Home


Koning Leopold in Gesprek met Zichzelf:

Een Verdediging van zijn Bewind


in de Congo


Door Mark Twain


Boston: The P. R. Warren Co., 1905.

Tweede Druk.


Boekomslag Koning Leopold in Gesprek met Zichzelf



"DAT BEN IK"


Leopold II is de absolute Heerser over alle binnen-landse en buitenlandse zaken van de Onafhanke-lijke Staat Congo. De organisatie van recht-spraak, leger, industrie en handel is ongehinderd door hem zelf bepaald Hij zou kunnen zeggen, en nog trefzekerder dan Lodewijk XIV, 'De Staat, dat ben ik.'" Prof. F. Cattier, van de Universiteit van Brussel verwoordt dat als volgt: "Laten wij nogmaals herhalen wat na zovele anderen een gemeenplaats is geworden: het succes van het werk in Afrika is het werk van een enkele bepalende wil, niet gehinderd door bangige politici, ten uitvoer gebracht onder zijn enige verantwoordelijkheid, - intelligent, bedachtzaam, bewust van gevaren en baten, zonder rekening te houden met het loffelijke vooruitzicht op de grootse resultaten van een naaste toekomst." 

M. Alfred Poskine in "Bilans Congolais."



Dit boekje werd bij toeval ontdekt door mevrouw Isabella Quarantotti-Smith, een met een Italiaan getrouwde Engelse, die het, als 't ware verstopt, in de bibliotheek van de Anti-Slavery Society te Londen, aantrof. Bij nader onderzoek bleek dat dit geschrift in 1907 in opdracht van het in die tijd opgerichte ,"Comité voor hervormingen in de Congo" bij Fisher & Unwin in een zeer beperkte oplage was verschenen en dat er geen enkel gedrukt exemplaar meer van bestond. Het pamflet heeft de vorm van een gesprek van koning Leopold II met zichzelf; als materiaal ervoor gebruikte Mark Twain een publicatie van E. D. Morel, een beambte bij een scheepvaartmaatschappij te Liverpool, die hij in 1904 op het Wereldvredescongres in Boston had ontmoet.




Voorwoord van E. D. Morel

De Amerikaanse openbare mening beschouwt Mark Twain als een grote morele kracht ten gunste van het recht. Hier in Engeland zijn we gewoon hem eenvoudig voor een humorist te houden, maar zijn land behoort hem beter te kennen dan wij en zo is het dan ook. Onder de humor van Mark Twain klopt vrijheidsliefde, opstandigheid tegen autocratie, haat tegen iedere vorm van onrecht, verachting voor alles wat conventioneel, dom en protserig is. Hij is een democraat tot in zijn vingertoppen. Naar zijn oordeel zijn de hutten van een primitief volk in Gods ogen even heilig en onschendbaar als een vorstenpaleis en misschien nog meer.

Ik had het voorrecht de aandacht van Mark Twain op de Congo-kwestie te vestigen. Toen ik in 1904 de Verenigde Staten bezocht om president Roosevelt uit naam van de, "Comité ter Hervorming van de Congo," in de officiële hoedanigheid van Engels afgevaardigde op het Wereldvredescongres te Boston, een memorandum te overhandigen, had ik, met nog andere introductiebrieven aan beroemde Amerikaanse burgers, een briefje bij me voor Mark Twain van Lord Norbury, een goede vriend van hem en een goede vriend van hervormingen in de Congo.

Het gesprek met Mark Twain zal altijd een van mijn dierbaarste herinneringen aan die reis blijven. De bekoring van zijn buitengewone persoonlijkheid, zijn doordringende, vriendelijke ogen onder de ruige wenkbrauwen, zijn fraaie voorhoofd, gekroond door een warrige massa wit, zijdeachtig haar, zijn tengere lichaam, beheerst door een ontembare geest, maakten een machtige indruk op mij.

Even groot was, geloof ik, de indruk, die ik op hem maakte, toen ik hem begon te vertellen van de misdaad, die om haar drijfveren en gevolgen van een gemeenheid zonder weerga is. Ik herinner me nog, hoe hij door zijn slaapkamer ijsbeerde, ten prooi aan een onbedwingbare verontwaardiging, terwijl hij telkens, "By George!" riep, zijn lievelingsverwensing.

Toen wij uiteengingen, beloofde Mark Twain mij, dat hij zijn pen ten gunste van de zaak van de Congolezen zou gebruiken: een belofte, die hij heeft gehouden en wel op doeltreffende wijze, met het hier volgende pamflet. Hij heeft het manuscript aan de leiders van de pro-Congo-beweging toevertrouwd en weigerde een cent van de opbrengst van de publicatie aan te nemen.

Wil men deze striemende satire op de soeverein van de Congo op haar volle waarde schatten, dan moeten twee punten goed in het licht worden gesteld.

Ten eerste: koning Leopold, en hij alleen, was en is sinds 1885 de bestuurder van het Congolese grondgebied. Wat absolutisme aangaat, is de "Congo Vrijstaat" (die geen vrije staat, noch een protectoraat, noch iets anders is, maar eenvoudig een grote slavenfactorij) enig ter wereld. In handen van de koning zijn alle uitvoerende, wetgevende, financiële en rechterlijke bevoegdheden geconcentreerd. De absolute vorst van de Congo kent geen enkel soort controle of rem. De Belgische regering was en is zijn medeplichtige. Het volk van België is gekneveld, gebonden, bedrogen; het begint dat nu pas te begrijpen, maar men vermoedt daar nog niet hoe diep de poel van corruptie is, die werd opgewoeld onder de fundamenten van de constitutionele rechten door middel van het absolutisme in de Congo. De leden van het uitvoerende personeel daarginds worden allen door de koning benoemd, tenminste die van Belgische nationaliteit - overigens de meerderheid - en een woord van de koning is voldoende om hen hun betrekking te doen verliezen. Hun plichten worden geregeld in instructies, die uit Brussel komen; Brussel bemoeit zich met de pietluttigste kleinigheden, zoals de strepen op de uniformen, het gebruik van chemische producten, het opstellen van een circulaire. Het personeel van Brussel bestaat niet uit beroepsambtenaren, maar uit mannen, die de koning zelf uitkiest, betaalt, en ontslaat naar welgevallen. Zij moeten hem gehoorzamen of gaan. Men zal tevergeefs proberen deze feiten te verklaren.

Volgens de enquêtecommissie in de Congo zijn alle functionarissen in dat land en de secretarissen van het apparaat in Brussel schuldig aan het jarenlang leiden van een uitgebreid en misdadig stelsel van onderdrukking, dat enig is in de wereld en toch zijn zij allen nog op hun post. Men één pennenstreek zou koning Leopold vandaag nog het sombere drama van een volk, dat hij veertien jaar geleden met één pennenstreek heeft ingezet, kunnen stopzetten; hij zou de inheemsen de rechten op hun eigen grond en de producten van die grond kunnen teruggeven; hij zou hen hun mensenrechten en daarmee hun menselijke waardigheid kunnen hergeven; hij zou hen weer kunnen laten worden wat zij waren vóór zij tussen de ijzeren stangen van de slavernij werden gekneld. Maar de koning is meedogenloos, koppig. Hij verlustigt zich in zijn macht, vertrapt verdragen en trotseert de mening van de beschaafde wereld, hij trekt zich niets aan van het gemompel van protest dat rondom zijn troon gaat opklinken en hoont openlijk de bangelijkheid van de internationale diplomatie. Een duistere figuur, een anachronistische figuur in het begin van de twintigste eeuw, lijkt hij wel de reïncarnatie van de ergste elementen uit de Middeleeuwen.

Misschien geeft het verschijnen van deze gruwelijk stinkende Congolese wond midden in de moderne samenleving het beste aan, hoeveel vat het christendom werkelijk op het wereldgeweten heeft. Als dat zo is, slaat de samenleving wel een heel pover figuur. Merkwaardige ironie, terwijl deze enerzijds de noodzaak overweegt om een grens te stellen aan de vernietigingsmiddelen, die zij zelf heeft uitgevonden, geeft zij anderzijds blijk van een walgelijke berusting tegenover het schouwspel van de herleving van de antieke slavernij, nog afzichtelijker en moorddadiger geworden door de verdelgingsmiddelen, die de mensenmaatschappij heeft geschapen.

Het tweede punt is, dat koning Leopold zich altijd heeft voorgedaan als een filantroop, een weldoener van de kerk, een pijler van het Christelijk geloof en een Mecenas van kunsten en wetenschappen. Heeft hij soms niet verklaard, dat de voornaamste prikkel tot zijn Afrikaanse onderneming de wens was om de "morele en stoffelijke wedergeboorte" van de Congolese inboorling te bevorderen? Heeft hij soms geen kostbare privé-kapellen opgericht en grote sommen aan enige geestelijke orden geschonken? Heeft hij de School voor tropische geneeskunde te Liverpool niet geholpen en zo de zegen des Heren op zijn hoofd doen neerdalen? Heeft hij geen monumenten gebouwd in de Belgische steden en bijgedragen aan de financiering van geografisch onderzoek? Beweert hij niet, dat de reusachtige geheime winsten, die hij uit de onuitsprekelijke ellende van de negers van Midden-Afrika trekt, door hem worden besteed aan kunst en letteren?

En dan te bedenken, dat zoveel oppervlakkige mensen en zoveel bewonderaars van de monarchie ondanks alles deze leugenachtigheid met zedelijke kwaliteiten verwisselen of willen verwisselen! En juist doordat zij de tegenstelling onderstreept tussen zulk een reusachtige huichelarij en de verschrikkelijke wreedheid van het door koning Leopold uitgevonden systeem om de Congo te regeren, een systeem, dat werkt met de regelmaat en meedogenloosheid van een machine en met ontzaglijke offers aan mensenlevens, juist door deze tegenstelling wordt Twains bijtende humor vol en striemend. Natuurlijk moeten de cijfers, die hij over de bevolking en ontvolking van de Congo geeft, niet al te letterlijk worden genomen. Men twijfelt eraan, of de bevolking van het Congolese

grondgebied in 1885 in totaal de vijftien miljoen wel te boven ging; het hoogste getal van de ontvolking, direct of indirect door koning Leopolds beheer veroorzaakt, beloopt drie miljoen personen in de laatste tien jaar. Een aantal, dat in elk geval voldoende is om iedereen kippenvel te bezorgen. Sommigen zullen bezwaar hebben tegen de gezonde, maar rauwe openhartigheid van de gebruikte taal. De cultus van handschoenen en rozenwater telde Mark Twain niet onder zijn volgelingen.


En gezegend zij hij daarvoor.


E. D. MOREL

__________________________________________________________________________________


Ontleend aan Koning Leopold's Alleenspraak, Uitgeverij Pegasus, Amsterdam 1961, vertaling Eva Tas.


Illustratie

"Een gedenkteken ter vereeuwiging van mijn naam."


Koning Leopold in Gesprek met Zichzelf


[Gooit de pamfletten die hij heeft zitten lezen neer. Kamt opgewonden met zijn vingers door zijn golvende bakkebaarden; bonst met zijn vuisten op de tafel; uit kort na elkaar felle salvo's vloeken, laat tussendoor berouwvol zijn hoofd hangen en kust, verontschuldigingen mompelend, het Lodewijk XI-crucifix, dat om zijn hals hangt; staat dan, opgewonden en zwetend, op en loopt hevig gebarend door de kamer.]

- -!! - -!! Had ik ze maar bij de strot! [Kust haastig het crucifix en mompelt] Afgelopen twintig jaar heeft het me miljoenen gekost om de pers van beide halfronden koest te houden, en toch blijven ze lekken. Verder heb ik miljoenen uitgegeven aan godsdienst een kunst en wat krijg ik er voor terug? Niets. Niet eens een bedankje. Wetens en willens worden die weldaden door de pers genegeerd. In het gedrukte woord wordt er alleen maar over me gelasterd - laster en laster - en nogmaals laster bovenop die lasterpraatjes! Beweren dat het waar is, maar wat dan nog? Maakt allemaal niets uit, als het tegen een koning gericht is zijn het hoe dan ook lasterpraatjes.


