Home
Mystiek:Een Onderzoek naar de Aard en Ontwikkelingvan het Spirituele Bewustzijn1911 door Evelyn Underhill (1875 - 1941)Volledige Engelse tekst: www.ccel.org/ccel/underhill/mysticism.html Inleiding, zie Inleiding bij W.T. Stace, Mystiek en Filosofie "Wat de wereld, die waarlijk niets weet, 'mystiek' noemt, is de wetenschap van de uitersten, de wetenschap van de vanzelfsprekende Werkelijkheid, die niet 'beredeneerd' kan worden, omdat dat het onderwerp van de zuivere rede of waarneming is. De aan zijn moeders borst zuigende Baby en de na twintig jaar weer naar huis en dis in dezelfde schoot terugkerende Geliefde, zijn voorbeelden en vorsten der Mystici." COVENTRY PATMORE, De allermeest ontwikkelde takken van de mensenfamilie hebben één bijzondere eigenschap gemeen. Zij vertonen de neiging om-weliswaar sporadisch en vaak ondanks ongunstige uiterlijke omstandigheden-een merkwaardig en uitgesproken soort persoonlijkheid voort te brengen; een type dat weigert genoegen te nemen met wat andere mensen ervaring noemen en, in de woorden van zijn vijanden, geneigd is "de wereld te loochenen met de bedoeling de werkelijkheid te kunnen vinden." Wij komen deze mensen tegen in Oost en West; in de oude, middeleeuwse en tegenwoordige wereld. Het lijkt alsof hun enige hartstocht het volgen was van een bepaalde spirituele en ongrijpbare queeste: het ontdekken van een "uitweg" of een "terugweg" naar een begerenswaardige toestand, de enige die hun hunkering naar de absolute waarheid kon bevredigen. Voor hen heeft die queeste de hele zin van hun leven bepaald. Daarvoor hebben zij moeiteloos offers gebracht, die in de ogen van anderen reusachtig waren; en het is een indirect bewijs voor haar objectieve feitelijkheid dat, op welke plek en in welke tijd zij ook zijn opgestaan, hun bedoelingen, leerstellingen methoden in wezen hetzelfde zijn geweest. Hun ervaring vormt daardoor een grote hoeveelheid informatie, merkwaardig consequent en vaak wederzijds verhelderend, die in aanmerking genomen moet worden, voordat we het geheel aan vermogens en mogelijkheden van de menselijke geest kunnen beoordelen, of kunnen overdenken wat hun verbanden zijn met de buiten de onbekende wereld liggende grenzen van de zintuigen. Al die mensen zijn vroeg of laat verliefd geworden op de gesluierde Isis, die zij Waarheid noemden. Bij de meesten is het een voorbijgaande hartstocht geweest; zij hebben al vroeg ingezien hoe uitzichtloos het was en hebben zich op praktischere dingen gericht. Anderen bleven echter hun leven lang toegewijde minnaars van de werkelijkheid, hoewel hun manier van liefhebben, het beeld dat zij voor zichzelf maakten van het geliefde voorwerp, enorm uiteenloopt. Sommigen zien de Waarheid zoals Dante's Beatrice dat zag: een aanbiddelijke maar ongrijpbare in deze wereld gevonden, maar pas in de volgende onsluierde gedaante. Voor anderen doet zij zich eerder voor als een slechte maar onweerstaanbare tovenares: verleidelijk, betaling eisend en uiteindelijk haar minnaar verradend. Sommigen hebben haar gezien in een reageerbuis, anderen in de droom van de dichter; sommigen voor het altaar, anderen in het slijm. Radicale pragmatici hebben haar zelfs in de keuken gezocht en verkondigden dat zij het best herkend zou kunnen worden aan haar bruikbaarheid. Als allerlaatste heeft de filosofische scepticus zich getroost met de vergeefsheid van de vrijage, door zichzelf voor te houden dat zijn maîtresse niet echt bestaat. Met welke symbolen zij hun queeste ook vorm hebben gegeven, geen van deze zoekers heeft de wereld er ooit van kunnen overtuigen dat wat zij ontdekt hebben, oog in oog mee hebben gestaan, de Werkelijkheid achter de sluier was. Maar als we de verslagen van de mystici mogen vertrouwen-en dat zijn verslagen met een vreemde nadrukkelijke zekerheid en van goeder trouw-hebben zij hun doel bereikt waar al die anderen gestrand zijn, namelijk het rechtstreeks contact maken tussen de mensenziel, waarvan zij verkondigen dat die verstrikt is in materiele zaken, en de "enige Werkelijkheid," dat onstoffelijke en ultieme Wezen, dat sommige filosofen het Absolute en de meeste theologen God noemen. Dat, zeggen ze-en hierin zijn velen niet-mystici het met hen eens-is de verborgen Waarheid, het doel van de hunkering van de mens; het enige bevredigende einddoel van zijn queeste. Daarom zouden zij aanspraak moeten maken op dezelfde aandacht die wij besteden aan andere ontdekkingsreizigers van andere landen, waarin wij ons zelf niet durven wagen; mystici zijn namelijk de pioniers van de spirituele wereld en wij hebben niet het recht hen de geldigheid van hun ontdekkingen te ontzeggen, alleen maar omdat wij de mogelijkheid of durf missen, die degenen die zelf een dergelijke ontdekkingsreis zouden willen ondernemen nodig hebben. Het onderwerp van dit boek is van deze ervaringen een beschrijving proberen te geven en ook-hoewel dat onnodig is voor mensen die deze beschrijving te goeder trouw lezen-een rechtvaardiging en de conclusies die daaruit zijn getrokken. Die zaken staan echter zo ver af van onze normale denkgewoonten, dat hun onderzoek, voor degenen die ze zouden proberen te begrijpen, een vastomlijnde voorbereiding met zich meebrengt: een zuivering van het intellect. Net als bij degenen die lang geleden de Mysteriën ten deel vielen, is zuivering ook hier de poort der kennis. Wij moeten dit onderwerp tegemoettreden met een van voordeel en gewoonte geschoonde geest, moeten weloverwogen breken met onze verstokte gewoonte om de "zichtbare wereld" als iets vanzelfsprekends te beschouwen; breken met onze gemakzuchtige veronderstelling dat wetenschap op een bepaalde manier "echt" is en metafysica niet. Wij moeten onze eigen kaartenhuizen omvergooien-afdalen, zoals de mystici zeggen, "naar het niets"-en voor onszelf de fundamenten onderzoeken van alle mogelijke menselijke ervaringen, voordat we bij machte zijn de systemen te bekritiseren van zieners, dichters en heiligen. Wij moeten pas gaan praten over de onwerkelijke wereld van deze dromers, als wij zelf een echte wereld hebben ontdekt-als wij dat kunnen-waarmee die vergeleken zou kunnen worden. De werkelijkheid op die manier bespreken is natuurlijk de zaak van de filosofie. Ik hoef nauwelijks te zeggen dat dit boek niet is geschreven door een filosoof en ook niet gericht is tot studenten van die vorstelijke wetenschap. Als amateurs kunnen wij echter ons uitgangspunt niet bereiken zonder tot op zekere hoogte het terrein van de filosoof wederrechtelijk te betreden. Dat terrein bestrijkt het hele gebied van de "eerste principes:" en wij moeten ons richten op die eerste principes als wij de echte betekenis willen begrijpen van de mystieke figuur. Laten we dus beginnen bij het begin en ons weer een paar van die afgezaagde en voornaamste feiten voor de geest halen, die alle praktisch ingestelde mensen graag willen negeren. Voor het menselijk denken begint dat natuurlijk met het Ik, het Ego, het zelfbewuste beschouwende Ik dat dit boek schrijft, of het andere zelfbewuste Ik dat het leest en dat ondanks alle argumenten verkondigt, ik ben. [1] Dat is een punt waarover wij ons allemaal heel zeker voelen. Geen enkele metafysicus heeft het geloof van het individu in zijn eigen bestaan nog doen wankelen. Voor de meesten van ons beginnen de onzekerheden pas als we vragen wat er verder nog is. Op dit Ik, dit bewuste "als een oester in zijn schelp in het lichaam opgesloten" Zelf, [2] komt, zoals wij weten, een constante stroom boodschappen en ervaringen af. De belangrijkste daarvan zijn de prikkeling van de gevoelszenuwen, waarvan wij het resultaat het tastgevoel noemen, de door de gezichtszenuw opgenomen trillingen, die wij licht noemen en die door het oor worden opgevangen en waargenomen worden als geluid. Wat betekenen die ervaringen? Het eerste antwoord van het naïeve Zelf is, dat zij de aard van de buitenwereld aanduiden: het richt zich tot de "informatie van zijn zintuigen" als het gevraagd wordt hoe de wereld eruit ziet. Uit de door middel van zijn zintuigen ontvangen boodschappen, die in hem gegoten worden of het dat wil of niet, die elk moment en van alle kanten op zijn poorten beuken, construeert het de "zintuiglijke wereld," de "echte en vaststaande wereld" van normale mensen. Als de indrukken binnenkomen-of liever de interpretaties van de oorspronkelijke indrukken, die zijn zenuwstelsel het verschaft-stort het zich daar bovenop, zoals de spelers bij een spellingsspelletje zich op de afzonderlijk aan hen uitgedeelde letters storten. Het rangschikt, aanvaardt, verwerpt en combineert ze en vormt vervolgens triomfantelijk daaruit een "mening", die zo zegt het dan, de buitenwereld is. Met een benijdenswaardige en verbazingwekkende simpelheid kent het zijn eigen gevoelens toe aan het onbekende universum. De sterren, zegt het, zijn stralend; het gras is groen. Voor het Zelf "bestaat" net als voor Hume, "de werkelijkheid uit indrukken en ideeën." Het is echter meteen duidelijk dat deze zintuiglijke wereld, dit ogenschijnlijk echte uiterlijke universum-hoewel het in andere opzichten nuttig en geldig is-de echte buitenwereld niet kan zijn, maar alleen het door het Zelf geprojecteerde beeld daarvan is. [3] Het is een kunstwerk, geen wetenschappelijk gegeven; en terwijl het best een, aan grote kunstwerken eigen, diepzinnige betekenis kan hebben, is het gevaarlijk het als een te analyseren onderwerp te behandelen. Een zeer oppervlakkig onderzoek toont al aan dat het een beeld is waarvan het verband met de werkelijkheid hoogstens symbolisch en bij benadering is, en geen betekenis zou hebben voor Zelven, waarvan zintuigen of communicatiekanalen toevallig op een ander niveau zijn gerangschikt. Informatie van de zintuigen, kan dus niet aanvaard worden als informatie over de aard van de ultieme werkelijkheid: het is een nuttige knecht, maar een gevaarlijke gids. Het door die informatie geleverde bewijsmateriaal kan ook niet de zoekers in verwarring brengen, wier berichten het lijkt tegen te spreken. Het bewuste Zelf zit als het ware aan het ontvangende uiteinde van een telegraafkabel. Volgens elke theorie, behalve die van de mystiek, is dat zijn eigen communicatiekanaal met de hypothetische "buitenwereld." Het ontvangstapparaat registreert bepaalde boodschappen. Het Zelf kent dat voorwerp niet en-zolang het afhankelijk blijft van dat apparaat-zal dat nooit kennen, de werkelijkheid aan het andere eind van de kabel waardoor die boodschappen verstuurd worden, kennen; noch kunnen de boodschappen de aard van dat voorwerp echt onthullen. Alles bij elkaar genomen heeft het echter gelijk als het die boodschappen als bewijs ziet van het feit dat er iets buiten zichzelf en zijn ontvangstapparaat bestaat. Het is duidelijk dat de eigenschappen van het telegraafapparaat de boodschap heeft gewijzigd. Wat verstuurd is als punten en strepen, kleur en vorm, kan best in een heel andere vorm zijn ontvangen. Daarom kan die boodschap, hoewel die deels betrekking heeft op de veronderstelde werkelijkheid aan het andere einde, daar nooit gelijkwaardig aan zijn. Er kunnen fijne trillingen zijn, die het apparaat niet opneemt en andere die het door elkaar haalt. Een deel van de boodschap raakt dus altijd verloren; of met andere woorden, er zijn aspecten van de wereld die wij nooit kunnen kennen. Het gebied van onze mogelijke intellectuele kennis wordt dus strikt bepaald door de grenzen van onze persoonlijkheid. Op grond daarvan worden de grenzen van onze verkenningen niet gevormd door de uiteinden van de aarde, maar door de uitwendige eindpunten van onze zintuigzenuwen. "Jezelf kennen" betekent dus in werkelijkheid je eigen universum kennen. We zitten opgesloten met onze ontvangstapparaten: wij kunnen niet opstaan en weglopen in de hoop dat we kunnen zien waar de lijnen naartoe lopen. De uitspraak van Eckhart is nog steeds doorslaggevend voor ons: "De ziel kan geschapen dingen alleen benaderen door middel van het ongevraagd ontvangen van beelden." Zou een of andere schalkse Demiurg ervoor kiezen om ons zintuiglijk apparaat op een nieuwe manier te kietelen, dan zouden we door die daad een nieuw universum krijgen. William James stelde ooit voor, als nuttige oefening voor
jonge idealisten, te bekijken wat voor veranderingen er op zouden treden in
onze gewone wereld, als de verschillende onderdelen van ons
ontvangstapparaat van taak zouden wisselen; als wij bijvoorbeeld alle
kleuren zouden horen en alle geluiden zouden zien. Een dergelijke
opmerking werpt een nieuw licht op de vreemde en ogenschijnlijk
krankzinnige uitspraak van de ziener Sint Maarten, "Ik hoorde bloemen
klinken en zag klanken schijnen," en op de meldingen van andere mystici
over een bijzonder moment van bewustzijn, waarin de zintuigen
samensmelten tot een enkele en onuitsprekelijke waarneming en kleur en
geluid gezien worden als aspecten van één ding. [4] Aangezien muziek slechts een door het oor gemaakte interpretatie is van bepaalde trillingen en kleur een door het oog tot stand gebrachte interpretatie van andere trillingen, is het dus minder gek dan het klinkt en zou dus best binnen het domein van de natuurkunde gebracht kunnen worden. Als een dergelijke verwisseling van onze zintuigen zou plaatsvinden, zou de wereld ons nog steeds dezelfde boodschappen sturen-die vreemde onbekende wereld, die voor ons, volgens deze hypothese, hermetisch verzegeld is-maar wij zouden die dan anders interpreteren. Schoonheid zou ons nog steeds ten deel vallen, maar zou een andere taal spreken. Het gezang van een vogel zou dan ons netvlies treffen als een kleurenpracht; wij zouden de magische klanken van de wind zien, het herhaalde en meerstemmige groen van het bos horen als een grote fuga en stormvlagen als cadenza's. Als wij zouden beseffen dat er maar een geringe aanpassing van onze organen nodig is om ons in contact te brengen met een dergelijke wereld, zouden wij misschien wat minder laatdunkend zijn over mystici, die ons vertellen dat zij het Absolute opvatten als "hemelse muziek" of het "Ongeschapen Licht;" zouden we minder fanatiek zijn in onze beslissing om van de vaststaande "wereld van het gezonde verstand" de enige maatstaf voor de werkelijkheid te maken. Deze "wereld van het gezonde verstand" is een theoretische wereld. Die kan dan wel een uiterlijk universum voorstellen, maar geeft ongetwijfeld niet de activiteit van de menselijke geest weer. Die wereld wordt binnen die geest opgebouwd en de meesten van ons nemen er genoegen mee om "daarin rustig voor eeuwig te vertoeven," zoals de ziel in Tennysons Kunstpaleis. Een rechtstreekse ontmoeting met de absolute waarheid, lijkt dus onmogelijk voor het normale niet-mystieke bewustzijn. Wij kunnen de werkelijkheid niet kennen, of zelfs maar het bestaan bewijzen van het eenvoudigste voorwerp, hoewel dat een beperking is die maar weinig mensen echt beseffen en de meesten zouden ontkennen. Maar binnen de mensheid houdt een soort mensen stand, die zich bewust zijn van die beperking en geen genoegen nemen met de schijnwerkelijkheid die het universum van normale mensen stoffeert. Ter vertroosting lijkt het voor dit soort mensen nodig te zijn, dat zij voor zichzelf een soort beeld vormen van het Iets of Niets, dat aan het uiteinde van hun telegraafkabel zit: een soort "idee van het bestaan," een soort "kennistheorie." Zij worden gekweld door het Onkenbare, hunkeren naar hoofdprincipes, vragen wat de achtergrond is van het schimmenspel van de dingen. In zoverre de mens die gedrevenheid heeft, hongert hij naar de werkelijkheid en moet die honger naar beste kunnen stillen: de hongerdood afwenden, met de mogelijkheid nooit verzadigd te worden. Het is twijfelachtig of twee Zelven zich ooit precies hetzelfde beeld hebben voorgesteld van de waarheid buiten hun poorten. Een levende metafysica is immers, net als een levende religie, fundamenteel een strikt persoonlijke zaak-eerder een zaak, zoals William James ons erop wees, van visie, dan van bewijs. [5] Toch zou een dergelijke levende metafysica-en als ze verstandig is doet ze dat in het algemeen ook-kunnen ontsnappen aan het stigma van het subjectivisme door zich uiterlijk aan te sluiten bij een traditionele kerk. We zullen dus beknopt de resultaten bekijken die deze traditionele scholen hebben bereikt-de grote klassieke theorieën over de aard van de werkelijkheid. Daarin zien we het beste uitgekristalliseerd wat het menselijke verstand, aan haar lot overgelaten, heeft kunnen bereiken. 1. De meest duidelijke en algemeen aanvaarde verklaring van de wereld, is natuurlijk die van het Naturalisme of naïeve Realisme: het standpunt van de gewone man. Het Naturalisme verkondigt gewoon dat wij de echte wereld zien, maar alleen niet heel goed. Wat voor normale gezonde mensen aanwezig lijkt te zijn, is maar bij benadering aanwezig. Het Naturalisme wenst zichzelf gelukkig met het feit dat het vertrouwt op het stoffelijke; het aanvaardt materiele dingen als werkelijk bestaand. Met andere woorden, onze tot het toppunt van doeltreffendheid opgevoerde gecorrigeerde en gecorreleerde zintuiglijke indrukken, vormen voor het Naturalisme het enige geldige kennismateriaal: kennis op zich is het geclassificeerde resultaat van nauwkeurige observatie. Een dergelijke houding zou een voorzichtig maar onuitvoerbaar advies kunnen zijn, gezien onze onwetendheid over alles dat daar voorbij ligt, maar het kan nooit onze honger naar werkelijkheid stillen. In feite zegt het, "De kamer waarin wij ons bevinden is redelijk aangenaam. Trek de gordijnen maar dicht, want de nacht is donker en laten wij ons wijden aan het beschrijven van het meubilair." Helaas weigert zelfs het meubilair zich aan te passen aan de naturalistische visie op de dingen. Als we het aandachtig gaan bestuderen, ontdekken we dat het wemelt van vleugjes wonder en mysterie; het verkondigt luid dat zelfs de stoelen en tafels niet zijn wat ze lijken. We hebben gezien dat de meest elementaire kritiek, toegepast op elk gewoon waargenomen voorwerp, de neiging vertoont de eenvoudige en aangename geloofsbelijdenis van het "gezonde verstand" te ontzenuwen; dat het brein niet slechts geloof, maar een flagrante goedgelovigheid nodig heeft, om schijn als werkelijkheid te zien. Ik zeg bijvoorbeeld dat ik een huis "zie." Ik kan daarmee alleen bedoelen dat een gedeelte van mijn ontvangstapparaat, dat belast is met de taak die zien wordt genoemd, op een bepaalde manier wordt beïnvloed en in mijn brein het idee "huis" doet ontstaan. Het idee "huis" wordt nu door mij behandeld als een echt huis en mijn verdere waarneming zal een ontvouwen, verrijken en omlijnen van dat beeld zijn. Maar wat de uiterlijke werkelijkheid is, die het beeld opriep dat ik "huis" noem, weet ik niet en kan ik ook nooit weten. Het is voor mij even geheimzinnig, even onbegrijpelijk als de samenstelling van het koor der engelen. Het bewustzijn krimpt ineen van angst bij het horen van het machtige werkwoord "zijn." Ik zou het natuurlijk in één opzicht het "bevestigen," zoals wij vol vertrouwen zeggen, van de informatie van iets anders kunnen noemen; ik zou het huis kunnen naderen en aanraken. Vervolgens zullen mijn handzenuwen de invloed van een gevoel ondergaan, dat ik vertaal als hardheid en vastheid; het oog door een merkwaardige en volstrekt onbegrijpelijke gewaarwording die rood genoemd wordt; en uit deze zuiver persoonlijke veranderingen construeert en veruiterlijkt mijn brein een idee dat het rode stenen noemt. Als de wetenschap echter gevraagd wordt de werkelijkheid van deze waarnemingen te bevestigen, verklaart zij meteen dat, hoewel de stoffelijke wereld werkelijk is, de ideeën van vastheid en kleur slechts een hallucinatie zijn. Zij behoren tot het dier in de mens, niet tot het stoffelijke universum, vallen onder toeval en niet onder substantie, zoals de scholastieke filosofie zou zeggen. "De rode steen," zegt de Wetenschap, "is slechts een afspraak. In werkelijkheid bestaat dat stukje, zoals alle stukjes universum, voor zover ik nu weet, uit ontelbare om elkaar heen wervelende en draaiende atomen. Het is evenmin vast als een sneeuwstorm. Als je van Alice-in-Wonderlands paddestoel zou eten en ineen zou schrompelen tot de afmetingen van de binnenwereld, zou voor jou elk atoom met zijn elektronen op een zonnestelsel lijken en de rode steen op een universum. Bovendien ontwijken die atomen mij als ik ze probeer te grijpen. Het zijn slechts uitingen van iets anders. Als ik het spoor van de materie tot in haar hol zou kunnen volgen, zou ik mogelijk ontdekken dat het geen uitbreiding heeft en zou ik in weerwil van mijzelf een idealist worden. Wat betreft die roodheid, zoals je dat noemt, dat is een kwestie van het verband tussen je oogzenuw en de lichtgolven die de zenuw niet kan opnemen. Vanavond, als de zon ondergaat, zal jouw steen waarschijnlijk paars zijn en een kleine afwijking van je normale gezichtsvermogen zou die groen maken. Zelfs het gevoel dat het object van je waarneming buiten jezelf is zou denkbeeldig kunnen zijn, omdat je die uiterlijke eigenschap evengoed kunt toeschrijven aan beelden die je in je dromen ziet, als aan hallucinaties als je wakker bent, zoals je dat bij voorwerpen doet als je vreemd genoeg zegt dat ze echt aanwezig zijn. Verder bestaat er geen betrouwbare maatstaf waarmee wij "echte" aspecten van verschijnselen kunnen scheiden van "onechte". Als dergelijke maatstaven bestaan zijn ze afgesproken en hebben ze te maken met gemak en niet met waarheid. Het is geen bewijs door te zeggen dat de meeste mensen de wereld op dezelfde manier zien en dat die "manier" de echte maatstaf voor de werkelijkheid is, hoewel wij om praktische redenen afgesproken hebben dat geestelijke gezondheid bestaat uit het delen van onze hallucinaties met onze buren. Mensen die eerlijk ten opzichte van zichzelf zijn weten dat dit "delen" op zijn best onvolledig is. Door het vrijwillig aanvaarden van een nieuwe opvatting over het universum, de oude Morse-code te voorzien van een nieuw alfabet-een maatregel die wij het verwerven van kennis noemen-kunnen wij, en doen dat ook, tot op zekere hoogte onze manier van dingen zien veranderen. Wij bouwen dan nieuwe werelden op uit oude zintuiglijke indrukken en veranderen voorwerpen eenvoudiger en grondiger dan een tovenaar. "Ogen en oren," zei Heraclites, "zijn slechte getuigen voor mensen met een barbaarse ziel," en zelfs mensen met een beschaafde ziel vertonen de neiging om alles via hun humeur te horen en te zien. In een en dezelfde lucht kan de dichter de woonplaats van engelen ontdekken, terwijl de zeeman alleen een voorspelling voor slecht weer ziet. Kunstenaar en chirurg, christen en rationalist, pessimist en optimist, leven feitelijk en echt in andere en elkaar wederzijds uitsluitende werelden, niet alleen van denken maar ook van waarnemen. Alleen de gelukkige omstandigheid dat ons gewone taalgebruik algemeen geldend is-niet realistisch-stelt ons in staat de unieke en eenzame wereld waarin elk van ons leeft, voor elkaar te verbergen. Nu en dan wordt er een kunstenaar geboren, vreselijk welbespraakt en op een dwaze manier trouw aan de waarheid, die volhardt in het "spreken zoals hij het ziet." Vervolgens zijn de anderen, rustig voortkabbelend in hun kunstmatige universum, het met elkaar eens dat hij gek is, of op zijn best een "buitengewoon fantasierijke vent." Daarnaast is zelfs deze unieke wereld van het individu niet blijvend. Ieder van ons werkt, als wij groeien en veranderen, onophoudelijk en onvrijwillig aan het herscheppen van zijn zintuiglijke universum. Op elk afzonderlijk moment slaan wij niet gade "wat er is," maar "wat wij zijn," en onderweg van geboorte, via volwassenheid naar dood ondergaat de persoonlijkheid vele heraanpassingen. De geest die op zoek is naar het Echte, wordt dus noodzakelijkerwijs in deze schuivende en subjectieve "vanzelfsprekende" wereld teruggeworpen op zichzelf, op beelden en opvattingen die meer bij de "kijker" behoren dan bij het "bekekene." Maar als zij die wereld eenmaal ontdekt hebben moet de Werkelijkheid voor iedereen werkelijk zijn; moet dan "op zichzelf" bestaan, zodanig dat die onafhankelijk is van het waarnemende brein. Alleen dan kan de Werkelijkheid, het meest essentiële instinct van de geest, voldoening schenken, haar heiligste hartstocht-haar "instinct voor het Absolute," haar hartstocht voor de waarheid. Als consequentie van deze ouderwetse en fundamentele vooronderstellingen, wordt niet van je gevraagd je lei van de normale menselijke ervaring schoon te vegen en je lot in handen te leggen van een intellectueel nihilisme. Er wordt alleen van je gevraagd te erkennen dat het maar een lei is en dat de witte strepen daarop, die de gewone man feiten noemt en de Wetenschappelijke Realist kennis, op zijn best betrekkelijke en aangepaste symbolen zijn van het aspect van de onkenbare werkelijkheid, dat ze laten doorschemeren. Als dat zo is, omdat we allemaal een soort afbeelding op onze lei moeten tekenen en daar navenant op moeten reageren, kunnen we niet de geldigheid ontkennen-hoewel we wel het nut mogen ontkennen-van de afbeeldingen die anderen maken, hoe abnormaal en onmogelijk die ook mogen lijken, omdat zij een aspect van de werkelijkheid schetsen, dat in ons zintuiglijke domein niet opgekomen is en dus geen deel van onze wereld uitmaakt en kan uitmaken. Zoals de theoloog beweert dat de leer van de Drie-eenheid niet Drie maar Een verhult en onthult, wijzen de verschillende aspecten waaronder het universum zich voordoet aan het waarnemende bewustzijn op een laatste werkelijkheid, of in het Kantiaanse taalgebruik, op een Transcendentaal Object, dat niet één, maar alle manifestaties daarvan zal zijn, dat de ontelbare gefragmenteerde werelden van de individuele opvatting overstijgt en toch insluit. We gaan ons dan afvragen wat de aard van dat Ene kan zijn en waar dat hardnekkige instinct vandaan komt dat-terwijl het niet ondersteund wordt door de zintuiglijke ervaring-toch een voorgevoel heeft van en verlangt naar die onbekende eenheid, dit allesomsluitende Absolute, als de enig mogelijke bevrediging van zijn dorst naar de waarheid. 