Home




http://literaturkritik.de "Nr. 4, April 2006" Duitstalige litteratuur

Over de moed tot godslastering


Oskar Panizza's "Liebeskonzil" een voorbeeldige uitgave


Door Rolf Löchel


In het begin van de 21e eeuw wordt van moslimzijde op een handvol karikaturen met wereldwijde rellen en tevens met ontvoering, brandstichting en zelfs met moord en doodslag gereageerd. Weliswaar reageren aanhangers van christelijke gemeenschappen tegenwoordig ten opzichte van vergelijkbare spotternijen heel wat beschaafder, maar ongeveer honderd jaar geleden zou men voor dergelijke tekeningen in elk geval nog in de gevangenis zijn beland - vooropgezet natuurlijk, dat ze niet Mohammed, maar Jezus tot onderwerp van hun spot hadden uitverkoren.


Dat doet tenminste het lot van Oskar Panizza (vgl. literaturkritik.de 11/2003), na de verschijning van zijn "Hemelse Tragedie" onder de titel "Het Liefdesconcilie" vermoeden, een tegenwoordig nog steeds opwekkende satire, waarin de lieve God door de duivel de syfilis laat uitvinden, om de mensen voor hun ontuchtige levenswandel te kunnen straffen. En een godslastering, waarvoor de schrijver daarvan, door een oprechte en onwankelbaar gelovende Münchense rechter, tot een jaar tuchthuisstraf werd veroordeeld.


Nou zou men kunnen denken, dat dergelijke duistere tijden in het verlichte Europa intussen toch allang passé zijn. Niet helemaal. In 1962 werd de toen nog jonge uitgever Peter Jens Petersen, op grond van een aangifte van het Ministerie van Kultuur uit Kiel met een strafproces, inclusief huiszoeking en arrestatie, overvallen, omdat hij de euvele moed had gehad om het stuk in een oplage van 400 exemplaren opnieuw uit te geven, en in 1994 werd de voorstelling van een verfilming van het "Liefdesconcilie" van Panizza in Oostenrijk gerechtelijk verboden. Een verbod, dat nog op 20 september van datzelfde jaar de zegen van het Europese Gerechtshof voor de Rechten van de Mens kreeg, zodat tegen het oordeel geen beroep meer mogelijk is.


Twaalf jaar na dit - door de publieke opinie nauwelijks opgemerkte - schandaal, maakt Peter D.G. Brown Panizza's manuscript van "Het Liefdesconcilie" voor het eerst als facsimile-uitgave toegankelijk. Het diende van zijn kant als kopij voor de eerste uitgave van het, zoals de uitgever het niet onterecht noemt, "roekeloze stuk". Een tot op zins- en paginaopmaak toe, aan het origineel trouwe, transcriptie staat in de facsimile synoptisch tegenover elkaar. De "vele discrepanties" tussen het handschrift en de eveneens als facimile weergegeven eerste uitgave voert de uitgever terug op verzoeken van de drukker, "om de tekst glad te strijken".


De titelpagina van de eerste uitgave vermeldt echter 1895 als jaar van verschijnen. Zoals Brown opmerkt, verscheen het in feite echter al op 10 -10 -1894. Twee jaar daarop volgde de "tweede, door een opdracht en een voorspel uitgebreide oplage". En alweer een jaar later kwam de derde, "herziene" en opnieuw "uitgebreide" oplage op de markt. Die bevatte een nieuw voorwoord en tevens een uitbreiding van het vierde bedrijf en was de laatste die Panizza zelf nog uitgaf. Ook de uitbreidingen van de tweede en derde oplage zijn in de beschikbare uitgave behouden. De laatste met de door Panizza toegevoegde verzameling "kritische geluiden over "Het Liefdesconcilie"". Bovendien bevat het boek zijn "Verdediging in de zaak "Het Liefdesconcilie" uit het jaar 1895. Allemaal eveneens als facsimile.


Het op de titelpagina in barokke lengte aangekondigde commentaar van de uitgever, beperkt zich in wezen tot een krap eindcommentaar op de betreffende documenten, en tevens tot enige, eerder korte, uiteenzettingen over het ontstaan van "Het Liefdesconcilie", over de litteraire bronnen, het destijdse litteratuurschandaal, het proces tegen Panizza en de aan hem voltrokken straf. Passages in de tekst worden daarentegen niet van commentaar voorzien. Een opsomming van "recenter processen vanwege het stuk" en de opvoeringen ervan tussen 1962 en 2004 besluiten het boek.


