Home
EWALD GERHARD SEELIGER
Overgenomen en vertaald uit:
Ewger Seeliger
Messias Humor
Fragmente einer Autobiografie
1877 - 1959
Herausgegeben von L. Alexander Metz
mit Kommentaren und einem Nachwort
von Max Heigl
filos
Erlangen 2005
www.filos-verlag.de
ISBN 3-938498-06-4
Pag. 271 - 297
Aanhangsel
M e d i s c h r a p p o r t (Bron: Staatsarchief
München, processtukken van de zaak Seeliger, pag. 63 - 78. Orthografie
en interpunctie naar het origineel.)
Op verzoek van de arrondissementsrechtbank München I, breng ik
het volgende rapport uit over de geestelijke toestand van de schrijver
Ewald Gerhard S e e l i g e r
uit Walchensee. Het rapport is gebaseerd op de processtukken
van de arrondissementsrechtbank München I, van de officier van justitie
en het hoofdcommissariaat van politie te München, alsmede op mijn eigen
observatie van Seeliger in de psychiatrische inrichting Haar, gedurende
de periode 19 - 1 tot 11 - 2 -1923.
Seeliger wordt beschuldigd van twee overtredingen van de wet tot
bescherming van de republiek (§7, en § 8,) alsmede van twee
overtredingen aangaande godslastering en belediging van de christelijke
kerken en hun instellingen en gebruiken.
Uit de inhoud van de processtukken valt het volgende op te
merken:
Eind maart 1922 plakte Seeliger in Walchensee een affiche aan met de
inhoud: "Het Lam zal spoedig in München verschijnen." Op 31-3-1922 werd
hij bij een vreemdelingencontrole aangetroffen in een pension in
München; tegenover de controlerende politieambtenaar noemde hij zich
Christus, zei dat hij al 2000 jaar leefde en dat hij de wereld van
aardse regeringen zou bevrijden. Op 28-4-1922 toonde hij in München het
affiche, dat hij eerder al in Walchensee had aangeplakt, aan de
politie; hij gaf daarbij aan, dat het ging om een binnenkort
verschijnend periodiek tijdschrift; daarbij bediende hij zichzelf
opnieuw van de naam Christus.
Op 3-5-1922 hield hij in München een lezing. Hij maakte daar - volgens
een verslag van de Münchener Zondagskrant - de indruk van een nare,
verwarde dweper. Hij betitelde zich als "de eeuwige mensheid" en in de
daaropvolgende discussie dwaalde de hulpeloze spreker oeverloos af. In
de pers werd algemeen aangenomen, dat het een aan
godsdienstwaanzinnigheid lijdende patiënt betrof. In de periode daarop
stuurde Seeliger aan een groot aantal personen, onder andere aan
verscheidene hoge staatsambtenaren, uittreksels uit het door hem
geschreven "Handboek der Zwendel", alsmede exemplaren van het "Lam".
Bij zijn verhoor op het politiebureau op 28 - 7 - 1922, protesteerde
Seeliger tegen de inbeslagneming; hij had in het boek alleen maar de
waarheid verteld en geen enkele staatsinstelling belachelijk gemaakt;
die maakten zichzelf wel belachelijk enz.... .
Later werd de inbeslagneming van het "Lam" opgeheven, die van het
"Handboek der Zwendel" werd aangehouden.
Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 9 - 10 - 1922 gaf
Seeliger uitgebreid informatie over zijn antecedenten en zijn huidige
opvattingen; ik verwijs met betrekking tot zijn verklaringen, die een
treffende illustratie van zijn denken geven, - om latere herhalingen te
vermijden - op de processtukken. De deskundige, Prof. Dr. Merkel, die
het verhoor bijwoonde, viel het volgende op: het verhoogde bewustzijn
van Seeliger, de ideeënvlucht in zijn betoog, het merkwaardige
glimlachen, de opvallende woordvorming, het vaste geloof in zijn
goddelijkheid en zijn roeping, - overduidelijke uitingen van
grootheidswaan. De deskundige beschouwde Seeliger geestesziek en uitte
het vermoeden, dat het om een dementia praecox zou kunnen gaan; om die
uitspraak te bevestigen zou echter een observatie in een inrichting
nodig zijn. Op grond daarvan werd zijn observatie gelast in de
psychiatrische inrichting Haar. In november 1922 stuurde Seeliger de
ministerpresident een exemplaar van zijn drukschrift: "Ist der Staat
ein Schiesskerl?"; een aantal proefpagina's stuurde hij ook aan de
rechtercommissaris. Op grond van dit geschrift werd een verdere
aanklacht wegens godslastering etc, ingediend. De afdrukken van de
handpers vervaardigde Seeliger zelf, buiten weten van de uitgever,
enkel met hulp van twee zetters.
