Vladimir Sergejevitsj Solovjov(Соловьёв Владимир Сергеевич)
1853 - 1900Korte vertelling over de Antichrist(Краткая повесть об антихристе)Uit: Три разговора (Drie gesprekken, gesprek III)1899Vertaling: Jean Baptiste Séverac, Parijs, Michaud, 1910.Inleiding bij deze vertaling: Vladimir Sergejevitsj Solovjov (1853-1900) was een Russisch filosoof, schrijver, dichter en mysticus. Door velen wordt hij beschouwd als de grootste Russische filosoof. Hij was een vriend en vertrouweling van Dostojevski en de gebroeders Aljosja en Ivan Karamazov uit de gelijknamige roman zijn grotendeels geboetseerd aan de hand van de gedachtewereld van Solovjov. Anders dan Dostojevski stond Solovjov welwillend ten opzichte van het katholicisme en zijn grote droom was de hereniging van de Russische orthodoxe kerk met de katholieke kerk tot één grote rooms-katholieke kerk, een roomse heilstaat. Een jaar voor zijn dood schreef hij dit merkwaardige apocalyptische en profetische verhaal. Twee jaar daarvoor, in 1897, had de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf een roman geschreven met de titel De wonderen van de Antichrist waarin de Antichrist symbool staat voor het socialisme, maar uiteindelijk verzoent ze christendom en socialisme met elkaar, wat destijds zeer revolutionair was. Bij Solovjov is daar geen sprake van en daarom is deze vertelling nog steeds zo in zwang bij de katholieke orthodoxie. Paus Benedictus XVI (Ratzinger) spreekt in zijn boek Jezus van Nazareth zeer lovend over Solovjov en zijn rechterhand Kardinaal Biffi beweerde in 2000 "de Antichrist is onder ons en zijn doel is de vernietiging van het christendom en de dood van God." Verder dat de Antichrist op aarde tewerk gaat als een vooraanstaand filantroop, die met zijn bekommernis om mensenrechten, milieu en streven naar oecumene zijn ware bedoeling verhult: het einde van de christelijke waarheid en het ophemelen van de Vader der Leugens. Bovendien dat hij een groot voorstander was van vegetarisme, pacifisme, milieubescherming en dierenrechten en een overtuigd spiritualist. Met andere woorden, een wolf in schaapskleren. Daarnaast waarschuwde hij de katholieken voor vervolging door homoseksuelen en hun trawanten. Dat heeft hij dus grotendeels ontleend aan dit verhaal. Solovjov zou zich omkeren in zijn graf. Maar dat geldt evenzeer voor degenen die de evangeliën geschreven hebben en zeer in het bijzonder voor de tovenaarsleerling Paulus, die de klok hebben horen luiden maar niet wisten waar de klepel hing. Wat ze opgeschreven hebben was zo polyinterpretabel dat er met gemak een godsdienst van gebrouwen kon worden, die een spoor van ellende in de geschiedenis van de mensheid heeft getrokken. Als je God personifieert, vraag je om een Satan. Als je het geweten personifieert in de gedaante van Jezus, vraag je om een Antichrist. De Roomse heilstaat die Solovjov voor ogen heeft is even onverdraagzaam als die van het nieuwe kalifaat, of de kapitalistische, socialistische of communistische heilstaten en allemaal geconstrueerd door de elite, deskundigen. Allemaal geleid door mensen die weten wat goed is voor anderen. "Niemand dwaalt uitsluitend voor eigen rekening, maar hij is tevens de veroorzaker en bewerkstelliger van het dwalen van anderen." Seneca (uit "De Vita Beata"), met andere woorden, als je het niet zeker weet, kun je beter je mond houden. De vertaler Bij toeval zijn in een aan de Middellandse Zeekust gelegen villa, vijf Russen bijeengekomen: een oude generaal, een politicus, een jonge vorst (Tolstoj, vert.), een dame en een onbekende (Meneer Z., Solovjov zelf, vert.). Solovjov doet ons verslag van drie van hun gesprekken. Van het laatste wordt hieronder een fragment weergegeven. Politicus. - Aangezien het nu wel duidelijk is dat noch de atheïsten, noch de "ware christenen" van het slag van de vorst, de Antichrist vertegenwoordigen, wordt het tijd dat we zijn portret schetsen. Meneer Z. - Zo u wilt! Maar neemt u dan genoegen met een van die talrijke afbeeldingen van de Christus, waaronder de portretten die we te danken hebben aan onze geniale kunstschilders? Zelf vind ik geen enkel bevredigend. Ik neem aan dat dat komt omdat de Christus, in zijn soort, een unieke belichaming is en daarom in het wezenlijke, het goede, op niemand anders lijkt. Om hem af te beelden is een kunstzinnig genie ontoereikend. Datzelfde kan gezegd worden van de Antichrist, die in zijn eigen volmaaktheid, de belichaming is van het kwaad. Een portret van hem maken is onmogelijk. In de religieuze literatuur vinden we alleen zijn paspoort en wat grove trekken van zijn signalement. Dame. - God behoede ons voor zijn portret! Legt u eerst eens uit waarom u dat nodig vindt en waarin zijn werkzaamheden bestaan en vertel ons dan of zijn komst op handen is. Meneer Z. - Ik kan u daarin nog meer tegemoetkomen dan u denkt. Een paar jaar geleden gaf een van mijn studievrienden me, op zijn sterfbed, een manuscript waaraan hij zeer gehecht was, maar dat hij niet had willen en kunnen uitgeven. Het had als titel: "Korte Vertelling over de Antichrist." In het vooropgezette raamwerk van een geschiedkundige beschrijving, geeft dat verhaal, naar mijn mening, alles wat er, overeenkomstig Heilige Schrift, kerktraditie en gezond verstand, als meest waarschijnlijk te zeggen valt over dat onderwerp. Politicus. - De schrijver is toch niet onze vriend Varsonophius? Meneer Z. - Nee, ze hebben hem een veel gezochtere naam gegeven: Pansophius. Politicus. - Pan Sophius? Een Pool? Meneer Z. - In de verste verte niet, hij was de zoon van een Russisch priester. Als u me een minuut geeft om naar boven naar mijn kamer te gaan, zal ik het manuscript voor u halen en het voorlezen; het is niet lang. Dame. - Ga! Ga dan! En snel weer terugkomen. Terwijl meneer Z. het manuscript haalt, staat het gezelschap op en gaat in de tuin wandelen. Politicus. - Ik weet niet hoe het komt, maar is mijn gezichtsvermogen minder geworden door mijn leeftijd, of is de natuur veranderd? Ik zie overal en in elk seizoen nu niet meer de heldere en doorzichtige dagen van vroeger. Kijk maar: geen wolkje, we zijn ver genoeg af van de zee en toch lijkt alles heel licht beschaduwd; het is niet helemaal helder. Ziet u het ook, generaal? Generaal. - Dat is me al jaren opgevallen. Dame. - Ik zie het ook al een jaar, maar niet alleen in de atmosfeer, maar ook in mijn ziel; ik zie hier ook niet meer die "volmaakte helderheid" waarover u het hebt. Overal lijkt een soort onrust te heersen, het voorgevoel van onheil. Ik ben ervan overtuigd, vorst, dat u dat ook voelt. Vorst. - Nee, ik merk niets bijzonders: het lijkt me dat de atmosfeer is zoals ze altijd geweest is. Generaal. - U bent te jong om het verschil te zien: u hebt niets waarmee u het kunt vergelijken. Wat een duidelijk verschil, als ik terugdenk aan de tijd toen ik vijftig was! Vorst. - Ik denk dat uw eerste veronderstelling juist is; u gezichtsvermogen is afgenomen. Politicus. - We worden oud, dat is zeker; maar de aarde verjongt niet meer en dan voel je die matheid dubbelop. Generaal. - Het meest waarschijnlijke is dat de duivel met zijn staart mist veroorzaakt heeft in de goddelijke helderheid. Dame, wijst naar meneer Z. die van het terras af komt lopen. - We zullen zo het zo meteen te weten komen. Ze gaan weer allemaal op hun eerdere plek zitten en meneer Z. begint het manuscript voor te lezen. Meneer Z. - "Korte vertelling over de Antichrist." Panmongolisme! Woest klinkt het woord Maar de lettergrepen strelen me Als voorspellen ze iets groots Bestemmingen die God ons beschikt. Dame. - Waar komt dat motto vandaan ? Meneer Z. - Ik denk dat de schrijver van de vertelling dat zelf bedacht heeft. Dame. - Ga verder. Meneer Z. leest voor: De twintigste eeuw van de christelijke jaartelling was het tijdperk van de laatste grote oorlogen, binnenlandse twisten en revoluties. De aanleiding voor de belangrijkste oorlog was de in Japan aan het eind van de negentiende eeuw opgekomen stroming, die het panmongolisme werd genoemd. De Japanners, die alles nabootsten, hadden zich met een verrassende snelheid en met succes de materiële kant eigen gemaakt van de Europese beschaving en zelfs enige denkbeelden van een verwerpelijk soort. Nadat ze uit de kranten en geschiedenisboeken begrepen hadden dat er in het Westen sprake was van panhellisme, pangermanisme, panslavisme en panislamisme, hadden ze het grootse idee van het panmongolisme verkondigd, dat wil zeggen, de vereniging, onder hun leiderschap, van alle Oost-Aziatische volken, met het oog op een beslissende strijd tegen de buitenlanders, dus de Europeanen. Voor het uitvoeren van hun plan hadden ze gebruikgemaakt van het feit dat Europa, in het begin van de twintigste eeuw, volledig in beslag genomen werd door de eindafrekening met de moslimwereld. Eerst maakten zij zich meester van Korea en vervolgens van Peking, waar zij, met behulp van de Chinese progressieve partij, de oude dynastie van de Mantsjoes ten val brachten en vervingen door een Japanse. De Chinese conservatieven pasten zich snel aan. Ze hadden begrepen dat het beter was de minste van twee kwaden te kiezen. Het oude China kon op geen enkele manier zijn onafhankelijkheid behouden en moest zich dus, of aan de Europeanen, of aan de Japanners onderwerpen. Het was duidelijk dat de Japanse overheersing een eind zou maken aan de uiterlijkheden - die trouwens nergens goed voor waren - van het Chinese staatsbestel, maar de innerlijke principes van het leven van de natie onberoerd zou laten. Overheersing door de Europese mogendheden, die om politieke redenen de christelijke missionarissen steunden, zou echter een bedreiging zijn geweest voor de geestelijke fundamenten van China. De haat, die voorheen de Chinezen en Japanners uiteengedreven had, stamde uit een tijd dat ze beiden nog onbekend waren met de Europeanen, maar in hun aanwezigheid werd die vijandschap een gewone broedertwist en volkomen zinloos. De Europeanen waren volstrekte vreemdelingen, niet meer dan vijanden en hun overheersing kon de nationale trots van de Chinezen hoe dan ook niet strelen. Maar in handen van