Home

Peter D.G. Brown

Oskar Panizza

Zijn Leven en Werk

PETER LANG

New York - Frankfort am Main - Berne


American University Studies

Series 1
Germanic Languages and Literatures

Vol. 27


PETER LANG
New York . Frankfort am Main . Berne

Library of Congress Catalog Card Number:
83-48749
ISBN 0-8204-0038-6

© Peter Lang Inc., New York 1983
All rights reserved.

Reprint or reproduction even partially and in all forms such as
microfilm, xerography, microfiche, microcard, offset strictly forbidden.

Printed by Lang Druck Ltd., Liebefeld/Berne (Switzerland)


"Ben je krankzinnig?" - "Nee."
(Oskar Panizza,
"Autobiografische schets")


Voorwoord

Dit boek is het resultaat van een veertien jaar durende bestudering van het onderwerp, dat begon als Doghouse, Jailhouse, Madhouse: A Study of Oskar Panizza's Life and Literature (Proefschrift. Columbia, 1971). Ik ben veel dank verschuldigd aan de steunende aanmoediging, leiding en kritiek van Professor Joseph P. Bauke, tijdens mijn onderzoeksperiode.
Ik ben zeer erkentelijk voor het pionierswerk van een aantal belangrijke Duitse collegae, dat er toe heeft geleid dat het werk van Panizza dichter bij een groter lezend en bioscoopgaand publiek is gebracht: Hans Prescher, de kundige uitgever van Das Liebeskonzil (1964, 1976); Axel Mathes, wiens bedrijf in 1977 begon met het opnieuw uitgeven van de belangrijkste werken van Panizza; Professor Walter Rösler, de toonaangevende Panizza-kenner in de Duitse Democratische Republiek; Peter Berling en Werner Schroeter, producent en regisseur van de Liebeskonzil-film (1981).
Heel wat jaren hebben mijn twee kinderen, Stephanie en Andrew een liefdevol geduld gehad met hun vader en voor zijn voortdurende aandacht voor een spook, Panizza genaamd. Aan mijn vader, Weir M. Brown, dank ik mijn eerste kennismaking rond eind 1969, aan deze merkwaardige schrijver uit Bad Kissingen. Tot slot wil ik graag mijn erkentelijkheid betuigen voor de onschatbare bijdragen van mijn zorgzame vrouw, Susan, die er tenminste voor heeft gezorgd dat ik voldoende afstand van mijn onderwerp heb gehouden.

Peter D.G. Brown
State University College
New Paltz, New York
Juli 1983

Inhoud

Voorwoord - VII
Inleiding - 5

Deel 1. HET LEVEN VAN PANIZZA

1. De Eerste Jaren - 11
2. Gevangenis, Gekkenhuis - 35

PART II. PANIZZA'S LITTERATUUR

3. Het Leven is een Hel: Pijnlijke Verzen - 71
4. Van Maan tot Waanzin: Proza - 117
5. Bovennatuurlijke Honden en Teven: Het Godslasterlijke Toneel - 141
6. "Tevergeefs geleefd?" - 181

Voetnoten - 193

Bibliografie - 205
Index van werken van Panizza - 219
Algemene Index - 223


Inleiding

Het volgende is de eerste kritische studie over het leven en de litteratuur van Oskar Panizza en het verschijnt ruim een halve eeuw na de dood van de schrijver. De afgelopen zestig jaar zijn er tienduizenden boeken, proefschriften en artikelen over Duitse schrijvers verschenen, van Johannes Aal tot Stefan Zweig. En toch heeft men deze opmerkelijke schrijver, wiens werken een grote indruk hebben gemaakt op onvergelijkbare collegae zoals Theodor Fontane, Max Halbe, Michael George Conrad, Otto Julius Bierbaum, Thomas Mann, Frank Wedekind, Detlev von Liliencron, en Kurt Tucholsky, in een feitelijke vergetelheid laten verdwijnen.
Er bestaan verschillende redenen voor het schrappen van Oskar Panizza uit de annalen van de litteraire geschiedenis. Hij heeft het meest geschreven tijdens de 90er jaren van de 19e eeuw, toen een half dozijn van zijn boeken onder het zwaard van de Duitse censuur vielen. Ze werden verboden, in beslag genomen en vernietigd. Slechts enkele van zijn boeken zijn ooit opnieuw uitgegeven, en er bestaan aanwijzingen dat tegelijkertijd de in verlegenheid gebrachte familieleden van Panizza, alle exemplaren van zijn boeken die op de antiquarische boekenmarkt verschenen, in handen probeerden te krijgen. Gedurende de eerste helft van deze eeuw waren deze pogingen om zijn geschriften tegen te houden, verbazingwekkend effectief. Max Krell schrijft dat er, als er eens een boek van Panizza in de handel in zeldzame boeken opdook, "prijzen werden betaald, die zelfs een vroege uitgave van Hölderlin niet zou opbrengen." [1]
Wellicht nog belangrijker was het feit, dat de meeste mensen de geschriften van Panizza uitermate beledigend vonden. Omdat hij een afgestudeerde arts was, schreef hij over het menselijk lichaam met de afstandelijkheid en objectiviteit van een medicus. De lichamen die hij zag, waren niet degene, die de Classici en Romantici van vóór het tijdperk van Marx en Darwin, hadden gezien. Panizza schreef in dezelfde tijd als het Duitse Naturalisme, en met deze beweging deelde hij de zoektocht naar een uitbeelding van werkelijke verschijnselen, ongeacht hun lelijkheid, ongepastheid, banaliteit of gruwelijkheid. Zijn litteraire benadering van masturbatie, syfilis, hermafroditisme, excreties, necrofilie, braken, en acute paranoia bijvoorbeeld, werd - en wordt nog steeds - door degenen, die denken, dat bepaalde intieme kanten van het leven uit de litteraire bladzijden moeten worden verbannen, als een teken van een slechte smaak beschouwd. Gelukkig zijn sinds de 90er jaren van de 19e eeuw smaken en verdraagzaamheid veranderd, maar Panizza geniet de twijfelachtige eer, dat hij in zijn tijd een eeuw vooruit heeft geleefd en geschreven. Zijn principes waren die van een onafhankelijke radicaal; maar op zich zou dat geen oorzaak voor een volstrekte afwijzing van het lezerspubliek kunnen zijn geweest. Het was echter zijn felle aanval op de godsdienst, zijn systematisch aan de kaak stellen van de christelijke mythologie, die de overgrote meerderheid van zijn tijdgenoten griefde. In navolging van Nietzsche verwierp en bespotte Panizza de godsdienst als een onderdrukkend instituut, dat door "minderwaardige" mensen werd gedreven, om anderen hun vrijheid te ontzeggen, en om werkelijk genot in een werkelijke wereld te genieten. Door zijn heiligschennend toneelstuk Das Liebeskonzil werd de schrijver in 1895 een litteraire cause celèbre; hij werd gekraakt door de gewone pers, en meedogenloos gevangen gezet door de rechterlijke macht. Na jarenlange opsluiting, ballingschap in het buitenland, en verbod van zijn boeken, verslechterde de geestelijke gezondheid van Panizza zodanig, dat er geen terugweg meer mogelijk was. De`laatste zeventien jaar van zijn leven bracht hij als patiënt in een krankzinnigengesticht door, waar zijn dood in 1921, volstrekt aan de litteraire wereld voorbijging. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was alle bekendheid van Oskar Panizza bij het publiek verdwenen. Zelfs voor litteratuurhistorici was hij een onbeduidend persoon geworden.
De "ontdekking" van deze vergeten schrijver na de oorlog vond niet opeens plaats, noch was dat het resultaat van één man. Zonder twijfel gaat een Fransman met de eer strijken, Jean Bréjoux, die toevallig op de naam van Panizza stuitte in de beschrijving van Walter Mehring van de verloren gegane bibliotheek van zijn vader. [2] Mehrings beschrijving van Panizza's aanstootgevende drama, Das Liebeskonzil, bracht Bréjoux ertoe om een van de zeldzame exemplaren van dit toneelstuk op te sporen, dat hij vervolgens in het Frans vertaalde en in 1960 publiceerde. [3] Deze Franse vertaling, die de eerste uitgave vormt van het magnum opus van de schrijver in de twintigste eeuw, bevat een voorwoord van André Breton. "Zelfs in onze tijd," schreef Breton, "is het waarschijnlijk, dat de reactie van de toeschouwers er voor zal zorgen, dat vóór het eind van de eerste scène het doek al omlaag gaat." [4] Misschien had Breton gelijk, want er moesten nog tien jaar voorbijgaan voordat in begin 1969 de toneelbewerking van Le concile d'Amour in het Théatre de Paris werd opgevoerd. Bijna vijfenzeventig jaar waren verstreken tussen de eerste publicatie van het meesterwerk van Panizza en de wereldpremière ervan, een "uitvoeringsvertraging" vergelijkbaar met die van Büchner's Woyzeck. [5]
Deze kritische studie van het leven en de litteratuur van Oskar Panizza is, strikt gesproken, geen biografie; noch bevat het een diepgaande behandeling van al zijn geschriften. De enige voorafgaande poging om biografisch bronmateriaal te verzamelen werd verricht door een Münchener boekhandelaar, Horst Stobbe, die een boekje publiceerde onder de titel In memoriam Oskar Panizza. [6] Het bevat een zeventien-pagina-lange autobiografische schets, door Panizza in 1904 geschreven, en bovendien uittreksels van psychiatrische rapporten, werken van Panizza's moeder, een paar recente gedichten, een begin van een bibliografie en de onschatbare herinneringen van deken Friedrich Lippert, [7] die tijdens de laatste decennia van zijn leven zeer nauw bij de schrijver was betrokken. Mijn studie is een poging om dat materiaal met een aantal andere bronnen samen te voegen, met name brieven, herinneringen, en andere gedrukte geschriften van de verschillende personen, die de schrijver ooit hebben gekend. Wat oprijst, lijkt vaak meer op een psychiatrische ziektegeschiedenis, dan op een gewone biografie, maar Panizza was psychiater van zijn vak, iemand wiens leven en werk onbegrijpelijk zijn, als die van zijn eigen psychopathologie worden gescheiden.
In het begin, het biografische gedeelte van deze studie, wordt de belangrijkste nadruk gelegd op de non-fictie werken van de schrijver. Het tweede gedeelte is een kritische beschouwing van Panizza's creatieve vermogens, en gaat met name over zijn dichterlijke, prozaïsche en dramatische fictie. Bij een schrijver als Panizza, zou het ongewenst zijn om zijn leven van zijn werk te scheiden, zelfs als dat mogelijk zou zijn. Uit artistieke en psychologische overwegingen, leefde hij om te schrijven, en schreef hij om te leven. Toen hij beide niet langer kon doen, stopte hij met allebei, en verloor hij geleidelijk het contact met de uitwendige werkelijkheid. Zijn karakter kan vaak van zijn waanzin worden gescheiden, maar zijn kunst kan niet los van zijn leven worden gezien, om de eenvoudige reden dat hij gewoonlijk over zichzelf schreef. Het valt te bezien of zijn leven en kunst al dan niet even belangrijk zijn.
De citaten zijn alleen in het originele Duits gehandhaafd, als hun taalgebonden kenmerken in de Engelse vertaling verloren zouden gaan.
Tenzij anders aangegeven, zijn alle vertalingen van mijn hand, en zij proberen zoveel mogelijk de kenmerken, goed of slecht, van de oorspronkelijke Duitse passages te behouden. Citaten uit Das Liebeskonzil, het meest bekende werk van de schrijver, zijn ontleend aan mijn Engelse versie, "The Love Council." [8] Waar nodig is gebruik gemaakt van ingevoegde documentatie, De zeer eigen spelling en leestekengebruik van Panizza zijn in de Duitse citaten volledig gehandhaafd, en de lezer wordt de saaie ergernis van de duizenden "sics", bespaard. Hoewel hij nooit al te consequent was, laat de spelling van Panizza over het algemeen een vereenvoudiging op fonetische manier zien. Zijn onorthodox leestekengebruik wordt gekenmerkt door een overvloed van gedachtestreepjes, die gewoonlijk duidelijke pauzen betekenen. Het zal voor een toekomstige uitgever een lastige taak zijn, om een tekst te publiceren zoals de schrijver het heeft bedoeld, met zijn eigen opmerkelijke spelling en met verbetering van echte fouten. Intussen lijkt het het meest verstandig, om aan de teksten vast te houden, zoals de schrijver die zelf, hoe onbeholpen ook, heeft uitgegeven.
De bedoeling van dit hele project is om een opvallende hiaat in de geschiedenis van Duitse litteratuur op te vullen. Panizza kreeg gedurende de 90er jaren van de 19e eeuw een aanzienlijke belangstelling, en in de navolgende decennia zijn ze niet verouderd. Hopelijk zullen deze werken onbelemmerd worden gelezen, besproken en uitgevoerd, zodat hun schrijver uiteindelijk zijn verdiende plaats in de Duitse culturele geschiedenis kan innemen. Moge de lezer bedenken, dat de volgende kritische studie slechts de eerste is, die aan deze schrijver wordt gewijd. Het is derhalve niet bedoeld om het laatste woord over Oskar Panizza te zijn.

Deel 1:
HET LEVEN VAN PANIZZA

"Lees het eens en als het mogelijk is, schrijft u mij eens hierover;
het is moeilijk te krijgen (officieel) maar loont de moeite....
Er moet een monument of een brandstapel voor hem worden opgericht.
Het publiek dient eindelijk te gaan beseffen,
dat het atheïsme ook zijn helden en martelaars heeft."

(Theodor Fontane, brief aan Maximilian Harden, 22 juli 1895)

Hoofdstuk 1.
DE EERSTE JAREN

Kinderjaren

In een poging om het merkwaardige karakter van Oskar Panizza te begrijpen, is het nuttig om een blik op zijn familiegeschiedenis te werpen, een geschiedenis die de schrijver als zeer beslissend voor zijn latere ontwikkeling beschouwde. Oskar's moeder, Mathilde, zelf een productieve schrijfster, met een zeer grote invloed op het leven van de jongen, schrijft dat zij afstamde van een aristocratische Hugenotenfamilie, met de naam de Meslère, [1] Zij emigreerden in 1685 naar Sonneberg (Saksen) en veranderden hun naam in Mechtold. Oskar's grootmoeder van moederskant, een afstammeling van deze Mechtolds, huwde een koopman met de naam Speeth. Ofschoon zij zich had verzekerd van een geschreven overeenkomst om hun kinderen in het Protestantse geloof op te voeden, besloot Speeth, na zijn verhuizing naar het katholieke Würzburg, dit contract te verbreken. Dus werd Panizza's moeder, Mathilde (geboren op 8 november 1821) katholiek gedoopt. Maar in 1833, twee maanden voor haar eerste communie, stierf haar vader, en dit stelde het meisje in staat om naar de Protestantse kudde terug te keren.
Oskar's grootvader van vaderskant, Leopold Panizza, kwam uit een vissersfamilie uit Bellagio aan het Comomeer. [2] Hij was een rondreizende koopman geweest, die zich in 1794 in Würzburg vestigde en een eigen zaak begon. Leopold huwde een plaatselijk meisje, dat hem veertien kinderen schonk, waarvan de jongste, Karl (geboren op 30 september 1808) de vader van Oskar was. Karl wordt beschreven als een nietsnut, iemand met beperkte talenten en ambities, die uiteindelijk voldoende over het hotelwezen leerde om zelf een aantal van dergelijke ondernemingen te leiden. Oskar beschrijft hem als een "hartstochtelijke, buitenissige, woedende, en behendige man van de wereld; een slechte beheerder van huishoudelijke zaken." [3] Als een onverdraagzame katholieke tiran, die wat op zijn schoonvader leek, had Karl een onevenwichtig karakter, dat neigde naar gokken, hij was een onbetekenende echtgenoot en een nog slechtere vader.
Karl en Mathilde ontmoetten elkaar tijdens een concert, en na een korte maar hartstochtelijke verkeringstijd trouwden ze op 17 april 1844. Hun meningsverschillen over de godsdienst begonnen al vóór het huwelijk, toen Karl er op stond, dat al zijn kinderen katholiek moesten worden opgevoed. De twee families bereikten uiteindelijk een compromis, waarbij alle nakomelingen katholiek of protestant zouden worden, afhankelijk van het feit of hun eerste kind een jongen of een meisje zou zijn. Kort voor hun trouwdag echter, nam Karl zijn nietsvermoedende verloofde mee voor een middagwandeling, die eindigde in de katholieke pastorie, waar de 23-jarige vrouw oog in oog kwam te staan met documenten, die machtiging voor een katholieke opvoeding voor al haar kinderen verstrekten. Als ze weigerde, was het huwelijk voorbij. Zij stemde met tegenzin in, en hoewel haar eerste baby een meisje was, werden alle vijf kinderen van Panizza katholiek gedoopt.
Oskar's oudere zuster, Maria, geboren in 1846, overleefde alle andere kinderen, trouwde met een hoteleigenaar in Bad Kissingen en stierf in 1925. Het tweede kind, Felix, geboren in 1848, werd hoteleigenaar in Hong Kong en stierf in 1908. De tweede zoon, Karl, geboren in 1852, werd gerechtsambtenaar (Amtsgerichtsrat) in Kiel en stierf in 1916. Oskar werd geboren op 12 november 1852, kort nadat zijn ouders van Würzburg naar Bad Kissingen waren verhuisd. Het laatste kind uit deze verbintenis was Ida, twee jaar jonger dan Oskar, die op de leeftijd van twintig jaar blind werd, terwijl ze haar zangopleiding volgde. Net als haar jongste broer, had zij een heel moeizaam leven en stierf in 1922, een jaar na Oskar.
De familiegeschiedenis herhaalde zich toen Karl Panizza in november 1855 aan tyfus stierf. Men vertelde dat hij op zijn sterfbed zijn vijf kinderen zegende en hun moeder toestemming gaf om hen in haar eigen protestantse geloof op te voeden. Desondanks moest Mathilde Panizza, die door haar zoon Oskar later werd beschreven als "energiek, wilskrachtig en met een bijna mannelijke intelligentie,"[4] zich de uiterste moeite getroosten om zich van een protestantse opvoeding voor haar kinderen te verzekeren. Het katholieke diocees beweerde, dat het over een wettelijke basis beschikte, in de vorm van de machtiging die Mathilde elf jaar eerder had ondertekend, om te eisen dat de kinderen katholiek zouden worden opgevoed. Daarom zag zijn geen andere oplossing dan in het geheim met haar kinderen Bad Kissingen te verlaten en hen naar familie in Pruissen te brengen, waar ze voor de katholieke speurders goed waren verborgen. Frau Panizza bood aan om afstand van haar Beierse burgerschap te doen, om als een vreemdeling in Bad Kissingen te kunnen leven, buiten bereik van elke officiële katholieke jurisdictie. Toen haar pogingen op een aanhoudende vijandige weerstand stuitten, reisde ze naar München met de bedoeling om, bij koning Maximiliaan II, voor een speciale ontheffing te pleiten. Maar de koning weigerde om haar te ontvangen, en het enige resultaat was dat de autoriteiten dreigden om haar naar de gevangenis te sturen, een dreiging die zou zijn uitgevoerd als zij niet in zo'n slechte gezondheid had verkeerd. Pas na jaren geploeter en diverse verloren rechtszaken, verleende Maximiliaan deze volhardende vrouw toestemming om haar kinderen protestant op te voeden.
Gedurende de jaren die volgden, bleef Oskar's moeder met de wet overhoop liggen. Voor haar liefdadige activiteiten van het voeden van de armen, bijvoorbeeld, werd zij beschuldigd van het "aanzetten tot bedelarij" en tot drie dagen gevangenis veroordeeld. Deze straf werd later in drie dagen huisarrest omgezet, waarbij Frau Panizza volhield dat het voor haar een voorrecht was om "mensen met zijden kleren en zonder kleren, met schoenen en zonder schoenen" te dienen. [5] Zijn leven lang, moest Oskar godsdienst- en juridische gevechten blijven leveren, waarbij hij bittere en vaak hevige aanvallen uitvoerde tegen het autoritaire dogma van de Rooms katholieke kerk. Zijn litteraire activiteit kan, tot op zekere hoogte, worden begrepen als een poging om het lijden en de vernederingen, die zijn geliefde moeder had moeten doorstaan, te wreken.
Eén zeer belangrijke kant van de geschiedenis van de familie Panizza moet in ieder geval nog worden vermeld, voor verder te gaan met een bespreking van haar meest beruchte lid. Als volwassen man beschouwde Dr. Panizza het voorkomen van zenuwziekte en onevenwichtigheid aan de kant van de familie van zijn moeder, als een beslissende invloed voor de vorming van zijn karakter. De autobiografische schets die hij in 1904 schreef, begint met de zin: "Oskar Panizza..., stamt uit een genetisch ontaarde familie. "[6] Een van de broers van zijn moeder leed aan "godsdienstwaanzin" en stierf na een verblijf van vijftien jaar in een krankzinnigengesticht in Würzburg. Een andere oom pleegde op jonge leeftijd suïcide. Van een tante wordt gezegd, dat zij "psychisch vreemd en wat achtergebleven" was. Oskar's jongere zus Ida, leed op jonge leeftijd aan depressieve buien en had een hysterische afwijking, waardoor zij tweemaal een suïcidepoging deed. Hij vat zijn vroege huiselijke omstandigheden samen met de volgende woorden: "In de hele familie heerst een geestelijke activiteit, met een voorkeur voor het praten over godsdienstige vraagstukken."[7] Het is ook tekenend dat de boeken van zijn moeder, uitgegeven onder het pseudoniem Siona, bijna uitsluitend over godsdienstige vraagstukken gaan. [8]
Vanaf het moment van Oskar's geboorte, bestaat er een zeer bijzondere band tussen hem en zijn moeder. [9] Meteen na de geboorte voelde zij zich doodziek, en haar familie verwachtte dat de ziekte fataal was. Maar deze vrouw, die zich tot mystiek aangetrokken voelde, had een droom waarin haar werd verteld, dat ze toch zou overleven, een visioen dat haar beschermde tegen wanhoop en dat haar hielp om zich door deze moeilijke periode heen te slaan. Na haar herstel, werd de doop van Oskar met een ongeëvenaarde praal en feestelijkheid gevierd; er waren drie geestelijken aanwezig, twee katholieke en een protestantse. Kleine Oskar bleef echter niet lang moeders oogappel; als jongeman was hij voor haar een grote ergernis, en tegen de tijd dat hij van middelbare leeftijd was, was dat zo erg geworden, dat zij bang was dat alleen al zijn aanblik genoeg zou zijn voor haar dood.
Karl Panizza stierf toen Oskar pas twee jaar was, en hij liet de jongen achter zonder vaderfiguur, met wiens voorbeeld en autoriteit hij had kunnen wedijveren en dat hij had kunnen respecteren. Hij ontwikkelde zich traag, had grote problemen met het leren lezen, en omdat hij geen bijzondere eigenschappen vertoonde, werd hem door zijn broers en zusters de bijnaam "suffie" gegeven. Als een rustig en introvert kind, was Oskar een dromer met een levendige fantasie, die hij moeilijk onder controle kon houden. Hij maakte alle gebruikelijk kinderziekten door, maar op de leeftijd van twaalf jaar, toen hij de mazelen had, maakte hij een uitzonderlijke toestand van slaapwandelen mee: midden op de dag verliet hij, in een diepe trance, zijn bed, liep de kamer rond en bleef niet aanspreekbaar, totdat iemand hem, biddend voor het bed, op zijn knieën aantrof. Deze ervaring had voor hem een profetische betekenis; het is inderdaad de enige jeugdervaring, die hij belangrijk genoeg vond om die in het zeventien pagina's lange autobiografische verhaal, dat hij in 1904, als 50-jarige man, schreef, te vermelden.

