Home

Oskar Panizza

(1853-1921)

Autobiografie


Oskar Panizza, schrijver, geboren 12. XI. 1853 in Bad Kissingen, stamt uit een belaste familie. Een oom leed aan partiële godsdienstwaanzin en stierf, na een 15-jarig verblijf in een krankzinnigengesticht, op de krankzinnigenafdeling van het Juliusziekenhuis in Würzburg. Een andere oom pleegde op jeugdige leeftijd zelfmoord. Een tante stierf aan een beroerte en een andere tante, nog in leven, is psychisch zonderling, deels gemaakt geestig, deels zwakzinnig. Al deze graden van verwantschap hebben betrekking op de kant van de moeder. De moeder, nog in leven, opvliegend, energiek, iemand met een sterke wil, bijna mannelijke intelligentie. Vader stierf aan de tyfus, was van Italiaanse afkomst, hartstochtelijk, excentriek, driftig en vlotte man van de wereld, slecht gezinshoofd. Van de zusters van de patiënt zijn de twee jongste, net als patiënt zelf, tijdens hun jeugd aan melancholische toevallen onderhevig geweest. Jongere zuster deed tweemaal een zelfmoordpoging (wellicht gecompliceerd door hysterie). In de hele familie bestaat overwegende geestelijke activiteit met neiging tot discussie over godsdienstige vragen. Moeder en patiënt schrijvers. Patiënt zelf lijdt aan de gebruikelijke kinderziekten, mazelen, kinkhoest, leerde zeer moeizaam lezen, toonde geen talent, had bij zijn broers en zusters de bijnaam “de domme”, kwam op het gymnasium moeizaam vooruit, was met vruchteloze, overdadige fantasie en onafgebroken in-zichzelf-gekeerdheid niet in staat om de noodzaak van een geregelde, systematische voorbereiding op een beroep voor het leven te begrijpen, keerde zich overwegend naar de muziek toe en voltooide eindelijk op de gevorderde leeftijd van 24 jaar, het humanistische gymnasium. Toen hij rond zijn twaalfde de mazelen had, maakte hij een lichte aanval van slaapwandelen door: midden op de dag verliet hij in een onbewuste toestand het bed, liep in de ziekenkamer rond en werd uiteindelijk, biddend voor zijn bed op zijn knieën, aangetroffen en uit zijn trance gered. Richtte zich na voltooide gymnasiumstudie met grote liefde en ijver op de medicijnenstudie, werd co-assistent bij von Ziemßen, werkte onder leiding van deze op het klinisch instituut, promoveerde in 1889 summa cum laude en kreeg nog in hetzelfde jaar de officiële toelating. Als student infecteerde hij zichzelf met lues, die hoewel jarenlang lege artis behandeld, tot op de dag van vandaag in de vorm van een enorme gumma op de rechter tibia aanwezig is en met iedere ook nog zo krachtdadige behandeling met joodkali spot. Na het beëindigen van zijn militaire dienstplicht als aankomend arts in een veldhospitaal en benoeming tot assistentarts klasse II bij de reservisten vertrok patiënt, door Ziemßen van talrijke aanbevelingen voorzien, naar Parijs, bezocht daar echter weinig ziekenhuizen, maar legde zich toe op de studie van de Franse litteratuur, met name de dramatische, waarvoor de kennis van de Franse taal, die in zijn ouderlijk huis ten gevolge van de Hugenootse afkomst van zijn moeder altijd werd beoefend, hem bijzonder geschikt maakte. In 1882 naar München teruggekeerd, begon hij als IVe assistent-arts onder Gudden in het districtskrankzinnigengesticht van Oberbayern en verbleef daar, inmiddels tot IVe (?) assistentarts bevorderd, gedurende twee jaar. Schade aan zijn gezondheid en wetenschappelijke en andere meningsverschillen met zijn sjef lieten hem in 1884 deze betrekking opgeven, en hij richtte zich nu, afgezien van geringe voorbijgaande medische diensten als praktiserend arts, definitief op de litteratuur, die sinds Parijs niet meer uit het oog was verloren. Deels als gevolg van een in het krankzinnigengesticht opgetreden gevoelsdepressie, die bijna een jaar aanhield, ontstond de lyrische gedichtenbundel „Düstre Lieder” (Leipzig 1885), die onder invloed van Heine staat. Door