de Japanners liet China zich verleiden door het lokaas van het panmongolisme, dat een rechtvaardiging bood voor de tragische noodzaak tot europeanisering. "Bedenk wel, eigenwijze broeders," zeiden de Japanners, "dat wij de wapens van de Europese honden niet aannemen omdat wij hen mogen, maar om ze daarmee te bestrijden. Als jullie een bondgenootschap met ons sluiten en onze leiding aanvaarden, zullen we de blanke duivels niet alleen binnen korte tijd uit ons Azië verjagen, maar ook hun gebieden veroveren en een wereldomspannend Rijk van het Midden vestigen. Jullie hebben gelijk met het bewaren van je nationale trots en het verachten van de Europeanen, maar het is zinloos die gevoelens te voeden met dromen en niet bewust om te zetten in daden. Wij zijn jullie daarin voorgegaan en moeten jullie nu de weg wijzen die onze gemeenschappelijke belangen dient. Kijk dan zelf waartoe jullie zelfverzekerd beleid en wantrouwen jegens ons, jullie vrienden en beschermers, je opgeleverd hebben. Het scheelt niet veel of Rusland en Engeland, Duitsland en Frankrijk hebben heel China al onder elkaar verdeeld en al jullie fantasieën over tijgers zijn alleen maar uitgelopen op het krachteloos tonen van een slangenstaart." De Chinezen vonden die opmerkingen terecht en zodoende werd de Japanse dynastie stevig in het zadel geholpen. Haar eerste zorg was vanzelfsprekend het op de been brengen van een machtig leger en een krachtige vloot. Het grootste gedeelte van de Japanse krijgsmacht werd overgebracht naar China, waar zij als kader diende voor een nieuw enorm leger. De Japanse officieren, die het Chinees machtig waren, waren veel doeltreffendere leermeesters geweest dan de Europese officieren en de talrijke bevolking van China, Mantsjoerije, Mongolië en Tibet, leverde een onuitputtelijk reservoir voor soldaten. De eerste keizer van de Japanse dynastie slaagde erin zijn wapens doeltreffend te gebruiken en verdreef de Fransen uit Tonkin en Siam en de Engelsen uit Birma en lijfde zodoende heel Indo-China in bij het Rijk van het Midden. Zijn opvolger - met een Chinese moeder - die in zich de Chinese sluwheid en koppigheid verenigt met de daadkracht, beweeglijkheid en het aanpassingsvermogen van de Japanners, brengt in Chinees Turkestan een leger van vier miljoen manschappen op de been. Terwijl Tsun-li-Jamyn de Russische ambassadeur vertrouwelijk meedeelt dat dat leger bestemd is voor de verovering van India, valt de Keizer de Russische gebieden van Centraal-Azië binnen en brengt daar de hele bevolking in opstand. Terwijl de gemobiliseerde Russische legertroepen zich vanuit Polen, Litouwen, Kiev, Wolhynië Petersburg en Finland in allerijl verzamelen, trekt hij de Oeral over en overspoelt met zijn leger het hele midden en Oosten van Rusland. Bij gebrek aan een krijgsplan en oog in oog met een enorme getalsmatige vijandige overmacht, rest de krijgskunsten van het Russische leger niets anders dan eervol het onderspit te delven. De snelheid van de invallers geeft hen niet de tijd de troepen te verzamelen en in wrede en vertwijfelde veldslagen wordt het ene na het andere legerkorps vernietigd. De Mongolen kwam die overwinning zonder twijfel ook duur te staan, maar zij konden hun verliezen gemakkelijk aanvullen omdat zij zich meester hadden gemaakt van alle spoorlijnen in Azië. Intussen hadden zich al lange tijd tweehonderdduizend Russen verzameld aan de grenzen van Mantsjoerije en doen een vergeefse poging het goed verdedigde China binnen te vallen. De keizer laat een deel van zijn troepenmacht achter in Rusland om de vorming van nieuwe legerkorpsen te verhinderen en trekt met drie legers de grens van Duitsland over. De Duitsers hebben de tijd gehad om zich voor te bereiden en een van de Mongoolse legers wordt verpletterd. Maar op dat moment roert zich in Frankrijk een partij die wraak wil nemen op Duitsland en weldra vallen een miljoen Franse bajonetten de Duitsers in de rug aan. Klemgezet tussen hamer en aambeeld, moeten de Duitsers de, door de leider van de Mongolen opgelegde, voorwaarden voor ontwapening aanvaarden. De Fransen juichen. Ze verbroederen zich met de geelhuiden, verspreiden zich over heel Duitsland en raken al gauw elk besef van militaire discipline kwijt. Dan geeft de Mongoolse bevelhebber zijn legers het bevel om de voortaan nutteloze bondgenoten af te slachten, wat met een Chinese stiptheid wordt uitgevoerd. In Parijs komen de "vaderlandloze" arbeiders in opstand en de hoofdstad van de Westerse cultuur opent uitgelaten haar poorten voor de heerser uit het Oosten. Nadat de keizer zijn nieuwsgierigheid eenmaal bevredigd heeft, trekt hij op naar Boulogne waar, onder dekking van een uit de Stille Oceaan aangekomen vloot, transportschepen worden uitgerust om zijn leger naar Groot-Brittannië over te zetten. Maar hij zit verlegen om geld en de Engelsen voorkomen de invasie door hem 1 miljard pond sterling te overhandigen. Binnen een jaar erkennen alle Europese staten zijn heerschappij. Hij laat dan een voldoende grote bezettingsmacht achter, keert terug naar het Oosten en bereidt zich voor op de bezetting van Amerika en Australië. Een halve eeuw lang gaat Europa gebukt onder het Mongoolse juk. Vanuit een moreel oogpunt, wordt dat tijdperk gekenmerkt door algemene vermenging en het wederzijds diep in elkaar doordringen van Europese en Oosterse denkbeelden, een herhaling in het groot van het oude Alexandrijnse syncretisme. Op het materiële vlak zijn, voor dat tijdperk, vooral drie verschijnselen kenmerkend: Japanse en Chinese arbeiders overstroomden Europa en verscherpten de sociale en economische problemen; de heersende klassen probeerden die problemen op te lossen door een reeks verzachtende maatregelen; tot slot droegen ze bij aan internationale geheime organisaties die een grote samenzwering voorbereidden om de Mongolen uit Europa te verjagen en de onafhankelijkheid van Europa te herstellen. Die grootschalige samenzwering waaraan alle nationale regeringen deelnamen - voor zover dat onder het toeziend oog van de Mongoolse gouverneurs mogelijk was - wordt meesterlijk voorbereid en slaagt wonderbaarlijk. Op het afgesproken moment worden de Mongools soldaten over de kling gejaagd en de Aziatische arbeiders afgemaakt of verdreven. Overal duiken geheime kerntroepen op van de Europese legers en er vindt een algemene mobilisatie plaats, volgens al lang tevoren voorbereide, zeer gedetailleerde plannen. De nieuwe Mongoolse keizer - kleinzoon van de grote veroveraar - haast zich vanuit China naar Rusland, maar zijn ontelbare strijdkrachten worden in de pan gehakt door het Europese leger. Hun verstrooide overblijfselen keren terug tot diep in Azië en Europa is bevrijd. De, een halve eeuw durende, onderwerping van Europa aan de Aziatische barbaren was te wijten aan de verdeeldheid van de Europese staten, maar de grootse en roemrijke bevrijding van Europa daarentegen te danken aan een internationale organisatie, die de krachten van de hele Europese bevolking gebundeld had. Het vanzelfsprekend gevolg van dat feit was dat het traditionele beleid van afzonderlijke staten elke betekenis verloor en vrijwel overal de laatste overblijfselen van de oude monarchistische instellingen verdwenen. Het Europa van de XXIe eeuw is een bond geworden van min of meer democratische staten: de Verenigde Staten van Europa. De vooruitgang van de materiële beschaving, die enigszins vertraagd was door de Mongoolse invasie en de bevrijdingsoorlog, maakte een snelle opmars door. Maar de vraagstukken van de menselijke geest, de vragen naar de zin van leven en dood en de bestemming van wereld en mens, die door een groot aantal nieuwe uitvindingen en onderzoek op fysiologische en psychologisch gebied, alleen maar ingewikkelder waren geworden, bleven onbeantwoord. Er was maar één, zij het negatief, resultaat bereikt: het definitief laten varen van het theoretisch materialisme. Geen enkel weldenkend mens nam nog genoegen met het idee, dat van de wereld een geheel van bewegende atomen maakt en van het leven het gevolg van een mechanische opeenhoping van veranderingen van de materie. Dat stadium van filosofische onmondigheid had de mensheid voor altijd achter zich gelaten. Maar anderzijds was het ook duidelijk dat ze niet meer in staat was tot een naïef en onberedeneerd geloof. Ideeën zoals dat God de wereld uit het niets geschapen heeft, werden zelfs op de lagere scholen niet meer onderwezen. De voorstelling van dat soort zaken had een zodanig hoog peil bereikt, dat geen enkel dogmatisme daar bovenuit kon reiken. En terwijl de grote meerderheid van denkende mensen helemaal ongelovig bleef, werden de sporadische gelovigen noodzakelijkerwijs denkers die gehoor gaven aan het gebod van de apostel: "weest als een kind in uw hart en niet in uw denken." In die tijd leefde onder die sporadische gelovigen een opmerkelijk man. Velen noemden hem de Supermens. De eenvoud van geest had hij even ver achter zich gelaten, als de kinderlijkheid van zijn hart. Hij was nog jong, maar dankzij zijn genialiteit genoot hij op zijn drieëndertigste de faam van een groot denker, groot schrijver en zeer daadkrachtig man. Bewust van zijn grote geestelijke begaafdheid, was hij toch altijd een overtuigd idealist gebleven en zijn helder verstand had hem altijd de waarheid getoond van waarin geloofd moet worden: het goede, God en de Messias. Hij geloofde dat allemaal wel, maar hij hield alleen van zichzelf. Hij geloofde in God, maar diep in zijn hart verkoos hij zichzelf onwillekeurig boven God. Hij geloofde in het Goede, maar het Alziend Oog van de Eeuwige wist dat hij voor de macht van het kwaad zou zwichten, als die hem zou omkopen en dat hij niet op een dwaalspoor werd gebracht door zijn gevoelens, banale driften of de verlokkingen van macht, maar alleen door zijn mateloze eigenliefde. Die eigenliefde was trouwens geen onbewust instinct en ook geen onbezonnen aanmatiging. Naast zijn buitengewone genialiteit, zijn schoonheid en voornaamheid, leken de indrukwekkende bewijzen die hij had geleverd van zijn matigheid, belangeloosheid en weldadigheid, de enorme