De studentenjaren

In 1863, volgde Oskar zijn twee oudere broers en werd naar Kornthal, in Württemberg, gestuurd om een piëtistische school te bezoeken. Als student ondervond hij grote problemen en kreeg lage cijfers, omdat hij nog steeds de grote dromer was, die er geen zin in zag om zich bezig te houden met onderwerpen die hij saai en niet terzake vond. Hij deed daar in 1868 belijdenis en besprak het typisch piëtistische vers uit II Corinthiërs 12:9: "Want mijn kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid." Het volgende voorjaar ging hij over naar het humanistische Gymnasium in Schweinfurt, waar hij Latijn als hoofdvak moest nemen, ondanks het feit, dat zijn Grieks ontegenzeggelijk beter was. Gedurende die periode woonde hij in het huis van een boekhandelaar, Siegler genaamd, die zowel nauwgezet toezag op de academische bezigheden van de knaap, als op zijn pianospel. Binnen twee jaar had Oskar met goed gevolg de tertia klas afgemaakt en gaf nu nadrukkelijk te kennen, dat hij zijn Gymnasium-opleiding in de veel meer opwindende stad München wilde voortzetten.
Mathilde Panizza zwichtte met tegenzin en stond haar zeventienjarige zoon toe om zijn opleiding in de Beierse hoofdstad te volgen. Ze dacht dat hij onder strikt toezicht in de pastorie van haar zwager Franz, en haar kinderloze zuster Maria, zou kunnen worden gehouden. Maar de kleurrijke wereldstad bleek een te grote afleiding te vormen voor de snel opgewonden en hedonistische tiener, die een grote hoeveelheid activiteiten ontdekte, die veel interessanter waren, dan alles wat hij in zijn schoolboeken vond. Zijn eerste jaar in München bleek een academische ramp te zijn en hij zakte voor de secunda klas. Hij voerde bij zijn moeder aan, dat hij volstrekt ongeschikt was voor haar langgekoesterde wens om dominee te worden; in plaats daarvan wilde hij zanger of tenminste zakenman worden. Maar Frau Panizza, wier koppigheid het bij veel eerdere gelegenheden had gewonnen, bleef er vastberaden op staan, dat hij de klas zou overdoen, terwijl hij met zijn muziekstudie zou verdergaan. Na zijn tweede jaar in München, wilde hij zich meer dan ooit uitsluitend aan een muzikale loopbaan wijden, en vertelde zijn moeder, dat "je op je negentiende, echt behoort te weten welk vak je gaat uitoefenen."[10] Frau Panizza zag er weinig heil in om haar openlijk rebellerende zoon te dwingen om op het Gymnasium te blijven. Zij ontfutselde hem echter de tegemoetkoming, dat hij ten minste een gedeelte van zijn tijd zou doorbrengen met het verwerven van wat "praktisch" onderricht, terwijl hij zijn zangstudie aan het conservatorium zou voortzetten. Aangezien hij te trots was om, samen met veel jongere jongens de plaatselijke handelsschool te bezoeken, moest zijn moeder betalen voor privé-bijles in Frans, stenografie en handelsrekenen.
Rond het voorjaar van 1873, was het Frau Panizza volstrekt duidelijk geworden, dat haar jongste zoon noch was voorbestemd om een succes als zanger, noch als zakenman te worden. Zij kon het niet langer aanzien, dat hij met deze onbenullige bezigheden lichtzinnig zijn tijd en haar geld verkwistte; het was hoog tijd dat de knaap ophield met zichzelf voor de gek te houden. Ze ging daarom naar München en nam vastberaden de bijna 20-jarige jongen met zich mee terug naar Kissingen. Maar er viel thuis echt helemaal niets voor hem te doen, behalve bij te springen in het hotel Russischer Hof, een gelegenheid die de familie in 1850 had gekocht en waar Mathilde met veel meer succes leiding aan gaf, dan haar overleden echtgenoot. Het hotelbedrijf was nou niet precies waar de ambitie van Oskar lag, en hij liet weten dat hij zijn moeder haatte om hetgeen zij met hem deed; hij bracht het grootste deel van deze periode door met lanterfanten en door met zijn weerspannige gedrag zijn moeder te ergeren. Zij besefte al snel dat het niet juist zou zijn om hem nog langer thuis te houden en stuurde hem naar Nürnberg om samen met zijn broer Karl bij de bankiersfirma Bloch te gaan werken. Dit bleek opnieuw rampzalig, aangezien Oskar Panizza ongeveer net zoveel talent en enthousiasme voor bankieren ten toon spreidde als Heinrich Heine een kwart eeuw eerder had gedaan. Hij misdroeg zich uitdagend, totdat zijn geïrriteerde moeder hem toestond om zijn studie aan het conservatorium in München te hervatten.
Hij had zich nauwelijks opnieuw in München gevestigd, toen hij voor militaire dienst werd opgeroepen. Het leven in het Beierse leger was behoorlijk ruiger, dan hij tot dan toe had ervaren, en hij zou zijn natuurlijke neiging hebben gevolgd en zijn gedeserteerd, als zijn moeder hem niet op de ernstige gevolgen van een dergelijke daad had gewezen. Zijn kapitein merkte ooit op: "Ik kan niet op je rekenen, ik weet nooit waar ik met jou aan toe ben." [11] De militaire dienst leek iets van een kalmerende werking op de jonge Panizza te hebben. Na een zware aanval van cholera aan het eind van 1874, was hij duidelijk ernstiger over het leven geworden, en vertoonde zelfs tekenen van berouw over de manier waarop hij zijn moeder had behandeld.
Na zijn ontslag keerde hij naar München terug en hervatte zijn zangcarrière, die hij had laten liggen. Hoewel hij een goede beoordeling in de muziek ontving, verbreedde hij nu zijn intellectuele horizon en begon colleges filosofie aan de universiteit van München te volgen. Het was hem duidelijker dan ooit, dat zijn niet afgemaakte Gymnasium-studie een belemmering zou vormen voor bijna elke waardevolle onderneming, en daarom besloot hij om tegen elke prijs zijn middelbare opleiding af te maken. Met behulp van privé-leraren bestudeerde hij opnieuw zijn eerder bestudeerde academische stof en werd opnieuw tot zijn oude Gymnasium in Schweinfurt toegelaten, waar hij, op de gevorderde leeftijd van vierentwintig jaar, de overgebleven klas afmaakte en uiteindelijk zijn Abitur behaalde. Dat was het eerste grote resultaat in het leven van Oskar Panizza; het was een keerpunt, in zoverre het hem evenwichtig maakte, en waardoor hij het noodzakelijke zelfvertrouwen en discipline verwierf, om meer ambitieuze waagstukken te ondernemen.
Hij verspilde geen tijd om van zijn nieuw verworven graad gebruik te maken. In 1877, toen hij naar zijn lievelingsstad terugkeerde, liet hij zich niet inschrijven aan het conservatorium, maar aan de medische faculteit van de universiteit van München. Het lijkt een van de meer gelukkige tijden, in zijn anderszins zorgelijke leven, te zijn geweest. Hij was bijna volledig door zijn medische studie en onderzoek in beslag genomen, en hij geeft toe, dat hij zich daar "met veel plezier en ijver" mee bezig heeft gehouden. Professor von Ziemssen benoemde Panizza tot een van zijn assistenten en hield, op het Klinische Instituut, toezicht op het werk van zijn beginneling. Deze tijd was echter niet een uitgesproken periode van louter productiviteit, want het was gedurende deze dagen en nachten als medisch student, dat Panizza syfilis opliep, hoogst waarschijnlijk bij een Münchener prostitué. Deze angstaanjagende ziekte, hoewel lege artis, zou hem nooit meer verlaten. Later manifesteerde die zich als een enorme gumma op zijn rechter tibia (scheenbeen), die nooit meer verdween. Naderhand spookte die door zijn magnum opus heen, als het duivelse geschenk van een machteloze God. Er bestaat inderdaad een zeer grote kans, dat de toestand van krankzinnigheid gedurende de laatste twee decennia van zijn leven kan worden teruggevoerd op de "meest gezonde"periode in zijn ontwikkeling.
In 1880, na nauwelijks minder dan vier jaar intensieve arbeid, werd Oskar Dr. Panizza met een proefschrift met de titel: Über Myelin, Pigment, Epithelien und Micrococcen im Sputum. [13] Deze studie, door de jongeman die zich nog maar een paar jaar eerder vastberaden op een zangcarrière had gericht, werd zo goed door zijn hoogleraren ontvangen, dat zij er enthousiast het predikaat summa cum laude aan gaven. Na een paar maanden werk in een veldhospitaal om zijn militaire dienstplicht te vervullen, werd hij gepromoveerd tot Assistenzarzt II. Klasse bij de reservisten. De opeenvolgende jaren van een nogal beperkende tucht, eerst in het leger, vervolgens op het Gymnasium, de medische faculteit, en daarna weer in het leger, hadden een cumulerende uitwerking op de jonge Dr. Panizza. Hij was zo rusteloos geworden, dat hij niet langer in München kon blijven. Daarom vertrok hij in 1881, gewapend met talrijke aanbevelingsbrieven, die von Ziemssen had geschreven, naar Parijs om te kijken wat hij over de Franse medische ontwikkelingen kon leren. Eenmaal in Parijs bezocht hij nauwelijks een ziekenhuis; in plaats daarvan werd hij in beslag genomen door de bestudering van de Franse litteratuur, met name drama, een genre waarin hij later zijn grootste uitmuntendheid en bekendheid bereikte.

Van Psychiatrie tot Poëzie

Nadat hij een half jaar nogal heimelijk zijn litteraire neigingen had gevolgd, keerde hij in 1882 naar München terug om de betrekking van 4e Assistentenarzt in het streekkrankzinnigengesticht (Oberbayerische Kreis-Irrenanstalt) in München te aanvaarden. Het duurde echter niet lang, voordat zijn vroeger onvermogen om een vaste baan te hebben, weer de kop op begon te steken. Een combinatie van een slechte gezondheid, een gespannen verhouding met zijn meerdere, Dr. Gudden, en het verlangen om meer tijd aan litteraire bezigheden te besteden, dwongen hem na nog geen twee jaar te vertrekken. De voortdurende blootstelling aan psychotische patiënten, naast de frustraties en verwarring die zijn eigen leven bestookten, brachten een toestand van een zeer diepe depressie teweeg, die bijna een heel jaar duurde. Maar Dr. Panizza, die sinds zijn bezoek aan Parijs de litteratuur nooit uit het oog had verloren, slaagde erin zichzelf uit die toestand te halen, door een therapeutische bezigheid, die volstrekt nieuw voor hem was: gedichten schrijven. Dat was de meest beslissende ontdekking in zijn leven, want hij ging geloven, dat de enige manier waarop hij zijn psychologische evenwicht kon bewaren, was door aan een stuk door te schrijven. Met uitzondering van een paar minder belangrijke en tijdelijke bezigheden als algemeen arts, liet Dr. Panizza de medische praktijk in de steek en "richtte zich blijvend op de litteratuur."[14]
Dit proces van zich tot de litteratuur te wenden, had verschillende kanten. Het hield in dat vanaf dat moment alle activiteit werd ingeschakeld om litterair werk te vervaardigen, zelfs als dat betekende dat hij daar zijn persoonlijke rust en zekerheid aan op moest offeren. Naast zijn eigen creatieve inspanningen, begonnen de boeken van anderen steeds meer zijn tijd in beslag te nemen en Panizza ontwikkelde zich snel tot een allesverslindende, maar zeer breed georiënteerde lezer. Hij bewoog zich van het gebruikelijke Gymnasium-pakket, operalibretto's en psychologiehandboeken, naar het Franse drama, Russische novellen, Duitse filosofie, Engelse balladen, en Amerikaanse korte verhalen. Zijn kennis en waardering voor de Duitse litteratuur strekt zich uit van de werken van Luther en andere Reformatie-polemisten tot die van Schiller, de Romantici, Jong Duitsland, en zijn eigen tijdgenoten. Iedereen die ooit met Panizza had gesproken, was onder de indruk van zijn enorme encyclopedische kennis.
Een laatste gevolg van het feit dat hij zich aan de litteratuur wijdde, was financieel, hoewel dat waarschijnlijk eveneens uit zijn karakter voortvloeide. Als hij een creatieve schrijver wilde worden, dan zou hij een onafhankelijke inkomensbron nodig hebben, die hem zou veroorloven zijn roeping te volgen, zonder zijn vaardigheid in gevaar te brengen. Zoals hij in het verleden zovaak had gedaan als hij oog in oog kwam te staan met een netelige situatie, wendde hij zich tot zijn moeder en vroeg haar om hulp. Frau Panizza had inmiddels haar hotel verkocht en was nu een bemiddelde vrouw, maar toch was zij, heel begrijpelijk, zeer aarzelend om een artistieke loopbaan voor haar dertigjarige zoon te onderschrijven. Oskar slaagde er zelden niet in om zijn moeder tot zijn standpunt over te halen, en in dit bijzondere geval waren de belangen die op het spel stonden veel te groot, om zelfs maar te overwegen dat hij voor de wensen van zijn moeder zou buigen. Het kostte maanden van ruzie, maar uiteindelijk slaagde hij erin om van zijn boze moeder een jaarlijkse toelage van zesduizend mark te verkrijgen. Nadat hij zich net had bevrijd van het vervelende karwei om voor de rest van zijn leven inkomsten te vergaren, getroostte hij zich natuurlijk veel moeite om haar te sussen met een hoogst verzoenende brief (20 april 1884). Als wij naar Panizza's nou niet zo korte levensduur van achtenzestig jaar kijken, zien we dat hij slechts gedurende twee jaar, als psychiatrisch assistent van Professor Gudden van 1882 tot 1884, helemaal zelf in zijn onderhoud voorzag. Men zal tevergeefs naar een andere Duitse schrijver zoeken, die zijn hele leven lang zo uiterst afhankelijk van zijn moeder bleef.
Het is nauwelijks een verrassing om te horen, dat de eerste litteraire inspanning van Panizza een gedicht was, dat hij eind 1871, ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag, voor zijn moeder schreef. Het is een gedicht vol liefde en dankbaarheid, waarin hij de onverzettelijke geest en de zegevierende gevechten van zijn moeder prijst. [15] Zijn dichterlijke productie in het volgende anderhalf decennium was onbeduidend, maar na zijn grote depressie van 1884 en de ontdekking van het schrijven als "therapie", ging hij poëtische creativiteit als de hoogste vorm van menselijke activiteit beschouwen. Het verlangen naar roem en bekendheid kan natuurlijk niet buiten beschouwing worden gelaten, omdat het voor hem een belangrijke factor was om zich aan de litteratuur te wijden. Twintig jaar later schreef hij als mislukte en vergeten dichter, dat hij de muze vervloekte, die hem, met beloften die onvervuld bleven, van het rechte pad had weggelokt:

Fluch dir, so ruft er, die auf falschen Bahnen,
Ein tauschend Irrlicht, meine Seele zog,-
Die mich verführt mit trügerischem Ahnen,
Und einst so süß mein töricht Herz belog;-
Mit falschem Locken sangest du mir Lieder,
Dem Knaben einst und sprachst von Ruhm und Glanz. . . [16]

De vruchten van een meer dan een jaar lang volgehouden poëtische productiviteit werden gebundeld in een boek van 124 pagina´s, met de titel Düstre Lieder, die uitdrukking geeft aan de sombere stemming van de inhoud. [17] Voor het grootste gedeelte, zijn de gedichten nogal ruwe maaksels in een grillige rijmelarij, welbewust geïnspireerd door de zeer bewonderde dichtvorm van Heinrich Heine. Hoewel de dichtbundel niet werd verkocht of zelfs maar een greintje instemming van de critici kreeg, zegt Panizza dat hij zich "door zijn litteraire publicatie wezenlijk opgebeurd en verfrist", voelde. [18]
Terwijl hij aan zijn eerste verzameling gedichten werkte, was hij in München eveneens druk met het studeren van de Engelse taal en litteratuur met ene Mrs. Callway. Nadat hij eind 1885 het manuscript aan de uitgever Albert Unflad had voorgelegd, vertrok hij naar Engeland, waar hij een heel jaar bleef. De meeste tijd werd in Londen doorgebracht, waar hij oude Engelse liederen en balladen in het Brits Museum bestudeerde, terwijl hij nog steeds voortging met zijn eigen dichterlijke bezigheden. Toen hij aan het eind van 1886, na een kort verblijf in Berlijn, naar München terugkeerde, stelde hij zijn tweede bundel gedichten samen, die het daaropvolgende jaar verscheen onder de titel Londoner Lieder. [19] Die bleek niet meer succes te hebben dan zijn eerste werk, en het is mogelijk dat wanhoop, door het ontbreken van elke openbare reactie op zijn dichterlijke ontboezemingen, heeft bijgedragen aan het afnemen van zijn productie. Zijn derde dichtbundel, samengesteld in 1888 en uitgegeven in 1889 onder de romantische titel Legendäres und Fabelhaftes, markeerde het begin van een tien jaar lange leemte in zijn dichterlijke productie. [20] Panizza verloor geleidelijk aan belangstelling voor de kleinere litteraire vormen; wat hij nu had te vertellen zou proza vereisen, en kon niet langer door vierregelige versmaten worden ingeperkt. Eén ding bleef heel zeker voor hem, namelijk het besef dat "een intensieve betrokkenheid met vreemde talen en litteraire productie het beste tegengif bleek tegen alle vormen van psychopathische buien."[21] Tegen het eind van de 80er jaren van de 19e eeuw voelde Panizza een hernieuwde belangstelling voor zijn voorouderlijk Italië, bestudeerde met ene signora Luccioli de taal en litteratuur, en maakte herhaaldelijk tochten ten zuiden van de Alpen.

Eerste Proza

Van een geleidelijke vermindering van Panizza´s dichterlijke productie is al melding gemaakt, maar dat wil niet zeggen dat hij dan ook minder schreef. Wat er op het eind van de tachtiger jaren plaatsvond, was een uitgesproken verschuiving van poëzie naar proza, waarbij het laatste niet alleen een veel groter lezerspubliek leek te trekken, maar het bleek ook meer aan te sluiten bij de algemene teneur van het Naturalisme. Zijn eerste boek met fictioneel proza, Dämmrungsstücke verscheen begin 1890 en is "opgedragen aan de nagedachtenis van Edgar Poe." [22] Het is een verzameling van vier verhalen, allemaal vrij kort behalve het laatste, dat 180 pagina's lang is en wat het langste fictionele prozawerk is, dat door Panizza is geschreven. Zoals de titel van het boek laat zien, spelen deze verhalen zich af in het schemergebied tussen dag en nacht, werkelijkheid en fantasie, gezondheid en waanzin, eerbied en godslastering. Maar Panizza overtreft zijn onmiskenbare litteraire voorvaders Poe en E.T.A. Hoffmann door zijn treffend en consistent gebruik van wat alleen maar het groteske kan worden genoemd: een potsierlijk realistische voorstelling van het Lijdensverhaal van Christus door een aantal wassen poppen op een kermis; de massaproductie van "volmaakte" menselijke wezens in een porseleinfabriek in Meissen; een bezoek aan de maan, waar bewoners uit de onderklasse in een krakkemikkige hut wonen en op een maandelijks rantsoen van Hollandse kaas leven. Panizza zwelgt in groteske fantasieën, maar de taal waarmee hij deze absurditeiten verhaalt is in wezen naturalistisch, af en toe op het oneerbiedige af, en zeer gedetailleerd, zoals men van een klinisch psycholoog mag verwachten. Op zijn best loopt het proza van Panizza vooruit op de veel meer geliefde groteske verhalen van die twintigste eeuwse schrijvers als Kafka, Beckett, Grass, en Dürrenmatt.[23]
Het is niet verassend dat Dämmrungsstücke in de pers een redelijke hoeveelheid bijval van de critici kreeg en de schrijver onder de aandacht van de toonaangevende Duitse litteraire figuren bracht. Wat betreft de litteraire loopbaan van Panizza, was de meest belangrijke van deze mensen Michael Georg Conrad, die in die tijd ook in München woonde en sinds 1885 uitgever was geweest van het  invloedrijke tijdschrift Die Gesellschaft. De twee Franken werden dikke vrienden en tussen de jaren 1890 en 1896 kon Panizza eenenveertig artikelen in Die Gesellschaft publiceren, over zeer uiteenlopende onderwerpen, van theaterrecensies tot theoretische beschouwingen over prostitutie. Hun vriendschap, samenwerking en wederzijdse waardering, duurde precies tien jaar (1890 - 1900), waarna zij bittere vijanden werden en niets meer met elkaar te maken wilden hebben.
Panizza ontmoette Conrad voor het eerst in de zomer van 1890. Als uitgever van een van Duitslands toonaangevende avant-garde tijdschriften, omvatte de wijde kring van litteraire vrienden van Conrad, de meeste schrijvers die in die tijd in München actief waren: Frank Wedekind, Otto Julius Bierbaum, Max Halbe, Hanns von Gumppenberg, Anna Croissant-Rust, Georg Schaumberg, Julius Schaumberger, Wilhelm Weigand, en Ludwig Scharf. Op Berlijn-georiënteerde schrijvers zoals Ernst von Wolzogen en Maximilian Harden maakte vaak uitstapjes naar München en werden aan Panizza voorgesteld. Aan het eind van de negentiger jaren, had de onbekende psychiater niet alleen de meeste Münchener "Modernen", zoals de jonge Naturalisten zichzelf noemden, leren kennen, maar begon ook nogal wat indruk op hen te maken. Hanns von Gumppenberg schrijft dat van de hele Münchener litteraire kring, "de voormalige psychiater en beginnende dichter Oskar Panizza, waarschijnlijk de meeste merkwaardige [was], een zonderling mengsel van oud-Frankische oprechtheid, theologische, filologische, medische en wetenschappelijke eruditie, grillige dichterlijke fantasie, bijtende satire en gewaagde uitbundigheid."[24] Richard Weinhöppel, een ander lid van de kring van Conrad, was net zo overweldigd door zijn "uitmuntende eruditie en schat aan algemene ontwikkeling."[25] Het leek bijna of zijn vrienden Panizza als een wandelende encyclopedie zagen:

Zijn ontzagwekkende eruditie en ongewoon geheugen hadden een verbazingwekkende uitwerking. Hij was één groot naslagwerk, dat men nooit tevergeefs raadpleegde. Hij kruidde zijn gesprekken met ontelbare voorbeelden uit de litteratuur van alle landen en tijdperken; in dat opzicht deed hij denken aan Karl Julius Weber, de schrijver van het verrukkelijke "Demokritos". Panizza's vermogen om alles in de oorspronkelijke taal te citeren en er vervolgens meteen een perfecte vertaling of een voor de vuist uitgesproken commentaar bij te leveren, lokte bij iedereen verbazing en bewondering uit. Ik was al spoedig volledig in de ban van deze wonderbaarlijke persoon en zocht zijn gezelschap waar ik maar kon; in die tijd stagneerde mijn productiviteit, die met zo'n onstuimigheid en zelftevredenheid was begonnen, volledig: ik voelde mij zo achterlijk vergeleken bij deze alwetende man. [26]

Ofschoon zijn vrienden zijn onthutsende eruditie nooit moe werden, zegt niemand dat Panizza een overdreven ernstige individu of zelfs een "boekenwurm" is geweest. Weinhöppel verhaalt hoe Oskar's "lichtblauwe ogen met een duivelse sluwheid plachten te flitsen, en dat de bijna onafgebroken, Jezuïetenglimlach van zijn mond in een merkwaardig contrast stond met de ongelofelijke botte of openhartige opmerkingen die hij placht te maken, wanneer we ook maar iets bespraken."[27] Diezelfde indruk werd ook vermeld door Ernst von Wolzogen, die schreef dat Panizza "uit een aartsprotestantse Frankische familie stamde en er toch als een aarts-Jezuïet uitzag."[28] Als hij dertig jaar na hun eerste ontmoeting schrijft, waarbij hij beweert dat "Oskar Panizza waarschijnlijk het meest zonderlinge personage" onder zijn Münchener vriendenkring was, laat von Wolzogen zijn tijdgenoten weerklinken. Hij geeft graag toe dat "Panizza een sterke invloed op mij uitoefende en hij behoorde tot de wegbereiders van mijn latere bekering tot het anti-christendom..."[29]