2. De tweede grote opvatting van het Zijn-het Idealisme-is ontstaan door een eliminatieproces, als een verkennend antwoord op deze vraag. Het zwiept ons met zijn interessante reeks "dingen," systeem en wetten, de zuivere, zij het ijle, lucht van een metafysische wereld binnen, ver van het stoffelijke universum. Terwijl de wereld van de Naturalist is opgebouwd door het observeren van de door de zintuigen aangeboden informatie, is de wereld van de Idealist opgebouwd uit het beschouwen van denkprocessen. Eigenlijk, zegt hij, bestaan er maar twee dingen, waar wij zeker over zijn: het bestaan van een denkend individu, het bewuste Zelf, en van een voorwerp, een Idee, waarmee het individu handelt. Dat wil zeggen dat wij zowel zoiets als Geest, als zoiets als Denken kennen. Wat wij het universum noemen is in werkelijkheid een verzameling van dergelijke gedachten, die, waar wij het over eens zijn, in het assimilatieproces door de individuele denker min of meer vervormd zijn. Natuurlijk denken wij helemaal niet dat er gedacht moet worden, dat alles bedacht moet worden; evenmin moeten we de ideeën die we kunnen vatten per se in de juiste volgorde en verhouding met elkaar combineren. De Werkelijkheid, zegt het Objectieve Idealisme, is het volledige, onvervormde Object, de grote gedachte, waaruit wij de volgende fragmentarische aanwijzing halen: de wereld der verschijnselen, die wij als werkelijk opvatten, is slechts haar schimmenspel of haar "manifestatie in ruimte en tijd." Volgens de hier uit vele als kenmerkend gekozen vorm van het Objectieve Idealisme-want vrijwel elke Idealist heeft zijn eigen plan voor een metafysische verlossing [6]-leven we in een universum dat, populair gezegd, het Idee of Droom van zijn Schepper is. "Wij maken," zoals Tweedledum aan Alice uitlegde in het meest filosofische van alle sprookjes, "gewoon deel uit van een droom." Het hele leven, alle verschijnselen zijn de eindeloze veranderingen en uitingen van het ene transcendente Object, de machtige en dynamische Gedachte van een enkele Absolute Denker, waarin wij ons baden. Dit Object, of bepaalde elementen daarvan-en de plaats van elk individueel bewustzijn binnen de Kosmische Gedachte inneemt, of zoals wij zeggen, onze plaats in het leven, bepaalt grotendeels welke elementen dat zullen zijn-wordt geïnterpreteerd door de zintuigen en ontvangen door het brein, onder de beperkingen die wij doorgaans materie, ruimte en tijd noemen. Wij hebben echter geen reden te veronderstellen dat materie, ruimte en tijd per se deel uitmaken van de werkelijkheid, van het ultieme Idee. Het is eerder waarschijnlijk dat hun bestaan pen en papier zijn, waarmee we ze schetsen. Aangezien ons beeld, ons idee van de dingen, de neiging vertoont om dat van het Eeuwige Idee steeds meer te benaderen, naderen we steeds meer de werkelijkheid, want de werkelijkheid van de Idealist is gewoon Het Idee of Gods Denken. Dat, zegt hij, is de opperste eenheid, waarop alle denkbeeldige verschijningen, die de wijd uiteenlopende werelden vormen van het "gezonde verstand," van wetenschap, metafysica en kunst, vaag duiden. Dat is de betekenis waarin echt gezegd kan worden dat dat alleen bovennatuurlijke werkelijkheid bezit; want de schijnwereld, die wij natuurlijk noemen, wordt grotendeels gevormd uit veronderstelling en illusie, uit door de eeuwige echte wereld voorbij onze poorten geboden aanwijzingen en de vreemde beelden die wij daar met ons ontvangstapparaat van maken. Ten gunste van het Idealisme moet het volgende gezegd worden: dat als laatste toevlucht, het lot van de mensheid steevast wordt geleid, niet door de concrete "feiten" van de zintuiglijke wereld, maar door ideeën waarvan iedereen weet dat die slechts op het psychische vlak bestaan. In de grootse momenten van het bestaan, wanneer hij opstijgt tot de geestelijke vrijheid, zijn dat de dingen waarvan ieder mens voelt dat ze echt zijn. Door en voor deze momenten blijkt hij te willen leven, werken, lijden en sterven. Liefde, vaderlandsliefde, religie, altruïsme en roem, behoren allemaal tot de transcendentale wereld. Vandaar dat die meer deel uit maken van de aard van de werkelijkheid, dan enig ander feit; en de mens, die daar een vaag vermoeden van heeft, heeft daar altijd, als voor onsterfelijke energiecentra, voor gebogen. Religies zijn in de regel doordrongen van idealisme; met name het christendom is een dringende oproep tot een idealistische opvatting van het leven; het boeddhisme weinig minder. Telkens weer vertellen de Schriften ons dat alleen materialisten verdoemd zullen worden. In het Idealisme hebben we misschien de subliemste theorie over het Zijn, die ooit door het menselijke verstand is geconstrueerd; in wezen een zo sublieme theorie dat die nauwelijks opgesteld kan zijn door de werking van alleen de "zuivere rede," maar dus beschouwd dient te worden als een manifestatie van de oorspronkelijke mystiek, het instinct voor het Absolute, dat in ieder mens sluimert. Maar als wij de Idealist vragen hoe wij in contact kunnen komen met de werkelijkheid, die hij voor ons beschrijft als iets dat "zeker aanwezig" is, stort zijn systeem opeens in, en blijkt het een schema van de hemel te zijn en niet een ladder naar de sterren. Dit falen van het Idealisme om daadwerkelijk de werkelijkheid te vinden, waar het zoveel aan denkt, is volgens de mystici te wijten aan een oorzaak, die haar bondige uitdrukking vind in de beroemde uitspraak, waarmee de heilige Hieronymus het onderscheid aangaf tussen religie en filosofie. "Plato plaatste de ziel van de mens in het hoofd; Christus in het hart." Dat wil zeggen dat het Idealisme, hoewel het in zijn vooronderstellingen juist is, vaak gewaagd en oprecht in zijn toepassing, belachelijk wordt gemaakt door het exclusieve intellectualisme van zijn eigen methoden; door zijn rampzalig vertrouwen in het hamsterwerk van het nijvere brein, in plaats van in de doordringende visie van het hunkerende hart. Het boezemt de mens belangstelling in, maar het betrekt hem niet in zijn processen; betrekt hem niet in het nieuwe en echtere leven dat het beschrijft. Vandaar dat waar het echt om gaat, om het leven, op een of andere manier aan het Idealisme ontsnapt is; en zijn opmerkingen staan in dezelfde verhouding tot de werkelijkheid, als de vaardigheid van de patholoog-anatoom ten opzichte van het mysterie van de geboorte. 3. Maar is bestaat nog een andere Theorie van het Zijn, die bekeken moet worden: de theorie die losjes gedefinieerd kan worden als het Filosofische Scepticisme. Dat is de houding van mensen die zowel het realistische als idealistische antwoord op de eeuwige vraag weigeren te aanvaarden, en op hun beurt, geconfronteerd met het raadsel van de werkelijkheid, antwoorden dat er helemaal geen raadsel is dat opgelost moet worden. Wij nemen natuurlijk, voor de gewone doeleinden van het leven, aan dat voor elke reeks a : b in het uitwendige universum een psychisch of stoffelijk A : B bestaat en dat de eerste een strikt relevante, maar waarschijnlijk volstrekt ontoereikende, uitdrukking van de tweede is. Bijvoorbeeld, de bundel visuele en auditieve prikkels, waarvan ik gewend ben de totale som Mevr. Smit te noemen, komt overeen met iets dat zowel in de echte als in mijn denkbeeldige wereld bestaat. Achter mijn Mevr. Smit, achter die heel andere Mevr. Smit die röntgenstralen zouden laten zien, schuilt, beweert de Objectieve Idealist, een transcendentale of in de Platoonse betekenis een ideale Mevr. Smit, van wie ik de eigenschappen niet eens kan raden, maar van wie het bestaan volstrekt onafhankelijk is van mijn idee daarover. Maar hoewel wij met die hypothese handelen en moeten handelen, blijft het slechts een hypothese, die het filosofische scepticisme niet zal aanvaarden. De buitenwereld, zeggen de sceptische scholen, is-voor zover ik weet-een beeld dat in mijn brein aanwezig is. Als mijn brein ophoudt te bestaan, zou-voor zover ik weet-het beeld, dat ik de wereld noem, ook ophouden te bestaan. Het enige dat voor mij onloochenbaar is, is de ervaring van het Zelf, zijn hele bewustzijn. Buiten deze bewustzijnskring ben ik niet gemachtigd mij over te geven aan gissingen over wat er al dan niet zou Zijn. Voor mij is het Absolute dus een zinloos schema, een overbodige verwikkeling van het denken, omdat het brein, volledig afgesneden van het contact met de uitwendige werkelijkheid, geen reden heeft te veronderstellen dat een dergelijke werkelijkheid bestaat, behalve in zijn eigen ideeën. Elke door de filosofie ondernomen poging om daar verder naar te zoeken, is louter een metafysische eekhoorn die rond zijn denkbeeldige kooi rent. In de voltooiing en volmaakte ontvouwing van de verzameling ideeën waarmee ons bewustzijn uitgerust is, ligt de enige werkelijkheid, die we ooit kunnen hopen te kennen. Het is veel beter om hier maar te blijven en ons thuis te voelen: voor ons is alleen dit echt. Deze zuiver subjectieve opvatting van het Zijn heeft in elke denksysteem zijn vertegenwoordigers gevonden, waaronder zelfs, door een merkwaardige paradox, die van de mystieke filosofie-zijn enige doeltreffende tegenstander. Zo eindigt Delacroix, na een diepgaande en zelfs sympathieke analyse van de ontwikkeling van de heilige Theresia naar de eenwording met het Absolute, met het vermoeden dat de God waarmee zij verenigd werd de inhoud van haar eigen onbewuste geest was. [7] Een dergelijke mystiek is die van een katje dat achter zijn eigen staart aan rent; inderdaad een ander pad dan dat de grote zoekers naar de werkelijkheid hebben gevolgd. Het reductio ad absurdum van deze leer wordt aangetroffen in de zogenaamde filosofie van het "Nieuwe Denken," die haar leerlingen bezweert "gewoon proberen te beseffen dat Jij in werkelijkheid het Oneindige bent." [8] Door haar volslagen ontkennen, niet alleen van een kenbare, maar ook van een logisch begrijpelijke Transcendente, dwingt zij ons uiteindelijk tot een extreem pragmatische conclusie; dat de Waarheid voor ons geen onveranderlijke werkelijkheid is, maar slechts het idee dat toevallig bij elke ervaring waar en bruikbaar blijkt te zijn. Achter de schijn schuilt geen werkelijkheid; daarom zijn alle meningen, alle hersenschimmen waarmee dat Niets bevolkt wordt even waar, mits ze aangenaam zijn en er goed mee te leven valt. Als dat logisch uitgevoerd wordt, zou deze opvatting over het Zijn iedereen toestaan andere mensen als niet-bestaand te zien, behalve in zijn eigen bewustzijn: de enige plek waar een strikt scepticisme zal toestaan dat er iets bestaat. Zelfs de geest, die het bewustzijn bedenkt, bestaat voor ons slechts uit onze eigen opvatting van haar; we weten evenmin wat we zijn als wat we zullen zijn. De mens rest een bewust Iets temidden, voor zover hij weet, van Niets, zonder andere toevlucht dan het onderzoeken van zijn eigen bewustzijn. Voor ons huidige onderzoek is vooral het Filosofisch Scepticisme belangrijk, omdat het de positie laat zien waarin de "zuivere rede," overgelaten aan zichzelf, wel aan haar einde móet komen. Dat is volstrekt logisch en hoewel wij het gevoel zouden kunnen hebben dat het absurd is, kunnen wij dat nooit bewijzen. Mensen die door hun karakter neigen tot bijgelovigheid, kunnen naturalist worden en zichzelf overhalen om in de werkelijkheid van de zintuiglijke wereld te geloven. Mensen met een bepaald instinct voor het Absolute kunnen het redelijkere geloof van het idealisme aanvaarden. Maar de echte intellectueel, die niets prijsgeeft aan instinct of emotie, is uiteindelijk verplicht zich tot een of andere vorm van sceptische filosofie te bekeren. Aan de gruwelen van het nihilisme kan in feite alleen ontkomen worden door het aanhangen van een geloof, door te vertrouwen op het bij de mens aangeboren, maar strikt irrationele instinct voor dat, zich "boven elke rede en voorbij alle denken" bevindende, Werkelijke, waarnaar zijn ziel op haar beste momenten tendeert. Als de metafysicus trouw is aan zijn eigen vooronderstellingen, moet hij uiteindelijk erkennen dat wij allemaal gedwongen zijn om te leven, te denken en ten slotte te sterven in een willekeurig en ijverig gevoede onbekende en onkenbare wereld, zonder te weten hoe en met behulp van ideeën en aanwijzingen waarvan wij de juistheid niet kunnen toetsen, maar de druk niet van kunnen weerstaan. Niet door te kijken maar door te geloven-te geloven in een veronderstelde uitwendige orde, waarvan we nooit kunnen bewijzen dat die bestaat, en in de bijna waarheidsgetrouwheid en onveranderlijkheid van de vage boodschappen die wij daarvan krijgen-dat gewone mensen moeten leven en bewegen. Wij moeten vertrouwen stellen in de "wetten van de natuur," die zijn bedacht door de menselijke geest als een handzame samenvatting van zijn eigen waarnemingen van verschijnselen; wij moeten ten behoeve van het dagelijkse leven, deze verschijnselen kritisch aanvaarden: een daad van geloof, waarnaast de impertinentste bijgelovigheden van de Napolitaanse boer nauwelijks opvallen. De intellectuele queeste naar de Werkelijkheid, leidt ons dus een van de drie doodlopende wegen in: (1) Tot het aanvaarden van de symbolische schijnwereld als de echte; (2) Tot het uitvoerig behandelen van een ook noodzakelijkerwijze symbolische theorie-die op zich wel mooi is, maar ons niet kan helpen het door haar beschreven Absolute te bereiken; (3) Tot een hopeloos maar wel strikt logisch scepticisme. Als reactie op het "Waarom? Waarom" van het verbijsterde en eeuwige kind in ons, kan de filosofie, hoewel zij zo mogelijk altijd bereid is om het onbekende als waar voorop te stellen, alleen maar antwoorden, "Nescio! Nescio!" Ondanks al haar ijverige in kaart brengen, kan zij niet het doel bereiken waarnaar zij ons wijst, kan zij niet de merkwaardige omstandigheden verklaren waaronder wij ons verbeelden dat we iets weten; kan zij zelfs niet met zekere hand subject en object en object en gedachte van elkaar scheiden. De wetenschap, die zich bezighoudt met verschijnselen en onze kennis daarvan, is, hoewel ook zij eigenlijk een idealist is, gewend te verklaren dat al onze ideeën en instincten, de geschetste wereld die wij zo serieus nemen en de merkwaardig beperkte en bedrieglijke aard van onze ervaring, maar een enkel groots doel lijkt te dienen: het behoud van het leven en de daaruit voortvloeiende vervulling van die hoogst mystieke hypothese, het Kosmische Idee. Elke waarneming, verzekert zij ons, dient een nuttig doel in dit ontwikkelingsschema, een schema dat nota bene is bedacht-we weten niet waarom-door de menselijke geest en die opgelegd is aan een gehoorzaam universum. Door te kijken, te horen, te ruiken en te voelen, zegt de Wetenschap, vinden wij onze weg, worden we gewaarschuwd voor gevaar en verkrijgen wij ons voedsel. De man ontwaart schoonheid in de vrouw teneinde de soort voort te planten. Dat primitieve instinct heeft inderdaad geleid tot verhevenere en zuiverdere emoties, maar die dienen een maatschappelijk doel en zijn dus niet zo zinloos als het lijkt. De mens moet eten om te leven en daarom geven veel voedingsmiddelen ons een aangenaam gevoel. Als hij zich overeet, gaat hij dood; daarom geven maag- en darmstoornissen een onaangename pijn. Bepaalde feiten die nadelig op de levenskracht werken, als ze te scherp worden waargenomen, kunnen de meeste mensen zich niet realiseren, bijvoorbeeld de onzekerheid van het leven, het verval van het lichaam, de ijdelheid van alle dingen onder de zon. Als wij gezond zijn, voelen wij ons allemaal heel echt, stevig en duurzaam en dat is van al onze illusies de lachwekkendste en ook de duidelijkst zinnige, vanuit het standpunt van de doelmatigheid en het behoud van de mensheid. Maar bij nadere beschouwing zien we dat die verkwikkende generalisatie niet het hele gebied bestrijkt -zelfs niet dat strookje grond waarvan wij door onze zintuigen bevrijd worden; dat is echter opmerkelijker door de weglatingen dan door wat er wel onder valt. Récéjac heeft heel terecht gezegd, "vanaf het moment waarop de mens niet langer tevreden is met het bedenken van voor zijn bestaan bruikbare dingen, uitsluitend ter wille van zijn wil om te leven, wordt het principe van de (lichamelijke) ontwikkeling geschonden." [9] Niets is zekerder dan dat de mens niet helemaal zo tevreden is. Door utilitaire filosofen is hij een gereedschapmakend dier genoemd-de hoogste lof die zij hem konden toezwaaien. Het is zekerder dat hij een beeldenmakend dier is; [10] een schepsel met perverse en onpraktische idealen, niet minder door dromen beheerst dan door begeerten-dromen die alleen goedgepraat kunnen worden met de theorie dat hij op weg is naar een ander doel dan dat van lichamelijke volmaaktheid of intellectuele superioriteit; dat schepsel wordt gestuurd door een of andere verhevenere en wezenlijkere werkelijkheid dan die van de deterministen. Dat brengt ons tot de conclusie dat, als de ontwikkelingstheorie ook over de feiten van de artistieke en spirituele ervaring moet gaan of die moet verklaren-en door geen enkele serieuze denker kan aanvaard worden dat die grote gebieden van het bewustzijn daarbuiten vallen-die theorie moet eerder weer opgebouwd worden op een psychische dan op een lichamelijke basis. Zelfs in het meest alledaagse leven komen wezenlijke ervaringen voor-heftige en onvergetelijke gevoelens, ons als het ware tegen onze wil opgedrongen, die de wetenschap moeilijk kan verklaren. Deze ervaringen en gevoelens en de momenten van geëxalteerde emotie, die zij met zich meebrengen -vaak door ons beschouwd als de grootste en belangrijkste momenten van ons leven-vallen in het niet vergeleken met de favoriete "functies van voeding en voortplanting." Zij hebben weliswaar een verreikende invloed op het karakter, maar doen weinig of niets om dat karakter behulpzaam te zijn in zijn worsteling voor een echt leven. Voor het onbevooroordeelde oog lijken velen daarvan hopeloos misplaatst in een op strikte fysisch-chemische gronden geconstrueerd universum-en wekken de indruk alsof de aan haar lot overgelaten natuur, haar eigen prachtige logische wetten wilde tegenspreken. Hun aanwezigheid, sterker nog, de belangrijke plaats die ze innemen in de menselijke schijnwereld, is een raadselachtig gegeven voor deterministische filosofen, die alleen aan het hen hier geboden dilemma kunnen ontsnappen door deze dingen illusies te noemen en hun eigen hanteerbaardere illusies te sieren met de titel feiten. Onder de meer onhandelbare van deze groepen waarnemingen en ervaringen, treffen we degene aan die wij in verband brengen met religie, pijn en schoonheid. Voor de Zelven die hun boodschappen kunnen ontvangen, bezitten alledrie een mysterieus gezag dat ver uitreikt boven die gevoelens, argumenten of verschijnselen, die zij mogelijk tegenspreken. Als het universum van de naturalisten juist zou zijn, zouden ze alledrie absurd zijn; alledrie zijn door de grootste geesten van de mensheid altijd bejegend met de eerbied, die essentiële zaken toekomen. A. Ik hoef niet te wijzen op het hopeloos irrationele karakter van alle grote religies, die zonder uitzondering berusten op een elementaire aanname, die intellectueel nooit aangetoond, laat staan bewezen kan worden-de aanname dat het bovenzinnelijke op een of andere manier belangrijk, werkelijk en innig verbonden is met het leven van de mens. Critici hebben onafgebroken op dit feit gehamerd en van de kant van zijn intelligente vrienden heeft het heel wat vindingrijke acties uitgelokt. Toch is religie-die tot het uiterste de algemene afhankelijkheid van het geloof benadrukt en bevordert, waarvan wij hebben gezien dat het een onvermijdelijk vereiste voor ons leven is-een van de meest universele en onuitroeibare functies van de mens en hoewel zij doorlopend een schadelijke invloed heeft op de belangen van zijn fysieke bestaan, gaat zij in tegen "de exclusieve activiteit van de wil-om-te-leven," behalve voor zover die wil streeft naar het eeuwige leven. Strikt gericht op nuttigheid, haast logisch in haar primitiviteit, wordt religie met de voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid steeds transcendentaler. Zij begint als zwarte magie en eindigt als Zuivere Liefde. Waarom heeft het Kosmische Idee dit religieuze instinct voortgebracht, als de door de deterministen aan haar bedoelingen toegeschreven constructie waar is? B. Laten we nogmaals de hele groep verschijnselen bekijken die bekend staan als "het probleem van het lijden:" de psychische angst en lichamelijke pijn die het onontkoombare gevolg lijken te zijn van de bestendige werking van de "natuurwet" en haar vrijwillige helpers, de wreedheid, hebzucht en onrechtvaardigheid van de mens. Hier lijkt de naturalist op het eerste oog inderdaad een beetje vooruitgang te boeken; hij kan ons wijzen op een aantal van de wredere vormen van lijden, die duidelijk nuttig zijn voor de mensheid: ons straffen voor begane dwaasheden, aansporen tot nieuwe pogingen en waarschuwen voor toekomstige overtredingen van de "wet." Maar hij vergeet de vele andere, die niet onder deze eenvoudige formule geschaard willen worden; hij vergeet hoe het komt dat het Kosmische Idee zich inlaat met de langdurige kwellingen van de ongeneeslijke zieke, de martelingen van de onschuldige, de doodsangst van de misdeelde en het bestaan van zoveel nodeloze creperende manieren van doodgaan. Hij vergeet ook het merkwaardige feit dat het vermogen van de mens om te lijden groter en verfijnder lijkt te worden met het toenemen van cultuur en beschaving; hij gaat voorbij aan het nog geheimzinnigere en misschien belangrijkste gegeven dat de grootste mensen gretig en bereidwillig hebben aanvaard, die in de Pijn de ernstige maar vriendelijke leraar gevonden hebben van onsterfelijke geheimen, de verlener van vrijheid en zelfs de aanstichter van een verbijsterende vreugde. Mensen die "verklaren" dat het lijden het resultaat is van de enorme vruchtbaarheid van de natuur-een bijproduct van overbevolking en spanningen waardoor de meest aangepasten lijken te kunnen overleven-vergeten dat, zelfs als aangetoond zou kunnen worden dat dit klopt en helemaal waar is, het echte probleem dan onaangeroerd zou blijven. De vraag is niet waar die omstandigheden vandaan komen, die in het Zelf de verdriet, angst en pijn genoemde ervaringen teweegbrengen, maar waarom die omstandigheden het Zelf pijn doen. Pijn is psychisch; een beetje chloroform en het lijden is verdwenen, hoewel de omstandigheden onveranderd blijven. Waarom houdt een volledig bewustzijn altijd het geheimzinnige vermogen in tot zowel ellende als geluk-een vermogen dat op het eerste oog elke opvatting over het Absolute als Schoon en Goed lijkt te ontkrachten? Waarom koestert de ontwikkeling, als wij de levensladder bestijgen, het vermogen tot zinloze psychische angst, tot langdurige afstompende kwelling en bitter verdriet, in plaats van dat te verminderen? Als er zoveel buiten onze beperkte waarnemingsvermogen ligt, als zoveel van onze eigen onontbeerlijke functies door het bewustzijn niet ontwaard worden, waarom maakt lijden in welke vorm dan toch een wezenlijk deel uit van de menselijke ervaring? Voor nuttigheidsdoeleinden zou een plotseling onbehaaglijk gevoel volstrekt voldoende zijn; het Kosmische Idee, zoals de determinist dat uitlegt, had niet echt een instrument nodig dat alle hevige pijnen van kanker zou laten voelen, de gruwelen van neurasthenie, de pijnscheuten van het baren. Nog minder behoefte had het aan de kwellingen van machteloos medelijden met de onstilbare pijn van anderen, het vreselijke vermogen om het wee van de wereld te laten voelen. Wij zijn hopeloos overgevoelig voor de rol die de wetenschap ons oproept te spelen. Pijn, hoe we er ook naar mogen kijken, duidt op een
diepgaande
strijdigheid tussen de zintuiglijke wereld en het menselijke Zelf. Die
moet overwonnen worden, óf die strijdigheid moet opgelost worden door
middel van een doelbewuste en zorgvuldige aanpassing van het Zelf aan
de zintuiglijke wereld, óf dat Zelf moet zich afwenden van die wereld
naar een andere waarmee het in overeenstemming is. [11] Hier slaan
pessimist en optimist de handen in elkaar. Maar terwijl de in de schijn
vertrouwende pessimist alleen "de
natuur, rood in tand en klauw" (Tennyson) ziet, die hem weinig hoop
tot ontsnapping biedt, denkt de optimist dat pijn en angst-die in hun
lagere vormen de wrange gidsen zijn van het leven op het pad van de
lichamelijke ontwikkeling-in hun hogere en ogenschijnlijk "zinloze"
ontwikkelingsvormen haar leiders en leraren zijn in de hogeschool van
de Bovenzinnelijke Werkelijkheid. Hij gelooft dat zij het Zelf naar een
andere nog steeds voor het Zelf "natuurlijke," maar voor zijn
tegenstander "bovennatuurlijke" wereld dringen, waarin het zich meer
thuis zal voelen. Als hij het leven gadeslaat, ziet hij in Pijn de
aanvulling op Liefde en is geneigd dat de vleugels te noemen waarmee de
mensenziel het beste kan opstijgen naar het Absolute. Daarom zegt hij
met Thomas à Kempis: "Gloriari in tribulatione non est grave amanti,"
[12] en heeft geen behoefte te spreken over een ziekelijke dwaasheid,
als hij de christelijke heiligen gretig en vrolijk op het Kruis af ziet
rennen. [13] Lijden noemt hij de "lichamelijke oefening voor de eeuwigheid," de "vreselijke aanvangsliefkozing van God;" hij herkent daarin een eigenschap waarvoor de onaangename herschikking van zenuwmoleculen niet verantwoordelijk kan zijn. In zijn buitensporige optimisme toetst hij deze theorie in de praktijk met alle gevolgen van dien. Omdat hij niet misleid wil worden door de genietingen van de zintuiglijke wereld, aanvaardt hij de pijn in plaats van die te vermijden en wordt een asceet; een raadselachtig soort voor de overtuigde naturalist, die terugvallend in verachting-die geliefde toevlucht van het gefrustreerde intellect-hem alleen maar als een zieke kan zien. Pijn, die als een zwaard door de schepping hakt en aan de ene kant ineenkrimpende en ontaarde dieren achterlaat en aan de andere kant helden en heiligen, is een van die gegevens van de overal geldende ervaring, dat vanuit het standpunt van een louter materialistische filosofie bijzonder lastig is. C. Vanuit datzelfde standpunt zijn het bestaan van muziek en dichtkunst, de eigenschappen schoonheid en ritme, de opgewekte gevoelens van ontzag, eerbied en vervoering, bijna even moeilijk te verklaren. De vraag waarom een ogenschijnlijke plooiing van het aardoppervlak, voor het gemak een Alp genoemd, bedekt met bevroren water en door ons waargenomen als een besneeuwde top, bij bepaalde mensen plotselinge gevoelens van extase en aanbidding teweeg zou brengen, waarom het gezang van de leeuwerik ons hemels verheft en verwondering en mysterie ons als het ware toespreekt in "het lieflijke blauw van de kleine ereprijs" en in het vloeiende ritme van de wind, is een probleem dat alleen maar absurd lijkt, tot het onoplosbaar blijkt te zijn. Hier zwijgen mevrouw Hoe en mejuffrouw Waarom allebei. Ondanks ons gedreven zoeken, hebben we nog steeds niet iets bedacht dat schoonheid uit de stroom der dingen filtert. Wij weten niet waarom "grote" dichtkunst ons tot onuitsprekelijke emotie kan bewegen, of een stroom klanken, in een bijzondere volgorde gerangschikt, ons kan verheffen tot een verhoogde levenskracht; wij kunnen ook niet raden hoe een hartstochtelijke bewondering voor wat wij in kunst en letteren het "beste" noemen, iets zou kunnen bijdragen aan de lichamelijke ontwikkeling van het mensdom. Ondanks vele ellenlange uiteenzettingen over Esthetiek, is geheim van Schoonheid nog steeds haar geheim. Als een schimmige metgezellin, half gezien en half naar gegist, blijft zij in de pas met de opmars van het leven; en wij ontvangen en beantwoorden haar boodschap, niet omdat wij die begrijpen maar omdat we moeten.