De misbaksels - ze vertellen alles! Ja, alles: dat ik als een pelgrim in tranen bij de grootmachten langs ben gegaan, met mijn mond vol van de bijbel en uit elke huidporie zwetend van vroomheid. Dat ik ze heb gesmeekt, als hun vertegenwoordiger, de uitgestrekte en dichtbevolkte Congo aan mijn handen toe te vertrouwen, zodat ik daar slavernij en slavenhandel uit zou kunnen roeien, en die vijfentwintig miljoen aardige en onschuldige zwartjes vanuit de duisternis zou kunnen verheffen naar het licht, het licht van onze gezegende Verlosser, het licht dat van zijn heilige Woord afdruipt, het licht dat onze edele beschaving doet stralen - hen verheffen, hun tranen drogen en hun gekrenkte hart vervullen met vreugde en dankbaarheid - hen verheffen en hen duidelijk maken dat ze niet langer verworpen en in de steek gelaten zijn, maar juist onze broeders in Christus; dat Amerika en de dertien grote Europese naties het in tranen, volkomen overtuigd, met mij eens waren; dat hun vertegenwoordigers in Berlijn met elkaar vergaderd hebben en mij Bestuurder en Toezichthouder van de staat Congo hebben gemaakt, mijn macht en beperkingen hebben omschreven en daarbij zorgvuldig gewaakt hebben voor schending en benadeling van de vrijheden en eigendommen van de afzonderlijke inlander; dat ze handel in whisky en wapens verboden hebben; rechtbanken ingesteld hebben; voor alle kooplieden en handelaren van alle naties de handel vrij en ongebreideld gemaakt hebben en alle missionarissen van alle godsdiensten en geloofsrichtingen verwelkomd en beschermd hebben.


Die lieden hebben rondgebriefd dat ik zelf mijn regeringsapparaat heb bedacht en voorbereid en mijn horde ambtenaren heb uitgezocht - mijn "makkers" en "souteneurs", allemaal "onbeschrijfelijke Belgen" - mijn vlag heb gehesen, een President van de Verenigde Staten in de luren heb gelegd en dat het me gelukt is hem als eerste die vlag te laten erkennen en eer te bewijzen. Ach, als zij dat willen moeten ze me maar voor boef uitmaken; ik vind het uitermate bevredigend als ik bedenk dat ik net ietsje gehaaider was, dan dat land dat denkt dat het zelf zo gehaaid is. Ja natuurlijk heb ik die Yank een loer gedraaid, - zoals die lui dat noemen. Piratenvlag? Dat moeten ze dan maar zo noemen - misschien is het dat ook wel. Maar ze waren toch mooi maar de eersten die haar eer bewezen.

Illustratie
"Zij waren de eersten die haar eer bewezen."


Die bemoeizieke missionarissen! die vrijpostige Britse consuls! die leuterende echte Belgische verraaiende ambtenaren! - die vermoeiende altijd maar kletsende en kwekkende papegaaien. Ze hebben rondgebazuind dat ik twintig jaar lang de staat Congo heb geregeerd, niet als gevolmachtigde van de grootmachten, vertegenwoordiger, ondergeschikte, en voorman, maar als een absoluut vorst - over een vruchtbaar gebied dat viermaal zo groot is als het Duitse Keizerrijk - als een absolute alleenheerser, zonder verantwoording af te leggen en boven alle wetten verheven; dat ik het in Berlijn opgestelde Congo-handvest met voeten getreden heb; alle buitenlandse handelaren de weg versperd heb, behalve mijzelf. Dat ik de handel aan mijzelf gehouden heb door middel van het verlenen van concessies aan mensen, die mijn eigen stromannen en medeplichtigen zijn. Dat ik me meester heb gemaakt van de Staat en haar in mijn greep gehouden heb als mijn persoonlijke eigendom, waarbij ik al die enorme inkomsten als mijn eigen "buit" beschouwde - van mij, alleen van mij - haar miljoenen inwoners als mijn eigen bezit opgeëist en beschouwd heb, mijn lijfeigenen, mijn slaven; hun werk is van mij, met of zonder loon; het voedsel dat zij produceren is niet van hen, maar van mij; de rubber, het ivoor en alle andere bodemschatten, van mij - alleen van mij - voor mij verzameld door vrouwen en kleine kinderen, onder bedreiging van zweep en kogel, vuur, honger, verminking en strop.


Die etters! - ik heb het al gezegd, niets maar dan ook niets hebben ze verzwegen! Ze hebben deze en nog andere bijzonderheden aan het licht gebracht, waar hun schaamtegevoel hen over had moeten laten zwijgen, omdat het onthullingen over een koning waren, een heilig iemand en onvatbaar voor verwijten, krachtens zijn uitverkiezing en benoeming tot dit grootse ambt door God zelf; een koning op wiens handelen geen kritiek kan worden uitgeoefend zonder heiligschennis te plegen, omdat God dat van den beginne heeft gade geslagen en daarover geen misnoegen heeft laten blijken, geen afkeuring heeft getoond en dat op geen enkele manier heeft belemmerd of belet. Voor mij is dat een teken dat hij wat ik heb gedaan goedkeurt; ik mag wel zeggen dat ik zeker weet dat hij dat van harte en verheugd goedkeurt.


Waarom zou ik me dan iets aantrekken van dat schelden en beledigen door die mensen, als ik gezegend, gekroond en verheerlijkt ben door die grootse beloning, die gulden beloning, die onuitsprekelijk kostbare beloning? [Met een plotselinge emotionele uitbarsting] Moge ze voor eeuwig in de hel... [Houdt zijn adem in en kust uitbundig het crucifix; mompelt bedroefd, "Met die loslippige woorden kom ik zelf nog in de hel terecht."]


En ze gaan maar door met hun praatjes, die kletskousen! Ze bazuinen rond dat ik de inlandse bevolking ongelofelijk zware belastingen opleg - belastingen die pure diefstal zijn; belastingen die ze moeten voldoen door rubber in te zamelen, onder zware en steeds zwaardere omstandigheden, en door gratis voedselgewassen te kweken en te leveren - en dan blijkt ook nog dat, als zij door honger, ziekte, wanhoop en onafgebroken en uitputtend geploeter zonder te kunnen rusten, hun hutten in de steek laten en het oerwoud invluchten om aan hun straf te ontkomen, mijn bij vijandige stammen geronselde en door mijn Belgen opgestookte en gestuurde zwarte soldaten, hen achtervolgen, afslachten en hun dorpen in brand steken - en alleen wat meisjes sparen. Ze vertellen allemaal dat ik een natie van mensen zonder vrienden van de aardbodem vaag door middel van elke vorm van moord, alleen maar voor mijn eigen portemonnaie. Maar ze zeggen nooit - hoewel ze dat best weten - dat ik mij tegelijkertijd en altijd heb ingezet voor de zaak van het geloof en daar missionarissen (met een "kritiekloze instelling" zoals zij dat noemen) naartoe heb gestuurd, om hen te leren hoe verkeerd ze leven en hen bij Hem te brengen, die alleen maar liefde en genade is en de nooit slapende hoeder en vriend van allen lijdenden. Ze vertellen alleen wat tégen en nooit wat vóór mij pleit.


Illustratie

" Ze vertellen alleen wat tegen mij pleit."


Ze vertellen dat Engeland mij verzocht heeft een Onderzoekscommissie naar de wreedheden in Congo in te stellen en dat ik dat heb gedaan, om dat bemoeizieke land met zijn onaangename "Comité ter Hervorming van de Congo," samengesteld uit edellieden en bisschoppen, van die John Morleys, Universiteitssnobs en andere mafketels, die meer belangstelling hebben voor andermans dan hun eigen zaken, tot bedaren te brengen. Hielden ze toen hun mond? Nee, ze merkten alleen maar op dat die commissie in zijn geheel bestond uit mijn eigen "Congoslachters," "juist de mensen van wie de activiteiten onderzocht moesten worden." Ze zeiden dat het hetzelfde was als een commissie van wolven instellen, die een onderzoek moest doen naar de slachtingen in een schaapskudde. Niets kan die vervloekte Engelsen tevreden stellen! [1]


En zijn die muggenzifters openhartig geweest over mijn eigen karakter? Dat zouden ze niet meer kunnen zijn geweest, als wanneer ik een proleet was geweest, een boer of een technicus. Zij herinneren de wereld eraan dat mijn huis vanaf het begin een kapel en hoerentent ineen zijn geweest, en dat die twee bedrijven dag en nacht op volle toeren draaiden; dat ik wreed ben geweest ten opzichte van mijn eigen koningin en dochters en dat ik ze dagelijks te schande maakte en vernederde; dat ik, toen mijn koningin eindelijk in haar laatste toevluchtsoord, de doodskist, lag en een van mijn dochters mij op haar knieën smeekte haar voor de laatste keer een blik te laten werpen op haar moeders gezicht, dat weigerde; en dat ik drie jaar geleden, nog niet tevreden met de gestolen buit van een hele buitenlandse natie, mijn eigen kind van haar persoonlijke eigendom beroofde en bij volmacht voor de rechtbank verscheen - ten overstaan van de hele wereld - om die handelswijze te verdedigen en mijn misdaad te voltooien. Ze zijn, zoals ik al heb gezegd, oneerlijk en onrechtvaardig; ze willen die dingen, of andere dingen die tegen mij pleiten, weer oprakelen en daar opnieuw ruchtbaarheid aan geven, maar zijn niet bereid daden van mij te vermelden die vóór mij pleiten. Meer dan welke vorst van mijn tijd, heb ik geld besteed aan kunst, en dat weten ze .


Hebben ze het daar over, vertellen ze jullie dat? Nee, natuurlijk niet. Zij maken liever van die, wat zij "gruwelijke statistieken" noemen, kwetsende kleuterschoollessen, met het doel sentimentele mensen te laten huiveren en hen tegen mij in het harnas te jagen. Ze zeggen dat "als het door Koning Leopold onschuldig vergoten bloed in de Congo in emmers werd gedaan en die emmers naast elkaar gezet werden, die een rij van 2000 mijl zouden vormen; als de skeletten van zijn tienmiljoen uitgehongerde en afgeslachte doden zouden kunnen herrijzen en achter elkaar zouden lopen, het zeven maanden en vier dagen zou duren voor ze voorbij een bepaald punt gelopen waren; als ze allemaal bij elkaar gelegd zouden worden, dat meer ruimte zou innemen dan heel St. Louis, het terrein van de hele Wereldtentoonstelling inbegrepen; dat als ze allemaal samen tegelijkertijd in hun knokige handen zouden klappen, dat griezelige geluid gehoord zou kunnen worden op een afstand van .... ." Verdomme, ik word er moe van! En diezelfde wonderen verrichten ze met het geld dat ik uit dat bloed heb geperst en in mijn zak heb gestoken. Zij stapelen dat op tot Egyptische piramiden; zij plaveien daar de Sahara mee; ze gooien het in de lucht, zodat de schaduw ervan de aarde in schemer dompelt. En de tranen die ik heb veroorzaakt, de harten die ik heb gebroken - ach, niets kan hen overhalen hen met rust te laten!


[Mijmert even] Nou ... laat maar, ik heb in ieder geval de Yankees verslagen! dat geeft voldoening.


[Leest met een spottend glimlachje het Erkenningsbesluit van de President van 22 april 1884]


"... de regering van de Verenigde Staten spreekt haar waardering en goedkeuring uit over de menslievende en heilzame doeleinden (van mijn Congo-plannen) en zal de funtionarissen van de Verenigde Staten, te land en ter zee, opdragen haar vlag te beschouwen als de vlag van een bevriende staat."


Misschien zouden de Amerikanen dat nu wel weer willen terugnemen, maar dan zullen ze merken dat mijn vertegenwoordigers niet voor niets in Amerika zitten. Maar daar hoef ik niet bang voor te zijn; geen enkel land of regering kan het zich permitteren een blunder toe te geven. [Begint met een tevreden glimlach te lezen in een "Verslag van de eerwaarde W. M. Morrison, Amerikaans zendeling in de Congo Vrijstaat."]


"Hiermee doe ik verslag van een aantal van de vele afschuwelijke gebeurtenissen, die door mij persoonlijk zijn waargenomen; zij onthullen de systematische plundering en wandaden die door Koning Leopold van België in stand gehouden worden en op dit moment nog steeds plaats vinden in dat tragische land. Ik zeg Koning Leopold, omdat hij, en hij alleen, verantwoordelijk is, omdat hij de absolute alleenheerser is. Hij betitelt zichzelf als zodanig. Toen onze regering in 1884 de basis legde voor de Congo Vrijstaat, door haar vlag te erkennen, wist zij nauwelijks dat deze aangelegenheid, pronkend onder het mom van filantropie - in wezen Koning Leopold van België zelf was, een van de sluwste, meedogenlooste en gewetenlooste leiders die ooit op een troon hebben gezeten. Nog afgezien van zijn beruchte ontaarde moraal, die van zijn naam en familie op twee continenten een aanfluiting hebben gemaakt.


Onze regering zou hoogstwaarschijnlijk die vlag niet hebben erkend, als zij geweten had dat het in wezen Koning Leopold persoonlijk was die om erkenning vroeg; als zij geweten had dat het daarmee in het hart van Afrika een absolute monarchie in het zadel hielp; als zij geweten had dat zij, na het met veel bloed en geld gepaard gaande afschaffen van de Afrikaanse slavernij in haar eigen land, nu een nog veel ergere vorm van slavernij in Afrika hielp vestigen."


