Peter D.G. Brown
Oskar Panizza
Zijn Leven en Werk
PETER LANG
New York - Frankfort am Main - Berne
American University Studies
Series 1
Germanic Languages and Literatures
Vol. 27
PETER LANG
New York . Frankfort am Main . Berne
Library of Congress Catalog Card Number:
83-48749
ISBN 0-8204-0038-6
© Peter Lang Inc., New York 1983
All rights reserved.
Reprint or reproduction even partially
and in all forms such as
microfilm, xerography, microfiche, microcard, offset strictly forbidden.
Printed by Lang Druck Ltd.,
Liebefeld/Berne (Switzerland)
"Ben je krankzinnig?" - "Nee."
(Oskar Panizza,
"Autobiografische schets")
Voorwoord
Dit boek is het resultaat van een veertien jaar durende
bestudering van het onderwerp, dat begon als Doghouse, Jailhouse, Madhouse: A
Study of Oskar Panizza's Life and Literature (Proefschrift.
Columbia, 1971). Ik ben veel dank verschuldigd aan de steunende
aanmoediging, leiding en kritiek van Professor Joseph P. Bauke, tijdens
mijn onderzoeksperiode.
Ik ben zeer erkentelijk voor het pionierswerk van een aantal
belangrijke Duitse collegae, dat er toe heeft geleid dat het werk van
Panizza dichter bij een groter lezend en bioscoopgaand publiek is
gebracht: Hans Prescher, de kundige uitgever van Das Liebeskonzil (1964,
1976); Axel Mathes, wiens bedrijf in 1977 begon met het opnieuw
uitgeven van de belangrijkste werken van Panizza; Professor Walter
Rösler, de toonaangevende Panizza-kenner in de Duitse Democratische
Republiek; Peter Berling en Werner Schroeter, producent en regisseur
van de Liebeskonzil-film (1981).
Heel wat jaren hebben mijn twee kinderen, Stephanie en Andrew een
liefdevol geduld gehad met hun vader en voor zijn voortdurende aandacht
voor een spook, Panizza genaamd. Aan mijn vader, Weir M. Brown, dank ik
mijn eerste kennismaking rond eind 1969, aan deze merkwaardige
schrijver uit Bad Kissingen. Tot slot wil ik graag mijn erkentelijkheid
betuigen voor de onschatbare bijdragen van mijn zorgzame vrouw, Susan,
die er tenminste voor heeft gezorgd dat ik voldoende afstand van mijn
onderwerp heb gehouden.
Peter D.G. Brown
State University College
New Paltz, New York
Juli 1983
Inhoud
Voorwoord - VII
Inleiding - 5
Deel 1. HET LEVEN VAN PANIZZA
1. De Eerste Jaren - 11
2. Gevangenis, Gekkenhuis - 35
PART II. PANIZZA'S
LITTERATUUR
3. Het Leven is een Hel:
Pijnlijke Verzen - 71
4. Van Maan tot Waanzin: Proza - 117
5. Bovennatuurlijke Honden en Teven: Het Godslasterlijke
Toneel - 141
6. "Tevergeefs geleefd?" - 181
Voetnoten - 193
Bibliografie - 205
Index van werken van Panizza - 219
Algemene Index - 223
Inleiding
Het volgende is de eerste kritische studie over het leven en
de litteratuur van Oskar Panizza en het verschijnt ruim een halve eeuw na
de dood van de schrijver. De afgelopen zestig jaar zijn er
tienduizenden boeken, proefschriften en artikelen over Duitse
schrijvers verschenen, van Johannes Aal tot Stefan Zweig. En toch heeft
men deze opmerkelijke schrijver, wiens werken een grote indruk hebben
gemaakt op onvergelijkbare collegae zoals Theodor Fontane, Max Halbe,
Michael George Conrad, Otto Julius Bierbaum, Thomas Mann, Frank
Wedekind, Detlev von Liliencron, en Kurt Tucholsky, in een feitelijke
vergetelheid laten verdwijnen.
Er bestaan verschillende redenen voor het schrappen van Oskar
Panizza uit de annalen van de litteraire geschiedenis. Hij heeft het
meest geschreven tijdens de 90er jaren van de 19e eeuw, toen een half
dozijn van zijn boeken onder het zwaard van de Duitse censuur vielen.
Ze werden verboden, in beslag genomen en vernietigd. Slechts enkele van
zijn boeken zijn ooit opnieuw uitgegeven, en er bestaan aanwijzingen
dat tegelijkertijd de in verlegenheid gebrachte familieleden van
Panizza, alle exemplaren van zijn boeken die op de antiquarische
boekenmarkt verschenen, in handen probeerden te krijgen. Gedurende de
eerste helft van deze eeuw waren deze pogingen om zijn geschriften
tegen te houden, verbazingwekkend effectief. Max Krell schrijft dat er,
als er eens een boek van Panizza in de handel in zeldzame boeken
opdook, "prijzen werden betaald, die zelfs een vroege uitgave van
Hölderlin niet zou opbrengen." [1]
Wellicht nog belangrijker was het feit, dat de meeste mensen de
geschriften van Panizza uitermate beledigend vonden. Omdat hij een
afgestudeerde arts was, schreef hij over het menselijk lichaam met de
afstandelijkheid en objectiviteit van een medicus. De lichamen die hij
zag, waren niet degene, die de Classici en Romantici van vóór het
tijdperk van Marx en Darwin, hadden gezien. Panizza schreef in dezelfde
tijd als het Duitse Naturalisme, en met deze beweging deelde hij de
zoektocht naar een uitbeelding van werkelijke verschijnselen, ongeacht
hun lelijkheid, ongepastheid, banaliteit of gruwelijkheid. Zijn
litteraire benadering van masturbatie, syfilis, hermafroditisme,
excreties, necrofilie, braken, en acute paranoia bijvoorbeeld, werd -
en wordt nog steeds - door degenen, die denken, dat bepaalde intieme
kanten van het leven uit de litteraire bladzijden moeten worden
verbannen, als een teken van een slechte smaak beschouwd. Gelukkig zijn
sinds de 90er jaren van de 19e eeuw smaken en verdraagzaamheid
veranderd, maar Panizza geniet de twijfelachtige eer, dat hij in zijn
tijd een eeuw vooruit heeft geleefd en geschreven. Zijn principes waren
die van een onafhankelijke radicaal; maar op zich zou dat geen oorzaak
voor een volstrekte afwijzing van het lezerspubliek kunnen zijn
geweest. Het was echter zijn felle aanval op de godsdienst, zijn
systematisch aan de kaak stellen van de christelijke mythologie, die de
overgrote meerderheid van zijn tijdgenoten griefde. In navolging van
Nietzsche verwierp en bespotte Panizza de godsdienst als een
onderdrukkend instituut, dat door "minderwaardige" mensen werd
gedreven, om anderen hun vrijheid te ontzeggen, en om werkelijk genot
in een werkelijke wereld te genieten. Door zijn heiligschennend
toneelstuk Das Liebeskonzil werd de schrijver in 1895 een
litteraire cause celèbre; hij werd gekraakt door de gewone
pers, en meedogenloos gevangen gezet door de rechterlijke macht. Na
jarenlange opsluiting, ballingschap in het buitenland, en verbod van
zijn boeken, verslechterde de geestelijke gezondheid van Panizza
zodanig, dat er geen terugweg meer mogelijk was. De`laatste zeventien
jaar van zijn leven bracht hij als patiënt in een krankzinnigengesticht
door, waar zijn dood in 1921, volstrekt aan de litteraire wereld
voorbijging. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was alle
bekendheid van Oskar Panizza bij het publiek verdwenen. Zelfs voor
litteratuurhistorici was hij een onbeduidend persoon geworden.
De "ontdekking" van deze vergeten schrijver na de oorlog vond niet
opeens plaats, noch was dat het resultaat van één man. Zonder twijfel
gaat een Fransman met de eer strijken, Jean Bréjoux, die toevallig op
de naam van Panizza stuitte in de beschrijving van Walter Mehring van
de verloren gegane bibliotheek van zijn vader. [2] Mehrings
beschrijving van Panizza's aanstootgevende drama, Das
Liebeskonzil, bracht Bréjoux ertoe om een van de zeldzame
exemplaren van dit toneelstuk op te sporen, dat hij vervolgens in het
Frans vertaalde en in 1960 publiceerde. [3] Deze Franse vertaling, die
de eerste uitgave vormt van het magnum opus van de schrijver
in de twintigste eeuw, bevat een voorwoord van André Breton. "Zelfs in
onze tijd," schreef Breton, "is het waarschijnlijk, dat de reactie van
de toeschouwers er voor zal zorgen, dat vóór het eind van de eerste
scène het doek al omlaag gaat." [4] Misschien had Breton gelijk, want
er moesten nog tien jaar voorbijgaan voordat in begin 1969 de
toneelbewerking van Le concile d'Amour in het Théatre de
Paris werd opgevoerd. Bijna vijfenzeventig jaar waren verstreken tussen
de eerste publicatie van het meesterwerk van Panizza en de
wereldpremière ervan, een "uitvoeringsvertraging" vergelijkbaar met die
van Büchner's Woyzeck. [5]
Deze kritische studie van het leven en de litteratuur van Oskar
Panizza is, strikt gesproken, geen biografie; noch bevat het een
diepgaande behandeling van al zijn geschriften. De enige voorafgaande
poging om biografisch bronmateriaal te verzamelen werd verricht door
een Münchener boekhandelaar, Horst Stobbe, die een boekje publiceerde
onder de titel In memoriam Oskar Panizza. [6] Het
bevat een zeventien-pagina-lange autobiografische schets, door Panizza
in 1904 geschreven, en bovendien uittreksels van psychiatrische
rapporten, werken van Panizza's moeder, een paar recente gedichten, een
begin van een bibliografie en de onschatbare herinneringen van deken
Friedrich Lippert, [7] die tijdens de laatste decennia van zijn leven
zeer nauw bij de schrijver was betrokken. Mijn studie is een poging om
dat materiaal met een aantal andere bronnen samen te voegen, met name
brieven, herinneringen, en andere gedrukte geschriften van de
verschillende personen, die de schrijver ooit hebben gekend. Wat
oprijst, lijkt vaak meer op een psychiatrische ziektegeschiedenis, dan
op een gewone biografie, maar Panizza was psychiater van zijn vak,
iemand wiens leven en werk onbegrijpelijk zijn, als die van zijn eigen
psychopathologie worden gescheiden.
In het begin, het biografische gedeelte van deze studie, wordt de
belangrijkste nadruk gelegd op de non-fictie werken van de schrijver.
Het tweede gedeelte is een kritische beschouwing van Panizza's
creatieve vermogens, en gaat met name over zijn dichterlijke,
prozaïsche en dramatische fictie. Bij een schrijver als Panizza, zou
het ongewenst zijn om zijn leven van zijn werk te scheiden, zelfs als
dat mogelijk zou zijn. Uit artistieke en psychologische overwegingen,
leefde hij om te schrijven, en schreef hij om te leven. Toen hij beide
niet langer kon doen, stopte hij met allebei, en verloor hij
geleidelijk het contact met de uitwendige werkelijkheid. Zijn karakter
kan vaak van zijn waanzin worden gescheiden, maar zijn kunst kan niet
los van zijn leven worden gezien, om de eenvoudige reden dat hij
gewoonlijk over zichzelf schreef. Het valt te bezien of zijn leven en
kunst al dan niet even belangrijk zijn.
De citaten zijn alleen in het originele Duits gehandhaafd, als hun
taalgebonden kenmerken in de Engelse vertaling verloren zouden gaan.
Tenzij anders aangegeven, zijn alle vertalingen van mijn hand, en
zij proberen zoveel mogelijk de kenmerken, goed of slecht, van de
oorspronkelijke Duitse passages te behouden. Citaten uit Das
Liebeskonzil, het meest bekende werk van de schrijver, zijn
ontleend aan mijn Engelse versie, "The Love Council." [8] Waar nodig is
gebruik gemaakt van ingevoegde documentatie, De zeer eigen spelling en
leestekengebruik van Panizza zijn in de Duitse citaten volledig
gehandhaafd, en de lezer wordt de saaie ergernis van de duizenden
"sics", bespaard. Hoewel hij nooit al te consequent was, laat de
spelling van Panizza over het algemeen een vereenvoudiging op
fonetische manier zien. Zijn onorthodox leestekengebruik wordt
gekenmerkt door een overvloed van gedachtestreepjes, die gewoonlijk
duidelijke pauzen betekenen. Het zal voor een toekomstige uitgever een
lastige taak zijn, om een tekst te publiceren zoals de schrijver het
heeft bedoeld, met zijn eigen opmerkelijke spelling en met verbetering
van echte fouten. Intussen lijkt het het meest verstandig, om aan de
teksten vast te houden, zoals de schrijver die zelf, hoe onbeholpen
ook, heeft uitgegeven.
De bedoeling van dit hele project is om een opvallende hiaat in de
geschiedenis van Duitse litteratuur op te vullen. Panizza kreeg
gedurende de 90er jaren van de 19e eeuw een aanzienlijke
belangstelling, en in de navolgende decennia zijn ze niet verouderd.
Hopelijk zullen deze werken onbelemmerd worden gelezen, besproken en
uitgevoerd, zodat hun schrijver uiteindelijk zijn verdiende plaats in
de Duitse culturele geschiedenis kan innemen. Moge de lezer bedenken,
dat de volgende kritische studie slechts de eerste is, die aan deze
schrijver wordt gewijd. Het is derhalve niet bedoeld om het laatste
woord over Oskar Panizza te zijn.
Deel 1:
HET LEVEN VAN PANIZZA
"Lees het eens en als het mogelijk is, schrijft u mij eens
hierover;
het is moeilijk te krijgen (officieel) maar loont de moeite....
Er moet een monument of een brandstapel voor hem worden opgericht.
Het publiek dient eindelijk te gaan beseffen,
dat het atheïsme ook zijn helden en martelaars heeft."
(Theodor Fontane, brief aan Maximilian Harden, 22 juli 1895)
Hoofdstuk 1.
DE EERSTE JAREN
Kinderjaren
In een poging om het merkwaardige karakter van Oskar Panizza
te begrijpen, is het nuttig om een blik op zijn familiegeschiedenis te
werpen, een geschiedenis die de schrijver als zeer beslissend voor zijn
latere ontwikkeling beschouwde. Oskar's moeder, Mathilde, zelf een
productieve schrijfster, met een zeer grote invloed op het leven van de
jongen, schrijft dat zij afstamde van een aristocratische
Hugenotenfamilie, met de naam de Meslère, [1] Zij emigreerden in 1685
naar Sonneberg (Saksen) en veranderden hun naam in Mechtold. Oskar's
grootmoeder van moederskant, een afstammeling van deze Mechtolds, huwde
een koopman met de naam Speeth. Ofschoon zij zich had verzekerd van een
geschreven overeenkomst om hun kinderen in het Protestantse geloof op
te voeden, besloot Speeth, na zijn verhuizing naar het katholieke
Würzburg, dit contract te verbreken. Dus werd Panizza's moeder,
Mathilde (geboren op 8 november 1821) katholiek gedoopt. Maar in 1833,
twee maanden voor haar eerste communie, stierf haar vader, en dit
stelde het meisje in staat om naar de Protestantse kudde terug te
keren.
Oskar's grootvader van vaderskant, Leopold Panizza, kwam uit een
vissersfamilie uit Bellagio aan het Comomeer. [2] Hij was een
rondreizende koopman geweest, die zich in 1794 in Würzburg vestigde en
een eigen zaak begon. Leopold huwde een plaatselijk meisje, dat hem
veertien kinderen schonk, waarvan de jongste, Karl (geboren op 30
september 1808) de vader van Oskar was. Karl wordt beschreven als een
nietsnut, iemand met beperkte talenten en ambities, die uiteindelijk
voldoende over het hotelwezen leerde om zelf een aantal van dergelijke
ondernemingen te leiden. Oskar beschrijft hem als een
"hartstochtelijke, buitenissige, woedende, en behendige man van de
wereld; een slechte beheerder van huishoudelijke zaken." [3] Als een
onverdraagzame katholieke tiran, die wat op zijn schoonvader leek, had
Karl een onevenwichtig karakter, dat neigde naar gokken, hij was een
onbetekenende echtgenoot en een nog slechtere vader.
Karl en Mathilde ontmoetten elkaar tijdens een concert, en na een
korte maar hartstochtelijke verkeringstijd trouwden ze op 17 april
1844. Hun meningsverschillen over de godsdienst begonnen al vóór het
huwelijk, toen Karl er op stond, dat al zijn kinderen katholiek moesten
worden opgevoed. De twee families bereikten uiteindelijk een compromis,
waarbij alle nakomelingen katholiek of protestant zouden worden,
afhankelijk van het feit of hun eerste kind een jongen of een meisje
zou zijn. Kort voor hun trouwdag echter, nam Karl zijn nietsvermoedende
verloofde mee voor een middagwandeling, die eindigde in de katholieke
pastorie, waar de 23-jarige vrouw oog in oog kwam te staan met
documenten, die machtiging voor een katholieke opvoeding voor al haar
kinderen verstrekten. Als ze weigerde, was het huwelijk voorbij. Zij
stemde met tegenzin in, en hoewel haar eerste baby een meisje was,
werden alle vijf kinderen van Panizza katholiek gedoopt.
Oskar's oudere zuster, Maria, geboren in 1846, overleefde alle
andere kinderen, trouwde met een hoteleigenaar in Bad Kissingen en
stierf in 1925. Het tweede kind, Felix, geboren in 1848, werd
hoteleigenaar in Hong Kong en stierf in 1908. De tweede zoon, Karl,
geboren in 1852, werd gerechtsambtenaar (Amtsgerichtsrat) in
Kiel en stierf in 1916. Oskar werd geboren op 12 november 1852, kort
nadat zijn ouders van Würzburg naar Bad Kissingen waren verhuisd. Het
laatste kind uit deze verbintenis was Ida, twee jaar jonger dan Oskar,
die op de leeftijd van twintig jaar blind werd, terwijl ze haar
zangopleiding volgde. Net als haar jongste broer, had zij een heel
moeizaam leven en stierf in 1922, een jaar na Oskar.
De familiegeschiedenis herhaalde zich toen Karl Panizza in november
1855 aan tyfus stierf. Men vertelde dat hij op zijn sterfbed zijn vijf
kinderen zegende en hun moeder toestemming gaf om hen in haar eigen
protestantse geloof op te voeden. Desondanks moest Mathilde Panizza,
die door haar zoon Oskar later werd beschreven als "energiek,
wilskrachtig en met een bijna mannelijke intelligentie,"[4] zich de
uiterste moeite getroosten om zich van een protestantse opvoeding voor
haar kinderen te verzekeren. Het katholieke diocees beweerde, dat het
over een wettelijke basis beschikte, in de vorm van de machtiging die
Mathilde elf jaar eerder had ondertekend, om te eisen dat de kinderen
katholiek zouden worden opgevoed. Daarom zag zijn geen andere oplossing
dan in het geheim met haar kinderen Bad Kissingen te verlaten en hen
naar familie in Pruissen te brengen, waar ze voor de katholieke
speurders goed waren verborgen. Frau Panizza bood aan om afstand van
haar Beierse burgerschap te doen, om als een vreemdeling in Bad
Kissingen te kunnen leven, buiten bereik van elke officiële katholieke
jurisdictie. Toen haar pogingen op een aanhoudende vijandige weerstand
stuitten, reisde ze naar München met de bedoeling om, bij koning
Maximiliaan II, voor een speciale ontheffing te pleiten. Maar de koning
weigerde om haar te ontvangen, en het enige resultaat was dat de
autoriteiten dreigden om haar naar de gevangenis te sturen, een
dreiging die zou zijn uitgevoerd als zij niet in zo'n slechte
gezondheid had verkeerd. Pas na jaren geploeter en diverse verloren
rechtszaken, verleende Maximiliaan deze volhardende vrouw toestemming
om haar kinderen protestant op te voeden.
Gedurende de jaren die volgden, bleef Oskar's moeder met de wet
overhoop liggen. Voor haar liefdadige activiteiten van het voeden van
de armen, bijvoorbeeld, werd zij beschuldigd van het "aanzetten tot
bedelarij" en tot drie dagen gevangenis veroordeeld. Deze straf werd
later in drie dagen huisarrest omgezet, waarbij Frau Panizza volhield
dat het voor haar een voorrecht was om "mensen met zijden kleren en
zonder kleren, met schoenen en zonder schoenen" te dienen. [5] Zijn
leven lang, moest Oskar godsdienst- en juridische gevechten blijven
leveren, waarbij hij bittere en vaak hevige aanvallen uitvoerde tegen
het autoritaire dogma van de Rooms katholieke kerk. Zijn litteraire
activiteit kan, tot op zekere hoogte, worden begrepen als een poging om
het lijden en de vernederingen, die zijn geliefde moeder had moeten
doorstaan, te wreken.
Eén zeer belangrijke kant van de geschiedenis van de familie
Panizza moet in ieder geval nog worden vermeld, voor verder te gaan met
een bespreking van haar meest beruchte lid. Als volwassen man
beschouwde Dr. Panizza het voorkomen van zenuwziekte en
onevenwichtigheid aan de kant van de familie van zijn moeder, als een
beslissende invloed voor de vorming van zijn karakter. De
autobiografische schets die hij in 1904 schreef, begint met de zin:
"Oskar Panizza..., stamt uit een genetisch ontaarde familie. "[6] Een van
de broers van zijn moeder leed aan "godsdienstwaanzin" en stierf na een
verblijf van vijftien jaar in een krankzinnigengesticht in Würzburg.
Een andere oom pleegde op jonge leeftijd suïcide. Van een tante wordt
gezegd, dat zij "psychisch vreemd en wat achtergebleven" was. Oskar's
jongere zus Ida, leed op jonge leeftijd aan depressieve buien en had
een hysterische afwijking, waardoor zij tweemaal een suïcidepoging
deed. Hij vat zijn vroege huiselijke omstandigheden samen met de
volgende woorden: "In de hele familie heerst een geestelijke
activiteit, met een voorkeur voor het praten over godsdienstige
vraagstukken."[7] Het is ook tekenend dat de boeken van zijn moeder,
uitgegeven onder het pseudoniem Siona, bijna uitsluitend over
godsdienstige vraagstukken gaan. [8]
Vanaf het moment van Oskar's geboorte, bestaat er een zeer
bijzondere band tussen hem en zijn moeder. [9] Meteen na de geboorte
voelde zij zich doodziek, en haar familie verwachtte dat de ziekte
fataal was. Maar deze vrouw, die zich tot mystiek aangetrokken voelde,
had een droom waarin haar werd verteld, dat ze toch zou overleven, een
visioen dat haar beschermde tegen wanhoop en dat haar hielp om zich
door deze moeilijke periode heen te slaan. Na haar herstel, werd de
doop van Oskar met een ongeëvenaarde praal en feestelijkheid gevierd;
er waren drie geestelijken aanwezig, twee katholieke en een
protestantse. Kleine Oskar bleef echter niet lang moeders oogappel; als
jongeman was hij voor haar een grote ergernis, en tegen de tijd dat hij
van middelbare leeftijd was, was dat zo erg geworden, dat zij bang was
dat alleen al zijn aanblik genoeg zou zijn voor haar dood.
Karl Panizza stierf toen Oskar pas twee jaar was, en hij liet de
jongen achter zonder vaderfiguur, met wiens voorbeeld en autoriteit hij
had kunnen wedijveren en dat hij had kunnen respecteren. Hij
ontwikkelde zich traag, had grote problemen met het leren lezen, en
omdat hij geen bijzondere eigenschappen vertoonde, werd hem door zijn
broers en zusters de bijnaam "suffie" gegeven. Als een rustig en
introvert kind, was Oskar een dromer met een levendige fantasie, die
hij moeilijk onder controle kon houden. Hij maakte alle gebruikelijk
kinderziekten door, maar op de leeftijd van twaalf jaar, toen hij de
mazelen had, maakte hij een uitzonderlijke toestand van slaapwandelen
mee: midden op de dag verliet hij, in een diepe trance, zijn bed, liep
de kamer rond en bleef niet aanspreekbaar, totdat iemand hem, biddend
voor het bed, op zijn knieën aantrof. Deze ervaring had voor hem een
profetische betekenis; het is inderdaad de enige jeugdervaring,
die hij belangrijk genoeg vond om die in het zeventien pagina's lange
autobiografische verhaal, dat hij in 1904, als 50-jarige man, schreef,
te vermelden.