Hier naderen we de houding van het Zelf, het standpunt dat zomaar en algemeen mystiek genoemd wordt. In plaats van die door de filosofie getoonde brede doodlopende wegen, heeft een bepaalde soort geest altijd drie rechte en smalle paden onderscheiden, die uitlopen op het Absolute. Deze mensen benadrukken dat zij in religie, pijn en schoonheid-en niet alleen daarin, maar ook in veel andere ogenschijnlijk zinloze eigenaardigheden van de empirische wereld en het waarnemende bewustzijn-ten minste de zoom van de werkelijkheid onderscheiden. Zij beweren dat niet alleen langs deze paden, maar ook langs vele andere geheime wegen, het Zelf berichten bereiken over werkelijkheidsniveaus die in hun heelheid toegankelijk zijn voor de zintuigen; wonderbaarlijke en onsterfelijke werelden, waarvan het bestaan niet wordt bepaald door de "gegeven" wereld, waarover die zintuigen berichten. "Schoonheid," zei Hegel, die ondanks dat hij geen mysticus was, een zweem van die mystieke intuïtie had, waarvan geen enkele filosoof zich kan permitteren dat hij die mist, "is gewoon het Spirituele dat zich kenbaar maakt via de zintuigen." [14] "In het goede, schone en ware," zegt Rudolph Eucken, "zien we de Werkelijkheid haar eigen karakter onthullen. Het zijn delen van een samenhangende en werkelijke spirituele wereld." [15] Hier worden een aantal sluiers van die werkelijke wereld afgehaald. De Werkelijkheid gluurt daar doorheen en wordt door het gevangen Zelf vaag of scherp herkend. Récéjac ontvouwt dit idee slechts als hij zegt, [16] "Als de geest diep doordringt in de feiten van de esthetiek, zal zij steeds meer ontdekken dat die feiten zijn gebaseerd op een ideaal samenvallen van geest en dingen. Op een bepaald punt wordt de harmonie zo volledig en nadert de ultieme toestand zo dicht, dat wij daardoor echt ontroerd worden. Dan wordt Schoonheid de sublieme kortstondige verschijning, waardoor de ziel in de mystieke toestand terechtkomt en het Absolute raakt. Het is nauwelijks mogelijk in dit Esthetische waarnemen te volharden zonder het gevoel te hebben dat wij boven de dingen en onszelf uitgetild te worden, tot een ontologisch visioen dat heel erg lijkt op het Absolute van de Mystici." Deze achterliggende werkelijkheid-deze waarachtigheid der dingen-waarover Augustinus in een moment van helder zien uitriep, "O Schoonheid, zo oud en zo nieuw, te laat heb ik u bemind!" [17] betekent op die manier ook dat "schoonheid waarheid is en waarheid schoonheid;" en wat betreft de voor gewone mensen mogelijke kennis van de uiteindelijke dingen, zou dat ook heel goed zo kunnen zijn. "Dat is alles wat Gij weet op aarde, en het enige dat Gij hoeft te weten." (John Keats, uit: Ode op een Griekse Urn) "Over Schoonheid," zegt Plato in een onsterfelijke passage,
"herhaal ik nogmaals dat wij haar zagen stralen in gezelschap van
hemelse gedaanten; en terug op aarde vinden wij haar hier ook, stralend
van helderheid door de zuiverste zintuigopening heen. Want het oog is
het doordringendste van onze lichamelijke zintuigen, hoewel wijsheid
daarmee niet ontwaart wordt; haar lieftalligheid zou vervoerend zijn
als er een zichtbaar beeld van haar zou zijn geweest, en de andere
ideeën zouden even lieftallig zijn, als zij zichtbare tegenhangers
hadden gehad. Maar het voorrecht van Schoonheid is dat, omdat zij de
lieftalligste is, zij ook het meest zichtbaar is. Welnu, hij die niet
onlangs is ingewijd, of hij die verdorven is, stijgt niet gemakkelijk
op uit deze wereld tot het zien van de ware schoonheid in de
andere.... Maar hij die onlangs is ingewijd en ooggetuige is geweest van
alle pracht in die andere wereld, is verbaasd als hij ziet dat iedereen
een godgelijk gelaat of gedaante heeft, de uiting van de Goddelijke
Schoonheid; en eerst trekt een rilling door hem heen, maar dan weer
besluipt hem het oude ontzag..." [18] In de loop van hun leven hebben de meeste mensen dergelijke
Platoonse inwijdingsmomenten meegemaakt, waarin het gevoel van
schoonheid van een aangenaam gevoel is aangezwollen tot hartstocht en
zich iets vreemds en angstigs met hun vreugde heeft vermengd. In die
momenten lijkt de wereld beladen met een nieuwe levenskracht, met een
pracht die niet bij haar hoort maar door haar heen stroomt, zoals licht
door een gekleurd venster of genade door een sacrament, vanuit de
Volmaakte Schoonheid, die "in gezelschap van hemelse gedaanten
straalt," voorbij de bleke schijn. In dergelijke stemmingen van een
verhoogd bewustzijn lijkt elke grasspriet betekenisvol en wordt een
bron van wonderbaarlijk licht, een "smaragdje gezet in de Stad Gods."
Het zien zelf is daadwerkelijk een plotselinge inwijdende duw, waarmee
de mens in het heiligdom der mysteriën terecht komt. Want als het al
gevaarlijk is te zeggen dat elke twee kennissystemen elkaar wederzijds
uitsluiten, is het nog gevaarlijker om kritiekloos voorrang te geven
aan een enkel systeem. Wij zijn dus genoodzaakt dit pad naar de
werkelijkheid even nauwkeurig en zorgvuldig te onderzoeken, als we dat
zouden doen bij een keurig afgewerkte veiligheidsladder van massief
essenhout, die een salita alle stelle (trap naar de sterren)
biedt. Waarom zouden we eigenlijk als onze maatstaf een stoffelijke wereld nemen, waarvan het bestaan door niets betrouwbaarders wordt bevestigd dan zintuiglijke indrukken van "normale mensen," die onvolmaakte en eenvoudig te bedriegen communicatiekanalen? De mystici, de avonturiers waarover we het op de eerste bladzijde van dit boek hebben gehad, hebben altijd impliciet of expliciet uiting gegeven aan hun wantrouwen over die communicatiekanalen. Zij hebben zich nooit laten bedriegen door verschijnselen, noch door de zorgvuldige logica van het ijverige intellect. Met een buitengewone eensgezindheid hebben ze, de een na de ander, het beroep verworpen op de onwerkelijke schijnwereld, de maatstaf voor gevoelige mensen. Zij hebben bevestigd dat er een andere manier is, een ander geheim, waarmee het bewuste Zelf de werkelijkheid kan bereiken, waarnaar het op zoek is. Met een volledigere grip op hun ervaring dan de aanhangers van intellect of gevoel, aanvaarden zij de door religie, schoonheid en pijn gestuurde spirituele boodschappen, als het belangrijkste voor het leven. Verstandiger dan de rationalisten vinden zij juist in die honger naar de werkelijkheid, de moeder van alle metafysica, een onuitgesproken bewijs dat een dergelijke werkelijkheid bestaat; dat er iets anders is, een of andere definitieve bevrediging, voorbij de onafgebroken stroom van zintuiglijke indrukken, die het bewustzijn belegert. "Waarin gij mij gezocht hebt, hebt gij mij al gevonden," zegt de stem van de Absolute Waarheid in hun oor. Dat is de eerste leerstelling van de mystiek. De volgende is dat slechts in zoverre het Zelf werkelijk is, het kan hopen de Werkelijkheid te leren kennen: het gelijke kent het gelijke, Cor ad cor loquitur. De hele aanspraak en praktijk van het mystieke leven hangt af van de in deze twee wetten gevatte vooronderstellingen. "Hoewel wij," zeggen zij-en zij spreken niet voor zichzelf,
maar
voor de mensheid-"verdwaald lijken te zijn in woud of wildernis, in
deze wereld van tijd en toeval, hebben wij toch, net als rondzwervende
dieren of trekvogels, ons instinct dat ons naar huis doet terugkeren.
Wij zijn op zoek. Dat is een feit. Wij zijn op zoek naar een stad die
nog buiten ons gezichtsveld valt. Wij leven strijdig met dat doel. Maar
al is dat zo, toch hebben wij zelfs in ons beperkte zoeken iets van het
Zijn. Want in de bereidheid om te zoeken zit al iets van bereiken, hoe
armzalig dat ook is." [19] Verder zijn zij bij dat zoeken niet helemaal afhankelijk van dat terugkeerinstinct. Voor sommigen die de heuveltoppen hebben beklommen, is die stad niet helemaal uit het zicht. De mystici zien hem en berichten ons daarover. Wetenschap en metafysica mogen dan wel zo goed en zo kwaad hun best doen, maar deze spoorzoekers van de ziel aarzelen nooit in hun uitspraken over die onafhankelijke spirituele wereld, het doel van de "pelgrimstocht ondernemende mens." Zij zeggen dat zij boodschappen krijgen uit die spirituele wereld, die wij het Absolute noemen; dat wij daar helemaal niet hermetisch van afgesloten zijn. Voor iedereen die bereid is ze te ontvangen, komen er berichten uit die wereld van het Absolute Leven, de Absolute Schoonheid en Absolute Waarheid, voorbij de grens van tijd en plaats; nieuws dat de meesten van ons vertalen-en onvermijdelijk tijdens dat proces vervormen-in de taal van religie, schoonheid, liefde of pijn. Van alle vormen van leven en denken, waarmee de mensheid haar hunkering naar de waarheid heeft gevoed, is de mystiek de enige die niet alleen het bestaan van het Absolute oppert en in de persoon van haar grote ingewijden bewijst, maar ook de mogelijkheid laat zien om dat eerst te leren kennen en uiteindelijk te bereiken. Zij ontkent dat kennis beperkt moet worden tot (a) zintuiglijke indrukken, (b) elk verstandelijk proces, en (c) het ontvouwen van de inhoud van het normale bewustzijn. Dergelijke ervaringsschema's, zegt zij, zijn hopeloos onvolledig. Mystici vinden de grondslag van hun methode niet in de logica maar in het leven, in het bestaan van een te ontdekken "werkelijkheid," een vonkje waarachtig bestaan binnen het zoekende individu, dat tijdens die onuitsprekelijke ervaring die zij de "daad van het één-worden" noemen, opgaat in het gezochte Object en daardoor begrijpt dat het echt bestaat. In theologische bewoordingen betekent hun kennistheorie dat de mensenziel, die in wezen zelf goddelijk is, in staat is tot een rechtstreekse gemeenschap met God, de Enige Werkelijkheid. [20] In de mystiek verlaat de liefde voor de waarheid, waarvan we hebben gezien dat het het begin is van alle filosofie, het louter intellectuele domein en neemt het karakter aan van een persoonlijke hartstocht. Terwijl de filosoof gist en betoogt, leeft en kijkt de mysticus en spreekt dus de verontrustende taal van het ervaren uit de eerste hand, niet het keurige jargon van de scholen. Terwijl het Absolute van de metafysici dus een schema blijft-onpersoonlijk en onbereikbaar-is het Absolute van de mysticus lief te hebben, bereikbaar en levend. "O, proef en zie!" roepen ze, met een toon van een
verbazingwekkende zekerheid en vreugde. "Die van ons is een
experimentele wetenschap. Wij kunnen alleen maar ons systeem kenbaar
maken, nooit het resultaat ervan. Wij komen niet bij jullie als denkers
maar als doeners. Geef op dat grote en absurde vertrouwen in jullie
zintuigen, met hun taal van strepen en punten, die hoogstens feiten
kunnen meedelen, maar nooit iets persoonlijks kunnen overbrengen. Als
de filosofie jullie al iets geleerd heeft, is dat hoogstens de lengte
van haar ketenen, en de onmogelijkheid om de ongetwijfeld prachtige
grazige weiden te bereiken die daar voorbij liggen. De een na de ander
zijn idealisten opgestaan die, uitzinnig rukkend aan hun ketting, de
wereld hun nakende bevrijding hebben verkondigd; alleen maar om
uiteindelijk weer teruggeworpen te worden in hun opgewonden kleine
kringetje. Maar hier zijn we dan, een kleine familie, maar wel een die
weigert uit te sterven, en we verzekeren jullie dat wij de ketting
hebben verbroken en gewoon die grazige weiden kunnen betreden. Dat is
een gegeven waar jullie rekening mee moeten houden, voordat jullie de
totale som kunnen opmaken van de mogelijke kennis; want jullie zullen
ontdekken dat het onmogelijk te bewijzen valt dat de wereld, zoals die
door ons mystici is gezien, 'onvoorstelbaar, vormeloos, duister met een
overvloed aan pracht,' minder werkelijk is dan de wereld zoals die
uiteengezet is door de jongste en meestbelovende verkondiger van een
fysisch-chemisch universum. We zullen volstrekt openhartig tegen jullie
zijn. Onderzoek ons zoveel je wilt, onze methoden, onze waarheidsliefde
en onze resultaten. We kunnen jullie niet beloven dat jullie zullen
zien wat wij hebben gezien, want die poging moet iedereen zelf wagen,
maar wij ontzeggen jullie het recht onze ervaringen als onmogelijk of
ongeldig te bestempelen. Is jullie ervaringswereld dan zo goed en
logisch gefundeerd dat jullie daar een maatstaf van durven te maken? De
filosofie vertelt jullie dat die wereld nergens anders op gebaseerd is
dan op de berichten van jullie zintuigapparaat en de traditionele
opvattingen van de mensheid. Natuurlijk is die niet volmaakt,
waarschijnlijk toch gewoon een illusie, die nooit het fundament der
dingen beroert. Terwijl 'wat de wereld, die echt niets weet,' "mystiek"
noemt de wetenschap is van de uitersten...de wetenschap van de
vanzelfsprekende Werkelijkheid, die niet "beredeneerd" kan worden,
omdat het het onderwerp is van de zuivere rede of waarneming." [21] In het begin van dit onderzoek wierpen wij een blik op de universums, die voortvloeien uit de verschillende vormen van door materialist, idealist en scepticus in praktijk gebrachte goedgelovigheid. Wij zagen hoe de mysticus in woord en daad de geldigheid ontkent van de fundamenten waarop die universums zijn gebouwd, waarbij hij hun theoretische schema's omruilde voor zijn levende ervaring. Maar er is nog een andere manier om de werkelijkheid te aanschouwen of juister gezegd, een aspect van de werkelijkheid. Dat systeem der dingen heeft de verdienste dat het allerlei ervaringsvormen aanvaardt en met elkaar in overeenstemming brengt, zelfs die opperste ervaringen en inzichten die kenmerkend zijn voor de mysticus. De eerste duidelijke bijdrage van de twintigste eeuw aan de queeste van de mens naar de Werkelijkheid, trad vanuit verschillende richtingen het filosofische strijdperk binnen om de heersende opvattingen, niet alleen van de filosofie, maar ook van religie, wetenschap, kunst en het dagelijkse leven, te doordringen en te veranderen. Het werd toegepast door Driesch [22] en andere biologen op het terrein van het organische leven. Bergson, [23] ging uit van de psychologie en ontwikkelde daarvan de intellectuele en metafysische consequenties, terwijl Rudolph Eucken [24] daaruit of daarnaast een filosofie van de Ziel opbouwde, de filosofie van de verhouding van de mens tot de Werkelijkheid. Bij allen treffen we als de essentie van de Werkelijkheid hetzelfde principe aan, het principe van een vrij, spontaan en creatief leven. Niet de wet, maar levend, onvoorspelbaar en ontembaar zijn, is hun motto; niet de menselijke logica, maar de echte levende ervaring is hun waarheidscriterium. Vitalisten, of hun onderzoeksterrein nou biologie, psychologie of ethiek is, zien de hele Kosmos, de stoffelijke en spirituele werelden, als iets dat bezield is met activiteit en spontaniteit, boven alle dingen vrij. Voor hen is de natuur, hoewel bepaald door de materie waarbinnen zij werkt, sterker dan haar ketenen. Van binnenuit naar buiten duwend en altijd op zoek naar uitdrukking, bot en breekt ze uit in de oorspronkelijke schepping. [25] De stalen "wetten" van de deterministen zijn slechts haar waargenomen gewoonten, niet haar ketenen; en de mens, die de natuur in termen van "oorzaak en gevolg" ziet, is de dupe van zijn eigen beperkingen en vooroordelen. Bergson, Nietzsche en Eucken, die afwijkende meningen koesterden over de zin van het leven, zijn het eens in het benadrukken van het enorme belang en waarde van het leven-een groot Kosmisch leven dat het onze overstijgt en insluit. Dat is het materialisme binnenstebuiten, want wat wij het universum noemen wordt voorgesteld als een uiting van het leven, niet het leven als een uiting of bijproduct van het universum. De vreemde hartstochtelijke filosofie van Nietzsche is in feite gebaseerd op een intens geloof in deze bovennatuurlijke aard en waarde van Leven, Actie en Kracht, en verknoeid door het eenzijdige individualisme, dat hem weerhield het juiste evenwicht bewaren tussen het grootse en belangrijke leven van het Ego en het nog grootsere en nog belangrijkere leven van het Al. De verdienste van de vitalistische filosofie ligt duidelijk in haar vermogen om zoveel verschillende denkers tevreden te stellen, door uit te gaan van zoveel verschillende elementen van onze dagelijkse ervaring. Aan de theoretische kant kan zij de beweringen van de natuurwetenschap aanvaarden en herscheppen. Aan haar metafysische kant laat ze ruimte voor de ontologische bespiegelingen die in de psychologie opgang lijken te maken. Het is een vriendelijk gebaar jegens de mensen die in het universum een belangrijke plaats opeisen voor moraal en spirituele activiteiten. Tot slot-hoewel wij hier eerder tevreden moet zijn met deductie dan verklaring-laat ze het vermogen om de Absolute Werkelijkheid te bereiken, waar zij altijd aanspraak op hebben gemaakt, in handen van de mystici, en voert hen op als de echter bezitters van vrijheid, als de fakkeldragers van de mensheid. Al bedeelde het zijn voorgangers met de eerbied die hen toekwam, toch zou het Vitalisme zich vereenzelvigen met de mystieke filosoof Heraclites, die in de vijfde eeuw voor Christus het kernidee daarvan in de Europese wereld introduceerde [26] Zijn "Logos" of Energiegevend Vuur is namelijk alleen maar een ander symbool voor de vrije en levende Ziel van het Wordende, de inwonende werkzame kracht, die door het Vitalisme wordt erkend als de ziel of immanente werkelijkheid der dingen. In wezen is dat zowel een hellenistisch als een christelijk denksysteem. In zijn opvatting over de eigenlijke functie van het intellect vertoont het enige onverwachte verwantschap met Aristoteles en na hem met Thomas van Aquino, door het te beschouwen als een gedeelte van het geheel en niet als het orgaan van de ultieme kennis. Zijn kennistheorie ligt dicht bij die van de mystici, of zou dat zijn, als die tuurders naar de werkelijkheid maar wat belangstelling hadden getoond voor een psychologische theorie over hun eigen ervaringen. Een filosofie die dergelijke uiteenlopende factoren met elkaar in overeenstemming kan brengen en haar invloed voelbaar kan maken op zoveel denkterreinen, zou zinnig kunnen zijn voor onze huidige poging om de mystiek te begrijpen, want het verduidelijkt bepaalde aspecten van de ontwaarde werkelijkheid die door andere systemen genegeerd worden. Een verder pluspunt is dat het dan niet alleen maar een schema aangeeft van metafysische mogelijkheden, maar een echte kennistheorie. Het behelst zowel de psychologie als de filosofie, niet alleen de aard van de Werkelijkheid, maar ook het vermogen van het Zelf om die te kennen-het contactmechanisme tussen het brein en de loop der dingen. Het heeft dus een inclusieve eigenschap, die ontbreekt bij de keurige geoormerkte denksystemen van andere scholen. Het is een visie, geen kaart. Het belangrijkste verschil tussen het Vitalisme en de
klassieke
filosofiescholen, is het volgende. Zijn brandpunt is niet Zijn maar
Worden. [27] Vertaald in een Platoonse bewoording, het is niet het
niet-veranderende Ene, het Absolute, dat elke opeenvolging overstijgt,
maar Zijn energiegevende Gedachte-de Zoon, de scheppende Logos-de
opperste werkelijkheid, die het voorstelt als iets dat voor het
menselijke bewustzijn toegankelijk is. "Alles," zei Heraclites,
"stroomt." "Alles geschiedt door strijd." "De werkelijkheid is onrust."
[28] Dat is ook de opvatting van Bergson en Alexander, die het daarin
eens zijn met de conclusies van de natuurwetenschap, en de
Werkelijkheid eerder zien als dynamisch dan statisch, eerder als wordend
dan als een volmaakt zijn en die ons uitnodigen in de Tijd-de voortgang
of loop der dingen-het materiaal van de werkelijkheid te zien- "Vanuit de luwte des Hemels zag zij De tijd hevig trillen als een hartslag Door alle werelden heen"-[29] zei Rossetti over de Blessed Damozel. Terwijl hij het bestaan van de "onbeweeglijke luwte," de roerloze Eeuwigheid, het punt van rust, negeert, zoniet ontkent, vindt ook Bergson overal de hartslag van de Tijd, de uitgestrekte nooit eindende storm van leven en liefde. De werkelijkheid, zegt Bergson, is zuiver scheppend leven, een definitie die de ideeën uitsluit over volmaaktheid en eindigheid, gehuld in de opvatting van de idealist over het Zuivere Zijn, als het Absolute en Niet-veranderende Ene. [30] Dit leven wordt, zoals hij dat ziet, van binnenuit gevoed in plaats van van buitenaf geschraagd. Het ontwikkelt zich door middel van zijn eigen intrinsieke en spontane scheppende kracht. De Natuur van de bioloog die "zo zorgzaam voor de soort" (Tennyson) is; de Schepper van de theoloog die Zijn eigen universum overstijgt en "alles in de palm van Zijn hand houdt" zijn verdwenen en in hun plaats hebben we een van vrije individuen wemelend universum gekregen, die allemaal zelfscheppend zijn, allemaal evolueren, maar nooit een grens bereiken. Hier wordt dus opzettelijk het diepe instinct verijdeld van de menselijke geest, dat er in het universum een eenheid moet bestaan, een geordend plan, dat de aaneengeregen kralen van de ervaring echt een rozenkrans vormen, hoewel wij die niet kunnen herhalen. Scheppen, Activiteit en Beweging, zegt het Vitalisme, is de fundamentele eigenschap van het Rijk der Werkelijkheid, en niet slechts een ogenschijnlijke wet en orde of heelheid. Het leven is een eeuwig Worden, een onafgebroken veranderen. Het ultieme beeld is "het in de godheid inbloesemende universum." [31] Zoals de hermetische filosofen de Sleutel der Schepping ontdekten in het analogieprincipe, "Quod inferius sicut quod superius," [32] worden wij uitgenodigd om in dat ononderbroken veranderen, onze normale bewustzijnstoestand en waarheidsgetrouw beeld, een microkosmos te zien van het levende universum, waaruit het bewustzijn zich als een deel daarvan heeft ontwikkeld. Als wij die theorie aanvaarden, moeten wij aan het leven, in heel zijn volheid-het reusachtige, veelgelaagde, veelkleurige leven, de ontelbare aan het ritme van onze zintuigen ontsnappende werelden, dat niet louter dat stukje lichamelijke leven is, dat onze zintuigen ontwaren-goddelijkheid toeschrijven, een grootse bestemming, ver voorbij die bestemming die het wordt toegedicht door die mensen die er een fysisch-chemische theorie over het universum op na houden. Wij moeten in het leven, zoals sommige mystici hebben gedaan, "het kloppen van Gods hart" zien en samen met Heraclites zeggen, dat "er maar één wijsheid bestaat, namelijk het onderkennen dat alles gestuurd wordt door het Al." [33] Eénworden met de werkelijkheid-dat begrijpen-zal volgens die hypothese het eenworden betekenen met het leven op zijn meest intense punt, in zijn meest dynamische aspect. Het zal een weloverwogen harmonie zijn, teweeggebracht met behulp van de Logos, die door dezelfde filosoof beschreven werd als "de meest getrouwe metgezel van de mens." Ergo, zegt de mysticus, een-worden met het in de wereld immanent aanwezig Persoonlijke en Bewuste spiritueel bestaan-één vorm, één helft van de eenheid, die ik altijd heb gezocht, omdat dat duidelijk het leven in zijn opperste manifestatie is. Schoonheid, Goedheid, Pracht en Liefde, al die stralende woorden die de ziel opbeuren, zijn slechts namen voor aspecten of eigenschappen, die door de menselijke intuïtie opgepikt worden als kenmerk van dit intense en eeuwige Leven, waarbinnen het mensenleven zich afspeelt. Hoe kunnen wij dan dit Leven leren kennen, deze scheppende en
oorspronkelijke ziel der dingen, waarin wij ons baden, waarin wij als
in een rivier worden meegesleept? Niet, zegt Bergson ongezouten, op een
verstandelijke manier. Het brein dat denkt dat het de Werkelijkheid
kent, omdat het daar een schema van gemaakt heeft, is alleen maar de
dupe van zijn eigen categorieën. Het intellect is een gespecialiseerde
vorm van het Ik, een bewustzijnsvorm, maar gespecialiseerd voor heel
andere doeleinden dan die van de metafysische beschouwing. Het Leven
heeft dat ontwikkeld in het belang van het leven, heeft het geschikt
gemaakt om met "vaste lichamen" om te gaan, met concrete dingen. Daar
is het in thuis. Daarbuiten raakt het in de war, is het niet zeker van
zichzelf, want dan doet het niet zijn gewone werk, het leven helpen,
niet het kennen. In het belang van de ervaring en om
waarnemingen te kunnen vatten, breekt het intellect de ervaring, die in
werkelijkheid een onafgebroken stroom is, een onophoudelijk
veranderings- en reactieproces zonder afzonderlijke gedeelten, in
brokken, in zuiver "formele momenten," "perioden" of "psychische
toestanden." Uit de stroom der werkelijkheid pikt het de brokken op,
die belangrijk zijn voor het menselijke leven, die het "belangrijk"
vindt, die zijn aandacht trekken. Daaruit construeert het een
mechanische wereld waarin het verblijft en die heel echt lijkt totdat
die aan een kritische blik onderworpen wordt. Het intellect fungeert,
zegt Bergson, als een fotocamera, die kiekjes maakt van iets dat altijd
in beweging is en met behulp van die opeenvolgende statische
beelden-die allemaal onecht zijn, omdat het Leven, het gefotografeerde
object nooit in rust verkeerdt-reconstrueert het een beeld van het
leven, van beweging. Deze nogal schokkerige voorstelling van de
goddelijke harmonie, waar ontelbare momenten uit weggelaten zijn, is
nuttig voor praktische doeleinden, maar is niet de werkelijkheid, omdat
het geen levend beeld is. [34] Deze "echte wereld" is dus het resultaat van je eigen selectieve handelen en die manier van selecteren ligt grotendeels buiten jouw macht. Jouw fototoestel werkt in een bepaald tempo en neemt kiekjes met bepaalde tussenpozen. Alles wat te snel gaat voor die tussenpozen, kan het of niet vangen, of mengt het met voorgaande of volgende bewegingen om een beeld te vormen dat het kan hanteren. Zo behandelen we dus de trillingenstorm die we omzetten naar "geluid" en "licht." Als je de tijdsinstelling vertraagt of versnelt verander je haar ritmische activiteit en krijg je opeens een andere reeks kiekjes en daardoor een ander beeld van de wereld. Dankzij de tijd waarop ons menselijke apparaat is ingesteld, registreert het voor ons wat wij, op onze simplistische manier, "de echte wereld" noemen. Een beetje bescheidenheid of gezond verstand betrachten zou ons leren dat "onze echte wereld' een betere benaming zou zijn. Als je het menselijke bewustzijn zijn ritme zou laten
veranderen of
overstijgen, zou als gevolg daarvan elk willekeurig aspect van elke
willekeurige wereld ons kunnen toebehoren. Vandaar de bewering van de
mystici, dat zij tijdens hun extases de toestand van hun bewustzijn
veranderen en een diepere werkelijkheid begrijpen die geen verband
houdt met de menselijke taal en niet als onzinnig afgedaan kan worden.
