Home


Portret Gustav Meyrink

Oplichters in de Mystiek (1927)

door Gustav Meyrink (1868 – 1932)


Oorspronkelijk verschenen in:

Allgemeine Zeitung ‘Chemnitz’. - Chemnitz. – 12-07-1927 tot 16-08-1927

Wat mij beweegt om over de oplichterij op het gebied van de mystiek te schrijven is het volgende: ik zou willen helpen voorkomen dat zwendelaars en dwazen een grote waarheid verpesten, die de hoogste aandacht verdient, hoewel zij niet voor de openbaarheid kan zijn bestemd, omdat zij binnen het bereik van de “religiositeit” valt, - wat de leek, misleid door de klank van het woord “mystiek”, misschien zou kunnen denken – maar wat veel eerder onder de psychologie thuishoort.

Het zou een grote vergissing zijn om aan te nemen, dat de huidige beweging van de Geheime Leren alleen maar een modestroming is, zoiets als het “pagekopje”; nee, dat merkwaardige hartstochtelijke verlangen is een zeer brede stroom geworden, dat tegenwoordig vele miljoenen mensen in zijn greep heeft. Het is een verlangen, dat met de uitspraak “mijn rijk is niet van deze wereld” (Joh. 18:36) niets heeft te maken, want het is er namelijk op gericht om met doden contact te maken, magische krachten te verwerven, helderziend te worden, om te beleven wat tot nu toe achter de sluiers van geheimen lag verborgen, om de angst voor het aardse lijden en de dood te overwinnen, kortom om zich het rijk van de overvloed eigen te maken.

Dat verlangen is zo oud als de mensheid. In de middeleeuwen leidde het tot verdenking van hekserij, tegenwoordig lokt het, waar het zich ook maar vertoont, oplichters aan, die er munt uitslaan, doordat zij de mensen, die zij in hun greep hebben gekregen, uitbuiten. Als onkruid schieten dergelijke pseudo-profeten in alle landen de grond uit en wat maakt men het hen toch gemakkelijk om - op hun eigen manier - mensenvissers te worden! Er bestaat iemand die zich uitgeeft voor een driehonderdjarige Perzische ingewijde (dat Weißenfels, waar hij is geboren, niet in Perzië ligt maar in Saksen, speelt verder geen rol) Hij houdt toespraken, gekleed in een zijden toga en gouden schoenen, liegt het blauw van de hemel naar beneden, vertrekt vervolgens met zijn op de kop getikte rijkdom naar het verre Amerika en laat als zijn Nieuwe Testament een vegetarisch kookboek achter. Hoe dan ook, ze hebben de man geloofd. Iemand anders klopt een bankier uit Leipzig een half miljoen uit zijn chequeboekje, sticht met een deel van het bedrag het “Nieuwe Jeruzalem” in Weesen aan het Walenmeer, verspeelt de rest in Monte Carlo en gaat door met het uitoefenen van zijn misdadige praktijken in Wenen, waar hij vele gezinnen in het ongeluk stort. Hoe dan ook, ze geloven die man!

Als de activiteit van de oplichters op het terrein van de mystiek en de Geheime Leren, niet zo’n grote afmetingen zou aannemen, zou je kunnen denken, dat het alleen maar om een kortstondige zwendel gaat, maar zij zijn als het ware zendelingen van een gestaag naderende toekomst van een geestelijke hervorming, die een ongekende chaos met zich mee kan brengen. Het zijn pioniers, zij het in de meest slechte zin des woords, zoals de squatters (illegale kolonisten) en de pelsjagers in het vroege Amerika landrovers en drankhandelaren waren en pas lange tijd, nadat zij van het toneel waren verdwenen, de eretitel van “pionier” kregen.