Gesellschaft für Modernes Leben

In december 1890, richtte M.G. Conrad in München het "Gesellschaft für modernes Leben" (GML) op. Onder de oorspronkelijke leden bevonden zich Rudolf Maison (beeldhouwer), Detlev von Liliencron, O.J. Bierbaum, Julius Schaumberger, Hanns von Gumppenberger, en George Schaumberg. Het GML was de zuidelijke tegenhanger van de "Freie Bühne," die het voorgaande jaar in Berlijn was opgericht. De Modernen in München waren veel minder revolutionair in hun eisen voor sociale hervormingen, en ze waren minder consistent in hun poging om in de litteratuur een radicale vorm van Naturalisme tot stand te brengen. Ze waren echter 'angry young men', vastbesloten om de Duitse maatschappij te "naturaliseren" en de Duitse cultuur te bevrijden van wat zij voelden als het onderdrukkende juk van de geliefde epigonenlitteratuur (belichaamd in de werken van Paul Heyse).
Het GML kwam regelmatig bij elkaar in de grote vergaderzaal van Isarlust-kroeg, waar de afzonderlijke leden uit hun werk voorlazen, of voordrachten werden gehouden, gevolgd door een discussie met een doorgaans vrij groot aantal toehoorders. Wat deze bijeenkomsten van het GML voor de deelnemers zo'n gewaagde en opwindende onderneming maakte, was het feit dat er in het Duitsland van keizer Wilhelm in het algemeen en in Beieren in het bijzonder, een strenge perscensuur heerste. Men kon dus verwachten dat er bij elke openbare bijeenkomst politieambtenaren aanwezig waren, en het was voor GML-vergaderingen niet ongebruikelijk dat ze werden ontbonden of dat hun publicaties door de autoriteiten in beslag werden genomen. Het ligt voor de hand waarom het Beierse "establishment" zich bedreigd zou kunnen voelen, door hetgeen in wezen een sterke protestantse vrijheidsgezinde beweging was. Naast die buitenlanders als Zola, Ibsen en Strindberg, greep de intellectuele basis van de GML terug op Luther, Wagner, Nietzsche en Bismarck. De mislukte Kulturkampf van de laatste had de katholieke politieke krachten in Duitsland alleen maar versterkt, en die zagen het niet zitten dat hun hele cultuur door een groep bohémienne immigranten werd ontwricht.
Een van Panizza's voordrachten was een voordracht over Genie und Wahnsinn die hij op 20 maart 1891 [31] hield onder auspiciën van het GML. Het is een losjes geordende historische rondzwerving door de thema's genie, talent en waanzin, zoals die zich verhouden tot kunst en kunstenaar. Zijn belangrijkste hypothese is het idee van Lombroso, dat genie gevaarlijk dicht bij waanzin ligt; het genie is vaak eenzaam, ellendig en ziek, maar een aanhoudende creatieve productiviteit kan de kunstenaar weer tot een gezonde toestand terugbrengen (p. 32). Hoewel deze opvatting nauwelijks als Panizza's intellectuele eigendom kan worden aangemerkt, [32] had hij dit inzicht inderdaad al op zijn eigen creatieve ontwikkeling toegepast en een matig resultaat geboekt. Van groter psychologisch belang zijn vandaag misschien zijn uiteenzettingen over hallucinaties en soorten psychosen (p. 22), hasj (pp. 24ev), en de hallucinatoire basis van godsdiensten (p. 29). [33] Zij encyclopedische litteraire overzicht, van Alfieri tot Wagner, is voor een werk met wetenschappelijke ambities nogal oppervlakkig, hoewel de beoordeling van zijn kunstzinnige voorgangers, voor zover het de schrijver zelf aangaat, onthullend is. Zijn uitgesproken voorkeur voor Schiller boven Goethe, bijvoorbeeld, was voor zijn tijd ongetwijfeld niet uitzonderlijk, maar zijn individuele waardeoordelen lijken nogal radicaal. Zo beweert hij van Die Räuber van Schiller: "Misschien bevat de hele wereldlitteratuur geen stoutmoediger werk" (p. 11). Panizza eindigt zijn lezing met een verheerlijking van Luther, zijn revolutionaire held bij uitstek (pp. 31ev.).
Een groot deel van zijn profetische betekenis is toegeschreven aan zijn lezing over genie en waanzin. Lippert eindigt zijn monografie met de hoop dat er "voor hem, voor 'Genie en Waanzin' een klein stenen monument wordt opgericht." [34] Weinhöppel beweert botweg dat "het zijn eigen diagnose was," [35], een overtuiging die een halve eeuw later bij Prescher opnieuw opduikt, toen hij schreef dat Panizza "een voorgevoel van zijn eigen lot had."[36] Het lijkt belangrijk of Panizza zich er al dan niet van bewust was, dat hij op zijn latere krankzinnigheid vooruitliep. Een sterke aanwijzing voor het feit dat de schrijver inderdaad aan de mogelijkheid om krankzinnig te worden dacht, kan in de autobiografie van Max Halbe worden gevonden, die gedurende de zomers van 1892 en 1893 veel tijd samen met Panizza doorbracht in Egern:

Dit trotse, teruggetrokken hart dorstte naar lof, naar applaus en roem, zoals iemand die hunkert naar een verlossende drank.... De veertigjarige zag zijn levensdoel, dat hij met een hartstochtelijke vastberadenheid nastreefde, steeds meer in de verte verdwijnen. Hij moest het najagen, of het nou op een litteraire manier, op die van een activist of die van een protesteerder tegen de vijandige krachten van zijn tijd was. Hij moest het bereiken, wat het ook mocht kosten; zelfs al zou hij het met zijn leven of zijn gezondheid moeten bekopen. Toen al gaf hij in vertrouwelijke momenten toe dat het allemaal niet goed met hem ging en niet meer goed zou komen. [37]

Liefde Gebiedt

"Die Unsittlichkeits-Entrüstung der Pietisten und die freie Literatur" is de titel van een andere lezing die Panizza op 2 december 1891, onder auspiciën van het GML gaf op de zevende openbare bijeenkomst. Het werd gepubliceerd in een bundel met de titel Gegen Prüderie and Lüge, die nog een lezing bevat van Julius Schaumberger, naast gedichten van Maurice von Stern en O.J. Bierbaum. [38] De bundel maakt deel uit van een tweesnijdend protest tegen een toenemende preutse censuur en het verschijnen van het toneelstuk Wahrheit? van Paul Heyse op de Münchener planken. De lezing van Panizza gaat over het onderwerp preutsheid. Op zijn gebruikelijke wijze, weerlegt hij, met een overweldigend overzicht van Duitse geschriften uit het verleden, de bewering dat de morele standaarden in de litteratuur ontaarden. Beginnend met Hrotsvit von Gandersheim, bespreekt hij in het kort alle grote schrijvers van de middeleeuwen tot de negentiende eeuw, die ongegeneerd over de stormen van de lichamelijke liefde schreven. Wat hij probeerde te zeggen was inderdaad eenvoudig: "Ja, dames en heren, de hele Duitse litteratuur, die wij net hebben bekeken, is één keten van zinnelijkheid" (p. 22). Het zou niet alleen een afwijken van de "goede oude tijd" zijn, om op de bejegening van seks in de litteratuur censuur toe te passen, maar het zou volstrekt onmogelijk zijn: "Wij kunnen de liefde niet gebieden. De liefde gebiedt ons. Het is de 'summa lex' en de 'suprema voluntas!'- Duitse liefde kan niet in Potsdam worden bevolen!" (p. 24). In overeenstemming met zijn eerdere praatje voor hetzelfde forum, eindigt hij met een oproep aan kerkelijke preutsen om de uitspraak van hun spirituele voorvader, Martin Luther, in gedachten te houden: "Thu's Maul auf!-Hau fest d'rauf!-Hör' bald auf!" (p. 25). Vier jaar later moest Oskar Panizza een gelijkluidend overzicht van de Duitse litteratuur voorleggen, in een poging om zijn onschuld te bewijzen, tegen beschuldigingen die tegen hem in waren gebracht naar aanleiding van zijn beruchte toneelstuk, Das Liebeskonzil.
Hoewel niets van dit alles tegenwoordig gewaagd klinkt, moet men in gedachten houden, dat Panizza helemaal aan het begin schreef, van wat uitgelopen is op een algemene seksuele bevrijding, die tot op de dag van vandaag doorgaat. Een decennium voor de publicatie van Sigmund Freud's Die Traumdeutung, waren er maar heel weinig schrijvers in Duitsland, of wat dat betreft waar dan ook, die vrijelijk over dergelijke onderwerpen als homoseksualiteit, masturbatie, geslachtsziekte en hermafrodisme, konden schrijven. Panizza's openhartige bespreking van seksuele onderwerpen ergerden de hoeders van de openbare zedelijkheid voortdurend, maar maakte een diepe indruk op de jonge Modernen, die hem met de klassiekers van de erotische litteratuur vergeleken: "Deze briljante persoon, met de priemende blik van een intellectuele superioriteit en een grote wereldse ervaring, met zijn levendige brein, met zijn verfijnde smaak voor een decadente Weltanschaung en zijn godslasterlijke dapperheid, had voor ons dezelfde aantrekkingskracht als het verboden lezen van een Boccaccio of Casanova, toen we nog op school zaten."[39] Het Duitse Naturalisme effende de weg voor een niet schijnheilige aanvaarding van seks als een onderwerp van discussie, litteraire voorstellingen en zelfs wetenschappelijk onderzoek. Misschien dankzij zijn eigen persoonlijke onaangepastheid, lijkt het dat Oskar Panizza zich toch meer met seksuele onderwerpen heeft beziggehouden dan zijn collega-schrijvers Halbe (Freie Liebe, 1890), Hauptmann (Einsame Menschen, 1891), of Wedekind (Frühlings Erwachen, 1891). Hij duikt op als een soort pionier in het gevecht voor litteraire vrijheid, iemand die een zware tol betaalde voor het verdedigen van zijn recht op een niet gecensureerde publicatie.
Het eerst werk dat Panizza in direct conflict met de wet bracht was een kort verhaal, met de titel "Das Verbrechen in Tavistock-Square," dat aan het van 18891 in een bloemlezing van het GML verscheen [40]. Het bizarre verhaal, dat zijn hoogtepunt bereikte in een plantaardige onanie, werd kwetsend voor de openbare zedelijkheidsnormen bevonden. De bloemlezingen werden door de politie in beslag genomen, en Panizza werd, samen met Bierbaum, Conrad, Brand, Scharf, en Schaumberger, aangeklaagd voor het overtreden van paragraaf 166 en 184 van het Reichsstrafgesetzbuch. Hoewel de officier van justitie van München de aanklacht uiteindelijk liet vallen, had de ongunstige publiciteit ongetwijfeld gevolgen. [41] Dr. Panizza, die geleidelijk was opgeklommen tot de rang van Assistenzarzt I. Klasse bij de reservisten, werd door de commandant van zijn militaire eenheid formeel berispt en hem werd bevolen zich uit het GML terug te trekken. Toen hij weigerde, hield het leger de eer aan zichzelf en ontsloeg per onmiddellijk de arts, die over rozen en magnolia's, die op een Londens plein masturbeerden, had geschreven. [42]
Panizza werkte in 1891 stug door, en ontwikkelde zijn eigen talent om kritische en polemische tijdschriftartikelen op papier te zetten. Daarvóór had hij maar één artikel geschreven, maar in 1891 publiceerde hij er opeens meer dan een dozijn. Drie ervan waren toneelrecensies die in Die Gesellschaft verschenen; de andere hielpen met het vullen van de pagina's van het tijdschrift van het GML, Moderne Blätter. [43] Kenmerkend voor hem, zien wij de schrijver over een groot aantal verschillenden onderwerpen schrijven, van Wagner en litteratuurkritiek tot suïcide, heiligschennis, en de doodstraf. Hoewel hij vrij goed over een brede verscheidenheid van litteraire of sociale onderwerpen kon schrijven, had Panizza maar weinig jaren nodig om een uitgesproken voorkeur voor godsdienstpolemiek te ontwikkelen. Rond 1893 had hij zijn verhelderende stijl ontwikkeld tot het punt, waarop hij zowel artikelen als boeken schreef over een van zijn meest favoriete onderwerpen, de Rooms katholieke kerk.

Hoerentent, Hondenhok

Uit het hele jaar 1892 stamt maar één artikel, een uiterst progressieve studie over prostitutie, die in Die Gesellschaft verscheen. [44] Niet onverwacht begint de schrijver met een vrij goed gedocumenteerd historisch overzicht van zijn onderwerp, inclusief de gebruikelijke verwijzingen naar Martin Luther. Veel kenmerkender voor de enorme invloed die deze protestantse hervormer op Panizza had, is echter de geestdriftige toon, waarmee hij de hypocrisie van de Duitse moraal fel veroordeelt. Hoewel hij de vrouw als de grote verleidster en verlokster ziet, beweert hij dat prostitutie "net zo natuurlijk en noodzakelijk is als het huwelijk, en zeker ouder" (p. 1180). Panizza blijkt een bijzonder zwak voor prostituees te hebben gehad, die misschien wel zijn enige heteroseksuele partners zijn geweest. Desalniettemin zouden maar weinig autoriteiten op dat gebied het niet eens zijn met het merendeel van de vijftien, hieronder geparafraseerde, programmapunten:

a) Mannen, niet vrouwen, zijn de hoofdoorzaak van prostitutie.
b) Prostituees zijn mensen en moeten menselijk worden behandeld.
c) De verschillen tussen echtgenote en prostitué worden overdreven.
d) De term "Freudenmadchen" is de meest toepasselijke voor een meisje, dat bij een man fysiek genot teweegbrengt.
e) Mannen hebben niet het recht prostituees waar zij plezier van hebben gehad, in diskrediet te brengen.
f) De christelijke moraal is de basis voor de onmenselijke behandeling van prostituees.
g) Seks is niet immoreel.
h) Mensen die wetten maken en macht uitoefenen, hebben verminderde seksuele driften.
i) Als de instelling van het huwelijk net zo fel was bestreden als de prostitutie, zou het allang zijn verdwenen.
j) Vrouwen die zorg dragen voor de intellectuele en fysieke behoeften van mannen zouden vrij moeten kunnen bestaan, zelfs als zij dat in ruil voor geld doen.
k) Prostituees vinden niets onnatuurlijks aan hun beroep.
l) Prostituees geven de voorkeur aan hun eigen beroep boven andere beroepen.
m) Paradoxaal genoeg, zijn degenen die het meest verdraagzaam ten opzichte van de prostitutie staan, ook het meest ijverig in hun poging om de meisjes te veranderen.
n) De bestaande wetten die de prostitutie regelen zijn onrechtvaardig, ondoelmatig, en onuitvoerbaar.
o) Prostitutie moet niet alleen worden toegestaan, maar worden uitgebreid om een nog groter deel van de bevolking van dienst te zijn.

De vooruitstrevendheid van Panizza blijkt zelfs uit zijn spelling, die hier voor het eerst begint af te wijken van de traditionele Duitse spellingleer. Hoewel in dit artikel maar één woord uit de gangbare spelling is "bevrijd", was het ongetwijfeld een doorslaggevend woord in het leven van Oskar Panizza: Sifilis. [45] Als een voortdurende bron van fysiek ongemak, als het hoofdthema van zijn magnum opus, en als een vermoedelijke oorzaak van zijn latere krankzinnigheid, lijkt het zwaarder op hem te hebben gewogen, dan welk ander woord dan ook.
Het grootste gedeelte van het jaar 1892 werd doorgebracht met het schrijven van fictie. Afgezien van de bouwstenen, die het daarop volgende jaar verschenen in de bundel Visionen, vervaardigde hij het kostelijke, kleine, Hoffmanneske dierendagboek, Aus dem Tagebuch eines Hundes. [46] Wat begint als een onschuldige kroniek van een plattelandstekkel, die een nieuwe baas krijgt en de vaak absurdistische ingewikkeldheden van het moderne stadsleven, eindigt met een jammerklacht vanuit een diepe existentiële wanhoop. Het boek bereikt zijn verwarrend effect juist niet door de menselijke zwakheden te bekritiseren en de groteske kleinburgerlijkheid belachelijk te maken, maar door de geleidelijke verschuiving van het brandpunt van de mens naar de hond, d.w.z., van de ander naar zichzelf, is hij in staat om een onbehaaglijk doordringende blik op de mens - en zichzelf, te werpen.
Het is nauwelijks toevallig, dat Panizza het dichtst in de buurt van het schrijven van een novelle kwam, toen hij dat deed vanuit het standpunt van een hond. Het klinkt misschien vreemd, maar hij voelde zich als een hond, en de daaropvolgende hoofdstukken met betrekking tot zijn poëzie, fictioneel proza en drama, bieden in zijn diverse geschriften, daar talrijke voorbeelden van. Hij voelde zich niet alleen een hond in metaforische betekenis, maar hij voelde een feitelijke verwantschap met honden. Gedurende de eerste helft van 1890, woonde Panizza in een appartement in München in de Nußbaumstraße 5, en zijn enige vaste gezelschap was zijn troeteldier, de terriër Putzi. In een brief, begin 1894, aan zijn vrouw merkt Max Halbe op: "Panizza is geen zier veranderd! Hij woont nog steeds in zijn vrijgezellenwoning, en Putzi houdt hem gezelschap." [47] Er bestaat minstens één officieel portret van baas en hond, [48] en daarnaast een houtsnede, die Panizza en Putzi in een tedere omarming afbeeldt. [49] Ondanks zijn genegenheid voor Putzi, bracht Panizza zijn meeste tijd door met zijn menselijke vrienden. Volgens Gumppenberg, waren hun drie favoriete cafés Stadt London (Frauenplatz), Parsival (Herrenstraße), en het Arabische Café (Müllerstraße), waar de Modernen regelmatig bij elkaar plachten te komen en waar zij hun middagen doorbrachten. [50] Theodor Lessing, die veertig jaar later zijn autobiografie schrijft, herinnert zich het appartement van Panizza als een nogal wilde plek. "Elk jong meisje, zonder vaste woning of verblijfplaats werd door Panizza uitgenodigd; en elke jonge schrijver zonder discipline of toekomst kon daar zijn emotionele afval kwijt." [51] Hoewel hij nauwelijks rijk genoemd kon worden, was Panizza er financieel veel beter aan toe, dan de meest succesvolle schrijvers van zijn tijd, en hij onderscheidde zich door zijn herhaaldelijke vrijgevigheid ten opzichte van zijn minder gefortuneerde collega's. [50] Onder zijn vele begunstigden bevond zich Ludwig Scharf, die door een forse bijdrage van Panizza in staat was zijn eerste dichtbundel te publiceren. [53]

Martin Luther en het Antisemitisme

De figuur van Martin Luther duikt in de geschriften van Oskar Panizza telkens weer op, en men kan nauwelijks aan de conclusie ontkomen, dat deze Duitse hervormer voor hem een soort vaderfiguur was, een hoog oprijzend symbool van Teutoonse dapperheid, intelligentie en manhaftigheid. Het lijkt dat hij de enige man is geweest, die Panizza nooit kritisch heeft kunnen bekijken. Luther belichaamde alle deugden en ontwikkelde desondanks een intens, persoonlijk geluk, of misschien dankzij zijn dappere verzet, om maatschappelijke en culturele waarden te vestigen. Luther was niet alleen een persoonlijk voorbeeld voor mannelijk gedrag, hij was ook een glorieuze Duitse held, die openlijk moest worden verdedigd. Dus toen een terloopse opmerking in zijn al eerder besproken essay ("Prostitution"), betreffende Luthers voorechtelijke seksuele activiteit, werd aangevallen en in een protestantse publicatie als volledig ongegrond werd gehekeld, verdedigde Panizza zijn aanvankelijke bewering fel met een acht paginalange weerlegging in Die Gesellschaft. [54] Panizza noemt hem "onze grootste Duits intellectuele held" en citeert, op een nogal krampachtige manier, een grote hoeveelheid bewijsmateriaal, om aan te tonen dat Luther gedurende zijn vrijgezellenbestaan niet celibatair was. [55] Hij kraakt de protestantse geestelijken, vanwege hun preutsheid en stelt tegenover die houding de krachtige mannelijkheid van Luther, "de Rousseau van de godsdienst." [56] Men krijgt duidelijk de indruk dat de "Rousseau" in Luther een veel grotere invloed op Panizza had dan zijn godsdienst.
Deze visie wordt verder bevestigd door het atheïstische hedonisme, dat tot uitdrukking komt in een artikel over eugenetica, dat wat eerder was verschenen in 1893, "Prolegomena zum Preisausschreiben: Verbesserung unserer Rasse."[57] Hoewel Panizza doorlopend de anti-katholieke zaak en haar vroegere leiders verdedigde, lijkt het dat hij door allesbehalve theologische overwegingen werd gedreven: "Zon, lucht, wind, bos en zee, dat is waar wij ons mee bezig zouden moeten houden. Onze enige vreugde. Geen enkele transcendentale god zou ons van onze .... dagelijkse geneugten moet afhouden. Met de rest hebben wij niets te maken. Als hij almachtig is, waarom heeft hij ons dan zo kritisch en geringschattend over HEM gemaakt?! - Nee! Geboren worden, worstelen, genieten en vervolgens sterven, dat is waar wij ons druk over moeten maken, en hoe we dat zo goed mogelijk kunnen doen. Met de rest hebben we niets te maken." [58] Tenzij men de verheerlijking van Luther door Panizza aanvaardt als op de eerste plaats gemotiveerd door buitengodsdienstige overwegingen, is het onmogelijk om zijn fervente anti-katholicisme in overeenstemming te brengen met zijn evenzeer consistente anti-godsdienstige hedonisme.
Panizza's ideeën over rassenvraagstukken zijn zowel interessant op zichzelf, als symptomatisch voor de Duitse intellectuelen aan het eind van de negentiende eeuw. Hij spreekt zich zeer krachtig uit tegen het idee van eugenetica als middel om het ras te "zuiveren", en toch omarmt de aanbidder van Luther en Wagner begerig de rassenvooroordelen van zijn meester. Zijn vooringenomenheid is met name duidelijk als hij het over het Joodse "ras" heeft: "Met hun uitgesproken lelijkheid en gebrekkigheid, zijn zij zonder twijfel inferieur aan.... het Teutoonse ras. Maar hun geest is zoveel beter ontwikkeld, vooral in één richting, de geldbeluste." [59] Panizza was een luidruchtige, hoewel betrekkelijk milde antisemiet, een gegeven dat voor een groot deel verantwoordelijk is voor de paar onbenullige pogingen om hem, gedurende het Derde Rijk, als een culturele held te laten herleven. [60]
Zijn antisemitische vooroordelen verlieten zijn fictie niet helemaal ongedwongen; het meest heldere voorbeeld van zijn vooringenomenheid kan men vinden in zijn verhaal "Der operirte Jud," een van de tien korte verhalen [61] in de bundel met de naam Visionen [62] Er zit veel haat en weinig humor in dit verhaal over de Jood, die tot in het belachelijke doorgaat met het zich ontdoen van alle "semitische" fysieke en mentale eigenschappen, alleen maar om de teleurstelling op zijn huwelijksnacht met een protestantse bruid, te onthullen. Hoewel het onmogelijk is om zijn schaamteloos geringschattende opmerkingen over Joden te veronachtzamen, moet het verhaal ook worden beschouwd als een satire over zelfverloochening. De bevestiging van het zelf, dat in de geschriften van Nietzsche zo krachtig werd verkondigd, was een opvatting die Panizza hartgrondig omarmde en waarmee hij zijn artikel over eugenetica besloot: "Wij kunnen niet iets anders zijn, dan wat we zijn. En zoals wij zijn, willen wij zijn."[63]
Er zijn nog andere voorbeelden van een selectieve sensatiezucht in Visionen, "opgedragen aan de nagedachtenis van Ernst Theodor Amadeus Hoffmann." Afgezien van de duidelijk hallucinatoire aard van deze verhalen, die uit de titel spreekt, bestaat er het element van het groteske en fantastische, die hen kenmerkt als producten van Oskar Panizza's verbeelding. Hermafrodisme, genocide, prostitutie, kannibalisme, lesbianisme, ontheiliging van de kerk, en krankzinnigheid zijn maar een paar van de meer opzienbarende onderwerpen in zijn korte verhalen. Deze strekking van Panizza's categorieën is een verzet tegen de dominante stroming van het Naturalisme, dat over de alledaagse en gangbare dingen van het leven ging. Seksuele tegenstrijdige gevoelens, haat tegen de godsdienst, en psychologische ontreddering waren echter voor Oskar Panizza van een groot persoonlijk belang, hij maakte daar veelvuldig gebruik van, en liep daarmee vooruit op de talrijke twintigste-eeuwse schrijvers die, voor hun litteraire doeleinden, van dezelfde obsessies gebruik hebben gemaakt.