Brown heeft een uitmuntende uitgave van het gecriminaliseerde werk van Panizza gepresenteerd, die niets te wensen over laat. Dat de uitgave wat onhandelbaar is, neemt men graag op de koop toe, net als het ietwat logge formaat, dat met de bladen van het manuscript overeenkomt. En ook, dat een dergelijke uitgave haar prijs heeft.


Oskar Panizza: Das Liebeskonzil. Eine Himmels-Tragödie in fünf Aufzügen.

Uitgegeven door Peter D. G. Brown.

Uitgeverij Belleville, München 2005.

255 pagina's, 98,00 EUR.

ISBN 3936298165


© bij de schrijver en bij literaturkritik.de. Overgnomen met toestemming van de schrijver.





literaturkritik.de » Nr. 11, November 2003 » Verjaardagen: Oskar Panizza en Loriot


Wie geen Duitser wil zijn, moet hem lezen!

Over Oskar Panizza bij zijn 150e verjaardag

Door Rolf Löchel


Tijdens de Koude Oorlog werd de Sovjet-Unie er af en toe door het Westen - en altijd terecht - van beticht dat zij haar dissidenten achter de stevig gesloten deuren van psychiatrische klinieken liet verdwijnen. Dit niet alleen voor dictators van diverse kleur probaat schijnende middel, om ongewenste personen monddood te maken, is niet zo nieuw en in ieder geval ouder dan de Oktoberrevolutie. Zo werd in 1905 de toneelschrijver, essayist, anarchist en kerkenhater van het zuiverste water, Panizza, onder curatele gesteld en opgesloten. Een jaar daarvoor had Panizza, weliswaar op advies van zijn moeder, zelf verzocht om opname in een "krankzinnigengesticht" en spoedig daarop had hij zijn tijdelijke gedwongen opname uitgelokt, door vrijwel naakt door de straten van München rond te lopen en bij zijn inhechtenisneming te verklaren, dat hij bewoner van een "krankzinnigengesticht" was, wat in ieder geval resultaat had gehad. Daarbij sprak hij over zichzelf in de derde persoon en gaf onjuiste informatie over zijn levensloop. In hoeverre zijn gedrag werkelijk uit een pathologische verwardheid of uit berekening voortkwam, is nauwelijks meer vast te stellen. De onder curatele stelling in 1905 geschiedde in ieder geval tegen zijn uitdrukkelijke wil in.


Panizza zou aan de "machtspsychiatrie" (zie Rainer Strzolka 1) tot aan zijn dood in 1921 niet meer ontkomen. Zijn zestien jaar lange onder-curatele-gestelde- en krankzinnigengesticht-martelaarschap heeft een minstens even lange en nauwelijks gelukkiger te noemen voorgeschiedenis, die niet pas met de eerste opname in het krankzinnigengesticht begon en ook niet in 1895 met de veroordeling tot een jaar eenzame opsluiting, maar al in zijn vroege kinderjaren, waarin zijn moeder, een godsdienstige fundamentaliste, haar reeds op tweejarige leeftijd halfwees geworden zoon, met een strenge Hernhütterse opvoeding maltraiteerde. Die leidde echter niet tot het gewenste gevolg, maar heeft waarschijnlijk haar stempel op het leven van Panizza gedrukt en hem niet alleen tot gevangene en onder curatele gestelde bewoner van een krankzinnigengesticht laten worden, maar ook tot "Duitslands eerste Antipsychiater"(Bernd Nitschke 2) en vooral tot de "brutaalste, dapperste, [...] meest geestrijke en meest revolutionaire profeet van zijn land" (Kurt Tucholsky 3). Naast talrijke essays en pamfletten schrijft hij gedichten, novellen en blijspelen, evenals een kleine ambitieuze "Schets van een wereldbeeld" met de titel "Het Illusionisme en de redding van de persoonlijkheid", die echter geen blijk geeft van een gegronde kennis van de geschiedenis van de filosofie. Maar hij liet zich in ieder geval niet door de filosofische helden van veel van zijn tijdgenoten verblinden. "Met Nietzsche kan ik niets beginnen", bekende hij in zijn dagboek, om meteen op zijn eigen manier tekeer te gaan: "ik kan hem niet uitstaan; hij is onverdraaglijk. Zelfs zijn Zarathustra werkt als een braakmiddel op me."