deze litteraire ontlasting wezenlijk gebeterd en opgefrist, bezocht hij nog datzelfde jaar Engeland, aan welk bezoek een intensieve bemoeienis met de Engelse taal en litteratuur onder leiding van Mrs. Callway vooraf was gegaan en waar hij zichzelf een heel jaar lang litterair bezighield in het Brits museum. Als vrucht van dit oponthoud ontstonden de “Londoner Lieder” (Leipzig 1887). In de herfst van 1886, na een tijdelijk oponthoud in Berlijn en terugkeer naar München, verscheen in 1888 „Legendäres und Fabelhaftes”, gedichten, deels de vrucht van zijn bemoeienis met oudengelse balladen. In de daaropvolgend jaren leren en bestuderen van de Italjaanse taal en litteratuur onder Signora Luccioli in München, omdat intensieve bemoeienis met vreemde talen en litteraire productie het beste afleidingsmiddel voor allerlei psichopatiese buien bleek. Herhaaldelijk reizen naar Italië. Vanaf 1890 verschenen ten gevolge van kennismaken met M.G. Conrad een reeks van deels wetenschappelijk, deels litteraire en kunstzinnige verhandelingen in het “Gesellschaft”, waarvan M.G. Conrad de oprichter en leider was. In 1899 waren al de „Dämmerungsstücke“ verschenen, een verzameling fantastische novellen, die deels onder invloed van de Amerikaanse novellist Edgar Poe staan. Door M.G. Conrad geïntroduceerd bij het „Gesellschaft für modernes Leben“ in München, hield pasjent daar zelf een aantal voordrachten, onder andere „Schenie und Wahnsinn“ (München, Pößl 1891), die de opmerkzaamheid van de autoriteiten, de vijandschap van de ultramontane pers: „sociaaldemocraten in rok” en bezwaarschriften van de landweer-districts-afdelingen tot gevolg hadden. Het door de laatstgenoemde afdeling gesommeerde uittreden uit het „Gesellschaft für modernes Leben“ door pasjent geweigerd en ten gevolge daarvan uit de militaire verbintenis, waarin hij intussen tot assistentarts 1e klasse was opgeklommen, met een “bescheiden afscheid” ontslagen.

Een opstel van pasjent, „Das Verbrechen in Tavistock Square“ (een Engels aandenken) in het „Sammelbuch der Münchner Moderne“ (München, Plößl, 1891) leidde tot het instellen van een onderzoek naar de gerechtelijke aanklacht wegens een »vergrijp tegen de zedelijkheid«, dat echter door de strafkamer van het kantongerecht München I werd ingesteld. In het jaar 1892 verscheen een tragihumoristisch werk »aus dem Tagebuch eines Hundes«, geïllustreerd door Choberg in Leipzig. In het jaar daarop »Visjonen«, een novellenbundel, opnieuw gedeeltelijk in de fantastische stijl en opvatting van Edgar Poe. In 1893 verscheen »Die unbefleckte Empfängnis der Päpste« (Zürich, Schabelitz), een in een ogenschijnlijk bloedserieuze stijl doorgevoerde teologische poging om het door Pius IX in het jaar 1894 uitgeroepen dogma over de onbevlekte ontvangenis van de maagd Maria tot de paus uit te breiden met alle embriologische, antropologische en teologische consequenties, die pasjent volgens de titelpagina uit het Spaans had vertaald. Dit geschrift werd ten gevolge van verklikking in Stuttgart gerechtelijk in beslag genomen en in een zogenaamd objectief rechtsgeding voor het hele Duitse Rijk verboden. Felle kritieken en van de kant van zowel de katolieke als de protestantse kerkelijke pers, als openlijke waarschuwingen voor het aanschaffen, sloten zich daarbij aan. In het jaar 1894 verscheen »Der teutsche Michel und der römische Papst« met een voorwoord van M.G. Conrad, waarin de bezwaren van Duitsland tegen Rome in de vorm van stellingen tendensieus, maar op grond van historisch nieuws en onder uitvoerige bronvermelding, waren samengevat. Dit werk werd in 1895 eveneens in een objectief rechtsgeding, d.w.z. na afloop van de voor het onderzoek van de aanklacht en strafrechtelijke vervolging afgelopen tijd, in beslag genomen. In 1894 verscheen bovendien »die Himmelstragödie das Liebeskonzil« (Zürich, Schabeliz), waarin, met gebruikmaking van een citaat van Ulrich von Hutten, het verschijnen van de syfilis in Italië aan het einde van de XVe eeuw, als gevolg van het verdorven gedoe aan het pauselijke hof onder Alexander VI, in de vorm van een middeleeuws mysterie in een hedendaags licht, werd doorgevoerd. Dit leesdrama bracht de pasjent in het voorjaar van 1895 voor het (!) Münchener Asisengerechtshof, waar hij volgens § 166 R.