[Met een kwaadaardig plezier] Ja, ik ben die Yankees net te slim af geweest. Dat doet zeer; dat ergert ze. Daar kunnen ze niet verkroppen! Maakt ze ook nog op een andere manier en nog erger te schande; ze kunnen namelijk nooit meer het schandelijke feit uit hun boeken schrappen dat hun zelfingenomen Republiek, die zichzelf ongevraagd heeft opgeworpen als de Voorvechter en Beschermer van de Vrijheid in deze wereld, de enige democratie in de geschiedenis is die haar macht en invloed heeft aangewend om een absolute monarchie te vestigen!


[Kijkt peinzend en met een boze blik naar een enorme stapel pamfletten] Ze kunnen de kleren krijgen die bemoeizieke zendelingen! Ze schrijven tonnen van die dingen. Het lijkt alsof ze altijd in de buurt zijn, altijd lopen te spioneren, altijd ooggetuige zijn van wat er gebeurt; en alles wat ze zien vertrouwen ze toe aan het papier. Ze snuffelen overal rond; de inboorlingen beschouwen hen als hun enige vrienden; met hun zorgen wenden ze zich tot hen; zij laten hen hun littekens en verwondingen zien, die onze militaire politie heeft aangebracht; ze steken hun armstompjes omhoog en jammeren omdat hun handen voor straf zijn afgehakt, omdat ze niet genoeg rubber binnenbrachten en als bewijs voor mijn functionarissen dat de vereiste bestraffing juist en degelijk was uitgevoerd. Een van die zendelingen zag eenentachtig van die handen te drogen hangen boven een vuurtje, om later overgedragen te kunnen worden aan mijn ambtenaren - en natuurlijk moest hij dat weer opschrijven en publiceren. Reizen en reizen, spioneren en spioneren! En niets is te onbenullig voor hen om het te publiceren.


Illustratie
"Met hun zorgen wenden zij zich tot hen"

 

[Pakt een pamflet. Leest een passage uit "Reis, gemaakt in juli, augustus en september 1903, door de eerwaarde A. E. Scrivener, Brits zendeling"]


".... Al gauw begonnen we te praten en zonder enige aanmoediging van mijn kant, begonnen de inlanders met hun verhalen waar ik al zo vertrouwd mee was. Ze leefden in rust en vrede toen de blanke mannen kwamen van over het meer, met allerlei eisen om dit en dat te doen, en zij vonden dat dat slavernij betekende. Daarom probeerden ze de blanken uit hun land te houden, maar tevergeefs. Tegen geweren konden ze niet op. Dus onderwierpen zij zich en bedachten dat ze onder de veranderde omstandigheden er maar het beste van moesten proberen te maken. Eerst kregen ze het bevel huizen voor de soldaten te bouwen en deden dat zonder gemor. Daarna moesten ze de soldaten en alle mannen en vrouwen - die in hun kielzog meegekomen waren - te eten geven. Vervolgens werd hen verteld dat ze rubber moesten brengen. Dat was iets heel nieuws voor ze. Een paar dagreizen van hun dorp was rubber in het oerwoud, maar dat het iets waard was, was ook nieuw voor hen. Er werd een kleine beloning geboden en zo ontstond er een wedloop om rubber. 'Wat raar dat die blanke mannen ons stoffen en kralen geven voor het sap van een wilde boom.' Zij verheugden zich over wat zij dachten dat een buitenkansje was. Maar al gauw werd de beloning minder totdat zij op het laatst de rubber voor niets moesten leveren. Daar probeerden zij tegen te protesteren, maar tot hun grote verbijstering werden toen door de soldaten een aantal mensen doodgeschoten en werd de rest met veel gevloek en klappen meegedeeld dat ze meteen rubber moesten gaan halen, omdat er anders nog meer doden zouden vallen. Doodsbang begonnen ze hun eten klaar te maken voor de veertien dagen durende voettocht, die nodig was om vanuit hun dorp rubber te kunnen verzamelen. Toen de soldaten hen nog zagen zitten, schreeuwden ze: 'Wat, nog niet vertrokken?' Pang! pang! pang! En een voor een vielen ze neer, dood, temidden van hun vrouwen en dorpsgenoten. Er ontstond een vreselijk gejammer en er werd een poging gedaan om de doden klaar te maken voor de begrafenis, maar dat werd niet toegestaan. Ze moesten meteen het oerwoud in. Zonder eten? Ja, zonder eten. Die arme stumpers moesten zelfs vertrekken zonder hun tondeldozen, waar ze vuur mee maakten. Velen stierven in het oerwoud van honger en ontbering, en nog meer vielen door de geweren van de wrede soldaten, die met die taak belast waren. Ondanks hun inspanningen werd de hoeveelheid rubber die ze binnenbrachten steeds minder en werden er steeds meer gedood. Ze lieten me het dorp zien en wezen de plek aan waar eerst het opperhoofd resideerde. Uit een zorgvuldige schatting bleek dat de bevolking die, laten we zeggen, zeven jaar daarvoor, in en rond de nederzetting binnen, laten we zeggen, een straal van een kwart mijl, uit 2000 mensen bestond. Ze vertelden allemaal dat ze nu de 200 niet meer haalden en dat ze heel verdrietig en somber waren over het feit dat ze zo snel in aantal afnamen.


Illustratie

 

Wij bleven daar de hele maandag en voerden veel gesprekken met de mensen. Die zondag daarvoor hadden een paar jongens me verteld over wat beenderen die gezien hadden. Ik vroeg dus die maandag of ze me die beenderen wilden laten zien. Binnen een paar meter afstand van de hut waar ik verbleef, lagen in het gras een groot aantal menselijke schedels, beenderen en in sommige gevallen volledige skeletten. Ik telde zesendertig schedels en veel hopen beenderen waarvan de schedel ontbrak. Ik riep een van de mannen en vroeg wat dat betekende. 'Toen dat gedoe met die rubber begon,' zei hij, 'schoten de soldaten zoveel mensen dood, dat wij het moe werden om hen te begraven en vaak mochten we ze niet eens begraven; en daarom hebben we de lijken naar het gras gesleept en daar achtergelaten. Er liggen overal in het rond honderden, als u ze wilt zien.' Maar ik had al meer dan genoeg gezien en was onpasselijk geworden van al die verhalen, die zowel door mannen als vrouwen werden verteld en van de gruwelijke tijd die ze hadden meegemaakt. De wreedheden in Bulgarije stellen niets voor vergeleken met wat hier was aangericht. Ik weet niet hoe deze mensen dat volgehouden hebben en zelfs nu nog verbaas ik me over hun geduld. Dat sommigen erin geslaagd zijn te vluchten is enige reden voor dankbaarheid. Ik bleef daar twee dagen en wat een grote indruk op mij maakte was het inzamelen van de rubber. Ik zag, net als in Bongo, lange rijen mensen aankomen met mandjes onder hun arm; zag hoe ze uitbetaald werden met zout in hun melkbeker en hoe twee el bedrukte katoen naar de hoofdman werd gesmeten; ik zag ze beven van schuchterheid en eigenlijk was een groot deel van alles een bewijs van de bestaande terreurtoestand en de overduidelijke slavernij waarin die mensen vastzitten."

Dat is nou typisch hun manier; ze spioneren en spioneren maar en haasten zich elke onbenullig wissewasje te laten drukken. En de Britse consul, de heer Casement, is geen haar beter. Hij heeft de hand weten te leggen op een dagboek dat was bijgehouden door een van mijn regeringsambtenaren, en hoewel het een privé-dagboek is en alleen bestemd was voor de ogen van de eigenaar, toont de heer Casement zijn gebrek aan kiesheid en beschaving door daar een aantal passages uit te publiceren.


[Leest een passage uit het dagboek]


"Telkens als een korporaal meegaat om rubber te tappen, krijgt hij een aantal patronen mee. Alle niet-gebruikte moet hij terugbrengen en voor elke gebruikte moet hij een rechterhand overleggen. M. P. vertelde me dat ze soms een patroon afvuren als ze op wilde dieren jagen; dan hakken ze een hand van een levende man af. Over de mate waarin dit plaats vindt, vertelde hij me dat het district aan de Mambogorivier in zes maanden 6.000 patronen had verbruikt, wat betekent dat 6.000 mensen zijn gedood of verminkt. Het betekent nog meer dan 6.000, want mensen hebben me verteld dat soldaten kinderen afslachten met de kolf van hun geweer."


Als die fijnbesnaarde consul denkt dat iets verzwijgen doeltreffender is, zal hij dat zeker doen. Hij laat het aan de lezer over zelf te ontdekken dat het afslachten en verminken van duizend mensen in één maand, een enorme productie is voor zo'n klein gebied als de concessie aan de Mambogo-rivier, en geeft stilzwijgend de afmetingen daarvan aan, door in zijn verslag een landkaart op te nemen van die verbazingwekkende Congo-staat, waarop niet eens plaats is voor zo'n klein dingetje als die rivier. Met dat verzwijgen wil hij zeggen, "Als het in zo'n klein hoekje al duizend per maand zijn, stel je dan eens voor hoe groot het totale aantal dan is voor de hele uitgestrekte natie!" Een gentleman zou zich niet verlagen tot iets dergelijks stiekems.



[1] Dit bezoek had een gunstiger resultaat dan voorzien was. Een van de leden van de Commissie was een vooraanstaande Congolese ambtenaar, een ander een vertegenwoordiger van de Belgische regering, een derde een Zwitserse jurist. Men was bang dat het werk van de Commissie niet waarachtiger zou zijn dan dat van de ontelbare zogenaamde "onderzoeken" van plaatselijke ambtenaren. Het bleek echter dat de Commissie werd bedolven onder een lawine van gruwelijke getuigenverklaringen. Iemand die aanwezig was bij een openbare zitting schreef: "Zelfs mensen met een hart van steen zouden geraakt zijn door de verhalen die naar boven kwamen toen de Commissie zich verdiepten in de gruwelijke geschiedenis van het rubbertappen." Het is duidelijk dat de commissieleden getroffen waren. Over hun verslag en de invloed daarvan op het internationale vraagstuk, wat bleek uit de ingewilligde voorwaarden in de Congo, wordt iets verteld in een bijlage bij dit pamflet. In de ene streek die door de Commissie was bezocht, werden bepaalde hervormingen voorgesteld, maar na haar vertrek waren de omstandigheden binnen korte tijd zelfs beroerder dan voor haar komst. - M. T.


Illustratie

"Stel je eens het totale aantal voor die hele uitgestrekte natie!"


En dan die verminkingen. Je kunt een criticaster van de Congo niet de pas afsnijden en zorgen dat hij zijn mond blijft houden; hij duikt onder en komt vanuit een andere richting weer recht op je toe. Ze zitten vol glibberige kunstjes. Toen de verminkingen (handen afhakken, mannen castreren, enz.) Europa in beroering begon te brengen, kwamen we op het idee dat goed te praten met een tegenzet waarvan wij dachten dat hen, wat dat onderwerp betreft, voor eens en altijd murw zou slaan en hen het zwijgen op zou leggen; dat wil zeggen, wij legden die gewoonte gewoon bij de inboorlingen neer, en vertelden dat wij dat niet zelf bedacht hadden, maar hen alleen maar navolgden. Bracht dat hen in verwarring? hielden zij toen hun mond? Geen moment. Ze hielden de boot af en sloegen meteen terug met de opmerking dat "als een christelijke Koning een moreel houdbaar verschil kan zien tussen het bedenken van bloeddorstige barbaarsheden en die overnemen van wilden, laat hij dan maar, ter wille van de menslievendheid, alle mogelijke troost putten uit die bekentenis1"


Het is verbijsterend wat die consul doet - die spion, die bemoeial.


[Pakt een pamflet "De Behandeling van Vrouwen en Kinderen in de Congo; wat de heer Casement in 1903 heeft gezien."]


Nog maar twee jaar geleden! Het publiek met een jaartal lastigvallen, echt iets kwaadaardigs. Het is bedoeld om afbreuk te doen aan de bewering van mijn perssyndicaat dat mijn schrikbewind in de Congo was gestaakt, dat er al jaren en jaren geleden helemaal een eind aan was gemaakt. Die man is gek op onbenulligheden - zwelgt en verkneukelt zich daarin, koestert en vertroetelt ze en schrijft ze ook nog op. Het is niet eens nodig om weg te suffen bij het lezen van dit eentonige verslag, om dat te zien; alleen de titels van de hoofdstukken bewijzen dat al.