Dergelijke lieden noemen zich tegenwoordig bij voorkeur “Leider”. Deze betekenis werd voor elke occultist een motto, toen de beroemde Helene Blavatsky, de stichtster van de Theosofische Vereniging, in het laatste decennium van de vorige eeuw verklaarde, dat er in India zogenaamde goeroes bestonden, leiders die in staat zijn om magische vermogens en mystieke kennis over te dragen of de weg daarheen te wijzen. Toen spitsten de heren oplichters hun oren: er kwam een nieuwe onfrisse bedrijfstak voor hun gretige klauwen binnen handbereik. Volgens de Indiase traditie is de “leerling” verplicht om voor het levensonderhoud van zijn “goeroe” te zorgen en voor dat gedeelte van het programma hebben onze oplichters het volste begrip. Beschikken zij daarnaast over een organisatietalent, dan stichten zij een beperkte gemeenschap met een onbeperkte betalingsverplichting en incasseren een jaarlijkse contributie. Helene Blavatsky heeft zichzelf nooit als goeroe gedragen – in tegendeel – maar juist zij werd door het slijk gehaald, dat haar opvolgers rijkelijk hadden verdiend. Tegenwoordig, 50 jaar na de oprichting van de Theosofische Vereniging, bloeit de goeroebusiness op een voorheen onverwachte manier. Wat moet je denken van het feit dat de huidige president van de Vereniging, Mr. Leadbeater – dezelfde, die in het “belang van de algemene verbroedering van de mensheid” hartstochtelijk deelnam aan de oorlogsophitsing tegen Duitsland! - onlangs in Australië een reuzenopenluchttheater heeft laten bouwen voor 10.000 toehoorders (entree voor zijn toespraken: 1 Schilling per kip zonder kop) ?!

De hoofdfiguur van zijn marionettentheater is tegenwoordig een jonge Indiër, ene Krishnamurti, die de Messias voor onze eeuw moet zijn. Vooralsnog schijnt hij zich nog in het amfibiestadium te bevinden; in ieder geval is zijn boek “Aan de voeten van de meester” zo’n beetje het meest dadaïstische, dat de Theosofische Vereniging tot nu toe aan de drukpers heeft uitgeleverd.

Bestaan er eigenlijk wel echte goeroes? Kan best. Ik ben er nog geen tegengekomen. Alleen mensen die zich daarvoor uitgeven. Een van mijn Indiase vrienden is tot dezelfde negatieve conclusie gekomen, nadat hij heel India was doorgetrokken, om een echte goeroe te vinden, vanaf de meest zuidelijke punt tot ver naar het Noorden, naar Tibet, Kasjmir en West-China; van het uiterste Westen tot Siam, Birma en Korea. — “Ik heb wel honderden goeroes gevonden,” schreef hij mij eens, “maar geen enkele die die heilige naam zou hebben verdiend.” Hier een klein voorbeeld van de grote en bijna onbegrijpelijke aantrekkingskracht die bepaalde oplichters op hartstochtelijk verlangende gemoederen kunnen uitoefenen:

Een tijd geleden dook in Parijs iemand op die zich Diordjeff (Gurdjieff) of zoiets noemde. Een Oosterling – vanzelfsprekend; een zeer ingewijde: nog vanzelfsprekender! Hij wist alles, met name wat zich op de achterkant van de maan, op Venus etc. afspeelde. Hij las ook uit de Akashakroniek (een soort naslagwerk in de wereldether) de toekomst en het verre verleden, voor zover het niet was na te gaan. Alleen wat zich in de aangrenzende kamer afspeelde, dat zei hij niet, want hij was lid van de grote Witte Loge van de Ingewijden en als zodanig onder ede verplicht om geen wonder te verrichten, om daarmee niet de kosmos in verwarring te brengen. Hem was alleen toegestaan om de hele have en goed van zijn bewonderaars te willen hebben, want zoals bekend gaat een kameel eerder door het oog van de naald, dan dat een rijke het Koninkrijk der hemelen binnengaat (Matth. 19:24 en parallellen) – Het onbegrijpelijke geschiedde: Engelse geleerden (!), advocaten (!) artsen enz. maakten zichzelf arm als kerkratten en hem rijk, want hij was, zoals hij zelf zei, gezalfd (de anderen waren alleen maar aangesmeerd) en daardoor immuun voor de gevaren van rijkdom; en bovendien leeft ook de mens niet van “brood” alleen! Onder zijn leerlingen bevond zich een jong Engels echtpaar uit adellijke kringen. Zij hadden de “Leider” hun hele bezit ter grootte van 60.000 pond overhandigd. “In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten!” (Gen. 3:19) had Diordjeff plechtig tegen hen gezegd en had hen aangezet om het meest zware werk te verrichten. Zij moesten beiden van de vroege ochtend tot de late avond met kruiwagens bakstenen over straat vervoeren, want de profeet wist hoe de wereld in elkaar zat en hij hield niet van dure dagloners voor de bouw van zijn voorgenomen Salomo-achtig paleis. Na verloop van een jaar maakte de jonge echtgenoot bedeesd zijn opwachting bij de meester en deelde gewoon mee, dat hij nog steeds op geestelijk gebied geen vooruitgang had geboekt. – “Heb je me alles gegeven, wat je bezat?” vroeg de goeroe met een strenge blik. Weifelend moest de Engelsman toegeven, dat hij nog een klein restant had achtergehouden, voor het geval dat zijn geestelijke wedergeboorte wat op zich zou laten wachten. “Eerder gaat een kameel enzovoort”, dreigde de Heilige en zond de onwaardige weg van de glans van zijn aangezicht. En op een snode manier ging de kameel vervolgens niet, zoals de meester wellicht had gehoopt, naar de woestijn om zich op te knopen, maar integendeel rechtstreeks naar de zich de oren spitsende officier van justitie.