-Str.-G.-B. tot 1 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, een vonnis dat het Rijksgerechtshof in Leipzig kort daarop bevestigde. Patiënt zat zijn straf uit in de gevangenis van Amberg, alwaar door een achteraf ingediend bezwaar van de verdediger in verband met geestesziekte (zonder ondervraging van de gevangene) een summier onderzoek van deze quoad psychen intactam volgde – »Bent u geestesziek?” – “Nee.” – wat tot een negatief resultaat leidde. Na de uitgezeten straf nam pasjent afscheid van München met de kleine brosjure »Abschied von München« (Zürich 1896), die inbeslagname en vervolging gepaard met signalement en verzoek tot opsporing van de inmiddels naar Zürich verhuisde schrijver tot gevolg had. Nog in dezelfde herfst publiceerde pasjent de zedenkundige studie »Die bayrischen Haberfeldtreiben« (Berlin, G. Fischer), waarin op verzoek van de bang geworden uitgever een aantal plaatsen in de tekst alsmede enige versregels van de in het origineel weergegeven »Haberer-Protokolle«, die een paar jaar eerder door pasjent in een artikel in de »Neuen Rundschau« (bij dezelfde uitgever) zonder bezwaar waren gepubliceerd, in de reeds persklare regels door punten werden vervangen.

Pasjent had intussen afstand gedaan van het Beierse indiginaat (onwaardigheid om te erven – vert.), met de bedoeling om na een tweejarig oponthoud in Zürich het Zwitserse burgerrecht te verwerven. In de jaren daarop begon pasjent, omdat nu ook Schabeliz in Zürich problemen maakte, zijn eigen uitgeverij onder de naam van het tegelijkertijd opgerichte tijdschrift »Züricher Diskussionen« en publiceerde de in de gevangenis van Amberg ontstane »Dialoge im Geiste Huttens«, waarin een poging werd gedaan om de openbare toestanden te bespreken in de frisse en ongegeneerde stijl van de strijdschriften van het begin van de XVIe eeuw. In het daarop volgende voorjaar schreef pasjent de politieke satire »Psichopatia criminalis« (Zürich, Verlag Zür. Diskussionen) over de vervolgingswoede van de Duitse officieren van justitie, die, onder het vaststellen van een eigen politieke geestesziekte, die het Duitse publiek had bevangen, werd gepersifleerd. (onjuiste zinsvolgorde! ) Daarop volgde het op zuiver historische studie gebaseerde drama »Nero« (Zürich 1898). In hetzelfde late najaar werd pasjent zogenaamd wegens omgang met een puella publica, die net 15 jaar was geworden – in Zwitserland is geslachtsverkeer met meisjes jonger dan 15 jaar strafbaar, bovendien was door een volksbesluit het gedogen van de prostitutie in het kanton Zürich opgeheven – door de politie uitgewezen, als “smerig sujet” in Zwitserse kranten gebrandmerkt, en hem werd op het Züricher hoofdbureau van politie op de aangevoerde bezwaren meegedeeld, dat deze uitwijzing uit het kanton Zürich geheel identiek was met zijn uitwijzing uit heel Zwitserland. Pasjent antwoordde op deze geweldsdaad in het volgende nummer van de Züricher Diskussionen onder een open, onverbloemde onthulling van de toedracht, die de eigen persoon en zijn gepleegde vergrijp zonder meer blootgaf, maar tegelijkertijd op de hoogste instantie in Berlijn wees, waarvan pasjent de beïnvloeding bij de hele gang van zaken dacht te hebben opgemerkt. In Parijs, waar pasjent inmiddels naartoe verhuisd was, werd de Züricher Diskussionen ondanks haar nu tegenstrijdige plaatselijke titel op een aangescherpte toon, met name op politiek gebied, voortgezet, en rond de kerst van het jaar daarop