eigenliefde van die grote asceet, denker en mensenvriend voldoende te rechtvaardigen. Wie zou hem hebben kunnen verwijten dat hij, die zo overvloedig gezegend was met goddelijke gaven, dat als teken van de bijzondere goedgunstigheid van God jegens hem en zichzelf ging zien, als eerstkomende na God en zijn enige Zoon? Kortom, hij beschouwde zich als degene die in werkelijk de Christus alleen is. Maar dat besef van zijn verheven positie, riep in hem niet het gevoel op dat hij een morele plicht had ten opzichte van God en de wereld, maar van het recht om zich de meerdere van anderen te voelen en vooral van de Christus. Hij koesterde dus geen haat voor Jezus, maar erkende zijn betekenis als Messias en belang als de Christus, en zag oprecht in hem zijn grote voorganger. Het morele optreden van de Christus en het volmaakt unieke van zijn verschijning op aarde bleef onbegrijpelijk voor zijn door eigenliefde verduisterd verstand. "De Christus," zo dacht hij, "is vóór mij gekomen; ik ben de tweede, maar wat in de tijd daar op volgt, is in wezen belangrijker. Ik kom als laatste, aan het eind van de geschiedenis, juist omdat ik de volmaakte en laatste verlosser ben. De Christus was mijn verkondiger. Zijn roeping was mij komst voor te bereiden." Op grond van die gedachte, ging de grote man van de XXIe eeuw alles op zichzelf betrekken wat het Evangelie zegt over de wederkomst. Hij vatte die komst niet op als de terugkeer van de eerste Christus, maar als de vervanging van de voorbereidende Christus door de definitieve, door hem zelf. In dat stadium biedt hij nog weinig oorspronkelijks. Zijn houding ten opzichte van de Christus is bijvoorbeeld dezelfde als die van Mohammed, dus een rechtvaardig mens die van geen enkel kwade bedoeling beschuldigd kan worden. Op nog een andere manier rechtvaardigt de grote man van de XXIe eeuw het feit dat hij zichzelf boven de Christus stelt: "De Christus," zegt hij, "heeft door zijn prediking en het in zijn leven verwezenlijken van het moreel goede, de mensheid verbeterd, maar ik, ik moet de weldoener zijn voor deze deels verbeterde en deels niet verbeterde mensheid. Ik zal de mensen alles geven wat ze nodig hebben. In zijn hoedanigheid als zedenprediker heeft hij, door de begrippen goed en kwaad, verdeeldheid gezaaid onder de mensen, maar ik zal ze verenigen door de weldaden die voor de goeden als de slechten even hard nodig zijn. Ik zal de ware vertegenwoordiger zijn van God, die de zon laat schijnen op slechte en goede mensen en regen zendt voor onrechtvaardigen en rechtvaardigen. De Christus heeft het zwaard gebracht, ik zal vrede brengen. Hij heeft de aarde gedreigd met het angstaanjagend Laatste Oordeel, maar ik zal de laatste rechter zijn en mijn oordeel zal niet alleen gerechtigheid, maar vooral barmhartigheid brengen. Mijn rechtvaardige oordeel zal niet vergeldend, maar schenkend zijn. Ik ken iedereen zoals hij is en zal hem geven wat hij nodig heeft." In deze verheven gemoedstoestand wacht hij af tot God hem op een duidelijke manier te kennen geeft dat hij aan het werk moet gaan voor het nieuwe heil van de mensheid en door een zichtbaar en opvallend teken toont dat hij zijn oudste zoon en geliefde Eerstgeborene is. Hij wacht en voedt zijn eigenliefde met het besef van zijn deugden en bovennatuurlijke gaven, want hij is, zoals men zegt, de mens met een onberispelijke deugdzaamheid en een buitengewone genialiteit. Zo wacht onze Rechtvaardige trots op het bevel van de Allerhoogste om een aanvang te nemen met de redding van de mensheid, maar hij wacht en wacht. Hij is al boven de dertig en nog drie jaar gaan voorbij. Dan schiet er een verontrustende gedachte door hem heen, die als een koortsrilling doordringt tot in het merg van zijn botten: "Maar als bij toeval," denkt hij, "ik het niet ben.... maar die ander, de Galileeër.... Als hij niet mij aangekondigd heeft, maar zelf de ware Christus, de eerste en de laatste was.... Maar in dat geval, moet hij in leven zijn.... Waar is hij dan?....En als hij opeens voor mij zou staan, hier.... wat moet ik hem dan zeggen?....Zal ik dan als de eerste de beste bekrompen christen moeten buigen voor hem en als een Russische boer die er niets van begrijpt prevelen: Heer, Jezus Christus, heb mededogen met mijn zonden".... .of me als een Poolse vrouw met gespreide armen aan zijn voeten moeten werpen.... .Ik, het verheven genie, ik, de supermens? Nee, dat nooit!" In plaats van de kille en beredeneerde eerbied die hij had voor God en de Christus, merkt hij nu dat in zijn hart eerst verbijstering groeit, daarna afgunst die zijn hele wezen in vuur en vlam zet en verteert en ten slotte zich een brandende haat meester maakt van zijn hele denken. "Ik, ik ben het en niet hij! Hij is niet onder de levenden en zal dat ook nooit meer zijn. Hij is niet opgestaan! Hij is niet opgestaan! Hij is vergaan, hij is vergaan, in zijn graf, hij is vergaan als de laatste.... " Met schuim op de mond snelt hij het huis uit, de tuin door en langs een rotsachtig pad de duistere nacht in. Zijn woede zakt en maakt plaats voor vertwijfeling, dor en zwaar als de rotsen en somber als de nacht. Hij blijft staan aan de rand van een gapende afgrond en ver vanuit de diepte hoort hij het donderend geluid van een bergstroom die zich op de rotsen stort. Een ondraaglijke beklemming omvat zijn hart. Opeens maakt zich diep binnen in hem iets los. "Zal ik hem roepen, zal ik hem vragen wat ik moet doen?" In de duisternis doemt een zacht en droevig gelaat op. "Hij heeft medelijden met me," denkt hij, "Nee, nooit! Hij is niet opgestaan! Niet opgestaan!" En hij stort zich in de afgrond. Maar iets veerkrachtigs, als een waterkolom, vangt hem op. Als door een elektrische schok wordt hij dooreen geschud, en een geheimzinnige kracht werpt hem terug. Even verliest hij het bewustzijn en als hij weer bijkomt, ligt hij op zijn knieën op enige afstand van de afgrond. Vóór hem tekent zich als door een lichtgevende nevel een gedaante af en twee priemende ogen dringen met een ondraaglijke felheid door tot in zijn ziel. Verstard onder die priemende ogen, hoort hij een vreemde stem, gedempt en aanhoudend en tegelijkertijd heel duidelijk, maar metaalachtig en zielloos als een grammofoon. En die stem, waarvan hij niet kan zeggen of die diep uit hemzelf komt of van buitenaf, zegt tegen hem: "Mijn geliefde zoon, ik geef je mijn zegen. Waarom heb je mij niet aangeroepen, niet mij? Waarom heb je die ander, die valse en zijn vader verkozen? Ik ben jouw God en vader. Maar die bedelaar, die gekruisigde, is mij en jou vreemd. Ik heb geen andere zoon dan jij. Jij bent de enige, de eniggeborene, jij bent mijn gelijke. Ik heb je lief en verlang niets van je. Verricht je werk in je eigen naam en niet in de mijne. Ik ben niet jaloers. Ik heb je lief en wil niets van je. Die ander, van wie jij gelooft dat hij God is, eiste gehoorzaamheid van zijn zoon, een grenzeloze gehoorzaamheid, tot in de dood en hij heeft hem niet geholpen toen hij aan het kruis hing. Ik verlang niets van je en zal je helpen, omdat jij het bent, vanwege je verdiensten en voortreffelijkheid. Uit de belangeloze en zuivere liefde die ik voor je koester, zal ik je bijstaan. Ontvang mijn geest. Zoals mijn geest je eerst voortgebracht heeft in schoonheid, zal hij je nu opnieuw in kracht laten ontstaan." Bij die woorden van de onbekende zijn de lippen van de supermens onwillekeurig vaneen geweken, de twee priemende ogen naderen zijn gezicht en hij heeft het gevoel alsof een ijzige stroom in hem binnendringt en zijn hele wezen vult. Maar tegelijkertijd voelt hij ook hoe een ongekende kracht, moed, lichtheid en begeestering zich van hem meester maken. Op datzelfde ogenblik zijn ook de twee ogen verdwenen. Een of andere kracht heeft de supermens tot hoog boven de aarde opgetild en teruggeplaatst in zijn tuin, voor de deur van zijn huis. De volgende dag waren niet alleen de bezoekers van de grote man, maar zelfs zijn bedienden verrast over zijn bezielde voorkomen. Maar ze zouden nog verraster zijn geweest als ze hadden kunnen zien met welke bovennatuurlijke snelheid en gemak hij in zijn werkkamer zijn befaamde boek had geschreven, met de titel: "De weg naar wereldvrede en algemene welvaart." De eerdere boeken en sociale werkzaamheden van de supermens hadden felle kritiek gekregen, maar die kritiek was grotendeels afkomstig van bijzonder godsdienstige mensen die daarom geen enkel gezag hadden - het betreft immers de tijd waarin de Antichrist verscheen -. Er was dus niet naar hen geluisterd toen ze in alle geschriften en uitspraken van de supermens tekenen vonden van een uitzonderlijke eigenliefde en dat daarin ware eenvoud, oprechtheid en hartelijkheid ontbraken. Door zijn nieuwe boek schaarden zich zelfs enige voormalige critici en tegenstanders achter hem. Het boek, dat geschreven was na het voorval bij de afgrond, openbaarde een tot dan toe onbekende kant van zijn genialiteit. Het is een alomvattend werk, waarin alle tegenstrijdigheden met elkaar verzoend zijn. Hierin gaat een grootmoedige eerbied voor de oude symbolen en tradities gepaard met een vérgaande en stoutmoedige radicaliteit aangaande politieke en sociale vraagstukken, een onbegrensde vrijheid van denken met een grondig inzicht in mystieke onderwerpen, een onvoorwaardelijk individualisme met een vurige toewijding aan het algemeen welzijn en een verheven idealisme aangaande richtinggevende beginselen met een volmaakt begrip voor de praktische levensbehoeften. En dat alles was op een zo geniale manier bijeengebracht en met elkaar verbonden, dat iedere denker en iedere man van de praktijk, het helemaal vanuit zijn eigen standpunt kon aanvaarden, zonder de waarheid ook maar enigermate geweld aan te doen, zonder zich daarvoor te hoeven verheffen boven zijn ik, zonder ook maar iets van zijn vooringenomenheid op te geven, zonder ook maar het minste te verbeteren in zijn inzichten en voorkeuren en zelfs maar aan te vullen waarin ze ontoereikend zijn. Meteen wordt dat boek vertaald in de talen van alle beschaafde en zelfs enkele cultuurloze volken. In alle werelddelen staan