Op de leeftijd van 26 jaar, voltooide de op 12 november 1853, dus 150 jaar geleden geboren Oskar Panizza zijn studie medicijnen en psychiatrie summa cum laude met een proefschrift "Over myeline, pigment, epitheelcellen en micrococcen in sputum". In 1882 begon hij een periode van twee jaar als assistent-arts in de Opper-beierse districtskrankzinnigengesticht in München. Zijn beroepsmatige kennis kwam in de familiekring tot uiting, doordat hij zijn moeder aanraadde zijn zus Ida wegens een mislukte suïcidepoging onder psychiatrische behandeling te stellen. In begin 1890 nam hij in ieder geval afstand van de opvatting dat zelfdoding een teken van geestesziekte was. Ongeveer tegelijkertijd trad hij toe tot het "Gesellschaft für modernes Leben" en begon regelmatig in cultuurtijdschriften te publiceren, waaronder "Die Gesellschaft", de "Moderne[n] Blätter", "Mephisto", de "Wiener Rundschau", de "Neue deutsche Rundschau", "Der Zuschauer" en "Die Gegenwart". Al gauw gold hij als een van de centrale figuren van de Münchener "Jüngstdeutschen". Een jaar later, in 1891, veroorzaakte hij een schandaal met de "godslasterlijke" satire "Verbrechen in Tavistock-Square", dat in de verzamelbundel "Modernes Leben, een liber amicorum van de "Münchner Moderne", werd gepubliceerd. Kort na het verschijnen werd de bloemlezing niet in het minst om de bijdrage van Panizza in beslag genomen, maar echter na drie maanden weer vrijgegeven. Liep deze eerste confrontatie met de Beierse justitie voor Panizza nog met een sisser af, het zwaard van de, in Beieren, vaak bijzonder blinde Vrouwe Justitia trof hem vier jaar later des te harder. Voor de clerus en rechterlijke macht was de steen des aanstoots dit keer zijn terecht meest bekende werk "Das Liebeskonzil" (1895), een sarcastische "Hemelse Tragedie" van een in één woord goddelijke godslasterlijkheid, van de schrijver met de scherpe tong, die liever met de sabel vocht dan met de floret. Pas in de zestiger jaren van de 20e eeuw beleefde het stuk zijn wereldpremière op een Parijs podium. Eerst werd de schrijver echter ook nog eens een keer wegens een "Vergrijp tegen de godsdienst, gepleegd door middel van de drukpers" ((§ 166 Rijkswetboek van Strafrecht) tot een jaar cel in Amberg veroordeeld. Daar hielp het ook weinig, dat Theodor Fontane 5 het over een "zeer belangrijk boek" had en dat Detlev von Liliencron 6 enthousiast vertelde, dat de satire "in één woord fantastisch" was. Afgemeten aan een grondregel die Panizza in zijn dagboek voor de bejegening van zijn vijanden noteerde, pakte het vonnis van de rechtbank hoe dan ook bijna mild uit. "Wees tegen je tegenstander snel en meedogenloos, scheldt hem uit en bevuil hem op iedere ongeoorloofde manier en sla hem, als het enigszins mogelijk is meteen de schedel in", raadde hij zichzelf aan.


Na de gevangenisstraf zei Panizza "zijn dierbare Müncheners" in een sarcastisch "Afscheid van München" (1897)  "vaarwel" en keerde de stad van het "droefogende katholicisme", - die stad het "Athene aan de Isar 7 " noemen zou het "resultaat van een verstandsverbijstering" zijn - zijn rug toe. Hij vluchtte naar Zürich, waar hij al snel de "Zürcher Dißkußjonen" (1897/98-1901) uitgaf, waarvan de bijdragen meestal uit zijn eigen koker afkomstig waren. Toch kon hij ook een reeks andere schrijvers voor zich winnen. Zo levert de later als kroniekschrijfster "Wahnmochings 8 " beroemd geworden Franziska zu Reventlow met "Das Männerphantom der Frau" (1898) en "Viragines oder Hetären" (1899) twee belangrijke bijdragen aan de "Dißkußjonen", waarbij de titel van het tweede essay oorspronkelijk "Was Frauen ziemt" "zou moeten luiden, wat Panizza echte te tam vond.


In 1898 moest hij Zürich weer verlaten, omdat hij ervan werd beschuldigd, dat hij in zijn woning een vijftienjarig meisje naakt had gefotografeerd. Hij probeerde zich daar tevergeefs uit te praten, door te zeggen dat de opname voor een "medisch doel" was geweest. Via een tussenstop in Parijs keerde hij naar München terug, waar nieuwe problemen met justitie en psychiatrie niet lang op zich lieten wachten. In het eerste jaar van de nieuwe eeuw werd hij wegens majesteitschennis en "verloochening van de nationale afkomst" veroordeeld. Nog in hetzelfde jaar werd hij voor de eerste keer ontoerekeningsvatbaar verklaard en gedurende vijf maanden in een krankzinnigengesticht opgenomen. In de daaropvolgende jaren raakte de ooit trotse bezitter een bibliotheek met vele duizenden boeken kwijt en begon aan reuk- en akoestische hallucinaties en bovendien aan een paranoïde achtervolgingsangst te lijden. In 1904 volgde een tweede opname in een krankzinnigengesticht. Zijn contacten met andere schrijvers beperkten zich nu tot Ludwig Scharf en Franziska zu Reventlow. In haar dagboek maakt ze melding van haar "Panizzabezoeken", die in haar ogen "vaak onheilspellend" waren, "als hij mij met zijn scherpe ogen over zijn hallucinaties vertelde". Zelf klaagde hij, dat zijn ziel een "jammerend dier, dat om hulp schreeuwt" was. Dat zou vooral gelden voor de zestien jaar, die Panizza nu nog tot zijn dood restten, onmondig en vastgehouden in een krankzinnigengesticht. "Plant de bittere cipres op mijn graf, niet de roos, want het leven was bitter voor me", vroeg hij in een van zijn gedichten. Een van de vermoedelijk weinige wensen, die voor hem in vervulling ging.