Als je daarover nadenkt, ben je geneigd om in schaterlachen uit te barsten, maar het geheel is uitermate triest. Hoe vurig moet de hartstocht in het hart van die bedrogenen hebben gewoed, zodat zij in staat waren om anders te handelen, dan de rijke jongeling in de Bijbel, en niet alleen heel hun have en goed opofferden, maar ook hun gezonde mensenverstand prijsgaven vanwege de “hoop” die dat dwaallicht hen bood.

Bij ons in Duitsland zijn de oplichters op het gebied van de mystiek niet in even goede doen als de heer Diordjeff. De mensen die 60.000 pond bezitten zijn zeldzaam geworden. Menige profeet heeft door de deflatie zijn zuur met zwendel verdiende kapitaal verloren en is tegenwoordig op dagelijks werk aangewezen. Maar hoe dan ook, ook tegenwoordig voedt de geheime Kennis nog steeds haar eigen schoften, dankzij de zwakheid van de mensenziel. Natuurlijk moet een ingewijde hier en daar een aalmoezengever op de koop toenemen. Hier nog een eenvoudig voorbeeld:

Op zekere dag ontving ik bezoek, dat al lang op de loer had gelegen, van een jongeman, blond, met trouwhartige ogen en een sikje, en een kapsel als een grootstadse Johannes de Doper. Hij deelde mij mede dat hij een bepaalde plek had ontdekt, waar wijlen Paracelsus een flesje met levenselixer had begraven. Het was niet eens ver van hier, meteen links om de hoek bij de grens tussen Beieren en Württemberg. Toen ik geen enkele belangstelling voor de magische borrel aan de dag legde en juist op de schadelijkheid daarvan wees, - want welke verstandige mens zou het tegenwoordig nog op prijs kunnen stellen om zijn leven ook nu nog te verlengen – veranderde de jongeman haastig van onderwerp en vertelde over wonderbaarlijke gebeurtenissen, die hij in China had meegemaakt, nadat hij zich er eerst had van verzekerd, dat ikzelf nooit in China was geweest en daarom niets kon bewijzen. Deze mijnheer was voor zijn leeftijd verbazingwekkend belezen in alles wat de Geheime Leren betreft. Het duurde niet lang of mijn gast wijdde mij in in de geheimen van zijn leven en vertrouwde mij toe dat hij een reïncarnatie van Johannes de Evangelist was. Omdat zijn verhaal steeds maar Gnostischer en Gnostischer werd en uiteindelijk langs het geheim van de veredeling van de geslachtdrift scheerde, begon ik de zaak zo langzamerhand vervelend te vinden en werden mijn ogen glazig. Bovendien was het vreselijk warm buiten. Johannes de Evangelist merkte dat waarschijnlijk, want plotseling onderbrak hij zijn preek en loerend staarde hij me aan. Ik deed alsof ik bijna sliep en liet mijn sigaret vallen. Daarop verhief de profeet zich geluidloos, als een fretje dat een buit in het oog krijgt, uit zijn stoel op en ging op zijn achterpoten staan, kennelijk in de waan dat hij mij had gehypnotiseerd. Vervolgens riep hij in het zuiver Saksisch, dus uit de volle vurigheid van zijn hart, tegen mij: “Ik beveel u in naam van God, dat u mij alles wat u bezit, als mijn onbeperkte eigendom overdraagt!” Indachtig dat men een heilige, zelfs als hij uit Dresden komt, niet anders dan met nederigheid moet bejegenen, zei ik bescheiden en hoorbaar geeuwend: “Maar wat, als ik alleen maar schulden heb? Zou u die ook in naam van God overnemen?” – Zwijgend glipte Johannes, de Evangelist, naar de deur en ging in rook op. Later schreef hij mij uit zijn geboortestad een ansichtkaart: hij leek dus mijn openhartigheid niet kwalijk te hebben genomen.