duizenden kranten een jaar lang vol advertenties van uitgevers en enthousiaste artikelen van critici. Met miljoenen worden goedkope uitgaven, met het portret van de schrijver, verspreid en de hele beschaafde wereld, dat wil zeggen, in die tijd vrijwel heel de aardbol, was vervuld van de faam van de weergaloze, voortreffelijke en unieke man! Niemand verzette zich tegen dat boek, dat in ieders ogen de openbaring van de hele waarheid was. Hierin wordt het hele verleden met zoveel rechtvaardigheid behandeld, het hele heden zo onpartijdig en met zoveel begrip beoordeeld, en sluit de betere toekomst zo goed aan bij het heden, dat iedereen zei: "Dat is precies wat we nodig hebben; dat is een ideaal dat geen utopie is; dat is een plan dat geen hersenschim is." En de begenadigde schrijver sleept niet alleen de hele wereld mee, maar valt ook bij iedereen in de smaak, zodat het woord van de Christus vervuld wordt: "Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen (Joh. 5:43)." want wie aanvaard wil worden, moet in de smaak vallen. Natuurlijk hebben enkele vrome mensen, die het boek geestdriftig prezen, wel de vraag gesteld waarom de Christus daarin geen enkele keer genoemd wordt, maar de andere christenen hebben geantwoord: "Godzijdank niet! In de afgelopen eeuwen is alles wat heilig is al genoeg ontwijd door dwepers zonder roeping en daarom moet een diep religieus schrijver heel voorzichtig zijn. Maar als het hele boek doordrongen is van de ware christelijke geest van daadwerkelijke liefde en alomvattende goedheid, wat wil je dan nog meer?" En iedereen was het daarmee eens. Kort na het verschijnen van dit boek, dat zijn schrijver de populairste man maakte die ooit het daglicht had aanschouwd, zou in Berlijn een internationale grondwetgevende vergadering plaatsvinden van de Verenigde Staten van Europa. Die bond van de Verenigde Staten van Europa was opgericht na een reeks binnenlandse twisten en buitenlandse oorlogen, die samenhingen met de bevrijding van Europa van het Mongoolse juk en had de kaart van Europa ingrijpend veranderd. Maar nu werd die bond bedreigd, niet door onderlinge conflicten tussen de naties, maar door de politieke en sociale partijen. De politieke leiders van Europa, leden van de zeer machtige broederschap van de vrijmetselaars, voelden het gemis van een uitvoerende macht. De Europese eenheid, die met zoveel moeite verwezenlijkt was, dreigde elk moment weer uiteen te vallen. In de Bondsraad (Comité permanent universel)heerste geen eenstemmigheid, omdat het niet gelukt was om daarin alle plaatsen in te laten nemen door "ingewijde" vrijmetselaars. De onafhankelijke leden sloten afzonderlijke coalities met elkaar en daardoor dreigde er een nieuwe oorlog. Besloten werd de uitvoerende macht over te dragen aan een enkel persoon, aan wie voldoende volmachten verleend werden. De geschiktste kandidaat was de "mens van de toekomst," die in het geheim lid was van de vrijmetselarij. Hij was de enige die wereldvermaardheid genoot. Door zijn wetenschappelijk werk op het gebied van de artillerie en omdat hij zeer vermogend was, had hij goede connecties in de financiële en militaire kringen. In een andere, minder verlichte tijd, zou zijn twijfelachtige afkomst bezwaren opgeroepen hebben. Zijn moeder, iemand met een dubieus verleden, was op beide halfronden zeer bekend, maar vele mannen zouden met evenveel recht aanspraak hebben kunnen maken op het vaderschap van hem. Vanzelfsprekend hadden die omstandigheden niets te betekenen in een eeuw die zo vooruitstrevend was, dat het wel eens de laatste zou kunnen zijn. De "toekomstige mens" werd vrijwel eenstemmig gekozen tot president voor het leven van de Verenigde Staten van Europa. Maar toen hij in de bovenaardse pracht van zijn jeugdige schoonheid en kracht op het spreekgestoelte verscheen en met een bezielde welsprekendheid zijn wereldplan ontvouwd had, besloot de vergadering in een oplaaiende begeestering hem, zelfs zonder erover te stemmen, als ereteken de titel Romeins keizer te verlenen. Onder algemene toejuichingen werd de vergadering gesloten. De grote uitverkorene deed een manifest uitgaan dat begon met de woorden: "Volken der aarde! Mijn vrede geef ik u," en eindigde met: "Volken der aarde! De beloften zijn vervuld! De eeuwige wereldvrede is gewaarborgd. Elke poging om die teniet te doen, zal meteen op een onverzettelijke weerstand stuiten. Voortaan bestaat er op aarde maar een enkele macht, die sterker is dan alle andere bij elkaar. Deze onoverwinnelijke en weergaloze macht ligt in mijn handen, de uitverkorene van Europa, de opperbevelhebber van alle Europese strijdkrachten. Het internationaal recht beschikt eindelijk over sancties die het tot nu toe niet heeft gehad. Van nu af aan zal geen enkele staat "oorlog" durven zeggen, als ik "vrede" zeg. Volken der aarde, vrede zij met u!" Dat manifest bracht de gewenste uitwerking teweeg. Overal buiten Europa en in het bijzonder in Amerika, vormden zich machtige, keizergezinde partijen, die hun regeringen dwongen zich onder uiteenlopende voorwaarden aan te sluiten bij de Verenigde Staten van Europa, onder het opperbevel van de Romeinse keizer. In bepaalde streken van Azië en Afrika bewaarden sommige stammen en koninkrijken hun onafhankelijkheid. Met een klein, maar uitgelezen leger bestaande uit Russen, Duitsers, Polen, Hongaren en Turken maakte hij een militaire rondgang van Oost-Azië tot Marokko en onderwierp vrijwel zonder bloedvergieten de weerspannigen. In alle landen van de twee continenten stelde hij gouverneurs aan, die hij koos uit de binnenlandse hooggeplaatsten die een Europese opvoeding hadden genoten en hem toegewijd waren. In alle heidense landen werd hij door de bevolking die onder de indruk was van zijn betoverende persoonlijkheid, uitgeroepen tot een oppergod. Binnen een jaar sticht hij een wereldmonarchie, in de letterlijke betekenis van het woord. De kiemen van de oorlog zijn allemaal vernietigd. De internationale vredesliga komt voor het laatst bijeen, heft een plechtige lofzang aan op de grote vredestichter en heft zich op, omdat ze geen bestaansreden meer heeft. In het begin van het tweede jaar van zijn heerschappij, deed de Romeinse keizer een nieuw manifest uitgaan. "Volken der aarde! Ik heb jullie vrede beloofd en heb jullie die gegeven. Maar vrede is alleen iets moois, waar welvaart heerst. Voor wie bedreigd wordt door ellende, is vrede geen vreugde. Kom dus tot mij, die hongeren en kou lijden, zodat ik jullie kan verzadigen en verwarmen." Vervolgens kondigde hij eenvoudige en uitgebreide sociale hervormingen aan, die hij al aangeduid had in zijn boek en waarmee hij alle edelmoedige en welwillende mensen voor zich gewonnen had. Dankzij het feit dat hij het beheer en de controle van alle financiële middelen ter wereld in handen had, naast een enorme hoeveelheid onroerend goed, kon hij die hervorming doorvoeren volgens de wensen van de armen en zonder de rijken voelbaar te schaden. Iedereen kreeg zijn aandeel overeenkomstig zijn vaardigheden, die hij door arbeid en dienstverlening bewees. De nieuwe wereldheerser was vooral een meevoelend mensenvriend, maar hij was ook een dierenvriend: hij was vegetariër. Hij verbood vivisectie, voerde een streng toezicht op de slachthuizen in en steunde op alle mogelijke manieren de dierenbeschermingsverenigingen. Maar veel belangrijker dan deze maatregelen was het, voor de hele mensheid, vastleggen van het grondrecht van gelijke toegang tot alle voedingsmiddelen. Die hervorming werd doorgevoerd in het tweede jaar van zijn bewind. Het sociaal-economisch vraagstuk was definitief opgelost. Die verzadiging voor de hongerende kan dan wel het belangrijkste doel zijn, maar de verzadigden willen nog iets anders. Zelfs dieren willen als ze verzadigd zijn doorgaans niet alleen nog maar slapen, ze willen spelen. Hoeveel meer geldt dat niet voor mensen, die na het brood altijd spelen verlangden. De keizerlijke supermens wist wat het volk nodig had. Op dat moment kreeg hij in Rome bezoek van een groot wonderdoener uit het Verre Oosten, die omhuld werd door een dichte wolk van merkwaardige verhalen en vreemde legenden. Volgens geruchten die verspreid waren onder de neo-boeddhisten, was hij van goddelijke afkomst: de zoon van de zonnegod en een waternimf. Die wonderdoener, die zichzelf Apollonius noemde, was ontegenzeglijk een geniaal mens. Half-Aziaat, half-europeaan, katholiek bisschop in heidense streken, wist hij op een wonderbaarlijke manier in zich de kennis van allernieuwste technische vindingen en toepassingen van de westerse wetenschap, te verenigen met de kunst om gebruik te maken van alles wat in de mystieke tradities van het Oosten werkelijk betrouwbaar en belangrijk is. De resultaten van dat samengaan waren verbazingwekkend. Zo bezat Apollonius onder andere de gave om, op een half-wetenschappelijke en half-magische manier, atmosferische elektriciteit aan te trekken en naar zijn wil te richten. Onder het volk werd verteld dat hij het vuur uit de hemel kon halen. Hij volstond overigens met de verbeelding van de massa te prikkelen door ongehoorde toverkunsten en maakte geen gebruik van zijn macht voor een ander doel. Dat is de man die zich aandient bij de grote keizer. Hij begroet hem als de ware zoon Gods en vertelt hem dat hij in de geheime boeken uit het Oosten voorspellingen heeft gelezen over zijn heerschappij en dat de keizer in die hoedanigheid tegelijkertijd de laatste verlosser en rechter van de wereld is. Tot slot stelt hij zichzelf en zijn kunsten ter beschikking van de keizer. Opgetogen ziet de keizer in hem een geschenk uit de hemel, verleent hem hoogdravende titels en laat hem niet meer van zijn zijde wijken. Naast de wereldvrede en het stillen van hun honger kregen de volken der aarde zodoende ook de mogelijkheid voortdurend te genieten van het aanschouwen van de meest uiteenlopende en onverwachte wonderen en toverkunsten. Zo eindigde het derde jaar van de heerschappij van de supermens. Na de voorspoedige oplossing van de politieke en sociale problemen, restte nog het godsdienstig vraagstuk. In die tijd was