De studentenjaren
In 1863, volgde Oskar zijn twee oudere broers en werd naar
Kornthal, in Württemberg, gestuurd om een piëtistische school te
bezoeken. Als student ondervond hij grote problemen en kreeg lage
cijfers, omdat hij nog steeds de grote dromer was, die er geen zin in
zag om zich bezig te houden met onderwerpen die hij saai en niet
terzake vond. Hij deed daar in 1868 belijdenis en besprak het typisch
piëtistische vers uit II Corinthiërs 12:9: "Want mijn kracht openbaart
zich eerst ten volle in zwakheid." Het volgende voorjaar ging hij over
naar het humanistische Gymnasium in Schweinfurt, waar hij
Latijn als hoofdvak moest nemen, ondanks het feit, dat zijn Grieks
ontegenzeggelijk beter was. Gedurende die periode woonde hij in het
huis van een boekhandelaar, Siegler genaamd, die zowel nauwgezet toezag
op de academische bezigheden van de knaap, als op zijn pianospel.
Binnen twee jaar had Oskar met goed gevolg de tertia klas
afgemaakt en gaf nu nadrukkelijk te kennen, dat hij zijn Gymnasium-opleiding
in de veel meer opwindende stad München wilde voortzetten.
Mathilde Panizza zwichtte met tegenzin en stond haar
zeventienjarige zoon toe om zijn opleiding in de Beierse hoofdstad te
volgen. Ze dacht dat hij onder strikt toezicht in de pastorie van haar
zwager Franz, en haar kinderloze zuster Maria, zou kunnen worden
gehouden. Maar de kleurrijke wereldstad bleek een te grote afleiding te
vormen voor de snel opgewonden en hedonistische tiener, die een grote
hoeveelheid activiteiten ontdekte, die veel interessanter waren, dan
alles wat hij in zijn schoolboeken vond. Zijn eerste jaar in München
bleek een academische ramp te zijn en hij zakte voor de secunda klas.
Hij voerde bij zijn moeder aan, dat hij volstrekt ongeschikt was voor
haar langgekoesterde wens om dominee te worden; in plaats daarvan wilde
hij zanger of tenminste zakenman worden. Maar Frau Panizza, wier
koppigheid het bij veel eerdere gelegenheden had gewonnen, bleef er
vastberaden op staan, dat hij de klas zou overdoen, terwijl hij met
zijn muziekstudie zou verdergaan. Na zijn tweede jaar in München, wilde
hij zich meer dan ooit uitsluitend aan een muzikale loopbaan wijden, en
vertelde zijn moeder, dat "je op je negentiende, echt behoort te weten
welk vak je gaat uitoefenen."[10] Frau Panizza zag er weinig heil in om
haar openlijk rebellerende zoon te dwingen om op het Gymnasium te
blijven. Zij ontfutselde hem echter de tegemoetkoming, dat hij ten
minste een gedeelte van zijn tijd zou doorbrengen met het verwerven van
wat "praktisch" onderricht, terwijl hij zijn zangstudie aan het
conservatorium zou voortzetten. Aangezien hij te trots was om, samen
met veel jongere jongens de plaatselijke handelsschool te bezoeken,
moest zijn moeder betalen voor privé-bijles in Frans, stenografie en
handelsrekenen.
Rond het voorjaar van 1873, was het Frau Panizza volstrekt
duidelijk geworden, dat haar jongste zoon noch was voorbestemd om een
succes als zanger, noch als zakenman te worden. Zij kon het niet langer
aanzien, dat hij met deze onbenullige bezigheden lichtzinnig zijn tijd
en haar geld verkwistte; het was hoog tijd dat de knaap ophield met
zichzelf voor de gek te houden. Ze ging daarom naar München en nam
vastberaden de bijna 20-jarige jongen met zich mee terug naar
Kissingen. Maar er viel thuis echt helemaal niets voor hem te doen,
behalve bij te springen in het hotel Russischer Hof, een gelegenheid
die de familie in 1850 had gekocht en waar Mathilde met veel meer
succes leiding aan gaf, dan haar overleden echtgenoot. Het hotelbedrijf
was nou niet precies waar de ambitie van Oskar lag, en hij liet weten
dat hij zijn moeder haatte om hetgeen zij met hem deed; hij bracht het
grootste deel van deze periode door met lanterfanten en door met zijn
weerspannige gedrag zijn moeder te ergeren. Zij besefte al snel dat het
niet juist zou zijn om hem nog langer thuis te houden en stuurde hem
naar Nürnberg om samen met zijn broer Karl bij de bankiersfirma Bloch
te gaan werken. Dit bleek opnieuw rampzalig, aangezien Oskar Panizza
ongeveer net zoveel talent en enthousiasme voor bankieren ten toon
spreidde als Heinrich Heine een kwart eeuw eerder had gedaan. Hij
misdroeg zich uitdagend, totdat zijn geïrriteerde moeder hem toestond
om zijn studie aan het conservatorium in München te hervatten.
Hij had zich nauwelijks opnieuw in München gevestigd, toen hij voor
militaire dienst werd opgeroepen. Het leven in het Beierse leger was
behoorlijk ruiger, dan hij tot dan toe had ervaren, en hij zou zijn
natuurlijke neiging hebben gevolgd en zijn gedeserteerd, als zijn
moeder hem niet op de ernstige gevolgen van een dergelijke daad had
gewezen. Zijn kapitein merkte ooit op: "Ik kan niet op je rekenen, ik
weet nooit waar ik met jou aan toe ben." [11] De militaire dienst leek
iets van een kalmerende werking op de jonge Panizza te hebben. Na een
zware aanval van cholera aan het eind van 1874, was hij duidelijk
ernstiger over het leven geworden, en vertoonde zelfs tekenen van
berouw over de manier waarop hij zijn moeder had behandeld.
Na zijn ontslag keerde hij naar München terug en hervatte zijn
zangcarrière, die hij had laten liggen. Hoewel hij een goede
beoordeling in de muziek ontving, verbreedde hij nu zijn intellectuele
horizon en begon colleges filosofie aan de universiteit van München te
volgen. Het was hem duidelijker dan ooit, dat zijn niet afgemaakte Gymnasium-studie
een belemmering zou vormen voor bijna elke waardevolle onderneming, en
daarom besloot hij om tegen elke prijs zijn middelbare opleiding af te
maken. Met behulp van privé-leraren bestudeerde hij opnieuw zijn eerder
bestudeerde academische stof en werd opnieuw tot zijn oude Gymnasium
in Schweinfurt toegelaten, waar hij, op de gevorderde
leeftijd van vierentwintig jaar, de overgebleven klas afmaakte en uiteindelijk zijn Abitur
behaalde. Dat was het eerste grote resultaat in het leven
van Oskar Panizza; het was een keerpunt, in zoverre het hem evenwichtig
maakte, en waardoor hij het noodzakelijke zelfvertrouwen en discipline
verwierf, om meer ambitieuze waagstukken te ondernemen.
Hij verspilde geen tijd om van zijn nieuw verworven graad gebruik te
maken. In 1877, toen hij naar zijn lievelingsstad terugkeerde, liet hij
zich niet inschrijven aan het conservatorium, maar aan de medische
faculteit van de universiteit van München. Het lijkt een van de meer
gelukkige tijden, in zijn anderszins zorgelijke leven, te zijn geweest.
Hij was bijna volledig door zijn medische studie en onderzoek in beslag
genomen, en hij geeft toe, dat hij zich daar "met veel plezier en
ijver" mee bezig heeft gehouden. Professor von Ziemssen benoemde
Panizza tot een van zijn assistenten en hield, op het Klinische
Instituut, toezicht op het werk van zijn beginneling. Deze tijd was
echter niet een uitgesproken periode van louter productiviteit, want
het was gedurende deze dagen en nachten als medisch student, dat
Panizza syfilis opliep, hoogst waarschijnlijk bij een Münchener
prostitué. Deze angstaanjagende ziekte, hoewel lege artis, zou
hem nooit meer verlaten. Later manifesteerde die zich als een enorme gumma
op zijn rechter tibia (scheenbeen), die nooit meer verdween.
Naderhand spookte die door zijn magnum opus heen, als het
duivelse geschenk van een machteloze God. Er bestaat inderdaad een zeer
grote kans, dat de toestand van krankzinnigheid gedurende de laatste
twee decennia van zijn leven kan worden teruggevoerd op de "meest
gezonde"periode in zijn ontwikkeling.
In 1880, na nauwelijks minder dan vier jaar intensieve arbeid, werd
Oskar Dr. Panizza met een proefschrift met de titel: Über Myelin,
Pigment, Epithelien und Micrococcen im Sputum. [13] Deze studie,
door de jongeman die zich nog maar een paar jaar eerder vastberaden op
een zangcarrière had gericht, werd zo goed door zijn hoogleraren
ontvangen, dat zij er enthousiast het predikaat summa cum laude aan
gaven. Na een paar maanden werk in een veldhospitaal om zijn militaire
dienstplicht te vervullen, werd hij gepromoveerd tot Assistenzarzt
II. Klasse bij de reservisten. De opeenvolgende jaren van een
nogal beperkende tucht, eerst in het leger, vervolgens op het Gymnasium,
de medische faculteit, en daarna weer in het leger, hadden
een cumulerende uitwerking op de jonge Dr. Panizza. Hij was zo rusteloos
geworden, dat hij niet langer in München kon blijven. Daarom vertrok
hij in 1881, gewapend met talrijke aanbevelingsbrieven, die von
Ziemssen had geschreven, naar Parijs om te kijken wat hij over de
Franse medische ontwikkelingen kon leren. Eenmaal in Parijs bezocht hij
nauwelijks een ziekenhuis; in plaats daarvan werd hij in beslag genomen
door de bestudering van de Franse litteratuur, met name drama, een
genre waarin hij later zijn grootste uitmuntendheid en bekendheid
bereikte.
Van Psychiatrie tot Poëzie
Nadat hij een half jaar nogal heimelijk zijn litteraire
neigingen had gevolgd, keerde hij in 1882 naar München terug om de betrekking van
4e Assistentenarzt in het streekkrankzinnigengesticht
(Oberbayerische Kreis-Irrenanstalt) in München te aanvaarden. Het
duurde echter niet lang, voordat zijn vroeger onvermogen om een vaste
baan te hebben, weer de kop op begon te steken. Een combinatie van een
slechte gezondheid, een gespannen verhouding met zijn meerdere, Dr.
Gudden, en het verlangen om meer tijd aan litteraire bezigheden te
besteden, dwongen hem na nog geen twee jaar te vertrekken. De
voortdurende blootstelling aan psychotische patiënten, naast de
frustraties en verwarring die zijn eigen leven bestookten, brachten een
toestand van een zeer diepe depressie teweeg, die bijna een heel jaar
duurde. Maar Dr. Panizza, die sinds zijn bezoek aan Parijs de
litteratuur nooit uit het oog had verloren, slaagde erin zichzelf uit
die toestand te halen, door een therapeutische bezigheid, die volstrekt
nieuw voor hem was: gedichten schrijven. Dat was de meest beslissende
ontdekking in zijn leven, want hij ging geloven, dat de enige manier
waarop hij zijn psychologische evenwicht kon bewaren, was door aan een
stuk door te schrijven. Met uitzondering van een paar minder
belangrijke en tijdelijke bezigheden als algemeen arts, liet Dr.
Panizza de medische praktijk in de steek en "richtte zich blijvend op
de litteratuur."[14]
Dit proces van zich tot de litteratuur te wenden, had verschillende
kanten. Het hield in dat vanaf dat moment alle activiteit werd
ingeschakeld om litterair werk te vervaardigen, zelfs als dat betekende
dat hij daar zijn persoonlijke rust en zekerheid aan op moest offeren.
Naast zijn eigen creatieve inspanningen, begonnen de boeken van anderen
steeds meer zijn tijd in beslag te nemen en Panizza ontwikkelde zich
snel tot een allesverslindende, maar zeer breed georiënteerde lezer.
Hij bewoog zich van het gebruikelijke Gymnasium-pakket,
operalibretto's en psychologiehandboeken, naar het Franse drama,
Russische novellen, Duitse filosofie, Engelse balladen, en Amerikaanse
korte verhalen. Zijn kennis en waardering voor de Duitse litteratuur
strekt zich uit van de werken van Luther en andere
Reformatie-polemisten tot die van Schiller, de Romantici, Jong
Duitsland, en zijn eigen tijdgenoten. Iedereen die ooit met Panizza had
gesproken, was onder de indruk van zijn enorme encyclopedische kennis.
Een laatste gevolg van het feit dat hij zich aan de litteratuur
wijdde, was financieel, hoewel dat waarschijnlijk eveneens uit zijn
karakter voortvloeide. Als hij een creatieve schrijver wilde worden,
dan zou hij een onafhankelijke inkomensbron nodig hebben, die hem zou
veroorloven zijn roeping te volgen, zonder zijn vaardigheid in gevaar
te brengen. Zoals hij in het verleden zovaak had gedaan als hij oog in
oog kwam te staan met een netelige situatie, wendde hij zich tot zijn
moeder en vroeg haar om hulp. Frau Panizza had inmiddels haar hotel
verkocht en was nu een bemiddelde vrouw, maar toch was zij, heel
begrijpelijk, zeer aarzelend om een artistieke loopbaan voor haar
dertigjarige zoon te onderschrijven. Oskar slaagde er zelden niet in om
zijn moeder tot zijn standpunt over te halen, en in dit bijzondere
geval waren de belangen die op het spel stonden veel te groot, om zelfs
maar te overwegen dat hij voor de wensen van zijn moeder zou buigen.
Het kostte maanden van ruzie, maar uiteindelijk slaagde hij erin om van
zijn boze moeder een jaarlijkse toelage van zesduizend mark te
verkrijgen. Nadat hij zich net had bevrijd van het vervelende karwei om
voor de rest van zijn leven inkomsten te vergaren, getroostte hij zich
natuurlijk veel moeite om haar te sussen met een hoogst verzoenende
brief (20 april 1884). Als wij naar Panizza's nou niet zo korte
levensduur van achtenzestig jaar kijken, zien we dat hij slechts
gedurende twee jaar, als psychiatrisch assistent van Professor Gudden
van 1882 tot 1884, helemaal zelf in zijn onderhoud voorzag. Men zal
tevergeefs naar een andere Duitse schrijver zoeken, die zijn hele leven
lang zo uiterst afhankelijk van zijn moeder bleef.
Het is nauwelijks een verrassing om te horen, dat de eerste
litteraire inspanning van Panizza een gedicht was, dat hij eind 1871,
ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag, voor zijn moeder
schreef. Het is een gedicht vol liefde en dankbaarheid, waarin hij de
onverzettelijke geest en de zegevierende gevechten van zijn moeder
prijst. [15] Zijn dichterlijke productie in het volgende anderhalf
decennium was onbeduidend, maar na zijn grote depressie van 1884 en de
ontdekking van het schrijven als "therapie", ging hij poëtische
creativiteit als de hoogste vorm van menselijke activiteit beschouwen.
Het verlangen naar roem en bekendheid kan natuurlijk niet buiten
beschouwing worden gelaten, omdat het voor hem een belangrijke factor
was om zich aan de litteratuur te wijden. Twintig jaar later schreef
hij als mislukte en vergeten dichter, dat hij de muze vervloekte, die
hem, met beloften die onvervuld bleven, van het rechte pad had
weggelokt:
Fluch dir, so ruft er, die auf falschen
Bahnen,
Ein tauschend Irrlicht, meine Seele zog,-
Die mich verführt mit trügerischem Ahnen,
Und einst so süß mein töricht Herz belog;-
Mit falschem Locken sangest du mir Lieder,
Dem Knaben einst und sprachst von Ruhm und Glanz. . . [16]
De vruchten van een meer dan een jaar lang volgehouden
poëtische productiviteit werden gebundeld in een boek van 124 pagina´s, met de
titel Düstre Lieder, die uitdrukking geeft aan de sombere
stemming van de inhoud. [17] Voor het grootste gedeelte, zijn de
gedichten nogal ruwe maaksels in een grillige rijmelarij, welbewust
geïnspireerd door de zeer bewonderde dichtvorm van Heinrich Heine.
Hoewel de dichtbundel niet werd verkocht of zelfs maar een greintje
instemming van de critici kreeg, zegt Panizza dat hij zich "door zijn
litteraire publicatie wezenlijk opgebeurd en verfrist", voelde. [18]
Terwijl hij aan zijn eerste verzameling gedichten werkte, was hij
in München eveneens druk met het studeren van de Engelse taal en
litteratuur met ene Mrs. Callway. Nadat hij eind 1885 het manuscript
aan de uitgever Albert Unflad had voorgelegd, vertrok hij naar
Engeland, waar hij een heel jaar bleef. De meeste tijd werd in Londen
doorgebracht, waar hij oude Engelse liederen en balladen in het Brits
Museum bestudeerde, terwijl hij nog steeds voortging met zijn eigen
dichterlijke bezigheden. Toen hij aan het eind van 1886, na een kort
verblijf in Berlijn, naar München terugkeerde, stelde hij zijn tweede
bundel gedichten samen, die het daaropvolgende jaar verscheen onder de
titel Londoner Lieder. [19] Die bleek niet meer succes te
hebben dan zijn eerste werk, en het is mogelijk dat wanhoop, door het
ontbreken van elke openbare reactie op zijn dichterlijke
ontboezemingen, heeft bijgedragen aan het afnemen van zijn productie.
Zijn derde dichtbundel, samengesteld in 1888 en uitgegeven in 1889
onder de romantische titel Legendäres und Fabelhaftes, markeerde
het begin van een tien jaar lange leemte in zijn dichterlijke
productie. [20] Panizza verloor geleidelijk aan belangstelling voor de
kleinere litteraire vormen; wat hij nu had te vertellen zou proza
vereisen, en kon niet langer door vierregelige versmaten worden
ingeperkt. Eén ding bleef heel zeker voor hem, namelijk het besef dat
"een intensieve betrokkenheid met vreemde talen en litteraire productie
het beste tegengif bleek tegen alle vormen van psychopathische
buien."[21] Tegen het eind van de 80er jaren van de 19e eeuw voelde
Panizza een hernieuwde belangstelling voor zijn voorouderlijk Italië,
bestudeerde met ene signora Luccioli de taal en litteratuur, en maakte
herhaaldelijk tochten ten zuiden van de Alpen.
Eerste Proza
Van een geleidelijke vermindering van Panizza´s dichterlijke
productie is al melding gemaakt, maar dat wil niet zeggen dat hij dan
ook minder schreef. Wat er op het eind van de tachtiger jaren
plaatsvond, was een uitgesproken verschuiving van poëzie naar proza,
waarbij het laatste niet alleen een veel groter lezerspubliek leek te
trekken, maar het bleek ook meer aan te sluiten bij de algemene teneur
van het Naturalisme. Zijn eerste boek met fictioneel proza, Dämmrungsstücke
verscheen begin 1890 en is "opgedragen aan de nagedachtenis van Edgar
Poe." [22] Het is een verzameling van vier verhalen, allemaal vrij kort
behalve het laatste, dat 180 pagina's lang is en wat het langste
fictionele prozawerk is, dat door Panizza is geschreven. Zoals de titel
van het boek laat zien, spelen deze verhalen zich af in het
schemergebied tussen dag en nacht, werkelijkheid en fantasie,
gezondheid en waanzin, eerbied en godslastering. Maar Panizza overtreft
zijn onmiskenbare litteraire voorvaders Poe en E.T.A. Hoffmann door
zijn treffend en consistent gebruik van wat alleen maar het groteske
kan worden genoemd: een potsierlijk realistische voorstelling van het
Lijdensverhaal van Christus door een aantal wassen poppen op een
kermis; de massaproductie van "volmaakte" menselijke wezens in een
porseleinfabriek in Meissen; een bezoek aan de maan, waar bewoners uit
de onderklasse in een krakkemikkige hut wonen en op een maandelijks
rantsoen van Hollandse kaas leven. Panizza zwelgt in groteske
fantasieën, maar de taal waarmee hij deze absurditeiten verhaalt is in
wezen naturalistisch, af en toe op het oneerbiedige af, en zeer
gedetailleerd, zoals men van een klinisch psycholoog mag verwachten. Op
zijn best loopt het proza van Panizza vooruit op de veel meer geliefde
groteske verhalen van die twintigste eeuwse schrijvers als Kafka,
Beckett, Grass, en Dürrenmatt.[23]
Het is niet verassend dat Dämmrungsstücke in de pers een
redelijke hoeveelheid bijval van de critici kreeg en de schrijver onder
de aandacht van de toonaangevende Duitse litteraire figuren bracht. Wat
betreft de litteraire loopbaan van Panizza, was de meest belangrijke
van deze mensen Michael Georg Conrad, die in die tijd ook in München
woonde en sinds 1885 uitgever was geweest van het invloedrijke
tijdschrift Die Gesellschaft. De twee Franken werden dikke
vrienden en tussen de jaren 1890 en 1896 kon Panizza eenenveertig
artikelen in Die Gesellschaft publiceren, over zeer
uiteenlopende onderwerpen, van theaterrecensies tot theoretische
beschouwingen over prostitutie. Hun vriendschap, samenwerking en
wederzijdse waardering, duurde precies tien jaar (1890 - 1900), waarna
zij bittere vijanden werden en niets meer met elkaar te maken wilden
hebben.
Panizza ontmoette Conrad voor het eerst in de zomer van 1890. Als
uitgever van een van Duitslands toonaangevende avant-garde
tijdschriften, omvatte de wijde kring van litteraire vrienden van
Conrad, de meeste schrijvers die in die tijd in München actief waren:
Frank Wedekind, Otto Julius Bierbaum, Max Halbe, Hanns von Gumppenberg,
Anna Croissant-Rust, Georg Schaumberg, Julius Schaumberger, Wilhelm
Weigand, en Ludwig Scharf. Op Berlijn-georiënteerde schrijvers zoals
Ernst von Wolzogen en Maximilian Harden maakte vaak uitstapjes naar
München en werden aan Panizza voorgesteld. Aan het eind van de
negentiger jaren, had de onbekende psychiater niet alleen de meeste
Münchener "Modernen", zoals de jonge Naturalisten zichzelf noemden,
leren kennen, maar begon ook nogal wat indruk op hen te maken. Hanns
von Gumppenberg schrijft dat van de hele Münchener litteraire kring,
"de voormalige psychiater en beginnende dichter Oskar Panizza,
waarschijnlijk de meeste merkwaardige [was], een zonderling mengsel van
oud-Frankische oprechtheid, theologische, filologische, medische en
wetenschappelijke eruditie, grillige dichterlijke fantasie, bijtende
satire en gewaagde uitbundigheid."[24] Richard Weinhöppel, een ander
lid van de kring van Conrad, was net zo overweldigd door zijn
"uitmuntende eruditie en schat aan algemene ontwikkeling."[25] Het leek
bijna of zijn vrienden Panizza als een wandelende encyclopedie zagen:
Zijn ontzagwekkende eruditie en ongewoon
geheugen hadden een verbazingwekkende uitwerking. Hij was één groot naslagwerk,
dat men nooit tevergeefs raadpleegde. Hij kruidde zijn gesprekken met ontelbare
voorbeelden uit de litteratuur van alle landen en tijdperken; in dat
opzicht deed hij denken aan Karl Julius Weber, de schrijver van het
verrukkelijke "Demokritos". Panizza's vermogen om alles in de
oorspronkelijke taal te citeren en er vervolgens meteen een perfecte
vertaling of een voor de vuist uitgesproken commentaar bij te leveren,
lokte bij iedereen verbazing en bewondering uit. Ik was al spoedig
volledig in de ban van deze wonderbaarlijke persoon en zocht zijn
gezelschap waar ik maar kon; in die tijd stagneerde mijn
productiviteit, die met zo'n onstuimigheid en zelftevredenheid was
begonnen, volledig: ik voelde mij zo achterlijk vergeleken bij deze
alwetende man. [26]
Ofschoon zijn vrienden zijn onthutsende eruditie nooit moe werden,
zegt niemand dat Panizza een overdreven ernstige individu of zelfs een
"boekenwurm" is geweest. Weinhöppel verhaalt hoe Oskar's "lichtblauwe
ogen met een duivelse sluwheid plachten te flitsen, en dat de bijna
onafgebroken, Jezuïetenglimlach van zijn mond in een merkwaardig
contrast stond met de ongelofelijke botte of openhartige opmerkingen
die hij placht te maken, wanneer we ook maar iets bespraken."[27]
Diezelfde indruk werd ook vermeld door Ernst von Wolzogen, die schreef
dat Panizza "uit een aartsprotestantse Frankische familie stamde en er
toch als een aarts-Jezuïet uitzag."[28] Als hij dertig jaar na hun
eerste ontmoeting schrijft, waarbij hij beweert dat "Oskar Panizza
waarschijnlijk het meest zonderlinge personage" onder zijn Münchener
vriendenkring was, laat von Wolzogen zijn tijdgenoten weerklinken. Hij
geeft graag toe dat "Panizza een sterke invloed op mij uitoefende en
hij behoorde tot de wegbereiders van mijn latere bekering tot het
anti-christendom..."[29]
Gesellschaft für Modernes Leben
In december 1890, richtte M.G. Conrad in München het
"Gesellschaft für modernes Leben" (GML) op. Onder de oorspronkelijke leden bevonden
zich Rudolf Maison (beeldhouwer), Detlev von Liliencron, O.J. Bierbaum,
Julius Schaumberger, Hanns von Gumppenberger, en George Schaumberg. Het
GML was de zuidelijke tegenhanger van de "Freie Bühne," die het
voorgaande jaar in Berlijn was opgericht. De Modernen in München waren
veel minder revolutionair in hun eisen voor sociale hervormingen, en ze
waren minder consistent in hun poging om in de litteratuur een radicale
vorm van Naturalisme tot stand te brengen. Ze waren echter 'angry young
men', vastbesloten om de Duitse maatschappij te "naturaliseren" en de
Duitse cultuur te bevrijden van wat zij voelden als het onderdrukkende
juk van de geliefde epigonenlitteratuur (belichaamd in de werken van
Paul Heyse).