volgde als resultaat van een uiterst teruggetrokken leven en met gebruik van de meest frisse, beste en direkte indrukken van de Franse hoofdstad, de gedichtenverzameling »Parisjana«, waarin de persoonlijke tegenstander van de schrijver, Wilhelm II, tot openlijke vijand van de mensheid en haar cultuur werd uitgeroepen, en waarbij gedachtegang en uitdrukkingsvorm in scherpte, tot een uiterst esthetisch achteloze grens, ten volle werd benut. Het geschrift werd, zoals voorzien, in Duitsland in beslag genomen, tegen schrijver een nieuw verzoek tot opsporing uitgevaardigd, maar tegelijkertijd, wat niet was te voorzien, het in Duitsland hypothecair vastgelegde vermogen van deze onder de meest opgeschroefde motivering – schrijver was op de vlucht geslagen – geconfisqueerd. Pasjent zag zich, na het een jaar in de meest pijnlijke toestand te hebben uitgehouden, gedwongen zichzelf aan de rechtbank, die de opsporing had uitgevaardigd, München, uit te leveren – april 1901 – werd daar in hechtenis genomen, na 4 maanden ten gevolge van een besluit van de strafkamer voor 6 weken naar het Oberbayerse districtskrankzinnigengesticht overgebracht, ten behoeve van het onderzoek naar zijn geestelijke toestand, en vervolgens na een aantal weken, nadat hij naar de gevangenis was teruggebracht, zonder enige kennisgeving van een gerechtelijke uitspraak in vrijheid gesteld. Volgens berichten in de krant en een mondelinge, niet verder controleerbare uitspraak van de 1e officier van justitie van het kantongerecht München I, Freiherr von Sartor, tegenover een privé-persoon, was het proces tegen pasjent tengevolge van een rapport van de chef-arts van het Münchener districtskrankzinnigengesticht Dr. Ungemach, wegens geestesziekte ingesteld. Pasjent publiceerde, teruggekeerd in Parijs, nog een aantal nummers van de Züricher Diskussionen (tot Nr. 32) en staakte, vanaf november 1901, weliswaar niet zijn schrijversbezigheid, maar, bij gebrek aan een drukker, zijn publicitaire bezigheden. – In november 1903 begon tegen pasjent, die in de meest absolute afzondering leefde, een reeks chicanes, die door de omvang van de ondervragingen (quere-la?) kennelijk op de samenwerking van een groot aantal detectives wees. En omdat de Franse regering, zij het niet uit een zedelijke welwillendheid, in geen geval hoe dan ook een vijandige houding had getoond, kon dus alleen aan buitenlandse detectives worden gedacht, respectievelijk aan een in het buitenland gegeven opdracht, door ter plaatse gerekruteerde Franse privé-detectives, om het leven van pasjent in Parijs zuur te maken. Aangezien deze, zoals reeds vermeld, al twee jaar niets meer had gepubliceerd, moest dus met de mogelijkheid rekening worden gehouden, dat door de andere kant, die minder (!) vriendelijk tegenover de opvattingen van pasjent stond, zijn manuscripten stiekem bewaakt, wellicht gekopieerd en voor zover ze in overeenstemming waren met de opvattingen van de nieuwe partij, tenslotte werden gepubliceerd, uiteindelijk zelfs met gebruikmaking van titel, firma, druk en papier van de gestaakte Züricher Diskussionen. Alleen zo waren de nieuwe vijandelijkheden tegen pasjent, die men op een zekere plaats voor de schrijver en verantwoordelijke uitgever van de veronderstelde publicaties hield, te verklaren. Want dat de 2 jaar daarvoor in München gevolgde krankzinnigheids-verklaring serieus zou moeten worden genomen – zodat welke, hem vriendelijk of vijandig bejegende politieke partij dan ook, zich zou hebben gehoed om zich met zijn manuscript te bemoeien - daaraan dacht pasjent des te minder, aangezien ook in zijn omgeving noch de fransen, noch de buitenlanders in de verste verte eraan dachten, hem niet als volledig geestelijk gezond te beschouwen. De chicanes echter bestonden kort samengevat, afgezien van kleinigheden, zoals het uitdoven van het haardvuur, verstoppen van de