Verwar dus niet dat oppervlaktebewustzijn dat door de mens voor niets
anders is afgericht dan een bruikbaar orgaan-en daarom alleen adequaat
kan omgaan met de "gegeven" zintuiglijke wereld-met dat geheimzinnige
iets in je, dat fundament van je persoonlijkheid, onduidelijk maar
onuitblusbaar, waardoor je beseft dat er een grotere waarheid bestaat.
Deze waarheid, waarvan je de nabijheid voelt en waarnaar je verlangt,
is het Leven. Je bent daar altijd in aanwezig, "als een vis in de zee,
als een vogel in de lucht,' zoals de heilige Mechtild van Hackborn
eeuwen geleden zei. [35] Geef jezelf dus over aan dat goddelijke en oneindige leven,
die
mysterieuze Kosmische activiteit waarin je ondergedompeld bent, waaruit
je bent geboren. Vertrouw het. Laat het in je opwellen. Werp, zoals de
mystici je altijd al smeken, de ketenen van de zintuigen van je af, de
"bloedzuigers van het verlangen," en stem je belangen af op die van het
Al, stijg op naar vrijheid, naar dat spontane en creatieve leven, dat
inherent is aan ieder individuele Zelf en dus ook ons aandeel is in het
leven van het Universum. Besefte je maar dat je van jezelf al levenskrachtig
bent, een ongebonden energiecentrum. Je kunt opstijgen naar grotere
hoogten, naar een grotere werkelijkheid, een waarachtigere
zelfontplooiing, als je maar wilt. Hoewel je, zoals Plato zei, een
oester in je schelp bent, kunt je die schelp openen naar de levende
wateren daarbuiten, zonder je los te maken van de "Onsterfelijke
Levenskracht." Alleen zo-door contact met de werkelijkheid-kun je de
werkelijkheid kennen. Cor ad cor loquitur. In wezen vertellen de Indiase mystici dezelfde waarheid, als zij zeggen dat aan de illusie van de eindigheid alleen ontkomen kan worden door terug te vallen in het echte en universele leven, door het opgeven van de individualiteit. Door een doelbewuste zelfverzaking, tot wat Plato de "reddende waanzin" van de extase noemt, kwamen ook de inwijdelingen van Dionysus "nader tot God." Zo beweren ook hun christelijke neven dat "zelfovergave" de enige manier is, dat ze moeten sterven om te leven, moeten verliezen om te vinden, dat kennen inhoudt, dat methode en geheim die zij altijd beoefend hebben gewoon bestaan uit een deemoedige en liefdevolle eenwording-het samengaan van hartstocht en zelfopoffering-met dat goddelijke en ongedeelde leven, dat ruimere bewustzijn waarin de ziel geworteld is en dat zij beschouwen als een aspect van Gods leven. In hun momenten van beschouwing ledigen zij zichzelf van de onware beelden van het verstand en gaan voorbij aan het zintuiglijke fototoestel. Alleen dan zijn zij in staat tot het overstijgen van de louter verstandelijke bewustzijnniveaus en tot het aanschouwen van de Werkelijkheid, die "geen beelden kent." "De pelgrimstocht naar de plek der wijzen," zei Jalal ad-Din Rumi, "is een ontsnapping zoeken uit het vuur van de afgescheidenheid." Dat is het geheim van de mysticus in een notendop. "Als ik leeg in Gods wil ben en leeg van Gods wil, van heel zijn Werk en van God Zelf," roept Eckhart uit met zijn gebruikelijke woordengeweld, "dan ben ik boven alle schepsels verheven, dan ben ik God noch schepsel, maar ben ik wat ik was en altijd zal blijven." [36] Door te ontsnappen aan zijn benauwende individualiteit, niet tot een gelijkworden met God-dat zou alleen maar denkbaar zijn op grond van pantheïsme-maar tot een samenvallen met zijn eigen concrete leven en daardoor met het leven van een echt en levend universum; symbolisch gezegd, met "het denken van de Goddelijke Geest" waarbij het eenworden met die Geest in het wezen of fundament van de ziel mogelijk wordt. De eerste belangrijke boodschap van de Vitalistische filosofie blijkt dan de volgende: Houdt op je denken als je Zelf te zien, een belangrijke les waar niemand die de mystiek wil bestuderen aan voorbij kan gaan. Word je op zijn minst bewust, als je dat niet kunt "weten," van dat grotere en waarachtigere Zelf, die bron en diepte van de ziel, zoals Franciscus van Sales dat noemt, van waaruit het verstand uitgroeit als vingers uit de palm van de hand-dat vrije en scheppende Zelf, dat je echte leven vormt, in tegenstelling tot dat flintertje bewustzijn, dat slechts zijn knecht is. Hoe kan ik dan, vraagt die nietige doelbewust zoekende persoonlijkheid van de gewone man, mij daarvan bewust worden, van mijn grotere Zelf en van dat ongebonden, eeuwige en spirituele leven dat het leeft? Hier roept de filosofie, opdoemend uit het waterdichte compartiment waarin de metafysica al te lang teruggetrokken heeft verbleven, de psychologie te hulp en vertelt ons dat in intuïtie, in een stoutmoedig vertrouwen op het contact tussen het gehele Zelf en de buitenwereld-misschien ook in die vreemde toestanden van luciditeit, die grote emoties vergezellen en analyse trotseren- voor de gewone man de beste kans schuilt om als het ware een snelle en zijdelingse kennis van die werkelijkheid te verkrijgen. Gesmoord in het dagelijkse leven door de zeurende bezigheden van ons oppervlaktebrein, komt in onze grootste momenten de werkelijkheid tevoorschijn en als wij ons dan zelf zien in haar schijnsel, weten wij voor eens en altijd wat we zijn. "Wij zijn geen puur verstand...rond ons theoretische en logische denken rest een vaag, nevelig Iets, ten koste waarvan de lichtende kern, die wij intellect noemen, is gevormd." [37] In die sfeer, die diffuse gevoeligheid, wordt ons gevraagd het communicatiemiddel te vinden waarmee wij contact kunnen maken met het Universele Leven. Dergelijke fragmentarische, vage en niet verifieerbare waarnemingen van de Werkelijkheid, dergelijke "uitstapjes naar het Absolute," kunnen echter niet als bevredigend beschouwd worden voor de honger van de mens naar de Waarheid. Hij wil niet gluren, hij wil leven. Vandaar dat hij geen genoegen kan nemen met iets anders dan de totale en blijvende afstelling van zijn zijn op het grotere leven van de werkelijkheid. Alleen dat kan een einde maken aan de tweedracht tussen het Zelf en de wereld en betekenis en waarde aan het mensenleven geven. [38] De mogelijkheid tot die aanpassing-het samenvallen van het leven van de mens met dat de stof van de werkelijkheid vormende "onafhankelijke geestelijke leven"-is zowel het thema van de mystiek als van Euckens spirituele vitalisme of Activistische Filosofie. [39] De werkelijkheid, zegt Eucken, is een onafhankelijke spirituele wereld, niet bepaald door de schijnwereld der zintuigen. De ware bestemming van de mens is die wereld te leren kennen en daarin te leven. Hij staat daarmee in contact door zijn Zelf, de innerlijke bron van zijn bestaan, zijn hart, niet zijn hoofd. De mens is echt en levend in de diepste betekenis van het woord, dankzij zijn ongebonden persoonlijke innerlijke levensprincipe; maar hij wordt gebonden en verblind door de banden tussen zijn oppervlakteverstand en de zintuiglijke wereld. De worsteling voor de werkelijkheid moet een worsteling zijn van de kant van de mens om de zintuiglijke wereld te overstijgen, te ontsnappen aan zijn slavernij. Hij moet daar afstand van doen en "herboren" worden tot een nieuw bewustzijnsniveau, door het verschuiven van het middelpunt van zijn belangstelling van het gewone naar het geestelijke vlak. Hoe grondiger hij dat doet, hoe meer hij van het echte leven zal genieten. De eerste breuk met iemands "wereld," het weigeren om zijn leven door te brengen met het bezig zijn met zijn eigen fotografische beelden, is essentieel als de vrijheid van het oneindige bereikt moet worden. Wij zijn amfibische schepsels, onze leven speelt zich af op twee niveaus-het gewone en het geestelijke. De sleutel voor het raadsel mens, ligt in het feit dat hij "het ontmoetingspunt is van verschillende stadia van de Werkelijkheid." [40] Al zijn problemen en overwinningen zijn daarop terug te voeren. Voor hem is de hele vraag welke wereld hij centraal zal stellen-het echte, levende en alomvattende leven dat wij geest noemen, of het tweederangs leven van de zintuigen? Zal het "Zijnde," dat oppervlakkige, vanzelfsprekende, of de "Substantie," de onderliggende waarheid, dat het zijnde doet zijn, zijn thuis zijn? Zal hij slaaf van zijn zintuigen blijven, met hun gewoonten en hebbelijkheden, of zal hij opstijgen tot een bewustzijnsniveau, een heldhaftige onderneming, waarin hij-deelnemend aan het leven van de geest-de werkelijkheid kent omdat hij zelf werkelijk is? Alle mystici hebben zonder uitzondering deze vraag in dezelfde zin beantwoord en met hun eigen ervaring bewezen dat de vooronderstellingen van het "Activisme" juist zijn. Deze toepassing van het vitalistische idee op de transcendentale wereld, past eigenlijk zelfs veel meer bij de waargenomen feitelijkheden van de mystiek, dan bij de waargenomen feitelijkheden van het gewone psychische leven van de mens. (1) De eerste breuk met de zintuiglijke wereld. (2) De "nieuwe" geboorte en het tot ontwikkeling komen van het spirituele bewustzijn op een hoger niveau-volgens Eucken een wezenlijke factor voor het bereiken van de werkelijkheid. (3) Die steeds nauwere en grotere afhankelijkheid en toeeigening van het Goddelijke Leven; een bewust deelnemen aan en actieve eenwording met het oneindige en eeuwige. Deze drie vereisten vormen, zoals we zullen zien, een exacte beschrijving van het psychologische proces dat de mysticus moet doorlopen. Als dit overstijgen dus de hoogste bestemming van de mensheid is, betekent dat dat de mystiek de kroon van het opstijgen van de mens naar de Werkelijkheid is, de passende vervulling van het universele plan. Mystici laten ons dat onafhankelijke geestelijke leven zien, deze verwezenlijking van het Absolute, genoten met een volheid die anderen niet kunnen bereiken. Zij zijn de heldhaftige voorbeelden van het leven van de geest; als de grote kunstenaars, grote ontdekkers zijn zij heldhaftige voorbeelden van het leven in schoonheid en waarheid. Zij nemen, zoals alle kunstenaars, rechtstreeks deel aan het Goddelijke Leven en zijn doorgaans zeer levenskrachtige personen, maar die levenskracht uit zich op, voor gewone mensen moeilijk te begrijpen, ongewone manieren. Als wij een schilderij zien of een gedicht of muzikale compositie horen, zien we dat als een uiting van het leven, een belofte van de kracht die haar voortbracht. Maar de diepzinnige bespiegelingen van de grote mysticus, zijn visionaire reconstructies van de werkelijkheid en de fragmenten daarvan die hij kan beschrijven, lijken voor ons-zoals ze zijn-geen equivalenten van of superieur aan de artistieke en wetenschappelijke prestaties van andere grote mannen. Mystiek vertelt ons dus het verhaal, zo oud als de beschaving, van een soort avonturiers, die tot het einde het proces hebben doorlopen van de doelbewuste en actieve terugkeer naar de goddelijke bron der dingen. Zij hebben zich overgegeven aan de levensbeweging van het universum en hebben daardoor een intenser leven geleid dan andere mensen ooit zullen kennen; zij zijn boven de "zintuiglijke wereld" uitgestegen om op de toppen hun geestelijke leven te leiden. Daarmee laten zij iedereen zien dat ons sluimerende spirituele bewustzijn, dat blijkt uit de "hunkering naar het Absolute," voor ons betekenis kan krijgen als wij dat maar ontwikkelen en wat dat betreft zijn zij van uniek belang voor de mensheid. Het zijn ook de mystici die deze intuïtieve methode hebben vervolmaakt, die kennis door eenworden, waarvan de filosofie het bestaan heeft moeten erkennen. Maar terwijl de metafysicus op zijn hoogst een zijdelingse blik kan werpen op dat "onveranderlijke maar toch ongrijpbare" Wezen, dat hij zo vaak omschreven maar nooit ontdekt heeft en de kunstenaar een kortstondige en oogverblindende blik werpt op de Schoonheid, de Waarheid, staren zij vol vertrouwen naar de ogen van de Geliefde. Nogmaals, mystici zijn zich juist door hun instelling scherp
bewust
van de ongebonden en actieve "Wereld van Worden," van de Goddelijke
Immanentie en haar zwoegen. Zij is in hen en zij zijn in haar, of zoals
zij dat op hun onbehouwen theologische manier stellen, "De Geest Gods
is binnenin jou." Maar zij nemen geen genoegen met die uitspraak en
kennis, en daar nemen zij afscheid van het vitalisme. Zij denken dat
dit maar de halve waarheid is. De Werkelijkheid op die manier kennen,
haar in haar dynamische aspecten kennen, "het grootse leven van het Al"
binnentreden, is feitelijk in laatste instantie haar vanuit het
standpunt van de mens door en door kennen-om het menselijke bewustzijn
te verlossen van zijn individualiteit-maar dat betekent niet haar
kennen vanuit Gods standpunt. Er zijn echter zijnsniveaus daar voorbij,
voor het verstand duistere gewesten, afgronden waarin slechts de
allergrootste beschouwers een blik hebben geworpen. Zij kwamen weer
tevoorschijn en zeiden met Ruusbroec dat "De godleke persone in
vrochtbaerheit haerre natueren sijn een god, eewelec werkende. Ende in
de sempelheit haers wesens sijn si godheit, eeweghe ledegheit. Ende
aldus es god, in den personen, eewegh werc, ende, in den wesene,
eeweghe ledegheit." [41] Het volledige spirituele bewustzijn van de ware mysticus
ontwikkelt
zich niet in een, maar in twee ogenschijnlijk tegenovergestelde
richtingen:- ". . . iovidi Aan de ene kant is hij zich intens bewust van, en weet zichzelf één met de bedrijvige Wereld van Worden, dat immanente Leven, van waaruit zijn eigen leven ontspringt. Hoewel hij voor altijd gebroken heeft met de slavernij der zintuigen, ziet hij daarom in elke uiting van het leven een voor andere mensen verborgen sacramentele betekenis, iets lieflijks, een wonder, een verheven betekenis. Hij noemt misschien, net als Sint Franciscus, Zon en Maan, Water en Vuur, zijn broeders en zusters, of zoals Blake spreekt over een boodschap der bomen. Door zijn cultiveren van de belangeloze liefde en doordat zijn blik niet bepaald wordt door de "uitsluitende activiteit van de wil-om-te-leven," heeft hij het vermogen verworven om in contact te treden met de levende werkelijkheid van het universum en wat dat betreft kan hij echt zeggen dat hij "God in alles en alles in God" vindt. Het, de grenzen van de menselijke waarneming overstijgende en met een grotere wereld waarvan de ritmen door gewone mensen niet ontvangen kunnen worden, harmoniërende spirituele visioen van Lady Juliana van Norwich, zag het alles ontvouwende Goddelijke Leven, het netwerk van de werkelijkheid. "Want zoals het lichaam is gekleed in klederen," zei ze, "het vlees in de huid, de botten in het vlees en het hart in het geheel, zo zijn wij, ziel en lichaam gekleed en gehuld in Gods Goedheid. Eenvoudiger gezegd: die kunnen allemaal verslijten en vergaan, maar Gods Goedheid blijft altijd ongeschonden." [43] Veel mystieke dichters en pantheïstische mystici zijn nooit zo helder. Aan de andere kant bereikt het volle mystieke bewustzijn ook, wat volgens mij, zijn echte kenmerkende eigenschap is. Het ontwikkelt het vermogen om het Absolute, het Zuivere Wezen, het volmaakte Transcendente te begrijpen, of, zoals zijn bezitter zou zeggen, om het "passieve eenworden met God" te ervaren. Deze alzijdige verruiming van het bewustzijn, met zijn tweeledig vermogen door daar één mee te zijn, het tijdelijke en eeuwige te kennen, de immanente en transcendente aspecten van de werkelijkheid-het leven van het Al, intens, stromend en veranderend en het onveranderlijke en onvoorwaardelijke leven van het Ene-is het bijzondere kenmerk, de ultimo sigillo van de grote mysticus en mag nooit vergeten worden bij het bestuderen van zijn leven en werk. Zoals de gewone man het ontmoetingspunt is tussen twee stadia van de werkelijkheid-de zintuiglijke wereld en de wereld van het geestelijke leven-is de met kop en schouders boven de gewone man uittorende mysticus ook het ontmoetingspunt tussen twee toestanden. Of, zo je liever wilt, hij kan de werkelijkheid op twee manieren waarnemen en daarop reageren. Enerzijds kent hij en rust hij in de eeuwige wereld van het Zuivere Zijn, de "Stille Oceaan" van de Godheid, die voor hem onmiskenbaar aanwezig is tijdens zijn extases en door hem bereikt wordt in de eenheid der liefde. Anderzijds kent hij-en handelt hij-in die "stormachtige zee," de levenskrachtige Wereld van Worden, de uiting van zijn Wil. "Verlichte mensen," zegt Ruusbroec, "zijn, verheven boven de rede, verzonken in het naakte zien. Daar verblijft de Goddelijke Eenheid en roept hen. Vandaar dat hun naakte blik, gereinigd en ongebonden in de activiteiten van alle geschapen dingen doordringt en zelfs tot in details doorziet." [44] Hoewel de filosofie, sinds het denken begon, zich ingespannen heeft-en tevergeefs-om de paradox van Zijn en Worden op te lossen, van Eeuwigheid en Tijd, is zij er vreemd genoeg niet in geslaagd om te zien dat een bepaalde soort persoonlijkheid de ervaring heeft vervangen door haar gissingen naar de waarheid en de oplossing heeft gevonden, niet door het twijfelachtige denkproces, maar door rechtstreekse waarneming. Voor de grote mysticus dient het "probleem van het Absolute" zich aan in de vorm van het leven, niet in die van de dialectiek. Hij lost het ook op in de vorm van het leven, doordat verandering of groei van het bewustzijn-dankzij zijn bijzondere talent-hem in staat stelt die tweevoudige Visie op de Werkelijkheid te begrijpen, die ontsnapt aan het waarnemingsvermogen van andere mensen. Het is merkwaardig dat dit ervaringsgegeven-een kernpunt voor het begrijpen van het beschouwende type-zo weinig aandacht heeft gekregen van schrijvers over mystiek. Naarmate ons onderzoek voortschrijdt zal het belang daarvan en de verreikende consequenties voor het terrein van psychologie, theologie en actie steeds duidelijker worden. Het verschaft de redenen waarom mystici nooit het schema van de Vitalisten of Evolutionisten hebben kunnen aanvaarden als een volledige verklaring van de aard van de Werkelijkheid. "Wat de grenzen van jullie kennis ook mogen zijn, wij weten," zouden zij zeggen, "dat de wereld nog een ander aspect heeft dan dit, het aspect dat aanwezig is voor Gods Geest." "Rust naar Zijn wezen, activiteit naar Zijn natuur, volmaakte stilte, volmaakte creativiteit," zegt Ruusbroec nogmaals, "is de tweevoudige aard van het Absolute. Wat voor ons beweging is, verkondigen zij, is rust, is "Zijn vrede en stilte, voortkomend uit de overlopende volheid van Zijn eeuwige leven." [46] Wat voor ons Veelheid is, is Eén voor die Transcendente Weter. Onze Wereld van Worden rust aan de boezem van dat Zuivere Wezen, dat altijd het laatste Doel van de queeste van de mens is geweest; de "rivier waar je niet twee keer in kunnen stappen," is de in de goddelijke zee uitmondende stormachtige stroom des levens. "Hoe roemrijk," spreekt de Stem van het Eeuwige tot de heilige Catherina van Siena, "is de ziel die daadwerkelijk vanuit de stormachtige oceaan Mij heeft weten te bereiken, de Stille Oceaan, om in die Oceaan, in Mijzelf, de kruik van haar hart te vullen." [47] Als er bezwaar tegen wordt gemaakt-en dat bezwaar is geopperd door verdedigers van alle denkrichtingen-dat het bestaan van het Absolute van idealisten en mystici volstrekt onverenigbaar is met het springlevende, worstelende leven dat de Vitalisten gelijkstellen aan de werkelijkheid, is mijn antwoord dat beide opvattingen in wezen slechts symbolen zijn van werkelijkheden, die de menselijke geest nooit kan bereiken en dat het idee van stilte, eenheid en vrede altijd de beste vertaling geweest en nog steeds is van haar intuïtie van de bereikte Volmaaktheid van God. "Temidden van de stilte werd een verborgen woord tot mij gesproken. Waar is dat Zwijgen en waar de plek waar dat woord is gesproken? In het zuiverste dat de ziel kan voorbrengen, in haar edelste gedeelte, in het Fundament, ja zelfs in het Zijn van de Ziel." [49] Zo spreekt Eckhart en daarmee onderschrijft hij alleen maar een universele traditie. Mystici hebben altijd benadrukt dat "Wees stil, wees stil en weet" de voorwaarde is voor de meest rechtstreekse inzichten van de mens in de werkelijkheid en dat hij in rust de waarachtigste en indringendste activiteit ervaart; het christendom heeft toen het zijn filosofie formuleerde haast gemaakt om deze paradox over te nemen en tot uitdrukking te brengen.
"Quid es ergo, Deus meus?" zei Augustinus en gaf
een
antwoord waarin hij het inzicht van mysticus, genie en filosoof
samenbracht om althans iets aan te duiden van het paradoxale van
vertrouwelijkheid en majesteit van dat alomvattende en
allesoverstijgende Ene. "Summe, optime, potentissime, omnipotentissime.
misericordissime et justissime. secretissime et presentissime.
pulcherrime et fortissime; stabilis et incomprehensibilis; immutabilis,
mutans omnia. Numquam novus, nunquam vetus. . . . Semper agens, semper
quietus: colligens et non egens: portans et implens et protegens;
creans et nutriens et perficiens: quaerens cum nihil desit tibi. . . .