Anti-katholicisme

Met de publicatie van Die unbefleckte Empfangnis der Papste in 1893, begaf Panizza zich op het pad van een militant anti-katholicisme, dat hem binnen twee jaar achter de tralies liet belanden. [64] In zijn eigen verbijsterde woorden, vertegenwoordigde het boek "een poging, om op een ogenschijnlijk hoogst ernstige manier, voor de pausen het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria uit te werken, dat door Pius IX in het jaar 1894 [1854] was uitgeroepen, met alle embryologische, anthropologische en theologische consequenties..." [65] Volgens de titelpagina, die het pauselijke blazoen draagt, het Vaticaanse imprimatur, en een opdracht aan de vijftigjarige verjaardag van het bisschopschap van Leo XIII, was het boek geschreven door een Spaanse monnik, Martin O.S.B. en door Oskar Panizza in het Duits vertaald. Hoewel een aantal lezers het als het werk van een Jezuïetenpriester beschouwden, [66] was het duidelijk van het soort imponerende verlakkerij waar Panizza zo dol op was. Door er een enorme overvloed aan wetenschappelijke details uit de kerkgeschiedenis bij te halen, om zijn denkbeeldige stelling te bewijzen, citeert de schrijver in 108 pagina's 101 bewijzen om de onbevlekte ontvangenis van de pausen aan te tonen. Zijn oneerbiedigheid beperkt zich niet alleen tot de pausen, maar wordt ook gericht op de Maagd Maria en zelfs de Drie-eenheid.
Zoals verwacht, waren er maar weinig katholieken die het boek erg leuk vonden. Er werd een onbuigzaam memorandum onder de katholieke pers van Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland verspreid, met de waarschuwing dat "deze brochure van het begin tot einde een godslastering is, die alle begrip te boven gaat. Het kan onmogelijk door een christen zijn geschreven." [67] De protestantse pers was er eveneens als de kippen bij, om het boekje te veroordelen, als het product van een krankzinnige, hoewel er een aantal onafhankelijke denkers waren, die de bijtende satire wel konden appreciëren. Irma von Troll-Borostyáni, die in de Milwaukee Freidenker schreef, beweerde "het is een satire, een van de meest bloeddorstige en meest geestige die er ooit is geschreven." [68] Bierbaum karakteriseerde het als "wellicht het meest angstaanjagende en gewaagde werk dat ooit tegen het katholicisme is geschreven," en vervolgde met het te prijzen als "een volmaakt kunstwerk" en "een van de meest belangrijke kunstwerken die wij bezitten." [69] Het gerechtshof in Stuttgart beschouwde het boek belangrijk genoeg om te bevelen, dat alle onverkochte exemplaren in beslag moesten worden genomen en blijvend uit het hele Duitse Keizerrijk moesten worden verbannen. [70]
Gesteund door de omstreden aandacht, die hij had weten te wekken, hervatte Panizza zijn anti-katholieke campagne in een bespreking van "Die Monita secreta der Jesuiten."[71] In dat ellenlange artikel, doet hij veel moeite om aan te tonen, hoe het naar verluidt authentieke, geheime voorschriftenreglement van de Jezuïeten, het bedrog en de decadentie, die inherent aan het Rooms katholicisme zijn, weerspiegelt. De hele onderneming is niet zonder chauvinistische steek onder water, en hij eindigt met de waarschuwing aan zijn katholieke vijanden om "op te passen voor het Duitse bewustzijn." [72] Het hele jaar 1893 was Panizza druk bezig met het doorspitten van bergen van kerkelijke overleveringen en het schrijven van zijn meest tendentieuze boek, waarin de verschillen tussen Duitsland en het Vaticaan als onverzoenlijk met elkaar worden beschouwd. [73] Als men dit gewichtige boek, met zijn honderden wetenschappelijke verwijzingen, doorleest, krijgt men de indruk dat Panizza de Reformatie wilde "overdoen", zodat hij de rol van Martin Luther kan overnemen. Het enige probleem is dat, anders dan de zestiende-eeuwse hervormer, de twintigste-eeuwse psychiater zich op geen enkele manier met God bezighoudt. Het zijn nationalisme en een vurig verlangen naar onafhankelijkheid, die deze aanvaller in de flank opzetten tegen het Vaticaanse dogma, de geschiedenis en de politiek. Er zit ook een spoor van megalomanie in die terloopse opmerking, dat in onze tijd vergeleken met de psychologie, de godsdienst een stuurman aan de wal is geworden: "Tegenwoordig weten wij uit ziektegeschiedenissen in krankzinnigengestichten en uit het psychoseksuele onderzoek van Moll, Krafft-Ebing, Tarnowsky, e.a., van wat voor wezenlijk belang de structuur van iemands seksuele driften is, voor de intellectuele ontwikkeling van een menselijk wezen. In dit opzicht is de psychiater voor ons een veel belangrijker persoon dan de paus." [74] Der teutsche Michel und der römische Papst, onderging, ondanks de indrukwekkende wetenschappelijke onderbouwing ervan, hetzelfde lot als het vorige boek van de schrijver over dit onderwerp; het werd in beslag genomen en uit heel Duitsland verbannen. Een halve eeuw later verdiende het de twijfelachtige onderscheiding dat het het enige van zijn boeken was, dat gedurende het Derde Rijk opnieuw werd uitgegeven, hoewel in een verkorte vorm en zonder voetnoten of de oorspronkelijke fonetische spelling.

Dramatisch Ontwaken

Oskar Panizza's litteraire loopbaan bereikte zijn piek in 1894. Tegen die tijd had hij al drie gedichtenbundels gepubliceerd, het "tragi-humoreske" [76] dagboek van een hond, twee verzamelingen van verhalen van in totaal zeshonderd pagina's, en twee degelijke polemieken tegen de Rooms katholieke kerk. Hij had in Duitsland de reputatie verworven van de rare snuiter van de Münchener Modernen, een apolitieke avant-garde schrijver, die zich van de dichtkunst naar de polemiek had gekeerd, in wat een poging leek om een schokkende publiciteit te krijgen. In begin 1893, had hij de beslissende stap genomen, die iedereen zou nemen, die bij de echte groten wilde behoren - Sophocles, Shakespeare, Molière, Schiller - hij ging over naar het theater. Niet dat het toneel een geheel vreemde wereld voor hem was, want hij was, vanaf het moment dat hij ervan droomde om een operaster te worden, een gretige theaterbezoeker geweest. Maar schrijven voor het toneel was iets heel anders, iets dat Panizza in zijn acht jaar van volledig schrijverschap van zich weg had geschoven. Misschien was het het feit dat de nadruk van het Naturalisme op het drama lag, dat Panizza ertoe bracht zich aan dit genre te wagen. Zijn dikke vriend Max Halbe, twaalf jaar jonger dan Panizza, bereikte letterlijk plotseling het toppunt van zijn roem met de eerste openbare uitvoering van Jugend in 1894; Frank Wedekind, een andere vriend, die ook meer dan tien jaar jonger was dan Oskar Panizza, had met de publicatie van zijn Frühlings Erwachen in 1891 een kleinere storm doen opsteken en was druk bezig met de laatste hand te leggen aan Erdgeist. Wat verbazingwekkend is, is niet dat Panizza zich naar het theater keerde, maar dat hij het niet eerder deed.

De eerste poging van de veertig jaar oude schrijver om een drama te schrijven, leverde maar een zeer middelmatig klein werk op, met de titel Der heilige Staatsanwalt.[77] Panizza's twee hoofdgebieden van belangstelling, seks en godsdienst, zijn in dit zinnenspel samengesmolten met het proces tegen een prostitué. Eeuwige goedheid, Waarheid, Schoonheid en zelfs de Zedelijkheid zelf, komen op om tegen de aangeklaagde prostitué te getuigen. De enige echte actie vindt plaats in de laatste scène, waar het proces wordt besloten door de miraculeuze verschijning van Martin Luther. Hij steekt een hartige preek af ter verdediging van Lust, en verlaat vervolgens onder gejuich van het publiek met haar de gerechtszaal. Het stuk is terecht nooit uitgevoerd; de enige verdienste ervan is dat het de schrijver een beetje ervaring in het schrijven van drama verschafte en dat het op vele wijzen vooruitliep op zijn meest belangrijke werk, Das Liebeskonzil.

Hoofdstuk 2.
Gevangenis, Gekkenhuis

Een Hemelse Tragedie

Feitelijk kan de enige informatie, die wij hebben over de manier waarop Panizza de beslissende periode doorbracht, toen hij zijn magnum opus schreef, worden gevonden in de autobiografie van zijn vriend Max Halbe. Hoewel de feiten over Panizza niet altijd helemaal nauwkeurig zijn, brachten zij samen verscheidene zomers door aan de Tegernsee, en Halbe bracht gedurende die periode waarschijnlijk meer tijd door met gesprekken met hem dan wie dan ook. De motieven die Halbe ontwaart achter het schrijven van Das Liebeskonzil zijn allesbehalve vleiend:

Al in die voorjaarsdagen van 1893 in Rottach, kreeg ik de indruk dat Panizza voorbereidingen had getroffen om elke menselijke prijs te betalen voor de vervulling van zijn ambitieuze litteraire dromen - zelfs als het de martelaarskroon betekende. Ik maakte uit zijn opmerkingen op, dat hij het idee dat hij de litteraire roem, waar hij van droomde, met normale, gangbare middelen kon bereiken steeds meer opgaf. Zij heldere, ijskoude verstand - een vreemde toevoeging aan dit barokke brein - vertelde hem waarschijnlijke terecht dat zijn gebruikelijke litteraire middelen nauwelijks voldoende zouden zijn om aandacht te trekken, laat staan de bewondering.... van een naturalistisch tijdperk. Maar als hij het niet op die manier kon doen, als litteraire middelen faalden, waarom zou het dan niet lukken met onlitteraire middelen? Als de schrijver door de poëtische grenzen heen zou breken en zijn lans tegen de godsdienstige gevoelens van een grote groep van gelovigen zou stoten, hen zou verwonden, hen dodelijk zou verwonden, en dan onder de tegenaanval van vijandelijke overmacht zou bezwijken: als de dichter een martelaar voor zijn overtuigingen zou worden, zou de laatste dan niet de kroon van het leven ontvangen, die wellicht de eerste zou worden onthouden? De dichter als martelaar. De martelaar als dichter. Maakt dat enig verschil? [1]

Het is ontegenzeggelijk waar dat Panizza een overweldigende eerzucht had om litteraire roem te verwerven, en dat geldt waarschijnlijk voor alle schrijvers, Halbe niet uitgezonderd. Suggereren dat Panizza, door het schrijven van Das Liebeskonzil, de bedoeling had om de burgers te kwetsen, als deel van een weloverwogen plan om tegen "elke prijs" berucht te worden, is het negeren van zijn hele vroegere litteraire ontwikkeling, net als de problemen, die hem in zijn duistere persoonlijke leven diep hadden geraakt. Het is duidelijk dat Panizza genoot van de aanval, maar dat is te verwachten van een satiricus. Misschien was Halbe iets teveel in de verdediging, want hij geeft toe dat hij, in zijn discussies met Panizza, "een katholicisme vertegenwoordigde, dat mij door bloed en oefening was overgeleverd"; hij had ook waardering voor Rodrigo Borgia, de schurk in Das Liebeskonzil. [2] Men kan zich afvragen of Max Halbe of iemand anders, wat dat betreft ooit Oskar Panizza echt heeft begrepen.
Das Liebeskonzil werd in oktober 1894 in Zürich gepubliceerd, door Verlagsmagazin J. Schabelitz, dezelfde firma die eerder Panizza's parodie op de onbevlekte ontvangenis van de pausen had uitgegeven. [3] Met de ondertitel "Een Hemelse Tragedie in Vijf Bedrijven," beschrijft het toneelstuk de oorsprong van de syfilis als de wraak van God op zijn oversekste menselijke schepsels, met name die aan het Vaticaanse Hof van paus Alexander VI (Rodrigo Borgia) De intriges en het seksuele vermaak aan het hof worden op de planken uitgebeeld, hoewel niet geheel zo extreem als ze in Panizza's historische bronnenmateriaal worden aangetroffen. [4] Veel kwetsender voor zijn tijdgenoten was de manier waarop de godheden - God de Vader, Christus en Maria - worden afgeschilderd. God is een bejaarde, zwakke, afgetakelde, seniele persoon, die dol is op een van zijn cherubijnen. Christus blijkt onbenullig en een teringlijder, de eeuwige lijder met bloedende wonden en met een uitgesproken Oedipale fixatie. Aan de andere kant speelt Maria, dat ze een wijsneus is en er geen moeite mee heeft om de hele vertoning in de hemel te regisseren. Ze moet doorlopend aan seks denken. Alsof dat op zichzelf nog niet godslasterlijke genoeg was, had Panizza de euvele moed om het eerste bedrijf te laten eindigen, door de godheden een "bruin bedwelmend middel' te laten roken,' [5] ontegenzeggelijke een of ander soort cannabis. Men kan het alleen maar met Prescher eens zijn dat "dit boek ongetwijfeld de meest woeste rebellie tegen God bevat, die er in onze recente litteratuur bestaat, en de meest krachtige satire op de figuren die door de christenen worden vereerd." [6]
Zelfs vóór het boek in Duitsland in de verkoop kwam, was de schrijver, door kopieën naar vrienden en recensenten te sturen, een cause célèbre geworden. Voor de eerste en laatste keer in zijn leven oogste Panizza de enthousiaste lof van zijn Duitse medeschrijvers. Detlev von Liliencron, een van de meest bewonderde en veelgelezen schrijvers van zijn tijd, schreef Panizza dat: ".... het tweede bedrijf en de keuze van Satan van de vrouwen zijn absoluut kolossaal!! De 'de profundis' etc. riekt naar een orgie! Nogmaals: absoluut kolossaal!" [7] O. J. Bierbaum verkondigde "Das Liebeskonzil is jouw meest rijpe, artistiek meest evenwichtige werk. Als je dat kunt volhouden (voor zover het je talent je toestaat) .... dan kunnen we hopen in jou onze eigen Aristofanes te zien. Maar je moet nu naar het buitenland, want ze zullen je opsluiten." [8] Hoewel de profetische uitspraak van Bierbaum binnen een paar maanden werd bewaarheid, duurde het nog vijfenzeventig jaar voordat het visioen van Anna Croissant-Rust, over een daadwerkelijke toneelproductie, werd gerealiseerd: "Je moet weten dat jouw Liebeskonzil het meeste belangrijke werk is dat je tot nu toe hebt geschreven. Een werk uit één stuk, van zulk een kracht en artistieke eenheid, geschraagd door prachtige beelden en een obscene vermetelheid...Konden ze het maar zien! Echt, ik zou er heel wat voor over hebben; geld hebben, spelers, groepen!" [9] Maurice von Stern noemde het "...het meest cynische boek dat ik ooit heb gelezen!" [10] Panizza's schokgolven plantten zich zelfs voort tot aan de Duitse gemeenschap, die in de Verenigde Staten woonde. Irma von Troll-Borostyáni, die in de Milwaukee Freidenker schreef, eindigde met ".... de geestigheid en massieve kracht van Panizza's sarcasme zijn nog nooit overtroffen of zelfs maar benaderd door de meest beroemde satirici in de wereldlitteratuur...[11] Theodor Fontane, de eminence grise van de Duitse letteren, besprak het toneelstuk in drie afzonderlijke briefjes aan de jongere schrijver Maximilian Harden. [12] Hij spoorde zijn jongere collega aan om het te "lezen en als het mogelijk is, schrijft u mij eens hierover; het is moeilijk te krijgen (officieel) maar loont de moeite. Het is een uiterst belangwekkend boek...Er moet een monument of een brandstapel voor hem worden opgericht. Het publiek dient eindelijk te gaan beseffen, dat het atheïsme ook zijn helden en martelaars heeft." [13]

Het Keizerrijk Slaat Terug

Op 12 januari 1895, slechts een paar weken nadat het toneelstuk in de openbare verkoop was geweest, berichtte de Allgemeine Zeitung in München, dat het boek door de Officier van Justitie in beslag was genomen. Dat betekende een nieuwe ronde in de stormachtige onenigheid, want terwijl de meeste schrijvers, zelfs degene die niet van het stuk hielden, de officiële zet om de litteraire vrijheid te onderdrukken openlijk met kracht afkeurden, was de pers in haar reactie, op partijgebonden en ideologische gronden scherp verdeeld. Onder de meerbekende media, die krachtig voor Panizza opkwamen bevonden zich de Berliner Börsen-Courier, Berliner Zeitung, Deutsche Zeitung, Badischer Landesbote (Karlsruhe), Fränkischer Kurier (Nürnberg), Kölnische Zeitung, Neue deutsche Rundschau, Vossische Zeitung, en Vorwarts. [14] Kenmerkend voor de talrijke kranten, die het stuk, doorgaans zonder kennis van het boek uit de eerste hand, fel hekelden is het volgende commentaar dat in de Neue bayerische Landeszeitung (Würzburg) van 17 januari 1895 verscheen: "Zijn doek is slechts beschilderd met mest, spinazie, en 'neushoornolie'. Het is niet erg als dergelijke boeken in beslag worden genomen en worden verbrand."
Gelijkluidende bevooroordelende waardeoordelen kan men in de meeste gangbare Duitse litteratuurgeschiedenissen aantreffen, waarvan een aantal tot ver in de twintigste eeuw zijn geschreven. Zo beweert Josef Nadler, dat Panizza de tussenschakel vertegenwoordigt tussen "goed en kwaad, tussen de gramschap der liefde en verachtelijkheid van de haat, tussen de steen der wijzen en vergif, en tussen het München van 1870 en de stad van 1918." [15] Een andere geleerde ging zover, dat hij zei dat "de manier waarop hij God, Christus en Maria uitbeeldde, en hen met vuil besmeurde, onverantwoordelijk was. Men kan hier en daar enige geestigheid bespeuren, maar het hele ding wekt walging op, zelfs bij personen, die helemaal geen godsdienstige gevoelens meer hebben." [16] Eduard Engel wijst het hele stuk eenvoudig af als "wild en weerzinwekkend...ongetwijfeld de uitwas van krankzinnigheid." [17] De voorbereiding van de zaak tegen Dr. Panizza was niet zo eenvoudig als het bureau van de Officier van Justitie in München aanvankelijk had gedacht. In de week voorafgaande aan de inbeslagneming waren er in München slechts vijftien exemplaren verkocht, en geen van deze lezers was voldoende verontwaardigd geweest om een strafrechterlijke procedure tegen de schrijver aan te spannen. Het dilemma werd uiteindelijk opgelost toen uit Saksen een klacht werd ontvangen. Een brigadier van politie had bij een boekhandelaar in Leipzig een exemplaar van het stuk aangeschaft, had het met verontwaardiging gelezen en liet het vervolgens aan een meerdere zien: de laatste voelde zich eveneens gekwetst en besloot om een aanklacht in te dienen. Panizza werd vervolgens aangeklaagd voor 93 gevallen van heiligschennis, een overtreding van paragraaf 166 van het Reichsstrafgesetzbuch. Een ansichtkaart geschreven aan Max Halbe op 15 februari onthult duidelijk, dat hij zich er goed van was bewust, hoe gering zijn kans op vrijspraak was: "Mijn zaak ziet er nogal hopeloos uit.... de officier van justitie zal een jaar gevangenis en onmiddellijke arrestatie eisen - tenzij hij wordt tegengehouden door het feit dat het boek in het buitenland is verschenen. Een rechtmatige mening staat tegenover een rechtmatige mening. Mijn vrienden en bepaalde advocaten hebben mij aangeraden om te vertrekken. Maar zij kennen de hedendaagse Duitse schrijver niet, zij denken dat hij de gelegenheid voor toespraak tot de jury zal laten lopen. Ik zal mijzelf als een hyena verdedigen."[18] 

Het Bloedige Aureool

Op dit punt duikt een beslissende vraag op: Waarom volgde Panizza het advies van zijn vrienden of juridische adviseurs niet op om het land te verlaten? Waarom besloot hij om te blijven en terecht te staan, in een proces waar hij van wist dat hij het onmogelijk kon winnen? Was het gewoon omdat hij "de gelegenheid voor een toespraak tot de jury niet wilde laten lopen"? Misschien kan het antwoord het best worden gevonden, door een korte blik te werpen op de filosofie van Dr. Panizza, zoals die is verwoord in een boek, dat hij in de maanden vóór het proces schreef, Der Illusionismus und die Rettung der Persönlichkeit: Skizze einer Weltanschauung. [19] Opgedragen "aan de nagedachtenis van Max Stirner", is het Panizza's enige poging om iets filosofisch te schrijven en als zodanig uitermate gebrekkig. Wat hij probeert te doen is het vinden van een rationalisatie van Stirner's solipsisme, die de wetenschappelijke en psychologische gegevens, die gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw zijn verzameld, tot één geheel zal samenvoegen.
Zonder de labyrintachtige gang van Panizza's vaak grotesk kronkelende logica te volgen, kunnen de conclusies als volgt worden samengevat: met het citeren van Descartes, poneert hij de gedachte als zijn ontologische en epistemologische vertrekpunt (p. 14). Gedachten kunnen alleen maar door denken worden onderzocht. Gedachten komen tot ons door inspiratie (p. 15); de bron van iemands inspiratie is zijn demon, zijn brahma, de geheimzinnige en onkenbare bron van hallucinaties en creatieve inzichten (p. 25). Met kracht verwerpt hij het pre-Freudiaanse begrip van een onder- of onbewuste, door te beweren dat "wij slechts door de aard van het bewustzijn geestelijke activiteit kennen." (p. 17).
Dr. Panizza was goed op de hoogte van de klinische bevindingen van de neurochirurgie, namelijk dat prikkeling van de hersenschors hallucinaties kon opwekken in de vorm van zintuiglijke waarneming, herinneringen etc. Maar de conclusies die hij uit deze gegevens trekt zijn nogal opzienbarend. Aangezien er voor een individu geen manier is om een onderscheid te maken tussen "ware waarneming" van de buitenwereld en zijn eigen hallucinaties, bestaat er geen geldige reden om die twee van elkaar te scheiden - "dus is de wereld een hallucinatie" (p. 20), "de hele buitenwereld bevindt zich in mij" (p. 28). Dat is ongetwijfeld geen origineel idee van Panizza, en hij is zo zorgvuldig om dat aan zijn voorgangers Berkeley, Kant, Fichte, en Schopenhauer toe te schrijven. De ellenlange bespreking van hasj (pp. 40ff.) echter en van zijn persoonlijke ervaring met hallucinaties (p. 29) lijken vaak een deel uit te maken van een poging om in het reine te komen met waar hij elders naar verwijst als zijn "psychopathische buien." [20] Het lijkt wel alsof hij voelde dat hij een hele levensfilosofie moest scheppen, waarin zijn eigen psychologische defecten volstrekt normaal zouden lijken. "Wat is de zin van ons leven? Met het spook van deze wereld afrekenen. Dat denkend verteren. Weten, dat je hallucineert. En daarmee tot jezelf terugkeren. Je hoeft het woud niet in te vluchten. Je mag de wereld aanpakken. Gewoon, omdat je niet anders kunt. Gewoon omdat jouw demon je dwingt schijnfiguren op te roepen." [21] De kennelijke angst van de schrijver voor krankzinnigheid, groeit van bladzijde tot bladzijde tot angstaanjagende proporties, en wat was begonnen als een poging om de persoonlijkheid te redden (titel van het boek) eindigt met de feitelijke vernietiging ervan:

Zodra wij de hendel overhalen, en de hersenen beginnen te werken, ontstaat de illusie. En de meest wezenlijke, huiveringwekkende en hevige illusie ontstaat, als de hersenen - voor mijn illusie - zichzelf verteren, wegsmelten: bij de hersenverweking (hersenparalyse), waarbij het orgaan binnen een aantal maanden, juist in die delen, die - volgens onze empiriese opvatting - de zetel van het (illusoire) denken is, in de hersenschors, honderden grammen substantie verliest en daarbij de meest enorme grootheidswaan, een tijdens het opheffen van alle ruimte- en tijdsdimensie, hasj-achtig, illusionisties, vuurwerk produceert (tijdens de vernietiging schittert). - Tussen dit ontploffen van hersenmateriaal - namelijk massa's producten van de illusie - en ons solide denken bestaat slechts een gradueel verschil. (p. 54)

Het ethische systeem waarop Panizza uitkomt, is voor een groot deel van zowel aan Socrates als Nietzsche ontleend: ken uzelve, vind je demon, "als er een waarheid bestaat is het ongetwijfeld ...je ziel" (p. 58). De conclusie die hij daaruit trekt, is echter degene die Nietzsche had verworpen: "Wie zijn leven voor zijn idee geeft is altijd een heilige" (p. 60). [22] Hij geeft een opsomming van talrijke van dergelijke martelaren, waaronder Savonarola, de grote tegenstander van paus Alexander VI, die "in zijn leven niets verwachtte, behalve het bloedige aureool, dat het hoofd van de martelaar omkranst" (p. 59).
Als hij een jaar later in zijn gevangenisdagboek schrijft, vraagt Panizza zich af "waarom Goethe, ondanks zijn hele genialiteit, in onze herinnering omgeven blijft door de slappe geur van verschraalde thee en waarom hij het bloedige aureool mist dat op de tempels van Schiller schijnt?" Het antwoord, "omdat hij nooit het lef had, nooit zijn leven op het spel zette," [23] is ook het antwoord op onze oorspronkelijke vraag, waarom Oskar Panizza ervoor koos om op een rechtszitting te verschijnen, die hij onmogelijk kon winnen.
Hij was een onverschrokken kunstenaar geweest met de creativiteit en de moed om over zaken te schrijven, die nooit tevoren in de litteratuur waren vermeld. Moest hij nu weglopen, alleen maar omdat de zaken een beetje ruig werden? Savonarola was onthoofd, Giordano Bruno was op de brandstapel verbrand, Charlotte Corday was onder de guillotine gevallen, Martin Luther zette de vlammen van het eeuwige hellevuur op het spel - hoe zou hij dan terug kunnen deinzen voor wat waarschijnlijk niet meer dan een jaar in de gevangenis zou betekenen? En wie kon alle publiciteit overzien, die een dergelijk proces zou kunnen opwekken? Zou dit niet de manier zijn om zijn "bloedige aureool" te verdienen? Panizza was altijd een intellectuele strijder geweest, en hij had geen zin om te veranderen. Zijn besluit om een hopeloos proces onder ogen te zien, bevestigt wat hij een paar maanden eerder dapper had opgeschreven: "En alleen dan mag je aan het eind van je leven jouw zending als vervuld beschouwen, als je bij jezelf kunt zeggen, dat jij je demon in de wereld tot uitdrukking hebt gebracht. Dat is jouw categorische imperatief. Handel, zoals jouw demon je voorschrijft. Schrik je voor de consequenties in de wereld van de verschijnselen terug, dan is die wereld sterker dan jij. Zet je door, dan ben jij overwinnaar. Je gaat misschien te gronde, maar te gronde gaan in de wereld van de verschijnselen, is nu eenmaal het lot van ons allemaal." [24]

Het Proces

Een van de belangrijkste redenen waarom Panizza zichzelf moest verdedigen was, omdat hij niemand anders kon vinden om het te doen. Op de dag vóór het proces, meldde het Neues Münchener Tagblatt, dat "Dr. Panizza er nog niet in was geslaagd om een advocaat te vinden, die zijn verdediging op zich wilde nemen." [25] Op het laatste moment verklaarde ene Dr. Kugelmann zich bereid om zorg te dragen voor de wettelijke formaliteiten; maar de schrijver had al zorgvuldig onderzoek gedaan en stelde zijn eigen verweer op, dat hij zelf tijdens het proces voordroeg. Deze voordracht werd, samen met andere processtukken, later door zijn Zwitserse uitgever, Johann Schabelitz, gepubliceerd. [26]
Op 29 april, de vooravond voor zijn noodlottige proces, nam Panizza deel aan een besloten uitvoering van Strindberg's Crediteuren, in het appartement van de schrijfster Juliane Déry. Max Halbe herinnerde zich dat hij "de behulpzaam verborgen geest achter de coulissen was, die de benodigde wenken gaf. Het was Oskar Panizza, die op deze gedenkwaardige avond de souffleur was. Het proces van Panizza.... begon de volgende morgen om acht uur. Bijna rechtstreeks van de toneelvoorstelling - wij waren die nacht nauwelijks thuis geweest - gingen we naar de rechtzaal, die voor ons allemaal leek op een ruime, maar niet minder angstaanjagende vijzel. En boven aan het plafond hing de stamper van de wet, een machtige kolos, die uur na uur daalde, steeds lager op ons allemaal. En toen de avondschaduwen verschenen, lag een van ons verbrijzeld onder de stamper." [27]
Het proces bevatte geen verrassingen. Freiherr von Sartor, de officier van justitie, klaagde de schrijver aan voor het plegen van heiligschennis "door in het openbaar God te lasteren met grove uitdrukkingen, het geven van aanstoot, en het beledigen van openbare instellingen en gebruiken van de christelijke kerk, met name de katholieke kerk." [28] Hij vroeg aan de jury, allemaal boeren, om de beklaagde schuldig te verklaren en verklaarde dat de schuldige tot anderhalf jaar gevangenis werd veroordeeld. Panizza begon zijn verdediging met het oproepen van een "deskundige", die niemand minder was dan M.G. Conrad, en hij vroeg hem om te beoordelen of Das Liebeskonzil al dan niet een kunstwerk was. Na een ellenlange, hoogdravende en vaak neerbuigende getuigenis, kwam Conrad niet onverwacht tot de conclusie dat het toneelstuk inderdaad "een zuiver, Duits, modern kunstwerk was, ondanks een aantal eigen esthetische zwakke plekken." [29] Wat hem het meeste dwars zat, gaf hij toe, was "een element dat grenst aan het perverse, het pathologische." [30] Maar alles bij elkaar, was het duidelijk dat Panizza "een van de meest krachtige en meest belangrijke kunstwerken van de moderne dramatische litteratuur tot stand had gebracht, en gezien de moeilijkheid van zijn onderwerp, misschien het meest belangrijke [allebedeutendste] werk van de afgelopen jaren." [31] De Beierse boeren waren niet onder de indruk.
Het eigen verweer van de schrijver was zorgvuldiger op maat gesneden voor de nogal beperkte culturele achtergrond van zijn gehoor. Hij beschreef het plotselinge verschijnen van de eerste syfilisepidemie aan het eind van de vijftiende eeuw en hoe dat werd gezien als de straf van God voor seksuele uitspattingen van de mensen: "Ik was niet geïnteresseerd in godslasterlijke zaken en obsceniteiten, maar meer in het begrijpen van de uitzonderlijke toestand waar de mensen zich in die tijd in bevonden, een toestand die mij als voormalig arts met name interesseerde." [32]
Na een levendige, maar nauwkeurige historische beschrijving van de bandeloze toestanden, die aan het hof van Alexander VI heersten, stelde hij zijn luisteraars voor om "dit hele onderwerp naar onze huidige tijd te verplaatsen, die vol twijfelzucht en ongeloof zit. Laat dan dat hele samenstel van historische krachten in de handen van een hedendaags persoon vallen, die - misschien tot zijn ongeluk - een neiging tot satire heeft, en dan vraag ik u, heren, hoe zou u de drie-eenheid hebben afgeschilderd, en wat voor idee van de godheden in de hemel zou u hebben gekregen, die onder dergelijke omstandigheden een geslachtsziekte naar de aarde sturen, als straf voor het mensdom." [33] Zonder het antwoord op zijn retorische vragen af te wachten, dook Panizza in de meest beroemde van zijn beknopte overzichten van de wereldlitteratuur, in een poging om toe te lichten, dat het goddelijke altijd een gerechtvaardigd onderwerp voor de litteraire satire is geweest. Door uitgebreid te citeren uit Parny's "La guerre des dieux" (1799) en Sebastian Sailer's humoristische drama Der Fall Luzifers, [34] volgt hij vooringenomen de ontwikkeling van heiligschennende geschriften, van Aristofanes tot Oskar Panizza. Nergens ontkent hij het vernietigende beeld van het goddelijke in zijn toneelstuk, maar de redenen voor zijn keuze van een dergelijke voorstelling zijn bedrieglijk oppervlakkig: "Ik heb de christelijke goden vernederd en ik heb dat met opzet gedaan, omdat ik hen in de spiegel van de vijftiende eeuw zag; omdat ik ze heb bekeken vanuit het standpunt van Alexander de Zesde. Onze opvattingen van het goddelijke, heren, zijn in ons denken opgeslagen. U weet net zomin als ik wat in werkelijkheid daar boven ons gebeurt...als ik het goddelijke heb aangevallen, dan heb ik niet die bovenaardse [überirdische] vonk aangevallen, die in het hart van iedereen sluimert, maar ik heb veeleer het goddelijke aangevallen, dat onder de handen van Alexander VI een aanfluiting was geworden." [35] Wat de schrijver vergeet te melden is echter dat de "spiegel van de vijftiende eeuw" een geschikte achtergrond bood, waar hij zijn eigen godsdienstige of ongodsdienstige opvattingen op kon projecteren; ook de jury beschouwde de karikaturen van de godheden als een weerspiegeling van de eigen opvattingen van de schrijver.
Nadat Dr. Panizza zijn voordracht had beëindigd, diende Dr. Kugelmann een verzoek tot vrijspraak in, op grond van het feit, dat de beklaagde niet voor een misdaad kon worden vervolgd, die buiten de grenzen van het Duitse keizerrijk was gepleegd. Het verzoek werd afgewezen, en na een korte onderbreking, antwoordde de jury met een schuldig. Om zeven uur die avond, werd het proces afgesloten, toen de voorzittende Rechter Quante, het besluit van het hof voorlas, waarmee hij deed voorkomen, dat de echte godheid inderdaad kwetsbaar is voor een menselijke satire:

1. Dr. Oskar Panizza wordt wegens een vergrijp tegen de godsdienst, begaan door middel van de pers, veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf alsmede tot de kosten van het proces en de strafvoltrekking.

2. De voorhanden zijnde exemplaren van het geschrift 'Het Liefdesconcilie' door Dr. Oskar Panizza, alsmede het voor het drukken bestemde materiaal, dienen vernietigd te worden.

3. Tegen de verdachte wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd. [36]

Vanzelfsprekend kon een gedeelte van de straf niet worden uitgevoerd, omdat er voor het Duitse hof geen mogelijkheid bestond om de vernietiging van de printplaten in Zwitserland te bevelen. Maar de rest van het besluit, dat ongetwijfeld niet onverwacht kwam, had op het leven van Panizza een verpletterende uitwerking. Hij was van het ene op het ander moment in de rol van een ernstige misdadiger geduwd, en werd alleen maar vrijgelaten, na betaling van een borgsom, in afwachting van het beroep, en nadat hij er in was geslaagd om het exorbitante bedrag van RM 80.000 bijeen te brengen.

Litteraire Reacties

De Duitse intellectuelen bleven razend. Fontane stelde vast dat "Al wie van mij verwacht, dat ik het verhaal van de onbevlekte ontvangenis van Christus geloof, al wie van mij vraagt, dat ik mijn hemel inricht in overeenstemming met de Rafaëlitische schilders: God in het midden, Maria aan de linkerkant, Christus aan de rechterkant en de Heilige Geest als een stralende zon op de achtergrond.... dwingt mij naar de kant van Panizza..." [37]
In scherp contrast met de verlichte scepsis van de 76-jaar oude Fontane, staat de houding van een jeugdige recensent in Das zwanzigste Jahrhundert: Blätter für deutsche Art und Wohlfahrt. Dat was een pseudo-progressief, rechtervleugel-tijdschrift, uitgegeven door Heinrich Mann, en de woedende recensent was niemand anders dan zijn broer Thomas, een 20-jarige klerk, die voor een brandverzekeringsmaatschappij in München werkte. Schrijvend onder de initialen T.M., leverde Mann een bijdrage van acht recensies over deze uitgesproken antisemitische publicatie. Merkwaardig genoeg, was het Oskar Panizza's cause célébre, die de aanzet gaf tot de beroemde carrière van Thomas Mann als criticus: zijn recensie van Das Liebeskonzil staat aan het begin van zes vruchtbare decennia en is het allereerste non-fictiewerk van Mann, dat in druk verscheen. [38] Omdat hij Panizza persoonlijk kende, is het waarschijnlijk dat Mann daadwerkelijk een exemplaar van het controversiële stuk had gekregen en gelezen (iets wat niet altijd door andere critici werd gevolgd). Overeenkomstig zijn reactionaire sympathieën, hekelde hij de "hemelse tragedie" onverbiddelijk en ging zelfs zover, dat hij de strenge gevangenisstraf van de toneelschrijver toejuichte en beweerde dat godslastering als "smakeloosheid" veroordeeld diende te worden. Men moet echter niet over het hoofd zien, dat de tweeledige thema's van syfilis en de Duivel, meer dan een halve eeuw later, als een bron van creativiteit weer opduikt in het boek van Mann, Doktor Faustus (1947).
Dr. Laubmann, directeur van de Münchener Staatsbibliotheek, merkte op dat het "over 300 jaar net zo moeilijk zal zijn te begrijpen, dat iemand voor een boek gevangen werd gezet, als het tegenwoordig voor ons moeilijk is te begrijpen, dat iemand 300 jaar geleden voor een boek werd verbrand." [39] De verlichte publieke opinie voelde dat de straf in geen enkele verhouding stond met welke misdaad dan ook, terwijl de meeste bekrompen verdedigers van het gezag van mening waren, dat de schrijver had gekregen wat hij verdiende. Zoals een van de juryleden tegen een Münchener journalist opmerkte: "Als de hond in Neder-Beieren terecht had gestaan, zou hij het er niet levend vanaf hebben gebracht." [40]
Een van de personen die ernstig verbolgen was over de straf van Panizza was de filosoof Theodor Lessing, toentertijd een jonge medisch student in München. Eigenlijk was het zijn pamflet met de titel Der Fall Panizza: Eine kritische Betrachtung über "Gotteslästerung" und künstlerische Dinge vor Schwurgerichten,[41] dat Lessing de litteraire wereld binnenbracht. Nog dezelfde avond, waarop hij over het lot van Panizza hoorde,

...ging hij zitten, dronken van de wijn, ambitie en woede, en schreef in één woeste woedeaanval een verdediging, zonder het veroordeelde stuk ook maar te hebben gelezen. (Tot op de dag van vandaag [1935] heb ik het nog steeds niet gezien.) Ik sprak een zeer algemene en arrogante "oproep aan de mensheid" uit. Het idee van godslastering was belachelijk; in ieder geval niet toepasbaar op kunstwerken, want geestigheid, satire en ironie moesten net zo vrij zijn als verbeelding. Litteraire vraagstukken horen niet in de rechtbank thuis. - Een jonge boekhandelaar, Max Wohlfart, publiceerde de rede; binnen een paar dagen was het al niet meer verkrijgbaar. De beledigde officier van justitie had het huis van de oude mevrouw Rauh laten doorzoeken; de politie nam mijn gedichten in beslag... en ik werd onder toezicht geplaatst omdat ik werd verdacht van atheïsme, communisme, of een of ander ander -isme. Maar dankzij deze gebeurtenis, kwamen er nu aanbiedingen en vragen binnen, en zonder dat ik het had gewild of eraan had gedacht, zwom ik opeens in het frisse water van de litteratuur. Vaarwel studie en geneeskunde. [42]

Hoewel Panizza geen profijt had van het hartstochtelijke pamflet van Lessing, maakt het wel duidelijk hoe hevig de andere schrijvers uit zijn tijd waren geraakt. "Het publiek.... moet eindelijk van dergelijke processen leren," schreef Lessing, "dat litteraire en artistieke aanvallen en overtredingen buiten de jurisdictie van de staat behoren te vallen - artistieke producten zouden met artistieke maatstaven moeten worden gemeten, niet met juridische, medische, filologische of welke andere maatstaf dan ook - in buitengewone gevallen zouden ze door een intellectuele elite moeten worden gecensureerd - niet door een jury." [43]

Krankzinnigheidsverweer

Op 1 juli 1895 werd het besluit van het hof bevestigd door het hof van appel in Leipzig. Omdat zijn syfilitische been hem niet geschikt maakte om in de federale gevangenis in Nürnberg te blijven, begon Panizza op 8 augustus zijn gevangenisstraf van twaalf maanden in de gevangenis van Amberg. Zijn familie deed een laatste poging om haar zwarte schaap te bevrijden door met een verzoek om clementie op grond van krankzinnigheid te komen. Dit voorval werd beschreven in de autobiografische schets uit 1904: ".... als antwoord op een latere krankzinnigheidsverklaring, die door de procureur werd voorgedragen (zonde de gevangene te raadplegen), volgde een onderzoek quoad psychen intactam -'Bent u krankzinnig?' - 'Nee! -, wat tot een afwijzend besluit leidde. [44]
De deskundigenverklaringen, die door de artsconsulenten werden afgegeven, vertellen een ander verhaal. Dr. Paul Ostermaier, die de gevangene jarenlang had gekend, schreef dat hij "een in een zeer grote mate pathologische genetische aanleg had en niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn woorden en daden." [45] Hofstabsarzt Dr. Nobiling was eveneens van mening dat hij "in zeer grote mate genetisch besmet was en al vele jaren psychologisch onvrij was." [46] De gevangenisarts in Amberg, Dr. Schmelcher, was het daar echter niet meer eens, en Panizza moest zijn hele gevangenisstraf uitzitten. De overeenkomsten en weloverwogen vaagheid van de beoordelingen van Ostermaier en Nobiling doen vermoeden, dat ze onder persoonlijke of financiële druk van de familie Panizza zijn geschreven. Een familiegeschiedenis van geestesziekten en de ontkenning van de vrije wil, maken niet de diagnose geestesziekte uit, noch is een langdurige persoonlijke bekendheid een garantie voor een rechtmatige objectiviteit, wanneer het hele toekomstige welzijn van iemand op het spel staat. Panizza beschouwde zichzelf niet als krankzinnig toen hij Amberg binnenging, en er is echt geen reden om dat tegen te spreken.

Gevangenis

Het lange jaar opsluiting in Amberg vernietigde echter geleidelijk het psychische evenwicht van de schrijver. Zijn materiele omgeving was op zijn minst benauwend. Zijn medebewoners waren zo weerzinwekkend voor hem - onontwikkelde boeren, waar hij over sprak als "gorilla's" [47] - dat de vele uren, die hij alleen in zijn cel doorbracht, te verkiezen waren boven de uren die hij met lichamelijke oefening of met eten, samen met de vijftig andere gevangenen, doorbracht. Hij was een gedistingeerde, geletterde man en wetenschapper, die in een kolonie misdadigers leefde. "Iemand zoals ik, wordt hier als een slijmerd beschouwd, als iemand die knettergek is, als een 'professor'. De bewakers kunnen niet de juiste toon vinden om met mij te praten. En ik voel mij zelfs niet op mijn gemak bij de ambtenaren, aangezien zij een nieuwe manier van communicatie moeten bedenken." [48] Het nuttigen van voedsel, vroeger een genoegen voor de zoon van een hoteleigenaar, werd nu een dagelijks terugkerende kwelling: "De meeste soep smaakt als boekbinderslijm. En er is niets anders dan soep. Er zijn geen woorden voor de kwelling, die het eten ervan met zich meebrengt." [49]
Gelukkig voor Panizza besefte de gevangenisdirecteur, dat hij een nogal ongewone bewoner in handen had en hij stond hem toe zijn litteraire activiteiten voort te zetten, met een minimum aan beperkingen. Gedurende dat jaar in Amberg schreef hij de Dialoge im Geiste Huttens [50] en hield een dagboek bij, dat later door Schabelitz werd gepubliceerd onder de titel Ein Jahr Gefängnis. [51] Volgens Deken Lippert, de geestelijke, die de protestantse dienst in de gevangenis leidde, kon Panizza "zichzelf met zijn boeken bezig houden, hoe vaak hij maar wilde." Hij vermeldt echter dat "hij het bier, dat hij mocht hebben, afwees. Hij miste alleen zijn wandelingen door de streek, maar als een martelaar voor zijn zaak, onderging hij dat geduldig en zijn gedrag was onberispelijk. " [52]
De positieve kant van de zaak was, dat Panizza's politieke bewustzijn zeer toenam, doordat hij leefde temidden van een "samenzweerderige gemeenschap, die niet afgaat op of denkt aan politiek, vlaggen of taal, maar eerder van cel naar cel, van gevangenis naar gevangenis, van gesticht naar gesticht." [53] Hij onderkende de wezenlijk conservatieve aard van het proletariaat, een gegeven dat vaak de idealistische politieke organisatoren tot op de dag van vandaag is ontgaan:

Hier, hier in Amberg en de andere strafinrichtingen, daar leven jullie sociaaldemocraten op de manier waarop jullie je dat voorstellen, dat zijn de revolutionairen, dat zijn de vijanden van wet en orde, waar jullie het altijd over hebben, de onverzoenlijke vijanden van elke cultuur. Als ik de sociaaldemocratische partijleden neem, de politiek geëngageerde, georganiseerde arbeiders zoals wij ze op hun openbare bijeenkomsten zien, dan kom ik onvermijdelijk tot de slotsom.... .dat zij de conservatieven zijn, en dat de mensen die ik om mij heen zie, de onontwikkelde, onopvoedbare revolutionairen zijn. [54]

Deken Lippert vermeldt trots dat Panizza "elke kerkdienst bijwoonde en zelfs te biecht ging en de communie ontving - wat zocht hij daar? Vrede 'die de wereld niet kan geven'?" [55] De eigen verklaring van deze gebeurtenissen verschilt aanmerkelijk van die van Lippert:

Vandaag ging ik ter communie. Wel, ik moet zeggen, dat ik nu ook geloof, dat de mens uit tweederde maag, eenderde verbeelding en eenzesde geest bestaat. Hoewel ik niet onverschillig sta tegenover het christendom, integendeel er een uitgesproken vijand van ben, was ik nogal geschokt door dit hele gedoe... Daar liggen ze dan op hun knietjes in de communiebanken, als getemde Hectors, deze voorstanders van de daad.... Is dat geen fraaie plechtigheid voor galgenbrokken en gauwdieven? Neemt! Neemt! Neemt en eet! Neemt en drinkt! .... Een prachtige symboliek, die deze lieden zeer goed begrijpen. Het was indrukwekkend. .... . Ik ging erheen om de geestelijke, die mij erg netjes had behandeld, een plezier te doen, en verder om mezelf een pleziertje te gunnen, om van het schouwspel te genieten. Ik heb er geen spijt van gehad, Het was grandioos. En de wijn was uitstekend. Een slok wijn in deze woestenij van griesmeel en havermout.!" [56]

Panizza's felle afwijzing van het christelijke ritueel wordt nog duidelijker tot uitdrukking gebracht in een andere dagboekaantekening. Hij was net getuige geweest van een dienst, die door een twaalftal protestantse kerkgangers werd bijgewoond. Een beroemde zestiende eeuwse hymne die zij zongen, die begon met de woorden, " O, onschuldig lam Gods,/ geofferd op het kruishout," veroorzaakte de volgende uitbarsting:

Wie heeft die slachthuisachtige, bloedige opvatting van het bovenaardse in de gevoelswereld van de mens binnengevoerd? Wie heeft deze abattoirlucht en afmakerij van dieren als symbolen van erbarmen en medelijden de mensen voorgeschoteld?! Geslachte lammeren! Voor wie eigenlijk? Voor mij? Voor mijn zonden? Mijn zonden maak ik zelf uit en ik leg er tegenover de gemeenschap rekenschap van af. En zouden deze beulsgezangen, deze gezellige slachtpartijen van lammeren en mensen, gekruid met wierook en rozemarijn, niet verruwend op jullie gemoed werken? Ik roep de Anti-Vivisectie Bond te wapen tegen deze loftuitingen op het slachten van deze arme beesten! Zijn jullie daarom zo wreed tegen die arme mensen, die arme zoogdieren, genaamd arbeiders? Omdat jullie al 2000 jaar bloed drinken? God in den Hemel! Nooit is het christendom me zo erbarmelijk, zo hulpeloos, zo ellendig voorgekomen als vanmorgen, toen ik deze veroordeelden die liedjes met zoveel uitgedroogd pathos hoorde zingen. [57]

Dat zijn nauwelijks de woorden van iemand die zijn spirituele vrede in het christendom vond, en men kan alleen maar tot de conclusie komen dat Deken Lippert, hoewel hij een aardige man was, Oskar Panizza niet echt kende.