schoorsteen, afsluiten van het water, beschadiging van de deursloten (!!), uit een geraffineerde, op een meest pijnlijke beschadiging van het zenuwstelsel gericht aanhoudend gefluit, molesteringen met alle mogelijke, de gehoorzenuwen meest gevoelig rakende, instrumenten, die deels vanuit een huis vis-à-vis in de Rue des Abbesses, deels op straat, ja zelfs hier en daar in het bos van Montmorency, waarheen pasjent zich regelmatig iedere zondag begaf, op hem inwerkten. Dat het hier geen akoestische illusie betrof, bewees de eenvoudige omstandigheid, dat het fluiten ogenblikkelijk verstomde als pasjent de oren dichthield, wat zeker niet het geval zou zijn geweest, als het van cerebrale oorsprong was geweest. Ook werd dit gefluit, dat pasjent als tegen hem gericht beschouwde, later in München, waar het voortduurde, door onbevooroordeelde getuigen, Ludwig Scharf en Comtesse zu Reventlow, bevestigd en slechts betreffende zijn betekenis meerdere malen in twijfel getrokken. Maar wat betreft dat laatste viel aan een onjuiste uitleg na ¾-jaar verduren en volhouden nauwelijks nog te denken. – Naast deze volstrekt trefzekere uitgevoerde aanvallen scheen een geringere, minder gevaarlijke, zich een zeker, slechts in de meest directe omgeving en door ondergeschikte handen van concierges of femmes de chambre afspelend proces, af te spelen (zinsbouw!) – een proces, waar vast geen enkele ouderwordende vrijgezel aan ontkomt – het trouwen van pasjent. Zodra deze de beweging onderkende, scheepte hij de lokale kletstantes kortstondig af en schreef vervolgens bij gelegenheid zijn in München wonende moeder, wier connectie met bepaalde Parijse kringen in elk geval niet helemaal onmogelijk was, dat bij de toenmalige financiële toestand van haar zoon een echtverbintenis geheel ondenkbaar was, dat deze bovendien zin noch tijd voor een huwelijk had, en als het ondervonden aanhoudende gefluit en dergelijke chicanes uiteindelijk met dit project in verbinding zouden staan, wat hem vrijwel onmogelijk leek, deze zich allerminst door dergelijke schandelijke middelen tot het kiezen van een echtgenote zou laten dwingen. Daarop verdwenen de huwelijksintriges, terwijl de andere molesteringen doorgingen. Aangezien de eersten later in München, weliswaar in de meest groteske en potsierlijke vorm weer aan het daglicht traden, mag toch niet over het hoofd worden gezien, dat pasjent de meest zwaarwegende redenen tegen het aangaan van een huwelijk op grond van behoedzaamheid en welvoeglijkheid in de brief aan zijn moeder had verzwegen. Gezien de op zijn minst niet als gering te beschouwen belasting van moeders kant en de nog steeds manifeste lues in de vorm van een gumma aan de tibia dextra, zou het tegenwoordig, nu men wettelijk heeft voorgesteld om de geesteszieken, tuberculose- en syfilispatiënten het aangaan van een huwelijk te verbieden, zeker op een misdrijf lijken om, zeker door een arts, op een frivole manier een gedegenereerde nakomeling te verwekken. Het komt erop neer dat pasjent voor de uitoefening van zijn litteraire bezigheden verreweg het grootste gedeelte van de dag in de meest absolute eenzaamheid en geïsoleerdheid, bij een goede weersgesteldheid met uitgebreide eenzame wandelingen, moest doorbrengen, gewoonten, die hoe dan ook niet samengaan met een huwelijk. En al zouden de producten van dit litteraire scheppen zelf, bij het publiek en de kritiek ook het geringst zijn aangeslagen, voor pasjent zijn zij niet de uitdrukking van een gril of willekeur, maar een absolute noodzaak ten behoeve van het ontlasten van zijn hersenen. Hij moet dus de zekere weg bewandelen, ten behoeve van de instandhouding van het psychische evenwicht op de oude, beproefde manier verder schrijden en geen spookbeelden najagen, die voor anderen wellicht hoogst doelmatig, maar voor degene die het aangaat, een bedreiging van zijn gezondheid lijken.