Het GML kwam regelmatig bij elkaar in de grote vergaderzaal van
Isarlust-kroeg, waar de afzonderlijke leden uit hun werk voorlazen, of
voordrachten werden gehouden, gevolgd door een discussie met een
doorgaans vrij groot aantal toehoorders. Wat deze bijeenkomsten van het
GML voor de deelnemers zo'n gewaagde en opwindende onderneming maakte,
was het feit dat er in het Duitsland van keizer Wilhelm in het algemeen
en in Beieren in het bijzonder, een strenge perscensuur heerste. Men
kon dus verwachten dat er bij elke openbare bijeenkomst
politieambtenaren aanwezig waren, en het was voor GML-vergaderingen
niet ongebruikelijk dat ze werden ontbonden of dat hun publicaties door
de autoriteiten in beslag werden genomen. Het ligt voor de hand waarom
het Beierse "establishment" zich bedreigd zou kunnen voelen, door
hetgeen in wezen een sterke protestantse vrijheidsgezinde beweging was.
Naast die buitenlanders als Zola, Ibsen en Strindberg, greep de
intellectuele basis van de GML terug op Luther, Wagner, Nietzsche en
Bismarck. De mislukte Kulturkampf van de laatste
had de katholieke politieke krachten in Duitsland alleen maar
versterkt, en die zagen het niet zitten dat hun hele cultuur door een
groep bohémienne immigranten werd ontwricht.
Een van Panizza's voordrachten was een voordracht over Genie
und Wahnsinn die hij op 20 maart 1891 [31] hield onder auspiciën
van het GML. Het is een losjes geordende historische rondzwerving door
de thema's genie, talent en waanzin, zoals die zich verhouden tot kunst
en kunstenaar. Zijn belangrijkste hypothese is het idee van Lombroso,
dat genie gevaarlijk dicht bij waanzin ligt; het genie is vaak eenzaam,
ellendig en ziek, maar een aanhoudende creatieve productiviteit kan de
kunstenaar weer tot een gezonde toestand terugbrengen (p. 32). Hoewel
deze opvatting nauwelijks als Panizza's intellectuele eigendom kan
worden aangemerkt, [32] had hij dit inzicht inderdaad al op zijn eigen
creatieve ontwikkeling toegepast en een matig resultaat geboekt. Van
groter psychologisch belang zijn vandaag misschien zijn uiteenzettingen
over hallucinaties en soorten psychosen (p. 22), hasj (pp. 24ev), en de
hallucinatoire basis van godsdiensten (p. 29). [33] Zij encyclopedische
litteraire overzicht, van Alfieri tot Wagner, is voor een werk met
wetenschappelijke ambities nogal oppervlakkig, hoewel de beoordeling
van zijn kunstzinnige voorgangers, voor zover het de schrijver zelf
aangaat, onthullend is. Zijn uitgesproken voorkeur voor Schiller boven
Goethe, bijvoorbeeld, was voor zijn tijd ongetwijfeld niet
uitzonderlijk, maar zijn individuele waardeoordelen lijken nogal
radicaal. Zo beweert hij van Die Räuber van Schiller:
"Misschien bevat de hele wereldlitteratuur geen stoutmoediger werk" (p.
11). Panizza eindigt zijn lezing met een verheerlijking van Luther,
zijn revolutionaire held bij uitstek (pp. 31ev.).
Een groot deel van zijn profetische betekenis is toegeschreven aan
zijn lezing over genie en waanzin. Lippert eindigt zijn monografie met
de hoop dat er "voor hem, voor 'Genie en Waanzin' een klein stenen
monument wordt opgericht." [34] Weinhöppel beweert botweg dat "het zijn
eigen diagnose was," [35], een overtuiging die een halve eeuw later bij
Prescher opnieuw opduikt, toen hij schreef dat Panizza "een voorgevoel
van zijn eigen lot had."[36] Het lijkt belangrijk of Panizza zich er al
dan niet van bewust was, dat hij op zijn latere krankzinnigheid
vooruitliep. Een sterke aanwijzing voor het feit dat de schrijver
inderdaad aan de mogelijkheid om krankzinnig te worden dacht, kan in de
autobiografie van Max Halbe worden gevonden, die gedurende de zomers
van 1892 en 1893 veel tijd samen met Panizza doorbracht in Egern:
Dit trotse, teruggetrokken hart dorstte
naar lof, naar applaus en roem, zoals iemand die hunkert naar een verlossende drank.... De
veertigjarige zag zijn levensdoel, dat hij met een hartstochtelijke
vastberadenheid nastreefde, steeds meer in de verte verdwijnen. Hij
moest het najagen, of het nou op een litteraire manier, op die van een
activist of die van een protesteerder tegen de vijandige krachten van
zijn tijd was. Hij moest het bereiken, wat het ook mocht kosten; zelfs
al zou hij het met zijn leven of zijn gezondheid moeten bekopen. Toen
al gaf hij in vertrouwelijke momenten toe dat het allemaal niet goed
met hem ging en niet meer goed zou komen. [37]
Liefde Gebiedt
"Die Unsittlichkeits-Entrüstung der Pietisten und die freie
Literatur" is de titel van een andere lezing die Panizza op 2 december
1891, onder auspiciën van het GML gaf op de zevende openbare
bijeenkomst. Het werd gepubliceerd in een bundel met de titel Gegen
Prüderie and Lüge, die nog een lezing bevat van Julius
Schaumberger, naast gedichten van Maurice von Stern en O.J. Bierbaum.
[38] De bundel maakt deel uit van een tweesnijdend protest tegen een
toenemende preutse censuur en het verschijnen van het toneelstuk Wahrheit?
van Paul Heyse op de Münchener planken. De lezing van Panizza gaat
over het onderwerp preutsheid. Op zijn gebruikelijke wijze, weerlegt
hij, met een overweldigend overzicht van Duitse geschriften uit het
verleden, de bewering dat de morele standaarden in de litteratuur
ontaarden. Beginnend met Hrotsvit von Gandersheim, bespreekt hij in het
kort alle grote schrijvers van de middeleeuwen tot de negentiende eeuw,
die ongegeneerd over de stormen van de lichamelijke liefde schreven.
Wat hij probeerde te zeggen was inderdaad eenvoudig: "Ja, dames en
heren, de hele Duitse litteratuur, die wij net hebben bekeken, is één
keten van zinnelijkheid" (p. 22). Het zou niet alleen een afwijken van
de "goede oude tijd" zijn, om op de bejegening van seks in de
litteratuur censuur toe te passen, maar het zou volstrekt onmogelijk
zijn: "Wij kunnen de liefde niet gebieden. De liefde gebiedt ons. Het
is de 'summa lex' en de 'suprema voluntas!'- Duitse liefde kan niet in
Potsdam worden bevolen!" (p. 24). In overeenstemming met zijn eerdere
praatje voor hetzelfde forum, eindigt hij met een oproep aan kerkelijke
preutsen om de uitspraak van hun spirituele voorvader, Martin Luther,
in gedachten te houden: "Thu's Maul auf!-Hau fest d'rauf!-Hör' bald
auf!" (p. 25). Vier jaar later moest Oskar Panizza een
gelijkluidend overzicht van de Duitse litteratuur voorleggen, in een
poging om zijn onschuld te bewijzen, tegen beschuldigingen die tegen
hem in waren gebracht naar aanleiding van zijn beruchte toneelstuk, Das
Liebeskonzil.
Hoewel niets van dit alles tegenwoordig gewaagd klinkt, moet men in
gedachten houden, dat Panizza helemaal aan het begin schreef, van wat
uitgelopen is op een algemene seksuele bevrijding, die tot op de dag
van vandaag doorgaat. Een decennium voor de publicatie van Sigmund
Freud's Die Traumdeutung, waren er maar heel weinig
schrijvers in Duitsland, of wat dat betreft waar dan ook, die vrijelijk
over dergelijke onderwerpen als homoseksualiteit, masturbatie,
geslachtsziekte en hermafrodisme, konden schrijven. Panizza's
openhartige bespreking van seksuele onderwerpen ergerden de hoeders van
de openbare zedelijkheid voortdurend, maar maakte een diepe indruk op
de jonge Modernen, die hem met de klassiekers van de erotische
litteratuur vergeleken: "Deze briljante persoon, met de priemende blik
van een intellectuele superioriteit en een grote wereldse ervaring, met
zijn levendige brein, met zijn verfijnde smaak voor een decadente Weltanschaung
en zijn godslasterlijke dapperheid, had voor ons dezelfde
aantrekkingskracht als het verboden lezen van een Boccaccio of
Casanova, toen we nog op school zaten."[39] Het Duitse Naturalisme
effende de weg voor een niet schijnheilige aanvaarding van seks als een
onderwerp van discussie, litteraire voorstellingen en zelfs
wetenschappelijk onderzoek. Misschien dankzij zijn eigen persoonlijke
onaangepastheid, lijkt het dat Oskar Panizza zich toch meer met
seksuele onderwerpen heeft beziggehouden dan zijn collega-schrijvers
Halbe (Freie Liebe, 1890), Hauptmann (Einsame Menschen,
1891), of Wedekind (Frühlings Erwachen, 1891).
Hij duikt op als een soort pionier in het gevecht voor litteraire vrijheid,
iemand die een zware tol betaalde voor het verdedigen van zijn recht op
een niet gecensureerde publicatie.
Het eerst werk dat Panizza in direct conflict met de wet bracht was
een kort verhaal, met de titel "Das Verbrechen in Tavistock-Square,"
dat aan het van 18891 in een bloemlezing van het GML verscheen [40].
Het bizarre verhaal, dat zijn hoogtepunt bereikte in een plantaardige
onanie, werd kwetsend voor de openbare zedelijkheidsnormen bevonden. De
bloemlezingen werden door de politie in beslag genomen, en Panizza
werd, samen met Bierbaum, Conrad, Brand, Scharf, en Schaumberger,
aangeklaagd voor het overtreden van paragraaf 166 en 184 van het Reichsstrafgesetzbuch.
Hoewel de officier van justitie van München de aanklacht
uiteindelijk liet vallen, had de ongunstige publiciteit ongetwijfeld
gevolgen. [41] Dr. Panizza, die geleidelijk was opgeklommen tot de rang
van Assistenzarzt I. Klasse bij de reservisten, werd door de
commandant van zijn militaire eenheid formeel berispt en hem werd
bevolen zich uit het GML terug te trekken. Toen hij weigerde, hield het
leger de eer aan zichzelf en ontsloeg per onmiddellijk de arts, die
over rozen en magnolia's, die op een Londens plein masturbeerden, had
geschreven. [42]
Panizza werkte in 1891 stug door, en ontwikkelde zijn eigen talent
om kritische en polemische tijdschriftartikelen op papier te zetten.
Daarvóór had hij maar één artikel geschreven, maar in 1891 publiceerde
hij er opeens meer dan een dozijn. Drie ervan waren toneelrecensies die
in Die Gesellschaft verschenen; de andere hielpen met het
vullen van de pagina's van het tijdschrift van het GML, Moderne
Blätter. [43] Kenmerkend voor hem, zien wij de
schrijver over een groot aantal verschillenden onderwerpen schrijven,
van Wagner en litteratuurkritiek tot suïcide, heiligschennis, en de
doodstraf. Hoewel hij vrij goed over een brede verscheidenheid van
litteraire of sociale onderwerpen kon schrijven, had Panizza maar
weinig jaren nodig om een uitgesproken voorkeur voor godsdienstpolemiek
te ontwikkelen. Rond 1893 had hij zijn verhelderende stijl ontwikkeld
tot het punt, waarop hij zowel artikelen als boeken schreef over een
van zijn meest favoriete onderwerpen, de Rooms katholieke kerk.
Hoerentent, Hondenhok
Uit het hele jaar 1892 stamt maar één artikel, een uiterst
progressieve studie over prostitutie, die in Die Gesellschaft
verscheen. [44] Niet onverwacht begint de schrijver met een vrij goed
gedocumenteerd historisch overzicht van zijn onderwerp, inclusief de
gebruikelijke verwijzingen naar Martin Luther. Veel kenmerkender voor
de enorme invloed die deze protestantse hervormer op Panizza had, is
echter de geestdriftige toon, waarmee hij de hypocrisie van de Duitse
moraal fel veroordeelt. Hoewel hij de vrouw als de grote verleidster en
verlokster ziet, beweert hij dat prostitutie "net zo natuurlijk en
noodzakelijk is als het huwelijk, en zeker ouder" (p. 1180). Panizza
blijkt een bijzonder zwak voor prostituees te hebben gehad, die
misschien wel zijn enige heteroseksuele partners zijn geweest.
Desalniettemin zouden maar weinig autoriteiten op dat gebied het niet
eens zijn met het merendeel van de vijftien, hieronder geparafraseerde,
programmapunten:
a) Mannen, niet vrouwen, zijn de
hoofdoorzaak van prostitutie.
b) Prostituees zijn mensen en moeten menselijk worden behandeld.
c) De verschillen tussen echtgenote en prostitué worden overdreven.
d) De term "Freudenmadchen" is de meest toepasselijke voor een meisje,
dat bij een man fysiek genot teweegbrengt.
e) Mannen hebben niet het recht prostituees waar zij plezier van hebben
gehad, in diskrediet te brengen.
f) De christelijke moraal is de basis voor de onmenselijke behandeling
van prostituees.
g) Seks is niet immoreel.
h) Mensen die wetten maken en macht uitoefenen, hebben verminderde
seksuele driften.
i) Als de instelling van het huwelijk net zo fel was bestreden als de
prostitutie, zou het allang zijn verdwenen.
j) Vrouwen die zorg dragen voor de intellectuele en fysieke behoeften
van mannen zouden vrij moeten kunnen bestaan, zelfs als zij dat in ruil
voor geld doen.
k) Prostituees vinden niets onnatuurlijks aan hun beroep.
l) Prostituees geven de voorkeur aan hun eigen beroep boven andere
beroepen.
m) Paradoxaal genoeg, zijn degenen die het meest verdraagzaam ten
opzichte van de prostitutie staan, ook het meest ijverig in hun poging
om de meisjes te veranderen.
n) De bestaande wetten die de prostitutie regelen zijn
onrechtvaardig, ondoelmatig, en onuitvoerbaar.
o) Prostitutie moet niet alleen worden toegestaan, maar worden
uitgebreid om een nog groter deel van de bevolking van dienst te zijn.
De vooruitstrevendheid van Panizza blijkt zelfs uit zijn spelling,
die hier voor het eerst begint af te wijken van de traditionele Duitse
spellingleer. Hoewel in dit artikel maar één woord uit de gangbare
spelling is "bevrijd", was het ongetwijfeld een doorslaggevend woord in
het leven van Oskar Panizza: Sifilis. [45] Als een
voortdurende bron van fysiek ongemak, als het hoofdthema van zijn magnum
opus, en als een vermoedelijke oorzaak van zijn latere
krankzinnigheid, lijkt het zwaarder op hem te hebben gewogen, dan welk
ander woord dan ook.
Het grootste gedeelte van het jaar 1892 werd doorgebracht met het
schrijven van fictie. Afgezien van de bouwstenen, die het daarop
volgende jaar verschenen in de bundel Visionen, vervaardigde
hij het kostelijke, kleine, Hoffmanneske dierendagboek, Aus dem
Tagebuch eines Hundes. [46] Wat begint als een
onschuldige kroniek van een plattelandstekkel, die een nieuwe baas
krijgt en de vaak absurdistische ingewikkeldheden van het moderne
stadsleven, eindigt met een jammerklacht vanuit een diepe existentiële
wanhoop. Het boek bereikt zijn verwarrend effect juist niet door de
menselijke zwakheden te bekritiseren en de groteske kleinburgerlijkheid
belachelijk te maken, maar door de geleidelijke verschuiving van het
brandpunt van de mens naar de hond, d.w.z., van de ander naar zichzelf,
is hij in staat om een onbehaaglijk doordringende blik op de mens - en
zichzelf, te werpen.
Het is nauwelijks toevallig, dat Panizza het dichtst in de buurt
van het schrijven van een novelle kwam, toen hij dat deed vanuit het
standpunt van een hond. Het klinkt misschien vreemd, maar hij voelde
zich als een hond, en de daaropvolgende hoofdstukken met betrekking tot
zijn poëzie, fictioneel proza en drama, bieden in zijn diverse
geschriften, daar talrijke voorbeelden van. Hij voelde zich niet alleen
een hond in metaforische betekenis, maar hij voelde een feitelijke
verwantschap met honden. Gedurende de eerste helft van 1890, woonde
Panizza in een appartement in München in de Nußbaumstraße 5, en zijn
enige vaste gezelschap was zijn troeteldier, de terriër Putzi. In een
brief, begin 1894, aan zijn vrouw merkt Max Halbe op: "Panizza is geen
zier veranderd! Hij woont nog steeds in zijn vrijgezellenwoning, en
Putzi houdt hem gezelschap." [47] Er bestaat minstens één officieel
portret van baas en hond, [48] en daarnaast een houtsnede, die Panizza
en Putzi in een tedere omarming afbeeldt. [49] Ondanks zijn genegenheid
voor Putzi, bracht Panizza zijn meeste tijd door met zijn menselijke
vrienden. Volgens Gumppenberg, waren hun drie favoriete cafés Stadt
London (Frauenplatz), Parsival (Herrenstraße), en het Arabische Café
(Müllerstraße), waar de Modernen regelmatig bij elkaar plachten te
komen en waar zij hun middagen doorbrachten. [50] Theodor Lessing, die
veertig jaar later zijn autobiografie schrijft, herinnert zich het
appartement van Panizza als een nogal wilde plek. "Elk jong meisje,
zonder vaste woning of verblijfplaats werd door Panizza uitgenodigd; en
elke jonge schrijver zonder discipline of toekomst kon daar zijn
emotionele afval kwijt." [51] Hoewel hij nauwelijks rijk genoemd kon
worden, was Panizza er financieel veel beter aan toe, dan de meest
succesvolle schrijvers van zijn tijd, en hij onderscheidde zich door
zijn herhaaldelijke vrijgevigheid ten opzichte van zijn minder
gefortuneerde collega's. [50] Onder zijn vele begunstigden bevond zich
Ludwig Scharf, die door een forse bijdrage van Panizza in staat was
zijn eerste dichtbundel te publiceren. [53]
Martin Luther en het Antisemitisme
De figuur van Martin Luther duikt in de geschriften van Oskar
Panizza telkens weer op, en men kan nauwelijks aan de conclusie
ontkomen, dat deze Duitse hervormer voor hem een soort vaderfiguur was,
een hoog oprijzend symbool van Teutoonse dapperheid, intelligentie en
manhaftigheid. Het lijkt dat hij de enige man is geweest, die Panizza
nooit kritisch heeft kunnen bekijken. Luther belichaamde alle deugden
en ontwikkelde desondanks een intens, persoonlijk geluk, of misschien
dankzij zijn dappere verzet, om maatschappelijke en culturele waarden
te vestigen. Luther was niet alleen een persoonlijk voorbeeld voor
mannelijk gedrag, hij was ook een glorieuze Duitse held, die openlijk
moest worden verdedigd. Dus toen een terloopse opmerking in zijn al
eerder besproken essay ("Prostitution"), betreffende Luthers
voorechtelijke seksuele activiteit, werd aangevallen en in een
protestantse publicatie als volledig ongegrond werd gehekeld,
verdedigde Panizza zijn aanvankelijke bewering fel met een acht
paginalange weerlegging in Die Gesellschaft. [54] Panizza
noemt hem "onze grootste Duits intellectuele held" en citeert, op een
nogal krampachtige manier, een grote hoeveelheid bewijsmateriaal, om
aan te tonen dat Luther gedurende zijn vrijgezellenbestaan niet
celibatair was. [55] Hij kraakt de protestantse geestelijken, vanwege
hun preutsheid en stelt tegenover die houding de krachtige
mannelijkheid van Luther, "de Rousseau van de godsdienst." [56] Men
krijgt duidelijk de indruk dat de "Rousseau" in Luther een veel grotere
invloed op Panizza had dan zijn godsdienst.
Deze visie wordt verder bevestigd door het atheïstische hedonisme,
dat tot uitdrukking komt in een artikel over eugenetica, dat wat eerder
was verschenen in 1893, "Prolegomena zum Preisausschreiben:
Verbesserung unserer Rasse."[57] Hoewel Panizza doorlopend de
anti-katholieke zaak en haar vroegere leiders verdedigde, lijkt het dat
hij door allesbehalve theologische overwegingen werd gedreven: "Zon,
lucht, wind, bos en zee, dat is waar wij ons mee bezig zouden moeten
houden. Onze enige vreugde. Geen enkele transcendentale god zou ons van
onze .... dagelijkse geneugten moet afhouden. Met de rest hebben wij niets
te maken. Als hij almachtig is, waarom heeft hij ons dan zo kritisch en
geringschattend over HEM gemaakt?! - Nee! Geboren worden, worstelen,
genieten en vervolgens sterven, dat is waar wij ons druk over moeten
maken, en hoe we dat zo goed mogelijk kunnen doen. Met de rest hebben
we niets te maken." [58] Tenzij men de verheerlijking van Luther door
Panizza aanvaardt als op de eerste plaats gemotiveerd door
buitengodsdienstige overwegingen, is het onmogelijk om zijn fervente
anti-katholicisme in overeenstemming te brengen met zijn evenzeer
consistente anti-godsdienstige hedonisme.
Panizza's ideeën over rassenvraagstukken zijn zowel interessant op
zichzelf, als symptomatisch voor de Duitse intellectuelen aan het eind
van de negentiende eeuw. Hij spreekt zich zeer krachtig uit tegen het
idee van eugenetica als middel om het ras te "zuiveren", en toch omarmt
de aanbidder van Luther en Wagner begerig de rassenvooroordelen van
zijn meester. Zijn vooringenomenheid is met name duidelijk als hij het
over het Joodse "ras" heeft: "Met hun uitgesproken lelijkheid en
gebrekkigheid, zijn zij zonder twijfel inferieur aan.... het Teutoonse
ras. Maar hun geest is zoveel beter ontwikkeld, vooral in één richting,
de geldbeluste." [59] Panizza was een luidruchtige, hoewel betrekkelijk
milde antisemiet, een gegeven dat voor een groot deel verantwoordelijk
is voor de paar onbenullige pogingen om hem, gedurende het Derde Rijk,
als een culturele held te laten herleven. [60]
Zijn antisemitische vooroordelen verlieten zijn fictie niet
helemaal ongedwongen; het meest heldere voorbeeld van zijn
vooringenomenheid kan men vinden in zijn verhaal "Der operirte Jud,"
een van de tien korte verhalen [61] in de bundel met de naam Visionen
[62] Er zit veel haat en weinig humor in dit verhaal
over de Jood, die tot in het belachelijke doorgaat met het zich ontdoen
van alle "semitische" fysieke en mentale eigenschappen, alleen maar om
de teleurstelling op zijn huwelijksnacht met een protestantse bruid, te
onthullen. Hoewel het onmogelijk is om zijn schaamteloos
geringschattende opmerkingen over Joden te veronachtzamen, moet het
verhaal ook worden beschouwd als een satire over zelfverloochening. De
bevestiging van het zelf, dat in de geschriften van Nietzsche zo
krachtig werd verkondigd, was een opvatting die Panizza hartgrondig
omarmde en waarmee hij zijn artikel over eugenetica besloot: "Wij
kunnen niet iets anders zijn, dan wat we zijn. En zoals wij zijn,
willen wij zijn."[63]
Er zijn nog andere voorbeelden van een selectieve sensatiezucht in Visionen,
"opgedragen aan de nagedachtenis van Ernst Theodor Amadeus
Hoffmann." Afgezien van de duidelijk hallucinatoire aard van deze
verhalen, die uit de titel spreekt, bestaat er het element van het
groteske en fantastische, die hen kenmerkt als producten van Oskar
Panizza's verbeelding. Hermafrodisme, genocide, prostitutie,
kannibalisme, lesbianisme, ontheiliging van de kerk, en krankzinnigheid
zijn maar een paar van de meer opzienbarende onderwerpen in zijn korte
verhalen. Deze strekking van Panizza's categorieën is een verzet tegen
de dominante stroming van het Naturalisme, dat over de alledaagse en
gangbare dingen van het leven ging. Seksuele tegenstrijdige gevoelens,
haat tegen de godsdienst, en psychologische ontreddering waren echter
voor Oskar Panizza van een groot persoonlijk belang, hij maakte daar
veelvuldig gebruik van, en liep daarmee vooruit op de talrijke
twintigste-eeuwse schrijvers die, voor hun litteraire doeleinden, van
dezelfde obsessies gebruik hebben gemaakt.