de situatie van die godsdienst als volgt: zij had een groot aantal gelovigen verloren - verspreid over de hele aarde waren er niet meer dan vijfenveertig miljoen overgebleven - maar wat ze aan kwantiteit had ingeboet, had haar morele karakter gewonnen aan de kwaliteit. Onder hen waren nog alleen maar mensen te vinden die zich met het christendom verbonden voelden op grond van een geestelijke belangstelling. De verschillende christelijke nominaties hadden het aantal van hun belijdende leden verhoudingsgewijs in gelijke mate af zien afnemen, zodat die getalsmatige onderlinge verhouding ongeveer hetzelfde was als in de XIXe eeuw. In hun wederzijdse beoordeling had de haat geen plaatsgemaakt voor een volledige eenstemmigheid, maar was wel afgenomen en de tegenstellingen hadden hun scherpte verloren. Al lang geleden was de paus verdreven uit Rome en had, na lange omzwervingen, een toevlucht gevonden in Petersburg, op voorwaarde dat hij zich in dat land volledig onthield van geloofspropaganda. In Rusland was het pausdom beduidend vereenvoudigd. Zonder wezenlijke wijzigingen aan te brengen in de samenstelling van haar colleges en functies, had de kerk haar bezigheden moeten vergeestelijken en haar hoogdravende rituelen en ceremonies terug moeten brengen tot hun eenvoudigste uitingsvorm. Zonder dat ze officieel afgeschaft werden, waren veel merkwaardige en verleidelijke gewoonten vanzelf verdwenen. In alle andere landen en in het bijzonder in Noord-Amerika, telde de katholieke hiërarchie onder haar vertegenwoordigers nog steeds veel wilskrachtige en onafhankelijke mannen, met een onvermoeibare daadkracht. Nog meer dan hun voorgangers waren ze voorvechters van de eenheid van de katholieke kerk, waarvan zij het kosmopolitische karakter en de internationale, oecumenische betekenis in stand hadden gehouden. Het protestantisme, waarin Duitsland nog steeds voorop liep, vooral sinds een belangrijk deel van de Anglicaanse kerk zich aangesloten had bij de katholieke kerk, had zich ontdaan van zijn extreme en negatieve stromingen en de aanhangers daarvan waren openlijk tot religieuze onverschilligheid of zelfs ongeloof vervallen. De evangelische kerk telde nog alleen maar ware gelovigen die geleid werden door zeer ontwikkelde mensen met een diepe religiositeit, die zelf het levend voorbeeld wilden zijn van het oorspronkelijk christendom. Door de politieke gebeurtenissen was de Russische orthodoxie haar positie als staatsinstelling kwijtgeraakt en had daardoor vele miljoenen leden, die alleen nog in naam tot de kerk behoorden, verloren, maar wel de vreugde gesmaakt dat het merendeel van de oud-gelovigen en zelfs talrijke sekten met een waarachtige religieuze instelling, zich bij haar aangesloten hadden. Zonder in aantal toe te nemen was de geestelijke kracht van die zodoende vernieuwde kerk gegroeid en had daar blijk van gegeven door de strijd tegen de radicale sekten die zich, niet alleen onder het gewone volk, maar ook onder de ontwikkelde mensen, gestaag uitbreidden en waaraan demonische en satanische trekken niet vreemd waren. Gedurende de eerste twee jaar van het nieuwe bewind, waren alle christenen nog van slag en uitgeput door de voorafgegane revoluties en oorlogen. Met een welwillende afwachtende houding, een weloverwogen sympathie of een grote geestdrift, hadden ze de nieuwe heerser en zijn vreedzame hervormingen aanvaard. Maar toen in het derde jaar van het bewind de grote magiër opgedoken was, rezen bij veel orthodoxe katholieken en protestanten ernstige bedenkingen en een zekere afkeer tegen de heerser. De teksten uit het evangelie en de brieven van de apostelen die gewag maken van de vorst der wereld en de antichrist, werden nu aandachtig gelezen en geestdriftig besproken. Uit allerlei tekenen maakte de keizer op dat er storm op til was en besloot de zaak zo snel mogelijk op te helderen. Aan het begin van het vierde jaar van zijn bewind, publiceerde hij een manifest, gericht aan de ware christenen van alle nominaties, waarin hij hen uitnodigde gevolmachtigde vertegenwoordigers uit te kiezen voor een oecumenisch concilie, dat hij zou voorzitten. De keizerlijke residentie was in die tijd van Rome naar Jeruzalem overgeplaatst. Palestina was toen een autonoom gebied dat voornamelijk bevolkt en geregeerd werd door joden. Het vrije Jeruzalem werd nu ook uitgeroepen tot keizerlijke residentie. De Heilige Plaatsen werden geëerbiedigd. Maar op de gehele uitgestrekte vlakte Haram-esh-Sjerif, vanaf Birket-Israin en de kazernes aan de ene kant, tot de El-Aksa-moskee en de "stallen van Salomo" aan de andere kant, was een enorm gebouw verrezen. Dat bevatte naast twee kleine oude moskeeën ook de grote keizerlijke "Tempel ter eenwording van alle erediensten" en twee prachtige keizerlijke paleizen, met bibliotheken, musea en speciale vertrekken die bestemd waren voor onderzoek en experimenten op het gebied van de magie. In dat gebouw, half tempel, half paleis, zou op veertien september het oecumenisch concilie geopend worden. Omdat de protestantse kerk geen priesters in de ware zin des woord kent, hadden de katholieke en orthodoxe gezagsdragers, overeenkomstig de wens van de keizer en om een zekere homogeniteit te verlenen aan alle christelijke stromingen, besloten een bepaald aantal van hun leken, die bekend stonden om hun vroomheid en toewijding aan de belangen van hun kerk, deel te laten nemen aan het concilie, maar daarom konden ook de lagere geestelijkheid, monniken en priesters, niet uitgesloten worden. Zodoende overschreed het aantal leden van het concilie de drieduizend en daarnaast werden Jeruzalem en heel Palestina ook nog overstroomd door een half miljoen christelijke pelgrims. De drie opmerkelijkste vertegenwoordigers van het christendom waren paus Petrus II, de starets Johannes en professor Ernst Pauli. Paus Petrus II was de rechtmatige vertegenwoordiger van de katholieke afvaardiging naar het concilie. Zijn voorganger was onderweg naar het concilie gestorven en een te Damascus bijeengekomen conclaaf had eenstemmig kardinaal Simone Barionini tot paus gekozen. In die functie had hij de naam Petrus aangenomen. Hij was afkomstig uit een eenvoudig gezin uit de buurt van Napels en was bekend geworden als prediker van de orde van de Karmelieten. Als zodanig had hij zich zeer verdienstelijk gemaakt in de strijd tegen een satanische sekte, die zich sterk had uitgebreid in Petersburg en omgeving en niet alleen orthodoxen maar ook katholieken had aangetrokken. Hij werd benoemd tot aartsbisschop van Mahiljow en later tot kardinaal en was al heel lang voorbestemd voor de tiara. Hij was vijfenzestig jaar, gemiddeld van lengte en had een krachtige lichaamsbouw, een rood gezicht, een haviksneus en borstelige wenkbrauwen. Hij was onstuimig, sprak vol vuur en met brede gebaren. Als hij sprak, sleepte hij zijn toehoorders meer mee dan dat hij ze overtuigde. De nieuwe paus bezag de wereldheerser met wantrouwen en zelfs afwijzend, vooral sinds zijn gestorven voorganger op aandringen van de keizer de exotische bisschop, keizerlijke kanselier en grote magiër Apollonius tot kardinaal benoemd had. Paus Petrus beschouwde Apollonius als een twijfelachtige katholiek en een overduidelijke bedrieger. De feitelijke, zij het niet officiële leider van de orthodoxen was de starets Johannes, die bij het Russische volk zeer in aanzien stond. Hoewel hij officieel de titel "bisschop in ruste" droeg, leefde hij niet teruggetrokken in een klooster, maar trok onafgebroken in alle richtingen het land door. Vele legenden waren er over hem in omloop. Sommigen beweerden dat hij de herrezen Fjodor Koezmitsj was - dat wil zeggen tsaar Alexander I - die drie eeuwen eerder geboren was. Anderen gingen nog veel verder en verklaarden dat hij de ware starets Johannes was, dat wil zeggen de apostel Johannes Bogslov, die nooit gestorven was en de laatste tijd openlijk optrad. Zelf sprak hij nooit over zijn afkomst en jeugd. Hij was nu hoogbejaard, maar nog steeds kranig en over zijn witte haarlokken en golvende baard lag een geelachtige en zelfs wat groenachtige glans. Hij had een rijzige gestalte, een tanig lichaam, maar volle, licht roze wangen, fonkelende, levendige ogen en uit zijn woorden en gezichtsuitdrukking sprak een onroerende goedheid en mildheid. Hij droeg altijd een wit habijt en daar overheen een witte mantel. De geleerde Duitse theoloog, professor Ernst Pauli, stond aan het hoofd van de protestante afvaardiging naar het concilie. Het was een uitgedroogd mannetje, met een enorm voorhoofd, een spitse neus en een gladgeschoren gezicht. Zijn ogen vielen op door een blik, waarin op een buitengewoon merkwaardige manier geslepenheid en goedmoedigheid samengingen. Voortdurend wreef hij zich in zijn handen, schudde met zijn hoofd, fronste op een vreemde manier zijn wenkbrauwen en tuitte zijn lippen. Daarnaast stootte hij, onder voortdurend geknipper met zijn ogen, met een knorrige stem afgebeten woorden uit: zo! dus! ja! dus ook! Hij was steeds plechtstatig gekleed: een witte boord boven een geklede, met onderscheidingstekens versierde domineesjas. De opening van het concilie was indrukwekkend. Tweederde van de enorme tempel "gewijd aan de eenheid van alle erediensten" werd ingenomen door banken en zetels voor de leden van het concilie, een derde door een hoog podium. Daarop bevond zich de keizerlijke troon en een wat lagere voor de grote magiër, kardinaal en kanselier en daarachter rijen zetels voor de ministers, hovelingen en staatsecretarissen. Tot slot, aan weerszijden, nog langere rijen, waarvan de bedoeling onbekend was. Op de galerijen hadden orkesten plaatsgenomen en op het nabijgelegen plein stonden twee garderegimenten opgesteld en een artilleriebatterij voor de saluutschoten. De deelnemers aan het concilie hadden al in verschillende kerken een dienst bijgewoond, want de opening van het concilie moest een zuiver werelds karakter dragen. Toen de keizer, geflankeerd door de grote magiër en zijn gevolg, onder de klanken van de "Mars der verenigde mensheid" die als keizerlijk en internationaal volkslied diende, stonden