Heel veel later beval Heiner Müller 9 aan Panizza te lezen, met de woorden: "Wie geen Duitser wil zijn, moet hem lezen." Intussen hadden echter ook degenen hem gelezen, die er bijzonder trots op waren om Duitser te zijn, en hadden in de twaalf jaar van het duizendjarige rijk geprobeerd hem voor hun karretje te spannen. Het raadsel, hoe dat in het licht van het werk van een man, die in zijn dagboeken ervoor uitkwam een anarchist te zijn, mogelijk was, wordt door een van zijn vroegere geschriften verklaard: de antisemitische novelle "Mach Mores, Jud" (1873). Toch heeft Heiner Müller niet zozeer ongelijk. Men kan beslist weer naar Panizza, ook nu nog, 150 jaar nadat de schrijver in de voor hem allesbehalve lichte wereld werd geboren; en los daarvan, of men nou graag Duitser is of niet. Zeker niet naar het anti-joodse knoeiwerk van de pen van de twintigjarige, maar wel naar "Het Liefdeconcilie" of de een paar jaar geleden onder de titel "Psychopathia criminalis" samengestelde teksten, waaronder het werk met de gelijknamige titel, waarin hij satirisch een "nieuw ziektebeeld" beschrijft en voor daaraan lijdenden de bouw "van een tamelijk groot krankzinnigengesticht, tussen Rijn en Neckar ongeveer ter grootte van, en ter plaatse van de Pfalz, aanbeveelt,." (5400 km2)


1. Rainer Strzolka  in "Oskar Panizza. Fremder in einer christlichen Gesellschaft. Ein hässliches Pamphlet und eine wilde Kampfschrift ISBN: 3-87956-115-X


2. Dr. Bernd Nitschke: geboren 1944 in Dresden. Psychoanalyticus, wetenschapsjournalist van Die Zeit, en publicist o.a. "Aufbruch nach Inner-Afrika" en essays over "Sigmund Freud und die Wurzeln der Psychoanalyse".


3. Kurt Tucholsky, zie elders op deze website


4. Litteraire revolutionairen uit de tachtiger jaren, die zich tegen de epigonenlitteratuur verzetten en de weg voor het naturalisme bereidden.


5. Theodor Fontane 1819 -1898) Duits schrijver van balladen, romans en recensies, op de overgang van het realisme naar het naturalisme. Komt in het proces voor Panizza op.


6. Detlev von Liliencron 1844 -1909 een lyrische dichter, proza- en toneelschrijver.


7. Het Isar-Athen. Koning Ludwig I liet zijn voorstelling van een Athene aan de Isar vereeuwigen: de Ludwigstraße met de Staatsbibliotheek, Universiteit en triomfpoort; de Königsplatz met glyptotheek en propyleeën, de St. Bonifatiusbasiliek en de pinacotheek.


8. Franziska Gräfin zu Reventlow. Schrijfster, schilderes en levenskunstenares. De koningin van Schwabing. Schrijft in 1913 de roman "Herrn Dames Aufzeichnungen" , een sleutelroman over de Schwabinger (stadsdeel van München) bohemiens, in het begin van de 20e eeuw. Franziska was het middelpunt van een antiburgerlijke, anticonformistische, stroming. Geboren in 1871 uit adellijke ouders. Rebels, breekt met familie en vertrekt naar de destijds bruisende Duitse kunststad München. Wahnmoching is ook een stadsdeel, maar wordt door Reventlow een begrip voor een geestelijke beweging, een richting, een protest, een nieuwe cultus of veleer een poging om te ontsnappen uit alle keurslijven. Dichters filosofen, schrijvers en schilders bevolken de wijk.


9. Heiner Müller 1929 -1995 is een van de belangrijkste Duitstalige dramaturgen van de tweede helft van de 20e eeuw.