[Leest]


"Tweehonderdveertig personen, mannen, vrouwen en kinderen, gedwongen de regering te voorzien van een ton zorgvuldig bereid voedsel per week, ontvangen daarvoor als beloning, welgeteld, het vorstelijke bedrag van 15 shilling en tien pence!"


Klopt helemaal, dat was vrijgevig. Dat was niet veel minder dan een penny per week per neger. Het komt die consul goed uit om dat te bagatelliseren, terwijl hij toch heel goed weet dat ik dat voedsel en werk voor niets had kunnen krijgen. Ik kan dat met honderden voorbeelden aantonen.


[Leest]


"Expeditie tegen een dorp, dat achterstallig is met haar (gedwongen) leveringen; resultaat: zestien personen afgeslacht, waaronder drie vrouwen en een jongetje van vijf. Tien personen gevankelijk afgevoerd, tot er een losgeld wordt betaald; daaronder een kind, dat stierf tijdens de mars."


Hij hoedt zich er echter voor niet duidelijk te maken dat wij wel genoodzaakt zijn om onze toevlucht te nemen tot losgeld om schulden te kunnen innen, als mensen niets hebben om mee te betalen. Gezinnen vluchten het oerwoud in, verkopen een paar van hun gezinsleden als slaaf en kunnen zo best het losgeld voldoen. Hij weet heel goed dat ik daar een eind aan zou maken als ik een minder stuitende manier zou hebben om hen hun schulden te laten betalen.... Mm - nog een voorbeeld van de kiesheid van die consul. Hij doet verslag van een gesprek met een aantal inboorlingen:


Q. "Hoe weten jullie dat het de blanken zelf waren die bevel gaven om jullie zo wreed te behandelen? Die dingen moeten gedaan zijn door zwarte soldaten, zonder dat de blanken daar iets van af wisten."


A. De blanke mannen zeiden tegen hun soldaten: 'Jullie doden alleen vrouwen; jullie kunnen geen mannen doden.' Dus als de soldaten een man doodden (hier onderbrak hij zijn verhaal, aarzelde en wees toen op zijn.... en zei) "dan sneden ze de ......af, namen dat mee naar de blanke mannen, die dan zeiden: 'Het klopt, jullie hebben een man gedood.'"


Q. "Is dat echt waar? Werden veel van jullie zo behandeld, als ze gedood waren?"


Allemaal [luid roepend]: "Nkoto! Nkoto!" ("Heel veel! Heel veel!")

Het was overduidelijk dat die mensen niet iets zelf bedachten. Hun felheid, hun fonkelende ogen en hun opwinding waren echt."


Natuurlijk moest deze criticus dat aan de grote klok hangen; hij heeft geen zelfrespect. Al dat soort mensen maken me te schande, hoewel ze heel goed weten dat het mij geen genoegen deed om mensen op die manier te straffen, maar dat alleen maar deed als waarschuwing voor andere misdadigers. Gewone straffen hebben geen enkel effect bij domme wilden; die maken geen indruk.


[Leest nog wat koppen]


"Verwoeste streek; bevolking afgenomen van 40.000 tot 8.000."


Hij doet geen moeite te vertellen hoe dat kwam. Hij is een meester in het verhullen. Hij hoopt dat zijn lezers en zijn hervormers van de Congo, van het slag van Lord Aberdeen, Lord Norbury, John Morely, Sir Gilbert, en Parker, zullen denken dat die allemaal vermoord zijn. Dat is niet zo. Het merendeel is gevlucht. Ze zijn met hun gezinnen het oerwoud in gevlucht, vanwege dat gedoe met de rubber, en daar zijn ze van de honger gestorven. Konden wij daar soms iets aan doen?


Een van mij jammerende criticasters merkt op: "Andere christelijke heersers leggen hun volk ook belastingen op, maar verschaffen het op hun beurt scholen, rechtbanken, wegen, licht, water en bescherming van lijf en leden; Koning Leopold heft belastingen van zijn wederrechtelijk toegeëigende land, maar geeft op zijn beurt alleen maar honger, verschrikking, verdriet, schande, slavernij, verminking en massamoord." Dat is nou hun manier van doen! Ik geef "niets!" Ik zend de overlevenden het evangelie; die censuurzaaiers weten dat, maar zouden liever hun tong laten afsnijden dan dat te vermelden. Ik heb mijn mederovers meerdere malen de opdracht gegeven de stervenden in de gelegenheid te stellen het heilige symbool te kussen; en als zij mij gehoorzaamd hebben ben ik zonder twijfel het nederige middel geweest waardoor velen zijn gered. Geen enkele van mijn kwaadsprekers is zo eerlijk geweest om dat te vermelden; maar wat dan nog; Een is er die dat niet over het hoofd heeft gezien en dat is mijn troost, dat beurt mij op.


Illustratie
Militaire parade


[Legt het Verslag neer, pakt een pamflet en laat daar zijn ogen overheen glijden.]


En nou komen we bij de "valstrik des doods." Een bemoeizieke rondspeurende zendeling - de eerwaarde W. H. Sheppard; spreekt met een van mijn zwarte stropers, na een strooptocht; konkelt wat om hem bijzonderheden te ontlokken. De deelnemer aan de razzia vertelt:


"Ik liet 30 slaven van deze oever van de rivier komen en 30 van de andere; ivoor, 2500 bollen rubber, 13 geiten, 10 kippen en 6 honden, nog wat graan, enz."


"Hoe kwam het tot een gevecht?" vroeg ik.


"Ik liet op die dag alle hoofden, onderhoofden, mannen en vrouwen komen en zei dat ik een eind wilde maken aan al het geklets. Toen ze door deze smalle poorten heen gegaan waren (de omheining was gemaakt van schermen die uit andere dorpen gehaald waren) vroeg ik hen wat zij mij verschuldigd waren en zei dat ik ze, als zij mij de spullen noiet leverden, allemaal zou doden; zij weigerden me te betalen en dus gaf ik het bevel de hekken te sluiten, zodat ze niet weg konden rennen; daarna slachtte ik ze binnen de omheining af. De schermen van de omheining begaven het en sommigen ontsnapten."


"Hoeveel heb je er gedood?" vroeg ik.


"Een heleboel. Wilt u ze zien?"


Dat was precies wat ik wilde.


Hij zei: "ik denk dat we er tussen de tachtig en negentig hebben vermoord; in die andere dorpen, dat weet ik niet, daar ben ik niet zelf naartoe gegaan, maar heb mijn mensen gestuurd."


We liepen samen naar een open plek vlak bij het kamp. Daar lagen drie lijken waarvan, vanaf het middel naar beneden, alle vlees was verdwenen.


"Waarom zijn ze zo toegetakeld en zijn alleen de botten overgebleven?" vroeg ik.


"Mijn mannen hebben dat opgegeten," antwoordde hij zonder aarzelen. Vervolgens legde hij uit dat 'mannen met jonge kinderen geen mensenvlees eten, maar de rest wel.' Links lag het lijk van een grote man, in de rug geschoten en zonder hoofd. (Alle lijken waren naakt.)


"Waar is het hoofd van die man?" vroeg ik.


"O, van zijn schedel hebben ze een kom gemaakt om tabak en diamba (marihuana) in fijn te wrijven." We liepen verder, zochten tot laat in de middag en telden eenenveertig lijken. De rest was door de mannen opgegeten.


Toen we terugliepen naar het kamp zagen we een jonge vrouw liggen, met een schotwond in haar achterhoofd en bij wie een hand was afgehakt. Ik vroeg waarom, en Moeloenba N'Coesa legde me uit dat ze altijd de rechterhand afhakten om die bij terugkeer bij de vertegenwoordiger van de Staat in te leveren.


"Kun je me wat van die handen laten zien?" vroeg ik.


Hij bracht me naar een stellage van stokken, waaronder een klein vuurtje brandde en daar waren ze dan, de rechterhanden - alles bij elkaar telde ik er eenentachtig.


Ik zag niet minder dan zestig vrouwelijke gevangenen van de Bena Piangastam.


Wij stellen allemaal dat wij het geheel van wandaden zo uitgebreid mogelijk hebben onderzocht en zijn tot de slotsom gekomen dat het een vooropgezet plan was om dat allemaal mogelijk te maken, die arme mensen te vangen en in die "valstrik des doods" af te slachten.


Illustratie

Moeloenba, Opperhoofd van een kannibalenstam,
in de buurt van Luebo, Congo. Tekening naar een foto

"Moeloenba N'Coesa legt uit."



Nog zo'n detail, zoals we zien! - kannibalisme! Zij melden daar gevallen van in een uiterst beledigende frequentie. Mijn kwaadsprekers laten niet na dat te vermelden, omdat ik de absolute alleenheerser ben en met een enkel woord in de Congo alles kan verhinderen, wat ik wil verhinderen, en dat dus alles wat met mijn instemming gebeurt mijn daad is, mijn persoonlijke daad; dat ík dat doe; dat de hand van mijn vertegenwoordiger even echt mijn hand is, alsof die aan mijn eigen arm vastzit; en dus beelden zij mij af in mijn staatsiekledij, met mij kroon op mijn hoofd, kauwend op mensenvlees en biddend en dankend tot Hem van wie alle goeds komt. Tjonge jonge, als die halfzachten zoiets als die bijdrage van die zendeling te pakken krijgen, raken ze daardoor helemaal van slag. Dan vloeken ze en verwijten de Hemel een dergelijke duivel te laten leven. Dan bedoelen ze mij dus. Ze denken dat het niet normaal is. Ze lopen huiverend rond en piekeren over de afname van de bevolking van de Congo van 25.000.000 tot 15.000.000 tijdens de twintig jaar van mijn bewind; en dan barsten ze uit en noemen mij "de Koning met Tien Miljoen moorden op zijn geweten." Zij noemen dat een "record." De meesten van hen vinden het niet genoeg om mij er maar 10.000.000 aan te wrijven. Nee, zij bedenken dat zonder mij het bevolkingsaantal, door natuurlijke aanwas, nu 30.000.000 zou bedragen, zodat ze er nog eens 5.000.000 op mijn bord kunnen schuiven en daarmee mijn totale oogst aan doojen oploopt tot 15.000.000. Ze zeggen dat iemand die de kip met de gouden eieren slacht, ook verantwoordelijk is voor de eieren die de kip nog gelegd zou hebben, als ze met rust gelaten was. O, ja, ze vinden dat ik een "record" heb behaald. Ze beweren dat in India tweemaal per generatie tijdens de Grote Hongersnood 2.000.000 mensen bezwijken, op een bevolking van 320.000.000 en dat de hele wereld dan van medelijden en ontzetting de handen ten hemel heft; maar dan beginnen ze zich af te vragen waar de wereld met zijn emoties naartoe zou moeten, als ik eens twintig jaar lang van plaats zou wisselen met die Grote Hongersnood! Door dat idee slaat hun verbeelding op hol en stellen zij zich voor dat aan het eind van die twintig jaar de Hongersnood weer aan de beurt is, zich aan mijn voeten ter aarde werpt en zegt: "Onderricht mij Meester, ik heb gemerkt dat ik maar een beginneling ben." En vervolgens bedenken ze dat de Dood dan met zijn zeis en zandloper aan komt lopen, mij smeekt zijn dochter te huwen, zijn bedrijf te reorganiseren en de hele zaak te drijven. Voor de hele wereld, weet je! Tegen die tijd staan hun zieke breinen vol onder stoom, halen ze hun boeken tevoorschijn en breiden hun werkzaamheden uit, met mij als onderwerp. Ze doorzoeken alle biografieën om mijn tegenhanger te vinden, ze werken Atilla door, Torquemada, Djengis Khan, Iwan de Verschrikkelijke en de rest van die bende, wat dat ook moge betekenen, en jubelen kwaadaardig als ze het niet kunnen vinden. Vervolgens bestuderen ze de historische aardbevingen, wervelstormen, sneeuwstormen, natuurrampen en vulkaanuitbarstingen; en wat blijkt: geen daarvan kan zich met mij meten. Ten slotte hebben ze het echt ontdekt (denken ze), en beëindigen hun werkzaamheden met toe te geven - niet van harte - dat ik slechts een gelijke ken in de geschiedenis, maar eentje, - de Zondvloed. Dat is overdreven.

Maar dat zijn ze altijd als ze het over mij gaat. Als zij mijn naam horen noemen, kunnen ze evenmin rustig blijven, als dat een glas water zijn gevoelens kan beheersen als er bruispoeder in gegooid wordt. Wat kunnen ze toch absurde dingen bedenken, met mij als inspiratiebron! Een Engelsman wilde met me wedden - drie tegen een - en bood me alles wat ik wilde, tot een bedrag van 20.000 pond, dat ik 2.000.000 jaar lang de meest opvallende buitenlander in de hel zou gaan worden. Die man is zo buiten zichzelf van woede, dat hij niet in de gaten heeft dat dat idee onzinnig is. Onzinnig en onzakelijk: weet je, dat zou helemaal geen winnaar op kunnen leveren; we zouden allebei verliezen door het renteverlies op onze inzet; vier of vijf procent. Even rekenen, dat zou neerkomen op.... ik weet niet precies hoeveel, maar tegen de tijd dat die termijn verlopen is en de weddenschap uitbetaald zou worden, zou de winnaar met het aangegroeide kapitaal de hele hel wel kunnen kopen.