alle leden van het concilie op, zwaaiden met hun hoofddeksels en riepen driemaal: Lang zal hij leven! Hoera! Hoera! Hoera! De keizer bleef naast zijn troon stilstaan, strekte met een majestueus en welwillend gebaar zijn armen uit en sprak met een welluidende en aangename stem: "Christenen van alle gezindten! beminde onderdanen en broeders! "Vanaf het begin van een heerschappij, die de Allerhoogste gezegend heeft door de voltooiing van prachtige en verbazingwekkende werken, heb ik nooit een reden gehad om ontevreden over u te zijn. Altijd hebt u, naar geloof en geweten, uw plicht vervuld. Maar dat is voor mij niet genoeg. De oprechte liefde die ik voor u, geliefde broeders, koester, verlangt hevig naar wederkerigheid. Ik wil dat u mij aanvaardt als uw leider, in alles wat ondernomen wordt ten behoeve van het welzijn van de mensheid, niet uit plichtsgevoel, maar uit een oprechte liefde. Afgezien van wat ik al allemaal voor u doe, wil ik u ook nog een bijzonder blijk van mijn goedheid schenken. "Christenen, waarmee kan ik u gelukkig maken? Wat kan ik u geven, u die niet alleen mijn onderdanen bent, maar ook mijn broeders in het geloof? Christenen, zeg me wat voor u in het christendom het dierbaarst is, zodat ik mijn inspanningen daarop kan richten." Hij zweeg en wachtte. Een gedempt gemompel vulde de tempel. De deelnemers aan het concilie fluisterden met elkaar. Paus Petrus maakte hevige gebaren en legde zijn omstanders iets uit. Professor Pauli schudde met zijn hoofd en smakte luidruchtig met zijn lippen. De starets Johannes boog zich naar een oosterse bisschop en een kapucijn en sprak hen zachtjes toe. De keizer had enkele minuten gewacht, maar nu wendde hij zich opnieuw tot de aanwezigen op dezelfde zalvende toon, maar waarin dit keer een lichte, nauwelijks merkbare ironische toon klonk: "Beminde christenen," sprak hij, "ik begrijp hoe moeilijk het voor u is mij meteen antwoord te geven. Ik wil u daarbij helpen. Helaas bent u sinds zo onheuglijke tijden onderling verdeeld in gezindten en partijen, dat u misschien geen enkel gemeenschappelijk belang meer hebt. Maar als u samen niet tot overeenstemming kunt komen, dan hoop ik dat te bereiken door u allen evenveel liefde te bewijzen en ik ben bereid de terechte wensen van iedereen te vervullen. "Beminde christenen, ik besef dat voor velen onder u en niet de geringsten, het dierbaarste in het christendom het gezag op geestelijk gebied is, dat het overdraagt aan zijn wettige vertegenwoordigers, natuurlijk niet voor hun persoonlijk voordeel, maar ten behoeve van het algemeen welzijn, want op dat gezag berust de geestelijke orde en morele discipline, die iedereen behoeft. "Beminde katholieken, broeders, o! hoezeer begrijp ik uw mening en hoe graag zou ik mijn gezag willen stoelen op dat van uw geestelijk leider! En om te verhoeden dat u denkt dat dit ijdele woorden zijn, verklaren wij plechtig en krachtens onze wil als alleenheerser, dat de opperbisschop van alle katholieken, de Roomse paus, teruggeplaatst wordt op zijn troon te Rome, met alle oude rechten en alle voorrechten van de pauselijke stoel, die daaruit voortvloeien en oudtijds verleend zijn door onze voorgangers, vanaf Constantijn de Grote. En van u, geliefde katholieke broeders, verwacht ik alleen dat u me, vanuit de grond van uw hart, zult beschouwen als uw enige verdediger en beschermer. Laten degenen van deze vergadering die mij naar eer en geweten als zodanig zien, bij mij komen." Daarbij wees hij naar de lege plaatsen op het podium Met vreugdevolle uitroepen als: gratias agimus! Domine! Salvum fac magnum imperatorem (wij zeggen u dank, Heer, zegen de grote keizer), bestegen vrijwel alle katholieke kerkvorsten, kardinalen, bisschoppen, het merendeel van de leken en meer dan de helft van de monniken, het podium en namen, na een diepe buiging voor de keizer, plaats op hun zetels. Maar beneden, te midden van de vergadering, bleef paus Petrus II, kaarsrecht en onbeweeglijk als een marmeren standbeeld, op zijn plaats zitten. Allen die hem omringd hadden, zaten nu op het podium. De uitgedunde groep leken en monniken die beneden waren gebleven, schoven naar hem toe en vormden een gesloten kring om hem heen, waaruit fluisterend opklonk: Non prævalebunt, non prævalebunt portæ inferni (Matth. 16:18). Verbijsterd door de aanblik van de onbeweeglijke paus, verhief hij opnieuw zijn stem: "Beminde broeders! Ik weet dat er onder u zijn, voor wie het kostbaarste van het christendom de heilige overlevering is en de oude symbolen, gezangen en gebeden, de iconen en de liturgie. En wat zou een vrome ziel zich nog meer kunnen wensen? "Weet dan, u van wie ik houd, dat ik vandaag een decreet heb getekend en een grote schenking heb gedaan ten behoeve van de inrichting van een wereldmuseum van christelijke archeologie in onze roemrijke keizerlijke stad Constantinopel. Daar zullen alle gedenkwaardigheden van de oude kerk en meer in het bijzonder van de oosterse kerk, verzameld, onderzocht en bewaard worden. Ik verzoek u dus morgen een commissie te benoemen die belast zal worden om samen met mij te onderzoeken welke maatregelen genomen dienen te worden om de huidige zeden, gebruiken en rituelen in overeenstemming te brengen met de tradities en instellingen van de heilige orthodoxe kerk! "Broeders van de orthodoxe kerk! laten degenen onder u die hetzelfde willen als ik en iedereen die mij in alle oprechtheid zijn ware leider en meester kan noemen, bij mij komen." En het merendeel van de hoogwaardigheidsbekleders uit het Oosten en Noorden, de helft van de voormalige oud-gelovigen en meer dan de helft van de orthodoxe priesters, monniken en leken bestegen met vreugdekreten het podium, met een heimelijk zijdelingse blik op de katholieken, die daar al trots zaten. Maar de starets Johannes bleef onbeweeglijk zitten en zuchtte luidruchtig. En toen de menigte om hem heen uitgedund was, verliet hij zijn zetel en liep naar de paus en zijn aanhang toe. Hij werd gevolgd door de orthodoxen die niet het podium bestegen hadden. Opnieuw nam de keizer het woord: "Beminde christenen, ik ken velen onder u voor wie in het christendom de persoonlijke opvatting van de waarheid en het vrije onderzoek van de Schriften boven alles gaat. Dit is niet de gelegenheid om te zeggen wat ik daarover denk. U weet wellicht dat ik in mijn jonge jaren een belangrijk boek over bijbelkritiek heb geschreven dat, in die tijd, enig opzien baarde en het begin vormde van mijn bekendheid. Waarschijnlijk om dat werk te gedenken, heeft de Universiteit van Tübingen mij een dezer dagen verzocht het eredoctoraat in de theologie in ontvangst te nemen. Ik heb laten antwoorden dat ik het gaarne en in dank zal aanvaarden. "En vandaag heb ik, tegelijkertijd met het museum voor de archeologie van het christendom, besloten tot de oprichting van een wereldinstituut voor onafhankelijk onderzoek van de Heilige Schrift vanuit alle mogelijke gezichtspunten en aanverwante wetenschappen. "Dat Instituut zal kunnen beschikken over een jaarlijkse begroting van anderhalf miljoen mark. Wie instemt met deze maatregelen en mij naar eer en geweten als leider aanvaardt, verzoek ik hierheen te komen, naar de nieuwe doctor in de theologie." Een vreemd lachje verliet de fraaie mond van de grote keizer. Meer dan de helft van de geleerde theologen begaf zich naar het podium, zij het langzaam en aarzelend. Allemaal keken ze naar professor Pauli die, met gebogen hoofd, in elkaar gedoken en in zichzelf gekeerd, als vastgenageld op zijn plaats zat. De geleerde theologen die intussen op het podium stonden, waren in verwarring en een van hen sprong in een vlaag van verbijstering opeens naast de trap naar beneden en strompelde naar professor Pauli toe en het kleine groepje dat hem omringde. De professor tilde zijn hoofd op, verhief zich met een onzekere beweging en schoof, vergezeld van zijn groepje getrouwen bij de starets Johannes en paus Petrus aan. Op het podium bevond zich nu de overgrote meerderheid van de deelnemers aan het concilie, waaronder vrijwel alle hoogwaardigheidsbekleders uit Oost en West. Beneden waren maar drie groepjes overgebleven, die naar elkaar toe geschoven waren en zich verdrongen rond de starets Johannes, paus Petrus en professor Pauli. Met een droevige stem richtte de keizer zich tot hen: "Wat kan ik nog voor u doen, vreemde mensen? Wat verwacht u van mij? Ik weet het niet meer. Vertel het me dan zelf, gij christenen die in de steek gelaten bent door de meerderheid van uw broeders en leiders en veroordeeld bent door de stem van het volk. Zeg me wat u het dierbaarst is in het christendom." Wasbleek stond de starets Johannes op, en antwoordde met een zachte stem: "Grote heerser! Voor ons is het dierbaarste van het christendom de Christus zelf en wat van hem komt, want we weten dat hij de belichaming is van God. Van u, meester, zijn wij bereid alle weldaden in ontvangst te nemen, mits wij in uw milddadige hand de heilige hand van de Christus ontwaren. En op uw vraag wat u nog voor ons kunt doen, geven wij ons eenvoudige antwoord: belijd hier voor ons dat Jezus Christus Gods zoon is, vleesgeworden en opgestaan is uit de doden en weder zal komen. Belijd hem en wij zullen u met liefde aanvaarden als de ware voorloper van zijn luisterrijke wederkomst." Hij zweeg en liet zijn blik rusten op het gezicht van de keizer. Net zoals in die rampzalige nacht, voelde die laatste een helse storm in zich opsteken, die hem elke innerlijke zelfbeheersing ontnam. Met een bovenmenselijke inspanning probeerde hij zich uiterlijk te beheersen en zich niet voortijdig te verraden. Het kostte hem ongelooflijk veel moeite om zich niet met een woeste kreet op de spreker te werpen en hem te verscheuren. Maar opeens hoorde hij de bekende bovenaardse stem zeggen: "Zwijg en vrees niet." Hij zweeg. Maar zijn lijkbleke en vertrokken gezicht bleef steken in een grijns en zijn ogen schoten vuur. Tijdens de woorden van de starets Johannes leek het alsof de grote magiër op zijn troon, gehuld in een wijde driekleurige mantel die het kardinaalspurper verborg, met fonkelende ogen en druk