Het moment van zwakzinnigheid

In talrijke dagboekaantekeningen, levert de schrijver een vernietigende kritiek op het strafsysteem, als een van de meest wrede bedrijvers van onrecht. Het meeste wat hij over deze anachronistische instellingen zegt, geldt nog steeds voor de huidige gevangenissen. Dr. Panizza hield zich met name bezig met de gevolgen van opsluiting op de menselijke geest, en zijn conclusies zijn zowel gebaseerd op het observeren van anderen, als op zijn eigen ervaring:

Ik kan hier urenlang, dagenlang over mijn boeken en gedachten gebogen zitten, ik mis niets, ik ben net zo elukkig als buiten. Maar dan komt het moment, dat ik moe ben van het werken, dat ik wil herademen, horizonten wil zien en dan - stik ik. Dat is een verschrikkelijk moment. Dan storten de muren van mijn cel ineen over mijn ziel die ze levend begraven. Iets in mijn hersens smelt en verliest zijn functie. Een volgende keer is deze dorst minder ontvlambaar en voel je alleen een lichte jeuk. En dit is het moment van de zwakzinnigheid. [58]

Er bestaan aanwijzingen, dat de latere psychische decompensatie van Panizza voor het eerst in Amberg aan het licht kwam. Zonder enig concreet voorbeeld van paranoïde denken te geven, stelt Lippert, dat "de één jaar durende gevangenisstraf voor Das Liebeskonzil uitzonderlijk zwaar leek voor de atheïst Panizza, die kennelijk niet besefte hoezeer hij de godsdienstige en zedelijke gevoelens van anderen had gekwetst; en dat hij de straf zag als het gevolg van een "systematische vervolging" tegen hem." [59] Aangezien er in geen enkel van zijn geschriften uit die tijd aanwijzingen bestaan voor een "systematische achtervolgingswaan", breidde Lippert misschien de latere standpunten van Panizza tot deze eerdere periode van hun vriendschap uit. Maar hoewel er in 1895/96 geen enkele systematische achtervolgingswaan lijkt te hebben bestaan, komt men wel af en toe vlagen van acute paranoia tegen.
De volgende passages worden gekenmerkt door hun bondigheid, humor, erudiete toespelingen en verschrikking:

God! Wat is dat voor iets? Wie is dat kereltje met die kromme poten? Die in elkaar gezakte schaduw? God, ben jij dat? Jij bent ook een gorilla. In linnen kiel. Moet je die anderen zien kijken! Ze hebben je al lang gezien! Kalm, in godsnaam! Kalm! We zijn hier in de zoölogische afdeling. Een soort oertoestand van de mensheid. En die daar met zijn gepoetste laarzen, nauwe broek en uniformjasje. Kalm! Kalm! Dat is Adam. We zijn hier in het Paradijs. Hij is net bezig de dieren te tellen en ze namen te geven. We zijn na de zondeval. [60]

Als wij het gedrag en de litteraire productiviteit van Panizza gedurende de vijf jaar, die aan zijn verblijf in Amberg voorafgingen vergelijken met wat zich in de daaropvolgende jaren afspeelde, is het duidelijk dat zijn opsluiting zijn toch al breekbare psychische evenwicht drastisch verstoorde. Hij raakte blijvend vervreemd van de hele Münchener litteraire vriendenkring, incluis de man die zoveel had gedaan om hem te helpen, M.G. Conrad. Lippert verhaalt dat "toen Conrad hem zijn In purpurner Finsternis had toegestuurd, een aardige satire over de gelijkheid van mensen 'onder de grond', hij het boek als onbegrijpelijk afwees en hem een zelfvoldane 'ezel' noemde. Lippert merkt ook op dat Panizza in brieven naar mensen, die niets dan goeds voor hem hadden gedaan, uiterst grof kon zijn." [61] Het volgende stukje uit een brief aan Max Halbe, drie weken voor het ontslag van de schrijver uit de gevangenis geschreven, laat een buitensporige preoccupatie met zijn "reputatie" zien en een onvermogen om met zijn vroegere vrienden om te gaan:

Ik zal als een rustige inbreker langs de huizen naar München moeten sluipen. In plaats van met donderbussen, vlammende fakkels, en militaire begeleiding, zoals ik graag had gedaan. Deze gedachte vind ik verschrikkelijk. U moet weten, er zijn - dit geldt niet voor ons - maar er zijn overal, in winkels, bedrijven, koffiehuizen, verre kennissen, die niet weten hoe ze tegenover mij moeten staan, mij zullen ontwijken - om me te sparen! - of, wanneer ze me niet ontwijken, niet de juiste toon zullen weten te vinden en er vriendelijk omheen zullen praten. Dit is walgelijk! Ik, die het leven altijd gespeeld heb in de stijl van 'Koning schaak!' Het is voor mij onverdraaglijk en ruïneus. Ik had liever dat de ene helft zou schreeuwen 'Kijk, daar heb je de boef!' en de andere 'Die hoort bij ons!' - Oh, sociaal-democraat te zijn en te weten wat voor sjerp je draagt! - Deze bezorgdheid is het in eerste instantie die mij voortdrijft, naar Zwitserland of Berlijn. [62]

Dr. Panizza werd op 8 augustus 1896 uit de gevangenis ontslagen. Na een uitstapje met Lippert om een portret van Luther uit 1525 van Lucas Cranach te bezichtigen, keerde hij voor een paar maanden naar München terug. In tegenstelling tot de angst, die hij in zijn brief aan Max Halbe beschreef, gingen zijn vrienden hem niet uit de weg, en organiseerden een uitbundig feest om zijn vrijlating te vieren. Maar Panizza was niet meer de man die zij ooit hadden gekend; de metamorfose was voor zijn geschrokken vriend Weinhöppel meteen duidelijk:

Hij was wat mager en bleek geworden en toch leek hij opgewekt en monter te zijn. Maar toen ik met hem alleen sprak merkte ik meteen de drastische verandering op die de grauwe uren in de gevangeniscel teweeg hadden gebracht. De denker was een tobber geworden, de weter een twijfelaar, de lacher een grijnzer. Zijn gedempte stem en zijn tranende ogen vormden een schril contrast met de bedwelmende atmosfeer en luidruchtige vrolijkheid van deze uren in de Münchener Ratskeller. [63]

Vaudeville in Beieren

Het laatste artikel van Panizza dat in Die Gesellschaft zou verschijnen, is een zeer belangwekkende studie over "Der Klassizismus und das Eindringen des Variété. Eine Studie über zeit genössischen Geschmack."[64] Het werd gedurende zijn laatste weken in München geschreven en vertegenwoordigt een van de eerste scherpzinnige analyses van de invloed van de vaudeville op de moderne Duitse litteratuur. Samuel Lublinski erkende de prestatie van de schrijver, toen hij schreef dat "de 'artistieke vaudeville' de strijdkreet werd, waarvoor een Beier, de fantastische Oskar Panizza, het startsignaal gaf." [65] Panizza bespreekt zeer uitvoerig de historische wortels van de vaudeville, waarbij hij de invloeden van Heine, Engelse acteurs en Amerikaanse (met name zwarte) artiesten citeert. "Ongekunstelde vernietiging is het wezen van de vaudeville" (p. 1266) Frühlings Erwachen van Wedekind wordt begroet als "het klassieke vaudeville-succes van onze tijd," een werk waaraan "Duitsland zelfs in geen honderd jaar, om het even hoezeer het zich met de Joden zal vermengen, de zoete honing aan zal kunnen ontrekken, die in de raten van dit verrukkelijke boek ligt verborgen" (p. 1270). Opmerkelijk is hier zijn radicale omkering van zijn vooroordelen ten opzichte van Duitsers en Joden, ongetwijfeld het gevolg van de Liesbeskonzil-affaire. [66]
Sporen van zijn nieuwe socio-politieke bewustzijn, die eerder in zijn dagboekaantekeningen uit Amberg werden neergeschreven, zijn hier ook duidelijk, als hij wijst op "het grote vraagstuk dat de rest van onze eeuw zal raken, de toestand van de arbeider, de felle strijd voor de bevrijding van het individu, de vernietiging van de oude hiërarchische, dogmatische en monarchistische vormen..." Panizza was de avant-garde en wat wij "popcultuur" zouden noemen zeer toegedaan; er zijn momenten waarop hij verbazingwekkend nauw klinkt als de culturele revolutionair van het eind van de twintigste eeuw: "Wij zullen kleuren pakken, bloesems, vruchten, kracht en zinnelijkheid, waar wij ze maar kunnen vinden. Wij willen nieuwe levenssappen, nieuw voedsel voor onze zenuwen, nieuwe bloesems en vormen, geuren en roezen, zelfs met het gevaar om pijn te lijden en te worden vergiftigd. Als er niets anders is dan hasj, dan maar hasj. Als er niets anders is dan vaudeville, dan maar vaudeville" (p. 1268). Een van de laatste litteraire projecten van Panizza, voordat hij München verliet, was het verbeteren en het, tot de lengte van een boek uitbreiden, van zijn eerder gepubliceerde essay over "Die Haberfeldtreiben im bayrischen Gebirge." [67] De schrijver had gelukkig de belangstelling kunnen wekken van de gerenommeerde uitgever S. Fisher, voor zijn studie over de merkwaardige gewoonte van het "Haberfeldtreiben," een geheime boerenrechtbank, die nog uit de tijd van Karel de Grote stamde. Panizza toont een wetenschappelijk gedetailleerde, uitvoerige historische beoordeling van dat vreemde ritueel. Het laatste kwart van het boek bestaat uit letterlijke voorbeelden van Haberer verslagen, allemaal in een vet Beiers dialect en met het gebruikmaken van Panizza's kenmerkende fonetische spelling. Omdat de Haberer hoofdzakelijk seksuele overtreders berechtten, staat de tekst vol met typische boerengrofheden en obsceniteiten. Op het laatste moment, toen de drukproeven naar de drukker teruggestuurd zouden worden, berichtte "een van de meest vooraanstaande juridische adviseurs in Duitsland" de uitgever "dat volgens de laatste wettelijke uitspraken, de vraag naar wat immoreel of schadelijk voor het publieke belang is, niet meer met zekerheid kan worden beantwoord." [68] Dientengevolge voelde de uitgever zich gedwongen om een aantal stukken weg te laten, aangegeven door hele regels met puntjes. Het gevolg was niet alleen een afgezwakte tekst, maar daardoor daalde ook de litteraire en filologische waarde van de tekst. Was de schrijver door Fischer geraadpleegd, dan zou hij er waarschijnlijk voor hebben gekozen om de tekst te laten zoals die was en zou hij inbeslagneming hebben geriskeerd.

Afscheid van München

Het was onmogelijk voor Panizza om in de stad te blijven, die hem zoveel verdriet had gedaan. In een bijtende afscheidsbrief, Abschied von München, goot hij furieus zijn haat en minachting voor de Beierse hoofdstad uit. [69] Deze aanklacht is in de gebruikelijke Panizza vorm van een historisch overzicht, en begint met het lynchen van een paar dozijn Lutheranen tussen 1519 en 1521. Zijn hele vijandschap tegenover het Katholicisme verwijst naar de stad, waarvan hij gelooft, dat die door het Vaticaan wordt geregeerd; het is de Roomse Kerk die ervoor heeft gezorgd dat München is gezonken tot een niveau van een Latijnse ontaarding: "En weten jullie dan niet, dat het juist jullie Katholieke gemoedstoestand is die dit heeft teweeggebracht? Jullie aanbidding van Jezus' hart, jullie enthousiasme voor Maria's melk, jullie godsdienst van botten, vlees, melk, haar en voortplantingsorganen? En nog hebben jullie niet genoeg! Nog niet tevreden! Steeds meer botten, steeds meer zuiverende verschrikkingen, steeds meer Jezuïetenmissies en Redemptoristeninstituten." [70]
Hij deed afstand van zijn Beierse inwonersschap, en verliet München op 15 oktober 1896, om vervolgens in Zürich de Zwitserse nationaliteit te verkrijgen. Met de publicatie van Abschied von München het jaar daarop, werd door een Münchener rechter, het tweede arrestatiebevel voor Oskar Panizza's uitgevaardigd; en werd de politie nogmaals bevolen om alle exemplaren van zijn laatste boek in beslag te nemen en te vernietigen. Nu was het enige verschil dat hij een voortvluchtige werd, vastbesloten om nooit meer terug te keren naar de stad, die hij had leren verachten.

Zürcher Diskussionen

Nadat hij zich in Zürich had gevestigd, waagde hij zich aan wat soms op een dolle poging leek om zijn literaire carrière voort te zetten, op het punt waar hij die was gestopt. In 1896 publiceerde Schabelitz een tweede editie van Das Liebeskonzil, compleet met een "Zueignung" (opdracht) en "Vorspiel" (proloog), die duidelijk een satire op Goethe's Faust was. Een derde editie verscheen het daaropvolgende jaar met een megalomaniakale inleiding en een uitgebreid herschreven vierde bedrijf. Maar toen Schabelitz weigerde om zijn Ambergse dagboek te publiceren, besloot Panizza dat het enige dat hem te doen stond was, om zijn eigen uitgever te worden en hij richtte het "Verlag Zürichse Diskussionen," op.
Het eerste boek, dat door de schrijver zelf werd uitgegeven, was Dialoge im Geiste Huttens (1897), "waarin werd gepoogd de openbare toestanden te bespreken op de directe en onbeschaamde manier van de zestiende eeuw." [71] Deze vijf dialogen - Over de Duitsers, Over de Onzichtbare, Over de stad München, Over de Drie-eenheid, en Een Liefdesdialoog - waren allemaal in de gevangenis geschreven en bevatten veel van Panizza's oude geestigheid en vernietigende satire. Geen van zijn werken, die na zijn verblijf in Amberg waren geschreven kwamen ook maar in de buurt van de kwaliteit van zijn eerdere creaties.
Niet alleen voelde hij de behoefte om zijn eigen uitgeverij op te richten, maar hij besloot ook om zijn eigen dagblad uit te geven, omdat alle grote tijdschriften zijn artikelen niet meer accepteerden. Dus riep hij in het voorjaar van 1897, het zonderlinge dagblad Zürcher Diskussionen: Flugblätter aus dem Gesamtgebiet des modernen Lebens in het leven, waarbij hij het klaarspeelde om er 32 nummers van te publiceren, die voornamelijk zijn eigen bijdragen bevatten. Terwijl een aantal artikelen waren ondertekend met Panizza's eigen naam, verschenen andere onder pseudoniemen, zoals Hans Kistemaecker, Louis Andree, Hans Dettmar en Sven Heidenstamm. Deze bizarre artikelen variëren van "Een Psychopathologische bespreking van Christus" [72] tot "Het Varken in zijn Poëtische, Mythologische en Cultureel-historische Aspecten." [73] Zoals verwacht mag worden, overschreed de oplage van het dagblad nooit het aantal van een paar honderd, en zijn korte levensduur eindigde met jaargang III. [74] Er zit iets ongerijmds aan een bekende schrijver, die is genoodzaakt om zijn eigen uitgeverij op te richten en zijn eigen dagblad uit te geven, met geen ander doel dan de publicatie van zijn eigen werk te verzekeren. Een onmiskenbare vervreemding van zijn oude literaire contacten lijkt zijn latente paranoia te hebben versterkt, tot een punt waarop hij gedwongen was tot "doe het alleen" of hou op met proberen. Men kan zich afvragen of Panizza zich nou bewust was van het feit dat hij zichzelf alleen door zijn mislukkingen kon onderscheiden.

Psichopatia Criminalis

Het is moeilijk het met Prescher eens te zijn, wanneer hij zegt: "deze geest begon uit elkaar te vallen, omdat hij overbelast was." [75] Deze uitleg lijkt volledig ontoereikend, gezien het feit dat Panizza veel hogere eisen aan zichzelf stelde in de jaren vóór zijn gevangenschap. Net zo min kunnen we meegaan met de neiging van Prescher om de auteur op te zadelen met een profetische betekenis: "Iets van het Duitse noodlot, dat tot de catastrofe onder Hitler moest leiden, vlamde uit deze geschriften op." [76] Wat wel in deze geschriften uit Panizza's Zwitserse periode opduikt is de zeer geleidelijke geestelijke desintegratie van de schrijver, die uitliep op een preoccupatie voor krankzinnigheid. En bewijs voor zijn angst voor krankzinnigheid wordt gevonden in de niet erg grappige satire Psichopatia Criminalis, geschreven en gepubliceerd in het voorjaar van 1898, en met de vervaarlijke ondertitel: "Aanwijzingen voor de psychiatrische verheldering en wetenschappelijke vaststelling van geestesziekten, als onmisbaar onderkend door het gerechtshof. Voor artsen, leken, juristen, bewakers, administratieve ambtenaren, ministers etc." [77] Panizza verzamelde zijn indrukwekkende geleerdheid in zijn bespreking van epilepsie, melancholie, hersenverweking en paranoia, in een poging om te bewijzen dat vrijheid van gedachten niets anders is dan een criminele psychose en tot het bittere einde zou moeten worden vervolgd. Dus vrijdenkers en vrijzinnige schrijvers zouden in staatsinrichtingen moeten worden opgenomen, waar ze de Duitse monarchie niet langer in gevaar kunnen brengen. Hij stelt ook voor dat deze gevaarlijke elementen het recht zou moeten worden ontzegd, om zich voort te planten, omdat de ziekte zich anders uitbreidt en de hele natie ondermijnt.
Het boekje eindigt met de sarcastische waarschuwing: "Het gevaar is hier. Het komt er aan. En met de constant toenemende neiging naar politieke geestesziekte in de Westerse Wereld, zal het gauw nog duidelijker worden dat we oog in oog staan met een van de meest gevaarlijke en verreikende massa-epidemieën, en dat het tijd is om tegen de monarchieën te roepen: 'Vorsten van Europa, bescherm uw meest heilige bezittingen!" [78] Het is moeilijk om aan de conclusie te ontkomen, dat achter deze vreemde politieke satire de obsessie van de schrijver loert, met zijn eigen "voortdurend groeiende neiging" naar de geestesziekte. Een verder bewijs van deze neiging kan worden gevonden in Panizza's laatste drama, Nero, een tragedie in vijf bedrijven. [79] In een nogal overbodig, vijftien pagina's lang bijvoegsel, blijft de auteur hameren op het feit dat Nero niet kan en niet zou moeten worden veroordeeld, door Judaeo-Christelijke zedelijke geboden. Hij was, geeft de toneelschrijver aan, de meest meedogenloze en meest populaire van alle Romeinse keizers, een psychopathische heerser, die alleen veroordeeld kan worden vanuit een "wereld-moralistisch" oogpunt. In dit kader vergelijkt hij zijn drama met Goethe's Iphigenie en Dürer's schildering van het lijdensverhaal. Maar achter de pseudo-historische belangstelling van de schrijver ligt de obsessie voor de psychotische aftakeling van een groot immoralist, de geestelijke desintegratie van een stoutmoedig man, die zichzelf als een grote artiest beschouwde. 