Een andere idioot wil een gedenkteken oprichten ter vereeuwiging van mijn naam, vervaardigd uit 15.000.000 schedels en skeletten, en is helemaal wraakzuchtig enthousiast over dit zonderlinge voornemen. Hij heeft het allemaal uitgerekend en op schaal getekend. Van die schedels zal hij voor mij een gedenkteken en mausoleum ineen bouwen, dat een nauwkeurig evenbeeld zal worden van de Grote Piramide van Cheops, met een grondoppervlak van 50.000 m2 en een top van 130 meter hoog. Hij wil me laten opzetten en daar boven in de lucht op de top neerzetten, met mijn mantel en kroon, een "piratenvlag" in de ene hand en een slagersmes en hangende handboeien in de andere. Hij wil de piramide oprichten middenin een ontvolkt gebied, een sombere verlatenheid, overdekt met onkruid en smeulende ruines van in brand gestoken dorpen, waar de geesten van de verhongerde en vermoorde doden voor eeuwig hun jammerklachten meedelen aan het gefluister van dolende winden. Straalsgewijs vanaf die piramide moeten veertig grote toegangswegen aangelegd worden, als de spaken van een wiel, elk vijfendertig mijl lang, aan beide zijden geflankeerd door schedelloze skeletten, anderhalve meter van elkaar en verbonden door korte ijzeren ketens, van pols naar pols, vastgemaakt met beproefde en echte oude handboeien, gestempeld met mijn eigen handelsmerk, een gekruist crucifix en slagersmes, met de leuze "In dit teken zullen wij welvaren;" elke knokenhaag moet bestaan uit 200.000 skeletten per straatkant, dat wil zeggen 400.000 per toegangsweg. Met voldoening wordt opgemerkt dat het samen een afstand van drie- of vierduizend mijl skeletten (een enkele rij) betekent - alles bij elkaar 15.000.000 - die zich dwars over het vasteland van Amerika zou uitstrekken, van New York naar San Francisco. Verder wordt gezegd, op de verwachtingsvolle toon van een spoorwegmaatschappij die een belangrijke uitbreiding van haar reizigerskilometers in het vooruitzicht heeft, dat mijn productie 500.000 lijken per jaar bedraagt, als mijn bedrijf op volle toeren en non-stop draait en dat er, als ik nog tien jaar meega, verse schedels genoeg zijn om nog eens 50 meter toe te voegen aan de hoogte van de piramide, waardoor het verreweg het imposantste bouwwerk ter wereld zou worden, en bovendien genoeg verse skeletten om de transcontinentale rij (op pijlers) nog duizend mijl voort te zetten in de Grote Oceaan. De kosten om het materiaal bijeen te brengen vanaf mijn "overal verspreide en ontelbare privé-kerkhoven," het vervoer daarvan, het bouwen van het gedenkteken en de straalsgewijs lopende toegangswegen, zijn keurig uitgerekend en leveren een totaalbedrag op van een miljoen pond sterling, en vervolgens.... waarom vervolgens? (....... .!!........!!) vraagt die idioot mij het bedrag te leveren! [Plotseling en uitgebreid aandacht voor het crucifix] Hij herinnert mij eraan dat mijn jaarlijks inkomen uit de Congo een miljoen pond bedraagt, en dat voor zijn onderneming "maar" 5.000.000 nodig zou zijn. Dagelijks worden er wilde aanslagen op mijn portemonnaie gepleegd; daar heb ik geen last van, ik hoef er niet eens aan te denken. Maar dit - dit verontrust me, dit maakt me zenuwachtig; je weet maar nooit wat zo'n ongeleid projectiel als die man verder gaat doen.... Dacht ie maar aan Carnegie - maar die gedachte moet ik uit mijn hoofd zetten! het verknoeit mijn dagen; verstoort mijn nachtrust. Op die manier word ik gek. [Na een pauze] Het kan niet anders - ik moet Carnegie kopen.


Illustratie

"Mijn inkomen uit de Congo bedraagt jaarlijks een miljoen pond"


[Getergd en mompelend loopt hij een tijde rond door de kamer, pakt dan weer de hoofdstuktitels van de Consul weer op. Leest.]


"Regering laat kinderen van een vrouw verhongeren en doodt haar zonen."


"Slachting aangericht onder vrouwen en kinderen."


"De inlander is veranderd in een wezen zonder eerzucht, omdat hij geen hoop meer heeft."


"Vrouwen aan elkaars nek geketend door rubberopzichters."


"Vrouwen weigeren nog zwanger te worden omdat zij, als ze ook nog een baby moeten dragen, niet goed op de vlucht kunnen slaan en zich voor de soldaten verbergen."


 "Verklaring van een kind: 'Ik, mijn moeder, oma en zus renden het oerwoud in. Een heleboel van onze mensen werden door soldaten gedood.... Toen zagen ze een stukje van mijn moeders hoofd en kwamen de soldaten meteen aanrennen naar waar wij waren en namen mijn oma, moeder en nog een kleintje, dat nog jonger dan wij was, gevangen. Ze wilden allemaal mijn moeder als vrouw en maakten daar ruzie over, zodat ze ten slotte besloten haar dood te maken. Ze schoten haar met een geweer in de buik en toen viel ze. Toen ik dat zag moest ik vreselijk huilen, omdat ze mijn oma en mama dood hadden gemaakt en ik alleen was achtergebleven. Ik zag het allemaal gebeuren!'"

Illustratie
"Vrouwen aan elkaars nek vastgeketend"



Klinkt inderdaad wat zielig, maar het zijn maar zwartjes. Het doet me weer denken aan vroeger, toen mijn kinderen nog klein waren en, als ze me aan zagen komen lopen, het - het struikgewas, bij wijze van spreken - invluchten..... [Begint weer de hoofdstuktitels van het verslag van de Consul te lezen.]


"Staken een mes in de buik van een kind."


"Hakten de handen af en brachten die naar C. D. (blanke ambtenaar) en spreidden ze in een rij voor hem uit, zodat hij ze zelf kon zien. Lieten ze daar liggen, omdat de blanke man ze gezien had, zodat ze die niet meer naar P. hoefden te brengen."


"Gevangen kinderen door soldaten in oerwoud achtergelaten om te sterven."


"Vrienden kwamen een gevangengenomen meisje loskopen; bewaker weigerde dat en zei dat de blanke man haar zelf wilde hebben, omdat ze jong was."

Illustratie
Tekening van een Foto, Ikoko, Congo

"Eigenlijk - wilde ik dat ze niet gelachen had"



"Uittreksel uit een verklaring van een inheems meisje. 'Onderweg zagen de soldaten een klein kind, en toen ze het wilden vermoorden lachte het en toen nam de soldaat zijn geweerkolf, sloeg het kind daarmee neer en hakte zijn hoofdje af. Op een dag hebben ze mijn halfzusje vermoord en haar hoofd, handen en voeten afgehakt, omdat ze daar kettinkjes omheen had. Daarna namen ze een ander zusje gevangen en verkochten haar aan die mensen van de W.W. en nu is zij daar slavin.'"


Het kindje lachte!! [Een lange pauze. Denkt na] Dat onschuldige schepsel.

"Eigenlijk - zou ik willen dat ze niet gelachen had" [Leest.]


"Verminkte kinderen."


"Regering moedigt onderlinge slavenhandel tussen stammen aan. De monsterlijke boetes die opgelegd worden aan dorpen, die te traag zijn in het leveren van voedsel, dwingen de inboorlingen hun verwanten - en kinderen - te verkopen aan andere stammen om hun boetes te kunnen betalen."


"Vader en moeder gedwongen hun zoontje te verkopen."


"Weduwe gedwongen haar dochtertje te verkopen."


[Geërgerd] Hangen moesten ze hem, die eentonige mopperpot, wat had ik dan moeten doen? Een weduwe laten gaan, alleen maar omdat ze weduwe is? Hij weet best dat er op dit moment niet veel anders over is dan weduwen. Ik heb niets tegen weduwen als zodanig, maar zaken zijn zaken en ik moet toch ook leven, of niet soms, zelfs als levert dat hier en daar wat ongemak op voor iemand. [Leest]


"Mannen gedreigd met het martelen van hun vrouwen en dochters. (Om te zoregn dat ze rubber leveren en zodoende hun gevangen genomen vrouwen uit de ketenen en gevangenschap te krijgen.) De bewaker verklaarde tegenover mij dat hij de vrouwen op instigatie van zijn baas opgepakt had en naar het kamp had gebracht (met de nekken aan elkaar geketend.)"


"Een beambte verklaarde dat hij gedwongen werd bij voorkeur vrouwen op te pakken, omdat de mannen dan sneller voorraden leverden; maar hij maakte me niet duidelijk hoe de kinderen zonder ouders aan hun eten moesten komen."


"Een rij van 15 (gevangen) vrouwen."


"Vrouwen en kinderen in gevangenis van honger laten sterven."


[Peinzend] Dood van de honger. Dat moet een langzame, ellendige dood zijn. Dag na dag en nog veel meer dagen en nachten, waarin de kracht van het lichaam het begeeft, wegsijpelt, beetje bij beetje -ja, dat moet de ergste manier van doodgaan zijn. En dan zien hoe elke dag voedsel wordt aangedragen en daar niets van kunnen krijgen! Natuurlijk zullen kleine kindertjes daarom huilen en dat doet een moederhart pijn.... [Een zucht] Ach ja, niets aan te doen; omstandigheden maken die maatregelen noodzakelijk. [Leest]


"Zestig vrouwen gekruisigd."


Wat stom, wat tactloos! Christenen krijgen kippenvel als zij dat gruwelijke nieuws horen. "Ontwijding van een heilig symbool!" zullen de christenen uitroepen. Ze zullen morren, die christenen. Ze hebben er geen moeite mee twintig jaar lang te aanhoren dat ik beschuldigd wordt van een half miljoen moorden per jaar, maar het Symbool ontwijden is iets heel anders. Ze zullen dat een ernstige zaak vinden. Ze zullen wakker worden en mijn rapporten willen lezen. Morren? Ongetwijfeld zullen ze dat; het lijkt alsof ik van verre al het geroezemoes hoor aankomen...Het was verkeerd om die vrouwen te kruisigen, duidelijk verkeerd, aantoonbaar verkeerd. Ik zie het nu zelf en het spijt me dat het gebeurd is, het spijt me oprecht. Ik denk dat het net zo goed was geweest ze te villen...[Met een zucht] Maar niemand van ons heeft daaraan gedacht; en uiteindelijk is een vergissing menselijk.


Illustratie
"Maken gewoon hun eigen schema"

Daar komt nog ophef over, ongetwijfeld, die kruisigingen. Mensen zullen nu, net als in het verleden, weer gaan vragen hoe ik kan verwachten het respect van de mensheid te kunnen winnen en behouden, als ik doorga met mijn leven te wijden aan moord en plundering. [Smalend] Wanneer hebben ze me eigenlijk horen zeggen dat ik door de mensheid gerespecteerd wilde worden? Verwarren ze me met iemand van de gewone kudde? Vergeten ze soms dat ik koning ben? Welke koning heeft het respect van de mensheid verdiend? Ik bedoel diep in zijn eigen hart. Als ze zouden nadenken, zouden ze weten dat het onmogelijk is dat een koning het respect van de mensheid verdient. Hij staat op een hoogte, kijkt over de wereld uit, ziet menigten gedweeë menselijke dingen andere mensen aanbidden en zich onderwerpen aan onderdrukking en afpersing, door een dozijn andere menselijke dingen die geen haar beter zijn dan zijzelf - die feitelijk gewoon hun eigen schema gemaakt hebben en uit dezelfde klei gevormd zijn. Als ze praten, lijkt het een ras van giganten; maar een koning weet dat het een ras van dwergen is. De geschiedenis laat dat zien. Als mensen echt mensen zouden zijn, hoe zou dan een Tsaar kunnen bestaan? Hoe zou ik dat dan kunnen? Maar wij zijn mogelijk; wij zijn onaantastbaar en met Gods hulp zal ik mijn zaken op de oude voet voortzetten. Het zal blijken dat het mensdom ons zal pikken, op haar sinds onheuglijke tijden volgzame manier. Af en toe zullen ze een zuur gezicht kunnen trekken en een grote bek opentrekken, maar ze blijven toch op hun knieën liggen. Een grote bek hebben is een van hun specialiteiten. Ze maken zichzelf boos, gaan schuimbekken en net als je denkt dat ze met stenen gaan gooien - slaken ze een gedicht! God, wat een soort!