Anti-katholicisme
Met de publicatie van Die unbefleckte Empfangnis der
Papste in 1893, begaf Panizza zich op het pad van een militant
anti-katholicisme, dat hem binnen twee jaar achter de tralies liet
belanden. [64] In zijn eigen verbijsterde woorden, vertegenwoordigde
het boek "een poging, om op een ogenschijnlijk hoogst ernstige manier,
voor de pausen het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd
Maria uit te werken, dat door Pius IX in het jaar 1894 [1854] was
uitgeroepen, met alle embryologische, anthropologische en theologische
consequenties..." [65] Volgens de titelpagina, die het pauselijke blazoen
draagt, het Vaticaanse imprimatur, en een opdracht aan de vijftigjarige
verjaardag van het bisschopschap van Leo XIII, was het boek geschreven
door een Spaanse monnik, Martin O.S.B. en door Oskar Panizza in het
Duits vertaald. Hoewel een aantal lezers het als het werk van een
Jezuïetenpriester beschouwden, [66] was het duidelijk van het soort
imponerende verlakkerij waar Panizza zo dol op was. Door er een enorme
overvloed aan wetenschappelijke details uit de kerkgeschiedenis bij te
halen, om zijn denkbeeldige stelling te bewijzen, citeert de schrijver
in 108 pagina's 101 bewijzen om de onbevlekte ontvangenis van de pausen
aan te tonen. Zijn oneerbiedigheid beperkt zich niet alleen tot de
pausen, maar wordt ook gericht op de Maagd Maria en zelfs de
Drie-eenheid.
Zoals verwacht, waren er maar weinig katholieken die het boek erg
leuk vonden. Er werd een onbuigzaam memorandum onder de katholieke pers
van Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland verspreid, met de waarschuwing
dat "deze brochure van het begin tot einde een godslastering is, die
alle begrip te boven gaat. Het kan onmogelijk door een christen zijn
geschreven." [67] De protestantse pers was er eveneens als de kippen
bij, om het boekje te veroordelen, als het product van een
krankzinnige, hoewel er een aantal onafhankelijke denkers waren, die de
bijtende satire wel konden appreciëren. Irma von Troll-Borostyáni, die
in de Milwaukee Freidenker schreef, beweerde "het
is een satire, een van de meest bloeddorstige en meest geestige die er
ooit is geschreven." [68] Bierbaum karakteriseerde het als "wellicht
het meest angstaanjagende en gewaagde werk dat ooit tegen het
katholicisme is geschreven," en vervolgde met het te prijzen als "een
volmaakt kunstwerk" en "een van de meest belangrijke kunstwerken die
wij bezitten." [69] Het gerechtshof in Stuttgart beschouwde het boek
belangrijk genoeg om te bevelen, dat alle onverkochte exemplaren in
beslag moesten worden genomen en blijvend uit het hele Duitse
Keizerrijk moesten worden verbannen. [70]
Gesteund door de omstreden aandacht, die hij had weten te wekken,
hervatte Panizza zijn anti-katholieke campagne in een bespreking van
"Die Monita secreta der Jesuiten."[71] In dat ellenlange
artikel, doet hij veel moeite om aan te tonen, hoe het naar verluidt
authentieke, geheime voorschriftenreglement van de Jezuïeten, het
bedrog en de decadentie, die inherent aan het Rooms katholicisme zijn,
weerspiegelt. De hele onderneming is niet zonder chauvinistische steek
onder water, en hij eindigt met de waarschuwing aan zijn katholieke
vijanden om "op te passen voor het Duitse bewustzijn." [72] Het hele
jaar 1893 was Panizza druk bezig met het doorspitten van bergen van
kerkelijke overleveringen en het schrijven van zijn meest tendentieuze
boek, waarin de verschillen tussen Duitsland en het Vaticaan als
onverzoenlijk met elkaar worden beschouwd. [73] Als men dit gewichtige
boek, met zijn honderden wetenschappelijke verwijzingen, doorleest,
krijgt men de indruk dat Panizza de Reformatie wilde "overdoen", zodat
hij de rol van Martin Luther kan overnemen. Het enige probleem is dat,
anders dan de zestiende-eeuwse hervormer, de twintigste-eeuwse
psychiater zich op geen enkele manier met God bezighoudt. Het zijn
nationalisme en een vurig verlangen naar onafhankelijkheid, die deze
aanvaller in de flank opzetten tegen het Vaticaanse dogma, de
geschiedenis en de politiek. Er zit ook een spoor van megalomanie in
die terloopse opmerking, dat in onze tijd vergeleken met de
psychologie, de godsdienst een stuurman aan de wal is geworden:
"Tegenwoordig weten wij uit ziektegeschiedenissen in
krankzinnigengestichten en uit het psychoseksuele onderzoek van Moll,
Krafft-Ebing, Tarnowsky, e.a., van wat voor wezenlijk belang de
structuur van iemands seksuele driften is, voor de intellectuele
ontwikkeling van een menselijk wezen. In dit opzicht is de psychiater
voor ons een veel belangrijker persoon dan de paus." [74] Der
teutsche Michel und der römische Papst, onderging, ondanks de
indrukwekkende wetenschappelijke onderbouwing ervan, hetzelfde lot als
het vorige boek van de schrijver over dit onderwerp; het werd in beslag
genomen en uit heel Duitsland verbannen. Een halve eeuw later verdiende
het de twijfelachtige onderscheiding dat het het enige van zijn boeken
was, dat gedurende het Derde Rijk opnieuw werd uitgegeven, hoewel in
een verkorte vorm en zonder voetnoten of de oorspronkelijke fonetische
spelling.
Dramatisch Ontwaken
Oskar Panizza's litteraire loopbaan bereikte zijn piek in 1894.
Tegen die tijd had hij al drie gedichtenbundels gepubliceerd, het
"tragi-humoreske" [76] dagboek van een hond, twee verzamelingen van
verhalen van in totaal zeshonderd pagina's, en twee degelijke
polemieken tegen de Rooms katholieke kerk. Hij had in Duitsland de
reputatie verworven van de rare snuiter van de Münchener Modernen, een
apolitieke avant-garde schrijver, die zich van de dichtkunst naar de
polemiek had gekeerd, in wat een poging leek om een schokkende
publiciteit te krijgen. In begin 1893, had hij de beslissende stap
genomen, die iedereen zou nemen, die bij de echte groten wilde behoren
- Sophocles, Shakespeare, Molière, Schiller - hij ging over naar het
theater. Niet dat het toneel een geheel vreemde wereld voor hem was,
want hij was, vanaf het moment dat hij ervan droomde om een operaster
te worden, een gretige theaterbezoeker geweest. Maar schrijven voor het
toneel was iets heel anders, iets dat Panizza in zijn acht jaar van
volledig schrijverschap van zich weg had geschoven. Misschien was het
het feit dat de nadruk van het Naturalisme op het drama lag, dat
Panizza ertoe bracht zich aan dit genre te wagen. Zijn dikke vriend Max
Halbe, twaalf jaar jonger dan Panizza, bereikte letterlijk plotseling
het toppunt van zijn roem met de eerste openbare uitvoering van Jugend
in 1894; Frank Wedekind, een andere vriend, die ook meer dan tien
jaar jonger was dan Oskar Panizza, had met de publicatie van zijn Frühlings
Erwachen in 1891 een kleinere storm doen opsteken en was druk
bezig met de laatste hand te leggen aan Erdgeist. Wat
verbazingwekkend is, is niet dat Panizza zich naar het theater keerde,
maar dat hij het niet eerder deed.
De eerste poging van de veertig jaar oude schrijver om een
drama te schrijven, leverde maar een zeer middelmatig klein werk op, met de
titel Der heilige Staatsanwalt.[77] Panizza's twee
hoofdgebieden van belangstelling, seks en godsdienst, zijn in dit
zinnenspel samengesmolten met het proces tegen een prostitué. Eeuwige
goedheid, Waarheid, Schoonheid en zelfs de Zedelijkheid zelf, komen op
om tegen de aangeklaagde prostitué te getuigen. De enige echte actie
vindt plaats in de laatste scène, waar het proces wordt besloten door
de miraculeuze verschijning van Martin Luther. Hij steekt een hartige
preek af ter verdediging van Lust, en verlaat vervolgens onder gejuich
van het publiek met haar de gerechtszaal. Het stuk is terecht nooit
uitgevoerd; de enige verdienste ervan is dat het de schrijver een
beetje ervaring in het schrijven van drama verschafte en dat het op
vele wijzen vooruitliep op zijn meest belangrijke werk, Das
Liebeskonzil.
Hoofdstuk 2.
Gevangenis, Gekkenhuis
Een Hemelse Tragedie
Feitelijk kan de enige informatie, die wij hebben over de manier
waarop Panizza de beslissende periode doorbracht, toen hij zijn magnum
opus schreef, worden gevonden in de autobiografie van zijn vriend
Max Halbe. Hoewel de feiten over Panizza niet altijd helemaal
nauwkeurig zijn, brachten zij samen verscheidene zomers door aan de
Tegernsee, en Halbe bracht gedurende die periode waarschijnlijk meer
tijd door met gesprekken met hem dan wie dan ook. De motieven die Halbe
ontwaart achter het schrijven van Das Liebeskonzil zijn
allesbehalve vleiend:
Al in die voorjaarsdagen van 1893 in
Rottach, kreeg ik de indruk dat Panizza voorbereidingen had getroffen om elke menselijke prijs te
betalen voor de vervulling van zijn ambitieuze litteraire dromen -
zelfs als het de martelaarskroon betekende. Ik maakte uit zijn
opmerkingen op, dat hij het idee dat hij de litteraire roem, waar hij
van droomde, met normale, gangbare middelen kon bereiken steeds meer
opgaf. Zij heldere, ijskoude verstand - een vreemde toevoeging aan dit
barokke brein - vertelde hem waarschijnlijke terecht dat zijn
gebruikelijke litteraire middelen nauwelijks voldoende zouden zijn om
aandacht te trekken, laat staan de bewondering.... van een naturalistisch
tijdperk. Maar als hij het niet op die manier kon doen, als litteraire
middelen faalden, waarom zou het dan niet lukken met onlitteraire
middelen? Als de schrijver door de poëtische grenzen heen zou breken en
zijn lans tegen de godsdienstige gevoelens van een grote groep van
gelovigen zou stoten, hen zou verwonden, hen dodelijk zou verwonden, en
dan onder de tegenaanval van vijandelijke overmacht zou bezwijken: als
de dichter een martelaar voor zijn overtuigingen zou worden, zou de
laatste dan niet de kroon van het leven ontvangen, die wellicht de
eerste zou worden onthouden? De dichter als martelaar. De martelaar als
dichter. Maakt dat enig verschil? [1]
Het is ontegenzeggelijk waar dat Panizza een overweldigende
eerzucht had om litteraire roem te verwerven, en dat geldt
waarschijnlijk voor alle schrijvers, Halbe niet uitgezonderd.
Suggereren dat Panizza, door het schrijven van Das Liebeskonzil,
de bedoeling had om de burgers te kwetsen, als deel van een
weloverwogen plan om tegen "elke prijs" berucht te worden, is het
negeren van zijn hele vroegere litteraire ontwikkeling, net als de
problemen, die hem in zijn duistere persoonlijke leven diep hadden
geraakt. Het is duidelijk dat Panizza genoot van de aanval, maar dat is
te verwachten van een satiricus. Misschien was Halbe iets teveel in de
verdediging, want hij geeft toe dat hij, in zijn discussies met
Panizza, "een katholicisme vertegenwoordigde, dat mij door bloed en
oefening was overgeleverd"; hij had ook waardering voor Rodrigo Borgia,
de schurk in Das Liebeskonzil. [2] Men kan zich
afvragen of Max Halbe of iemand anders, wat dat betreft ooit Oskar
Panizza echt heeft begrepen.
Das Liebeskonzil werd in oktober 1894 in Zürich
gepubliceerd, door Verlagsmagazin J. Schabelitz,
dezelfde firma die eerder Panizza's parodie op de onbevlekte
ontvangenis van de pausen had uitgegeven. [3] Met de ondertitel "Een
Hemelse Tragedie in Vijf Bedrijven," beschrijft het toneelstuk de
oorsprong van de syfilis als de wraak van God op zijn oversekste
menselijke schepsels, met name die aan het Vaticaanse Hof van paus
Alexander VI (Rodrigo Borgia) De intriges en het seksuele vermaak aan
het hof worden op de planken uitgebeeld, hoewel niet geheel zo extreem
als ze in Panizza's historische bronnenmateriaal worden aangetroffen.
[4] Veel kwetsender voor zijn tijdgenoten was de manier waarop de
godheden - God de Vader, Christus en Maria - worden afgeschilderd. God
is een bejaarde, zwakke, afgetakelde, seniele persoon, die dol is op
een van zijn cherubijnen. Christus blijkt onbenullig en een
teringlijder, de eeuwige lijder met bloedende wonden en met een
uitgesproken Oedipale fixatie. Aan de andere kant speelt Maria, dat ze
een wijsneus is en er geen moeite mee heeft om de hele vertoning in de
hemel te regisseren. Ze moet doorlopend aan seks denken. Alsof dat op
zichzelf nog niet godslasterlijke genoeg was, had Panizza de euvele
moed om het eerste bedrijf te laten eindigen, door de godheden een
"bruin bedwelmend middel' te laten roken,' [5] ontegenzeggelijke een of
ander soort cannabis. Men kan het alleen maar met Prescher eens zijn
dat "dit boek ongetwijfeld de meest woeste rebellie tegen God bevat,
die er in onze recente litteratuur bestaat, en de meest krachtige
satire op de figuren die door de christenen worden vereerd." [6]
Zelfs vóór het boek in Duitsland in de verkoop kwam, was de
schrijver, door kopieën naar vrienden en recensenten te sturen, een cause
célèbre geworden. Voor de eerste en laatste keer in zijn leven
oogste Panizza de enthousiaste lof van zijn Duitse medeschrijvers.
Detlev von Liliencron, een van de meest bewonderde en veelgelezen
schrijvers van zijn tijd, schreef Panizza dat: ".... het tweede bedrijf en
de keuze van Satan van de vrouwen zijn absoluut kolossaal!! De 'de
profundis' etc. riekt naar een orgie! Nogmaals: absoluut kolossaal!"
[7] O. J. Bierbaum verkondigde "Das Liebeskonzil is jouw
meest rijpe, artistiek meest evenwichtige werk. Als je dat kunt
volhouden (voor zover het je talent je toestaat) .... dan kunnen we hopen
in jou onze eigen Aristofanes te zien. Maar je moet nu naar het
buitenland, want ze zullen je opsluiten." [8] Hoewel de profetische
uitspraak van Bierbaum binnen een paar maanden werd bewaarheid, duurde
het nog vijfenzeventig jaar voordat het visioen van Anna
Croissant-Rust, over een daadwerkelijke toneelproductie, werd
gerealiseerd: "Je moet weten dat jouw Liebeskonzil het
meeste belangrijke werk is dat je tot nu toe hebt geschreven. Een werk
uit één stuk, van zulk een kracht en artistieke eenheid, geschraagd
door prachtige beelden en een obscene vermetelheid...Konden ze het maar
zien! Echt, ik zou er heel wat voor over hebben; geld hebben, spelers,
groepen!" [9] Maurice von Stern noemde het "...het meest cynische boek
dat ik ooit heb gelezen!" [10] Panizza's schokgolven plantten zich
zelfs voort tot aan de Duitse gemeenschap, die in de Verenigde Staten
woonde. Irma von Troll-Borostyáni, die in de Milwaukee Freidenker schreef,
eindigde met ".... de geestigheid en massieve kracht van Panizza's
sarcasme zijn nog nooit overtroffen of zelfs maar benaderd door de
meest beroemde satirici in de wereldlitteratuur...[11] Theodor Fontane,
de eminence grise van de Duitse letteren, besprak het toneelstuk in
drie afzonderlijke briefjes aan de jongere schrijver Maximilian Harden.
[12] Hij spoorde zijn jongere collega aan om het te "lezen en als het
mogelijk is, schrijft u mij eens hierover; het is moeilijk te krijgen
(officieel) maar loont de moeite. Het is een uiterst belangwekkend
boek...Er moet een monument of een brandstapel voor hem worden opgericht.
Het publiek dient eindelijk te gaan beseffen, dat het atheïsme ook zijn
helden en martelaars heeft." [13]
Het Keizerrijk Slaat Terug
Op 12 januari 1895, slechts een paar weken nadat het toneelstuk in
de openbare verkoop was geweest, berichtte de Allgemeine Zeitung in
München, dat het boek door de Officier van Justitie in beslag was
genomen. Dat betekende een nieuwe ronde in de stormachtige onenigheid,
want terwijl de meeste schrijvers, zelfs degene die niet van het stuk
hielden, de officiële zet om de litteraire vrijheid te onderdrukken
openlijk met kracht afkeurden, was de pers in haar reactie, op
partijgebonden en ideologische gronden scherp verdeeld. Onder de
meerbekende media, die krachtig voor Panizza opkwamen bevonden zich de Berliner
Börsen-Courier, Berliner Zeitung, Deutsche Zeitung, Badischer
Landesbote (Karlsruhe), Fränkischer Kurier (Nürnberg),
Kölnische Zeitung, Neue deutsche Rundschau, Vossische
Zeitung, en Vorwarts. [14] Kenmerkend voor de talrijke kranten,
die het stuk, doorgaans zonder kennis van het boek uit de eerste hand,
fel hekelden is het volgende commentaar dat in de Neue bayerische
Landeszeitung (Würzburg) van 17 januari 1895 verscheen: "Zijn
doek is slechts beschilderd met mest, spinazie, en 'neushoornolie'. Het
is niet erg als dergelijke boeken in beslag worden genomen en worden verbrand."
Gelijkluidende bevooroordelende waardeoordelen kan men in de meeste
gangbare Duitse litteratuurgeschiedenissen aantreffen, waarvan een
aantal tot ver in de twintigste eeuw zijn geschreven. Zo beweert Josef
Nadler, dat Panizza de tussenschakel vertegenwoordigt tussen "goed en
kwaad, tussen de gramschap der liefde en verachtelijkheid van de haat,
tussen de steen der wijzen en vergif, en tussen het München van 1870 en
de stad van 1918." [15] Een andere geleerde ging zover, dat hij zei dat
"de manier waarop hij God, Christus en Maria uitbeeldde, en hen met
vuil besmeurde, onverantwoordelijk was. Men kan hier en daar enige
geestigheid bespeuren, maar het hele ding wekt walging op, zelfs bij
personen, die helemaal geen godsdienstige gevoelens meer hebben." [16]
Eduard Engel wijst het hele stuk eenvoudig af als "wild en
weerzinwekkend...ongetwijfeld de uitwas van krankzinnigheid." [17] De
voorbereiding van de zaak tegen Dr. Panizza was niet zo eenvoudig als
het bureau van de Officier van Justitie in München aanvankelijk had
gedacht. In de week voorafgaande aan de inbeslagneming waren er in
München slechts vijftien exemplaren verkocht, en geen van deze lezers
was voldoende verontwaardigd geweest om een strafrechterlijke procedure
tegen de schrijver aan te spannen. Het dilemma werd uiteindelijk
opgelost toen uit Saksen een klacht werd ontvangen. Een brigadier van
politie had bij een boekhandelaar in Leipzig een exemplaar van het stuk
aangeschaft, had het met verontwaardiging gelezen en liet het
vervolgens aan een meerdere zien: de laatste voelde zich eveneens
gekwetst en besloot om een aanklacht in te dienen. Panizza werd
vervolgens aangeklaagd voor 93 gevallen van heiligschennis, een
overtreding van paragraaf 166 van het Reichsstrafgesetzbuch. Een
ansichtkaart geschreven aan Max Halbe op 15 februari onthult duidelijk,
dat hij zich er goed van was bewust, hoe gering zijn kans op vrijspraak
was: "Mijn zaak ziet er nogal hopeloos uit.... de officier van justitie
zal een jaar gevangenis en onmiddellijke arrestatie eisen - tenzij hij
wordt tegengehouden door het feit dat het boek in het buitenland is
verschenen. Een rechtmatige mening staat tegenover een rechtmatige
mening. Mijn vrienden en bepaalde advocaten hebben mij aangeraden om te
vertrekken. Maar zij kennen de hedendaagse Duitse schrijver niet, zij
denken dat hij de gelegenheid voor toespraak tot de jury zal laten
lopen. Ik zal mijzelf als een hyena verdedigen."[18]
Het Bloedige Aureool
Op dit punt duikt een beslissende vraag op: Waarom volgde Panizza
het advies van zijn vrienden of juridische adviseurs niet op om het
land te verlaten? Waarom besloot hij om te blijven en terecht te staan,
in een proces waar hij van wist dat hij het onmogelijk kon winnen? Was
het gewoon omdat hij "de gelegenheid voor een toespraak tot de jury
niet wilde laten lopen"? Misschien kan het antwoord het best worden
gevonden, door een korte blik te werpen op de filosofie van Dr.
Panizza, zoals die is verwoord in een boek, dat hij in de maanden vóór
het proces schreef, Der Illusionismus und die Rettung der
Persönlichkeit: Skizze einer Weltanschauung. [19] Opgedragen
"aan de nagedachtenis van Max Stirner", is het Panizza's enige poging
om iets filosofisch te schrijven en als zodanig uitermate gebrekkig.
Wat hij probeert te doen is het vinden van een rationalisatie van
Stirner's solipsisme, die de wetenschappelijke en psychologische
gegevens, die gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw zijn
verzameld, tot één geheel zal samenvoegen.
Zonder de labyrintachtige gang van Panizza's vaak grotesk
kronkelende logica te volgen, kunnen de conclusies als volgt worden
samengevat: met het citeren van Descartes, poneert hij de gedachte als
zijn ontologische en epistemologische vertrekpunt (p. 14). Gedachten
kunnen alleen maar door denken worden onderzocht. Gedachten komen tot
ons door inspiratie (p. 15); de bron van iemands inspiratie is zijn
demon, zijn brahma, de geheimzinnige en onkenbare bron van
hallucinaties en creatieve inzichten (p. 25). Met kracht verwerpt hij
het pre-Freudiaanse begrip van een onder- of onbewuste, door te beweren
dat "wij slechts door de aard van het bewustzijn geestelijke activiteit
kennen." (p. 17).
Dr. Panizza was goed op de hoogte van de klinische bevindingen van
de neurochirurgie, namelijk dat prikkeling van de hersenschors
hallucinaties kon opwekken in de vorm van zintuiglijke waarneming,
herinneringen etc. Maar de conclusies die hij uit deze gegevens trekt
zijn nogal opzienbarend. Aangezien er voor een individu geen manier is
om een onderscheid te maken tussen "ware waarneming" van de
buitenwereld en zijn eigen hallucinaties, bestaat er geen geldige reden
om die twee van elkaar te scheiden - "dus is de wereld een
hallucinatie" (p. 20), "de hele buitenwereld bevindt zich in mij" (p.
28). Dat is ongetwijfeld geen origineel idee van Panizza, en hij is zo
zorgvuldig om dat aan zijn voorgangers Berkeley, Kant, Fichte, en
Schopenhauer toe te schrijven. De ellenlange bespreking van hasj (pp.
40ff.) echter en van zijn persoonlijke ervaring met hallucinaties (p.
29) lijken vaak een deel uit te maken van een poging om in het reine te
komen met waar hij elders naar verwijst als zijn "psychopathische
buien." [20] Het lijkt wel alsof hij voelde dat hij een hele
levensfilosofie moest scheppen, waarin zijn eigen psychologische
defecten volstrekt normaal zouden lijken. "Wat is de zin van ons leven?