Grote gebeurtenissen werpen niet alleen hun schaduwen vooruit, zij treden ook graag in grote aantallen in de openbaarheid. Er waren nog geen 24 uur voorbijgegaan of ik stond, gemutst met een gele zijden roeipet en een blauwe jas aan, met daaronder een dun zwempak – want het was nog steeds knerpend heet – in de tuin, druk bezig om met een schop onkruidwortels te volgen, die kennelijk tot het middelpunt van de aarde doorliepen. Toen rees heel plotseling voor mijn oog de gedaante van een man uit de aarde op, met een vlammende zwarte baard als een stropdas op de naakte borst, rubberen laarzen aan de voeten en over zijn behaarde lijf een door de mot aangevreten berenvacht. Zij hoofd was onbedekt. Naast deze verschijning stond, half zo groot, een klein blond Scandinavisch offerlammetje, dat verbaasd uit haar driehoekige onschuldige ogen opkeek en door een jas was omgeven. — “Aha: Wodan de wandelaar” — schoot mij te binnen. “Mag ik u verzoeken?”, zei ik bescheiden en nodigde hen beiden met een gracieus gebaar van mijn hand uit om mijn huis binnen te treden. Daar zaten wij een poosje stilzwijgend tegenover elkaar. Het offerlam hurkte op het randje van een krukje. Ik durfde mijn gast niet te verzoeken om zijn jas uit te doen uit angst dat hij aan mijn uitnodiging gehoor zou geven. Opeens tilde de profeet – het was er weer een, waar ik meteen al bang voor was geweest – zijn behaarde vuist op, sloeg op de tafel en zei gedempt: “Ik ben!” opgewekt onderbrak ik hem: “Ik ook!” Maar Wodan liet mij niet aan het woord komen, hief opnieuw zijn vuist omhoog en riep nog gedempter: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” (Joh. 14:6) — Ik verzonk in gepeins en vroeg vervolgens benepen: “Mm, heeft iemand anders dat niet al eerder dan u gezegd?” – Het offerlam stak vol verwachting haar neusje omhoog. Eindelijk klonk het afgemeten en plechtig vanachter het roofdiergebit van de bontjas: “Ik ben Jezus Christus!” — “Ach,” was het enige dat ik kon antwoorden, maar hoe bescheiden de uitroep ook was, het scheen de profeet toch eigenaardig genoeg in verwarring te brengen. Trieste rimpels tekenden zich tenminste op zijn voorhoofd af, voor zover zijn nederigheid dat toestond. Ik vatte moed en vervolgde: “Als u dat werkelijk bent, mijnheer, dan zal het voor u ongetwijfeld een kleinigheid zijn om over het water te lopen?!” — ik wees op het meer buiten, dat spiegelglad op een wonder leek te wachten. — “Hier is water! Het vraagt om er over te lopen! Laat u zich om godswil niet tegenhouden!” — In diep gepeins verzonken staarde de profeet in de verte. Toen zei hij, met een kinderlijk gezicht, onverwacht eerlijk en open: “Dat is nou net het rare, dat ik tot nu toe zoiets niet klaar kan spelen!” — Dus dronken wij vredig een kopje koffie en rookten een sigaret. — Over de profeet is later nog veel in de kranten gesproken. Destijds was hij vertegenwoordiger in wijnen. Thans is hij kandidaat voor de Rijksdag. Ik vermoed dat hij zich intussen met lamsvlees voedt.