EEN TSAAR - 1905


Kartonnen autocraat; achterhaald despoot;

In verblindend daglicht vervagende planeet;

Flakkerende kaars in zonnestralen,

Opgebrand in de kandelaar; overrijpe vrucht,

Hoog aan een vermolmde tak, gerijpt en verrot.


Door God verlaten, vergeten door zijn tijd,

Aanschouwt hij de rafelende grenzen van zijn land,

Karakterloze god, aanbeden door miljoenen zwijgenden,

Van Finland in het Westen tot in het verre China,

Daar staat hij, heerser van een bevroren continent,

Puinhopen ontstellen zijn schemerige brein,

En in de ijskoude verdoving van zijn slaap

Hoort hij dof gedonder, galmend naderen,

Enorme brokken in peilloze diepten stortend. [*]



Het is niet anders; men moet het toegeven; het is een groots vergezicht, en indrukwekkend ook nog. Die bastaard heeft een goeie pen. Toch zou ik hem graag willen kruisig...villen... "Een karakterloze god." De Tsaar ten voeten uit - een god en karakterloos; een koninklijk ongewerveld dier, arme stumper; teerhartig en misplaatst. "Karakterloze god, aanbeden door miljoenen zwijgenden."


Onbarmhartig juist; kort maar krachtig en treffend ook nog - de ziel en geest van de mensheid, samengeperst in een halve zin. Op hun knieën - 140.000.000. Op hun knieën voor een nietig godje. Samengebald zouden zij zich uitstrekken, verder en steeds verder, over de vlakten, vervagend, zich verliezend en wegvallend in een onmetelijk vergezicht - zodat zelfs een verrekijker niet zou kunnen reiken tot het einde van die onmetelijke uitgestrektheid van menselijke onderdanigheid. Waarom zou een koning dan het respect van de mensheid moeten verdienen? Het is volstrekt onredelijk om zoiets te verwachten. Zonder twijfel een merkwaardig soort! Ze hebben op mij en mijn bezigheden iets aan te merken en vergeten dat wij beiden geen bestaansrecht zouden hebben zonder hun instemming. De mensheid is onze bondgenoot en almachtige beschermer. Zij is ons bolwerk, vriend, onze vesting. Daarvoor zijn wij haar dankbaar, innig en oprecht dankbaar - maar respecteren, dat niet. Laat ze maar snotteren, kniezen en mopperen, als ze dat zo graag willen; dat mag allemaal; ons maakt het niets uit.


[Bladert in een plakboek, houdt af en toe even stil, leest een krantenknipsel en maakt een opmerking.]


De dichters - wat maken die een jacht op die arme Tsaar! Fransen, Duitsers, Engelsen en Amerikanen - allemaal hebben ze het op hem gemunt. De felsten en kundigsten van het stel, en de kwaadaardigsten, zijn Swilburne (Engels volgens mij), en een paar Amerikanen, Thomas Bailey Eldridge en Kolonel Richard Waterson Gilder, die van dat sentimentele krantje, de Century Magazine and Louisville Courier-Journal. Die hebben echt heftig lopen keffen. Ik kan ze maar niet vinden - ik moet ze vast ergens hebben opgeborgen.... Als de beet van een dichter even erg zou zijn als zijn gekef, goeie genade - maar dat is niet zo. Een wijze koning maalt niet om hen; maar dat weet de dichter niet. Dat is zoiets als een hondje en een sneltrein. Als de Tsaar voorbijsnelt, komt de dichter keffend aanhollen, rent een stukje mee, en keert dan tevreden hoofdschuddend weer terug naar zijn hok. Hij denkt dan dat hij hem echt de stuipen op het lijf heeft gejaagd, terwijl er in werkelijkheid niets gebeurd is - de Tsaar heeft hem niet eens niet gezien. Tegen mij hebben ze nooit geblaft; in vraag me af waarom niet. Ik veronderstel dat mijn Corruptie-afdeling hen om heeft gekocht. Dat moet wel, want ik moet ze minstens voor twee keffen stof hebben gegeven; ik ben eigenlijk uitstekend materiaal, zou ik zeggen. Welja - hier heb ik een zo'n kefgedichtje.

[Mompelt een gedicht]


"... Wat geeft U het recht hoop te doden,
Onwetendheid te drenken in mensenbloed?

·  ·  ·  ·  ·  ·
Aan welke universumsplijtende macht ontleent
Gij uw wonderbaarlijke, stinkende bloeddorst?

·  ·  ·  ·  ·  ·
   O gruwel ... Gij, God, die al die dingen ziet
Help ons deze verschrikking van de aardbodem te wissen."


... Nee, ik zie dat dit eigenlijk Aan de Tsaar is gericht. [**] Maar er zijn mensen die vast zeggen dat het op mij slaat - en dat zou best eens kunnen. "Stinkende bloeddorst." Zij zouden zeggen dat die van de Tsaar nog niet zo erg stinkt als die van mij; en dan niet zomaar stinkend, maar rot. Niets zou ze daarvan af kunnen houden; ze zouden het ook nog slim vinden. "Deze verschrikking." Laat die titel maar aan de Tsaar over; ik ben voorzien. Ik ben al een hele tijd "het monster;" dat was hun favoriete benaming - het misdadige monster. Maar ik heb nu een nieuwe. Ze hebben een fossiele Dinosaurus gevonden, zes meter lang en acht meter hoog en die in een museum in New York neergezet, met een bordje "Leopold II" erbij. Maar het maakt niet, in een republiek wordt niet zo op goede manieren gelet. Hm ... nou bedenk ik dat er nooit een karikatuur van me is gemaakt. Zou het kunnen dat die vitrioolpennen geen beledigend symbool konden vinden dat groot en verfoeilijk genoeg was om recht te doen aan mijn reputatie? [Denkt even na] Het kan niet anders - ik moet die Dinosaurus kopen. En vernietigen.


[Verpoost zich met nog wat hoofdstuktitels. Leest.]


"Nog meer verminkte kinderen." (Handen afgehakt.)


"Getuigenverklaring van Amerikaanse zendelingen."


"Bewijsmateriaal van Engelse missionarissen."


Allemaal van hetzelfde laken een pak - langdradige herhalingen en meer van hetzelfde van belegen voorvallen; verminkingen, moorden, bloedbaden enzovoort, enzovoort, tot je er duf van wordt. Hier dringt de heer Morel zich op en levert een bijdrage die hij net zo goed voor zichzelf had kunnen houden - en gooit er natuurlijk ook nog wat cursief gedrukts op; die mensen redden het nooit zonder cursieve tekst:


"Van begin tot eind is het een hartverscheurend verhaal over menselijke ellende, en allemaal onlangs gebeurd, dat wil zeggen in 1904 en 1905." Ik begrijp niet hoe iemand zoiets kan doen. Deze Morel is een onderdaan van een koning en eerbied voor de monarchie zou hem belet moeten hebben om zich over mij zo ongunstig uit te laten met die onthullingen. Die Morel is een hervormer; een Congo-hervormer. Dat zegt iets over hem. Hij geeft in Liverpool een sensatiekrantje uit met de titel, The West African Mail, dat wordt gesteund door vrijwillige bijdragen van onnozele halzen en slapjanussen; en elke week dampt, riekt en ettert het weer met actuele "Wreedheden in de Congo," van het kaliber waarvan deze stapel pamfletten uitpuilt. Ik zal het een verschijningsverbod op laten leggen. Ik heb daar al verhinderd dat een boek met wreedheden in de Congo werd gepubliceerd, terwijl ze het al aan het drukken waren; het is voor mij niet zo moeilijk om een krant te laten verbieden.

Illustratie
"De enige getuige die ik niet kon omkopen."


[Bekijkt een paar foto's van verminkte negers - gooit ze weer neer. Zucht.]


Het fototoestel is een grote ramp voor ons geweest. In wezen de machtigste vijand waar we mee te maken hebben gehad. In de beginjaren kostte het ons geen moeite de pers de sprookjes over verminkingen te laten "onthullen" als lasterpraatjes, leugens en verzinsels van bemoeizieke Amerikaanse zendelingen en lastige vreemdelingen, die merkten dat de "open deur" van het Berlijn-Congo-besluit voor hen gesloten was als zij daar argeloos hun handel wilden opzetten; en met behulp van de pers is het ons gelukt dat de christelijke landen die sprookjes overal geërgerd en wantrouwend aanhoorden en de verhalenvertellers scherp aanvielen. Ja, in die goeie ouwe tijd ging alles nog van een leien dakje en plezierig en werd ik beschouwd als de weldoener van een vertrapt en in de steek gelaten volk. En toen stortte dat opeens allemaal in! Ik bedoel het onomkoopbare kodakfototoestel - en opeens viel het hele mooie plaatje in duigen! De enige getuige die ik in mijn lange ervaring tegengekomen ben, die ik niet kon omkopen. Elke Amerikaanse zendeling en hinderlijke handelaar stuurde een brief naar huis en kreeg er een; en nu - ach, ja, de foto's gaan overal stiekem rond, ondanks alle moeite die we doen om ze op te sporen en te vernietigen. Vanaf tienduizend kansels en door tienduizend kranten werd doorlopend een goed woordje voor me gedaan en werden de verminkingen rustig en overtuigend ontkend. En toen dook dat onbenullig toestelletje op, dat een kind in zijn zak kan steken, dat nooit ook maar een woord zegt en hen toch met stomheid slaat!


* B. H. Nadal, in de New York Times.

** Louise Morgan Sill, in Harper's Weekly.


Illustratie

Foto's uit de Congo

"De foto's gaan overal stiekem rond."


.... Wat is dit nou weer?


[Leest.]


"We hebben er genoeg van zijn misdaden proberen op te sommen! Zijn lijst is eindeloos en wij zouden daar nooit mee klaarkomen. Zijn afschuwelijke schaduw hangt over zijn Vrije Staat Congo, en daaronder kwijnt een onschuldige natie van 15.000.000 zielen weg en bezwijkt snel aan haar ellende. Het is een land van graven; het is Het Land van Graven; het is het Kerkhof van de Congo Vrijstaat. Het is een majestueuze gedachte, dat deze afgrijselijkste periode in de hele menselijke geschiedenis het werk is van een enkele man; een man in zijn eentje, gewoon een enkel individu - Leopold, Koning der Belgen. Hij is persoonlijk en alleen verantwoordelijk voor de ontelbare misdaden die de geschiedenis van de Congo hebben verduisterd. Hij is daar de enige heerser; hij is de alleenheerser. Hij zou die misdaden hebben kunnen voorkomen, louter door zijn bevel; hij zou ze vandaag nog kunnen op laten houden met een enkel woord. Hij spreekt dat woord niet uit. Ter wille van zijn portemonnaie.


Hij lijkt vreemd een koning een natie te zien vernietigen en een land te verwoesten, louter ter wille van dat verachtelijke geld, en uitsluitend alleen daarvoor. Verlangen om te veroveren is des konings; koningen hebben deze statige ondeugd altijd betracht; wij zijn daaraan gewend, uit een oude gewoonte zien we dat door de vingers en zien daar zelfs een zekere waardigheid in; maar geldzucht - de zucht naar shillingen - de zucht naar stuivers - de zucht naar smerige munten, niet ter verrijking van een hele natie, maar alleen voor de koning, dat is nieuw. Wij komen daar duidelijk tegen in opstand, wij lijken ons daar niet mee te kunnen verzoenen, wij nemen daar aanstoot aan, wij verachten dat, wij vinden het armzalig, niet koninklijk, karakterloos. Als democraat zouden we hem moeten uitjouwen en bespotten, wij zouden ons moeten verheugen als we zien dat die koningsmantel door het slijk wordt gehaald, maar - ja, noem het maar zo je wilt, wij doen het niet. Wij zien die verschrikkelijke koning, deze meedogenloze en van het bloed druipende koning, deze door geld bezeten koning, naar de hemel oprijzen, in een wereldvreemde inhalige misdadigheid, zonder metgezellen en gescheiden van de mensheid, de enige moordenaar voor persoonlijk gewin uit zijn kaste, in verleden of heden, heidens of christelijk. Hij is een passend en terecht doelwit voor verachting door hoog en laag en voor de afschuw van allen die onderdrukker en lafaard minachten; maar - ach, het is een mysterie, we willen het niet zien; want hij is een koning en dat doet ons pijn, dat verwart ons, uit een oud en geërfd instinct schamen we ons als wij een koning zich zo zien verlagen en deinzen terug om de bijzonderheden te aanhoren over hoe het zo ver gekomen is. We huiveren en wenden ons af als wij dat gedrukt zien staan."