bewegende lippen daaronder iets duisters uitvoerde. Door de open ramen van de tempel was te zien dat er een enorme zwarte wolk aan kwam drijven, die even later alles in duisternis hulde. Verbijsterd en geschrokken bleef de oude starets Johannes de zwijgende keizer aanstaren, maar opeens wendde hij zijn ogen met afgrijzen van hem af, draaide zich om en riep met een verstikte stem: "Kinderen, het is de Antichrist!" Op dat moment klonk het oorverdovend geraas van een donderslag en schoot een enorme bolbliksem rondtollend door de tempel heen en hulde de oude monnik in een vuurzee. Allemaal stonden ze aan de grond genageld van angst en toen ze weer tot zichzelf kwamen, lag de starets Johannes dood op de grond. Bleek maar kalm, wendde de keizer zich weer tot de aanwezigen en sprak: "U hebt zo-even Gods oordeel aanschouwd. Ik heb niemands dood gewild, maar mijn hemelse vader heeft zijn geliefde zoon gewroken. De zaak is afgehandeld. Wie nog meer waagt het te twisten met de Allerhoogste? Secretarissen, schrijf op: "Nadat het vuur uit de hemel een waanzinnige vijand van de goddelijke majesteit heeft verpletterd, besluit het oecumenisch concilie van de christenen van alle gezindten, eenstemmig de huidige Romeinse keizer en wereldheerser te erkennen als zijn opperste leider en heerser." Plotseling galmde een enkel woord luid en duidelijk door de tempel: "Contradicitur! (vert.: Tegen!)" Paus Petrus II was opgestaan. Bevend over zijn hele lichaam en met een van woede rood aangelopen gezicht, wees hij met zijn bisschopsstaf in de richting van de keizer en sprak: "Onze enige meester is Jezus Christus, Gods levende zoon. Wie u bent hebt u zo-even gehoord. Verdwijn! Kaïn, broedermoordenaar! Verdwijn, werktuig van de duivel! Door de mij door de Christus verleende macht zend ik, dienaar der dienaren Gods, u, schurftige hond, voor eeuwig uit Gods kerk en geef u over aan uw vader, de Satan! Anathema, Anathema, Anathema! (vert.: Vervloekt!)" Terwijl hij sprak bewoog de grote magiër zich onrustig onder zijn mantel. Luider dan de laatste vervloeking klonk een donderslag en de laatste paus viel levenloos ter aarde. "Zo zullen," sprak de keizer, "door de hand van God al mijn vijanden geveld worden." "Pereant, pereant! (vert.: sterf!)" schreeuwden de kerkvorsten trillend. De keizer draaide zich om en verliet langzaam het podium door een deur aan de achterzijde. Hij steunde op de schouder van de grote magiër en werd gevolgd door zijn aanhangers. In de tempel bleven alleen beide doden achter, waar omheen zich een groep christenen samendrongen, die halfdood van schrik waren. Alleen professor Pauli had zijn tegenwoordigheid van geest niet verloren. De algemene ontsteltenis leek juist al zijn geestkracht opgewekt te hebben. Daarmee ging ook een verandering van zijn uiterlijk vergezeld; hij maakte een grootse en begeesterde indruk. Met ferme stappen besteeg hij het podium, ging zitten op een van de lege zetels van de staatsecretarissen, nam een vel papier en begon te schrijven. Toen hij klaar was, stond hij op en las met luide stem: "Tot meerdere eer en glorie van onze Verlosser Jezus Christus. Nu onze allergelukzaligste broeder Johannes, de vertegenwoordiger van de het oosters christendom, de grote bedrieger en grote vijand van God, ontmaskerd heeft als de in de Schriften aangekondigde Antichrist en onze heilige broeder Petrus, vertegenwoordiger van het westers christendom, hem formeel en rechtmatig uit Gods kerk heeft gestoten, besluit het oecumenisch concilie van de christelijke kerken, ten overstaan van de lichamen van Johannes en Petrus, martelaren voor de waarheid en getuigen van de Christus, elk contact te verbreken met de uitgestotene en zijn verfoeilijke groep aanhangers en de woestijn in te trekken en daar de op handen zijnde komst van onze heer en meester Jezus Christus af te wachten!" Die woorden wekten geestdrift op bij de vergadering, waaruit luide stemmen klonken: "Adveniat! Adveniat cito! Komm, Herr Jesu, komm! Viens, Seigneur Jésus!" Professor Pauli schreef nog wat op en las voor: "Na eenstemmig het eerste en laatste besluit van het oecumenische concilie opgesteld en genomen te hebben, ondertekenen wij.... " Met een handgebaar nodigde hij de leden van de vergadering uit te tekenen en allemaal bestegen ze het podium en ondertekenden het besluit. Als laatste schreef hij met grote gotische letters: "Duorum defunctorum testium locum tenens Ernst Pauli.(vert.: namens de getuigenis van de twee overledenen.) "Laten we nu," zei hij, op de twee doden wijzend, "vertrekken met onze ark des verbonds van het laatste testament." De overledenen werden op een draagbaar gelegd en onder het zingen van Latijnse, Duitse en Slavische hymnen begaven de christenen zich langzaam naar de uitgang van Haram-esh-Sjerif. Daar stuitte de stoet op een door de keizer gestuurde staatsecretaris, vergezeld van een garderegiment. De soldaten stelden zich op bij de deur en de staatssecretaris las de volgende verordening voor: "Bevel van zijne majesteit. Teneinde het christelijke volk op de hoogte te stellen en te waarschuwen voor kwaadwillende lieden, onruststokers en leugenaars, hebben wij besloten dat het zinvol is de lijken van de twee, door het vuur uit de hemel, gedode oproerkraaiers publiekelijk ten toon te stellen in de Straat de Christenen (Kharet-en-Nasara) bij de ingang van de belangrijkste christelijke tempel, de Kerk van het Heilig Graf of Opstandingskerk genaamd, zodat iedereen zich ervan kan overtuigen dat ze echt dood zijn. "Hun stijfhoofdige aanhangers, die op een kwaadaardige manier al onze weldaden weigeren en in hun verblinding hun ogen sluiten voor de overduidelijke door de godheid gegeven tekens, kunnen rekenen op onze barmhartigheid en onze tussenkomst bij onze hemelse vader om ze te bewaren voor de dood door het vuur uit de hemel. Ze behouden hun volledige vrijheid, op voorwaarde dat zij zich niet zullen ophouden in steden en andere bevolkte streken, waar zij door hun kwaadaardige verzinsels onschuldige en eenvoudige mensen in verwarring zouden kunnen brengen en misleiden." Toen de officier uitgesproken was, naderden op zijn teken acht soldaten de draagbaren. "Zo worden de Schriften vervuld," zei professor Pauli en de christenen die de draagbaren droegen, gaven ze zwijgend over aan de soldaten die zich vervolgens door de noordwestelijke poort verwijderden. De christenen verlieten de noordoostelijke poort, haastten zich de stad uit in de richting van Jericho langs de weg die voorbij de Olijfberg voert, waar de ordebewakers en twee cavalerieregimenten tevoren al groepen nieuwsgierigen weggejaagd hadden. In de verlaten heuvels van Jericho besloten de christenen enige dagen te blijven. De volgende morgen kwamen christelijke pelgrims uit Jeruzalem naar hen toe en vertelden wat er in die stad verder voorgevallen was. Na een maaltijd aan het keizerlijk hof, waren alle leden van het concilie bijeengeroepen in de enorme troonzaal - die zich op de plek bevond waarvan aangenomen werd dat daar Salomo's troon gestaan had. Daar had de keizer zich gericht tot de katholieke hoogwaardigheidsbekleders en verklaard dat het in het belang van de kerk was dat ze zonder uitstel een waardige opvolger kozen van de apostel Petrus; dat gezien de huidige omstandigheden de bijeenkomst kortdurend moest zijn; dat zijn aanwezigheid als leider en vertegenwoordiger van het gehele christendom, hen onthief van de formele rituelen en tot slot, dat hij in naam van alle christenen het Heilig College voorstelde zijn vriend en geliefde broeder Apollonius te kiezen, zodat door zijn nauwe band met hem, ook de eenheid van kerk en staat ten gunste van beiden duurzaam en onverwoestbaar zou zijn. Het Heilig College had zich in conclaaf teruggetrokken in een afzonderlijk vertrek en keerde na anderhalf uur terug met de nieuwe paus Apollonius. Tijdens de verkiezing van de nieuwe paus had de keizer in zeer beminnelijke, overdachte en welsprekende bewoordingen de vertegenwoordigers van het protestantisme en de orthodoxie gevraagd om, bij het begin van dit nieuwe en grootse tijdperk in de geschiedenis van het christendom, hun oude godsdiensttwisten te beëindigen. Hij had er zijn woord op gegeven dat Apollonius voor altijd een eind zou maken aan het, de hele geschiedenis door, begane machtsmisbruik van de pauselijke stoel. Door die toespraak overtuigd, hadden de vertegenwoordigers van protestanten en orthodoxen een document opgesteld en ondertekend dat de eenwording van de kerken waarborgde. En toen Apollonius met de kardinalen in de troonzaal verscheen, hadden een Griekse aartsbisschop en een protestantse dominee hem dat document overhandigd. "Accipio et approbo et lætificatur cor meum (vert.: Met vreugde in mijn hart aanvaard en onderschrijf ik het.)" had Apollonius gezegd, terwijl hij het document ondertekende. En hij had de Duitser en de Griek vriendschappelijk omhelsd en daaraan toegevoegd: "Ik ben een even oprecht orthodox en protestants, als katholiek christen." Daarna was hij naar de keizer toegelopen en had hem langdurig in zijn armen gesloten. Op dat moment begonnen in alle richtingen fonkelende stippen door het paleis en de tempel te zweven. Ze werden groter en veranderden in lichtgevende gedaanten van vreemde wezens. Bloemen, zoals op aarde nooit eerder gezien waren, daalden neer en vulden de lucht met onbekende geuren. Vanuit de hoogte klonken aangrijpende klanken van tot dan toe onbekende instrumenten en engelachtige stemmen van onzichtbare zangers loofden de nieuwe heersers van hemel en aarde. Opeens had er een angstaanjagend gerommel geklonken in de noordwestelijke hoek van het paleis, midden onder de koepel der geesten (Koebeth-el-Ruach), waar zich volgens de overleveringen van de mohammedanen de ingang van de hel bevindt. Toen de aanwezigen zich op uitnodiging van de keizer daar naartoe hadden begeven, konden ze allemaal ontelbare, fijne maar doordringende stemmetjes horen, die niet echt kinderlijk, maar ook niet echt duivels klonken en riepen: "De tijd is gekomen, laat ons los, redders, o redders!" Maar Apollonius was naar een rotsblok toegelopen en had driemaal iets geroepen in een vreemde taal en toen waren de stemmen verstomd en was het onderaards gerommel opgehouden. Tegelijkertijd was van alle kanten een enorme menigte naar Haram-el-Sherif samengestroomd. Bij het invallen van de nacht waren de keizer en de nieuwe paus verschenen op het oostelijk bordes van het paleis, wat een storm van geestdrift ontketende. Beminnelijk had de keizer naar alle kanten de aanwezigen begroet en Apollonius had uit grote manden, die de kardinalen hem voorhielden allerlei vuurwerk gegrepen en in de lucht gegooid. Door ze alleen maar met zijn hand aan te raken werden ze ontstoken, Romeinse kaarsen, vuurpijlen en fonteinen, die brandden met een parelmoerachtig fosforescerend licht of in heldere sterren met alle kleuren van de regenboog en, als ze op de grond terechtkwamen, veranderden in ontelbare veelkleurige strooibiljetten met een volledige aflaat voor alle zonden uit verleden en heden en toekomst. Het gejuich van het volk was mateloos.