Ik zal nu een kort overzicht geven over waaruit het gereedschap bestaat, waarmee de oplichters in de mystiek hedentendage doorgaans te werk gaan, om zo mogelijk vele aanhangers te bereiken. Zoals ik al heb gezegd, staat dus op de eerste plaats de boude bewering: ik ben een “Leider”, en wie zich aan mij toevertrouwt, die zal ik de Kroon op het leven schenken of de weg wijzen waarop die kan worden verworven. Onder deze kroon verstaat iedereen, die zich voor de gek laat houden, natuurlijk de vervulling van zijn eigen wensen en voor een dergelijke hoop geeft hij meteen — of langzamerhand — alles wat hij aan geld bezit. De desbetreffende oplichter gedraagt zich vooral als een zendeling van een geheime mystieke broederschap, meestal de zogenaamde “Witte Loge”, die in Tibet zou zijn gevestigd. In oude geschriften kan men al aanwijzingen voor een dergelijke gemeenschap van ingewijden aantreffen, hoewel ook de naam “Witte Loge” van een recentere datum is en uit Amerika of Engeland stamt, en zich geleidelijk over andere landen heeft verspreid. Paracelsus duidt in duistere bewoordingen aan dat hem een dergelijke gemeenschap van met macht begiftigde menselijke wezens bekend was. Swedenborg beweert, dat hij door innerlijke visioenen heeft ervaren, dat het geheim van het zogenaamde verloren Woord (het eigenlijke geheim van elke magie) bij bepaalde ingewijde Mongolen in “Tartarije” nog steeds bekend is, en ook bij de Tibetaanse Lama’s. Een aantal kloosters (in Tan La bijv.) bevestigen dat dit gerucht waar is, waarbij zij aangeven dat de opperhoofden van een dergelijke gemeenschap van Meesters in een oase in de Gobiwoestijn wonen, ontoegankelijk voor vrijwel elke sterveling. Door het uitzenden van zegenrijke gedachten, die door ontvankelijke mensen – zij het onbewust – worden opgevangen, sturen zij als het ware de lotgevallen van de mensheid en leiden zij geschikte leerlingen op. Omdat heel veel mensen, in goede of slechte boeken over Geheime Leren en Theosofie, over het bestaan van dergelijke ingewijden hebben gelezen, is dus de akker voor de oplichters goed voorbereid. De van oudsher in Azië wijdverbreide overtuiging dat magie een feit is, heeft zich in de afgelopen decennia tot in de westerse landen wijd vertakt, niet in het minst door het onderzoek van geleerden van naam op het terrein van het spiritisme, dat immers op zijn eigen manier veel magie bevat. Terwijl echter spiritisten aannemen, dat magische verschijnselen alleen maar tot stand zouden kunnen komen door de inwerking van voor ons onzichtbare wezens — doden enz. — beweren andere Aziaten dat ook het lichaam van een levend iemand een dergelijk vermogen zou bezitten, maar dat het in de meeste gevallen in een sluimertoestand verkeert of zich nog niet heeft ontwikkeld. Dat zou met behulp van een methode, die Yoga wordt genoemd, kunnen worden ontwikkeld. Pas door Helene Blavatsky en de door haar gestichte Theosofische Vereniging is iets over Yoga in uitgebreidere kringen in het Westen bekend geworden. Tot dan toe wisten alleen onze geleerden en Aziëonderzoekers daar iets over (maar die hadden er geen belangstelling voor.)