Met het spook van deze wereld afrekenen. Dat denkend verteren. Weten,
dat je hallucineert. En daarmee tot jezelf terugkeren. Je hoeft het
woud niet in te vluchten. Je mag de wereld aanpakken. Gewoon, omdat je
niet anders kunt. Gewoon omdat jouw demon je dwingt schijnfiguren op te
roepen." [21] De kennelijke angst van de schrijver voor
krankzinnigheid, groeit van bladzijde tot bladzijde tot angstaanjagende
proporties, en wat was begonnen als een poging om de persoonlijkheid te
redden (titel van het boek) eindigt met de feitelijke vernietiging
ervan:
Zodra wij de hendel overhalen, en de
hersenen beginnen te werken, ontstaat de illusie. En de meest wezenlijke,
huiveringwekkende en hevige illusie ontstaat, als de hersenen -
voor mijn illusie - zichzelf verteren, wegsmelten: bij de hersenverweking
(hersenparalyse), waarbij het orgaan binnen een aantal maanden, juist in die
delen, die - volgens onze empiriese opvatting - de zetel van het (illusoire) denken is, in
de hersenschors, honderden grammen substantie verliest en daarbij de
meest enorme grootheidswaan, een tijdens het opheffen van alle ruimte-
en tijdsdimensie, hasj-achtig, illusionisties, vuurwerk produceert
(tijdens de vernietiging schittert). - Tussen dit ontploffen van
hersenmateriaal - namelijk massa's producten van de illusie - en ons
solide denken bestaat slechts een gradueel verschil. (p. 54)
Het ethische systeem waarop Panizza uitkomt, is voor een groot deel
van zowel aan Socrates als Nietzsche ontleend: ken uzelve, vind je
demon, "als er een waarheid bestaat is het ongetwijfeld ...je ziel" (p.
58). De conclusie die hij daaruit trekt, is echter degene die Nietzsche
had verworpen: "Wie zijn leven voor zijn idee geeft is altijd een
heilige" (p. 60). [22] Hij geeft een opsomming van talrijke van
dergelijke martelaren, waaronder Savonarola, de grote tegenstander van
paus Alexander VI, die "in zijn leven niets verwachtte, behalve het
bloedige aureool, dat het hoofd van de martelaar omkranst" (p. 59).
Als hij een jaar later in zijn gevangenisdagboek schrijft, vraagt
Panizza zich af "waarom Goethe, ondanks zijn hele genialiteit, in onze
herinnering omgeven blijft door de slappe geur van verschraalde thee en
waarom hij het bloedige aureool mist dat op de tempels van Schiller
schijnt?" Het antwoord, "omdat hij nooit het lef had, nooit zijn leven
op het spel zette," [23] is ook het antwoord op onze oorspronkelijke
vraag, waarom Oskar Panizza ervoor koos om op een rechtszitting te
verschijnen, die hij onmogelijk kon winnen.
Hij was een onverschrokken kunstenaar geweest met de creativiteit
en de moed om over zaken te schrijven, die nooit tevoren in de
litteratuur waren vermeld. Moest hij nu weglopen, alleen maar omdat de
zaken een beetje ruig werden? Savonarola was onthoofd, Giordano Bruno
was op de brandstapel verbrand, Charlotte Corday was onder de
guillotine gevallen, Martin Luther zette de vlammen van het eeuwige
hellevuur op het spel - hoe zou hij dan terug kunnen deinzen voor wat
waarschijnlijk niet meer dan een jaar in de gevangenis zou betekenen?
En wie kon alle publiciteit overzien, die een dergelijk proces zou
kunnen opwekken? Zou dit niet de manier zijn om zijn "bloedige aureool"
te verdienen? Panizza was altijd een intellectuele strijder geweest, en
hij had geen zin om te veranderen. Zijn besluit om een hopeloos proces
onder ogen te zien, bevestigt wat hij een paar maanden eerder dapper
had opgeschreven: "En alleen dan mag je aan het eind van je leven jouw
zending als vervuld beschouwen, als je bij jezelf kunt zeggen, dat jij
je demon in de wereld tot uitdrukking hebt gebracht. Dat is jouw
categorische imperatief. Handel, zoals jouw demon je voorschrijft.
Schrik je voor de consequenties in de wereld van de verschijnselen
terug, dan is die wereld sterker dan jij. Zet je door, dan ben jij
overwinnaar. Je gaat misschien te gronde, maar te gronde gaan in de
wereld van de verschijnselen, is nu eenmaal het lot van ons allemaal."
[24]
Het Proces
Een van de belangrijkste redenen waarom Panizza zichzelf moest
verdedigen was, omdat hij niemand anders kon vinden om het te doen. Op
de dag vóór het proces, meldde het Neues Münchener Tagblatt, dat
"Dr. Panizza er nog niet in was geslaagd om een advocaat te vinden, die
zijn verdediging op zich wilde nemen." [25] Op het laatste moment
verklaarde ene Dr. Kugelmann zich bereid om zorg te dragen voor de
wettelijke formaliteiten; maar de schrijver had al zorgvuldig onderzoek
gedaan en stelde zijn eigen verweer op, dat hij zelf tijdens het proces
voordroeg. Deze voordracht werd, samen met andere processtukken, later
door zijn Zwitserse uitgever, Johann Schabelitz, gepubliceerd. [26]
Op 29 april, de vooravond voor zijn noodlottige proces, nam Panizza
deel aan een besloten uitvoering van Strindberg's Crediteuren, in
het appartement van de schrijfster Juliane Déry. Max Halbe herinnerde
zich dat hij "de behulpzaam verborgen geest achter de coulissen was,
die de benodigde wenken gaf. Het was Oskar Panizza, die op deze
gedenkwaardige avond de souffleur was. Het proces van Panizza.... begon de
volgende morgen om acht uur. Bijna rechtstreeks van de
toneelvoorstelling - wij waren die nacht nauwelijks thuis geweest -
gingen we naar de rechtzaal, die voor ons allemaal leek op een ruime,
maar niet minder angstaanjagende vijzel. En boven aan het plafond hing
de stamper van de wet, een machtige kolos, die uur na uur daalde,
steeds lager op ons allemaal. En toen de avondschaduwen verschenen, lag
een van ons verbrijzeld onder de stamper." [27]
Het proces bevatte geen verrassingen. Freiherr von Sartor, de
officier van justitie, klaagde de schrijver aan voor het plegen van
heiligschennis "door in het openbaar God te lasteren met grove
uitdrukkingen, het geven van aanstoot, en het beledigen van openbare
instellingen en gebruiken van de christelijke kerk, met name de
katholieke kerk." [28] Hij vroeg aan de jury, allemaal boeren, om de
beklaagde schuldig te verklaren en verklaarde dat de schuldige tot
anderhalf jaar gevangenis werd veroordeeld. Panizza begon zijn
verdediging met het oproepen van een "deskundige", die niemand minder
was dan M.G. Conrad, en hij vroeg hem om te beoordelen of Das
Liebeskonzil al dan niet een kunstwerk was. Na een ellenlange,
hoogdravende en vaak neerbuigende getuigenis, kwam Conrad niet
onverwacht tot de conclusie dat het toneelstuk inderdaad "een zuiver,
Duits, modern kunstwerk was, ondanks een aantal eigen esthetische
zwakke plekken." [29] Wat hem het meeste dwars zat, gaf hij toe, was
"een element dat grenst aan het perverse, het pathologische." [30] Maar
alles bij elkaar, was het duidelijk dat Panizza "een van de meest
krachtige en meest belangrijke kunstwerken van de moderne dramatische
litteratuur tot stand had gebracht, en gezien de moeilijkheid van zijn
onderwerp, misschien het meest belangrijke [allebedeutendste] werk van
de afgelopen jaren." [31] De Beierse boeren waren niet onder de indruk.
Het eigen verweer van de schrijver was zorgvuldiger op maat
gesneden voor de nogal beperkte culturele achtergrond van zijn gehoor.
Hij beschreef het plotselinge verschijnen van de eerste syfilisepidemie
aan het eind van de vijftiende eeuw en hoe dat werd gezien als de straf
van God voor seksuele uitspattingen van de mensen: "Ik was niet
geïnteresseerd in godslasterlijke zaken en obsceniteiten, maar meer in
het begrijpen van de uitzonderlijke toestand waar de mensen zich in die
tijd in bevonden, een toestand die mij als voormalig arts met name
interesseerde." [32]
Na een levendige, maar nauwkeurige historische beschrijving van de
bandeloze toestanden, die aan het hof van Alexander VI heersten, stelde
hij zijn luisteraars voor om "dit hele onderwerp naar onze huidige tijd
te verplaatsen, die vol twijfelzucht en ongeloof zit. Laat dan dat hele
samenstel van historische krachten in de handen van een hedendaags
persoon vallen, die - misschien tot zijn ongeluk - een neiging tot
satire heeft, en dan vraag ik u, heren, hoe zou u de drie-eenheid
hebben afgeschilderd, en wat voor idee van de godheden in de hemel zou
u hebben gekregen, die onder dergelijke omstandigheden een
geslachtsziekte naar de aarde sturen, als straf voor het mensdom." [33]
Zonder het antwoord op zijn retorische vragen af te wachten, dook
Panizza in de meest beroemde van zijn beknopte overzichten van de
wereldlitteratuur, in een poging om toe te lichten, dat het goddelijke
altijd een gerechtvaardigd onderwerp voor de litteraire satire is
geweest. Door uitgebreid te citeren uit Parny's "La guerre des dieux"
(1799) en Sebastian Sailer's humoristische drama Der Fall
Luzifers, [34] volgt hij vooringenomen de ontwikkeling van
heiligschennende geschriften, van Aristofanes tot Oskar Panizza.
Nergens ontkent hij het vernietigende beeld van het goddelijke in zijn
toneelstuk, maar de redenen voor zijn keuze van een dergelijke
voorstelling zijn bedrieglijk oppervlakkig: "Ik heb de christelijke
goden vernederd en ik heb dat met opzet gedaan, omdat ik hen in de
spiegel van de vijftiende eeuw zag; omdat ik ze heb bekeken vanuit het
standpunt van Alexander de Zesde. Onze opvattingen van het goddelijke,
heren, zijn in ons denken opgeslagen. U weet net zomin als ik wat in
werkelijkheid daar boven ons gebeurt...als ik het goddelijke heb
aangevallen, dan heb ik niet die bovenaardse [überirdische] vonk
aangevallen, die in het hart van iedereen sluimert, maar ik heb veeleer
het goddelijke aangevallen, dat onder de handen van Alexander VI een
aanfluiting was geworden." [35] Wat de schrijver vergeet te melden is
echter dat de "spiegel van de vijftiende eeuw" een geschikte
achtergrond bood, waar hij zijn eigen godsdienstige of ongodsdienstige
opvattingen op kon projecteren; ook de jury beschouwde de karikaturen
van de godheden als een weerspiegeling van de eigen opvattingen van de
schrijver.
Nadat Dr. Panizza zijn voordracht had beëindigd, diende Dr.
Kugelmann een verzoek tot vrijspraak in, op grond van het feit, dat de
beklaagde niet voor een misdaad kon worden vervolgd, die buiten de
grenzen van het Duitse keizerrijk was gepleegd. Het verzoek werd
afgewezen, en na een korte onderbreking, antwoordde de jury met een
schuldig. Om zeven uur die avond, werd het proces afgesloten, toen de
voorzittende Rechter Quante, het besluit van het hof voorlas, waarmee
hij deed voorkomen, dat de echte godheid inderdaad kwetsbaar is voor
een menselijke satire:
1. Dr. Oskar Panizza wordt wegens een
vergrijp tegen de godsdienst, begaan door middel van de pers, veroordeeld tot een jaar
gevangenisstraf alsmede tot de kosten van het proces en de strafvoltrekking.
2. De voorhanden zijnde exemplaren van
het geschrift 'Het Liefdesconcilie' door Dr. Oskar Panizza, alsmede het voor het drukken
bestemde materiaal, dienen vernietigd te worden.
3. Tegen de verdachte wordt een
arrestatiebevel uitgevaardigd. [36]
Vanzelfsprekend kon een gedeelte van de straf niet worden
uitgevoerd, omdat er voor het Duitse hof geen mogelijkheid bestond om
de vernietiging van de printplaten in Zwitserland te bevelen. Maar de
rest van het besluit, dat ongetwijfeld niet onverwacht kwam, had op het
leven van Panizza een verpletterende uitwerking. Hij was van het ene op
het ander moment in de rol van een ernstige misdadiger geduwd, en werd
alleen maar vrijgelaten, na betaling van een borgsom, in afwachting van
het beroep, en nadat hij er in was geslaagd om het exorbitante bedrag
van RM 80.000 bijeen te brengen.
Litteraire Reacties
De Duitse intellectuelen bleven razend. Fontane stelde vast dat "Al
wie van mij verwacht, dat ik het verhaal van de onbevlekte ontvangenis
van Christus geloof, al wie van mij vraagt, dat ik mijn hemel inricht
in overeenstemming met de Rafaëlitische schilders: God in het midden,
Maria aan de linkerkant, Christus aan de rechterkant en de Heilige
Geest als een stralende zon op de achtergrond.... dwingt mij naar de kant
van Panizza..." [37]
In scherp contrast met de verlichte scepsis van de 76-jaar oude
Fontane, staat de houding van een jeugdige recensent in Das
zwanzigste Jahrhundert: Blätter für deutsche Art und Wohlfahrt. Dat
was een pseudo-progressief, rechtervleugel-tijdschrift, uitgegeven door
Heinrich Mann, en de woedende recensent was niemand anders dan zijn
broer Thomas, een 20-jarige klerk, die voor een
brandverzekeringsmaatschappij in München werkte. Schrijvend onder de
initialen T.M., leverde Mann een bijdrage van acht recensies over deze
uitgesproken antisemitische publicatie. Merkwaardig genoeg, was het
Oskar Panizza's cause célébre, die de aanzet gaf tot de
beroemde carrière van Thomas Mann als criticus: zijn recensie van Das
Liebeskonzil staat aan het begin van zes vruchtbare decennia en
is het allereerste non-fictiewerk van Mann, dat in druk verscheen. [38]
Omdat hij Panizza persoonlijk kende, is het waarschijnlijk dat Mann
daadwerkelijk een exemplaar van het controversiële stuk had gekregen en
gelezen (iets wat niet altijd door andere critici werd gevolgd).
Overeenkomstig zijn reactionaire sympathieën, hekelde hij de "hemelse
tragedie" onverbiddelijk en ging zelfs zover, dat hij de strenge
gevangenisstraf van de toneelschrijver toejuichte en beweerde dat
godslastering als "smakeloosheid" veroordeeld diende te worden. Men
moet echter niet over het hoofd zien, dat de tweeledige thema's van
syfilis en de Duivel, meer dan een halve eeuw later, als een bron van
creativiteit weer opduikt in het boek van Mann, Doktor Faustus (1947).
Dr. Laubmann, directeur van de Münchener Staatsbibliotheek, merkte
op dat het "over 300 jaar net zo moeilijk zal zijn te begrijpen, dat
iemand voor een boek gevangen werd gezet, als het tegenwoordig voor ons
moeilijk is te begrijpen, dat iemand 300 jaar geleden voor een boek
werd verbrand." [39] De verlichte publieke opinie voelde dat de straf
in geen enkele verhouding stond met welke misdaad dan ook, terwijl de
meeste bekrompen verdedigers van het gezag van mening waren, dat de
schrijver had gekregen wat hij verdiende. Zoals een van de juryleden
tegen een Münchener journalist opmerkte: "Als de hond in Neder-Beieren
terecht had gestaan, zou hij het er niet levend vanaf hebben gebracht." [40]
Een van de personen die ernstig verbolgen was over de straf van
Panizza was de filosoof Theodor Lessing, toentertijd een jonge medisch
student in München. Eigenlijk was het zijn pamflet met de titel Der
Fall Panizza: Eine kritische Betrachtung über "Gotteslästerung" und
künstlerische Dinge vor Schwurgerichten,[41] dat Lessing
de litteraire wereld binnenbracht. Nog dezelfde avond, waarop hij over
het lot van Panizza hoorde,
...ging hij zitten, dronken van de wijn,
ambitie en woede, en schreef in één woeste woedeaanval
een verdediging, zonder het veroordeelde stuk
ook maar te hebben gelezen. (Tot op de dag van vandaag [1935] heb ik
het nog steeds niet gezien.) Ik sprak een zeer algemene en arrogante
"oproep aan de mensheid" uit. Het idee van godslastering was
belachelijk; in ieder geval niet toepasbaar op kunstwerken, want
geestigheid, satire en ironie moesten net zo vrij zijn als verbeelding.
Litteraire vraagstukken horen niet in de rechtbank thuis. - Een jonge
boekhandelaar, Max Wohlfart, publiceerde de rede; binnen een paar dagen
was het al niet meer verkrijgbaar. De beledigde officier van justitie
had het huis van de oude mevrouw Rauh laten doorzoeken; de politie nam
mijn gedichten in beslag... en ik werd onder toezicht geplaatst omdat ik
werd verdacht van atheïsme, communisme, of een of ander ander -isme.
Maar dankzij deze gebeurtenis, kwamen er nu aanbiedingen en vragen
binnen, en zonder dat ik het had gewild of eraan had gedacht, zwom ik
opeens in het frisse water van de litteratuur. Vaarwel studie en geneeskunde. [42]
Hoewel Panizza geen profijt had van het hartstochtelijke pamflet
van Lessing, maakt het wel duidelijk hoe hevig de andere schrijvers uit
zijn tijd waren geraakt. "Het publiek.... moet eindelijk van dergelijke
processen leren," schreef Lessing, "dat litteraire en artistieke
aanvallen en overtredingen buiten de jurisdictie van de staat behoren
te vallen - artistieke producten zouden met artistieke maatstaven
moeten worden gemeten, niet met juridische, medische, filologische of
welke andere maatstaf dan ook - in buitengewone gevallen zouden ze door
een intellectuele elite moeten worden gecensureerd - niet door een jury." [43]
Krankzinnigheidsverweer
Op 1 juli 1895 werd het besluit van het hof bevestigd door het hof
van appel in Leipzig. Omdat zijn syfilitische been hem niet geschikt
maakte om in de federale gevangenis in Nürnberg te blijven, begon
Panizza op 8 augustus zijn gevangenisstraf van twaalf maanden in de
gevangenis van Amberg. Zijn familie deed een laatste poging om haar
zwarte schaap te bevrijden door met een verzoek om clementie op grond
van krankzinnigheid te komen. Dit voorval werd beschreven in de
autobiografische schets uit 1904: ".... als antwoord op een latere
krankzinnigheidsverklaring, die door de procureur werd voorgedragen
(zonde de gevangene te raadplegen), volgde een onderzoek quoad
psychen intactam -'Bent u krankzinnig?' - 'Nee! -, wat tot een
afwijzend besluit leidde. [44]
De deskundigenverklaringen, die door de artsconsulenten werden
afgegeven, vertellen een ander verhaal. Dr. Paul Ostermaier, die de
gevangene jarenlang had gekend, schreef dat hij "een in een zeer grote
mate pathologische genetische aanleg had en niet verantwoordelijk kan
worden gehouden voor zijn woorden en daden." [45] Hofstabsarzt Dr.
Nobiling was eveneens van mening dat hij "in zeer grote mate genetisch
besmet was en al vele jaren psychologisch onvrij was." [46] De
gevangenisarts in Amberg, Dr. Schmelcher, was het daar echter niet meer
eens, en Panizza moest zijn hele gevangenisstraf uitzitten. De
overeenkomsten en weloverwogen vaagheid van de beoordelingen van
Ostermaier en Nobiling doen vermoeden, dat ze onder persoonlijke of
financiële druk van de familie Panizza zijn geschreven. Een
familiegeschiedenis van geestesziekten en de ontkenning van de vrije
wil, maken niet de diagnose geestesziekte uit, noch is een langdurige
persoonlijke bekendheid een garantie voor een rechtmatige
objectiviteit, wanneer het hele toekomstige welzijn van iemand op het
spel staat. Panizza beschouwde zichzelf niet als krankzinnig toen hij
Amberg binnenging, en er is echt geen reden om dat tegen te spreken.
Gevangenis
Het lange jaar opsluiting in Amberg vernietigde echter geleidelijk
het psychische evenwicht van de schrijver. Zijn materiele omgeving was
op zijn minst benauwend. Zijn medebewoners waren zo weerzinwekkend voor
hem - onontwikkelde boeren, waar hij over sprak als "gorilla's" [47] -
dat de vele uren, die hij alleen in zijn cel doorbracht, te verkiezen
waren boven de uren die hij met lichamelijke oefening of met eten,
samen met de vijftig andere gevangenen, doorbracht. Hij was een
gedistingeerde, geletterde man en wetenschapper, die in een kolonie
misdadigers leefde. "Iemand zoals ik, wordt hier als een slijmerd
beschouwd, als iemand die knettergek is, als een 'professor'. De
bewakers kunnen niet de juiste toon vinden om met mij te praten. En ik
voel mij zelfs niet op mijn gemak bij de ambtenaren, aangezien zij een
nieuwe manier van communicatie moeten bedenken." [48] Het nuttigen van
voedsel, vroeger een genoegen voor de zoon van een hoteleigenaar, werd
nu een dagelijks terugkerende kwelling: "De meeste soep smaakt als
boekbinderslijm. En er is niets anders dan soep. Er zijn geen woorden
voor de kwelling, die het eten ervan met zich meebrengt." [49]
Gelukkig voor Panizza besefte de gevangenisdirecteur, dat hij een
nogal ongewone bewoner in handen had en hij stond hem toe zijn
litteraire activiteiten voort te zetten, met een minimum aan
beperkingen. Gedurende dat jaar in Amberg schreef hij de Dialoge
im Geiste Huttens [50] en hield een dagboek bij, dat
later door Schabelitz werd gepubliceerd onder de titel Ein Jahr
Gefängnis. [51] Volgens Deken Lippert, de geestelijke,
die de protestantse dienst in de gevangenis leidde, kon Panizza
"zichzelf met zijn boeken bezig houden, hoe vaak hij maar wilde." Hij
vermeldt echter dat "hij het bier, dat hij mocht hebben, afwees. Hij
miste alleen zijn wandelingen door de streek, maar als een martelaar
voor zijn zaak, onderging hij dat geduldig en zijn gedrag was onberispelijk. " [52]
De positieve kant van de zaak was, dat Panizza's politieke
bewustzijn zeer toenam, doordat hij leefde temidden van een
"samenzweerderige gemeenschap, die niet afgaat op of denkt aan
politiek, vlaggen of taal, maar eerder van cel naar cel, van gevangenis
naar gevangenis, van gesticht naar gesticht." [53] Hij onderkende de
wezenlijk conservatieve aard van het proletariaat, een gegeven dat vaak
de idealistische politieke organisatoren tot op de dag van vandaag is ontgaan:
Hier, hier in Amberg en de andere strafinrichtingen,
daar leven jullie sociaaldemocraten op de manier waarop jullie je dat voorstellen,
dat zijn de revolutionairen, dat zijn de vijanden van wet en orde, waar
jullie het altijd over hebben, de onverzoenlijke vijanden van elke
cultuur. Als ik de sociaaldemocratische partijleden neem, de politiek
geëngageerde, georganiseerde arbeiders zoals wij ze op hun openbare
bijeenkomsten zien, dan kom ik onvermijdelijk tot de slotsom.... .dat zij
de conservatieven zijn, en dat de mensen die ik om mij heen zie, de
onontwikkelde, onopvoedbare revolutionairen zijn. [54]
Deken Lippert vermeldt trots dat Panizza "elke kerkdienst bijwoonde
en zelfs te biecht ging en de communie ontving - wat zocht hij daar?
Vrede 'die de wereld niet kan geven'?" [55] De eigen verklaring van
deze gebeurtenissen verschilt aanmerkelijk van die van Lippert:
Vandaag ging ik ter communie. Wel, ik
moet zeggen, dat ik nu ook geloof, dat de mens uit tweederde maag, eenderde verbeelding en
eenzesde geest bestaat. Hoewel ik niet onverschillig sta tegenover het
christendom, integendeel er een uitgesproken vijand van ben, was ik
nogal geschokt door dit hele gedoe... Daar liggen ze dan op hun knietjes
in de communiebanken, als getemde Hectors, deze voorstanders van de
daad.... Is dat geen fraaie plechtigheid voor galgenbrokken en
gauwdieven? Neemt! Neemt! Neemt en eet! Neemt en drinkt! .... Een
prachtige symboliek, die deze lieden zeer goed begrijpen. Het was
indrukwekkend. .... . Ik ging erheen om de geestelijke, die mij erg netjes
had behandeld, een plezier te doen, en verder om mezelf een pleziertje
te gunnen, om van het schouwspel te genieten. Ik heb er geen spijt van
gehad, Het was grandioos. En de wijn was uitstekend. Een slok wijn in
deze woestenij van griesmeel en havermout.!" [56]
Panizza's felle afwijzing van het christelijke ritueel wordt nog
duidelijker tot uitdrukking gebracht in een andere dagboekaantekening.
