Home

Kurt Tucholsky over Hans Paasche

De Pincher aan het Graf

HondHans Paasche is vermoord. Hij viel op het veld van eer, gehaat door het Duitse leger, dus vereerd door nette mensen.
Dr. Mr. Hermann M. Popert, de uitgever van Vortrupp, kan het niet nalaten te verklaren dat de vermoorde aan een geestesziekte leed, die nooit heeft bestaan. Paasche heeft Popert al een jaar geleden van zijn vermoeden op de hoogte gesteld, dat hij ten gevolge van ophitsing tegen hem, waar ook de uitgever van Vortrupp aan heeft meegedaan, een keer hetzelfde lot zou ondergaan als Liebknecht, Eisner en Rosa Luxemburg. Dat noemt de heer Popert ziekelijk – waarschijnlijk omdat het vermoeden is uitgekomen en omdat de heer Popert ongetwijfeld van zins is elk politiek instinkt, dat groter is dan het zijne, ziekelijk te noemen.
Popert noemt Hans Paasche na het bezoedelen van zijn naam zijn “lieve dode vriend.” Bedankt. Het professorale Duitse gebaar van deze volle baard, om een idealist arrogant voor een goede, maar overspannen gek uit te maken, is niet alleen uit menselijk oogpunt een lage streek – maar is ook politiek gemeen.
Popert moest weten en weet, hoe dergelijke dingen in de Duitse openbaarheid werken. Hij moest weten dat dit gespuis, dat Paasche liet vermoorden en heeft vermoord, krampachtig naar een verontschuldiging voor zijn wandaad zoekt. In het treurige bericht van de officiële instanties – die kerels kunnen niet eens netjes liegen! – heet het ergens: ….”dat hij ook ongetwijfeld een belangrijk lid van de communistische partij is geweest,  waaraan hij ook geldmiddelen beschikbaar heeft gesteld.” En de brave burger zucht tevreden: “Zie je nu wel!” –
Popert moest weten, dat een groot gedeelte van de Duitsers nu, nadat men hen kennelijk heeft duidelijk gemaakt, dat Paasche geestesziek is geweest, geneigd is de daad nog meer goed te praten, dan voor die tijd. Geestesziek? En een communist? Dus: vogelvrij.
Dat de Duitse officieren deze misdaad niet tevergeefs veroordelen, verbaast ons niet. Met uitzondering van de officiersvereniging van de Duitse Republiek, die onder voorzitterschap van de geachte en keurige kapitein Willy Meyer functioneert, hebben de talrijke officiersbonden, die anders een vreselijk grote bek hebben, nog geen tijd gevonden om over deze misdaad, dat uiteindelijk over hun kaste gaat, een uitspraak te doen. Een communist….En een geesteszieke….
Maar dat een zogenaamde pacifist, zoals deze doctor Popert, in plaats van een krans iets anders bij het graf neerlegt, mag men wel schaamteloos noemen. (In dit land is het gebruikelijk, om in dergelijke gevallen een aanklacht wegens belediging te doen. Ga uw gang.) Popert heeft het “Duitse pacifisme” uitgevonden, een ding, dat de voordelen van een mensomvattende verbroedering en de mufheid van de Duitse politieke kegelclub op zijn allerbekoorlijkst verenigt.
Een dode zonk naar beneden: een pincher staat bij het graf, blaft zachtjes wau-wau en heft een poot. Wat zou u doen, als u daarbij zou zijn?

Ignaz Wrobel, alias van Kurt Tucholsky
in ‘Freiheit’, 02-06-1920.