Quid dicimus, Deus meus, vita mea, dulcedo mea sancta? Aut quid dicit
aliquis, cum de te dicit?" [50] Er is gezegd "Wat wij ook ooit doen, onze hunkering naar het Absolute zal nooit ophouden." Deze hunkering-dat aangeboren verlangen naar en vermoeden van een laatste Eenheid, een onveranderlijk goed-zal voortduren, hoe hevig wij ons ook kunnen voeden met die modieuze systemen die ons een dynamisch of empirisch universum bieden. Als we dus alle levende schepsels-wat de Vitalisten moeten-een instinct tot zelfbehoud toekennen, een ongebonden richtinggevende kracht, die vertrouwd kan worden en voor het leven zorgt, is het dan juist om de menselijke ziel dan een dergelijk instinct te ontzeggen? De "entelechie" van de Vitalisten, de "verborgen stuurman," beweegt de wereld der verschijnselen steeds maar door. Maar hoe zit dat met dat andere, in de mensheid verankerde en steeds weer uitbrekende, betrouwbare instinct, dat de ziel voortdurend voortbeweegt, haar eeuwig aanspoort naar een einde, waarvan het weet dat het duidelijk afgebakend is maar toch niet kan omschrijven? Moeten we, ten gunste van het Absolute, dat instinct wantrouwen, dat even levend en onuitroeibaar is als al onze andere krachten, alleen maar omdat de filosofie het moeilijk vindt om het een plek te geven en te beschrijven? "Wij moeten," zegt Plato in zijn "Timaeus," een "onderscheid maken tussen de twee grote zijnsvormen en ons afvragen, "Wat is dat Is en geen Worden kent, en wat is dat altijd wordt en nooit is?" [51] Zonder per se het Platoonse antwoord op deze vraag te moeten onderschrijven, moeten we natuurlijk wel toegeven dat het stellen van die vraag op zich terecht en de moeite waard is; dat zij uitdrukking geeft aan een eeuwig verlangen van de menselijke natuur en dat de overeenkomst met de andere instincten en verlangens van de mens ons verzekert dat deze fundamentele verlangens altijd duiden op het bestaan van een bron. [52] De grote tekortkoming van het Vitalisme als systeem, is dat het de vraag maar voor de helft beantwoordt, de helft die het Absolute Idealisme zich niet eens verwaardigde te beantwoorden. We hebben gezien dat de mystieke ervaring, de in alle opzichten volledigste door de mensheid bereikte ervaring met betrekking tot de transcendentale wereld, verkondigt dat de ontdekbare Werkelijkheid twee aspecten, twee niveaus vertoont. Wij hebben ook gezien dat aanduidingen van deze twee niveaus-vaak duidelijke uitspraken daarover-overvloedig voorkomen in de persoonlijke mystieke literatuur uit de eerste hand. [53] "Het Zuivere Zijn," zegt Boutroux in de loop van zijn uiteenzetting over Boehme, [54] "vertoont twee kenmerkende uitingen. Het doet zich aan ons voor als Kracht, door middel van strijd, worsteling en verzet van zijn eigen eigenschappen. Maar het doet zich ook aan ons voor als Werkelijkheid, door deze met elkaar botsende tegenstellingen in zichzelf in overeenstemming te brengen en te verzoenen. Voor ons ligt zijn manifestatie als Kracht in de dynamische Wereld van Worden, temidden van het bonzen en golven van dat uit paradoxen samengestelde leven, uit goed en kwaad, vreugde en verdriet, leven en dood. Hier, verklaart Boehme, is de Absolute God uit eigener beweging zelfonthullend. Maar elke onthulling betekent ook het verschijnen van het tegenovergestelde: licht kan alleen herkend worden ten koste van het kennen van donker, leven heeft dood nodig, liefde boosheid. Vandaar dat als het Zuivere Zijn-het Goede, Schone en Ware-zichzelf wil onthullen, het dat moet doen door het oproepen en bestrijden van zijn tegenovergestelde, zoals in de dialectiek van Hegel geen idee volledig is zonder zijn negatief. Dat onthullen door strijd wordt echter door de mens terecht als onvolledig gevoeld. Inderdaad is Zijn muziek aanwezig in de Absolute Werkelijkheid, de Speler wiens sublieme muziek geuit wordt ten koste van dit eeuwigdurende verzinsel tussen boog en lier. Maar Hij is het meest bekend in dat "licht daarachter," die eenheid waarin al die tegenstellingen worden opgetild tot een harmonie, tot een hogere synthese en de melodie wordt gehoord, niet als een moeizame voortgang van klanken, maar als een geheel. We hebben dus, (a) De bereikte Werkelijkheid die de Grieken, en iedereen na hen, bedoelden met die ogenschijnlijk kille abstractie die zij het Zuivere Zijn noemden, dat Absolute onvoorwaardelijke en niet-ontdekbare Ene, waarin alles wordt samengevat. In de ongedeelde Godheid van Eckhart, de Transcendente Vader van de orthodoxe christelijke theologie, zien we de poging van het brein om zich die "volledig andere" Werkelijkheid voor te stellen, de onveranderende veranderaar van alles. Het is de grote bijdrage van de mystici aan de kennis van de mensheid over het werkelijke dat zij, in weerwil van de metafysici, in dat Absolute een persoonlijk liefdesobject aantreffen, het doel van hun queeste, een "Levende Ene, die vanaf den beginne en volmaakt leeft, en Die door mij, het mindere, afgeleide leven te beroeren, teweeg kan brengen dat ik leef door Hem en ter wille van Hem." (b) In tegenspraak met de Oosterse denkers zien zij echter ook een werkelijkheid in de dynamische kant van de dingen, in de kookpot van de schijn. Zij zijn zich bewust van een eeuwig worden, een bezig, ongebonden en zich ontvouwend leven; niet louter als een schimmenspel, maar een, ook in het zwoegen van hun eigen ziel, als een deel van hun eigen Kosmos, gevoeld gebeuren-Gods manifestatie of optreden, waarin Hij immanent is, waarin Zijn Geest echt werkzaam en bezig is. Op dit niveau van de werkelijkheid is het hele individuele leven ondergedompeld; dit is de stroom die uitgaat van Gods Hart en "weer huiswaarts keert." De mysticus weet dat zijn opdracht het bereiken van het Zijn is,
het Eeuwige Leven, het eenworden met het Ene, de "terugkeer naar het
Vaderhart," want de parabel van de verloren zoon is voor hem de
geschiedenis van het universum. Dit eenworden moet op de eerste plaats
bereikt worden door samenwerking met het hem ondersteunende Leven,
waarin hij ondergedompeld is. Als hij zijn weg, terug naar waar hij
vandaan kwam, wil terugvinden moet hij zich bewust worden van dit
"grootse leven van het Al," daarin opgaan. Vae soli . Daarom
bestaan er in feite twee verschillende manieren voor de "goddelijke
eenwording," twee verschillende soorten met de Mystieke Weg verbonden
verlichting en die tweeledige aard van het spirituele bewustzijn brengt
een tweeledige verantwoordelijkheid met zich mee. Op de eerste plaats
het eenworden met het Leven, met de Wereld van Worden en parallel
daaraan de verlichting waarmee de mysticus "een echtere wereld
aanschouwt." Op de tweede plaats de eenwording met het Zijn, met het
Ene en tot slot de onuitsprekelijke verlichting van pure liefde, die
het "kennen van God" wordt genoemd. Door het ontwikkelen van het derde
element, de ongebonden, scheppende "geest," het stukje Absolute Leven,
dat het fundament van zijn ziel vormt, kan de mysticus deze
overstijgende handelingen (a) bedenken en (b) uitvoeren. Alleen Zijn
kan Zijn kennen, wij "zijn dan wat wij aanschouwen en aanschouwen wat
wij zijn." In de ziel van de mens, zeggen de mystici, bevindt zich een
werkelijk bestaande vonk,-die in feite is-en door die te
ontwikkelen zouden we de werkelijkheid kunnen kennen. "Dus," zegt Von
Hügel, "een echte reeks echte inspanningen en het onophoudelijke besef
van beperking en ontoereikendheid zijn de middelen waarin en waarmee de
mens steeds meer (als hij dat maar graag wil) de met elkaar
contrasterende maar toch steunende Gelijktijdigheid, Spontaniteit,
Oneindigheid en zuivere handelen van Gods Eeuwige Leven leert
begrijpen." [56] Steeds weer-als Zijn en Worden, als Eeuwigheid en Tijd, als Transcendentie en Immanentie, Werkelijkheid en Schijn, het Ene en het Vele-zullen deze twee overheersende ideeën, eisen en dwingende instincten van het Zelf van de mens weer tevoorschijn komen; de schering en inslag van zijn voltooide universum. Aan de ene kant heeft hij het gevoel van een ver verwijderd, onveranderend Iets, dat hem roept; aan de andere kant is zijn hunkering naar en een even duidelijk gevoel van een hem vergezellend vertrouwd en aanbiddelijk Iets. De echte Werkelijkheid van de mens, zijn enige gepaste God, moet groot genoeg zijn om deze prachtige paradox te omvatten en van die ogenschijnlijke ontkenningen een verhevener synthese te maken. Noch de uiterste transcendentie van het uiterste Absolutisme, noch de uiterste immanentie van de Vitalisten kunnen dat. Op zich, verkondigen de mystici, zijn beiden onvolledig. Zij stellen zich dat Absolute Zijn, het doel van hun queeste, voor als Zich manifesterend in een Wereld van Worden, dat daar tegelijkertijd in en mee werkzaam is, dus semper agens, maar ook semper quietus. De Goddelijke geest waarvan zij weten dat die aanwezig is in hart en universum, ontspringt uit en keert weer terug naar het Transcendente Ene, en die verdeling van personen in de eenheid van substantie, voltooit de "Eeuwige Cirkel, van Goedheid, door Goedheid, naar Goedheid." Het Absolute Zijn en Worden, het Al en het Ene, blijken even ontoereikend in hun beschrijving van deze ontdekte Werkelijkheid, de "driedubbele ster van Goedheid, Waarheid en Schoonheid." Terwijl zij steeds maar over hun ervaring spreken-de meest volledige door de mens bereikbare ervaring-proberen zij ons te overtuigen van het Absolute, dat het Absolute van de filosofie voorbijgaat en insluit, het Kosmische leven dat het vult en ondersteunt ver overstijgt en het best gedefinieerd kan worden als de transcendente Persoonlijkheid, die zij, vanwege de onzegbare rijkdom en armzaligheid van de menselijke taal, soms genoodzaakt zijn alleen maar in ontkenningen te omschrijven. Tegelijkertijd statisch en dynamisch, verheven boven en in het leven, "alleen maar liefde en toch alleen maar wet," in wezen eeuwig en toch werkzaam in de tijd, maakt deze visie een einde aan de tegenstrijdigheden, waardoor degenen die de mystiek van buitenaf bestuderen geplaagd worden, terwijl het alle gedeeltelijke interpretaties van metafysici en wetenschap opslorpt. Daar staat de mysticus dan. Met behulp van twee soorten filosofie, bijeengescharreld door middel van symbolische uitdrukking en suggestie, heeft hij kans gezien ons iets te vertellen over zijn inzichten en aanspraken. Oog in oog met dat inzicht-dat prachtige intuïtieve gevoel van de eeuwigheid-zouden we ongetwijfeld kunnen vragen en daadwerkelijk moeten vragen, "Wat is het mechaniek waarmee dit Zelf, verwant aan het gevangen en door de zintuigen gevoede Zelf van onze alledaagse ervaring, kans gezien heeft zijn ketenen af te werpen en op te stijgen naar een spiritueel waarnemingsniveau, het enige waarop een dergelijk inzicht voor de mens mogelijk is? Hoe heeft het die diepe rechtstreekse inzichten, die het Absolute Leven omzomen, het domein van het bewustzijn binnen kunnen brengen? Hoe heeft het het vermogen ontwikkeld waarmee het deze verbijsterende, bovenmenselijke inzichten in de aard van de Werkelijkheid heeft kunnen bereiken?" Misschien kan de psychologie iets voor ons betekenen om deze vraag te kunnen beantwoorden en daarna moeten wij haar bewijsmateriaal bestuderen. Maar voor het volledigste en bevredigendste antwoord moeten we bij de mystici zijn. Zij zullen antwoord geven op onze vragen, als wij die stellen in rechtstreekse en compromisloze bewoordingen en niet in die beschaafde en ongrijpbare volzinnen van het speculatieve denken. "Sluit je bij ons aan," zeggen ze tegen het misleide en verwarde, naar vastigheid en vrede hunkerende Zelf; wij zullen je de weg naar buiten wijzen, dat niet alleen het ontsnappen aan je gevangenis zal betekenen, maar ook een pad naar je Thuis. Je bent inderdaad, plooi voor plooi, ondergedompeld in de Wereld van Worden, erger nog, je wordt aan alle kanten belegerd door hardnekkige zintuiglijke illusies, maar je bent ook een kind van het Absolute. Binnenin draag je het onderpand van je erfgoed. Op het hoogste punt van je ziel, zo hoog dat je dat alleen door een moeizame klimtocht kunt bereiken, bevindt zich een deurtje. Daar is en klopt het Doel van je hunkeren, daarvandaan kwamen die voortdurende boodschappen-zwakke echo's van de eeuwig op je poorten hamerende Waarheid-die het aangename leventje van je zintuigen verstoorden. Bestijg dus dat pad, naar dat niveau van de werkelijkheid waar je toe behoort, dankzij die eeuwige vonk in je. Verlaat je oneervolle behaaglijkheid, je scherpzinnige gekeuvel, je absurde pogingen om de ogenschijnlijke tegenstrijdigheden op te lossen van een Geheel, dat veel te groot is om door jouw nuttige breintje begrepen te worden. Vertrouw op je sterke instincten, gebruik je sluimerende krachten. Maak je dat goddelijke, scheppende leven eigen, de grondstof van je bestaan. Als je zijn schoonheid en waarheid wilt kennen, herschep jezelf dan in zijn belang. Je kunt alleen zien wat je bent. Alleen het Werkelijke kan de Werkelijkheid kennen." Wij moeten nu onze blik richten op het psychische instrument
dat
ter beschikking staat van het Zelf, ons afvragen wat het ons kan
vertellen over de manier waarop het kan ontsnappen uit de gevangenis
van de zintuiglijke wereld, haar ritme kan overstijgen en kennis kan
verwerven van-of bewust contact kan maken met-een bovenzinnelijke
Werkelijkheid. Wij hebben gezien hoe dat normale Zelf opgesloten zit in
die gevangenis en met behulp van wetenschap en filosofie een overzicht
maakt van de vooronderstellingen en het meubilair, de dikte van de
muren meet en speculeert over de mogelijkheid van betrouwbaar nieuws,
dat van buitenaf zijn cel binnendringt. Samen met het Zelf opgesloten
in die cel, zijn twee krachten, het verlangen om meer te weten en meer
lief te hebben, onafgebroken aan het werk. Als de eerste van die
verlangens de overhand heeft, noemen we het resultaat een filosofische
of wetenschappelijke instelling; waar die overweldigd wordt door een
vurige en onbevredigde liefde, wordt de reactie van het Zelf op de
dingen poëtisch, artistiek en typisch-hoewel niet altijd
uitgesproken-religieus. Verder hebben we gezien dat een aantal mensen beweert dat zij uit de gevangenis zijn ontsnapt. Als dat zo is, kan dat alleen maar gebeurd zijn om deze twee hongerige verlangens te stillen, want die en alleen die zorgen ervoor dat die gevangenis anders een aangenaam hotel zou zijn. En omdat die verlangens, in uiteenlopende mate, in ons allemaal schuilen, is het duidelijk de moeite waard om op zoek te gaan naar de zwakke plekken in de muren en een manier om die enig mogelijk uitweg te ontdekken. Voordat we een poging wagen om in een psychologische terminologie de manier te beschrijven, waarop de mysticus zich van de ketenen van de zintuigen ontdoet en zijn thuisreis aanvangt, lijkt het goed het mechanisme te bekijken dat het normale, bewuste Zelf ter beschikking staat, dat wezen of deel van een wezen, waarvan wij ons realiseren dat wij dat zelf zijn. Oudere psychologen waren gewend te zeggen dat de boodschappen uit de buitenwereld in dat Zelf drie belangrijke vormen van activiteit doen ontwaken. (1) Zij wekken gevoelens van aantrekking of afkeer op, van verlangen of tegenzin, die in intensiteit variëren van het halfbewuste verlangen van het hongerige kind, tot de hartstocht van de minnaar, kunstenaar of fanaticus. (2) Zij stimuleren een soort verteringsproces, waarbij het verbanden legt in en nadenkt over het aangeboden materiaal en tot slot een bepaald aantal van de daaruit volgende opvattingen in zich opneemt en deel van zijn eigen wereld maakt. (3) De gevoelens van begeerte, of de werking van het verstand, of beiden in wisselende combinaties, maken in het Zelf een vastberadenheid wakker, waarmee beeld en opvatting in werking treden, lichamelijk, psychisch of spiritueel. Daarom werden de belangrijkste aspecten van het Zelf aangemerkt als Emotie, Intellect en Wil en werd de individuele instelling beschouwd als emotioneel, intellectueel of wilskrachtig, afhankelijk van of gevoel, denken of wil de teugels aanvaardden. De huidige filosofen hebben afstand genomen van deze schematische opvatting en neigen steeds meer naar het blijven uitweiden over de eenheid van de psyche-dat hypothetische zelf dat nog nooit iemand heeft gezien-en over een bepaald aspect van zijn energieke verlangen, zijn libido, of "hormonale drift," als sturende factor van zijn leven. Deze opvattingen zijn bruikbaar voor iemand die de mystiek bestudeert, maar kunnen niet kritiekloos aanvaard of als volledig beschouwd worden. Zoals we al hebben gezegd, wil dus de onvoldane psyche in haar emotionele aspect meer liefhebben en wil haar nieuwsgierige verstand meer weten. Het ontwakende menselijke schepsel vermoedt dat die beide vormen van eetlust op een beperkt dieet worden gehouden, dat er ergens in de mysterieuze buitenwereld in feite meer liefde te vinden is en meer te weten valt en dat verder zijn vermogens tot genegenheid en begrip een groter en duurzamer voorwerp verdienen dan door de zintuiglijke illusies wordt geleverd. Aangespoord door de verlangens van gevoel of denken, probeert het bewustzijn uit te breken om het Absolute te ontmoeten, maar wordt altijd weer gedwongen om terug te keren. Op hun beurt worden dan het keurige filosofische systeem en de schema's van de wetenschap, het "bijna raken" uitgeprobeerd. Kunst en leven, de toevalligheden van onze mensheid, kunnen dan wel een emotionele opvatting voeden, maar slechts tot het moment waarop het verwaarloosde verstand opstaat en uitspreekt dat een dergelijke opvatting niet geldig is. Metafysica en wetenschap lijken het verstand een open venster naar de waarheid te verschaffen, maar slechts tot het moment dat het hart naar buiten kijkt en verklaart dat dit landschap een kille woestenij is waarin het geen voedsel kan vinden. Deze verschillende aspecten van de dingen moeten of samengesmolten of overstegen worden, als het geheel tevreden gesteld moet worden, want de werkelijkheid die het zoekt wordt geconfronteerd met twee aanspraken en moet daar volledig mee afrekenen. Toen Dionysius de Areopagiet de engelen die het dichtst bij
God
staan verdeelde in de van volmaakte liefde brandende Serafijnen en de
met volmaakte kennis vervulde Cherubijnen, gaf hij alleen maar uiting
aan de het innigste streven van de mensenziel en beschreef met behulp
van dat beeld de twee kanten van dat Gelukzalige Visioen, het einddoel
van de ziel. [57] Toch is er een betekenis waarin gezegd zou kunnen worden dat het verlangen naar kennis apart staat van het verlangen naar volmaakte liefde, omdat een aspect van die allesomvattende hartstocht duidelijk een verlangen is naar het, in de diepste, volste en striktste betekenis van het woord, kennen van het aanbeden voorwerp. De meest kenmerkende bezigheid van Liefde-want Liefde, een en al vleugel, is per definitie actief, en "kan niet gemakzuchtig zijn," zoals de mystici zeggen-is een queeste, een op weg gaan naar het begeerde voorwerp, dat alleen bezeten kan worden als het helemaal gekend wordt en pas helemaal gekend kan worden als het volmaakt aanbeden kan worden. [58] Innig contact is daar evenzeer een wezenskenmerk van als aanbidding. Dat geldt voor alle queesten der Liefde, of de Geliefde nu menselijk of goddelijk is-de bruid, de Graal, de Mystieke Roos, de Volheid Gods. Maar op geen enkele manier kan gezegd worden dat het verlangen naar liefde alleen maar een deel van het verlangen naar volmaakte kennis is, want die strikt intellectuele ambitie houdt geen aanbidding in, geen zelfopoffering, geen wederkerige gevoelens tussen Kenner en Gekende. Op zich is kennis alleen een zaak van ontvangen, niet van handelen, van ogen, niet van vleugels, op zijn best iets dood levends. Er moet dus een scherp onderscheid gemaakt worden tussen de grote levensuitingen, energieke liefde en passieve kennis. De een heeft te maken met gretige, extraverte activiteiten, de dynamische drijfveer om iets te doen, lichamelijk, psychisch of spiritueel, dat inherent is aan alle levende wezens en dat de psycholoog conatie noemt; het andere met het innerlijk aanwezige bewustzijn, het passieve iets weten, dat hij cognitie noemt.
"Conatie" is dus vrijwel volledig een zaak van de wil, maar dan wel geprikkeld door emoties, want elk soort opzettelijke handeling, hoe verstandig die ook mag lijken, is altijd het gevolg van belang en belang heeft altijd te maken met gevoel. Wij handelen omdat we voelen dat wij dat willen en we voelen dat wij dat moeten. Of het motief gewoon een voorkeur is of een overweldigende drang, onze aandrang om iets te "doen" blijft een combinatie van beslissen en verlangen. Alle verworvenheden van de mens zijn het resultaat van conatie, nooit alleen maar van het denken. "Het verstand op zich beweegt niets," zei Aristoteles en de huidige psychologie heeft deze regel alleen maar bevestigd. Vandaar dat de queeste van de mens naar de Werkelijkheid nooit in gang gezet wordt, hoewel daardoor wel zeer geholpen kan worden, door het intellectuele aspect van zijn bewustzijn, want zijn denkvermogen op zich toont weinig initiatief. Zijn terrein is analytisch en niet onderzoekend. Zijn denkvermogen blijft thuis, ontleedt en schikt de zaken die zich voordoen en waagt zich, op zoek naar voedsel, niet buiten zijn eigen gebied. Het denken dringt niet ver in iets door als het Zelf daar geen belangstelling voor heeft- d.w.z. voor iets waarvan het geen "conatieve" aantrekkingskracht ervaart, of naar verlangt-want belangstelling is de enige ons bekende manier om de wil te prikkelen en ergens aandacht op te vestigen, wat noodzakelijk is voor elk intellectueel proces. Niemand denkt lang na over iets waar hij niets om geeft en niet een bepaald aspect van zijn emotionele leven raakt. Ze kunnen het haten, liefhebben, vrezen of willen, maar ze moeten er wel enig gevoel bij hebben. Het gevoel is de tentakel die wij uitstrekken naar de wereld der dingen. Hierbij is de les van de psychologie dezelfde als die Dante terugvoerde van zijn pelgrimstocht: het uiterste belang en de met elkaar overeenstemmende drijfveer van il desiro en il velle. Si come rota ch'egualmente è mossa'; [59] samen roeren zij zich om het Kosmische Plan te vervullen. In het hele mensenleven, in zoverre het niet louter een toestand van passief "gewaarworden" is, is de wet die de mens impliciet in het universum ontdekte, de wet van het individuele brein. Niet logisch, niet "vanzelfsprekend," maar l'amor che move il sole e le altre stelle was de motiverende kracht van de menselijke geest: evenzeer van ontdekkers, filosofen en kunstenaars, als van helden en heiligen. Het aantonen van het belang van het gevoel in ons leven en in het bijzonder zijn primaat over het verstand in alles dat te maken heeft met het contact van de mens met de transcendentale wereld, is een van de grote verworvenhden van de huidige filosofie. Op het terrein van de religie wordt nu onderkend dat de "door het hart gekende God" een betere weergave geeft van de aard van onze spirituele ervaring dan de "door het brein vermoede God;" dat liefdevolle intuïtie meer oplevert dan een dialectisch bewijs. Een voor een worden de gemeenplaatsen over de mystiek dus door de officiële wetenschap herontdekt en hun eigen plaats toegewezen in de psychologie van het alledaagse leven. Zo blijkt Leuba, toch niet echt een vriendelijke getuige, in te stemmen met de vierde Evangelist, als hij zegt dat "Het leven, een grootser, rijker en bevredigender leven, in de slotanalyse het einde van de religie betekent," [60] en we hebben gezien dat het leven, zoals wij dat kennen, het karakter heeft van een doelgericht streven, meer rechtstreeks afhankelijk van wil en gevoel dan van het denken. Van die aandrift, die drang, is het denken slechts een dienstknecht, een bekwame en vaak aanmatigende dienstknecht, met een onophoudelijke neiging om die drang te overweldigen. Bepaalde soorten gevoel-belangstelling, verlangen, angst, trek-moeten de drijvende kracht leveren. Zonder dat, zou de wil sluimeren en het verstand vervallen tot een rekenmachine. Verder "kent het hart zijn redenen, waar het brein niets van afweet." Het is een kwestie van ervaring dat wij op momenten van hevige emotie, al zijn ze voorbijgaand, dieper in de werkelijkheid der dingen verzinken dan we tijdens momenten van de briljantste discussies hopen te kunnen doen. Bij de klop der hartstocht vliegen de deuren open, terwijl de logica daar tevergeefs op gebeukt heeft; want hartstocht prikkelt niet alleen de geest tot handelen, maar de hele levenskracht van de mens. Het is de minnaar, de dichter, de treurende, de bekeerling die voor een ogenblik het privilege deelt van de mysticus, het oplichten van de Sluier van Isis, die de wetenschap zo onbeholpen aanpakt en daarop alleen haar vieze vingerafdrukken achterlaat. Het hart, gretig en rusteloos, trekt erop uit naar het onbekende en brengt letterlijk en daadwerkelijk "vers voedsel voor het denken" mee naar huis. Dus iemand die "het voel heeft te denken" heeft waarschijnlijk een rijkere, echtere, zij het rommeligere, ervaring dan iemand die "denkt te voelen." Deze wat betreft aardse zaken eenvoudig aantoonbare psychologische wet, geldt ook voor het bovenzinnelijke domein. Die werd voor eens en altijd uitgesproken door de schrijver van "De Wolk der Onwetendheid" toen hij over God zei dat "Hij wel door liefde bereikt en behouden kan worden, maar nooit door denken of begrijpen." [61] Dat uitbundige gevoel, die "aandrang van de geheime blinde liefde" en niet de keurige afleidingen van de logica of de "bewijzen" van de apologeet voor het bestaan van het Absolute, opent de ogen voor voorheen niet geziene dingen. "Wanneer," zegt diezelfde mysticus, "gij u voorgenomen hebt deze taak te vervullen en voelt dat gij door genade door God geroepen wordt, verhef dan uw hart tot God met een deemoedige en bezielde liefde en richt u op God, die u gemaakt en aanvaard heeft en die u genadig heeft geroepen naar uw vermogen en aanvaardt geen enkel andere gedachte over God. En niet alle die gij hoort, want het is u genoeg u naakt tot God te richten, zonder andere reden dan Hijzelf." [62] Hier zien wij de emotie op een juiste manier aan het werk; het gevoel van verlangen gaat opeens over in de handeling van concentreren, het verzamelen van alle krachten van het Zelf tot een toestand van vastberaden aandacht, de zaak van de Wil. "Dit aanmoedigen en aantrekken," zegt Ruusbroec, "voelen we in het hart en in de eendracht van al onze lichaamskrachten en vooral in kracht van onze verlangens." [63] Dit handelen met een volmaakte concentratie, de hartstochtelijke aandacht van het Zelf voor één punt, uitgevoerd "met het naakte gericht zijn" op echte en transcendentale dingen, vormt in de formele bewoordingen van de mystiek de toestand van het herinneren, [64] een toestand die bijzonder kenmerkend is voor het mystieke bewustzijn en het noodzakelijke voorspel is op de zuivere aanschouwing, de toestand waarin de mysticus opgaat in de eenheid met de Werkelijkheid. Wij zijn inmiddels, bij onze beschrijving van het mechanisme van de mystiek, bij het volgende punt beland. Net als andere mensen, in het bezit van het vermogen tot voelen, denken en willen, is het wezenlijk dat zijn liefde en vastberadenheid, zelfs meer dan zijn denken, wordt ingezet voor de Transcendentale Werkelijkheid. Hij moet een sterke emotionele aantrekkingskracht voelen voor het bovenzinnelijke Doel van zijn queeste, die liefde die door de scholastische filosofie gedefinieerd werd als het vermogen of de kracht die ertoe leidt, dat elk schepsel de neiging van zijn eigen natuur volgt. Daaruit moet de wil voortkomen om het eenworden met dat Absolute Doel te bereiken. Deze wil, dit brandende en actieve verlangen moet, voorafgaand aan de aanschouwende toestand, uitkristalliseren in en zich uiten door die vastberaden en bewuste concentratie van het hele Zelf op het Doel. We zien al hoever degenen het spoor bijster zijn, die de mystieke instelling beschouwen als iets passiefs. Het lijkt dat wij ons dus nu bezig moeten gaan houden met
deze
toestand van aanschouwing: wat het teweegbrengt en waar het toe leidt.