Hij was net getuige geweest van een dienst, die door een twaalftal
protestantse kerkgangers werd bijgewoond. Een beroemde zestiende eeuwse
hymne die zij zongen, die begon met de woorden, " O, onschuldig lam
Gods,/ geofferd op het kruishout," veroorzaakte de volgende uitbarsting:
Wie heeft die slachthuisachtige, bloedige opvatting van het
bovenaardse in de gevoelswereld van de mens binnengevoerd? Wie heeft
deze abattoirlucht en afmakerij van dieren als symbolen van erbarmen en
medelijden de mensen voorgeschoteld?! Geslachte lammeren! Voor wie
eigenlijk? Voor mij? Voor mijn zonden? Mijn zonden maak ik zelf uit en
ik leg er tegenover de gemeenschap rekenschap van af. En zouden deze
beulsgezangen, deze gezellige slachtpartijen van lammeren en mensen,
gekruid met wierook en rozemarijn, niet verruwend op jullie gemoed
werken? Ik roep de Anti-Vivisectie Bond te wapen tegen deze
loftuitingen op het slachten van deze arme beesten! Zijn jullie daarom
zo wreed tegen die arme mensen, die arme zoogdieren, genaamd arbeiders?
Omdat jullie al 2000 jaar bloed drinken? God in den Hemel! Nooit is het
christendom me zo erbarmelijk, zo hulpeloos, zo ellendig voorgekomen
als vanmorgen, toen ik deze veroordeelden die liedjes met zoveel
uitgedroogd pathos hoorde zingen. [57]
Dat zijn nauwelijks de woorden van iemand die zijn spirituele vrede
in het christendom vond, en men kan alleen maar tot de conclusie komen
dat Deken Lippert, hoewel hij een aardige man was, Oskar Panizza niet echt kende.
Het moment van zwakzinnigheid
In talrijke dagboekaantekeningen, levert de schrijver een
vernietigende kritiek op het strafsysteem, als een van de meest wrede
bedrijvers van onrecht. Het meeste wat hij over deze anachronistische
instellingen zegt, geldt nog steeds voor de huidige gevangenissen. Dr.
Panizza hield zich met name bezig met de gevolgen van opsluiting op de
menselijke geest, en zijn conclusies zijn zowel gebaseerd op het
observeren van anderen, als op zijn eigen ervaring:
Ik kan hier urenlang, dagenlang over
mijn boeken en gedachten gebogen zitten, ik mis niets, ik ben net zo
elukkig als buiten. Maar dan komt het moment, dat ik moe ben van het werken, dat ik wil
herademen, horizonten wil zien en dan - stik ik. Dat is een
verschrikkelijk moment. Dan storten de muren van mijn cel ineen over
mijn ziel die ze levend begraven. Iets in mijn hersens smelt en
verliest zijn functie. Een volgende keer is deze dorst minder
ontvlambaar en voel je alleen een lichte jeuk. En dit is het moment van
de zwakzinnigheid. [58]
Er bestaan aanwijzingen, dat de latere psychische decompensatie van
Panizza voor het eerst in Amberg aan het licht kwam. Zonder enig
concreet voorbeeld van paranoïde denken te geven, stelt Lippert, dat
"de één jaar durende gevangenisstraf voor Das Liebeskonzil uitzonderlijk
zwaar leek voor de atheïst Panizza, die kennelijk niet besefte hoezeer
hij de godsdienstige en zedelijke gevoelens van anderen had gekwetst;
en dat hij de straf zag als het gevolg van een "systematische
vervolging" tegen hem." [59] Aangezien er in geen enkel van zijn
geschriften uit die tijd aanwijzingen bestaan voor een "systematische
achtervolgingswaan", breidde Lippert misschien de latere standpunten
van Panizza tot deze eerdere periode van hun vriendschap uit. Maar
hoewel er in 1895/96 geen enkele systematische achtervolgingswaan lijkt
te hebben bestaan, komt men wel af en toe vlagen van acute paranoia
tegen.
De volgende passages worden gekenmerkt door hun bondigheid, humor,
erudiete toespelingen en verschrikking:
God! Wat is dat voor iets? Wie is dat
kereltje met die kromme poten? Die in elkaar gezakte schaduw? God, ben jij dat? Jij bent ook
een gorilla. In linnen kiel. Moet je die anderen zien kijken! Ze hebben
je al lang gezien! Kalm, in godsnaam! Kalm! We zijn hier in de
zoölogische afdeling. Een soort oertoestand van de mensheid. En die
daar met zijn gepoetste laarzen, nauwe broek en uniformjasje. Kalm!
Kalm! Dat is Adam. We zijn hier in het Paradijs. Hij is net bezig de
dieren te tellen en ze namen te geven. We zijn na de zondeval. [60]
Als wij het gedrag en de litteraire productiviteit van Panizza
gedurende de vijf jaar, die aan zijn verblijf in Amberg voorafgingen
vergelijken met wat zich in de daaropvolgende jaren afspeelde, is het
duidelijk dat zijn opsluiting zijn toch al breekbare psychische
evenwicht drastisch verstoorde. Hij raakte blijvend vervreemd van de
hele Münchener litteraire vriendenkring, incluis de man die zoveel had
gedaan om hem te helpen, M.G. Conrad. Lippert verhaalt dat "toen Conrad
hem zijn In purpurner Finsternis had toegestuurd, een
aardige satire over de gelijkheid van mensen 'onder de grond', hij het
boek als onbegrijpelijk afwees en hem een zelfvoldane 'ezel' noemde.
Lippert merkt ook op dat Panizza in brieven naar mensen, die niets dan
goeds voor hem hadden gedaan, uiterst grof kon zijn." [61] Het volgende
stukje uit een brief aan Max Halbe, drie weken voor het ontslag van de
schrijver uit de gevangenis geschreven, laat een buitensporige
preoccupatie met zijn "reputatie" zien en een onvermogen om met zijn
vroegere vrienden om te gaan:
Ik zal als een rustige inbreker langs de
huizen naar München moeten sluipen. In plaats van met donderbussen, vlammende fakkels, en
militaire begeleiding, zoals ik graag had gedaan. Deze gedachte vind ik
verschrikkelijk. U moet weten, er zijn - dit geldt niet voor ons - maar
er zijn overal, in winkels, bedrijven, koffiehuizen, verre kennissen,
die niet weten hoe ze tegenover mij moeten staan, mij zullen ontwijken
- om me te sparen! - of, wanneer ze me niet ontwijken, niet de juiste
toon zullen weten te vinden en er vriendelijk omheen zullen praten. Dit
is walgelijk! Ik, die het leven altijd gespeeld heb in de stijl van
'Koning schaak!' Het is voor mij onverdraaglijk en ruïneus. Ik had
liever dat de ene helft zou schreeuwen 'Kijk, daar heb je de boef!' en
de andere 'Die hoort bij ons!' - Oh, sociaal-democraat te zijn en te
weten wat voor sjerp je draagt! - Deze bezorgdheid is het in eerste
instantie die mij voortdrijft, naar Zwitserland of Berlijn. [62]
Dr. Panizza werd op 8 augustus 1896 uit de gevangenis ontslagen. Na
een uitstapje met Lippert om een portret van Luther uit 1525 van Lucas
Cranach te bezichtigen, keerde hij voor een paar maanden naar München
terug. In tegenstelling tot de angst, die hij in zijn brief aan Max
Halbe beschreef, gingen zijn vrienden hem niet uit de weg, en
organiseerden een uitbundig feest om zijn vrijlating te vieren. Maar
Panizza was niet meer de man die zij ooit hadden gekend; de metamorfose
was voor zijn geschrokken vriend Weinhöppel meteen duidelijk:
Hij was wat mager en bleek geworden en
toch leek hij opgewekt en monter te zijn. Maar toen ik met hem alleen sprak merkte ik meteen de
drastische verandering op die de grauwe uren in de gevangeniscel teweeg
hadden gebracht. De denker was een tobber geworden, de weter een
twijfelaar, de lacher een grijnzer. Zijn gedempte stem en zijn tranende
ogen vormden een schril contrast met de bedwelmende atmosfeer en
luidruchtige vrolijkheid van deze uren in de Münchener Ratskeller. [63]
Vaudeville in Beieren
Het laatste artikel van Panizza dat in Die Gesellschaft zou
verschijnen, is een zeer belangwekkende studie over "Der Klassizismus
und das Eindringen des Variété. Eine Studie über zeit genössischen
Geschmack."[64] Het werd gedurende zijn laatste weken in München
geschreven en vertegenwoordigt een van de eerste scherpzinnige analyses
van de invloed van de vaudeville op de moderne Duitse litteratuur.
Samuel Lublinski erkende de prestatie van de schrijver, toen hij
schreef dat "de 'artistieke vaudeville' de strijdkreet werd, waarvoor
een Beier, de fantastische Oskar Panizza, het startsignaal gaf." [65]
Panizza bespreekt zeer uitvoerig de historische wortels van de
vaudeville, waarbij hij de invloeden van Heine, Engelse acteurs en
Amerikaanse (met name zwarte) artiesten citeert. "Ongekunstelde
vernietiging is het wezen van de vaudeville" (p. 1266) Frühlings
Erwachen van Wedekind wordt begroet als "het klassieke
vaudeville-succes van onze tijd," een werk waaraan "Duitsland zelfs in
geen honderd jaar, om het even hoezeer het zich met de Joden zal
vermengen, de zoete honing aan zal kunnen ontrekken, die in de raten
van dit verrukkelijke boek ligt verborgen" (p. 1270). Opmerkelijk is
hier zijn radicale omkering van zijn vooroordelen ten opzichte van
Duitsers en Joden, ongetwijfeld het gevolg van de Liesbeskonzil-affaire.
[66]
Sporen van zijn nieuwe socio-politieke bewustzijn, die eerder in
zijn dagboekaantekeningen uit Amberg werden neergeschreven, zijn hier
ook duidelijk, als hij wijst op "het grote vraagstuk dat de rest van
onze eeuw zal raken, de toestand van de arbeider, de felle strijd voor
de bevrijding van het individu, de vernietiging van de oude
hiërarchische, dogmatische en monarchistische vormen..." Panizza was de
avant-garde en wat wij "popcultuur" zouden noemen zeer toegedaan; er
zijn momenten waarop hij verbazingwekkend nauw klinkt als de culturele
revolutionair van het eind van de twintigste eeuw: "Wij zullen kleuren
pakken, bloesems, vruchten, kracht en zinnelijkheid, waar wij ze maar
kunnen vinden. Wij willen nieuwe levenssappen, nieuw voedsel voor onze
zenuwen, nieuwe bloesems en vormen, geuren en roezen, zelfs met het
gevaar om pijn te lijden en te worden vergiftigd. Als er niets anders
is dan hasj, dan maar hasj. Als er niets anders is dan vaudeville, dan
maar vaudeville" (p. 1268). Een van de laatste litteraire projecten van
Panizza, voordat hij München verliet, was het verbeteren en het, tot de
lengte van een boek uitbreiden, van zijn eerder gepubliceerde essay
over "Die Haberfeldtreiben im bayrischen Gebirge." [67] De schrijver
had gelukkig de belangstelling kunnen wekken van de gerenommeerde
uitgever S. Fisher, voor zijn studie over de merkwaardige gewoonte van
het "Haberfeldtreiben," een geheime boerenrechtbank, die nog uit de
tijd van Karel de Grote stamde. Panizza toont een wetenschappelijk
gedetailleerde, uitvoerige historische beoordeling van dat vreemde
ritueel. Het laatste kwart van het boek bestaat uit letterlijke
voorbeelden van Haberer verslagen, allemaal in een vet
Beiers dialect en met het gebruikmaken van Panizza's kenmerkende
fonetische spelling. Omdat de Haberer hoofdzakelijk seksuele
overtreders berechtten, staat de tekst vol met typische boerengrofheden
en obsceniteiten. Op het laatste moment, toen de drukproeven naar de
drukker teruggestuurd zouden worden, berichtte "een van de meest
vooraanstaande juridische adviseurs in Duitsland" de uitgever "dat
volgens de laatste wettelijke uitspraken, de vraag naar wat immoreel of
schadelijk voor het publieke belang is, niet meer met zekerheid kan
worden beantwoord." [68] Dientengevolge voelde de uitgever zich
gedwongen om een aantal stukken weg te laten, aangegeven door hele
regels met puntjes. Het gevolg was niet alleen een afgezwakte tekst,
maar daardoor daalde ook de litteraire en filologische waarde van de
tekst. Was de schrijver door Fischer geraadpleegd, dan zou hij er
waarschijnlijk voor hebben gekozen om de tekst te laten zoals die was
en zou hij inbeslagneming hebben geriskeerd.
Afscheid van München
Het was onmogelijk voor Panizza om in de stad te blijven, die hem
zoveel verdriet had gedaan. In een bijtende afscheidsbrief, Abschied
von München, goot hij furieus zijn haat en minachting voor de
Beierse hoofdstad uit. [69] Deze aanklacht is in de gebruikelijke
Panizza vorm van een historisch overzicht, en begint met het lynchen
van een paar dozijn Lutheranen tussen 1519 en 1521. Zijn hele
vijandschap tegenover het Katholicisme verwijst naar de stad, waarvan
hij gelooft, dat die door het Vaticaan wordt geregeerd; het is de
Roomse Kerk die ervoor heeft gezorgd dat München is gezonken tot een
niveau van een Latijnse ontaarding: "En weten jullie dan niet, dat het
juist jullie Katholieke gemoedstoestand is die dit heeft
teweeggebracht? Jullie aanbidding van Jezus' hart, jullie enthousiasme
voor Maria's melk, jullie godsdienst van botten, vlees, melk, haar en
voortplantingsorganen? En nog hebben jullie niet genoeg! Nog niet
tevreden! Steeds meer botten, steeds meer zuiverende verschrikkingen,
steeds meer Jezuïetenmissies en Redemptoristeninstituten." [70]
Hij deed afstand van zijn Beierse inwonersschap, en verliet München
op 15 oktober 1896, om vervolgens in Zürich de Zwitserse nationaliteit
te verkrijgen. Met de publicatie van Abschied von München het
jaar daarop, werd door een Münchener rechter, het tweede
arrestatiebevel voor Oskar Panizza's uitgevaardigd; en werd de politie
nogmaals bevolen om alle exemplaren van zijn laatste boek in beslag te
nemen en te vernietigen. Nu was het enige verschil dat hij een
voortvluchtige werd, vastbesloten om nooit meer terug te keren naar de
stad, die hij had leren verachten.
Zürcher Diskussionen
Nadat hij zich in Zürich had gevestigd, waagde hij zich aan wat
soms op een dolle poging leek om zijn literaire carrière voort te
zetten, op het punt waar hij die was gestopt. In 1896 publiceerde
Schabelitz een tweede editie van Das Liebeskonzil, compleet
met een "Zueignung" (opdracht) en "Vorspiel" (proloog), die duidelijk
een satire op Goethe's Faust was. Een derde editie verscheen
het daaropvolgende jaar met een megalomaniakale inleiding en een
uitgebreid herschreven vierde bedrijf. Maar toen Schabelitz weigerde om
zijn Ambergse dagboek te publiceren, besloot Panizza dat het enige dat
hem te doen stond was, om zijn eigen uitgever te worden en hij richtte
het "Verlag Zürichse Diskussionen," op.
Het eerste boek, dat door de schrijver zelf werd uitgegeven, was Dialoge
im Geiste Huttens (1897), "waarin werd gepoogd de openbare
toestanden te bespreken op de directe en onbeschaamde manier van de
zestiende eeuw." [71] Deze vijf dialogen - Over de Duitsers, Over de
Onzichtbare, Over de stad München, Over de Drie-eenheid, en Een
Liefdesdialoog - waren allemaal in de gevangenis geschreven en bevatten
veel van Panizza's oude geestigheid en vernietigende satire. Geen van
zijn werken, die na zijn verblijf in Amberg waren geschreven kwamen ook
maar in de buurt van de kwaliteit van zijn eerdere creaties.
Niet alleen voelde hij de behoefte om zijn eigen uitgeverij op te
richten, maar hij besloot ook om zijn eigen dagblad uit te geven, omdat
alle grote tijdschriften zijn artikelen niet meer accepteerden. Dus
riep hij in het voorjaar van 1897, het zonderlinge dagblad Zürcher
Diskussionen: Flugblätter aus dem Gesamtgebiet des modernen Lebens in
het leven, waarbij hij het klaarspeelde om er 32 nummers van te
publiceren, die voornamelijk zijn eigen bijdragen bevatten. Terwijl een
aantal artikelen waren ondertekend met Panizza's eigen naam, verschenen
andere onder pseudoniemen, zoals Hans Kistemaecker, Louis Andree, Hans
Dettmar en Sven Heidenstamm. Deze bizarre artikelen variëren van "Een
Psychopathologische bespreking van Christus" [72] tot "Het Varken in
zijn Poëtische, Mythologische en Cultureel-historische Aspecten." [73]
Zoals verwacht mag worden, overschreed de oplage van het dagblad nooit
het aantal van een paar honderd, en zijn korte levensduur eindigde met
jaargang III. [74] Er zit iets ongerijmds aan een bekende schrijver,
die is genoodzaakt om zijn eigen uitgeverij op te richten en zijn eigen
dagblad uit te geven, met geen ander doel dan de publicatie van zijn
eigen werk te verzekeren. Een onmiskenbare vervreemding van zijn oude
literaire contacten lijkt zijn latente paranoia te hebben versterkt,
tot een punt waarop hij gedwongen was tot "doe het alleen" of hou op
met proberen. Men kan zich afvragen of Panizza zich nou bewust was van
het feit dat hij zichzelf alleen door zijn mislukkingen kon onderscheiden.
Psichopatia Criminalis
Het is moeilijk het met Prescher eens te zijn, wanneer hij zegt:
"deze geest begon uit elkaar te vallen, omdat hij overbelast was." [75]
Deze uitleg lijkt volledig ontoereikend, gezien het feit dat Panizza
veel hogere eisen aan zichzelf stelde in de jaren vóór zijn
gevangenschap. Net zo min kunnen we meegaan met de neiging van Prescher
om de auteur op te zadelen met een profetische betekenis: "Iets van het
Duitse noodlot, dat tot de catastrofe onder Hitler moest leiden, vlamde
uit deze geschriften op." [76] Wat wel in deze geschriften uit
Panizza's Zwitserse periode opduikt is de zeer geleidelijke geestelijke
desintegratie van de schrijver, die uitliep op een preoccupatie voor
krankzinnigheid. En bewijs voor zijn angst voor krankzinnigheid wordt
gevonden in de niet erg grappige satire Psichopatia Criminalis,
geschreven en gepubliceerd in het voorjaar van 1898, en met de
vervaarlijke ondertitel: "Aanwijzingen voor de psychiatrische
verheldering en wetenschappelijke vaststelling van geestesziekten, als
onmisbaar onderkend door het gerechtshof. Voor artsen, leken, juristen,
bewakers, administratieve ambtenaren, ministers etc." [77] Panizza
verzamelde zijn indrukwekkende geleerdheid in zijn bespreking van
epilepsie, melancholie, hersenverweking en paranoia, in een poging om
te bewijzen dat vrijheid van gedachten niets anders is dan een
criminele psychose en tot het bittere einde zou moeten worden vervolgd.
Dus vrijdenkers en vrijzinnige schrijvers zouden in staatsinrichtingen
moeten worden opgenomen, waar ze de Duitse monarchie niet langer in
gevaar kunnen brengen. Hij stelt ook voor dat deze gevaarlijke
elementen het recht zou moeten worden ontzegd, om zich voort te
planten, omdat de ziekte zich anders uitbreidt en de hele natie
ondermijnt.
Het boekje eindigt met de sarcastische waarschuwing: "Het gevaar is
hier. Het komt er aan. En met de constant toenemende neiging naar
politieke geestesziekte in de Westerse Wereld, zal het gauw nog
duidelijker worden dat we oog in oog staan met een van de meest
gevaarlijke en verreikende massa-epidemieën, en dat het tijd is om
tegen de monarchieën te roepen: 'Vorsten van Europa, bescherm uw meest
heilige bezittingen!" [78] Het is moeilijk om aan de conclusie te
ontkomen, dat achter deze vreemde politieke satire de obsessie van de
schrijver loert, met zijn eigen "voortdurend groeiende neiging" naar de
geestesziekte. Een verder bewijs van deze neiging kan worden gevonden
in Panizza's laatste drama, Nero, een tragedie in vijf
bedrijven. [79] In een nogal overbodig, vijftien pagina's lang
bijvoegsel, blijft de auteur hameren op het feit dat Nero niet kan en
niet zou moeten worden veroordeeld, door Judaeo-Christelijke zedelijke
geboden. Hij was, geeft de toneelschrijver aan, de meest meedogenloze
en meest populaire van alle Romeinse keizers, een psychopathische
heerser, die alleen veroordeeld kan worden vanuit een
"wereld-moralistisch" oogpunt. In dit kader vergelijkt hij zijn drama
met Goethe's Iphigenie en Dürer's schildering van het
lijdensverhaal. Maar achter de pseudo-historische belangstelling van de
schrijver ligt de obsessie voor de psychotische aftakeling van een
groot immoralist, de geestelijke desintegratie van een stoutmoedig man,
die zichzelf als een grote artiest beschouwde.
Uitzetting uit Zwitserland
Er is maar heel weinig bekend van Panizza's persoonlijke leven
gedurende zijn tweejarige verblijf in Zürich, dat eind 1898 tot een
abrupt einde kwam. Zijn uitzetting werd veroorzaakt door de aanklacht
van een vijftienjarige prostitué, Olga, die hij als model voor wat
naaktfoto's had gebruikt. De tweede keer dat zij bij hem thuis kwam op
Turnerstrasse 32, liet hij haar zijn
.... verzameling van deels anatomische,
deels artistieke naaktfoto's zien, zoals die bij onze kunsthandelaren kunnen worden aangetroffen, en
daartussen zaten twee foto's van naakte mannen, een met het membrum
virile in statu erectionis, de ander met het membrum virile
in statu relaxationis. Voor zulke afbeeldingen vertrouwde de
artiest van anatomische platen slechts op zijn geheugen, terwijl door
directe belichting nu de fotografische afbeeldingen rechtstreeks uit
natuur kunnen worden vervaardigd. Deze kunstfoto's hebben eigenlijk
niks te maken met de zaak die hier speelt; maar ik moest ze brengen,
aangezien Olga het bij de politie terloops over deze foto's had, en
omdat het voor mij belangrijk is dat de lezer alles weet, zelfs de
meest kleine details, om zich over de ware redenen van mijn uitzetting
een mening te kunnen vormen. [80]
Hoewel het Kanton Zürich prostitutie had verboden, werd Panizza geen
specifiek misdrijf ten laste gelegd. Hij werd door de Zürichse politie
enkel tot ongewenst vreemdeling uitgeroepen, wat neerkwam op een
verklaring tot persona non grata en uitzetting uit het gehele
land. Panizza ontkende zijn eigen daden niet, maar, in zijn paranoïde
geestestoestand, daagde hij de Duitse Keizer uit, "de grote onbekende,
die in wezen mijn verdrijving uit Zürich heeft veroorzaakt uit, om
zichzelf bekend te maken". [81] Wilhelm II bleef stil, en Panizza was
gedwongen om zichzelf voor de tweede keer in twee jaar tijd te
repatriëren. Vanuit Zürich vertrok hij westwaarts naar Frankrijk, het
land dat als jongeman een zo sterke aantrekkingskracht voor hem had
uitgeoefend. Het was zeker dat de Keizer niet in staat was om hem in
dit land, dat de traditionele vijand van Duitsland was, te bereiken.
Zoals zovaak tevoren, bleken zijn aannemelijke vermoeden weer eens
totaal verkeerd.
De zes jaar die Panizza in Parijs doorbracht, waren vanuit een
litterair standpunt lang niet zo productief als de voorgaande zes. Hij
bleef zijn Zürcher Diskussionen nog een paar jaar uitgeven,
nadat hij had besloten de titel te behouden, die tegen die tijd was
verworden tot een opvallend onjuiste benaming. Heel begrijpelijk nam
het aantal abonnees af samen met de kwaliteit van zijn kleine oplage,
en de redacteur/uitgever kon de eindjes niet aan elkaar knopen, zonder
de financiële steun van zijn familie. Tegen het einde van 1902
berichtte hij zijn lezers met een "Notgedrungene Erklärung" en was
opnieuw gedwongen om een nederlaag toe te geven. [82]
Laatste Gedichten Uit Parijs
Het was waarschijnlijk onvermijdelijk dat de schrijver van zulke
onorthodoxe overtuigingen, gedwongen te leven in een Parijse
ballingschap, na in zijn geliefde vaderland consequent te zijn
vervolgd, zichzelf als een spirituele verwant van Heinrich Heine zag.