Vanzelfsprekend is elke betere oplichter van A tot Z in de geheimen van de Yoga ingewijd. In werkelijkheid heeft hij natuurlijk niet het minste vermoeden over hoe Yoga moet worden uitgeoefend, helemaal afgezien van het feit, dat een heel mensenleven nauwelijks toereikend is om ook alleen maar de eerste stappen meester te worden. Om de brave leerling tegemoet te komen, verpakt hij de leer, die hij ten beste geeft, in een christelijk jasje, als hij denkt dat het lucratief is, en beroept zich op een bijbelse profeet, of hij doet in Rozenkruiserij, en iemand die het lef heeft om zich aan de Geheime Leren van Azië te wagen, die serveert hij de Geheime Leer van de Perzen of Arabieren, al naar gelang hij de beschikking heeft over recepten uit boeken. Zonodig bereidt hij uit allerlei mogelijke bestanddelen, uit oude overleveringen, een soort occulte Scottse emulsie (een levertraandrankje met toegevoegde vitamines), die bij tijd en wijle zo knap is in elkaar is gebrouwen, dat iemand, die niet grondig thuis is in de omvangrijke litteratuur van alle volkeren en tijden over dit uitermate geheimzinnig terrein, tot de onjuiste conclusie kan komen, dat het in het een of ander geval om kersverse nieuwe geheimen gaat en dat iemand die ze prijsgeeft hoe dan ook een supermens moet zijn. Zelf ben ik veel, overigens zeer oprechte en waardevolle, mensen tegengekomen, die mij onder het zegel van de geheimhouding over ogenschijnlijk diepe geheimen hebben verteld, die hen door de een of andere “grote” Leider waren toevertrouwd, en als ik hen dan boeken liet zien, waarin hetzelfde veel grondiger en al tijden lang stond te lezen, vonden ze meteen het de plank misslaande excuus: ach, dat boek kent de “Meester” vast niet — hij leest eigenlijk helemaal geen boeken. Als je dan verder vraagt: “Wat kan die meester dan wel?”, dan krijg je te horen: “Hij kan natuurlijk reusachtig veel, maar — hij mag het niet laten zien.” (Een rotsmoes). Bijvoorbeeld: “Hij kan uittreden!” — Uittreden! Er zijn vast weinig mensen die weten wat bepaalde occultisten (dat is namelijk het slag van mensen, dat zich bijzonder ingewijd voordoet) onder “uittreden” verstaan. Daar wordt een bewust verlaten van het lichaam mee bedoeld. De geheime manier, waarop men dat teweeg kan brengen, was niet de belangrijkste inhoud van de antieke Mysteriën (afgezien van andere doeleinden en bedoelingen, die hier niet behoren te worden uiteengezet) maar het vormt de basis, waarop het praktische occultisme uit de oudheid en tevens gedeeltelijk dat van moderne tijd stoelt. De heksen uit de Middeleeuwen waren al op de hoogte van manieren om “uit te treden”. Zij maakten, zoals bekend, gebruik van bepaalde giftige zalven, waarmee zij hun lichaam inwreven. Door de werking van dergelijke verdovende middelen — bilzekruid, doornappel, enz. — op het centrale zenuwstelsel, vielen zij in een hypnotische slaap en beweerden ze, na het ontwaken, dat ze rijdend op een bezem (erotische factoren spelen een hoofdrol), naar de Heksenberg waren gevlogen en daar gemeenschap met Demonen en duivels hadden gehad. De Mongoolse Sjamanenpriesters verdoven zichzelf tegenwoordig nog steeds door het drinken van een aftreksel van vliegezwammen en “treden” daardoor “uit”. Het tot stand brengen van een dergelijk verlaten van het lichaam door het gebruik van vergiften en andere verdovingsmiddelen, geldt bij de aanhangers van verschillende yogasystemen niet alleen als schadelijk, maar ook als fundamenteel onjuist, omdat daardoor een betreden van domeinen volgt, die allesbehalve waard zijn om te bezoeken en teleurstelling op teleurstelling geven. De methode, waar ze zelf gebruik van maken, is op een basis van zuivere verbeeldingskracht gebaseerd: zij richten hun gevoelsmatige onafgebroken aandacht, vanaf hun heiligbeen beginnend, steeds op hoger liggende zenuwcentra in het ruggenmerg, om uiteindelijk bij de schedel te eindigen. Zij maken zodoende hun “Astraallichamen” vrij — zo luidt tenminste de technische uitdrukking — van hun fysieke lichaam, ongeveer op de manier, waarop je de elastische kern van een grashalm losmaakt van het stroachtige omhulsel, om het onbeschadigd naar buiten te kunnen trekken. Er is een jarenlange oefening voor nodig om een dergelijk uittreden op de Yoga-manier te bewerkstelligen. Je zou het een leren sterven bij een levend lichaam kunnen noemen — een bewust overschrijden van de drempel van de dood. De “mystieke dood”, noemen een aantal oude christelijke gnostische mystici dat, die iets dergelijks — maar ook alleen iets dergelijks! — door de vurigheid van hun gebed hebben bereikt. Als bepaalde verschijnselen van het spiritisme, die een onmiskenbare gelijkenis vertonen met het gewone uittreden, op zekere dag met betrekking tot hun echtheid algemeen aanvaard worden, — en ik geloof dat die dag niet ver meer is — dan zou de huidige natuurwetenschap zich ook met de opheldering van betreffende vragen moeten gaan bezighouden. Het is mogelijk dat daarbij iets zo buitengewoon ingrijpends aan het daglicht zou kunnen komen, dat men zou kunnen zeggen, dat de zin van het menselijke leven vanuit de duisternis naar het heldere nieuwe licht zou worden verplaatst.