Wat is daarvan (a) de psychologische verklaring en (b) de empirische
waarde? Als wij dit en andere zeldzame psychische toestanden
behandelen, proberen wij natuurlijk van buitenaf te beschrijven wat
alleen maar goed van binnenuit gedaan kan worden, wat zoveel wil zeggen
als dat alleen mystici echt over mystiek kunnen schrijven. Gelukkig
hebben vele mystici dat gedaan en zijn wij, door hun ervaringen en het
onderzoek door de psychologie, op een ander vlak in staat om bepaalde
elementaire conclusies te trekken. Over het algemeen blijkt uit die
conclusies dat voor de mysticus het aanschouwen een psychische
toegangspoort betekent, een methode om van het ene bewustzijnsniveau
naar het andere te gaan. In technische bewoordingen is het de toestand
waarbij hij zijn "waarnemingsveld" verschuift en hij zijn kenmerkende
uitzicht op het universum verkrijgt. Dat er een dergelijke kenmerkende
zienswijze bestaat, onafhankelijk van geloofsovertuiging of ras, blijkt
uit de geschiedenis van de mystiek, die duidelijk genoeg aantoont dat
bij sommige mensen een ander soort bewustzijn, een andere "betekenis,"
losgemaakt kan worden, afgezien van de normale krachten die wij hebben
besproken. De "betekenis" is aan alle kanten verbonden met emotie,
verstand en wil. Die kan tot uiting komen onder alle aspecten die deze
woorden aanduiden. Toch wijkt die betekenis af van en overstijgt het
emotionele, intellectuele en wilsleven van gewone mensen. Plato
onderkende al dat het dit bewustzijn was dat de echte wereld der ideeën
kon begrijpen. Het ontwikkelen ervan is het einddoel van de opvoeding
die hij beschrijft in zijn "Republiek." Plotinus noemde het "Een ander
verstandelijk vermogen, anders dan wat nadenkt en rationeel wordt
genoemd." [65] Het houdt zich bezig, zegt hij, met het waarnemen van
het bovenzinnelijke-of met een Neoplatoonse term, de kenbare
wereld. In de woorden van de "Theologia Germanica," betekent dat "het
vermogen om in de eeuwigheid te kijken," [66] en het
"mysterieuze oog van de ziel" waarmee Augustinus "het licht dat nooit
verandert" zag. [67] "Het lijkt," zegt Al Ghazzali, een Perzische
mysticus uit de elfde eeuw, "op rechtstreeks waarnemen, alsof je het
voorwerp met je eigen hand aanraakt." [68] In de woorden van zijn grote
christelijke opvolger, de heilige Bernardus, "zou het omschreven kunnen
worden als het onfeilbare en waarachtige intuïtieve gevoel van de ziel,
het vastberaden begrijpen van de waarheid," [69] en zegt Thomas van
Aquino, "die "eenvoudige visie op de waarheid, eindigt in een gevoel
van verlangen." [70] Het is doordrenkt van een brandende liefde, want het lijkt voor de bezitter op de eerste plaats een intellectueel verfijnde emotie van het hart te zijn, omdat de vurigheid ervan, met een onverschrokken wil, volledig besteed wordt aan het prachtigste object van het denken, want zijn avonturen worden ondernomen tegen de gewone twijfels, vooroordelen, verlangens en genotzucht van de mens in. Deze door de thuisblijvers als een vorm van een Hogere Luiheid beschouwde avonturen zijn in werkelijkheid de meest vurige inspanningen, waartoe de menselijke geest bestemd is. Zij vormen de enige methode waarmee wij bewust in het bezit kunnen komen van al onze vermogens en ons, opstijgend van lagere naar hogere bewustzijnsniveaus, bewust kunnen worden van dat grootsere leven, waarin wij ondergedompeld zijn en eenwording kunnen bereiken met de Transcendente Persoonlijkheid, in Wie dat leven wordt samengevat. Maria heeft het goede deel gekozen, niet het gemakzuchtige, want haar blik was gericht op die Eerste Principes, zonder welke de bezigheden van Martha helemaal geen betekenis zouden hebben. (zie: Luc. 10) Tevergeefs herhaalt het boosaardige gezonde verstand, geconfronteerd met het beschouwende type, de spottende opmerking van Mucius, "Encore sont-ils heureux que la pauvre Marthe leur fasse la cuisine." Het blijft een paradox van de mystici dat de passiviteit waarnaar zij lijken te streven in werkelijkheid een toestand van de meest intensieve activiteit is, sterker nog, dat waar die helemaal ontbreekt geen grote scheppend activiteit kan plaatsvinden. Daarin dwingt het oppervlakkige Zelf zichzelf stil te zijn, zodat het nog een andere diepgewortelde kracht kan losmaken, die tijdens de extase van het beschouwende genie, verheven wordt tot de hoogste graad van doelmatigheid. "Dit rustige werk," zei Walter Hilton, "is allesbehalve
vleselijke
ijdelheid en blinde geborgenheid. Het is vol geestelijke arbeid, maar
wordt rust genoemd, want genade bevrijdt de ziel van het zware juk van
de vleselijke liefde en maakt haar krachtig en vrij door het geschenk
van de geestelijke liefde, zodat zij verheugd, eenvoudig en heerlijk te
werk kan gaan.... Daarom wordt het een heilige ijdelheid genoemd en een
zeer bedrijvige rust; en zo verkeert zij in stilte, los van
het grote schreeuwen en dierlijke lawaai van vleselijke lusten." [71] Als degenen, die deze sluimerende kracht hebben ontwikkeld, gelijk hebben met hun uitspraken, heeft het Zelf zich vergist door aan te nemen dat het helemaal afgesloten was van het ware uiterlijke universum. Het heeft, naar het lijkt, bepaalde tentakels die het, als het eenmaal heeft geleerd die te ontrollen, als gevoelige vingers uitstrekt tot ver voorbij de beperkende omhulling waarin zijn normale bewustzijn zich bevindt, en brengen nieuws over een hogere werkelijkheid dan de werkelijkheid die wordt afgeleid door de informatie van de zintuigen. De volledig ontwikkelde en geheel bewuste menselijke ziel kan zich openen als een anemoon en de oceaan kennen waarin zij ondergedompeld is. Dit gebeuren, deze bewustzijnstoestand, waarin de belemmeringen zijn verwijderd, het Absolute in ons binnenstroomt, wij in zijn omhelzing snellen en "vinden en voelen dat het Oneindige "boven alle verstand en kennis verheven" is, [72] is de ware "mystieke toestand." De waarde van het beschouwen is dat het de neiging vertoont deze toestand teweeg te brengen, dit transcendentale gevoel en zo de "lagere dienstbaarheid," waarin de gewone man zich bevindt onder de heerschappij van zijn aardse omgeving, verandert in de "hogere dienstbaarheid" aan de volledig bewuste afhankelijkheid van de Werkelijkheid "waarin wij leven, bewegen en bestaan." Wat is dan, vragen wij ons af, de aard van dit bijzondere gevoel-dit transcendentale bewustzijn-en hoe wordt dat losgemaakt door beschouwing? Elke poging om deze vraag te beantwoorden roept een ander
aspect
van het psychische leven van de mens op, een aspect van het hoogste
belang voor iemand die mystiek bestudeert. Wij hebben een overzicht
gegeven van de belangrijkste manieren waarop onze oppervlaktebewustzijn
reageert op de ervaring, een oppervlaktebewustzijn dat eeuwen en eeuwen
lang geleerd heeft om met het zintuiglijke universum om te gaan. Wij
weten echter dat de persoonlijkheid van de mens iets veel diepers en
geheimzinnigers is dan de som van bewust voelen, denken en willen; dat
dit oppervlakkige Zelf-dit Ego waar ieder zich bewust van is-nauwelijks
telt vergeleken met de diepten van het bestaan die het verhult. "Er is
een grond of diepte in u," zegt Law, "van waaruit al die eigenschappen
voortkomen zoals lijnen uit een middelpunt of takken uit de stam van
een boom. Die diepte wordt het middelpunt, de bron of bodem van de ziel
genoemd. Die diepte is de eenheid, de Eeuwigheid, bijna had ik gezegd
de oneindigheid van de ziel, want zij is zo oneindig dat zij door niets
bevredigd kan worden of rust kan worden geschonken, behalve door Gods
oneindigheid." [73] Aangezien de mens uiterst ongeschikt is om contacten te leggen met de spirituele werkelijkheid door middel van zijn voelen, denken en willen, is het duidelijk dat wij die diepte van het bestaan-in deze ongepeilde dimensies van de persoonlijkheid-moeten bereiken, als wij dat orgaan, die kracht willen vinden waarmee hij de mystieke queeste moet volbrengen. Die tijdens het beschouwen plaats vindende bewustzijnsverandering, kan alleen maar betekenen dat vanuit die "bron of grond van de ziel" een bepaalde eigenschap tevoorschijn komt, die door het alledaagse leven "in de diepte" verborgen gehouden wordt. De tegenwoordige filosofie, met haar leer van de onbewuste of subliminele persoonlijkheid, heeft erkend dat dat gebied van het psychische leven onder en voorbij het bewuste domein ligt. Zij heeft in feite dit schimmige gebied-dat eigenlijk minder een "gebied" is dan een bruikbare naam-zo uitgebreid onderzocht en gedefinieerd, dat zij soms meer lijkt te weten over het onbewuste dan over het bewuste leven van de mens. Daar vindt zij, zij aan zij, de bronnen van zijn meest dierlijke instincten, zijn minst verklaarbare vermogens en zijn meest spirituele intuïties: de "aap en tijger" en de "ziel." Genie en profetie, slapeloosheid en bevlieging, helderziendheid, hypnose, hysterie en "christelijke" wetenschap-allemaal worden ze verklaard uit het "onbewuste brein." In zijn destructieve buien heeft de psycholoog duidelijk weinig moeite met het terugbrengen van de belangrijkste verschijnselen van de religieuze en mystieke ervaring tot een activiteit van het "onbewuste," dat op een slinkse manier bevrediging voor zijn onderdrukte verlangens zoekt. Als hij zich wijdt aan de gevaarlijkere plicht van de apologeet, verklaart hij dezelfde verschijnselen door te zeggen dat "god in het onderbewuste tot de mens spreekt," [74] waarmee hij alleen maar kan bedoelen dat ons begrip van het eeuwige meer het karakter heeft van intuïtie dan van nadenken. Toch is het "onderbewuste" eigenlijk slechts een bruikbare naam voor de gezamenlijke krachten, delen of eigenschappen van het gehele Zelf, die op enig moment niet bewust zijn, of waar het Ego zich niet bewust van is. Onder het onbewuste gebied van de gemiddelde gezonde mens vallen alle automatische handelingen waarmee de lichaamsfuncties in stand gehouden worden; al die "onbeschaafde" instincten en ondeugden, die restanten van de voorouderlijke wilde, wiens opvoeding is afgedwongen van de bewustzijnsstroom en die nu slechts in een zorgvuldig verhulde vorm hun boodschappen uitzenden naar de oppervlakte. In dat verborgene zijn ook de verlangens werkzaam, waarvoor het drukke wereldse leven geen plaats biedt; en daar bevindt zich ook die diepe poel, het hart van de persoonlijkheid, van waaruit op heldere momenten een boodschap het bewuste domein kan bereiken. Dus in gewone mensen liggen de beste en slechtste, onbeschaafdste en spiritueelste delen van het karakter "onder de drempel." Verdedigers van het "onbewuste" vergeten dat vaak te vermelden. Daaruit volgt dus dat wij, terwijl wij het heel handig en in feite nodig zouden kunnen vinden om zelf gebruik te maken van de symbolen en schema's van de psychologie om de mystieke weg te traceren, niet de grote en onbestemde betekenis moeten vergeten die aan deze symbolen vastzit en het hypothetische karakter van veel van de dingen die zij vertegenwoordigen. Wij moeten onszelf ook niet toestaan om het "onbewuste" te gebruiken als equivalent van het transcendentale gevoel van de mens. Daarin hebben de mystici ongetwijfeld een wetenschappelijkere geest aan de dag gelegd, een kritischer vermogen bij het analyseren, dan de psychologen. Ook zij beseften dat bij gewone mensen het spirituele gevoel onder de drempel van het bewustzijn ligt. Hoewel zij niet beschikten over de ruimtelijke metaforen van de huidige school en het opstijgen van de mens naar God niet konden beschrijven met die schilderachtige terminologie van niveaus en driften, marges en velden, projectie, repressie en sublimatie, die tegenwoordig zo vanzelfsprekend overkomen op onderzoekers, laten zij bij ons geen twijfel bestaan over hun visie op de feiten. Verder betekende de spirituele geschiedenis van de mens voor hen zowel als voor ons, het verschijnen van zijn transcendentale gevoel, zijn verovering van het domein van het bewustzijn en het openleggen van de banen die de instroom van een uitgebreider spirituele leven mogelijk maken, het waarnemen van een hogere werkelijkheid. Dit was, in zoverre het een geïsoleerde daad was, dus "beschouwing." Als het een deel van het algemene levensproces was en blijvende gevolgen had, noemden zij dat de "Wedergeboorte, die "levend maakt." De bij die Wedergeboorte betrokken eigenschap van persoonlijkheid-de "spirituele mens," die in staat was tot een spiritueel inzicht en leven, dat zich losgemaakt had van de slechts aan het gewone leven aangepaste "aardse mens"-werd door hen altijd scherp onderscheiden van de al dan niet bewuste totale persoonlijkheid. Het was iets duidelijk afgebakends, een stukje of puntje dat, niet tot de Tijd maar tot de eeuwigheid behorend, andersoortig was dan de rest van zijn menselijke natuur, die in alle opzichten samengesteld was om te voldoen aan de eisen van een louter gewone wereld. [75] In de ogen van die oude deskundigen was de taak van de mystici zijn hele persoonlijkheid te herscheppen en om te werken, ten bate van zijn spirituele Zelf; het uit de verborgenheid naar buiten te brengen en zichzelf, met dat als middelpunt, daaromheen heel te maken en zich zo "te bekleden met een goddelijke menselijkheid." Aan de goddelijke kern, het contactpunt tussen het leven van de
mens en het goddelijke leven, waarin het ondergedompeld is en door
gesteund wordt, zijn in de loop van de ontwikkeling van de mystieke
leer veel namen gegeven. Zij betekenen duidelijk allemaal hetzelfde,
hoewel ze verschillend aspecten benadrukken van die manier van leven.
Soms wordt het de Synteresis genoemd, [76] de bewaarder of
beschermer van het bestaan van dat goddelijke leven; soms de
Zielenvonk, het Fünklein van de Duitse mystici; soms zijn
Apex, het punt waarmee het de hemel beroert. Dan wordt het, met een
plotselinge vlucht naar het andere einde van de symbolische schaal en
om zijn deelname aan het zuivere Zijn te benadrukken, in plaats van
zijn louter afwijken van het gewone, de Grond van de Ziel genoemd, het
door God bewoonde fundament of grondstof, van waaruit het hele
spirituele leven ontspringt. Het is duidelijk dat al die gissingen en
suggesties maar één doel beogen en allemaal symbolisch opgevat moeten
worden, want, zoals Malaval opmerkte als reactie op het ijverige
onderzoek van zijn leerlingen over dat onderwerp, "omdat de mensenziel
iets spiritueels is en dus geen onderverdeling of delen kent, kan zij
daardoor dus ook geen hoogte of diepte, hoogtepunt of oppervlakte
bezitten." Omdat wij echter spirituele dingen beoordelen met behulp van
stoffelijke dingen, en omdat wij die laatsten beter kennen en daar meer
vertrouwd mee zijn, noemen wij de hoogste van alle vormen van begrijpen
de top, en de eenvoudigere manier van het opvatten van dingen de oppervlakte." [77] Daar bevindt zich in ieder geval, hoe wij het ook willen
noemen,
het orgaan van het spirituele bewustzijn van de mens, de plek waar hij
het Absolute ontmoet, de kiem van zijn echte leven. Daar bevindt zich
de zetel van dat diepe "Transcendentale Gevoel," het "begin en einde
van de metafysica" dat, zoals professor Stewart zegt, "tegelijkertijd
het plechtige gevoel van het Tijdloze Zijn is-van dat ons
overschaduwende 'Dat wat was en is en altijd zal zijn'-en van de
overtuiging dat het Leven goed is." "Ik beweer," zegt dezelfde
schrijver, "dat het Bewustzijn het onderwerp van de metafysica, de
Uiterste Werkelijkheid" het dichtst benadert in het Transcendentale
Gevoel, dat zich doorgaans uit als het Geloof in de Waarde van het
Leven en tijdens de extase als het gevoel van het Tijdloze Zijn en niet
in het door middel van speculatief construeren tewerkgaande Denken.
[78] Het bestaan van een dergelijke "gevoel," dat integrale
gedeelte of
functie van het totale menselijke zijn, is niet alleen door de mystici
bevestigd en uitgewerkt, maar ook door zieners en leraren uit de hele
geschiedenis en van alle geloofsrichtingen, in Egypte, Griekenland en
India en door dichters, fakirs, filosofen en heiligen. Het geloof in
zijn feitelijkheid is de spil van het christelijke standpunt, in feite
van elke religie die die naam verdient. Het is de rechtvaardiging van
mystiek, ascese en het hele systeem van het zelfverloochenende leven.
Dat er een eindpunt bestaat, waar de menselijke natuur het Absolute
raakt, haar fundament of substantie, haar ware zijn, en doordrongen
wordt door het, de onderliggende werkelijkheid van de dingen vormende,
Goddelijke Leven, is de basis waarop de hele mystieke aanspraak op de
mogelijkheid van het eenworden met God moet berusten. Daar, zeggen zij,
ligt ons contact met de werkelijkheid en alleen op die plek kan het
"huwelijk van waaruit God afkomstig is" ingehuldigd worden. [79] Als wij een van hun andere schema's hanteren, is het dankzij het feit dat binnenin hem die onsterfelijke vonk van het hoofdvuur aanwezig is, dat de mens per definitie een "kind van het oneindige" is. De mystieke manier moet dus een leven, een discipline zijn, dat de bestanddelen van zijn psychische leven zo verandert dat het die vonk in het bewuste domein insluit, haar uit de verborgenheid naar buiten brengt, vanuit de diepgelegen niveaus waar zij zijn gewone bestaan stuurt en steunt en daar het toonaangevende element van maakt, waar zijn persoonlijkheid omheen geschikt wordt. Het is duidelijk dat onder gewone omstandigheden, afgezien van plotselinge vlagen van een "Transcendentaal Gevoel," teweeggebracht door een bepaalde reddende waanzin zoals Religie, Kunst of Liefde, het oppervlakkige Zelf niets afweet van de houding van deze zwijgende wachter-deze "Bewoner van het Allerinnerlijkste"-ten opzichte van de vanuit de buitenwereld binnenkomende boodschappen, noch van de activiteiten die zij daarin opwekken. Gericht op de zintuiglijke wereld en op de boodschappen die het daaruit ontvangt, weet zij niets van de bestaande verbanden tussen dit subject en het onbereikbare Object van het hele denken. Maar door doelbewust geen aandacht te besteden aan de boodschappen van de zintuigen, een toestand die bijvoorbeeld teweeg wordt gebracht door beschouwing, kan de mysticus de basis van de ziel, de zetel van het "Transcendentale Gevoel," binnen het domein van het bewustzijn brengen en het hanteerbaar maken voor de activiteit van de wil. Door zich zo bewust te worden van zijn gebruikelijk en grotendeels denkbeeldige "buitenwereld," komt een ander en wezenlijker stelsel van waarnemingen, dat onder normale omstandigheden nooit de kans krijgt, aan de oppervlakte. Soms verenigen die zich met het normale denkvermogen. Vaker nemen zij die plaats in. Iets van die verwisseling, dat "verliezen om te vinden," lijkt nodig te zijn, als de transcendentale krachten van de mens helemaal hun kans moeten krijgen. "De twee ogen van de menselijke ziel," zegt de "Theologia
Germanica," die hier een indringend Platoons beeld ontwikkelen, "kunnen
niet beiden tegelijkertijd hun werk verrichten, maar als de ziel met
het rechteroog de eeuwigheid inkijkt, moet het linkeroog zich sluiten
en zich onthouden van zijn werking en doen alsof het dood is. Want als
het linkeroog zijn functie ten opzichte van de uiterlijke dingen
vervult, dat wil zeggen zich onderhoudt met tijd en schepsels, moet het
rechteroog ongetwijfeld gehinderd worden bij zijn werk, dat wil zeggen
bij zijn beschouwen. Wie het een wil hebben, moet het andere dus
opgeven, want "niemand kan twee meesters dienen." [80] Wij beschikken over een immens waarnemingsvermogen voor het ontvangen boodschappen uit de buitenwereld en een heel gering bewustzijn dat die afhandelt. Het is alsof een enkele telegrafist belast wordt met een groot aantal lijnen, die allemaal in gebruik zijn, terwijl hij maar een tegelijk kan bedienen. Populair gezegd, er is onvoldoende bewustzijn beschikbaar. Zelfs op het zintuiglijke vlak kan iemand zich maar van een paar dingen tegelijkertijd bewust zijn. Die vullen dan het centrum van ons bewustzijnsveld, als het onderwerp waar wij toevallig onze blik op hebben gericht en ons gezichtsveld dus beheerst. De andere dingen binnen dat gezichtsveld trekken zich dan terug naar de rand. Vaag weten we dat ze er zijn, maar we besteden daar geen aandacht aan en zouden ze nauwelijks missen als ze er niet meer zouden zijn. Voor de meesten van ons bevinden transcendentale zaken zich altijd buiten de rand, omdat zij hun hele bewustzijn gericht hebben op de bezigheden van de zintuigen en hen toestaan daar een universum van te construeren waarin wij graag verblijven. Alleen in bepaalde toestanden-herinneren, beschouwen, extase en verwante toestanden-ziet het Zelf de kans om de gebruikelijke bewoners uit te schakelen, de "toegangspoorten van het vlees" te sluiten en op hun beurt de ondergedoken krachten, die in staat zijn om boodschappen vanuit een ander vlak van het bestaan op te pikken, hun gang te laten gaan. Dan trekt de zintuiglijke wereld zich terug buiten de rand en ontvouwt zich een ander landschap. Ten slotte gaan we dan iets zien van wat beschouwing voor haar inwijdelingen doet. Het is een van de vele namen die wordt toegepast op de keten van processen, die deze verandering van het psychische evenwicht tot onderwerp hebben; het in slaap sussen van het "Normale Zelf" dat doorgaans wakker is en het wakker maken van het "Transcendentale Zelf" dat doorgaans slaapt. Dit unieke vermogen van het kiezen van zijn universum is de mens, het "ontmoetingspunt van verschillende werkelijkheidsstadia," geschonken, hoewel hij dat zelden in de gaten heeft. Het, als de dubbele of uiteengevallen persoonlijkheid, bekende verschijnsel, zou ons een aanwijzing kunnen geven voor het mechanische karakter van de door beschouwing teweeggebrachte effecten. Tijdens deze psychische aandoening valt het hele karakter van de patiënt uiteen; een bepaalde groep eigenschappen wordt als het ware onttrokken aan het oppervlaktebewustzijn en klonteren dan samen om zelf een compleet "karakter" of "persoonlijkheid" te vormen-noodzakelijkerwijs een tegenpool van het "karakter" dat het Zelf doorgaans aan de wereld toont, omdat het uitsluitend bestaat uit de elementen die daaruit weggelaten zijn. Dus in het klassieke geval van Miss Beauchamp, noemde de onderzoeker, Dr. Morton Prince, de drie belangrijkste "persoonlijkheden," vanwege hun overheersende kenmerken, "de Heilige," "de Vrouw," en "de Duivel." [81] Het totale karakter dat de "echte Miss Beauchamps" vormde, was in deze tegenstrijdige vormen opgesplitst, die elk afzonderlijk buitensporig waren, omdat ze onttrokken waren aan de controle van de rest. Als de persoonlijkheid die het bewustzijnsveld, al dan niet vrijwillig, bezet hield in slaap werd gesust, dook een van de andere op. Hypnose was een van de middelen waarmee deze verandering het eenvoudigst teweeg kon worden gebracht. Bij individuen van het mystieke soort, zijn de eigenschappen, die door de druk van het normale leven doorgaans onder de bewustzijnsdrempel gehouden kunnen worden, enorm krachtig. Bij deze natuurlijke verkenners van de Eeuwigheid is het "transcendentale vermogen," het "oog van de ziel," niet alleen embryonaal aanwezig, maar hoogontwikkeld en gaat samen met een grote emotionele kracht en wilskracht. Het bedoeling van het afzonderen van dergelijke eigenschappen onder de bewustzijnsdrempel, is om hen weg te halen uit de verzinsels van de, een tegenwicht vormende, trekken in het oppervlaktebrein waarmee ze zouden kunnen botsen. Zij bevinden zich "in het verborgene" zoals Jacob Boehme dat placht te zeggen. Daar ontwikkelen zij zich ongehinderd, tot een punt wordt bereikt waarop hun kracht zo groot is dat zij hun banden verbreken en in het bewuste domein opduiken, óf tijdelijk waarbij ze de betrokkene overheersen zoals in een extase, óf doordat ze het oude Zelf blijvend omvormen, zoals in het "eenwordende leven." Het bereiken van dat punt kan versneld worden door processen, die bij mystici altijd al bekend en gewaardeerd zijn en die de neiging vertonen om een bewustzijnstoestand teweeg te brengen, die door psychologen ingedeeld wordt onder dromen, hersenschimmen en hypnosetoestanden. Bij dat alles wordt het oppervlaktebewustzijn, al dan niet opzettelijk in slaap gesust, met het normale leven in verband staande ideeën worden uitgesloten en "zich onder de drempel bevindende" beelden of eigenschappen kunnen dan hun plaats innemen. Vanzelfsprekend kunnen die beelden of eigenschappen al dan niet waardevoller zijn dan de al in het oppervlaktebewustzijn aanwezige. Bij het gewone individu zijn ze vaak genoeg slechts de prullaria waarvoor het oppervlaktebrein geen functie heeft gevonden. Bij de mysticus zijn ze van een heel andere orde en dat feit rechtvaardigt de middelen die hij instinctief inzet om hun tevoorschijn komen te verhinderen. De Indiase mystiek baseert haar uiterlijke systeem vrijwel
volledig
op (a) Ascese, het beheersen van de zintuigen, en (b) de doelbewuste
oefening in zelfhypnose, óf door de ogen te fixeren op een voorwerp in
de buurt, óf door het ritmisch herhalen van een mantra of het
heilige woord. Door deze elkaar aanvullende vormen van discipline,
wordt de druk van de wereld van de verschijnselen verminderd en wordt
de geest ter beschikking gesteld van de onderbewuste krachten. Dans,
muziek en andere overdrijvingen van het gewone ritme hebben ook
diezelfde functie gekregen bij de Griekse inwijdelingen van Dionysius,
bij de Gnostici en bij ontelbare andere mystieke cultussen. Uit
ervaring blijkt dat deze werkwijzen inderdaad een opmerkelijke
verandering teweegbrengen, hoewel over het hoe en waarom daarvan tot nu
toe weinig begrepen is. Een dergelijke kunstmatig en opzettelijk
teweegbrengen van een extatische toestand druist in tegen het hele
instinct van de christelijke beschouwers, maar hier en onder hen
treffen wij voorbeelden aan, waarin een extatische trance of
luciditeit, het loskomen van het "transcendentale gevoel,"
onopzettelijk teweeg werd gebracht door middel van fysieke
hulpmiddelen. Zo kwam Jacob Boehme, de "Teutoonse theosoof," toen hij
op een dag in zijn kamer zat en "gefixeerd naar een gepolijste tinnen
beker keek, die het zonlicht stralend terugkaatste," in een innerlijke
extatische toestand terecht, waarbij het leek alsof hij de principes en
diepste gronden van de dingen doorzag. [82] Het aanschouwen van
stromend water had op Ignatius van Loyola dezelfde uitwerking. Terwijl
hij op een dag aan de oever van een rivier zat en naar het
snelstromende water keek, "werd zijn geestesoog geopend, niet zodat hij
een soort visioen had, maar zodat hij spirituele dingen begreep en
doorzag...en zo helder dat voor hem al die dingen nieuw werden." [83]
Deze manier om een psychische luciditeit teweeg te brengen door het
verengen en vereenvoudigen van het bewustzijnsveld, vindt een treffende
parallel in de gewoonte van Immanuel Kant, die "vond dat hij zich beter
bezig kon houden met filosofische gedachten als hij onafgebroken naar
een naburige kerktoren staarde." [84] Er hoeft nauwelijks vermeld te worden dat rationalistische schrijvers, die de door mensen met een artistiek en filosofisch temperament aangedragen parallellen negeren, zich gretig gestort hebben op de informatie, die verschaft werden door dergelijke voorbeelden van ogenschijnlijke monomanie en zelfhypnose in het leven van mystici en door de met een extatische toestand gepaard gaande lichamelijke stoornissen en die daarmee geprobeerd hebben alle abnormale waarnemingen van beschouwende aard aan hysterie of een andere ziekte toe te schrijven. Zij hebben niet geaarzeld Paulus een epilepticus te noemen, de heilige Theresia de "patroonheilige van hysterici" en hebben voor de meeste van hun verwanten een plekje gevonden in de zalen van het pathologiemuseum. In die dankbare taak zijn zij bijgestaan door het erkende feit dat de grote beschouwers, hoewel dat bijna altijd individuen zijn geweest met een robuust intellect en gekenmerkt werden door praktische of intellectuele vaardigheden-Plotinus, de heilige Bernardus, de gezusters Catharina, de heilige Theresia, de heilige Johannes van het Kruis en de soefidichters Jâmi en Jalal ad-Din Rumi zijn treffende gevallen-vaak een slechte lichamelijke gezondheid hadden. Hun mystieke bezigheden hebben echter meestal op een duidelijke en speciale manier invloed gehad op hun lichamelijke toestand en in verschillende gevallen een apart soort aandoening en lichamelijke gebreken teweeggebracht, gepaard met pijnen en functionele stoornissen, waarvoor geen organische oorzaak ontdekt kon worden, tenzij die oorzaak de enorme druk is die een geëxalteerde geest uitoefent op een lichaam dat aan een hele ander manier van leven is gewend. Het staat vast dat het abnormale en hoogste gevoelige soort geest, dat wij mystiek noemen, vaak maar niet altijd vreemde en onverklaarbare veranderingen teweegbrengt bij het fysieke organisme waarmee het verbonden is, of daar mee gepaard gaan. Het gaat hier niet over het bovennatuurlijke, behalve in zoverre we geneigd zijn die naam te geven aan een natuurlijk verschijnsel dat we niet begrijpen. Zulke voorbeelden van gezamenlijk voorkomen zoals de stigmata van de heiligen-en daarnaast bij andere beïnvloedbare individuen die nauwelijks aanspraak kunnen maken op heiligheid-kan iedereen wel voor de geest halen. [85] Ik geeft de lezer hier een ander minder vaak besproken en ongewoner voorbeeld van de veranderende invloed van de geest op de veronderstelde "wetten" van het lichamelijke leven. Wij weten, als een historisch gegeven, ongewoon goed gedocumenteerd
door eigentijds bewijsmateriaal en geheel buiten het domein van het
hagiografische geromantiseerde verhaal, dat zowel de heilige Catharina
van Siena als haar naamgenote de heilige Catharina van Genua-zowel
actieve als extatische vrouwen, de eerste een filantrope, hervormster
en politica en de tweede een oorspronkelijke theologe en jarenlang de
zeer gedegen directrice van een groot ziekenhuis-in het eerste geval
jaren en in het tweede onafgebroken herhaalde perioden van vele weken,
zonder ander voedsel leefden dan de gewijde Hostie die zij tijdens de
Heilige Communie ontvingen. Dat deden ze niet bij wijze van een
moeizame gehoorzaamheid aan een vrome gelofte, maar omdat ze niet op
een andere manier konden leven. Tijdens het vasten waren ze gezond en
wel, actief en in staat de ontelbare verantwoordelijkheden die hun
leven vulden te hanteren. Elke poging om zelf maar een mondjevol te
eten-en die poging werd voortdurend herhaald, want net als alle ware
heiligen hadden zij een hekel aan buitenissig gedrag [86]-maakte hen
echter meteen ziek en moest daar dus als zinloos vanaf gezien worden.
