijken, zijn voor de meeste ouders verdwenen. Een onvervangbaar verlies!


Hoe zeldzaam zijn de ouders niet, die hun kinderen naar waarde kunnen schatten, en die ze als een rijkdom beschouwen? Het eerste en tweede kind aanvaarden ze met blijdschap, bij de komst van het derde worden er al chagrijnige gezichten getrokken, en een boer, die al vader van drie kinderen is, is bijna nog blijer over de toename van zijn kudde dan over de bevalling van zijn vrouw. Zo ontaard is de mens! Hoe zeldzaam zijn de ouders niet, die de aangename blijdschap ondervinden, die een paar goede kinderen de ziel kunnen verschaffen! De meesten zijn al blij als ze zich van hun kinderen kunnen losmaken en geen enkele tijd vinden zij aangenamer, dan de tijd die zij zonder hen kunnen doorbrengen. Ze duikelen de laatste cent op, verpanden vaak kleding, huisgerei en stukken grond, om buitenshuis plezierige uren door te brengen, beschouwen elke dag als verloren, die ze bij de kinderen moeten zijn, en klagen dat ze er van hun leven niet blij van worden. Wat zijn die mensen armzalig en te beklagen! Ze zitten aan de zuivere bron, die vlak naast hen omhoog borrelt en hen door haar zachte gemurmel tot drinken uitnodigt, en ze klagen over dorst.


Bijna heel dat nare en vreugdeloze bestaan, dat men bij de meeste ouders kan zien, komt voort uit de onjuiste manier waarop zij hun kinderen behandelen. Ze leren hen zelf ongehoorzaamheid, koppigheid, eigenzinnigheid, luiheid, ordeloosheid en ijdelheid. Kinderen met dergelijke ondeugden zijn echter geen rijkdom. De vader van een dergelijk verwilderd gezin is eerder een arme en beklagenswaardige man. Ieder kind is voor hem een commandant, die dagelijks voedingsmiddelen, pleziertjes, kleding en bewassing eist, zonder zelf de minste moeite te doen om het zijne aan het algemene welzijn van het huis bij te dragen. Zo moet de arme vader, harder dan zijn krachten hem toestaan, werken en ploeteren, om altijd maar weer de bijdragen te kunnen leveren, die zijn kinderen van hem eisen. Het enige wat hij van zijn gezag nog over heeft, is de mogelijkheid om af en toe een strafpreek te houden en door klappen zijn ongenoegen af te reageren. Men verzwakt de kinderen en maakt ze ziek; men brengt hen een hoeveelheid uiterst schadelijke en onaangename ondeugden bij. Dan is het toch geen wonder als de ouders, die hun dagen in een ruimte moeten doorbrengen, waar het ene kind jankt, het andere door zijn bleke gezichtje medelijden opwekt, het derde ruzie en het vierde kabaal maakt, dan naar een plek verlangen, waar ze de vrije lucht kunnen inademen en bij een glas bier of wijn of een vrolijk gezelschap hun kinderen en hun ellende kunnen vergeten.

Dat alles heeft mij er dus toe gezet om dit boekje te schrijven. Het is bedoeld als een werkje dat opkomt voor de arme en weerloze kinderen en om hen te verdedigen. Kinderen waarvan velen, door de onwetendheid en onachtzaamheid van de ouders van hun plezierige tijd, deugd, gezondheid en leven worden beroofd. Ik heb dat met vele voorbeelden aangetoond, waarvan niemand er ook maar één kan lezen, zonder aan een gezin te denken, waar het er net zo aan toegaat, zoals het in het voorbeeld wordt beschreven.


Omdat het nu eenmaal zo is, dat er overal mensen zijn, die zo onverstandig met hun kinderen omgaan, zoals hier wordt verteld, staat het dus vast, dat de ouders voor het grootste gedeelte zelf de oorzaak zijn van de ondeugden van hun kinderen, en ook vaak van hun ziekten en dood. Ouders die volstrekt onbehouwen zijn, zullen zich daardoor echter niet beteren; zij zullen het boek geërgerd ter zijde leggen, tekeergaan en doorgaan met het op een onjuiste manier behandelen van hun kinderen. Voor die mensen heb ik het dus ook niet geschreven. Maar ouders, die nog enigszins zelf kunnen denken, en bij wie nog enig sprankje genegenheid voor hun eigen vlees en bloed is te vinden, worden daardoor echter aan het denken gezet.