Na de duur van meer dan een half jaar van bovengeschetste molesteringen, die ervoor zorgden dat pasjent zich uiteindelijk op zijn woning concentreerde en midden in de zomer moest afzien van de zo noodzakelijke beweging in de open lucht, besloot deze, aangezien de intensieve bemoeienis met wetenschappelijk werk niet de vereiste afleiding bracht, plotseling tot vertrek, verliet op 23 juni Parijs met de nachtsneltrein vanaf het station van Lyon en kwam via Dijon de middag daarop in Lausanne (Zwitserland) aan. Tot zijn grote verbazing was ook in Lausanne het aanhoudende gefluit, al was`hij niet ver van de menigte af, te vernemen. Daaruit ontstond de dwingende constatering, dat Parijs niet de enige haard van vijandigheid tegen pasjent was. Wat nu de eigenlijke basis van deze manifestatie was, bleef voor hem verborgen. Deze kwam op verhaal aan het meer van Genève en in de omliggende bossen, waar hij, in tegenstelling tot Parijs, zelf nooit echt werd lastig gevallen, vertrok echter na 8 dagen, omdat de poging om een bescheiden woning op het platteland te vinden mislukte, over Bern, Zürich en Lindau naar München. Omdat daar eveneens de molesteringen begonnen, presenteerde deze zichzelf bij het districtskrankzinnigengesticht München met een verzoek tot opname, om zichzelf en anderen het bewijs te leveren, dat hij zich in zijn opvatting, dat het om buitenlandse, planmatige vijandelijkheden gericht tegen zijn persoon ging, niet had vergist; werd echter kennelijk wegens overbezetting afgewezen. Hij liet zich door directeur Vokke overhalen zich in het privé-krankzinnigengesticht Neu-Friedenheim op te laten nemen. Maar het besef, dat hij hier op een niet mis te verstane manier werd gechicaneerd, leidde tot een felle woordenwisseling met de directeur Dr. Rehm, in het verloop waarvan de laatste pasjent dringend verzocht om de inrichting te verlaten. Pasjent huurde vervolgens in de Feilitzschstraße 59/II, aan de rechterkant, een kamer, in afwachting wat er ging gebeuren. Tijdens het nu volgende ¼ jaar, van juli tot oktober, meed pasjent de stad volkomen, ging naarstig in de Engelse tuin en de omliggende gebieden wandelen, bezocht bij het begin van het ongunstige jaargetijde ’s morgens de staatsbibliotheek, maar hield zich voor de rest volkomen terughoudend en passief, in het besef dat een verandering van zijn uiterlijke situatie alleen door zijn tegenstanders, net als door hemzelf (?), teweeggebracht zou kunnen worden. Zijn, tijdens de reis en in München, ontstane litteraire werk zowel in proza als gebonden vorm, dat niet weinig omvangrijk was, zou, als pasjent zich niet zeer vergist, bij geen enkele litteraire of psychiatrische deskundige de mening van ziekelijke ontboezemingen oproepen. Een verergering van de toestand was in zoverre opgetreden, dat nu, in tegenstelling tot Lausanne en zelfs Parijs, ook ‘s nachts ernstige overlast, door vérdragend fluiten en piepen met een metaalachtig karakter en een uiterst belediging van het gehoororgaan, volgde. Nadat al in Parijs eenmaal, eenmaal in Lausanne en eenmaal in Neufriedenheim een neiging tot zelfmoord was opgetreden, (!) volgde op 9 oktober in een bevlieging van vertwijfeling en wanhoop (!) na een haastig neerschrijven van een testament het begin van de uitvoering van een zelfmoordplan door ophanging op een eenzaam gelegen plek van de Engelse tuin. Maar gebrek aan moed liet op het laatste moment de beslissende sprong van de reeds beklommen boom mislukken en met de diepste schaamte keerde pasjent, die 24 uur geen voedsel tot zich had genomen, in zijn woning terug. Op 19 oktober greep pasjent naar een, in verhouding tot het reeds voorafgegane, lachwekkend dom, maar misschien in zijn consequentie toch werkzaam middel. Nadat hij op die dag al zesmaal onderweg naar de staatsbibliotheek en vervolgens tijdens zijn eenzame wandeling door Oberföhring en omgeving, op een onmiskenbare manier was toegefloten, ging hij naar huis, kleedde zich tot op zijn hemd uit, maakte gebruik van de milde weersgesteldheid en liep ‘s middags om 5 uur in zijn hemd door de Sterneck-Maria-Josefa-Straße naar de Leopoldstraße, met de bedoeling om opgepakt en op verdenking van een geestesziekte in een openbare inrichting opgenomen en daar door deskundigen onderzocht te worden en zo te bereiken, waarnaar hij 3 maanden tevoren in het Oberbayerse districtskrankzinnigen-gesticht tevergeefs had gestreefd. De coup lukte. Opgepakt en het dichtstbijzijnde huis binnengebracht, gaf hij de toesnellende sjendarme een valse naam op, Ludwig Fromman, stenograaf uit Würzburg. Er werd een ziekenauto gevorderd en pasjent naar het politiebureau gebracht, waar deze na een kort examen door mijnheer de districtsarts, naar het gekkenverblijf van het stedelijk ziekenhuis I/J werd overgebracht.

(17 nov. 1904)

Naar boven