Misschien zou ook juist het tegendeel kunnen optreden!

Een in India wonende geleerde, Sir John Woodruff, heeft zich de afgelopen jaren intensief beziggehouden met het onderzoek naar bovengenoemde manieren van uittreden en veel aan het licht gebracht dat tot dan toe in een diepe duisternis verborgen heeft gelegen. Onder andere werpt het door hem nu vrijwel opgehelderde Yoga/Tantrasysteem een scherp licht op de soort en manier, waarop de zogenaamde religieus dweperige visioenen en openbaringen bij gevoelige personen tot stand zouden kunnen komen. Mensen die in deze leer goed thuis zijn maken een overeenkomstige indruk: naar gelang het zenuwcentrum, waar de Shabhaya of Yogi zich op concentreert, treedt een zeer bepaald visioen op, wat er gemakkelijk toe kan leiden dat de desbetreffende persoon gaat geloven, dat het om een rechtstreekse “goddelijke” openbaring en boodschap gaat. Het onaangename gevolg is dan een aanbidding van de gekregen verschijning in plaats van het besef, dat het alleen maar gaat om objectief geworden afsplitsingen van de eigen ziel — van het eigen Ik. De concentratie op een bepaald ganglion in de lendenstreek b.v. leidt er elke keer toe, dat de betreffende persoon de hallucinatie van een wit paard krijgt (ongeveer zoals iemand die aan een delirium tremens lijdt witte muizen ziet), waardoor hij vervolgens naar een hemels paradijs wordt verplaatst, een gebeurtenis, die zoals bekend Mohammed meemaakte, toen hij dacht dat hij op de schimmel “Barak” naar Allah toereedt. Dat is een heel intensief stadium in de Yoga-praktijk! De Yogi’s verachten dus op deze grond de Moslims, die de verschijning van het witte paard in het leven van hun profeet als een goddelijke genade beschouwen.

Hoe de hartstocht er ook uit mag zien van iedereen, die zich met kracht naar het geheimzinnige gebied van het occultisme voelt worden toegetrokken, nooit hebben zij een vooruitzicht op de vervulling daarvan — alleen maar bittere teleurstelling —, zolang zij hulp en raad bij anderen zoeken, in plaats van bij zichzelf en de eigen ziel! Iedereen kan alleen zichzelf ontwikkelen, want elke ontwikkeling is zuiver individueel. Schema’s en recepten schieten hier tekort en moeten wel tekort schieten. Wie vragen stelt, weet eigenlijk helemaal niet waar het in wezen om gaat! Tenzij hij ze aan zichzelf stelt! Hij moet door geestelijke “osmose” worden onderwezen — door hetgeen hem invalt, door wat vanuit het allerinnerlijkste van het eigen Ik in de lichamelijk-geestelijke mens naar binnen valt. En daarom zou ik de mensen, die dus hartstochtelijk zoeken, willen toeroepen: pas op voor zogenaamde “Leiders”!

Naar boven