Hoezo? zult u denken, maak ik dan zelf mijn kinderen ziek? Ben ik dan zelf verantwoordelijk voor hun ondeugden, die mij zoveel onaangename uren verschaffen? Die gedachte zal u neerslachtig maken, u zult de zaak nader overwegen en zelfs spoedig tot de overtuiging komen, dat ik de waarheid heb gesproken. Als maar tien paar ouders daardoor zover zullen worden gebracht, dat zij zich over hun dwaasheden schamen, die zij tot dan toe hebben begaan en die ik hier heb gelaakt; als zij daarmee ophouden, hun kinderen behoeden voor verwennen, onnatuurlijk voedsel, de klauwen van kwakzalvers en wat verder nog meer schadelijk is voor de gezondheid en het leven van de jonge wereldburger, altijd zo praten en handelen, zoals zij willen dat hun kinderen praten en handelen, meer liefde en verstand bij hun opvoeding gebruiken; als daardoor dus in tien huizen de gezinsvreugde, de meest aangename en meest gezonde van alle aardse genoegens, weer tot stand wordt gebracht: O wat zou ik dan veel goeds door deze paar bladzijden hebben aangericht, en hoe trots zou ik er dan op zijn, dat ik ze heb geschreven!


Mijn lezers en lezeressen kunnen echter uit dit boek nog niet opmaken, wat ze dan wel met hun kinderen moeten doen, om er plezier van te hebben. Pas als zij ervan overtuigd zijn, wat ik met al die voorbeelden duidelijk heb willen maken, namelijk dat de basis van de fouten van hun kinderen bij henzelf ligt, dan kunnen ze verdere informatie vinden in mijn boek "Konrad Kiefer, of handleiding voor een verstandige opvoeding van kinderen."


Het hele boek is op een schertsende toon geschreven, niet omdat ik dacht dat de dwaasheden waar ik het over heb, onbelangrijke en lachwekkende kleinigheden waren, want uit hetgeen ik in dit voorwoord heb verteld, kan men al opmaken, dat ik die dwaasheden zo kwalijk vind, dat zij de tranen van een mensenvriend verdienen. Ik heb veeleer schertsend geschreven, om des temeer lezers te lokken en hen op een grappige manier waarheden te kunnen vertellen, die merendeels zo nuttig en onmisbaar zijn, dat ook mensen het boekje zouden lezen, die te ongeduldig zijn, om een serieuze verhandeling te kunnen verdragen.


Dat hier en daar een platte uitdrukking voorkomt, zal men mij, naar ik hoop, wel vergeven. Als je wilt schilderen, moet je de zaken voorstellen, zoals je ze vindt. Een keurig, schoon pak, dat de schilder om het lijf van een bedelaar hangt, zou het oog van de kenner meer kwetsen dan een gescheurd jasje. Men heeft namelijk pas een reden om bezwaar te maken, als de voorstelling van de werkelijkheid zo wordt overdreven, dat de beschroomdheid er onder lijdt. En daar kan men mij niet van beschuldigen.


Ik hoop overigens dat alle ouders, die ook maar een beetje kunnen nadenken, dit boekje zorgvuldig achter slot en grendel zullen doen, zodat het niet in handen van de kinderen valt. Ze zouden alle achting en respect bij hun kinderen verliezen, als die de dwaasheden van hun gedrag zouden leren kennen. Ook de meest onnozele vader kan vaak een tijdlang zijn aanzien bij zijn kinderen ophouden. Maar het is met hem gedaan, zodra zijn onnozelheid in het bijzijn van zijn kinderen uit de doeken wordt gedaan.


Voorwoord bij de derde druk

In deze derde druk heb ik de stijl over het algemeen verbeterd, verschillende pedagogische onjuistheden, die in de eerste druk over het hoofd waren gezien, onder handen genomen en zo deze uitgave voor de nadruk aanzienlijke voordelen verschaft.


Hoe grappig de verhandeling ook vaak is, die ik mij in dit boek heb veroorloofd, zo serieus is de inhoud en zozeer verdient het ter harte te worden genomen. Volgens mij is de echte ellende van de mensen altijd een gevolg van menselijke vooroordelen, dwaasheden, zwakten enz., die niet wezenlijk met hun natuur hebben te maken, maar bijna altijd door een gebrekkige opvoeding deels gevoed, deels werkelijk worden voortgebracht. De in dit boek vertelde verhalen, die inhoudelijk juist zijn, hoewel hun vormgeving verzonnen is, moeten voor deze bewering als bewijs dienen.