Uitzetting uit Zwitserland

Er is maar heel weinig bekend van Panizza's persoonlijke leven gedurende zijn tweejarige verblijf in Zürich, dat eind 1898 tot een abrupt einde kwam. Zijn uitzetting werd veroorzaakt door de aanklacht van een vijftienjarige prostitué, Olga, die hij als model voor wat naaktfoto's had gebruikt. De tweede keer dat zij bij hem thuis kwam op Turnerstrasse 32, liet hij haar zijn

.... verzameling van deels anatomische, deels artistieke naaktfoto's zien, zoals die bij onze kunsthandelaren kunnen worden aangetroffen, en daartussen zaten twee foto's van naakte mannen, een met het membrum virile in statu erectionis, de ander met het membrum virile in statu relaxationis. Voor zulke afbeeldingen vertrouwde de artiest van anatomische platen slechts op zijn geheugen, terwijl door directe belichting nu de fotografische afbeeldingen rechtstreeks uit natuur kunnen worden vervaardigd. Deze kunstfoto's hebben eigenlijk niks te maken met de zaak die hier speelt; maar ik moest ze brengen, aangezien Olga het bij de politie terloops over deze foto's had, en omdat het voor mij belangrijk is dat de lezer alles weet, zelfs de meest kleine details, om zich over de ware redenen van mijn uitzetting een mening te kunnen vormen. [80]


Hoewel het Kanton Zürich prostitutie had verboden, werd Panizza geen specifiek misdrijf ten laste gelegd. Hij werd door de Zürichse politie enkel tot ongewenst vreemdeling uitgeroepen, wat neerkwam op een verklaring tot persona non grata en uitzetting uit het gehele land. Panizza ontkende zijn eigen daden niet, maar, in zijn paranoïde geestestoestand, daagde hij de Duitse Keizer uit, "de grote onbekende, die in wezen mijn verdrijving uit Zürich heeft veroorzaakt uit, om zichzelf bekend te maken". [81] Wilhelm II bleef stil, en Panizza was gedwongen om zichzelf voor de tweede keer in twee jaar tijd te repatriëren. Vanuit Zürich vertrok hij westwaarts naar Frankrijk, het land dat als jongeman een zo sterke aantrekkingskracht voor hem had uitgeoefend. Het was zeker dat de Keizer niet in staat was om hem in dit land, dat de traditionele vijand van Duitsland was, te bereiken. Zoals zovaak tevoren, bleken zijn aannemelijke vermoeden weer eens totaal verkeerd.
De zes jaar die Panizza in Parijs doorbracht, waren vanuit een litterair standpunt lang niet zo productief als de voorgaande zes. Hij bleef zijn Zürcher Diskussionen nog een paar jaar uitgeven, nadat hij had besloten de titel te behouden, die tegen die tijd was verworden tot een opvallend onjuiste benaming. Heel begrijpelijk nam het aantal abonnees af samen met de kwaliteit van zijn kleine oplage, en de redacteur/uitgever kon de eindjes niet aan elkaar knopen, zonder de financiële steun van zijn familie. Tegen het einde van 1902 berichtte hij zijn lezers met een "Notgedrungene Erklärung" en was opnieuw gedwongen om een nederlaag toe te geven. [82] 

Laatste Gedichten Uit Parijs

Het was waarschijnlijk onvermijdelijk dat de schrijver van zulke onorthodoxe overtuigingen, gedwongen te leven in een Parijse ballingschap, na in zijn geliefde vaderland consequent te zijn vervolgd, zichzelf als een spirituele verwant van Heinrich Heine zag. Het was inderdaad hier in Parijs, dat Panizza, in de geest van Heine, terugkeerde tot het schrijven van poëzie, nadat hij dit genre als het ware een eeuw genegeerd had. De Franse hoofdstad had klaarblijkelijk een bevrijdende uitwerking op hem, en hij genoot van de verlichte atmosfeer, die in een zo scherp contrast stond met de censuur van Duitsland en München in het bijzonder. Een jaar van betrekkelijke afzondering in zijn nieuwe "thuis" op 13 rue des Abesses, stelde hem in staat om te schrijven, wat best eens de meest scherpe en anti-Duitse gedichten zouden kunnen zijn, die door een Duitse dichter in de negentiende eeuw zijn geschreven. Tegen december 1899 had hij 97 rijmeldichten voltooid. Deze waren verzameld in een kleine bundel met de titel Parisjana, die door hem zelf werd uitgegeven en waarvan duizend exemplaren waren gedrukt. [83] Dit was Oskar Panizza's laatste boek, en het liep zeker niet beter dan al zijn eerdere literaire inspanningen. Opgedragen aan zijn oude vriend M.G. Conrad in "oprechte bewondering," bevat de uitgave een voorwoord waarin hij zich verontschuldigd voor het "stelen" van de titel van de laatstgenoemde (Conrad had al eerder, in 1880, een verzameling essays uitgegeven, Parisiana.) en hij prijst hem overvloedig als de vader van de hedendaagse Duitse litteratuur. De ontvanger van deze roerende opdracht uitte zijn verschuldigde waardering in een mededeling gepubliceerd in Das litterarische Echo: "Dr. Oskar Panizza in Wenen [sic] heeft, zonder mijn medeweten of toestemming, een kleine bundel poëzie aan mij opgedragen. Ik wijs die bij deze af." [84]
De dichter zelf omschreef deze uitgave als een werk, "waarin de persoonlijke tegenstander van de schrijver, Wilhelm II, wordt afgeschilderd als de publieke vijand van de mensheid en de cultuur, en waarin de scherpte van de gedachtegang en hun uitdrukkingswijze waren opgestookt tot de uiterste grens van het esthetisch toelaatbare." [85] Zoals de auteur had verwacht, werden alle onverkochte exemplaren van zijn werk door de Duitse autoriteiten in beslag genomen, en werd er in München weer een arrestatiebevel uitgevaardigd. Wat hij echter niet had verwacht, was dat al zijn bezittingen in Duitsland ook in beslag zou worden genomen, aangezien hij nu als voortvluchtig werd beschouwd (maart 1900). Nadat hij een jaar lang nauwelijks in staat was geweest om in Parijs zonder voldoende kapitaal te overleven, was Panizza in het voorjaar van 1901 gedwongen naar Duitsland terug te keren en zichzelf over te geven aan het gerechtshof in München, dat het arrestatiebevel had uitgevaardigd.
Wederom moest Panizza een gevangenschap ondergaan, dit keer voor vier maanden. Uiteindelijk werd hij naar een psychiatrische kliniek gestuurd voor een zesweken durende observatie. Dit moet een ware nachtmerrieachtige "thuiskomst" zijn geweest, aangezien de kliniek diezelfde was, waarin hij van 1882 tot 1884 als psychiater had gewerkt.
Het is onnodig om te zeggen, dat deze manier van handelen zo goed als geen effect had op de verzachting van zijn overtuiging, dat hij systematisch werd achtervolgd. De resultaten van het psychiatrische onderzoek lieten duidelijk zien, dat de patiënt aan een chronische paranoia leed. [86] Nadat hij een paar weken in de Münchener gevangenis had doorgebracht, werd hij zonder enige verklaring vrijgelaten, hoewel hij later van vrienden vernam, dat alle criminele telastleggingen tegen hem waren ingetrokken, ten gevolge van de psychiatrische beoordeling, geschreven door Dr. Ungemach van het streekkrankzinnigengesticht in München. Op 28 augustus verliet hij München en keerde terug naar Parijs, nadat hij van zijn familie de benodigde contanten had ontvangen, voor een blijvend verblijf in het buitenland. Eenmaal in Parijs, gaf hij de laatste paar nummers van zijn Zürcher Diskussionen uit, alvorens uiteindelijk al zijn uitgeversactiviteiten te staken. Het was niet dat hij stopte met schrijven, maar hij kon zich niet langer van een drukker voor zijn werk verzekeren.

Opkomende Paranoia

De jaren die hij in Parijs doorbracht, vooral degene, die op de publicatie van Parisjana volgden, schijnen vol eenzaamheid te zijn geweest en met weinig sociale contacten. Van tijd tot tijd zag hij een paar oude vrienden, maar het lijkt dat de aanleidingen voor deze bezoeken steeds zeldzamer zijn geworden. Frank Wedekind, een kennis uit zijn dagen in München, is een van de weinige schrijvers, die er op stond om, iedere keer als hij in de stad was, Panizza te bezoeken. In een brief aan Richard Weinhöppel, vertelt Wedekind hoe hij "met een bovenmenselijke inspanning," Panizza door Parijs sleepte [87] In een latere brief aan dezelfde vriend lezen we de zin: "Panizza perfectioneert zichzelf steeds meer in zijn waanzin." [88] Er bestaat geen bewijs, noch is het erg aannemelijk, dat het pad van deze "waanzinnige" ooit dat van Rainer Maria Rilke heeft gekruist. Ook hij leidde in Parijs een pijnlijk eenzaam bestaan, niet veel straten verwijderd van Panizza; maar ook al hadden zij elkaar ontmoet, dan is het zeer twijfelachtig of zij beiden hun leven aanmerkelijk zouden hebben veranderd.
Naar de doelloze twee jaren van november 1901 tot november 1903 wordt in de autobiografische schets uit 1904 van de schrijver, verwezen met een gedachtestreepje: - Vrijwel de enige kennis die van deze periode verzameld kan worden is dat hij in juni 1903 zijn zuster Ida schreef, met de vraag om geld om een villa in Frankrijk te kopen. De familie in Duitsland verkeerde echter niet in de positie om aan zo'n uitspatting van hun zwarte schaap toe te geven.
De laatste fase van zijn Parijse ballingschap begon eind 1903 toen Panizza, die nu in de meest strikte afzondering leefde, door akoestische hallucinaties gekweld begon te worden. Het was hem duidelijk dat de Duitse overheid met een groot aantal Franse rechercheurs samenzweerde om zijn leven ondragelijk te maken. De Franse overheid was zo verdraagzaam voor hem geweest, dat zij vrij van elke verdenking was. Het volgende stukje uit het gekwelde proza van de schrijver geeft een helder beeld van zijn acute paranoia:

Da derselbe [Panizza], wie bereits erwahnt, seit 2 Jahren nichts mehr publizirt hatte, so mußte mit der Möglichkeit gerechnet werden, daß von anderer Seite, die den Ansichten des Pazjenten mehr weniger [sic!] freundlich gegenüber stand, dessen Manuscripte heimlich überwacht, vielleicht kopirt und, soweit sie den Ansichten der neuen Partei entsprachen, schließlich publizirt wurden, am Ende gar unter Benützung von Titel, Firma, Druk und Papier der eingegangenen Zürchen Diskussionen. Nur so waren die neuen Feindseligkeiten gegen den Pazjenten, den man an gewisser Stelle jedenfalls für den Autor und verantwortlichen Herausgeber der suponirten Publikatzionen hielt, zu erklären. Denn daß die 2 Jahre vorher in München erfolgte Irren-Erklarung für ernst zu nehmen sei-so daß jedwelcher, freundlich oder feindlich ihm gegenüberstehende politische Partei sich gehütet hätte, sich um dessen Manuscripte zu bemühen- daran dachte Pazjent um so weniger, als auch im seiner Umgebung weder Franzosen noch Auslander im Entferntesten daran dachten, ihn nicht für völlig geistig gesund zu erachten.[89]

Panizza noemt kleine haarkloverijen zoals een schoorsteen met nukken, het afsluiten van zijn watertoevoer, en het knoeien met de sloten van zijn appartement. Maar dit waren kleinigheden vergeleken met het knerpende, schelle gefluit dat zijn gehoorzenuw pijnlijk prikkelde. De apparaten die dit gefluit produceerden waren overal. Als hij thuis zat kon hij het geluid, vanuit het huis aan de overkant van de rue des Abesses, horen komen. Wanneer hij naar buiten ging voor zijn wekelijkse zondagse wandeling in het Bois de Montmorency, volgde het gefluit hem op een mysterieuze wijze. Panizza-de-psychiater was er zeker van dat deze geluiden niet door zijn psyche werden veroorzaakt, omdat ze verdwenen als hij zijn oren dicht hield. Het gefluit kwelde Panizza in Parijs meer dan een half jaar, en terwijl de maanden voorbij gingen, verdwenen ook de laatste twijfels dat deze helse geluiden eigenlijk auditieve hallucinaties waren. Gedurende het grootste deel van het voorjaar van 1904, moest hij zijn oefeningen en frisse lucht voorbij laten gaan, en bleef hij in zijn kleine appartement opgesloten, waar de geluiden niet zo hevig waren als buiten.
Een andere samenzwering, waarvan de auteur het gevoel had dat die te maken had met de bovengenoemde, daarvan geloofde hij dat die door zijn oude moeder in München werd geleid en dat die tot doel had de vijfenvijftig jaar oude vrijgezel tot een huwelijk te dwingen. Hij zag dat dit complot door plaatselijke concièrges, femmes de chambre, en andere kletskousen werd uitgevoerd. Toen hij eenmaal besefte dat deze intriges hem voor de voeten liepen, schreef hij zijn moeder en vertelde haar dat hij noch het verlangen, noch de tijd had om aan trouwen te denken. Het schijnt dat deze brief het gewenste resultaat heeft gehad, omdat kort daarna zijn tweede samenzwering tot een plotseling einde kwam.
In zijn autobiografische schets, ruimt Panizza een aanzienlijke hoeveelheid plaats in voor een rechtvaardiging van zijn weigering om een huwelijk zelfs ook maar serieus te overwegen. Hij begint met het rationele argument, dat er talrijke erfelijke defecten in zijn familie voorkomen, vooral aan de kant van zijn moeder, die de gezondheid van ieder nakomeling in gevaar zouden brengen. Verder had hij nog steeds een duidelijke vorm van syfilis in de vorm van een gumma op zijn rechterbeen, en gezien het feit dat men psychotici en syphilici met klem aanraadde om van een huwelijk af te zien, zou het voor hem als arts haast misdadig zijn "om vrolijk kneuzen voort te brengen." [90] De andere redenen die hij aanvoert zijn allesbehalve overtuigend, namelijk dat zijn litteraire activiteiten hem dwongen om het grootste deel van zijn dagen in absolute afzondering schrijvend door te brengen, en dat de overige dagen aan uitgebreide eenzame wandelingen buitenshuis waren gewijd, een levensstijl die volstrekt onverenigbaar met het huwelijk was.

En zelfs als de producten van deze literaire creatie door het publiek en critici minimaal worden gewaardeerd, zijn zij geen uiting van de grillen of nukken van de patiënt, maar absoluut noodzakelijk voor het ontlasten van zijn brein. Dus moet hij de veiligere weg kiezen en doorgaan in het oude, vertrouwde spoor om zijn psychische evenwicht te bewaren en niet achter schimmen aan te jagen, die voor anderen misschien erg nuttig zijn, maar die op hem als een bedreiging van de gezondheid overkomen. [91]

Het is vast niet moeilijk te begrijpen, waarom een vijfenvijftigjarige vrijgezel, die aan syfilis lijdt, die hij als student had opgelopen en die een ernstige psychotische aftakeling ondergaat, bij de gedachte dat hij tot een huwelijk wordt gedwongen, wegsluipt. Een vraag die veel meer oplevert is waarom hij, in de voorafgaande decennia, ongetrouwd bleef ondanks zijn preoccupatie met seks en zijn liberaal-tolerante houding ten opzichte van dit onderwerp. [92] Voor zover men zulke dingen een volle eeuw later aan de hand van een paar biografische bronnen kan beoordelen, zou het kunnen lijken dat Oskar Panizza biseksueel was, met een latent homoseksuele voorkeur. [93] De enige vrouwen, waarvan we weten dat hij daar een emotionele band mee had, waren zijn moeder en zusters, en dit zou kunnen passen in het klassieke freudiaanse patroon van een vaderloze zoon. Het heeft geen zin om dat verder te behandelen, hoewel gezegd moet worden dat als Panizza inderdaad in zijn rationalisaties, om het huwelijk te mijden, geloofde, dat een goede aanwijzing is, van hoe beperkt zijn bewustzijn was geworden.

De Gelukte Staatsgreep

Geplaagd door huwelijkscomplotten en het onophoudelijke gefluit, dat ongebreideld doorging, en ondanks de doortastende pogingen om zichzelf door schrijven af te leiden, was hij in het begin van de zomer van 1904 letterlijk aan het einde van zijn Latijn. Op 21 mei schreef hij zijn eerste alarmerende brief aan zijn moeder, en de tweede volgde een week later. Frau Panizza dacht dat een sanatorium in Boll wel eens de juiste plek voor haar zoon zou kunnen zijn om te genezen, en stuurde een kleindochter, Mathilde Collard, om haar oom in Parijs op te halen. Maar hij was inmiddels verhuisd naar een sjofel kamerappartement op Montmarte en weigerde koppig om zijn nichtje te zien. Panizza kon gewoon nog niet toegeven, dat hij een erg ziek individu was, en het aanvaarden van de reddingspoging van zijn familie zou gelijk hebben gestaan aan overgave.
Gedurende de daarop volgende weken, werd het gefluit veel erger, en de angst om in Parijs te blijven was bijna ondragelijk. Op de avond van 23 juni vluchtte hij vrij plotseling uit Parijs en nam een sneltrein naar Lausanne. Daar hoorde hij nog steeds de kwellende geluiden, hoewel minder indringend, maar ze verdwenen helemaal toen hij eenmaal aan het meer van Genève tot rust kwam en daar in de bossen wandelde. Na een vergeefse poging om in deze prettige omgeving een bescheiden landhuisje te verkrijgen, vertrok hij de week daarop richting München via Bern, Zürich, en Lindau.
Omdat in München de hallucinaties begonnen terug te komen, zag hij geen andere uitweg, dan een verzoek om opname in het streekkrankzinnigengesticht van München; niet dat hij gek was of zo, hij wilde gewoon zichzelf en alle anderen bewijzen, dat hij het ongelukkige slachtoffer was van achtervolgingen van buitenaf. Hij werd echter niet opgenomen, waarschijnlijk door plaatsgebrek. In plaats daarvan werd hij verwezen naar de privé-kliniek Neu-Friedenheim, een instelling die zijn paranoïde gevoelens zomogelijk alleen maar versterkte. Na een paar korte weken daar, vertrok Panizza, zogenaamd op aandringen van de directeur, Dr. Rehm; hij weigerde nog steeds het feit te accepteren dat hij gek was.
Oskar Panizza's laatste drie maanden als vrije burger, werd in een bescheiden kamer aan Feilitzschstraße 59/II doorgebracht. Hij ontweek zorgvuldig de stad en zijn oude vrienden, en gaf in plaats daarvan de voorkeur aan lange wandelingen in het verfrissende parklandschap van de Englischer Garten. Toen hij vroeg om zijn 84-jaar oude moeder te mogen zien, werd hem verteld dat het niet mogelijk was, aangezien de breekbare vrouw bang was dat de aanblik van haar zoon een beroerte zou kunnen veroorzaken.
Toen de zomer verstreek en de dagen kouder werden, begon hij zijn meeste ochtenden in de Staatsbibliothek door te brengen, of met lezen, of met het volschrijven van zijn aantekenboekjes met poëzie en proza. Nog steeds was het gefluit niet alleen niet verdwenen, maar het werd nu versterkt door fluittonen van een uitgesproken metalig karakter. Panizza had daarvoor al suïcide-neigingen gehad in Parijs, Lausanne, en Neu-Friedenheim, en op 9 oktober, nadat hij meer dan een dag niet had gegeten, voelde hij dat de tijd rijp was om een eind aan zijn lijden te maken. In een vlaag van wanhoop, schreef hij haastig een testament en ging vervolgens naar een afgelegen plek in de Englischer Garten om zich op te hangen. Maar toen hij eenmaal de boom was geklommen, werd hij door angst overmeesterd en slaagde hij er niet in om zijn voornemen uit te voeren. Hij keerde terug naar zijn kamer, nog moedelozer dan voor die tijd en hij "schaamde zich diep." [94] Op 19 oktober nam hij zijn toevlucht tot een minder wanhopige manier, een buitenissige maatregel die meer in overeenstemming was met de echte Panizza stijl. Op deze dag was er, op weg naar de bibliotheek en opnieuw tijdens zijn eenzame wandeling door Oberföhring, zes keer "naar hem gefloten". Hij maakte gebruik van de milde middag temperatuur, ging vroeg naar huis en om 5 uur 's middags wandelde hij, alleen met zijn hemd aan, door de Leopoldstraße. Natuurlijk kwam hij op deze wandeling niet ver. Woedende bewoners kregen hem te pakken en brachten hem naar het dichtstbijzijnde huis, waar ze de komst van de politie afwachtten. Panizza maakte zich bekend als Ludwig Fromman, stenograaf uit Würzburg. Hij werd per ambulance naar het hoofdbureau van de politie vervoerd, onderworpen aan een kort medisch onderzoek en overgebracht naar de hoofdstedelijke psychiatrische kliniek. Vier weken later schrijft Panizza zijn autobiografische schets, en noteert met een zekere tevredenheid:
"De staatsgreep is gelukt."[95]

De Psychiater als Patiënt

Dr. Panizza gaf een vloeiend, helder, mondeling verslag van zijn ziektegeschiedenis, die nauw met de eerder-geschreven geschiedenis overeenstemt. Dit keer voegde hij er wat meer details aan toe, zoals het feit dat de Keizer was gestorven en dat hij door een dubbelganger werd gespeeld, en dat Kanselier Bülow samen met de Franse minister Delcassé, tegen Panizza samenzweerde. Zijn voormalige collega, Professor Gudden, verantwoordelijk voor het onderzoek van de patiënt, was volstrekt ondubbelzinnig in zijn psychiatrische verklaring:

Het gedrag van Dr. Panizza in de afgelopen jaren heeft voldoende aangetoond, dat al zijn daden en activiteiten zijn gestuurd door systematische achtervolgingswanen, en dat hij ten gevolge van die wanen herhaaldelijk van verblijfplaats heeft gewisseld, zijn manier van leven heeft veranderd in die van een dakloze, opgejaagde vluchteling, die nauwelijks durfde te eten en iedereen als vijand beschouwde, en die alle gebeurtenissen op een pathologische manier zag en behandelde. [96]

Hij eindigt zijn ellenlange beoordeling met de uitspraak, dat zijn patiënt niet in staat is om oordelen te vormen (over wat dan ook), die vrij van wanen zijn, en dat hij in overeenstemming met het burgerlijk recht daarom krankzinnig is. Zijn collega, Dr. Ungemach, is het daar volstrekt mee eens, als hij beweert dat de patiënt "jarenlang aan krankzinnigheid" heeft geleden." [97] Een andere psychiater, die deze diagnose bevestigde was Hofrat Dr. Würzburger, in wiens inrichting, "Herzogshöhe" (in de buurt van Bayreuth), Panizza op 5 februari 1905 vrijwillig werd opgenomen. En hij had ruim de gelegenheid om de patiënt te observeren, omdat Panizza de laatste zestien jaar van zijn leven in deze instelling doorbracht.
Het is natuurlijk op dit punt moeilijk, zo niet onmogelijk, om precies vast te stellen wat de krankzinnigheid van Panizza teweeg had gebracht. Max Halbe schrijft ongeveer veertien jaar na de dood van de schrijver en stelt nogal weinig overtuigend, dat het de medische praktijken van zijn vriend zijn geweest, die zijn aftakeling in gang hebben gezet: "Van alles wat hij mij zelf heeft verteld en wat ik, als toeschouwer, over hem weet, lijkt het mij boven alle twijfel verheven, dat het met name zijn psychiatrische werkzaamheden zijn geweest, die voor Panizza noodlottig waren en die niet onaanzienlijk hebben bijgedragen aan zijn latere afdaling naar het rijk van de krankzinnigheid. Het was een van die niet zeldzame gevallen van psychische besmetting door het behandelde object, misschien alleen maar de overdracht van pathologische ziektekiemen van patiënt naar arts..." [98] Als daar inderdaad sprake van was, dan zouden wij hebben verwacht, dat in het leven van de schrijver veel eerder pathologische verschijnselen aan het licht waren gekomen, en niet vijftien jaar nadat hij zijn medisch beroep had verlaten.
Natuurlijk was Dr. Panizza zeer goed op de hoogte met, en zich indringend bewust van de problemen van de geestesziekte. Zoals zijn eerdere studie Genie und Wahnsinn laat zien, was hij ervan overtuigd, dat het genie gemakkelijk in waanzin kon vervallen. En toch lijkt niets van dit alles een toereikende verklaring te bieden voor een voortschrijdende paranoia. Een meer aannemelijke verklaring kan, volgens mij, in organische oorzaken worden gevonden. Op de eerste plaats bestaat er een uitgebreide geschiedenis van geestesziekte in de familie van de patiënt. Zelfs als dat een genetische aanleg voor geestesziekte betekent, of alleen maar een sterke verwachting van de kant van de patiënt, zou het niet eenvoudig zijn om daarmee zijn toestand te verklaren. Dan is er ook nog het onbetwistbare feit, dat Panizza zich nooit van zijn syfilis heeft kunnen bevrijden, een ziekte die na vele jaren de hersenen kan aantasten. En tot slot zijn er talloze ernstige psychische problemen die onopgelost bleven: Panizza's krampachtige maar vruchteloze poging om als creatieve schrijver faam te verwerven; de wrede kerkerstraf voor zijn meest gewaagde en creatieve artistieke inspanningen; zijn onvermogen om nauwe emotionele banden aan te knopen met andere individuen, mannen of vrouwen; zijn afwerende eenzaamheid, die veroorzaakte, dat hij steeds verder van de werkelijkheid afdreef. Deze krachten, die eindeloos met elkaar samenwerkten, brachten iemand voort, die moest worden opgenomen.