Maar sommigen beweerden dat ze gezien hadden dat die aflaatbiljetten onder hun ogen veranderden in afschuwelijke padden en slangen. Toch was de grote meerderheid buitenzinnig geweest en de volksfeesten hadden nog enige dagen aangehouden, waarbij de nieuwe paus en wonderdoener zulke ongelooflijke dingen verricht had, dat het volstrekt zinloos zou zijn ze allemaal te willen vertellen. In de onherbergzame heuvels van Jericho brachten de ware christenen intussen hun tijd door met vasten en bidden. Op de avond van de vierde dag ging professor Pauli, tegen het vallen van de nacht, met negen metgezellen op ezels en met een kar naar Jeruzalem. Langs zijwegen reden ze om Haram-esh-Sjerif heen, kwamen weer langs Kharet-en-Nasara en bereikten de ingang van de Opstandingstempel, waar de lichamen van paus Petrus en de starets Johannes op de grond lagen. De straat was geheel verlaten, want de hele stad had zich naar Haram-esh-Sjerif begeven. De soldaten van de wacht lagen in een diepe slaap. De lichamen verkeerden niet in ontbinding en waren ook niet koud. De professor en zijn metgezellen legden de lichamen op een draagbaar, bedekten ze met mantels die ze meegenomen hadden en verlieten de stad langs dezelfde omwegen. Toen ze teruggekeerd waren te midden van hun eigen mensen en ze de draagbaren op de grond gezet hadden, keerden de levensgeesten terug in de beide lichamen. Ze bewogen en probeerden zich te ontdoen van de mantels waarin ze gewikkeld waren. Onder vreugdekreten hielpen ze hen allemaal daarmee en weldra stonden de twee uit de dood op opgestanenen weer gezond en ongedeerd voor hen. Als eerste sprak de oude starets Johannes: "Kijk, mijn kinderen, wij hebben jullie dus niet verlaten. En luister nu wat ik jullie ga zeggen: de tijd is gekomen om het laatste gebod van de Christus aan zijn leerlingen te vervullen: dat ze één zouden zijn, zoals hij en zijn vader één zijn. En laten we nu, kinderen, ter wille van die christelijke eenheid onze beminde broeder Petrus eer bewijzen. Moge hij voortaan de schapen van de Christus hoeden. Kom, broeders," en hij omhelsde Petrus. Toen trad ook professor Pauli op de paus toe en zei: "Tu es Petrus! Jetzt ist es ja gründlich erwiesen und ausser jedem Zweifel gesetzt." Krachtig pakte hij met zijn rechterhand de hand van de paus vast en reikte de starets Johannes zijn linkerhand, met de woorden: "So also Väterchen, nun sind wir ja Eins in Christo." Zo voltrok zich hier in een donkere nacht op een eenzame hoogte de eenwording van de kerken. Maar opeens werd de nachtelijke duisternis verlicht door een stralend licht en verscheen er aan de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd (Openb. 12:1). De verschijning bleef enige tijd op dezelfde plaats staan en bewoog zich daarna langzaam zuidwaarts. De paus verhief zijn staf en riep uit: "Ziedaar onze banier! laten wij haar volgen." En omstuwd door een menigte christenen liep hij samen met beide oudsten in de richting van de verschijning, naar de berg Gods, naar de Sinaï.... . Na dat laatste woord zweeg de voorlezer. Dame. - Waarom houdt u op? Meneer Z. - Het manuscript eindigt hier. Vader Pansophe heeft zijn verhaal niet afgemaakt. Hij was al ziek toen hij mij verteld heeft hoe het afloopt. "Ik zal het opschrijven," zei hij, "als ik weer beter ben." Maar hij is niet meer beter geworden en het eind van het verhaal is samen met hem begraven in het klooster Daniel. Dame. - Maar u herinnert zich vast wat hij u verteld heeft. Zeg het ons. Meneer Z. - Ik herinner het me wel, maar alleen in grote lijnen. Nadat de vertegenwoordigers van het christendom en hun geestelijk leiders zich teruggetrokken hadden in de Arabische woestijn, waar zich een grote menigte echte zoekers naar de waarheid bij hen voegde, kostte het de nieuwe paus Apollonius geen enkele moeite om met zijn wonderen en toverkunsten alle oppervlakkige christenen te verleiden, die in hem nog niet de Antichrist herkend hadden. Hij verklaarde dat hij de poorten geopend hadden tussen deze wereld en gene zijde en contact tussen levenden en doden en mensen en demonen werd daarna daadwerkelijk een alledaags verschijnsel. Weldra ontwikkelde zich daaruit nieuwe ongekende vormen van mystiek en duivelverering. Maar op het moment waarop de keizer dacht dat zijn positie een degelijke religieuze onderbouwing had gekregen en hij zichzelf, gehoorgevend aan de aandringende influisteringen van die geheimzinnige 'vaderlijke' stem, uitgeroepen had tot de enige ware belichaming van de opperste wereldgodheid, werd hij getroffen door een, door niemand verwachte, ramp: de joden kwamen in opstand. Dat volk, dat inmiddels dertig miljoen mensen telde, was niet helemaal onschuldig aan de opkomst en het succes van de supermens. Toen hij in Jeruzalem zijn residentie gevestigd had, had hij heimelijk onder de joden het gerucht laten verspreiden dat zijn uiteindelijke doel was de wereldheerschappij van de Israël te vestigen. De joden hadden hem daarop als hun Messias erkend en hun geestdriftige toewijding kende geen grenzen. En nu kwamen ze in opstand met kreten van woede en wraak. Het lijdt geen twijfel dat die verandering voorzien was in de Schriften en overlevering, maar de monnik Pansophe heeft het misschien te naïef en realistisch voorgesteld. Hij schrijft dat de joden, die geloofden dat de keizer een volbloed en trouwe Israëliet was, er toevallig achtergekomen waren dat hij niet besneden was. Diezelfde dag nog kwam heel Jeruzalem en de dag daarop heel Palestina in opstand. De mateloze en vurige toewijding aan de redder van Israël, aan de lang verwachte Messias, sloeg om in een even mateloze en vurige haat tegenover deze sluwe bedrieger en schaamteloze parvenu. Het jodendom verhief zich als één man en zijn vijanden zagen tot hun verbijstering dat de ziel van Israël uiteindelijk niet bepaald werd door berekening en begeerten van de Mammon, maar door een oprecht hart, door de vurige hoop van zijn geloof in de komst van de Messias. De keizer, die een zo plotselinge uitbarsting niet verwacht had, verloor zijn zelfbeheersing en vaardigde een bevel uit waarin hij alle opstandige joden en christenen ter dood veroordeelde. Duizenden en zelfs tienduizenden mensen, die geen tijd hadden om naar de wapens te grijpen, werden meedogenloos afgeslacht. Maar korte tijd later maakte een joods leger van een miljoen strijders zich meester van Jeruzalem en sloot de keizer in op de vlakte van Haram-esh-Sjerif. Hij beschikte slechts over een deel van zijn garderegiment, dat niet opgewassen was tegen de vijand. Met behulp van de magische kunsten van zijn paus, slaagde de keizer erin de gelederen van zijn belegeraars te doorbreken en werd kort daarna gezien in Syrië aan het hoofd van een onmetelijk leger van verschillende heidense volken. Ondanks hun povere uitzicht op een overwinning trokken de joden hem vastberaden tegemoet. Maar nauwelijks waren de voorhoeden van beide legers op elkaar gestuit toen zich een aardbeving voordeed van een ongekende hevigheid. Vanonder de Dode Zee, aan de oevers waarvan het leger van de keizer haar kampement opgeslagen had, rees een enorme vulkaan op en uit de krater stroomden gloeiende lavastromen omlaag en verzwolgen de keizer, zijn ontelbare bataljons en zijn onafscheidelijke metgezel, paus Apollonius, die niets meer vermocht met zijn toverkunsten. Intussen riepen de joden in angst en beven de God van Israël aan en vluchtten naar Jeruzalem. Toen de heilige stad in zich kwam, scheurde de hemel van Oost naar West vaneen door een felle bliksemschicht en zagen ze de Christus, gehuld in een koninklijk gewaad en met de wonden van de spijkers in zijn handen, naar hen neerdalen. En tezelfdertijd trok de menigte christenen, onder leiding van Petrus, Johannes en professor Pauli vanuit de Sinaï naar Sion, terwijl van alle kanten andere groepen begeesterden toestroomden. Het waren de joden en christenen die de Antichrist had laten afslachten. Ze waren herrezen om samen met de Christus deel te nemen aan het duizendjarig rijk. Hiermee wilde de monnik Pansophe zijn verhaal beëindigen, een verhaal dat niet ging over de wereldwijde catastrofe van het einde van de wereld, maar alleen over de ontknoping van de historische ontwikkeling, namelijk de verschijning, verheerlijking en ondergang van de Antichrist. Politicus. - En denkt u dat die ontknoping zo nabij is? Meneer Z. - Er zullen zonder twijfel nog heel wat geruchten en praatjes rondgaan op het podium, maar het toneelstuk is al heel lang geleden geschreven en toeschouwers, noch spelers mogen daar iets aan veranderen. Dame. - Maar wat is dan de uiteindelijke betekenis van dat drama? Ik begrijp nog steeds niet waarom uw Antichrist, die zelf in wezen goed is en niet slecht, God zozeer haat. Meneer Z. - Dat komt omdat hij in wezen niet goed is. Dat is de betekenis van het hele drama. Ik trek terug wat ik eerder gezegd heb: "De Antichrist kan niet in spreuken uitgelegd worden." Dat kan door een enkel gezegde: "Het is niet allemaal goud wat er blinkt." Vertaling van de Franse vertaling gepubliceerd op de website: Bibliothèque russe et slave |