Het was inderdaad hier in Parijs, dat Panizza, in de geest van Heine,
terugkeerde tot het schrijven van poëzie, nadat hij dit genre als het
ware een eeuw genegeerd had. De Franse hoofdstad had klaarblijkelijk
een bevrijdende uitwerking op hem, en hij genoot van de verlichte
atmosfeer, die in een zo scherp contrast stond met de censuur van
Duitsland en München in het bijzonder. Een jaar van betrekkelijke
afzondering in zijn nieuwe "thuis" op 13 rue des Abesses, stelde hem in
staat om te schrijven, wat best eens de meest scherpe en anti-Duitse
gedichten zouden kunnen zijn, die door een Duitse dichter in de
negentiende eeuw zijn geschreven. Tegen december 1899 had hij 97
rijmeldichten voltooid. Deze waren verzameld in een kleine bundel met
de titel Parisjana, die door hem zelf werd uitgegeven en
waarvan duizend exemplaren waren gedrukt. [83] Dit was Oskar Panizza's
laatste boek, en het liep zeker niet beter dan al zijn eerdere
literaire inspanningen. Opgedragen aan zijn oude vriend M.G. Conrad in
"oprechte bewondering," bevat de uitgave een voorwoord waarin hij zich
verontschuldigd voor het "stelen" van de titel van de laatstgenoemde
(Conrad had al eerder, in 1880, een verzameling essays uitgegeven, Parisiana.)
en hij prijst hem overvloedig als de vader van de hedendaagse Duitse
litteratuur. De ontvanger van deze roerende opdracht uitte zijn
verschuldigde waardering in een mededeling gepubliceerd in Das
litterarische Echo: "Dr. Oskar Panizza in Wenen [sic] heeft,
zonder mijn medeweten of toestemming, een kleine bundel poëzie aan mij
opgedragen. Ik wijs die bij deze af." [84]
De dichter zelf omschreef deze uitgave als een werk, "waarin de
persoonlijke tegenstander van de schrijver, Wilhelm II, wordt
afgeschilderd als de publieke vijand van de mensheid en de cultuur, en
waarin de scherpte van de gedachtegang en hun uitdrukkingswijze waren
opgestookt tot de uiterste grens van het esthetisch toelaatbare." [85]
Zoals de auteur had verwacht, werden alle onverkochte exemplaren van
zijn werk door de Duitse autoriteiten in beslag genomen, en werd er in
München weer een arrestatiebevel uitgevaardigd. Wat hij echter niet had
verwacht, was dat al zijn bezittingen in Duitsland ook in beslag zou
worden genomen, aangezien hij nu als voortvluchtig werd beschouwd
(maart 1900). Nadat hij een jaar lang nauwelijks in staat was geweest
om in Parijs zonder voldoende kapitaal te overleven, was Panizza in het
voorjaar van 1901 gedwongen naar Duitsland terug te keren en zichzelf
over te geven aan het gerechtshof in München, dat het arrestatiebevel
had uitgevaardigd.
Wederom moest Panizza een gevangenschap ondergaan, dit keer voor
vier maanden. Uiteindelijk werd hij naar een psychiatrische kliniek
gestuurd voor een zesweken durende observatie. Dit moet een ware
nachtmerrieachtige "thuiskomst" zijn geweest, aangezien de kliniek
diezelfde was, waarin hij van 1882 tot 1884 als psychiater had gewerkt.
Het is onnodig om te zeggen, dat deze manier van handelen zo goed
als geen effect had op de verzachting van zijn overtuiging, dat hij
systematisch werd achtervolgd. De resultaten van het psychiatrische
onderzoek lieten duidelijk zien, dat de patiënt aan een chronische
paranoia leed. [86] Nadat hij een paar weken in de Münchener gevangenis
had doorgebracht, werd hij zonder enige verklaring vrijgelaten, hoewel
hij later van vrienden vernam, dat alle criminele telastleggingen tegen
hem waren ingetrokken, ten gevolge van de psychiatrische beoordeling,
geschreven door Dr. Ungemach van het streekkrankzinnigengesticht in
München. Op 28 augustus verliet hij München en keerde terug naar
Parijs, nadat hij van zijn familie de benodigde contanten had
ontvangen, voor een blijvend verblijf in het buitenland. Eenmaal in
Parijs, gaf hij de laatste paar nummers van zijn Zürcher
Diskussionen uit, alvorens uiteindelijk al zijn
uitgeversactiviteiten te staken. Het was niet dat hij stopte met
schrijven, maar hij kon zich niet langer van een drukker voor zijn werk verzekeren.
Opkomende Paranoia
De jaren die hij in Parijs doorbracht, vooral degene, die op de
publicatie van Parisjana volgden, schijnen vol eenzaamheid te
zijn geweest en met weinig sociale contacten. Van tijd tot tijd zag hij
een paar oude vrienden, maar het lijkt dat de aanleidingen voor deze
bezoeken steeds zeldzamer zijn geworden. Frank Wedekind, een kennis uit
zijn dagen in München, is een van de weinige schrijvers, die er op
stond om, iedere keer als hij in de stad was, Panizza te bezoeken. In
een brief aan Richard Weinhöppel, vertelt Wedekind hoe hij "met een
bovenmenselijke inspanning," Panizza door Parijs sleepte [87] In een
latere brief aan dezelfde vriend lezen we de zin: "Panizza
perfectioneert zichzelf steeds meer in zijn waanzin." [88] Er bestaat
geen bewijs, noch is het erg aannemelijk, dat het pad van deze
"waanzinnige" ooit dat van Rainer Maria Rilke heeft gekruist. Ook hij
leidde in Parijs een pijnlijk eenzaam bestaan, niet veel straten
verwijderd van Panizza; maar ook al hadden zij elkaar ontmoet, dan is
het zeer twijfelachtig of zij beiden hun leven aanmerkelijk zouden
hebben veranderd.
Naar de doelloze twee jaren van november 1901 tot november 1903
wordt in de autobiografische schets uit 1904 van de schrijver, verwezen
met een gedachtestreepje: - Vrijwel de enige kennis die van deze
periode verzameld kan worden is dat hij in juni 1903 zijn zuster Ida
schreef, met de vraag om geld om een villa in Frankrijk te kopen. De
familie in Duitsland verkeerde echter niet in de positie om aan zo'n
uitspatting van hun zwarte schaap toe te geven.
De laatste fase van zijn Parijse ballingschap begon eind 1903 toen
Panizza, die nu in de meest strikte afzondering leefde, door
akoestische hallucinaties gekweld begon te worden. Het was hem
duidelijk dat de Duitse overheid met een groot aantal Franse
rechercheurs samenzweerde om zijn leven ondragelijk te maken. De Franse
overheid was zo verdraagzaam voor hem geweest, dat zij vrij van elke
verdenking was. Het volgende stukje uit het gekwelde proza van de
schrijver geeft een helder beeld van zijn acute paranoia:
Da derselbe [Panizza], wie bereits erwahnt,
seit 2 Jahren nichts mehr publizirt hatte, so mußte mit der Möglichkeit gerechnet werden,
daß von anderer Seite, die den Ansichten des Pazjenten mehr weniger
[sic!] freundlich gegenüber stand, dessen Manuscripte heimlich
überwacht, vielleicht kopirt und, soweit sie den Ansichten der neuen
Partei entsprachen, schließlich publizirt wurden, am Ende gar unter
Benützung von Titel, Firma, Druk und Papier der eingegangenen Zürchen
Diskussionen. Nur so waren die neuen Feindseligkeiten gegen den
Pazjenten, den man an gewisser Stelle jedenfalls für den Autor und
verantwortlichen Herausgeber der suponirten Publikatzionen hielt, zu
erklären. Denn daß die 2 Jahre vorher in München erfolgte
Irren-Erklarung für ernst zu nehmen sei-so daß jedwelcher, freundlich
oder feindlich ihm gegenüberstehende politische Partei sich gehütet
hätte, sich um dessen Manuscripte zu bemühen- daran dachte Pazjent um
so weniger, als auch im seiner Umgebung weder Franzosen noch Auslander
im Entferntesten daran dachten, ihn nicht für völlig geistig gesund zu erachten.[89]
Panizza noemt kleine haarkloverijen zoals een schoorsteen met
nukken, het afsluiten van zijn watertoevoer, en het knoeien met de
sloten van zijn appartement. Maar dit waren kleinigheden vergeleken met
het knerpende, schelle gefluit dat zijn gehoorzenuw pijnlijk prikkelde.
De apparaten die dit gefluit produceerden waren overal. Als hij thuis
zat kon hij het geluid, vanuit het huis aan de overkant van de rue des
Abesses, horen komen. Wanneer hij naar buiten ging voor zijn wekelijkse
zondagse wandeling in het Bois de Montmorency, volgde het gefluit hem
op een mysterieuze wijze. Panizza-de-psychiater was er zeker van dat
deze geluiden niet door zijn psyche werden veroorzaakt, omdat ze
verdwenen als hij zijn oren dicht hield. Het gefluit kwelde Panizza in
Parijs meer dan een half jaar, en terwijl de maanden voorbij gingen,
verdwenen ook de laatste twijfels dat deze helse geluiden eigenlijk
auditieve hallucinaties waren. Gedurende het grootste deel van het
voorjaar van 1904, moest hij zijn oefeningen en frisse lucht voorbij
laten gaan, en bleef hij in zijn kleine appartement opgesloten, waar de
geluiden niet zo hevig waren als buiten.
Een andere samenzwering, waarvan de auteur het gevoel had dat die
te maken had met de bovengenoemde, daarvan geloofde hij dat die door
zijn oude moeder in München werd geleid en dat die tot doel had de
vijfenvijftig jaar oude vrijgezel tot een huwelijk te dwingen. Hij zag
dat dit complot door plaatselijke concièrges, femmes de chambre,
en andere kletskousen werd uitgevoerd. Toen hij eenmaal besefte dat
deze intriges hem voor de voeten liepen, schreef hij zijn moeder en
vertelde haar dat hij noch het verlangen, noch de tijd had om aan
trouwen te denken. Het schijnt dat deze brief het gewenste resultaat
heeft gehad, omdat kort daarna zijn tweede samenzwering tot een
plotseling einde kwam.
In zijn autobiografische schets, ruimt Panizza een aanzienlijke
hoeveelheid plaats in voor een rechtvaardiging van zijn weigering om
een huwelijk zelfs ook maar serieus te overwegen. Hij begint met het
rationele argument, dat er talrijke erfelijke defecten in zijn familie
voorkomen, vooral aan de kant van zijn moeder, die de gezondheid van
ieder nakomeling in gevaar zouden brengen. Verder had hij nog steeds
een duidelijke vorm van syfilis in de vorm van een gumma op
zijn rechterbeen, en gezien het feit dat men psychotici en syphilici
met klem aanraadde om van een huwelijk af te zien, zou het voor hem als
arts haast misdadig zijn "om vrolijk kneuzen voort te brengen." [90] De
andere redenen die hij aanvoert zijn allesbehalve overtuigend, namelijk
dat zijn litteraire activiteiten hem dwongen om het grootste deel van
zijn dagen in absolute afzondering schrijvend door te brengen, en dat
de overige dagen aan uitgebreide eenzame wandelingen buitenshuis waren
gewijd, een levensstijl die volstrekt onverenigbaar met het huwelijk
was.
En zelfs als de producten van deze literaire
creatie door het publiek en critici minimaal worden gewaardeerd, zijn zij geen uiting
van de grillen of nukken van de patiënt, maar absoluut noodzakelijk
voor het ontlasten van zijn brein. Dus moet hij de veiligere weg kiezen
en doorgaan in het oude, vertrouwde spoor om zijn psychische evenwicht
te bewaren en niet achter schimmen aan te jagen, die voor anderen
misschien erg nuttig zijn, maar die op hem als een bedreiging van de
gezondheid overkomen. [91]
Het is vast niet moeilijk te begrijpen, waarom een
vijfenvijftigjarige vrijgezel, die aan syfilis lijdt, die hij als
student had opgelopen en die een ernstige psychotische aftakeling
ondergaat, bij de gedachte dat hij tot een huwelijk wordt gedwongen,
wegsluipt. Een vraag die veel meer oplevert is waarom hij, in de
voorafgaande decennia, ongetrouwd bleef ondanks zijn preoccupatie met
seks en zijn liberaal-tolerante houding ten opzichte van dit onderwerp.
[92] Voor zover men zulke dingen een volle eeuw later aan de hand van
een paar biografische bronnen kan beoordelen, zou het kunnen lijken dat
Oskar Panizza biseksueel was, met een latent homoseksuele voorkeur.
[93] De enige vrouwen, waarvan we weten dat hij daar een emotionele
band mee had, waren zijn moeder en zusters, en dit zou kunnen passen in
het klassieke freudiaanse patroon van een vaderloze zoon. Het heeft
geen zin om dat verder te behandelen, hoewel gezegd moet worden dat als
Panizza inderdaad in zijn rationalisaties, om het huwelijk te mijden,
geloofde, dat een goede aanwijzing is, van hoe beperkt zijn bewustzijn
was geworden.
De Gelukte Staatsgreep
Geplaagd door huwelijkscomplotten en het onophoudelijke gefluit,
dat ongebreideld doorging, en ondanks de doortastende pogingen om
zichzelf door schrijven af te leiden, was hij in het begin van de zomer
van 1904 letterlijk aan het einde van zijn Latijn. Op 21 mei schreef
hij zijn eerste alarmerende brief aan zijn moeder, en de tweede volgde
een week later. Frau Panizza dacht dat een sanatorium in Boll wel eens
de juiste plek voor haar zoon zou kunnen zijn om te genezen, en stuurde
een kleindochter, Mathilde Collard, om haar oom in Parijs op te halen.
Maar hij was inmiddels verhuisd naar een sjofel kamerappartement op
Montmarte en weigerde koppig om zijn nichtje te zien. Panizza kon
gewoon nog niet toegeven, dat hij een erg ziek individu was, en het
aanvaarden van de reddingspoging van zijn familie zou gelijk hebben
gestaan aan overgave.
Gedurende de daarop volgende weken, werd het gefluit veel erger, en
de angst om in Parijs te blijven was bijna ondragelijk. Op de avond van
23 juni vluchtte hij vrij plotseling uit Parijs en nam een sneltrein
naar Lausanne. Daar hoorde hij nog steeds de kwellende geluiden, hoewel
minder indringend, maar ze verdwenen helemaal toen hij eenmaal aan het
meer van Genève tot rust kwam en daar in de bossen wandelde. Na een
vergeefse poging om in deze prettige omgeving een bescheiden landhuisje
te verkrijgen, vertrok hij de week daarop richting München via Bern,
Zürich, en Lindau.
Omdat in München de hallucinaties begonnen terug te komen, zag hij
geen andere uitweg, dan een verzoek om opname in het
streekkrankzinnigengesticht van München; niet dat hij gek was of zo,
hij wilde gewoon zichzelf en alle anderen bewijzen, dat hij het
ongelukkige slachtoffer was van achtervolgingen van buitenaf. Hij werd
echter niet opgenomen, waarschijnlijk door plaatsgebrek. In plaats
daarvan werd hij verwezen naar de privé-kliniek Neu-Friedenheim, een
instelling die zijn paranoïde gevoelens zomogelijk alleen maar
versterkte. Na een paar korte weken daar, vertrok Panizza, zogenaamd op
aandringen van de directeur, Dr. Rehm; hij weigerde nog steeds het feit
te accepteren dat hij gek was.
Oskar Panizza's laatste drie maanden als vrije burger, werd in een
bescheiden kamer aan Feilitzschstraße 59/II doorgebracht. Hij ontweek
zorgvuldig de stad en zijn oude vrienden, en gaf in plaats daarvan de
voorkeur aan lange wandelingen in het verfrissende parklandschap van de
Englischer Garten. Toen hij vroeg om zijn 84-jaar oude
moeder te mogen zien, werd hem verteld dat het niet mogelijk was, aangezien de
breekbare vrouw bang was dat de aanblik van haar zoon een beroerte zou
kunnen veroorzaken.
Toen de zomer verstreek en de dagen kouder werden, begon hij zijn
meeste ochtenden in de Staatsbibliothek door te brengen, of
met lezen, of met het volschrijven van zijn aantekenboekjes met poëzie
en proza. Nog steeds was het gefluit niet alleen niet verdwenen, maar
het werd nu versterkt door fluittonen van een uitgesproken metalig
karakter. Panizza had daarvoor al suïcide-neigingen gehad in Parijs,
Lausanne, en Neu-Friedenheim, en op 9 oktober, nadat hij meer dan een
dag niet had gegeten, voelde hij dat de tijd rijp was om een eind aan
zijn lijden te maken. In een vlaag van wanhoop, schreef hij haastig een
testament en ging vervolgens naar een afgelegen plek in de Englischer
Garten om zich op te hangen. Maar toen hij eenmaal de boom was
geklommen, werd hij door angst overmeesterd en slaagde hij er niet in
om zijn voornemen uit te voeren. Hij keerde terug naar zijn kamer, nog
moedelozer dan voor die tijd en hij "schaamde zich diep." [94] Op 19
oktober nam hij zijn toevlucht tot een minder wanhopige manier, een
buitenissige maatregel die meer in overeenstemming was met de echte
Panizza stijl. Op deze dag was er, op weg naar de bibliotheek en
opnieuw tijdens zijn eenzame wandeling door Oberföhring, zes keer "naar
hem gefloten". Hij maakte gebruik van de milde middag temperatuur, ging
vroeg naar huis en om 5 uur 's middags wandelde hij, alleen met zijn
hemd aan, door de Leopoldstraße. Natuurlijk kwam hij op deze wandeling
niet ver. Woedende bewoners kregen hem te pakken en brachten hem naar
het dichtstbijzijnde huis, waar ze de komst van de politie afwachtten.
Panizza maakte zich bekend als Ludwig Fromman, stenograaf uit Würzburg.
Hij werd per ambulance naar het hoofdbureau van de politie vervoerd,
onderworpen aan een kort medisch onderzoek en overgebracht naar de
hoofdstedelijke psychiatrische kliniek. Vier weken later schrijft
Panizza zijn autobiografische schets, en noteert met een zekere
tevredenheid:
"De staatsgreep is gelukt."[95]
De Psychiater als Patiënt
Dr. Panizza gaf een vloeiend, helder, mondeling verslag van zijn
ziektegeschiedenis, die nauw met de eerder-geschreven geschiedenis
overeenstemt. Dit keer voegde hij er wat meer details aan toe, zoals
het feit dat de Keizer was gestorven en dat hij door een dubbelganger
werd gespeeld, en dat Kanselier Bülow samen met de Franse minister
Delcassé, tegen Panizza samenzweerde. Zijn voormalige collega,
Professor Gudden, verantwoordelijk voor het onderzoek van de patiënt,
was volstrekt ondubbelzinnig in zijn psychiatrische verklaring:
Het gedrag van Dr. Panizza in de
afgelopen jaren heeft voldoende aangetoond, dat al zijn daden en activiteiten zijn gestuurd door
systematische achtervolgingswanen, en dat hij ten gevolge van die wanen
herhaaldelijk van verblijfplaats heeft gewisseld, zijn manier van leven
heeft veranderd in die van een dakloze, opgejaagde vluchteling, die
nauwelijks durfde te eten en iedereen als vijand beschouwde, en die
alle gebeurtenissen op een pathologische manier zag en behandelde. [96]
Hij eindigt zijn ellenlange beoordeling met de uitspraak, dat zijn
patiënt niet in staat is om oordelen te vormen (over wat dan ook), die
vrij van wanen zijn, en dat hij in overeenstemming met het burgerlijk
recht daarom krankzinnig is. Zijn collega, Dr. Ungemach, is het daar
volstrekt mee eens, als hij beweert dat de patiënt "jarenlang aan
krankzinnigheid" heeft geleden." [97] Een andere psychiater, die deze
diagnose bevestigde was Hofrat Dr. Würzburger, in wiens
inrichting, "Herzogshöhe" (in de buurt van Bayreuth), Panizza op 5
februari 1905 vrijwillig werd opgenomen. En hij had ruim de gelegenheid
om de patiënt te observeren, omdat Panizza de laatste zestien jaar van
zijn leven in deze instelling doorbracht.
Het is natuurlijk op dit punt moeilijk, zo niet onmogelijk, om
precies vast te stellen wat de krankzinnigheid van Panizza teweeg had
gebracht. Max Halbe schrijft ongeveer veertien jaar na de dood van de
schrijver en stelt nogal weinig overtuigend, dat het de medische
praktijken van zijn vriend zijn geweest, die zijn aftakeling in gang
hebben gezet: "Van alles wat hij mij zelf heeft verteld en wat ik, als
toeschouwer, over hem weet, lijkt het mij boven alle twijfel verheven,
dat het met name zijn psychiatrische werkzaamheden zijn geweest, die
voor Panizza noodlottig waren en die niet onaanzienlijk hebben
bijgedragen aan zijn latere afdaling naar het rijk van de
krankzinnigheid. Het was een van die niet zeldzame gevallen van
psychische besmetting door het behandelde object, misschien alleen maar
de overdracht van pathologische ziektekiemen van patiënt naar arts..."
[98] Als daar inderdaad sprake van was, dan zouden wij hebben verwacht,
dat in het leven van de schrijver veel eerder pathologische
verschijnselen aan het licht waren gekomen, en niet vijftien jaar nadat
hij zijn medisch beroep had verlaten.
Natuurlijk was Dr. Panizza zeer goed op de hoogte met, en zich
indringend bewust van de problemen van de geestesziekte. Zoals zijn
eerdere studie Genie und Wahnsinn laat zien, was hij ervan
overtuigd, dat het genie gemakkelijk in waanzin kon vervallen. En toch
lijkt niets van dit alles een toereikende verklaring te bieden voor een
voortschrijdende paranoia. Een meer aannemelijke verklaring kan,
volgens mij, in organische oorzaken worden gevonden. Op de eerste
plaats bestaat er een uitgebreide geschiedenis van geestesziekte in de
familie van de patiënt. Zelfs als dat een genetische aanleg voor
geestesziekte betekent, of alleen maar een sterke verwachting van de
kant van de patiënt, zou het niet eenvoudig zijn om daarmee zijn
toestand te verklaren. Dan is er ook nog het onbetwistbare feit, dat
Panizza zich nooit van zijn syfilis heeft kunnen bevrijden, een ziekte
die na vele jaren de hersenen kan aantasten. En tot slot zijn er
talloze ernstige psychische problemen die onopgelost bleven: Panizza's
krampachtige maar vruchteloze poging om als creatieve schrijver faam te
verwerven; de wrede kerkerstraf voor zijn meest gewaagde en creatieve
artistieke inspanningen; zijn onvermogen om nauwe emotionele banden aan
te knopen met andere individuen, mannen of vrouwen; zijn afwerende
eenzaamheid, die veroorzaakte, dat hij steeds verder van de
werkelijkheid afdreef. Deze krachten, die eindeloos met elkaar
samenwerkten, brachten iemand voort, die moest worden opgenomen.
Gekkenhuis
Panizza's waanzin, die in de loop der jaren verergerde, werd steeds
onderbroken door lange perioden van een ogenschijnlijk normale
helderheid. Daarom protesteerde hij fel, nadat hij het hof had laten
weten, dat het moest beslissen wat voor hem het beste was, toen hij
zijn legitieme rechten verloor en in München onder curatele van zijn
broer Felix en de Justizrat Popp werd gesteld (28 maart
1905). Hij werd heen en weer geslingerd tussen het zichzelf als
geestesziek en als volstrekt gezond te beschouwen. Toen een professor
uit Erlangen hem in "Herzogshöhe" bezocht en hem vroeg wat hij
mankeerde, antwoordde hij, "Ik hallucineer." Nadat hem was gevraagd om
zijn toestand nader te verduidelijken, antwoordde Dr. Panizza
sarcastisch, "U kunt het in ieder leerboek lezen!" [99]
In oktober 1907, vroeg de familie Panizza aan Deken Friedrich
Lippert, de geestelijke die tijdens zijn gevangenschap in Amberg met
Panizza bevriend was geraakt, of hij, in de afzondering van zijn eigen
huis, de zorg voor de patiënt op zich wilde nemen. Hij wees dat
wijselijk af, met de opmerking dat hij vond, dat de psychische toestand
van de patiënt professionele zorg vroeg. Toen echter broer Felix in
maart 1908 stierf, aanvaardde Lippert de verantwoordelijkheid om als
mede-toezichthouder van de patiënt op te treden; hij nam zijn taak zeer
ernstig op en toen hij in oktober 1915 met pensioen ging, verhuisde hij
naar Bayreuth om zijn toezicht beter uit te kunnen oefenen. Het lijkt
dat Lippert echt aan Panizza was gehecht, als de beste vriend die hij
ooit had gehad. Het volgende citaat, hoewel niet zonder een spoortje
ijdelheid, laat ons een glimp zien van de manier waarop deze aardige en
onbaatzuchtige man met zijn krankzinnige beschermeling probeerde om te
gaan:
Ik vervulde mijn taak met des te meer
plezier, omdat Oskar mij bij onze eerste ontmoeting als een oude vriend begroette, en zijn woorden,
"Nu zit ik in een krankzinnigengesticht," ontroerden mij diep. Maar ik
wist ook dat hij graag de troost van het evangelie hoorde, en ik hield
minstens een keer per maand een dienst.... waarbij Oskar opgewekt de
kerkgezangen meezong en godvruchtig "met zijn betere zelf" bad.