[87] Ondanks de onderzoeken van Murisier, [88] Janet, [89] Ribot,
[90]
en andere psychologen en hun hardnekkige pogingen om een voor elk
mystiek gebeuren geldende pathologische verklaring te vinden, behoren
deze en andere opmerkelijke lichamelijke bijzonderheden, die gepaard
gaan met de mystieke instelling tot nu toe tot de onopgeloste problemen
van de mensheid. Zij dienen verwijderd te worden uit het domein van
zowel wonder als ziekte-waarin beurtelings enthousiaste vrienden en
dwazen ze willen plaatsen-naar het gebied van de zuivere psychologie en
daar onpartijdig bestudeerd worden met dezelfde aandacht die wij zo
bereidwillig wijden aan de minder belangrijke buitenissigheden van
degeneratie en ondeugd. Hun bestaan brengt de gezondheid van de mystiek
of de geldigheid van haar resultaten evenmin in diskrediet, als de bij
kunstenaars-die tot op zekere hoogte de opvatting over de Werkelijkheid
delen met de mysticus-doorgaans opgemerkte labiele zenuwachtige
toestand de kunst in diskrediet brengt. "In het geval van Kant en
Beethoven," zegt Von Hügel terecht, "zou iemand die de mens alleen maar
indeelt naar zijn geestelijke en lichamelijke verschijnselen, deze twee
grote ontdekkers en scheppers zonder aarzelen scharen onder de hopeloze
en nutteloze hypochonders." [91] In het geval van de mystici is de ziekte hysterie, met haar verbijsterende verscheidenheid aan psychische symptomen, haar vreemde vermogen tot het uiteen laten vallen, herschikken en hervormen van elementen van het bewustzijn, haar neiging tot automatismen en extase, het vaakst te hulp geroepen om een verklaring te verschaffen voor de waargenomen verschijnselen. Dit is net zoiets als wanneer iemand de bron van het talent van Taglioni in de symptomen van de Sint Vitusdans zou zoeken. Zowel kunst als ziekte hebben te maken met lichamelijke veranderingen. Daarom hebben zowel mystiek als hysterie te maken met het, door een enkel constant en intens idee of intuïtief gevoel overheerst bewustzijn, dat het leven beheerst en in staat is verbazingwekkende lichamelijke en geestelijke symptomen teweeg te brengen. Bij de hysterische patiënt is dat idee vaak onbeduidend of ziekelijk [92] maar-dankzij de labiele psychische toestand van het Zelf-toch een obsessie geworden. Bij de mysticus is het overheersende idee iets groots, in feite zo groots, dat het, als het in zijn geheel door het menselijke bewustzijn wordt opgenomen, vrijwel noodzakelijkerwijze al het andere verdringt. Het is niets minder dan het idee of waarnemen van de transcendente werkelijkheid en de aanwezigheid van God. Daarom is de monomanie van de mysticus rationeel, terwijl die van de hysterische patiënt steevast irrationeel is. Alles bij elkaar genomen lijkt het, omdat het verband tussen psychische en lichamelijke symptomen zo weinig begrepen blijft, voorzichtiger en ongetwijfeld wetenschappelijker om ons te onthouden van het oordelen over de betekenis van de met het mystieke leven gepaard gaande verschijnselen, in plaats van afbrekende kritiek te baseren op feiten die naar hun eigen zeggen mysterieus zijn en minstens meer dan een interpretatie kunnen hebben. Het is algemeen bekend dat de aard van een bestanddeel afleiden uit zijn bijproducten onzeker is. Ons lichaam is iets dierlijks, gemaakt voor dierlijke
activiteiten.
Als een ongewoon vurige geest erop staat gebruik te maken van zijn
zenuwcellen voor andere activiteiten, loopt hij met zijn kop tegen de
muur en roept, zoals de mystici zelf erkennen, de straf van de
"mystieke slechte gezondheid" over zich af. "Geloof mij, kinderen,"
zegt Tauler, "iemand die veel over deze verheven zaken zou weten, moet
vaak het bed houden, want zijn lichaam zou dat niet aankunnen." [93]
"Ik veroorzaak hevige pijn in uw lichaam," zegt de stem der Liefde
tegen Mechthild van Maagdenburg. "Als ik mij aan u zou geven zovaak gij
mij wilt hebben, zou ik mijzelf beroven van de zoete schuilplaats die
gij mij in deze wereld biedt, want nog geen duizend lichamen zouden een
liefhebbende ziel kunnen beschermen tegen haar verlangen. Daarom, hoe
groter de liefde hoe groter de pijn." [94] Anderzijds zal de geëxalteerde persoonlijkheid van de mysticus-zijn zelfdiscipline, zijn heldhaftige aanvaarding van werk en lijden en zijn onbuigzame wil-de bij iedereen aanwezige normale macht van geest over lichaam vergroten. Ook de beschouwende toestand lijkt-net als de hypnotische toestand bij een gezonde persoon-het leven te verbeteren door het opengooien van diepere niveaus van de persoonlijkheid. Dan drinkt het Zelf aan de door het Universele Leven gevoede bron. Het is algemeen bekend dat de echte extase het leven verheft. Daarin lijkt een verkwikkend contact met de Werkelijkheid plaats te vinden en als gevolg daarvan is het individu voor zichzelf meer echt. Vaak, zegt de heilige Theresia, komen zelfs de zieken gezond en met nieuwe kracht uit de extase, omdat dan iets groots aan de ziel geschonken is. [95] Er is dan contact gemaakt met zijnsniveaus die de dagelijkse gang van zaken onberoerd laat. Vandaar dat buitengewone uithoudingsvermogen en onafhankelijkheid van uiterlijke omstandigheden, die door de grote extatici zovaak ten toon worden gespreid. Als we in de mystici, zoals sommigen hebben gedaan, het sporadische
begin zien van een kracht, een hoger bewustzijn, waar de mensheid maar
langzaam naar neigt, lijkt het vrij waarschijnlijk dat waar die
optreedt zenuwen en organen onder een druk komen te staan, waar zij nog
niet aan gewend zijn en dat een beter dan zijn lichamelijke behuizing
gereguleerde geest in staat zou kunnen zijn om grote invloed uit te
oefenen op het vlees. Toen de mens voor het eerst rechtop ging staan,
moeten het al zolang aan het op vier benen voortbewegende lichaam en
de, aan het maar de helft van het lichaamsgewicht torsende gewende,
benen zich verzet hebben tegen dit onnatuurlijke gebeuren en hun
eigenaar veel pijn en ongemak, zoniet een totaal ziekzijn hebben
berokkend. Het is in ieder geval geoorloofd om de bij mystici zo gewone
merkwaardige "psychisch-lichamelijke" toestand als net zo'n verzet te
beschouwen, van de kant van het zenuw- en vaatstelsel tegen de
veeleisende manier van leven, waaraan ze zich nog niet hebben aangepast. [96] Ondanks dat verzet en de kwellingen waaraan het hen heeft onderworpen, vormen mystici, vreemd genoeg, een langlevend mensensoort, een lastig gegeven voor de critici van de psychologische richting. Om maar een paar voorbeelden te noemen onder de opmerkelijke extatici: de heilige Hildegard werd eenentachtig jaar, Mechthild van Maagdenburg zevenentachtig, Ruusbroec achtentachtig, Suso zeventig, de heilige Theresia zevenenzestig en Catharina van Genua en de heilige Petrus van Alcantara drieënzestig. Het lijkt alsof dat ten goede veranderde leven, de beloning van de mystieke overgave, hen in staat heeft gesteld te zegevieren over hun lichamelijke gebreken en te leven en het van hen gevraagde werk te leveren, onder omstandigheden die gewone mensen uitgeschakeld zouden hebben. Dergelijke overwinningen, die in de geschiedenis van de menselijke
geest een heroïsche status hebben gekregen, zijn in de regel op
dezelfde manier behaald. Zoals alle intuïtieve personen, alle bezitters
van talenten en alle potentiële kunstenaars-waarmee zij in feite nauw
verwant zijn-beschikken mystici, psychologisch gesproken over
"uitzonderlijke beweeglijke drempels." Dat wil zeggen dat slechts door
een geringe inspanning, een gering afwijken van de normale
omstandigheden, hun sluimerende of "subliminale" vermogens tevoorschijn
kunnen komen en bezit kunnen nemen van hun psychische domein. Een
"beweeglijke drempel" kan dus van iemand een genie, een waanzinnige of
een heilige maken. Bij de grote mystici liggen deze krachten, deze
persoonlijkheidstrekken onder het niveau van het normale bewustzijn,
zijn van een ongewone rijkdom en kunnen niet tot de pathologie gerekend
worden. "Als het waar is," zegt Delacroix, "dat de grote mystici niet
helemaal ontsnapt zijn aan de onvolkomenheden die vrijwel alle
buitengewone systemen kenmerken, is bij hen een krachtige en scheppende
kracht aanwezig, een opbouwende logica en een vergrote mate van
verwerkelijking-kortom, een talent-die in werkelijkheid hun essentiële
eigenschap vormen...De grote mystici, scheppers en uitvinders die een
nieuwe manier van leven hebben gevonden en die verantwoord
hebben.... vallen, op de hoogste toppen van de menselijke geest, onder de
grote vereenvoudigers van de wereld." [97] Voor zover wij dat op dit moment weten, lijkt het waar te
zijn dat
die krachten, die in verbinding staan met de Transcendentale Orde en op
zijn minst de helft van het Zelf vormen, in een slapende toestand
verkeren bij gewone mensen, bij wie tijd en belangstelling volledig in
beslag worden genomen door het reageren op de prikkels van de
zintuiglijke wereld. Samen met die sluimerende krachten slaapt ook het
landschap, dat alleen zij kunnen begrijpen. Bij mystici verkeert niets
van dat Zelf altijd in slaap. Zij hebben de Bewoner van het Diepste
Innerlijk uit zijn sluimer gewekt en daaromheen hun leven één gemaakt.
Hart, Verstand en Wil zijn daar in vol bedrijf, waarbij ze hun
drijfveer niet ontlenen aan het schimmenspel van de zintuigen, maar aan
de diepten van het ware Zijn, waar een lamp is ontstoken en een
bewustzijn is ontwaakt, waarvan de slapende massa onbewust blijft.
Iemand die zegt dat de mysticus maar een half mens is, beweert precies
het tegenovergestelde van de waarheid. Alleen de mysticus kan een heel
mens genoemd worden, omdat bij de anderen de helft van de krachten van
het Zelf altijd slapen. Op het ervaren van die heelheid is door de
mystici veel nadruk gelegd. Zo zegt de Goddelijke Stem tegen de heilige
Catharina van Siena, "Ik heb u ook de Brug getoond en de drie
belangrijkste treden, die daar voor de drie krachten van de ziel zijn
aangebracht en ik heb u verteld dat niemand het gelukzalige leven kan
bereiken tenzij hij alledrie de treden heeft bestegen, dat wil zeggen,
alledrie de krachten van de ziel in Mijn Naam heeft samengebracht."
[98] In de abnormale persoonlijkheidstypen, waaraan wij de naam genie hebben gegeven, lijken we een aanduiding te bespeuren van de verbanden die zouden kunnen bestaan tussen deze diepe niveaus en de korst van het bewustzijn. Bij de dichter, musicus en grote wiskundige of uitvinder maken de krachten die zich onder de drempel bevinden en door de bewuste wil van de eigenaar nauwelijks beheersbaar zijn, een belangrijk deel uit van hun bezigheden van waarnemen en begrijpen. Bij alle creatieve handelingen wordt het merendeel van het werk onbewust verricht, het gebeurt in zekere zin automatisch. Dat geldt evenzeer voor mystici, filosofen, ontdekkers en leiders van mensen. De aanvang van elke grote religie, uitvinding en kunstwerk is altijd te danken aan een bepaalde plotselinge vlaag van intuïties of ideeën, waarvoor het oppervlakkige Zelf niet verantwoordelijk gesteld kan worden; het uitoefenen van krachten ligt zover voorbij de beheersing door dat Zelf, dat zij, zoals hun eigenaar soms zegt, "van buitenaf lijken te komen." Dat is "inspiratie," het openen van de sluizen, zodat de wateren der waarheid, waarin alle leven zich baadt, kunnen opstijgen tot het peil van het bewustzijn. De grote leraar, dichter, kunstenaar of ontdekker is nooit opzettelijk op dat doel uit. Hij weet niet hoe hij dat bereikt; misschien door een hem niet bewust contact met dat creatieve domein van het zijn, dat de Soefi's de Opbouwende geest noemen en de Kabbalisten Yesod, en waarvan beiden beweren dat het zich meteen achter de zintuiglijke wereld bevindt. "Soms," zei de grote Alexandrijnse jood Philo, "als ik leeg aan mijn werk begon, werd ik plotseling vol; ideeën regenden dan op een onzichtbare manier op mij neer en zetten zich vanuit de hoogte in mij vast, zodat ik onder invloed van een goddelijke inspiratie in grote opwinding raakte, niet meer wist waar ik was, noch wie er aanwezig was, noch wie ikzelf was, noch wat ik zei, noch wat ik schreef; want dan was ik mij bewust van een overvloed aan interpretaties, de vreugde van het licht, het meest indringende inzicht en het meest duidelijke overzicht van alles wat er gedaan moest worden, waarbij dat een even grote invloed op mijn geest had, als het helderst zichtbare beeld op mijn ogen zou hebben." [99] Dat is een echte oorspronkelijke extase, strikt in overeenstemming met met de toestand waarin de mysticus zijn indrukwekkende werk verricht. Jezelf laten gaan, rustig en ontvankelijk zijn, lijkt de
voorwaarde
te zijn waarbij een dergelijk contact met het Kosmische Leven bereikt
kan worden. "Ik heb gemerkt dat je nergens aan moet denken als je
schildert, dan gebeurt alles beter," zegt de jonge Rafaël tegen
Leonardo da Vinci. [100] Het oppervlakkige Zelf moet hier zijn eigen
ontoereikendheid bekennen, moet de nederige dienaar worden van een
dieper en levenskrachtiger bewustzijn. De mystici delen dezelfde
mening. "De wil moet kalm en wijs begrijpen," zegt de heilige Theresia,
"dat het niet door middel van werk van onze kant is dat wij ons kunnen
bekeren tot een goede zaak aangaande God." [101] "De beste en edelste
manier waarop gij tot dit leven kunt komen," zegt Eckhart, "is door te
zwijgen en God laten werken en spreken. Waar alle krachten van hun werk
en beelden worden onttrokken, worden deze woorden gesproken...hoe meer
gij al uw krachten kunt terugtrekken en het voortbrengsel kunt
vergeten, hoe nader gij bent tot dit en hoe ontvankelijker." [102] Daarom zei Boehme tegen de nieuweling, [103] "Als zowel
verstand
als wil tot rust zijn gekomen en lijdelijk de uitingen van de eeuwige
Wereld en Geest ondergaan, en als uw ziel opwiekt tot boven het
tijdelijke, en buitenwaarts gericht zinnen en verbeelding vergrendeld
zullen worden door het heilige onttrekken, dan zal aan u het
eeuwige Horen, Zien en Spreken onthuld worden. Gezegend zijt gij, als
gij het zelf denken en zelf willen tot stilstand kunt brengen en het
rad van verbeelding en zinnen kunt stoppen." Als de bewuste geest
lijdzaam is, kan de goddelijkere geest-het orgaan van het vrije en
oorspronkelijke leven-boven de drempel uitstijgen en haar berichten
mededelen. In de woorden van een oudere mysticus, "De ziel, die alle
dingen en zichzelf vergeet, wordt ondergedompeld in de oceaan van de
Goddelijke Pracht en verlicht door de Verheven Afgrond van de
Onpeilbare Wijsheid." [104] De "lijdelijkheid" van de beschouwing, is dus een noodzakelijke voorbereiding voor de spirituele energie, een wezenlijk ontruimen van de basis. Het trekt de vloed van het bewustzijn terug van de kusten van de zintuigen en stopt "het rad der verbeelding." "De ziel," zegt Eckhart weer, "is geschapen op een plek tussen Tijd en Eeuwigheid; met haar verhevenste krachten raakt zij de Eeuwigheid, met haar lagere de Tijd." [105] Deze beiden, de wereld van Zijn en de wereld van Worden, zijn de twee "stadia van de werkelijkheid" die elkaar ontmoeten in de geest van de mens. Door ons af te snijden van het domein van het tijdelijke, de lagere soort werkelijkheid, krijgen door de Beschouwing het domein van het eeuwige en de krachten die contact kunnen maken met dat domein, hun kans. In de geboren mysticus zijn deze krachten sterk en liggen vlak onder de normale bewustzijnsdrempel. Hij heeft een talent voor het transcendentale-of zoals hij zelf zou zeggen, goddelijke-ontdekken, op dezelfde manier waarop zijn neven, de geboren musicus en dichter, een talent voor het muzikale of dichterlijke ontdekken hebben. In alledrie gevallen, is het opduiken van die hogere krachten geheimzinnig en niet in het minst voor degenen die dat ervaren. Psychologie enerzijds en theologie anderzijds, kunnen ons schema's en theorieën bieden over dit gebeuren, over de zonderlinge golfbewegingen van het zich ontwikkelende bewustzijn, over de grillige bezoeken van een luciditeit en scheppende kracht waar het zelf weinig controle over heeft, de vervoeringen en treurnis van een nu eens verleende en zich dan weer terugtrekkend visioen. Maar het geheim van het genie ontgaat ons, zoals het geheim van het leven de bioloog ontgaat. Het enige wat we over dergelijke personen kunnen zeggen is dat de werkelijkheid zich aan hen voordoet onder abnormale omstandigheden en in abnormale perioden en dat zij, onderhevig aan die omstandigheden en deze perioden, daar niet onderuit kunnen. Dankzij hun bijzonder psychische instelling, wordt één aspect van het universum zo scherp op één punt gericht, dat vergeleken daarmee alle andere beelden vervlakt, vaag en onwerkelijk zijn. Vandaar dat het offer dat geniale mensen-mystici, kunstenaars en uitvinders-van hun hele leven maken voor dit ene Doel, deze ene opvatting over de waarheid, geen zelfverloochening is, maar eigenlijk zelfvervulling. Zij rapen zichzelf bijeen uit het onwerkelijke, om zich te richten op het werkelijke. De hele persoonlijkheid lost dan op in of maakt contact met bepaalde in het universum bestaande ritmen of harmonieën, die niet ontvangen kunnen worden door de ontvangstapparatuur van andere Zelven. "Daar is Gods vinger, een flits van de Wil die kan!" roept abt Vogler uit, terwijl de klanken onder zijn hand toenemen. "De getallen kwamen!" zegt de dichter. Hij weet niet hoe, maar vast niet door doelbewust redeneren. Zo is het ook bij de mysticus. Madame Guyon zegt in haar
autobiografie dat haar bij het schrijven van haar boeken dan een
plotselinge en onweerstaanbare neiging overviel om de pen ter hand te
pakken, hoewel zij zich volstrekt onbekwaam achtte voor een litteraire
tekst en niet eens het onderwerp wist waarover zij zich dan gedwongen
voelde te schrijven. Als zij zich tegen die drang verzette, ging dat
ten koste van een vreselijke rusteloosheid. Ze begon dan buitengewoon
snel te schrijven, waarbij woorden, uitgewerkte onderwerpen en passende
citaten zonder nadenken in haar opkwamen en zo snel dat een van haar
langste boeken in anderhalve dag werd geschreven. "Ik merkte bij het
schrijven dat ik dingen opschreef die ik nooit had gezien en tijdens
dat gebeuren viel mij op dat ik over een grote schat aan kennis en
begrip beschikte, waarvan ik niet wist dat ik die bezat." [106] Dezelfde uitspraken zijn gedaan over de heilige Theresia, die
vertelde dat zij bij het schrijven van haar boeken niet in staat was
iets anders op papier te zetten dan wat haar Meester in haar ingaf.
[107] Zo zei Blake over "Milton" en "Jeruzalem," "Ik heb die gedichten
geschreven van uit een rechtstreekse ingeving, twaalf en soms dertig
regels tegelijkertijd, zonder voorbedachte rade en zelfs tegen mijn
wil. De tijd om het op te schrijven bleek dus vrijwel te verwaarlozen
en het resultaat was een enorm gedicht dat het werk lijkt te zijn van
een lang leven, geheel vervaardigd zonder moeite of onderzoek." [108] Dit zijn natuurlijk extreme voorbeelden van dat vreemde vermogen om automatisch te schrijven, waarbij woorden en letters verschijnen en zichzelf rangschikken in weerwil van de wil van de schrijver, waarvan de meeste dichters en romanschrijvers een spoortje bezitten. Dat schrijven is waarschijnlijk verwant aan het automatische schrijven van "mediums" en andere gevoelige mensen, bij wie de vaak chaotische en onsamenhangende subliminele geest zich aan een uitingskanaal koppelt. De zich net onder de drempel bevindende geest van de mysticus is echter niet chaotisch. Die is ongewoon gevoelig, rijkelijk begiftigd en scherp waarnemend-een schatkamer, geen rommelhok-en groeit in de loop van haar ontwikkeling uit tot een zeer gedisciplineerd en bekwaam kennisinstrument. Als dus haar inhoud bovenkomt en aangeboden wordt aan het normale bewustzijn in de vorm van luciditeit, "stemmen horen," visioenen, automatisch schrijven of enige andere vertolking van het bovenzinnelijke in de vorm van zintuiglijke gewaarwordingen, is het geen reden tot wantrouwen, omdat het waardeloze onbewuste domein van zwakkere naturen zich soms op dezelfde manier manifesteert. Idioten zijn vaak rad van tong, veel sprekers gezond van geest. Samengevat: wat zijn dus de door ons gevonden belangrijkste kenmerken waarmee wij ons moeten bezighouden in dit schetsboek van het psychische leven van de mens? (1) We hebben het leven, nogal willekeurig, onderverdeeld langs de fluctuerende lijn die psychologen de "bewustzijnsdrempel" noemen, in het oppervlakteleven en de onbewuste diepten. (2) In dat oppervlakteleven, hoewel wij toegeven dat het in wezen een geheel vormt, onderscheiden we drie opvallende en altijd aanwezige aspecten: de Drie-eenheid van de Eenheid van voelen, denken en willen. Van die drie moesten wij de belangrijkste plaats inruimen voor het voelen, als de kracht die de machinerie van denken en willen in gang zet. (3) We hebben gezien dat dit leven tot uitdrukking komt in de twee complementaire vormen conatie, de uitgaande actie en cognitie, de innerlijk aanwezige kennis. Dat de eerste, die dynamisch van aard is, grotendeels het werk is van de door de emoties gestimuleerde wil, terwijl de tweede, die passief van aard is, zaak van het verstand is. Zij beantwoorden aan de twee belangrijkste aspecten die de mens onderscheidt in het universele leven: Zijn en Worden. (4) Noch conatie, noch cognitie-actie noch denken-zoals die
worden
uitgevoerd door dat oppervlaktebrein, omdat dat zich bezighoudt met het
gewone bestaan en beheerst wordt door ruimtelijke begrippen, is in
staat enig contact te maken met de Absolute of transcendentale wereld.
Dat handelen en denken gaat volledig over het direct of indirect door
de zintuiglijke wereld aangeleverde materiaal. De getuigenis van de
mystici en van al die mensen die een "instinct voor het Absolute"
hebben, wijst echter op het bestaan van nog een andere eigenschap-in
feite een dieper Zelf-van de mens, een Zelf dat door het alledaagse
leven doorgaans "onder de drempel" van zijn bewustzijn gehouden wordt
en zo een van de factoren wordt van zijn "subliminele leven." Dat
verborgen Zelf is het belangrijkste instrument van de mystiek en leeft
een "wezenlijk" leven, dat in contact staat met de echte of
transcendentale wereld. [109] (5) Bepaalde processen, waarvan het beschouwen als voorbeeld is genomen, kunnen de bewustzijnstoestand zo veranderen dat daardoor het tevoorschijn komen van dat diepere Zelf toegestaan wordt, waardoor, naar mate het meer of minder in het bewuste leven binnendringt, van iemand meer of minder een mysticus maakt. Het mystieke heeft dus te maken met het tevoorschijn komen van het transcendentale Zelf van de mens vanuit diepe lagen, met het in bezit nemen van het bewustzijnsdomein en de "bekering" of herschikking van zijn voelen, denken en willen-zijn karakter-rond dit nieuwe middelpunt van het leven. Als conclusie van dit hoofdstuk stellen wij dus dat het doel
van
het mystieke avontuur, van binnenuit gezien, het begrijpen of
rechtstreeks eenworden betekent met de transcendentale Werkelijkheid,
die wij in het laatste gedeelte van buitenaf probeerden te definiëren.
Hier betekenen, als vervulling van de hoogste aardse liefde, kennis en
eenworden hetzelfde; wij moeten "eenworden met de gelukzaligheid" als
wij ons daar bewust van willen worden. Het aspect van ons zijn, waarmee
wij dat eenworden zouden kunnen bereiken-dat "merg der Ziel," zoals
Ruusbroec dat noemt-ligt gewoonlijk onder onze bewustzijnsdrempel, maar
bij bepaalde abnormaal rijke en levenskrachtige naturen, en onder
bepaalde gunstige omstandigheden, zou dat losgemaakt kunnen worden door
middel van verschillende hulpmiddelen, zoals beschouwing. Als het
eenmaal tevoorschijn is gekomen, neemt het aspecten van het bewuste
Zelf in zich op, om samen daarmee te werken. De oppervlakte moet
samenwerken met de diepe lagen, en ten slotte daarmee samensmelten om
de eenwording tot stand te brengen van het bewustzijn op een hoger
niveau, het enige dat een einde kan maken aan de onrust van de mens.