Gekkenhuis

Panizza's waanzin, die in de loop der jaren verergerde, werd steeds onderbroken door lange perioden van een ogenschijnlijk normale helderheid. Daarom protesteerde hij fel, nadat hij het hof had laten weten, dat het moest beslissen wat voor hem het beste was, toen hij zijn legitieme rechten verloor en in München onder curatele van zijn broer Felix en de Justizrat Popp werd gesteld (28 maart 1905). Hij werd heen en weer geslingerd tussen het zichzelf als geestesziek en als volstrekt gezond te beschouwen. Toen een professor uit Erlangen hem in "Herzogshöhe" bezocht en hem vroeg wat hij mankeerde, antwoordde hij, "Ik hallucineer." Nadat hem was gevraagd om zijn toestand nader te verduidelijken, antwoordde Dr. Panizza sarcastisch, "U kunt het in ieder leerboek lezen!" [99]
In oktober 1907, vroeg de familie Panizza aan Deken Friedrich Lippert, de geestelijke die tijdens zijn gevangenschap in Amberg met Panizza bevriend was geraakt, of hij, in de afzondering van zijn eigen huis, de zorg voor de patiënt op zich wilde nemen. Hij wees dat wijselijk af, met de opmerking dat hij vond, dat de psychische toestand van de patiënt professionele zorg vroeg. Toen echter broer Felix in maart 1908 stierf, aanvaardde Lippert de verantwoordelijkheid om als mede-toezichthouder van de patiënt op te treden; hij nam zijn taak zeer ernstig op en toen hij in oktober 1915 met pensioen ging, verhuisde hij naar Bayreuth om zijn toezicht beter uit te kunnen oefenen. Het lijkt dat Lippert echt aan Panizza was gehecht, als de beste vriend die hij ooit had gehad. Het volgende citaat, hoewel niet zonder een spoortje ijdelheid, laat ons een glimp zien van de manier waarop deze aardige en onbaatzuchtige man met zijn krankzinnige beschermeling probeerde om te gaan:

Ik vervulde mijn taak met des te meer plezier, omdat Oskar mij bij onze eerste ontmoeting als een oude vriend begroette, en zijn woorden, "Nu zit ik in een krankzinnigengesticht," ontroerden mij diep. Maar ik wist ook dat hij graag de troost van het evangelie hoorde, en ik hield minstens een keer per maand een dienst.... waarbij Oskar opgewekt de kerkgezangen meezong en godvruchtig "met zijn betere zelf" bad. Bovendien zijn deze patiënten vaak net kinderen, die de goddelijke drang naar godsdienst het sterkst voelen.... mijn mooiste beloning was, als hij na de dienst, mijn hand kuste. [100]

Behalve dat hij een trouwe hoeder en vriend van Panizza was, heeft Lippert aan het nageslacht een onschatbare dienst bewezen, doordat hij ons letterlijk de enige inlichtingen heeft verschaft over de laatste jaren van de schrijver. Hij beschrijft hoe Panizza niet in staat was om zijn laatste boek met de visionaire "Die Geburtsstunde Gottes, ein mitologischer Ziklus im Sinne des Sonnen-und Mondlaufes," af te maken. De aantekenboekjes van Panizza ontaardden in "een heksenbrouwsel van Bijbel, mythen, sagen, geesten, pornografie, filosofie, Wagner, moord en doodslag in het Duits, Engels, Frans en Italiaans." [101] Als hij hallucineerde sprak hij altijd Frans; zelfs het dagblad wat hij las was Frans. Bij het verstrijken van de jaren, werden zijn hallucinaties steeds overheersender en zijn aantekenboekjes werden steeds warriger en geiler. Pas in de laatste paar jaar stopte hij echter volledig met schrijven.
Het schijnt, dat er geen grote pogingen zijn ondernomen om de patiënt te genezen, kennelijk omdat hij ongeneeslijk was of tenminste als zodanig werd beschouwd. Lippert verhaalt hoe hij zich in toenemende mate aan iedereen om hem heen onttrok, hoe hij weigerde om met de artsen te praten en slechts af en toe met zijn medepatiënten sprak, waarbij hij de voorkeur gaf aan het gezelschap van de hopeloos ongeneeslijke, boven degene die de mogelijkheid hadden om te genezen. Hij dreef steeds verder van zijn familie af en ontving slechts met tegenzin bezoekers. Hij was onaangedaan bij het overlijden van zijn broer Felix in 1908 en vertoonde geen reactie bij de dood van zijn 93-jaar oude moeder in 1915. [102]
Andere verhalen over de jaren van Panizza in "Herzogshöhe" verschillen grondig van degene die hierboven zijn vermeld. Walter Mehring geeft, in een zeer onzorgvuldige verhandeling over Panizza, de volgende samenzweerderige versie:

Een voorgewende vlaag van krankzinnigheid liep er op uit, dat hij naar een privé-kliniek werd gestuurd. Zijn collegae uit het Münchener koffiehuis, beweerden dat hij daar naartoe was gestuurd omdat zijn oom, een Jezuïet, zich er op verzoek van de familie in mengde, net zoals de schoonmoeder van de Markies de Sade dat had gedaan. Hij bleef twintig jaar in het sanatorium, afgesloten van de buitenwereld en schreef tot aan zijn dood in 1922. Net als bij de Markies de Sade in Charenton, mocht niemand hem bezoeken. Ik heb het tevergeefs geprobeerd. [103]

Tenzij men van een volmaakte samenzwering uitgaat, waarbij tientallen, zo niet honderden ogenschijnlijk afzonderlijke individuen waren betrokken, moet men het verhaal van Mehring niet meer dan als een kletspraatje beschouwen. Veel belangrijker is het verslag van Max Krell van een bezoek door Frank Wedekind aan "Herzogshöhe": "Frank Wedekind zei op een avond in de Torgelstube, 'Ik heb gisteren Panizza bezocht. Hij is een uitstekende conditie. Hij is de meest rationele man ter wereld. En hij werkt!' "[104] Krell vertelt verder dat "toen Wedekind, de enige kennis uit zijn verleden, hem bezocht, Panizza hem liet zien waar hij mee bezig was: hij was Aristofanes in het Duits aan het vertalen, en hij hield zijn gast bezig met verbazingwekkende besprekingen over dramatische kunst. Wedekind vond de vertalingen uitmuntend, en liet er gedeelten van zien aan wetenschappers Grieks van de universiteit, die toegaven dat het gewoonweg briljant was. Later verdwenen die teksten, net als Panizza's eerdere publicaties.
Wedekind bracht zijn bezoek, gedurende de eerste paar jaar van het verblijf van Panizza in "Herzogshöhe," toen hij nog langdurige perioden van volstrekte helderheid had; terwijl tegen de tijd dat Mehring hem in 1915 probeerde te bezoeken, zijn toestand sterk was verslechterd. Volgens Lippert, was het de Eerste Wereldoorlog, die de schrijver niet meer kon begrijpen.
Het lijkt dat zijn laatste levensjaren volstrekt verstoken waren van enige verstandelijke activiteit. Hij verscheurde boeken, die hem niet bevielen, gooide ruiten in als hij frisse lucht in zijn kamer wilde hebben, gaf medische adviezen aan zijn medepatiënten, en gedroeg zich over het algemeen gestoord. Een beroerte, die hij 's avonds op 28 september 1921 kreeg, maakte een eind aan het ellendige leven van Panizza. Hij werd twee dagen later door Deken Lippert begraven op de hoofdstedelijke begraafplaats van Bayreuth, na een rouwdienst die uitsluitend door het gestichtspersoneel werd bijgewoond.


VOETNOTEN

Inleiding

1] Max Krell, Das alles gab es einmal (Frankfurt a.M., 1961), p. 57. In 1928, diverse manuscripten van Panizza werden in München geveild, waaronder een belangrijke tekst met de titel "Imperjalja." geen van die manuscripten is ooit gepubliceerd, noch is de identiteit van de koper bekend. Cf. "Oskar Panizza über Wilhelm II,"Münchner Neueste Nachrichten, 24 maart 1928; en Hans Prescher, "Panizza: Umsunst gelebt," Der Spiegel, 7 maart 1962, p. 87.
2] Walter Mehring, The Lost Library, Indianapolis, 1951. Zijn biografische beschrijving van Panizza bevat letterlijk tientallen feitelijke fouten.
3] Oskar Panizza, Le Concile d'Amour, tragédie céleste, vert. Jean Bréjoux, Paris, 1960.
4] lbid., p. 12.
5] Geschreven in 1837 en opgevoerd in 1913.
6] München, 1926. Hierna geciteerd als In memoriam.
7] Lippert is de schrijver van twee historische studies, Die Reformation in Kirche, Sitte und Schule der Oberpfalz, Rothenburg o.T., 1897, en Geschichte der Gegenreformation in Staat, Kirche und Sitte der Oberpfalz zur Zeit des 30-jährigen Krieges, Freiburg i.B., 1901.
8] Ongepubliceerd; copyright 1969.

DEEL 1: Het leven van Panizza

Hoofdstuk 1: De Eerste Jaren

1] Tenzij anders vermeld is de bron van bigrafische details In memoriam.
2] Er bestaat geen spoor van bewijs om de belachelijke opvatting van Adolf Bartels, dat Panizza "wellicht van Joodse huize" was, te staven. Geschichte der deutschen Literatur, 3 vols. (Leipzig, 1928), III, 426.
3] In memoriam, p. 9.
4] Loc. cit.
5] Oskar Panizza, Das Liebeskonzil und andere Schriften, uitg. Hans Prescher (Neuwied, 1964), p. 249 f. Hierna geciteerd als Prescher, op. cit
6] In memoriam, p. 9.
7] Loc. cit.
8] E.g., Der Reichsplan Gottes mit den Menschen, Stuttgart, 1886.
9] Mathilde Panizza's gevoelens na de geboorte van haar jongste zoon werd verwoord in haar fictioneel proza. Zie Siona, Drei Brautgeschichten und Sonne, stehe still, 3rd ed. (Bad Kissingen, 1895), pp. 5-12.
10] Im memoriam, p. 39.
11] Ibid., p. 40.
12] Ibid. p. 10
13] Leipzig, 1881.
14] In memoriam, p. 11.
15] lbid., p. 41.
16] lbid., p. 53.
17] Leipzig, 1886.
18] In memoriam, p. 11.
19] Leipzig, 1887.
20] Leipzig, 1889.
21] In memoriam, p. 12
22] Leipzig, 1890. Verhalen uit dit boek, zowel als uit zijn latere verzameling Visionen (Leipzig, 1893), zijn tegenwoordig verkrijgbaar onder de titel O. Panizza, Der Korsettenfritz: Gesammelte Geschichten, München, 1981.
23] Er staat een terloopse vermelding van Panizza in Wolfgang Kayser, Das Groteske: Seine Gestaltung in Malerei und Dichtung (Oldenburg & Hamburg, 1957), p. 151.
24] Hanns von Gumppenberg, Lebenserinnerungen (Berlin, 1929), p. 135.
25] Oskar Panizza, Visionen der Dammerungen, ed. Hannes Ruch [pseud. Richard Weinhoppel] (München, 1914), p. VIII.
26] Ibid. p. IX.
27] Ibid. pp. VIIIf.
28] Ernst von Wolzogen, Wie ich mich ums Leben brachte (Braunschweig, 1922), p. 175.
pp. 174f.
30] Voor een meer gedeatailleerde bespreking van het doel en de activiteiten van het "Gesellschaft für modernes Leben," zie Adalbert von Hanstein, Das jungste Deutschland, 3rd. ed. (Leipzig, 1905), pp. 204-208.
31] Münchener Flugschriften, ed. M. G. Conrad, I. Serie No. V & VI, München, 1891.
32] Cf. Cesare Lombroso, The Man of Genius, London, 1891.
33] De vrijpostigheid waarmee deze onderwerpen worden besproken, zijn ervaring als klinisch psychiater, en talrijke litteraire verwijzingen naar hasj zouden kunnen betekenen dat Dr. Panizza enige ervaring met hasj uit de eerste hand had.
34] In memoriam, p. 50.
35] Visionen der Dämmerung, p. XV.
36] Prescher, op. cit., p. 251.
37] Max Halbe,Jahrhundertwende (Danzig, 1935), p. 72.
38] "Gesellschaft für modernes Leben" zu München, Gegen Prüderie und Lüge, München, 1892.
39] Weinhöppel in Visionen der Dammerung, p. IX.
40] Modernes Leben: Ein Sammelbuch der Munchner Modernen (München, 1891), pp. 109-118.
41] Cf. Anon. opmerkingen over Panizza in Das Magazin für Litteratur, LX (1891), 623; LXI (1892), 63.
42] In memoriam, p. 11.
43] Een complete chronologische opsomming van Panizza's krantenartikelen kan in de bibliografie worden gevonden.
44] "Prostitution: Eine Gegenwartsstudie," pp. 1159-1183.
45] Een voetnoot verklaarde dat hij "met opzet zijn zuiver fonetische spelling gebruikte," p. 1162.
46] Leipzig, 1892. Herdrukt O. Panizza, Aus dem Tagebuch eines Hundes, München, 1977.
47] 22 Februari 1894. Geciteerd uit Max Halbe zum 100. Geburtstag (München, 1965), p. 52.
48] Visionen der Dämmerung, tegenover p. 376.
49] Martin Möbius [pseud. O. J. Bierbaum] Steckbriefe (Leipzig, 1900), p. 102.
50] Gumppenberg, loc. cit., p. 154.
51] Einmal und nie wieder: Lebenserinnerungen (Praag, 1935), p. 235.
52] Zie Das litterarische Echo, VII (1905), 639.
53] Gumppenberg, op. cit., p. 136.
54] Anon. artikel in Kirchliche Korrespondenz des evangelischen Bundes, XXXV, Nov. 1, 1892;Panizza's weerlegging: "Luther und die Ehe. Eine Verteidigung gegen Verleumdung," Die Gesellschaft (1893), pp. 3 55-363.
55] Ibid., p. 356.
56] Ibid., p. 361.
57] Die Gesellschaft (1893), pp. 275-289.
58] Ibid., p. 289.
59] Ibid., p. 277.
60] Cf. Oskar Panizza, Deutsche Thesengegen den Papst und seine Dunkelmänner, Berlin, 1940; Oskar Panizza, Aus Werk und Leben, cd. Kurt Eggers, Berlin, 1943.
61] Panizza's eigen benaming, In memoriam, p. 13.
62] Leipzig, 1893.
63] Die Gesellschaft (1893), p. 289.
64] Zürich, 1893.
65] In memoriam, p. 13.
66] Zie uittreksels uit recensies, toegevoegd aan Oskar Panizza, Das Liebeskonzil, 3rd cd. (Zürich, 1897), pp. 36-42.
67] Ibid., p. 36.
68] Loc. cit.
69] O. J. Bierbaum, "Oskar Panizza," Die Gesellschaft (1893), p. 987.
70] Cf. Berliner Tageblatt, May 17, 1893.
71] Die Gesellschaft (1893), pp. 956-977.
72] Ibid. p. 977.
73] Oskar Panizza, Der teutsche Michel und der romische Papst. Altes und Neues aus dem Kampfe des Teutschtumes gegen römisch-wälsche Uberlistung und Bevormundung in 666 Tesen und Zitaten, Leipzig, 1894.
74] Ibid., p. 100.
75] Oskar Panizza, Deutsche Thesen gegen den Papst, Berlin, 1940.
76] In memoriam, p. 13.
77] Leipzig, 1894.  

Hoofdstuk 2 Gevangenis Gekkenhuis

1] Max Halbe,Jahrhundertwende (Danzig, 1935), pp. 75f.
2] lbid., p. 74f. Halbe onderscheidt een bepaalde verwantschap tussen Borgia en Panizza, die zogezegd, de aantrekkingskracht van de laatste tot de eerste helpt te verklaren.
3] De titelpagina vermeldt abusievelijk het jaar 1895, en dat is de algemeen geciteerde publicatiedatum geworden. De enige Duitse versie van het toneelstuk, dat nog verkrijgbaar is, is: Oskar Panizza, Das Liebeskonzil: Mit Materialen zum Film von Werner Schroeter, Sammlung Luchterhand no. 388, Darmstadt en Neuwied, 1982.
4] Panizza citeert de Duitse ceremoniemeester van Alexander, Burcardi, Diarium, nouvelle ed. L. Thuasne, 3 vols., Paris, 1885.
5] Das Liebeskonzil, p. 24.
6] Prescher, op. cit., p. 252.
7] Uit een brief van 20 novemebr 1894. Geciteerd uit het aanhangsel van Das Liebeskonzil, 2e. ed. (Zürich, 1896), p. 2.
8] Uit een brief van 17 novemebr 1894. Loc. cit.
9] Uit een brief van 19 november 1894. Ibid., p. 3.
10] Ibid., p. 2.
11] 30 December 1894. Ibid., p. 1.
12] 22 En 27juli en 8 augustus 1895. Voor het eerst gepubliceerd in Merkur, X (Nov.1956), pp. 1094f.
13] Loc. cit.
14] Panizza voegde enige tientallen pagina's met commentaar uit de pers toe aan de tweede druk van Das Liebeskonzil, Zürich, 1896. Dat werd in de derde druk nog wat uitgebreid, Zürich, 1897.
15] Literaturgeschichte der deutschen Stamme und Landschaften, 4 vols. (Regensburg, 1928), IV, 691f.
16] Otto von Leixner, Geschichte der deutschen Literatur (Leipzig, 1910), p. 992.
17] Geschichte der deutschen Literatur des neunzehnten Jahrhunderts und der Gegenwart (Leipzig en Wien, 1908), p. 341
18] Geciteerd uit Prescher, op. cit., p. 138
19] Leipzig, 1895
20] In memoriam, p. 12.
21] Der Illusionismus, p. 52.
22] Nietzsche veroordeelde martelaars, voor zowel dwaas als laf, met met de kracht van drie uitroeptekens: ".... .een zeer populaire vergissing: moed hebben voor iemands overtuigingen; het is eerder zaak om moed te hebben voor een aanval op iemands overtuigingen!!!" Friedrich Nietzsche, Gesammelte Werke, Musarionausgabe, 23 vols. (München, 1920-29), XVI, 3 18.
23] Prescher, op. cit., p. 186.
24] Der Illusionismus, p. 62.
25] 29 April 29 1895.
26] Oskar Panizza, Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil, "Nebst dem Sachverstandigen-Gutachten des Dr. M. G. Conrad und dem Urteil des k. Landgerichts München I, Zürich, 1895. Herdrukt in Das Liebeskonzil, Sammlung Luchterhand no. 388, 1982.
27] Max Halbe, Jahrhundertwende, p. 148.
28] Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil, "p. 36.
29] Ibid., p. 34.
30] Ibid., p. 30.
31] Ibid., p. 32.
32] Ibid., p. 6.
33] Ibid., p. 8.
34] het toneelstuk staat in Sebastian Sailers sammtliche Schriften in schwabischem Dialekte, cd. K. D. Haßler, Ulm, 1850.
35] Meine Verteidigung in Sachen "Das Liebeskonzil, "pp. 19f.
36] Ibid p. 36.
37] Merkur, X (1956), 1095.
38] T. M., "Das Liebeskonzil," V (1895), 522. Cf. Klaus Schröter, Thomas Mann (Reinbek, 1964), pp. 34-44, 164; Mann, Gesammelte Werke, 12 vols. (Fkft., 1960), X, 70; XI, 102. Cf. Hans R. Vaget, "Thomas Mann und Oskar Panizza," Germanisch-romanische Monatsschrift, XXV(1975), 231-237.
39] Das Liebeskonzil, 2nd ed.; Appendix, p. 6.
40] Loc. cit.
41] München, 1895.
42] Theodor Lessing, op. cit., pp. 234f.
43] Der Fail Panizza, p. 35. Cf. Ansgar Skriver, Gotteslasterung? (Hamburg, 1962), pp. 64-74.
44] In memoriam, pp. 14f.
45] Ibid., p. 26.
46] Loc. cit.
47] Prescher, op. cit., p. 180.
48] Ibid., p. 183.
49] Loc. cit.
50] Zürich, 1897. Herdrukt onder dezelfde titel, München, 1979.
51] Schabelitz weigerde in 1897 nog verder met Panizza samen te werken, en enige gepubliceerde dagboekstukken verschijnen in Prescher, op. cit., pp. 169-186.
52] In memoriam, pp. 44f. Voor een gedetaileerde bespreking van Lipperts herderlijke realtie met de schrijver, die inlatere jaren belangrijker werd en voortduurde tot de dood van Panizza in 1921, zie Friedrich W. Kantzenbach, "Der Dichter Oskar Panizza und der Pfarrer Friedrich Lippert," Zeitschrift für Religions-und Geistesgeschichte, XXVI (1973), 125-142.
53] Prescher, op. cit., p. 181.
54] Loc. cit.
55] In memoriam, p. 46.
56] Prescher, op. cit., pp. 174f.
57] Ibid., p. 176.
58] Ibid., p. 185f.
59] In memoriam, p. 28.
60] Prescher, op. cit., p. 181.
61] In memoriam, p. 46.
62] Prescher, op. cit., pp. 166f.
63] Visionen der Dämmerung, pp. XIf.
64] Die Gesellschaft (1896), pp. 1252-1274.
65] S. Lublinski, Die Bilanz der Moderne, 3rd. cd. (Berlin, 1904), p. 135.
66] Tegen het einde van de eeuw had Panizza zich ontwikkeld tot een uitgesproken filo-semiet. Zie "Intra muros et extra," Zürcher Diskussionen, 11(1899), no. 20/21, p. 14.
67] Voor het eerst gepubliceerd in het vervolg van de Freie Buhne fur modernes Leben onder de titel Neue deutsche Rundschau, V (1894), 37-56; herdrukt in Der Sammler, dagelijks bijvoegsel van de Augsburger Abendzeitung, 1894, No. 129; de boekversie verscheen als Die Haberfeldtreiben im bairischen Gebirge: Eine sittengeschichtliche Studie, Berlin, 1897.
68] Die Haberfeldtreiben, 1897, p. 104.
69] Abschied von München: Ein Handschlag, Zürich, 1897. Deze tekst vormt de basis voor de slotscène in Dietrich Kuhlbrodt's scenario, "Ein Konzil der Liebe," in O. Panizza, Das Liebeskonzil (Darmstadt, 1982), pp. 105f.
70] Ibid., p. 14.
71] In memoriam, pp. 15f.
72] Vol. 1., no. 5.
73] Vol. III., no. 28.
74] De laatste uitgaven van deel III, met de datum 1900, werden niet eerder dan in 1902 gepubliceerd.
75] Prescher, op. cit., p. 254.
76] Loc. cit.
77] het is verbazingwekkend, dat zelfs Panizza's meest grove satire zovaak niet als zodanig werd herkend. Zo schafte het Bureau van de Directeur-generaal van de Amerikaanse Gezondheidsdienst Thus, op 1 november 1898 een exemplaar van het boek aan, waar het tot op de dag van vandaag aanwezig is.
78] Psichopatia Criminalis (Zürich, 1898), p. 48. Herdrukt als Oskar Panizza, Die kriminelle Psychose, genannt Psichopatia criminalis, München, 1978.
79] Zürich, 1898.
80] Zürcher Diskussionen, 1(1898), no. 12, p. 7.
81] De Zwitsers hebben deze ex-gedetineerde mogelijk als een veiligheidsrisico beschouwd.
82] Zürcher Diskussionen, III (1900), no. 28/32, p. 70.
83] Parisjana: Deutsche Verse aus Paris, Zürich, 1899.
84] II (1900), 672. Conrad schreef ook twee vernietigende recensies van het boek in Die Gesellschaft (1900), pp. 127-128 en pp. 265-275.
85] In memoriam, p. 17.
86] Ibid., pp. 26ff.
87] Frank Wedekind, Gesammelte Briefe, ed. Fritz Strich, 2 vols. (München, 1924), 1, 332.
88] ibid., p. 335. Er bestaat geen vermelding van "Imperjalja," een werk dat in 1928 aan een anonieme koper werd verkocht en waarschijnlijk in Parijs is geschreven.
89] In memoriam, pp. 18f.
90] In memoriam, p. 21.
91] Ibid., p. 22.
92] Zie bijvoorbeeld, naast Das Liebeskonzil, de volgende altikelen in Die Gesellschaft: "Prostitution. Eine Gegenwartsstudie," 1892, pp. 1159-1183; "Luther und die Ehe. Eine Verteidigung gegen Verleumdung," 1893, pp. 956- 977; "Bayreuth und die Homosexualität. Eine Erwegung," 1895, pp. 88-92.
93] Das litterarische Echo, VII (1904), 349, verwijst naar zijn "konträr-sexuelle Veranlagung." Panizza veroordeelde paragraaf 175, de wet die homosexuele contacten verbood, fel. Zie Zurcher Diskussionen, III (1900), no. 25/26, p. 13, and no. 27, p. 8.
94] In memoriam, p. 24.
95] Ibid., p. 25.
96] Ibid., pp. 30f.
97] Loc. cit.
98] Max Halbe, op. cit., p. 73.
99] In memoriam, p. 31.
100] Ibid., pp. 48f.
101] lbid., p. 49.
102] Ibid., pp. 49f.
103] Walter Mehring, The Lost Library (Indianapolis, 1951), p. 65.
104] Max Krell, op. cit., p. 54.
105] Ibid., p. 57. Panizza's uitgebreide litteraire boedel, die meer dan honderd manuscripten bevat, en bovendien vele tientallen dagboeken en aantekenboekjes van 1875 tot 1904, is gedeponeerd in the Handschriften Abteilung der Stadtbibliothek München.1

Naar boven