Het schijnt dus echt zo te zijn dat, als de belangrijkste reden van de menselijke ellende in de eerste opvoeding ligt die de mens krijgt, die dus ook moet verminderen als die opvoeding beter wordt. En uitgerekend dat geeft ons een zeer krachtige hoop op betere mensen en gelukkigere tijden. Vóór de afgelopen tien jaar werd over de opvoeding uiterst weinig verteld. De plicht om de kinderen goed op te voeden, werd dan wel van alle kansels gepredikt en op het hart gedrukt, maar hoe men kinderen goed op moest voeden, daar heerste doorgaans een groot stilzwijgen over. Dat kon ook niet anders, omdat het tijdens een samenzijn van zowel ouders als kinderen, ongepast was om de belangrijkste opvoedingsrichtlijnen te geven en hun opvoedingsfouten onder handen te nemen. In populaire geschriften, bijvoorbeeld stichtelijke boeken en dergelijke, werd er ook of helemaal niet of maar terloops over geschreven. Daarom moet men zich er niet over verbazen, dat niet alleen door de onontwikkelde, zedeloze klasse van mensen, maar ook vaak door de meest ontwikkelde en voorgelichte mensen met de beste bedoelingen zeer belangrijke opvoedingszonden werden begaan, en vaak de kinderen van de meest ontwikkelde en rechtschapen vaders er het slechts afkwamen.


En kijk anderzijds nu eens naar de ijver waarmee tegenwoordig overal aan de verbetering van de opvoeding wordt gewerkt en de moeite die men doet om zelfs de boeren verlichte ideeën daarover bij te brengen! Moet dat serieuze, steeds verder om zich heen grijpende streven, waarin de hand van de voorzienigheid onmiskenbaar is, voor de mensheid dan geen weldadige resultaten opleveren? Dat dit ook door dit boek bevorderd zou mogen worden, is mijn welgemeende wens.


Schnepfenthal, december 1791

Ch. G. Salzmann



Voorwoord bij de vierde druk

Omdat mijn uitgever van mijn Kreeftenboekje een nieuwe druk nodig heeft geacht, geeft mij dat de geruststellende zekerheid, dat het ook in het vijfentwintigste jaar na zijn ontstaan nog steeds wordt gelezen. Een geluk dat bij de huidige veelschrijverij maar weinig boeken ten deel valt. Mijn bedoeling bij het schrijven daarvan was om de kleine mensen tegen de ouders in bescherming te nemen en ervoor te zorgen, dat zij plezier in hun kinderen kunnen hebben en hun vreugde niet door vooroordelen en een onjuiste behandeling wordt vergald. Hem, die alles weet, is bekend hoeveel ik daardoor tot stand heb gebracht. Ik ben er echter vast van overtuigd, dat mijn werk niet helemaal tevergeefs is geweest en dat menige moeder, die anders niet van haar kinderen had gehouden, nu in haar kinderkamer haar hemel vindt en menige vader, die anders zijn ontspanning buitenshuis had gezocht, niet meer zonder zijn kinderen kan en dat het Kreeftenboekje aan deze verandering heeft bijgedragen.


Van het Mierenboekje, dat ik enige tijd geleden opnieuw heb uitgegeven, verwacht ik een soortgelijk resultaat, omdat het dezelfde bedoeling heeft als het Kreeftenboekje. Ook daarin bekommer ik me om de kleintjes en probeer ik ze tegen mishandeling door hun opvoeders te beschermen.


De som van beiden is het volgende: Ouders en opvoeders! Als jullie kinderen ondeugden en gebreken hebben, zoek dan de oorzaak daarvan niet bij hen, maar .... .bij jezelf. Dat is voor velen echter een zeer harde, maar ongetwijfeld juiste uitspraak, die, als die juist wordt opgevat, aanvaard en nagevolgd wordt, een zeer heilzaam resultaat zal hebben. Als ouders en opvoeders dat zullen aanvaarden zullen hun ogen worden geopend, en zal de wereld van de kinderen voor hen in een aantrekkelijk licht verschijnen.


De ondeugendheden, kuren, slechte eigenschappen, zenuwzwakten enz. enz., die ze soms bij hun kleintjes dachten te zien, zullen er niet meer zijn. Zij zullen nog alleen maar onschuldige schepseltjes zien, die nog steeds kinderen, en dus nog niet verstandig zijn en daarom bereid zijn tot duizend dwaasheden en ondoordachte daden en dan zullen zij zich daarover net zomin ongerust maken als over het struikelen van de kleine eenjarige Frits, die bij het lopen zijn voeten naar binnen draait.


En zalig ook jullie, kleine kinderen, die het geluk hebben om bij dergelijke mensen op te groeien, die van jullie ondeugden de oorzaak bij zichzelf zoeken.


Dan zullen jullie echt gezond en blij, verstandig en goed worden, geen kennis maken met de plagen, die anders de vreugden van de kinderjaren verbitteren en jullie glimlachen in meelijwekkende gezichten veranderen, en opgroeien tot vrouwen en mannen, die allemaal het geluk aan hun eigen nakomelingen doorgeven, omdat jullie een verstandige opvoeding hebben gehad.


Schnepfenthal, november 1806

Ch. G. Salzmann


Naar boven