Het naar het Al hunkerende hart, de geest die het opneemt, de wil die
het hele Zelf daarop richt, moeten allemaal in het spel gebracht
worden. Het Zelf moet zich overgeven, maar niet vernietigd worden zoals
sommige Quiëtisten hebben gemeend. Het sterft alleen, zodat het opnieuw
kan leven. "Het grootste succes"-de doorlopende verzekering van de
mysticus dat "wij waarlijk meer in de hemel zijn dan op aarde,"-zo zegt
Lady Juliana, in een passage die vooruitloopt op de classificering van
de huidige psychologie, "komt van de oorspronkelijke Liefde van onze
ziel, van het heldere licht van onze Rede en van een standvastige
Geest." [110] Maar welke volgorde van belangrijkheid nemen deze activiteiten in, in een gebeuren dat een geheel vormt? Zoals we hebben gezien moet elk zijn eigen gedeelte uitvoeren, want we hebben te maken met de reactie van de mens in zijn geheel op de overweldigende aantrekkingskracht van God. Maar wie zal de overhand hebben? De uiteindelijke aard van het ervaren door het Zelf van de werkelijkheid, zal afhangen van het antwoord wat het geeft op deze vraag. Wat zijn de respectievelijke waarden van Geest en Hart? Welk van beiden zal het dichter bij het Denken van God brengen, het echte leven waarin het ondergedompeld is? Welk van de twee, gekoesterd en overheersend gemaakt, brengt het meest waarschijnlijk tot harmonie met het Absolute? De Liefde Gods, die altijd in het hart is en meestal op de lippen van de Heiligen ligt, is het hartstochtelijke verlangen naar die harmonie, de "ziekte van het denken" is haar verstandelijke equivalent. Hoewel wij aan God lijken te kunnen ontkomen, kunnen we niet ontkomen aan een bepaalde vorm van deze hunkering, behalve ten koste van volledige apathie. Daarom gaan we terug naar de uitspraak waarmee dit hoofdstuk opende, over de twee heersende verlangens die de gevangenis van het Zelf delen. Wij zien nu dat zij de hunkering van verstand en emoties voorstellen naar het enige einde van alle queesten. De gedisciplineerde wil-het "conatieve vermogen"-met alle sluimerende eigenschappen die zij kan wekken en gebruiken, kan een van hen te hulp schieten. Welke? Dat is een wezenlijke vraag, want de bestemming van het Zelf hangt af van de metgezel die door de wil wordt uitgekozen. De spirituele geschiedenis van de mens onthult twee afzonderlijke en fundamentele houdingen ten opzichte van het ongeziene en twee manieren waarmee hij heeft geprobeerd daarmee in contact te komen. Voor onze huidige opzet zal ik deze manieren de "weg van de magie" en de "weg van de mystiek" noemen. Nu dit zo gesteld is, moeten we daar meteen aan toevoegen dat, hoewel deze manieren in hun extreme vorm zeer van elkaar verschillen, hun grenzen allesbehalve duidelijk omschreven zijn en dat zij, uitgaande van een en hetzelfde punt, de onderzoeker vaak in verwarring brengen omdat ze dezelfde taal, instrumenten en methoden gebruiken. Vandaar dat veel van wat in werkelijkheid magie is, zomaar en in de volksmond als mystiek omschreven wordt. Zij vertegenwoordigen eigenlijk de tegenovergestelde polen van een en hetzelfde: het transcendentale bewustzijn van de mensheid. Tussen hen in liggen de grote religies, die in diezelfde metafoor omschreven kunnen worden als voorstellingen van de gewone bewoonbare streken van dat bewustzijn. Dus aan het ene einde van de schaal verdwijnt de zuivere mystiek geleidelijk in de religie-vanuit bepaalde standpunten lijkt die daaruit voort te komen. Geen enkel diep religieus mens is zonder vleugje mystiek en geen enkele mysticus kan iets anders dan religieus zijn, in de psychologische, zoniet de theologische betekenis van het woord. Aan het andere einde van de schaal, zoals we later zullen zien, verdwijnt de religie evenzeer geleidelijk in de magie. Het fundamentele verschil tussen die twee is het volgende: magie wil krijgen, mystiek wil geven-onsterfelijke en elkaar vijandig gezinde houdingen, die in elk tijdperk van het denken onder de ene of de andere vermomming opduiken. Volledig tot ontwikkeling gekomen leiden zowel magie als mystiek ertoe dat het hele psychische gebeuren invloed uitoefent op hun gang van zaken: beiden beweren dat zij hun inwijdelingen voor gewone mensen onbekende krachten verschaffen. Maar het middelpunt waar omheen dat gebeuren gegroepeerd is, de redenen van hun werkzaamheden en de doeleinden waarvoor de krachten worden ingezet, verschillen enorm. In de mystiek verenigt de wil zich met de emoties in een gloedvol verlangen naar het overstijgen van de zintuiglijke wereld, met de bedoeling dat het Zelf samen kan vloeien met liefde tot het ene eeuwige en laatste Liefdesobject, waarvan het bestaan intuïtief wordt waargenomen door datgene wat wij doorgaans de ziel noemen, maar het nu eenvoudiger vinden om dat aan te duiden als het "kosmische" of "transcendentale" gevoel. Dat is het dichterlijke en religieuze temperament dat handelt op het vlak van de werkelijkheid. Bij magie verenigt de wil zich met het verstand tot een gloedvol verlangen naar bovenzinnelijke kennis. Dat is het intellectuele, agressieve en wetenschappelijke temperament dat probeert zijn bewustzijnsgebied uit te breiden, totdat het de bovenzinnelijke wereld insluit, dus duidelijk het tegenovergestelde van mystiek, hoewel het vaak naam en manieren daarvan overneemt. Onze taak is de kenmerken en betekenis van de magie later gedetailleerder te bekijken. Op dit moment moge volstaan te zeggen dat wij alle vormen van zichzelfzoekend transcendentalisme min of meer als magisch kunnen classificeren. Het doet er weinig toe of het instrument dat zij gebruiken toverspreuken van de oude magiërs zijn, het gezamenlijke gebed voor regen van de orthodoxe geestelijken, de bewust zelfhypnotiserende hulpmiddelen van het "Nieuwe Denken;" of dat de bedoeling het oproepen van een engel is, het vermogen om de situatie te overstijgen of het genezen van een ziekte. Het doel is steeds hetzelfde: de opzettelijke vervoering van de wil, totdat die de gewone grenzen overstijgt en voor het Zelf of een groep Zelven iets verkrijgt dat ze voordien niet hadden. Het is een individualistische en inhalige techniek, in al haar vormen een activiteit van het verstand, die de Werkelijkheid zoekt voor haar eigen doeleinden, of voor die van de gehele mensheid. De Mystiek, waarvan de grootse naam maar al te vaak aan deze bovenzinnelijke activiteiten wordt toegekend, heeft daar niets mee gemeen. Zij is niet-individualistisch. Het houdt in feite het teniet doen van de individualiteit in, van die hardvochtige afgescheidenheid, dat "Ik, Mij en Mijn" dat van de mens een beperkt en geïsoleerd iets maakt. In wezen is het een gebeuren van het hart, dat de grenzen van het individuele standpunt probeert te overstijgen en zichzelf over te geven aan de uiterste Werkelijkheid, niet voor eigen gewin, niet om de transcendentale nieuwsgierigheid te bevredigen, niet om genietingen van een andere wereld te verkrijgen, maar zuiver uit een instinct van liefde. Met het woord hart bedoelen we hier natuurlijk niet alleen "de zetel van de aandoeningen," "het orgaan van tedere emoties," en dergelijke, maar juist het innerlijkste heiligdom van het eigen zijn, de diepe grond van zijn liefde en wil en de bron van zijn energie en leven. De mysticus is "verliefd op het Absolute," niet op een ijdele of sentimentele manier, maar in de levenskrachtige betekenis die ten koste van alles en door alle gevaren heen, aandringt op eenworden met het geliefde object. Terwijl magische praktijken-net als wetenschappelijke-niet noodzakelijkerwijs een hartstochtelijke emotie met zich meebrengen, hoewel zij natuurlijk een bepaald soort belangstelling inhouden en moeten inhouden, kan mystiek, net als kunst, dus niet zonder dat bestaan. We moeten voelen, en intens voelen, voordat we op deze moeizame en heldhaftige schaal kunnen handelen. Wij zien dus dat deze twee activiteiten overeenkomen met de twee eeuwigdurende hartstochten van het Zelf, het verlangen naar liefde en het verlangen naar kennis, die elk voor zich de hunkering van hart en verstand naar de ultieme waarheid vertegenwoordigen. De derde houding ten opzicht van de bovenzinnelijke wereld, die van de transcendentale filosofie, komt nauwelijks binnen het gezichtsveld van het huidige onderzoek, omdat die zuiver academisch is, terwijl zowel magie als mystiek praktisch en empirisch zijn. Dergelijke filosofie wordt vaak onjuist mystiek genoemd, omdat zij landkaarten probeert te maken van de landstreken die door de mysticus verkend worden. Haar verrichtingen zijn nuttig, net zoals schema's nuttig zijn, zolang zij niet het einddoel na-apen. Ze moet bedenken dat het enige einddoel de eigen ervaring is-de persoonlijke en kostbare verkenning van de vervoerde en waarheidlievende ziel. Wat bedoelen we dan eigenlijk met mystiek? Een woord dat onbeschroomd wordt toegepast op verrichtingen van mediums en extatische toestanden van heiligen, op "cultivering van de geest" en tovenarij, dromerige dichtkunst en middeleeuwse kunst, op bidden en handlijnkunde, de leerstellige buitensporigheden van de Gnostiek en de halfslachtige speculaties van de Platonisten van Cambridge-volgens William James zelfs op de door middel van bedwelmende middelen veroorzaakte toestanden [111] -verliest al snel elke zinvolle betekenis. Het gebruik van dat woord brengt de onervaren student alleen maar in verwarring, zodat hij uiteindelijk het vage idee overhoudt dat elk soort bovenzinnelijke theorie en praktijk op een of andere manier "mystiek" is. Vandaar de noodzaak haar echte kenmerken zo mogelijk vast te stellen en het gegeven te herformuleren dat Mystiek, in haar zuivere vorm, de wetenschap van de uitersten is, de wetenschap van het eenworden met het Absolute en niets anders, en dat de mysticus degene is die die eenwording bereikt, niet degene die erover spreekt. Niet iets weten over, maar het zelf Zijn, is het kenmerk van de echte ingewijde. Het probleem ligt in het bepalen van het punt waarop de bovenzinnelijke ervaring ophoudt slechts een interessante uitbreiding te zijn van de zintuiglijke ervaring-zogezegd een uitbreiding van de grenzen van het bestaan-en overgaat in dat grenzeloze leven waarin Subject en Object, de verlangende en het verlangde, een zijn. Het is geen scherpe scheidslijn, maar eerder een eindige reeks gradaties, waardoor die twee toestanden van elkaar gescheiden worden. Daarom moeten we zorgvuldig kijken naar al die pelgrims die onderweg zijn en als wij dat kunnen, de drijfveer van hun reizen ontdekken, de kaarten die ze gebruiken, de bagage die ze bij zich dragen en het einddoel dat ze bereiken. We hebben nu uitgesproken dat het einddoel dat de mysticus
zich
stelt een bewuste eenwording is met het levende Absolute. Die
Goddelijke Duisternis, de Afgrond van de Godheid, waarover sommigen
spreken als het einddoel van hun queeste, is precies dat Absolute, het
Ongeschapen Licht waarin het Universum baadt en dat hij-doordat het elk
menselijke uitdrukkingsvermogen overstijgt-alleen maar kan beschrijven
als duister. Er bestaat echter-moet bestaan-"op een duidelijk
ergens," contact tussen elk individuele Zelf en dat Opperste Zelf, dat
Uiteindelijke. Bij de mysticus is die eenwording bewust, persoonlijk en
volledig. "Hij geniet," zegt Johannes van het Kruis, "een bepaald
contact van de ziel met het Goddelijke, en het is God Zelf, die dan
gevoeld en geproefd wordt." [112] Min of meer naar zijn eigen niveau
heeft hij het wezenlijke Zijn of de Godheid aangeraakt-of beter, is
daardoor aangeraakt-en niet louter de manifestatie daarvan in het
leven. Dat onderscheidt hem van de beste en briljantste andere mensen
en maakt van zijn kennis, in de woorden van Patmore, "de kennis van de
vanzelfsprekende Werkelijkheid." Als wij samen met hem naar die
onnaspeurlijke bodem staren van waaruit de Wereld van Worden voorkomt,
"eeuwig voortgebracht in een eeuwig Nu," zien we misschien alleen maar
de ijzige duisternis van eeuwige ontkenningen, maar hij ziet dan,
voorbij het samenvallen van de tegenstellingen, het gelaat van de
Volmaakte Liefde. Zoals het genie in elke kunst-menselijk gesproken-het
eindstadium is van een vermogen waarvan ieder individu nog wat
restanten bezit, moet de mystiek ook beschouwd worden als een
eindstadium, de actieve uiting van een in de hele mensheid sluimerend
vermogen, dat wil zeggen het vermogen om op die manier de
transcendentale werkelijkheid te aanschouwen. Er zijn maar weinig
mensen die hun leven doorbrengen zonder te weten wat het is om
uiteindelijk door dat mystieke gevoel geraakt te worden. Zoals iemand
die verliefd wordt op een vrouw en ziet-zoals de minnaar dat echt
ziet-dat het expliciete begrip "meisje" een wonderbaarlijke en
onuitsprekelijke werkelijkheid verhult, iemand het "door een goddelijk
licht beroerd" landschap gadeslaat-een aantrekkelijke uitspraak voor
wie dat niet hebben gezien, maar een voor de rest een bewering van een
kenner-of iemand die verliefd wordt op het Heilige, of zoals wij zeggen
"bekeerd wordt," al die mensen hebben één moment echt iets geweten van
het geheim van de wereld. [113] ". . . Nu en dan weerklinkt een trompet Vanaf de verborgen tinnen der Eeuwigheid Waar golvende mistnevels een gebied vervagen En rond halfgeziene torens traag weer vervloeien." Op zulke momenten fluistert het "Transcendentale Gevoel,
opwellend
vanuit een ander 'deel van de Ziel' tegen Inzicht en Gevoel dat ze iets
over het hoofd zien. Wat? Niets minder dan het geheime plan van het
Universum. En wat is dat geheime plan? Het andere 'Deel van de Ziel'
begrijpt dat daadwerkelijk in stilte zoals het is, maar kan dat alleen
maar duidelijk maken aan Inzicht in de symbolische taal van de
vertolker, de Verbeelding-in een Visioen." [114] Daar, in die vonk of "deel van de ziel" waar de geest, zoals de religie zegt, "rust in God, die haar schiep," ligt de bron zowel van de scheppende verbeelding als van het mystieke leven. Af en toe dringt die in het bewustzijn door en wordt de mens naar het spirituele niveau verheven, waar hij een glimp opvangt van het "geheime plan." Dan verschijnen aanduidingen van een prachtige waarheid, een door een onuitsprekelijke vrede gekenmerkt eenworden, waardoor in de geschapen dingen en in het Zelf een gevoel van liefde, aanbidding en ontzag ontwaakt. De kwaliteit van het leven neemt toe, de hindernis van de persoonlijkheid wordt doorbroken, de mens ontsnapt aan de zintuiglijke wereld en betreedt voor een korte tijd het uitgebreidere leven van het Al. Deze intuïtie van het Werkelijke dat aan de basis ligt van de zichtbare wereld en haar leven ondersteund, is in een aangepaste vorm aanwezig in de kunsten, misschien zou het beter zijn om te zeggen dat die daar aanwezig moet zijn, als die kunsten zichzelf willen rechtvaardigen als verheven ervaringsvormen. Dat geeft hen die bijzondere levenskracht, dat vreemde vermogen om een indringende emotie over te brengen, half kwelling en half vreugde, die hun meer rationele vertolkers van de wijs brengen. Wij weten dat het "op een foto lijkende" beeld, het tegelijkertijd fraaie en gerieflijke gebouw, de een perfect verslag van het leven vormende roman, ons niet kan bevredigen. Het is niet eenvoudig om te zeggen waarom dat zo zou moeten zijn, tenzij dat is omdat deze dingen hun echte taak hebben verwaarloosd, niet het weergeven van de illusies van de gewone man, maar voor ons iets te pakken krijgen en te vertalen van dat "geheime plan," de werkelijkheid die in zekere mate waargenomen kan worden door het artistieke bewustzijn. "Zowel schilderen als dichtkunst en muziek bestaan uit en jubelen in onsterfelijke ideeën," zegt Blake. [115] Het "de kwaliteit van het leven verhogende vermogen" dat beschouwd wordt als de beste eigenschap van goed schilderen [116] ontspringt uit dit contact van de artistieke geest met de archetypische-of, zo je wilt, de transcendentale-wereld, het onderliggende wezenlijke van de dingen. Een criticus, bij wie het dichterlijke talent het ongewone
verbond van intuïtie en eruditie tot stand heeft gebracht, getuigt van
diezelfde waarheid als hij over de vroege Chinese schilderkunst
beheersende idealen zegt, "Volgens deze theorie wordt elk kunstwerk
beschouwd als een belichaming van de aard van het ritme, dat de levende
ziel der dingen weergeeft met een duidelijkere schoonheid en intensere
kracht dan de grove belemmeringen van de ingewikkelde materie laten
overbrengen naar onze zintuigen in de zichtbare wereld rondom ons. Een
schilderstuk wordt opgevat als een "soort verschijning uit de
echtere wereld van het wezenlijke leven." [117] Die "echtere
wereld van het wezenlijke leven" is de wereld waarin de "vrije ziel"
van de grote mysticus verblijft, zwevend als een zesvleugelige Serafijn
voor het gelaat van het Absolute. [118] In zijn kortdurende scheppende
momenten kan ook de kunstenaar deze grenzen overschrijden, maar hij kan
daar niet blijven. Hij keert weer bij ons terug, met haar boodschappen,
met Dantes uitroep op zijn lippen- ". . . Non eran da ciô le proprie penne Met de heilige Bernardus zou de mysticus kunnen zeggen en
moet dat eigenlijk ook zeggen, "Mijn geheim voor mijzelf." Hoe hij ook zijn best
doet, zijn gestamel en met ontzag vervulde verslagen zijn nauwelijks te
begrijpen, behalve voor mensen die al onderweg zijn. Maar de kunstenaar
kan het daarbij niet laten. Hem is de plicht opgelegd iets van wat hij
waarneemt tot uitdrukking te brengen. Hij is verplicht iets van zijn
liefde te vertellen. In zijn aanbidding van de Volmaakte Schoonheid
moet zijn geloof in evenwicht worden gebracht door zijn werk. Door
middel van sluiers en symbolen moet hij voor de anderen zijn ongebonden
visie vertolken, zijn glimp op het brandende braambos. Hij is de
middelaar tussen zijn broeders en het goddelijke, want kunst vormt de
band tussen schijn er werkelijkheid. [120] Maar wij noemen niet iedereen die over deze gedeeltelijke en artistieke intuïtieve gevoelens beschikt een mysticus, evenmin als wij iedereen die piano heeft leren spelen een musicus noemen. De echte mysticus is iemand bij wie dergelijke krachten het louter artistieke en visionaire stadium overstijgen en verheven worden tot dat van het genie, in wie het transcendentale bewustzijn het normale kan overheersen en die zichzelf volmondig heeft overgegeven aan het omhelzen van de Werkelijkheid. Zoals kunstenaars in een bijzonder verhouding tot de wereld der verschijnselen staan, waarbij zij ritmen ontvangen en voor andere mensen verborgen waarheden en schoonheden ontdekken, verhoudt deze ware mysticus zich tot de transcendentale wereld, waarin hij feitelijk voor ons onvoorstelbare opwinding en genot ervaart. Zijn bewustzijn heeft een bijzondere gedaanteverwisseling ondergaan, hij leeft op een ander ervaringsniveau dan andere mensen en dat betekent natuurlijk dat hij een andere wereld ziet, omdat de wereld zoals wij die waarnemen het voortbrengsel is van bepaalde stukjes of aspecten van de werkelijkheid, die invloed uitoefenen op een normaal en onveranderd bewustzijn. Daarom is zijn mystiek geen geïsoleerd visioen, geen vluchtige glimp van de werkelijkheid, maar een geheel, zijn eigen waarborgen en verplichtingen dragend, levenssysteem. Zoals andere mensen ondergedompeld zijn in en reageren op een gewoon of verstandelijk leven, is de mysticus ondergedompeld in en reageert op het spirituele leven. Hij is op weg naar dat laatste samenvallen met zijn belangen, dat hij het "Eenworden met God" noemt. Hij is een eenzame ziel genoemd. Het zou juister zijn hem te beschrijven als een eenzaam lichaam, want zijn bijzonder ontvankelijke ziel zendt en ontvangt aan alle kanten informatie. De aardse kunstenaar probeert ons, omdat waarnemen het dwingende verlangen met zich meebrengt om zich te uiten, in kleuren, klanken of woorden een zweem van zijn extase te geven, zijn glimp van de waarheid. Alleen mensen die het zelf geprobeerd hebben, weten hoe gering het gedeelte van zijn inzicht is, dat hij onder de meeste gunstige omstandigheden kan overbrengen. Ook de mysticus probeert heel gedreven een onwillige wereld zijn geheim te vertellen. Maar in zijn geval zijn de problemen veel groter. Op de eerste plaats bestaat er een enorme discrepantie tussen zijn onuitsprekelijke ervaring en de bewoordingen die daarvoor het meest in de buurt komen. Op de tweede plaats bestaat er een grote kloof tussen zijn geest en de geest van de wereld. Zij toehoorders moeten zowel behekst als toegesproken worden, voor het hen aan hun verstand gebracht kan worden. Zou hij een musicus zijn dan zou de mysticus waarschijnlijk zijn boodschap, veel nauwkeuriger dan hij dat door middel van taal zou kunnen, aan andere musici kunnen overbrengen via die kunst, want we moeten bedenken dat het enige excuus voor een verbaal verslag het gemak is, omdat wij van alle uitingsvormen de voorkeur geven aan woorden. Die passen zo goed bij het stoffelijke niveau en het gebeuren daarop, dat we vergeten dat ze nauwelijks iets te maken hebben met transcendentale zaken. Zelfs de kunstenaar moet, voordat hij daar gebruik van kan maken, de woorden eerst herschikken in overeenstemming met de wetten van het ritme, waarbij hij onbewust de regels gehoorzaamt waarmee alle kunsten doorgaans muziek te benaderen. Dat geldt ook voor de mysticus. Mystiek, de meeste
romantische van alle avonturen, volgens sommigen de kunst der kunsten, hun bron en
tevens hun einde, vindt heel vanzelfsprekend haar grootste
overeenkomsten in de zuiver artistieke en meest betekenisvolle van alle
uitingsvormen. Het mysterie van de muziek worden zelden onderkend door
mensen die zo gemakkelijk haar gaven in ontvangst nemen. Toch deelt van
alle kunsten alleen muziek met de grote mystieke literatuur het
vermogen om ons te laten reageren op het levenbewegende universum en
brengt ons-hoe, weten we niet-berichten over zijn uitbundige
hartstochten en zijn weergaloze vrede. Beethoven hoorde echt de stem
van de Werkelijkheid en toen hij die voor onze oren vertaalde, ging er
maar weinig verloren. [121] De middeleeuwse geest, natuurlijker mystiek dan de onze en daarom scherp bewust van het deel dat de ritmische harmonie speelt in de wereld van natuur en gratie, kende de muziek een kosmisch belang toe, en onderscheidde in haar activiteiten veel verschijnselen die wij nu toeschrijven aan dat ellendige verzinsel, de Wet. "Er bestaan drie soorten muziek,' zegt Hugo van Saint Victor, "de muziek van de werelden, de muziek van de mensheid en de muziek van de instrumenten. De muziek van de werelden bestaat uit die van de elementen, een andere van de planeten en weer een andere van de Tijd. De muziek van de elementen bestaat uit die van de getallen, een andere van de gewichten, en weer een andere van de maten. De muziek van de planeten bestaat uit die van plaats, een andere van beweging en weer een andere van kenmerken. De muziek van de Tijd bestaat uit een van de dagen en de afwisseling van licht en donker en een andere van de maanden en het wassen en afnemen van de maan, en weer een andere van de jaren en veranderingen van lente, zomer, herfst en winter. De muziek van de mensheid bestaat uit die van het lichaam en een andere van de ziel en weer een andere van het verband tussen die twee." [122] Dus het leven van het zichtbare en onzichtbare universum vormt samen een hemelse fuga. OPMERKING BIJ DE TWAALFDE DRUK Door de veranderde filosofische inzichten sinds dit hoofdstuk, achttien jaar geleden, voor het eerst werd geschreven, heeft dit hoofdstuk inmiddels een enigszins ouderwetse indruk gekregen. De ideeën van Bergson en Eucken staan niet langer op de intellectuele voorgrond. Als ik het nu voor het eerst zou opschrijven, zouden mijn voorbeelden aan andere filosofen zijn ontleend en vooral aan degenen die het kritische realisme van de scholastici terugbrengen in het huidige denken. Maar het standpunt dat hier verdedigd is-dat een beperkt dualisme, een "Tweetraps-filosofie," de enige soort metafysica is, die geschikt is voor de feitelijkheden van de mystieke ervaring, blijft in mijn ogen even waar als voorheen. Nu de mystiek zich kan verheugen in de steun van vele vrome Monisten en filosofische naturalisten, lijkt dit standpunt meer dan ooit behoefte te hebben aan een krachtige en beslissende uitspraak. NOTEN [1] Zelfs dit Ik Ben, dat voor de meeste metafysici een
veilige basis leek, is vanzelfsprekend bestreden door bepaalde
filosofiescholen. "Het woord Sum," zei Eckhart lang geleden,
"kan door geen enkel schepsel uitgesproken worden, behalve door God,
want het past het schepsel over zichzelf te verklaren Non Sum.
In een minder mystieke trant hebben Lotze en na hem Bradley
en andere moderne schrijvers, veel afbrekende kritiek gewijd aan het
begrip Ego, als beginpunt van de filosofie, door het te beschouwen als
een pretentieuze en logisch niet te verdedigen aanname. [4] Edward Carpenter zegt over zijn eigen ervaring met het
mystieke bewustzijn het volgende, "De waarneming lijkt één te zijn, waarin alle
zintuigen zich verenigen tot één zintuig" (geciteerd in Bucke's "Cosmic
Consciousness," pag. 198). [12] "De Imitatione Christi." Deel ii. cap. vi. [25] Het onderzoek van Driesch ( op. cit .) en de Pries ("The Mutation Theory," 1910) heeft een grote bijdrage geleverd aan het bevestigen van de juistheid van deze bewering op het wetenschappelijke vlak. Tegenwoordig is dat vooral de melding van Driesch over spontane reactieve veranderingen bij het embryo van de zee-egel en de bijzondere beschrijving van Vries over het op die manier veranderde verwilderde exemplaar van de avondsleutelbloem, "alsof dat beïnvloed wordt door een rusteloos tij." [26] De verplichting aan Heraclites wordt erkend door
Schiller. Zie "Studies in Humanism," pag. 39, 40. [51] "Timaeus," § 27. [87] Zie E. Gardner, "St. Catherine of Siena," pag. 12 en 48;
en E. von Hügel, "The Mystical Element of Religion," vol. i. pag. 135. [106] Vie, t. ii. pag. 120, 223, 229. Redelijkerwijs zou daartegen ingebracht kunnen worden dat Madame Guyon geen hoge positie bekleedt onder de mystici en haar latere geschiedenis bevat een aantal ongelukkige voorvallen. Dat is juist. Desalniettemin vertoont zij zo'n overvloed aan mystieke symptomen en is zo openhartig in haar zelfonthullingen, dat zij veel waardevol materiaal verschaft voor de onderzoeker. [107] G. Cunninghame Graham, "Santa Teresa," vol. i. pag. 202. [120] In dit verband heeft Godfernaux (Revue
Philosophique, februari
1902) een zeer belangrijke opmerking gemaakt over wat het binnendringen
van de romantiek in de seculaire literatuur betekent voor de mystieke
of religieuze emotie. Het is, zegt hij, de secularisatie van het
innerlijke leven. Vergelijk ook Bremond, "Prière et Poesie." |