Nogal wiedes - dat is mijn dekking.... En dat zullen jullie blijven doen. Ik ken het mensdom.


Illustratie

Tekening van een foto, Ikoko, Congo.

"Voor hen moet het gruwelijk en geheimzinnig lijken." -



EIGENLIJK EEN VERGISSING

 "Dit 'beschavingswerk' is één grote onophoudelijke slacht-partij." "Alle door ons in deze Kamer ingebrachte feiten werden aanvankelijk met kracht ontkend; later werden ze echter langzaam maar zeker bewezen door documenten en ambtelijke rapporten."  "Er is gezegd dat de praktijk van het afhakken van handen tegen de gegeven instructies indruist; maar u hebt u beperkt tot de uitspraak dat er geduld betracht moet worden en dat deze slechte gewoonte 'geleidelijk' afgeschaft moet worden en bovendien hebt u ervoor gepleit dat alleen de handen van gesneuvelde vijanden afgehakt moeten worden en dat, als de handen worden afgehakt van vijanden die nog niet helemaal dood zijn, en na hun herstel zo onkies waren naar de missionarissen toe te gaan en hen hun stompjes te laten zien, dat eigenlijk te wijten was aan een vergissing, omdat men dacht dat ze al dood waren."
Uit een debat in het Belgische parlement, juli 1903.






AANVULLING


Sinds de eerste publicatie van dit pamflet is het Congo-verhaal aan een nieuw hoofdstuk begonnen. De Commissie van de koning geeft de juistheid toe van de in de voorgaande pagina's gegeven beschrijving. Zij bevestigt het voorkomen van vreselijke wantoestanden onder het bewind van de koning. Acht maanden lang heeft de koning het Rapport tegengehouden, maar de leden van zijn Commissie waren vreselijk ontdaan door gruwelijkheden, die zich voor hen ontvouwden tijdens hun bezoek aan de Congo en de aan hen overlegde getuigenverklaringen, die de buitenwereld al via andere bronnen bereikt had. De samenvatting van het rapport, zoals dat vanuit Brussel doorgestuurd was naar de Europese en Amerikaanse pers, werd vakkundig gepubliceerd. Het rapport zelf doet echter zijn uiterste best om de verantwoordelijkheid van de koning voor de schande te verbloemen; maar het verhaal zoals dat geschetst wordt in het oorspronkelijke document is in wezen even afschuwelijk als alles wat aangetroffen wordt in de getuigenverklaringen van de openhartige zendelingen. De feiten zijn dus duidelijk, - onweerlegbaar en onweerlegd. De overvloedige scheldpartijen over de verklaringen van zendelingen, die door de rooskleurige beschrijvingen van de toestanden onder het bewind van de koning de mensen die niet op de hoogte waren hebben misleid, verwaaien in de wind en Leopold blijft niets anders over dan zijn positie te verdedigen, met een skelet dat weigert nog langer opgesloten te blijven zitten in zijn Congo-kast.


Het rapport gaat aan één ding voorbij. Het wijst niet op en veroordeelt ook niet het systeem, waaruit dat onsmakelijk soort onrechtvaardigheden is voorgekomen, - de aanspraak van de koning op het persoonlijke bezit van 800.000 vierkante mijl grondgebied en alles wat dat voortbrengt, en het inzetten van wilde benden om die aanspraak zeker te stellen. Een oordeel over dit beleid acht de Commissie buiten haar bevoegdheid. Aldus onbevoegd verklaard om de bijl te leggen aan de wortel van deze gruweldaden, stellen de commissieleden van die oppervlakkige hervormingen voor, zoals die bij hen opkomen. En de koning? die haast zich in te gaan op hun voorstel om hervormingen door te voeren door de hulp in te roepen van een nieuwe Commissie. Met uitzondering van twee, hebben alle leden van dat uit veertien man bestaande geheel, zich in het verleden schuldig gemaakt aan het verdedigen en handhaven van het Congo-beleid van de koning.


Zo eindigt het zelfonderzoek van de koning; ongetwijfeld minder triomfantelijk dat hij had voorzien, maar desondanks even ondoeltreffend als het gedoemd was te eindigen. Eén stap is gezet. De volgende is het handelend optreden van de Grote Mogendheden, die verantwoordelijkheid dragen voor het bestaan van de Congo. Een daarvan is de Verenigde Staten. Een dergelijke procedure is bepleit in verzoekschriften gericht aan de President en het Congres, ondertekend door John Wanamaker, Lyman Abbott, Henry Van Dyke, David Starr Jordan en veel andere vooraanstaande burgers. Als ooit het zusterschap van de beschaafde naties een terechte gelegenheid heeft om naar Den Haag te gaan of een andere toegankelijke ontmoetingsplaats, heeft nu het voorbeschikte uur voor hun bijeenkomst geslagen.



EEN AANTAL UITSPRAKEN UIT HET RAPPORT
VAN DE COMMISSIE VAN DE KONING.

"Afgezien van de slecht onderhouden plantages die nauwelijks toereikend zijn om de inboorlingen zelf te voeden, laat staan de posten van voedsel de voorzien, worden alle bodemopbrengsten beschouwd als eigendom van de Staat of de concessiehoudende maatschappijen.... Er werd zelfs erkend dat de inboorlingen niet kunnen beschikken over de bodemproducten van het land dat zijn bewonen, behalve in zoverre zij dat al deden vóór de vestiging van de Staat."


"Iedere ambtenaar verantwoordelijk voor een Post, of beheerder van een werkplaats, eiste van de inlanders, zonder zich af te vragen op welke gronden, allerlei heffingen in de vorm van arbeid of anderszins, óf om zijn eigen behoeften te bevredigen óf die van zijn Post, óf om de rijkdommen van het Domein uit te buiten...De beheerders stelden zelf de heffingen vast, zagen toe op het bijeenbrengen daarvan en hadden rechtstreeks belang bij het opschroeven van hoogte daarvan, omdat zij evenredige bonussen ontvingen over het aldus bijeengebrachte product."


"Zendelingen, zowel Katholieke als Protestante, die wij gehoord hebben in Leopoldville, waren eenstemmig in het benadrukken van de algemene ontreddering in de streek. Een van hen zei dat als "dit systeem dat de inboorlingen dwingt 3000 arbeiders in Leopoldville te voeden, nog vijf jaar zo doorgaat, de hele bevolking van het district uitgeroeid zal worden."


"Gerechtsambtenaren hebben ons op de hoogte gesteld van de tragische gevolgen van het rubbertapsysteem; het is uitputtend voor mensen, die daaraan blootgesteld zijn en ze lopen het risico daaraan te bezwijken."


"In het merendeel van de gevallen moet de inlander elke veertien dagen een tocht van een of twee dagen maken, tot hij aankomt in dat gedeelte van het oerwoud waar de rubberbomen in zekere zin overvloedig voorkomen. Daar brengt de rubbertapper een aantal dagen onder ellendige omstandigheden door. Hij moet voor zichzelf een geïmproviseerd onderkomen optrekken, dat vanzelfsprekend niet zijn hut kan vervangen. Hij laat zijn vrouw achter, wordt blootgesteld aan gure weersomstandigheden en aanvallen van wilde dieren. Als hij de rubber verzameld heeft moet hij dat naar de Staatspost brengen, of naar de post van de Firma, en kan dan pas weer naar huis teruggaan, waar hij nauwelijks meer dan twee of drie dagen kan uitrusten, omdat een volgende opdracht op hem wacht."


"Het viel nauwelijks te ontkennen dat op de verschillende door ons bezochte posten van de A. B. I. R., het gevangenzetten van vrouwen, het onderwerpen van stamhoofden aan slavenarbeid, de vernederingen die ze moesten ondergaan, het afranselen van rubberverzamelaars en de wreedheid van de zwarte werknemers die over de gevangen waren aangesteld, doorgaans de normale gang van zaken was."


"Volgens de getuigen veranderden deze helpers in tirannen, die vrouwen en voedsel opeisten en iedereen die probeerde weerstand te bieden aan hun grillen, meedogenloos afslachtten. De juistheid van deze aanklachten wordt ondersteund door een enorme hoeveelheid bewijsmateriaal en officiële rapportages."


"De gevolgen daarvan zijn vaak uiterst moordzuchtig. En dat is niet verwonderlijk. Als tijdens van deze gevoelige activiteiten, waarbij het de bedoeling is inlanders te gijzelen en angst aan te jagen, geen doorlopend toezicht gehouden kan worden op de bloeddorstige instincten van de soldaten en als de bevelen om te straffen worden gegeven door het hoogste gezag, valt moeilijk te voorkomen dat een expeditie ontaardt in bloedbaden, gepaard met plundering en brandstichting."


DE REGERING VAN DE VERENIGDE STATEN EN DE CONGO.


De Internationale Congo-Bond werd op 22 april 1884 erkend door de Verenigde Staten. Negen maanden later werd de erkenning bevestigd door Duitsland en later achtereenvolgens door alle Europese grootmachten. Er werden twee internationale conferenties gehouden, waarbij de grootmachten zichzelf uitriepen tot bewakers van de bevolking van het grondgebied van de Congo en de Bond zichzelf verplichtte de aanvaarde bestuursuitgangspunten in acht te nemen. Tijdens beide conferenties was de regering van de Verenigde Staten duidelijk aanwezig. Het Besluit van Berlijn werd door de president van de Verenigde Staten niet ter ratificatie voorgelegd aan de Senaat, omdat hij dacht dat de aanvaarding daarvan in zijn geheel, het nemen van verantwoordelijkheid betekende voor de steun aan de territoriale aanspraken van rivaliserende machthebbers in het Congo-gebied. Het Besluit van Brussel, met een beperkende bepaling om dit punt te waarborgen, werd door de Verenigde Staten formeel geratificeerd. Of wij niet de verplichting hebben dit uitstervende volk een hand te reiken, moet de verstandige lezer zelf uitmaken.


"Stanley zag geen enkel fort of vlag van enige beschaafd land, behalve die van de Verenigde Staten, die hij met zich meevoerde toen hij in 1877 de Congo-rivier afvoer.... Het eerste verzoek om erkenning en morele steun werd vanzelfsprekend en terecht gedaan aan de regering, waarvan de vlag voor het eerst door die streek meegevoerd werd." - De heer Kasson in de North American Review, februari 1886.


"Deze Regering heeft van meet af aan een levendige belangstelling getoond voor het welzijn en de toekomstige ontwikkeling van dat uitgestrekte gebied, dat nu aan uwe Majesteits wijze zorgen is toevertrouwd, door de eerste van alle grootmachten te zijn die de vlag en Internationale Congo-Bond erkende als die van een bevriende natie." - President Cleveland aan Koning Leopold, 11 september1885.


"De erkenning door de Verenigde Staten betekende een nieuw leven voor de Vereniging, die ernstig bedreigd werd door tegenstrijdige belangen en ambities. -De heer Stanley in "The Congo," deel 1, pagina 383.


"Hij (de President van de Verenigde Staten) wenst dat bij het afbakenen van het gebied, dat zal vallen onder dit heilzame bewind (van de Internationale Congo-Bond) uitgegaan wordt van de grootst mogelijke uitbreiding, die rekening houdt met de territoriale rechten van andere regeringen." - Uit een toespraak door de heer Kasson, vertegenwoordiger van de V.S. op de Conferentie van Berlijn in 1884.


"De aanvaarding van de door de Verenigde Staten uitgedragen standpunten op de Conferentie van Berlijn was zo opmerkelijk dat Herr Von Bunsen, bij een bespreking van de gang van zaken bij de Conferentie, na Duitsland de belangrijkste invloed op de Conferentie toeschrijft aan de Verenigde Staten. - De heer Kasson in de North American Review, februari 1886.


"Door het sturen van een vertegenwoordiger naar deze bijeenkomst, heeft de V.S. blijk willen geven van de grote waardering die zij voelt voor het grote menslievende werk dat de Conferentie probeert te bewerkstelligen. Ons land moet nog meer dan alle andere een enorme belangstelling koesteren voor de werkzaamheden van deze bijeenkomst."- De heer Terrell, vertegenwoordiger van de V.S. bij de Conferentie van Brussel, 1e zitting, 19 november 1889.


"De heer Terrell deelt de Conferentie mede dat hij door zijn Regering gevolmachtigd is het, door deze Conferentie aanvaarde, Algemene Besluit te ondertekenen."


"De President zegt dat de boodschap van de gezant van de V.S. door de Conferentie met zeer grote voldoening zal worden ontvangen."- Verslagen van de Conferentie van Brussel, 28 juni 1890.