Bovendien zijn deze patiënten vaak net kinderen, die de goddelijke
drang naar godsdienst het sterkst voelen.... mijn mooiste beloning was,
als hij na de dienst, mijn hand kuste. [100]
Behalve dat hij een trouwe hoeder en vriend van Panizza was, heeft
Lippert aan het nageslacht een onschatbare dienst bewezen, doordat hij
ons letterlijk de enige inlichtingen heeft verschaft over de laatste
jaren van de schrijver. Hij beschrijft hoe Panizza niet in staat was om
zijn laatste boek met de visionaire "Die Geburtsstunde Gottes, ein
mitologischer Ziklus im Sinne des Sonnen-und Mondlaufes," af te maken.
De aantekenboekjes van Panizza ontaardden in "een heksenbrouwsel van
Bijbel, mythen, sagen, geesten, pornografie, filosofie, Wagner, moord
en doodslag in het Duits, Engels, Frans en Italiaans." [101] Als hij
hallucineerde sprak hij altijd Frans; zelfs het dagblad wat hij las was
Frans. Bij het verstrijken van de jaren, werden zijn hallucinaties
steeds overheersender en zijn aantekenboekjes werden steeds warriger en
geiler. Pas in de laatste paar jaar stopte hij echter volledig met schrijven.
Het schijnt, dat er geen grote pogingen zijn ondernomen om de patiënt
te genezen, kennelijk omdat hij ongeneeslijk was of tenminste als
zodanig werd beschouwd. Lippert verhaalt hoe hij zich in toenemende
mate aan iedereen om hem heen onttrok, hoe hij weigerde om met de
artsen te praten en slechts af en toe met zijn medepatiënten sprak,
waarbij hij de voorkeur gaf aan het gezelschap van de hopeloos
ongeneeslijke, boven degene die de mogelijkheid hadden om te genezen.
Hij dreef steeds verder van zijn familie af en ontving slechts met
tegenzin bezoekers. Hij was onaangedaan bij het overlijden van zijn
broer Felix in 1908 en vertoonde geen reactie bij de dood van zijn
93-jaar oude moeder in 1915. [102]
Andere verhalen over de jaren van Panizza in "Herzogshöhe"
verschillen grondig van degene die hierboven zijn vermeld. Walter
Mehring geeft, in een zeer onzorgvuldige verhandeling over Panizza, de
volgende samenzweerderige versie:
Een voorgewende vlaag van krankzinnigheid liep er op uit, dat hij
naar een privé-kliniek werd gestuurd. Zijn collegae uit het Münchener
koffiehuis, beweerden dat hij daar naartoe was gestuurd omdat zijn oom,
een Jezuïet, zich er op verzoek van de familie in mengde, net zoals de
schoonmoeder van de Markies de Sade dat had gedaan. Hij bleef twintig
jaar in het sanatorium, afgesloten van de buitenwereld en schreef tot
aan zijn dood in 1922. Net als bij de Markies de Sade in Charenton,
mocht niemand hem bezoeken. Ik heb het tevergeefs geprobeerd. [103]
Tenzij men van een volmaakte samenzwering uitgaat, waarbij
tientallen, zo niet honderden ogenschijnlijk afzonderlijke individuen
waren betrokken, moet men het verhaal van Mehring niet meer dan als een
kletspraatje beschouwen. Veel belangrijker is het verslag van Max Krell
van een bezoek door Frank Wedekind aan "Herzogshöhe": "Frank Wedekind
zei op een avond in de Torgelstube, 'Ik heb gisteren Panizza bezocht.
Hij is een uitstekende conditie. Hij is de meest rationele man ter
wereld. En hij werkt!' "[104] Krell vertelt verder dat "toen Wedekind,
de enige kennis uit zijn verleden, hem bezocht, Panizza hem liet zien
waar hij mee bezig was: hij was Aristofanes in het Duits aan het
vertalen, en hij hield zijn gast bezig met verbazingwekkende
besprekingen over dramatische kunst. Wedekind vond de vertalingen
uitmuntend, en liet er gedeelten van zien aan wetenschappers Grieks van
de universiteit, die toegaven dat het gewoonweg briljant was. Later
verdwenen die teksten, net als Panizza's eerdere publicaties.
Wedekind bracht zijn bezoek, gedurende de eerste paar jaar van het
verblijf van Panizza in "Herzogshöhe," toen hij nog langdurige perioden
van volstrekte helderheid had; terwijl tegen de tijd dat Mehring hem in
1915 probeerde te bezoeken, zijn toestand sterk was verslechterd.
Volgens Lippert, was het de Eerste Wereldoorlog, die de schrijver niet
meer kon begrijpen.
Het lijkt dat zijn laatste levensjaren volstrekt verstoken waren
van enige verstandelijke activiteit. Hij verscheurde boeken, die hem
niet bevielen, gooide ruiten in als hij frisse lucht in zijn kamer
wilde hebben, gaf medische adviezen aan zijn medepatiënten, en gedroeg
zich over het algemeen gestoord. Een beroerte, die hij 's avonds op 28
september 1921 kreeg, maakte een eind aan het ellendige leven van
Panizza. Hij werd twee dagen later door Deken Lippert begraven op de
hoofdstedelijke begraafplaats van Bayreuth, na een rouwdienst die
uitsluitend door het gestichtspersoneel werd bijgewoond.
VOETNOTEN
Inleiding
1] Max Krell, Das alles gab es einmal (Frankfurt a.M.,
1961), p. 57. In 1928, diverse manuscripten van Panizza werden in
München geveild, waaronder een belangrijke tekst met de titel
"Imperjalja." geen van die manuscripten is ooit gepubliceerd, noch is
de identiteit van de koper bekend. Cf. "Oskar Panizza über Wilhelm II,"Münchner
Neueste Nachrichten, 24 maart 1928; en Hans Prescher, "Panizza:
Umsunst gelebt," Der Spiegel, 7 maart 1962, p. 87.
2] Walter Mehring, The Lost Library, Indianapolis, 1951.
Zijn biografische beschrijving van Panizza bevat letterlijk tientallen
feitelijke fouten.
3] Oskar Panizza, Le Concile d'Amour, tragédie céleste, vert. Jean Bréjoux, Paris, 1960.
4] lbid., p. 12.
5] Geschreven in 1837 en opgevoerd in 1913.
6] München, 1926. Hierna geciteerd als In memoriam.
7] Lippert is de schrijver van twee historische studies, Die
Reformation in Kirche, Sitte und Schule der Oberpfalz, Rothenburg
o.T., 1897, en Geschichte der Gegenreformation in Staat, Kirche
und Sitte der Oberpfalz zur Zeit des 30-jährigen Krieges, Freiburg
i.B., 1901.
8] Ongepubliceerd; copyright 1969.
DEEL 1: Het leven van Panizza
Hoofdstuk 1: De Eerste Jaren
1] Tenzij anders vermeld is de bron van bigrafische details In
memoriam.
2] Er bestaat geen spoor van bewijs om de belachelijke opvatting van
Adolf Bartels, dat Panizza "wellicht van Joodse huize" was, te staven. Geschichte
der deutschen Literatur, 3 vols. (Leipzig, 1928), III, 426.
3] In memoriam, p. 9.
4] Loc. cit.
5] Oskar Panizza, Das Liebeskonzil und andere Schriften, uitg.
Hans Prescher (Neuwied, 1964), p. 249 f. Hierna geciteerd als Prescher,
op. cit
6] In memoriam, p. 9.
7] Loc. cit.
8] E.g., Der Reichsplan Gottes mit den Menschen, Stuttgart, 1886.
9] Mathilde Panizza's gevoelens na de geboorte van haar jongste zoon
werd verwoord in haar fictioneel proza. Zie Siona, Drei
Brautgeschichten und Sonne, stehe still, 3rd ed. (Bad Kissingen,
1895), pp. 5-12.
10] Im memoriam, p. 39.
11] Ibid., p. 40.
12] Ibid. p. 10
13] Leipzig, 1881.
14] In memoriam, p. 11.
15] lbid., p. 41.
16] lbid., p. 53.
17] Leipzig, 1886.
18] In memoriam, p. 11.
19] Leipzig, 1887.
20] Leipzig, 1889.
21] In memoriam, p. 12
22] Leipzig, 1890. Verhalen uit dit boek, zowel als uit zijn latere
verzameling Visionen (Leipzig, 1893), zijn tegenwoordig
verkrijgbaar onder de titel O. Panizza, Der Korsettenfritz:
Gesammelte Geschichten, München, 1981.
23] Er staat een terloopse vermelding van Panizza in Wolfgang Kayser, Das
Groteske: Seine Gestaltung in Malerei und Dichtung (Oldenburg
& Hamburg, 1957), p. 151.
24] Hanns von Gumppenberg, Lebenserinnerungen (Berlin,
1929), p. 135.
25] Oskar Panizza, Visionen der Dammerungen, ed. Hannes Ruch
[pseud. Richard Weinhoppel] (München, 1914), p. VIII.
26] Ibid. p. IX.
27] Ibid. pp. VIIIf.
28] Ernst von Wolzogen, Wie ich mich ums Leben brachte (Braunschweig,
1922), p. 175.
pp. 174f.
30] Voor een meer gedeatailleerde bespreking van het doel en de
activiteiten van het "Gesellschaft für modernes Leben," zie Adalbert
von Hanstein, Das jungste Deutschland, 3rd. ed. (Leipzig,
1905), pp. 204-208.
31] Münchener Flugschriften, ed. M. G. Conrad, I. Serie No.
V & VI, München, 1891.
32] Cf. Cesare Lombroso, The Man of Genius, London, 1891.
33] De vrijpostigheid waarmee deze onderwerpen worden besproken, zijn
ervaring als klinisch psychiater, en talrijke litteraire verwijzingen
naar hasj zouden kunnen betekenen dat Dr. Panizza enige ervaring met
hasj uit de eerste hand had.
34] In memoriam, p. 50.
35] Visionen der Dämmerung, p. XV.
36] Prescher, op. cit., p. 251.
37] Max Halbe,Jahrhundertwende (Danzig, 1935), p.
72.
38] "Gesellschaft für modernes Leben" zu München, Gegen Prüderie
und Lüge, München, 1892.
39] Weinhöppel in Visionen der Dammerung, p. IX.
40] Modernes Leben: Ein Sammelbuch der Munchner Modernen (München,
1891), pp. 109-118.
41] Cf. Anon. opmerkingen over Panizza in Das Magazin für
Litteratur, LX (1891), 623; LXI (1892), 63.
42] In memoriam, p. 11.
43] Een complete chronologische opsomming van Panizza's
krantenartikelen kan in de bibliografie worden gevonden.
44] "Prostitution: Eine Gegenwartsstudie," pp. 1159-1183.
45] Een voetnoot verklaarde dat hij "met opzet zijn zuiver fonetische
spelling gebruikte," p. 1162.
46] Leipzig, 1892. Herdrukt O. Panizza, Aus dem Tagebuch eines
Hundes, München, 1977.
47] 22 Februari 1894. Geciteerd uit Max Halbe zum 100. Geburtstag (München,
1965), p. 52.
48] Visionen der Dämmerung, tegenover p. 376.
49] Martin Möbius [pseud. O. J. Bierbaum] Steckbriefe (Leipzig,
1900), p. 102.
50] Gumppenberg, loc. cit., p. 154.
51] Einmal und nie wieder: Lebenserinnerungen (Praag, 1935),
p. 235.
52] Zie Das litterarische Echo, VII (1905), 639.
53] Gumppenberg, op. cit., p. 136.
54] Anon. artikel in Kirchliche Korrespondenz des evangelischen
Bundes, XXXV, Nov. 1, 1892;Panizza's weerlegging: "Luther und die
Ehe. Eine Verteidigung gegen Verleumdung," Die Gesellschaft (1893),
pp. 3 55-363.
55] Ibid., p. 356.
56] Ibid., p. 361.
57] Die Gesellschaft (1893), pp. 275-289.
58] Ibid., p. 289.
59] Ibid., p. 277.
60] Cf. Oskar Panizza, Deutsche Thesengegen den Papst und seine
Dunkelmänner, Berlin, 1940; Oskar Panizza, Aus Werk und
Leben, cd. Kurt Eggers, Berlin, 1943.
61] Panizza's eigen benaming, In memoriam, p. 13.
62] Leipzig, 1893.
63] Die Gesellschaft (1893), p. 289.
64] Zürich, 1893.
65] In memoriam, p. 13.
66] Zie uittreksels uit recensies, toegevoegd aan Oskar Panizza, Das
Liebeskonzil, 3rd cd. (Zürich, 1897), pp. 36-42.
67] Ibid., p. 36.
68] Loc. cit.
69] O. J. Bierbaum, "Oskar Panizza," Die Gesellschaft (1893),
p. 987.
70] Cf. Berliner Tageblatt, May 17, 1893.
71] Die Gesellschaft (1893), pp. 956-977.
72] Ibid. p. 977.
73] Oskar Panizza, Der teutsche Michel und der romische Papst. Altes
und Neues aus dem Kampfe des Teutschtumes gegen römisch-wälsche
Uberlistung und Bevormundung in 666 Tesen und Zitaten, Leipzig, 1894.
74] Ibid., p. 100.
75] Oskar Panizza, Deutsche Thesen gegen den Papst, Berlin,
1940.
76] In memoriam, p. 13.
77] Leipzig, 1894.
Hoofdstuk 2 Gevangenis Gekkenhuis
1] Max Halbe,Jahrhundertwende (Danzig, 1935), pp.
75f.
2] lbid., p. 74f. Halbe onderscheidt een bepaalde
verwantschap tussen Borgia en Panizza, die zogezegd, de
aantrekkingskracht van de laatste tot de eerste helpt te verklaren.
3] De titelpagina vermeldt abusievelijk het jaar 1895, en dat is de
algemeen geciteerde publicatiedatum geworden. De enige Duitse versie
van het toneelstuk, dat nog verkrijgbaar is, is: Oskar Panizza, Das
Liebeskonzil: Mit Materialen zum Film von Werner Schroeter, Sammlung
Luchterhand no. 388, Darmstadt en Neuwied, 1982.
4] Panizza citeert de Duitse ceremoniemeester van Alexander, Burcardi, Diarium,
nouvelle ed. L. Thuasne, 3 vols., Paris, 1885.
5] Das Liebeskonzil, p. 24.
6] Prescher, op. cit., p. 252.
7] Uit een brief van 20 novemebr 1894. Geciteerd uit het aanhangsel van
Das Liebeskonzil, 2e. ed. (Zürich, 1896), p. 2.
8] Uit een brief van 17 novemebr 1894. Loc. cit.
9] Uit een brief van 19 november 1894. Ibid., p. 3.
10] Ibid., p. 2.
11] 30 December 1894. Ibid., p. 1.
12] 22 En 27juli en 8 augustus 1895. Voor het eerst gepubliceerd in
Merkur, X (Nov.1956), pp. 1094f.
13] Loc. cit.
14] Panizza voegde enige tientallen pagina's met commentaar uit de pers
toe aan de tweede druk van Das Liebeskonzil, Zürich, 1896.
Dat werd in de derde druk nog wat uitgebreid, Zürich, 1897.
15] Literaturgeschichte der deutschen Stamme und Landschaften, 4
vols. (Regensburg, 1928), IV, 691f.
16] Otto von Leixner, Geschichte der deutschen Literatur (Leipzig,
1910), p. 992.
17] Geschichte der deutschen Literatur des neunzehnten Jahrhunderts
und der Gegenwart (Leipzig en Wien, 1908), p. 341
18] Geciteerd uit Prescher, op. cit., p. 138
19] Leipzig, 1895
20] In memoriam, p. 12.
21] Der Illusionismus, p. 52.
22] Nietzsche veroordeelde martelaars, voor zowel dwaas als laf, met
met de kracht van drie uitroeptekens: ".... .een zeer populaire
vergissing: moed hebben voor iemands overtuigingen; het is eerder zaak
om moed te hebben voor een aanval op iemands
overtuigingen!!!" Friedrich Nietzsche, Gesammelte Werke,
Musarionausgabe, 23 vols. (München, 1920-29), XVI, 3 18.
23] Prescher, op. cit., p. 186.
24] Der Illusionismus, p. 62.
25] 29 April 29 1895.
26] Oskar Panizza, Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil,
"Nebst dem Sachverstandigen-Gutachten des Dr. M. G. Conrad und dem
Urteil des k. Landgerichts München I, Zürich, 1895. Herdrukt
in Das Liebeskonzil, Sammlung Luchterhand no. 388, 1982.
27] Max Halbe, Jahrhundertwende, p. 148.
28] Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil, "p. 36.
29] Ibid., p. 34.
30] Ibid., p. 30.
31] Ibid., p. 32.
32] Ibid., p. 6.
33] Ibid., p. 8.
34] het toneelstuk staat in Sebastian Sailers sammtliche Schriften
in schwabischem Dialekte, cd. K. D. Haßler, Ulm, 1850.
35] Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil, "pp. 19f.
36] Ibid p. 36.
37] Merkur, X (1956), 1095.
38] T. M., "Das Liebeskonzil," V (1895), 522. Cf. Klaus Schröter, Thomas
Mann (Reinbek, 1964), pp. 34-44, 164; Mann, Gesammelte
Werke, 12 vols. (Fkft., 1960), X, 70; XI, 102. Cf. Hans R. Vaget,
"Thomas Mann und Oskar Panizza," Germanisch-romanische
Monatsschrift, XXV(1975), 231-237.
39] Das Liebeskonzil, 2nd ed.; Appendix, p. 6.
40] Loc. cit.
41] München, 1895.
42] Theodor Lessing, op. cit., pp. 234f.
43] Der Fail Panizza, p. 35. Cf. Ansgar Skriver, Gotteslasterung?
(Hamburg, 1962), pp. 64-74.
44] In memoriam, pp. 14f.
45] Ibid., p. 26.
46] Loc. cit.
47] Prescher, op. cit., p. 180.
48] Ibid., p. 183.
49] Loc. cit.
50] Zürich, 1897. Herdrukt onder dezelfde titel, München, 1979.
51] Schabelitz weigerde in 1897 nog verder met Panizza samen te werken,
en enige gepubliceerde dagboekstukken verschijnen in Prescher, op.
cit., pp. 169-186.
52] In memoriam, pp. 44f. Voor een gedetaileerde
bespreking van Lipperts herderlijke realtie met de schrijver, die
inlatere jaren belangrijker werd en voortduurde tot de dood van Panizza
in 1921, zie Friedrich W. Kantzenbach, "Der Dichter Oskar Panizza und
der Pfarrer Friedrich Lippert," Zeitschrift für Religions-und
Geistesgeschichte, XXVI (1973), 125-142.
53] Prescher, op. cit., p. 181.
54] Loc. cit.
55] In memoriam, p. 46.
56] Prescher, op. cit., pp. 174f.
57] Ibid., p. 176.
58] Ibid., p. 185f.
59] In memoriam, p. 28.
60] Prescher, op. cit., p. 181.
61] In memoriam, p. 46.
62] Prescher, op. cit., pp. 166f.
63] Visionen der Dämmerung, pp. XIf.
64] Die Gesellschaft (1896), pp. 1252-1274.
65] S. Lublinski, Die Bilanz der Moderne, 3rd. cd. (Berlin,
1904), p. 135.
66] Tegen het einde van de eeuw had Panizza zich ontwikkeld
tot een uitgesproken filo-semiet. Zie "Intra muros et extra," Zürcher
Diskussionen, 11(1899), no. 20/21, p. 14.
67] Voor het eerst gepubliceerd in het vervolg van de Freie Buhne
fur modernes Leben onder de titel Neue deutsche Rundschau, V
(1894), 37-56; herdrukt in Der Sammler, dagelijks
bijvoegsel van de Augsburger Abendzeitung, 1894, No. 129; de
boekversie verscheen als Die Haberfeldtreiben im bairischen
Gebirge: Eine sittengeschichtliche Studie, Berlin, 1897.
68] Die Haberfeldtreiben, 1897, p. 104.
69] Abschied von München: Ein Handschlag, Zürich, 1897. Deze
tekst vormt de basis voor de slotscène in Dietrich Kuhlbrodt's
scenario, "Ein Konzil der Liebe," in O. Panizza, Das Liebeskonzil
(Darmstadt, 1982), pp. 105f.
70] Ibid., p. 14.
71] In memoriam, pp. 15f.
72] Vol. 1., no. 5.
73] Vol. III., no. 28.
74] De laatste uitgaven van deel III, met de datum 1900, werden niet
eerder dan in 1902 gepubliceerd.
75] Prescher, op. cit., p. 254.
76] Loc. cit.
77] het is verbazingwekkend, dat zelfs Panizza's meest grove satire
zovaak niet als zodanig werd herkend. Zo schafte het Bureau van de
Directeur-generaal van de Amerikaanse Gezondheidsdienst Thus, op 1
november 1898 een exemplaar van het boek aan, waar het tot op de dag
van vandaag aanwezig is.
78] Psichopatia Criminalis (Zürich, 1898), p. 48.
Herdrukt als Oskar Panizza, Die kriminelle Psychose, genannt
Psichopatia criminalis, München, 1978.
79] Zürich, 1898.
80] Zürcher Diskussionen, 1(1898), no. 12, p. 7.
81] De Zwitsers hebben deze ex-gedetineerde mogelijk als een
veiligheidsrisico beschouwd.
82] Zürcher Diskussionen, III (1900), no. 28/32, p. 70.
83] Parisjana: Deutsche Verse aus Paris, Zürich, 1899.
84] II (1900), 672. Conrad schreef ook twee vernietigende recensies van
het boek in Die Gesellschaft (1900), pp. 127-128 en pp. 265-275.
85] In memoriam, p. 17.
86] Ibid., pp. 26ff.
87] Frank Wedekind, Gesammelte Briefe, ed. Fritz Strich,
2 vols. (München, 1924), 1, 332.
88] ibid., p. 335. Er bestaat geen vermelding van
"Imperjalja," een werk dat in 1928 aan een anonieme koper werd verkocht
en waarschijnlijk in Parijs is geschreven.
89] In memoriam, pp. 18f.
90] In memoriam, p. 21.
91] Ibid., p. 22.
92] Zie bijvoorbeeld, naast Das Liebeskonzil, de volgende
altikelen in Die Gesellschaft: "Prostitution. Eine
Gegenwartsstudie," 1892, pp. 1159-1183; "Luther und die Ehe. Eine
Verteidigung gegen Verleumdung," 1893, pp. 956- 977;
"Bayreuth und die Homosexualität. Eine Erwegung," 1895, pp. 88-92.
93] Das litterarische Echo, VII (1904), 349, verwijst naar
zijn "konträr-sexuelle Veranlagung." Panizza veroordeelde paragraaf
175, de wet die homosexuele contacten verbood, fel. Zie Zurcher
Diskussionen, III (1900), no. 25/26, p. 13, and no. 27,
p. 8.
94] In memoriam, p. 24.
95] Ibid., p. 25.
96] Ibid., pp. 30f.
97] Loc. cit.
98] Max Halbe, op. cit., p. 73.
99] In memoriam, p. 31.
100] Ibid., pp. 48f.
101] lbid., p. 49.
102] Ibid., pp. 49f.
103] Walter Mehring, The Lost Library (Indianapolis, 1951),
p. 65.
104] Max Krell, op. cit., p. 54.
105] Ibid., p. 57. Panizza's uitgebreide
litteraire boedel, die meer dan honderd manuscripten bevat, en
bovendien vele tientallen dagboeken en aantekenboekjes van 1875 tot
1904, is gedeponeerd in the Handschriften Abteilung der Stadtbibliothek
München.1
Naar boven