"Vooropstellend, net als in Berlijn, te spreken in naam van de Almachtige God, verklaren de ondertekenaars (in Brussel) dat zij 'evenzeer bezield zijn door het vastberaden voornemen een eind te maken aan de misdaden en verwoestingen teweeggebracht door de handel in Afrikaanse slaven, als het doeltreffend beschermen van de inheemse volkeren en waarborgen van vrede en ontwikkeling." - "Civilization in Congoland," H. R. Fox Bourne.


Illustratie


Een Getuige voor

de Commissie.
De eerwaarde John H. Harris
Zendeling in Baringa,
Congo.



Een getuige voor de Commissie Lombolo
Een inlander uit Baringa, Congo.


Illustratie

"Daar, grote opperhoofden van Europa, staat de man die onze vaders, moeders, broeders en zusters heeft vermoord voor rubber. Waarom, waarom vraag ik, heeft hij dat gedaan?" - De getuige Lomboto, oog in oog met de Directeur van de Maatschappij A.B.I.R., tijdens een hoorzitting in Baringa.




MOET KONING LEOPOLD OPGEHANGEN WORDEN? [*]


INTERVIEW DOOR W. T. STEAD MET DE EERWAARDE JOHN H. HARRIS, BARINGA, CONGO VRIJSTAAT, IN DE 'ENGLISH REVIEW OF REVIEWS' VAN SEPTEMBER, 1905.


Voor de nogal verrassende suggestie in de titel van dit interview, is de geïnterviewde zendeling op geen enkele manier verantwoordelijk. Die eer, of oneer zo u wilt, komt helemaal toe aan de uitgever van de Review die, zonder vooropgestelde mening, de vraag wil opwerpen als een serieus onderwerp voor een discussie. Sinds Karel I bijna tweehonderdvijftig jaar geleden werd onthoofd tegenover het Whitehallpaleis, wordt door de Puriteinen en hun afstammelingen bij een koning nog steeds vastgehouden aan een waas van heiligheid. Er schuilt dus niets schokkends of schandelijks in de discussie over de vraag of de daden van een Alleenheerser zodanig kunnen zijn, dat die het inroepen van de diensten van een openbare beul kunnen rechtvaardigen. Het is natuurlijk niet aan een journalist om een oordeel uit te spreken, maar geen enkele taak van een publieke schrijver is zo dwingend als het aandacht vragen voor ernstige misstanden, en geen plicht onontkoombaarder dan er op te blijven hameren dat geen rang of stand de echte misdadiger kan beschermen tegen het gerecht, als hij eenmaal ontdekt is.


De onenigheid tussen de Comité ter Hervorming van de Congo en de keizer van de Congo is nu in een stadium terechtgekomen, waarin nodig een verdere stap genomen moet worden naar rechtzetten van de onbeschrijfelijke wantoestanden en het bestraffen van de niet minder onbeschrijfelijke misdadigers. De eerwaarde J. H. Harris, een Engelse zendeling, heeft de afgelopen zeven jaar doorgebracht in de streek van Centraal Afrika - Opper-Congo - die Koning Leopold heeft toegewezen aan een van zijn vampierbendes van financiële partners (bekend als de A.B.I.R.-maatschappij) op een strikt zakelijke basis van een half-half verdeling van de, uit bloed en ellende van de inheemse bevolking gewrongen, opbrengsten. Hij is nu terug in Engeland en afgelopen maand zocht hij mij op in Mowbray House om mij de laatste nieuwtjes uit de Congo te vertellen. De heer Harris is een jonge man die in een gevaarlijke toestand van vulkanische activiteit verkeert, en dat is niet verwonderlijk. Na zeven jaar oog in oog te hebben gestaan met de verwoestingen in de vampierstaat, valt moeilijk te ontkennen dat hij wel razend moet zijn. Toen hij begon, zoals gebruikelijk is bij mensen die weer opgerezen zijn uit de diepten, met het omstandig vertellen van gruwelijke verhalen over moord, het verkrachten en martelen van vrouwen, verminken van kinderen en die hele helse categorie van verschrikkingen, opgediend tegen de achtergrond van kannibalisme, soms vrijwillig en soms, hoe ongelofelijk het ook lijkt, gedwongen op bevel van functionarissen, onderbrak ik hem en zei: - "Beste meneer Harris, in de rapporten uit het verre Oosten, van het India-Bureau, kort de vertaler de eerste pagina van de brief af tot twee woorden 'met erkentelijkheid,' of 'm.e,' dus laten wij ons gesprek over de Congo afkorten tot de drie woorden 'na de wreedheden,' of 'n.d.w.' Die zijn zo gestaag en eentonig, zoals Lord Percy ooit opmerkte in de Kamer, dat het onnodig is om daar op te blijven hameren. Bij iedere redelijk mens bestaat er geen enkele twijfel over wat er gaande is in de Congo. Het is de economische uitbuiting van een half werelddeel, uitgevoerd met behulp van een gewapende macht, gehanteerd door functionarissen, van wie de alfa en omega van hun bestaan, bestaat uit het afpersen van de maximale hoeveelheid rubber in de kortst mogelijke tijd, met de bedoeling het grootst mogelijke dividend te leveren aan de aandeelhouders van de concessies."


"Zo," zei de heer Mr. Harris aarzelend, want hij is erg gewend met mensen te spreken die het hele verhaal van A tot Z willen horen, "wat wilt u dan weten?" "Ik wil weten," zei ik, "of u de tijd rijp acht om Koning Leopold voor een internationaal tribunaal te slepen, om zijn reactie te geven op de, op zijn bevel en in zijn belang, bedreven misdaden in de Congo Vrijstaat."


De heer Harris zweeg een moment en zei toen: - "Dat hangt af van de actie die de koning onderneemt op het rapport van de Commissie, dat hij op dit moment in handen heeft."


"Is dat rapport al gepubliceerd?"


"Nee," zei de heer Harris, "en het is nog maar de vraag of het ooit gepubliceerd wordt. Tot onze grote verrassing bleek de Commissie, waarvan iedereen wel verwachtte dat die stekeblind zou zijn en die was ingesteld met de bedoeling zand in de ogen van het publiek te strooien, samengesteld uit zeer achtenswaardige personen die het bewijsmateriaal uiterst onpartijdig aanhoorden, geen enkel bona fide, door betrouwbare getuigen geleverde, getuigenverklaringen weigerden en overweldigd waren door de talrijke gruweldaden, die hen werden aangeleverd en, volgens ons, wel tot de conclusie gekomen moeten zijn dat een volledige ommekeer in het bestuur van de Congo noodzakelijk is."


"Bent er helemaal zeker van, meneer Harris," zei ik, "dat dat waar is?"


"Ja," zei de heer Harris, "volstrekt zeker. De Commissie maakte op ons allen in de Congo een zeer gunstige indruk. Een aantal leden waren, in onze ogen, bewonderenswaardige voorbeelden van maatschappelijk bewuste en onafhankelijke staatslieden. Zij beseften dat zij een onpartijdige rol dienden te vervullen; zij wisten dat de ogen van Europa op hen gericht waren en in plaats van een farce te maken van hun onderzoek, gaven zij daar werkelijkheidsgehalte aan, en ik ben er zeker van dat hun conclusies voor de Congo Vrijstaat zo godgeklaagd zijn, dat als Koning Leopold nu geen actie gaat ondernemen, maar die hele helse gang van zaken ongehinderd door laat gaan, elk internationaal tribunaal dat de bevoegdheden heeft van een strafrechtelijk hof, alleen al op het bewijsmateriaal van de Commissie, de verantwoordelijke personen naar galg zou sturen."


"Helaas," zei ik, "beschikt het Haagse tribunaal op dit moment niet over de bevoegdheden van een internationaal Assizenhof, en bovendien is het niet gemachtigd misdadigers, gekroond of anderszins, in de beklaagdenbank te zetten. Maar denkt u niet dat de maatschappelijke ontwikkelingen ertoe zullen leiden dat de oprichting van een dergelijk strafhof noodzakelijk zal maken?"


"Dat zou op dit moment zeer gelegen komen," zei de heer Harris, "bovendien zou je naast het rapport van de Commissie geen greintje nodig hebben om het ophangen te rechtvaardigen van iedereen, die verantwoordelijk is voor het bestaan en voortzetten van dergelijke walgelijke toestanden."


"Heeft iemand al de tekst van het rapport gezien?" vroeg ik.


"Toen de Commissie in maart naar Brussel terugkeerde, was een gedeelte van de inhoud van dat rapport al een publiek geheim. Een groot gedeelte van het bewijsmateriaal is gepubliceerd door de Comité ter Hervorming van de Congo. De Commissieleden erkenden dat in de Congo twee dingen duidelijk waren: op de eerste plaats, dat het bewijsmateriaal met betrekking tot het bestaan van wantoestanden die tot dan toe ontkend waren overweldigend was en op de tweede plaats, zuiverden ze de bedoelingen van de zendelingen van alle blaam. Zoals iedereen die dat land bezoekt, ontdekten zij dat het alleen de missionarissen en uitsluitend de missionarissen zijn, die het blijvende Europese element vormen. De functionarissen van de Congo Vrijstaat blijken de taal niet te kennen, weten niets van het land en kennen geen andere betekenis toe aan hun plichten, dan het ondersteunen van de concessiemaatschappijen bij het afpersen van rubber. Het zijn mensen die dom, doof en blind zijn en niets anders willen. Na twee of drie jaar verdwijnen ze weer en maken plaats voor andere migranten, die even onwetend zijn als zijzelf, terwijl de missionarissen jaar na jaar op dezelfde plek blijven; zij hebben persoonlijk contact met de mensen, van wie zij de taal spreken, de gewoonten respecteren en van wie zij het leven durven te verdedigen zo goed en zo kwaad als zij dat kunnen."


"Maar meneer Harris," merkte ik op, "was er niet ook ene meneer Grenfell, een baptistenzendeling, die al die jaren een overtuigde verdediger van de Congo Vrijstaat was?"


"Dat klopt," zei de heer Harris, "en helaas was dat zo; maar dat klopt niet meer. Bij de heer Grenfell zijn uiteindelijk de schellen van de ogen gevallen, en hij heeft zich nu geschaard in de rijen van de overtuigden. Hij kon niet langer onder het overweldigende bewijsmateriaal uit, dat ingebracht is tegen het Congo-bestuur." (**)


"Is de strekking van het rapport van de Commissie," vatte ik samen, "bekend gemaakt aan de functionarissen van de Staat, voordat zij de Congo weer verliet?"


"Aan de hoofdambtenaren - inderdaad," zei de heer Harris.


"Wat was het resultaat?"


"Wat betreft het geval van de hoogste functionaris in de Congo, degene die vanuit Afrika een briefwisseling onderhield met Lord Curzon in India: nauwelijks waren hem de conclusies van de Commissie ter hand gesteld, of hij begreep door de ontstellende draagwijdte van de aanklacht dat het spel over was. Hij ging naar zijn kamer en sneed zijn keel door. Ik was verbaasd dat ik, na mijn terugkeer naar Europa, merkte hoe weinig belang er werd gehecht aan die zelfmoord. Een artikeltje in de krant maakte melding van de zelfmoord van een functionaris in de Congo. Niemand die dat artikeltje las, kon beseffen dat die zelfmoord voor de Congo hetzelfde betekende als wanneer, laten we zeggen, Lord Milner dat zou hebben gedaan na het ontvangen van de conclusies van een Koninklijke Commissie, die verslag uitbracht over zijn bestuur in Zuid Afrika."


"Nou, als dat zo is, meneer Harris," zei ik, "en de Goeverneur-Generaal liever zijn keel doorsnijdt dan de vuurproef te ondergaan en de schande van de onthullingen onder ogen te zien, ga ik bijna hopen dat wij alsnog Koning Leopold in de beklaagdenbank in den Haag zullen mogen zien."


"Ik wil daarover nog iets opmerken," zei de heer Harris, "door voor u de uitspraak van mevrouw Sheldon aan te halen, die zij afgelopen jaar op 19 mei deed tegenover mij en mijn collegae de heren Bond, Ellery, Ruskin, Walbaum and Whiteside. Toen antwoordde mevrouw Sheldon op onze vraag of 'Koning Leopold bang zou moeten zijn dat zijn zaak aanhangig gemaakt zou worden bij het Haagse tribunaal,' 'Mensen lopen niet naar de galg en leggen hun hoofd niet in de strop, als zij dat kunnen vermijden.'"

* Bovenstaand artikel werd mij ter hand gesteld, toen dit pamflet al bij de drukker lag en wordt opgedragen aan de koning en de lezers van zijn Gesprek met Zichzelf. - M. T.

** De zendelingenpost van de heer Grenfell ligt in Oost-Congo, een gebied dat ver verwijderd is van de uitgestrekte rubberstreken in het binnenland.


Congo-tijdlijn


Naar boven