Uit het daaropvolgende verhoor op 14 - 10 - 22 van de medebeklaagde
Königer bleek, dat hij de uitgave van het Handboek op zich had genomen,
omdat hij vertrouwde op de aantrekkingskracht van de naam Seeliger; er
waren op de aankondiging van het boek, ook vrij veel bestellingen uit
binnen- en buitenland gekomen, maar al gauw waren er klachten van de
boekhandelaren gekomen, dat het werk niet beantwoordde aan wat men van
een "Seeliger" mocht verwachten. Pas toen las Königer het boek; hij
vond het een snertboek en het lezen op den duur weerzinwekkend, met
name vanwege het aanhoudende humorloze en onbenullige gescheld. Over de
persoonlijkheid van Seeliger gaf Königer te kennen, dat Seeliger hem
gaandeweg lastig begon te vallen met zijn vele kletspraatjes, waarin
hij zichzelf als Jezus, als Lam, als weldoener van de wereld en als
volstrekt gewoon mens beschreef. Hij was ook zeer zelfbewust opgetreden
en had zich daardoor eigengereid gedragen, waarbij hij, buiten weten
van de verantwoordelijke leiding om, gewoon de drukkerij binnenging en
er zelf voor zorgde dat de werknemers een geschrift drukten. Königer
beschouwde Seeliger als een overspannen, maar verder geestelijk normaal
persoon, die in ieder geval echt goed kon rekenen en op zijn eigen
voordeel uit was.
De medebeklaagde Eser gaf aan, dat hij het "Handboek" nogal een rotzooi
vond en hij had het vervelend gevonden om het helemaal uit te lezen.
Van de boekhandelaren heeft een enkeling het echt goed gevonden,
terwijl anderen het zeer afwijzend hebben beoordeeld, omdat zij van
Seeliger iets anders hadden verwacht. Zakelijk was het boek een pure
mislukking geweest, en het had de uitgeverij alleen maar verlies
opgeleverd.
Seeliger meldde zich in zijn eentje op 19 - 1 - 23 bij de inrichting en
werd daar tot 11 - 2 - 23 geobserveerd.
Het lichamelijk onderzoek gaf de volgende bevindingen:
Een man van gemiddelde grootte in een zeer goede voedingstoestand.
Schedel gb. -Inwendige organen gb. - Pupillen gelijk en gemiddeld van
grootte, rond, vernauwen onmiddellijk en uitgebreid op lichtinval en
bij adapteren. Oogbewegingen onbelemmerd. Ooglidreflex aanwezig. Beide
gelaatshelften gelijk geënerveerd - Tong recht en zonder trillen
uitgestoken. Alle huid- en peesreflexen beiderzijds op normale wijze
opwekbaar. Geen trillen van de vingers. Geen wankelen bij sluiten van
ogen. Geen ataxie. Geen verlammingsverschijnselen. Huidgevoel intact.
Lichte overprikkeling van de huidvatzenuwen. Spraak en schrift
ongestoord. Bloedonderzoek op syfilis volgens Wassermann viel negatief
uit. Wat zijn psychische toestand betreft, viel tijdens de opname
meteen zijn ongegronde, opgewekte stemming op. Toen hij zich
in de opnamekamer had voorgesteld en referent niet meteen wist,
waarover het ging, merkte Seeliger meteen lachend op: " U kent mij toch
wel, ik ben immers de beroemdste schrijver van Duitsland, u hebt toch
zeker mijn Miljoenendief al gelezen." Hij vertelde vervolgens vrijuit,
waarom hij hier naartoe was gekomen, en informeerde of hij een 1e
klasse kamer kon krijgen; toen dat ontkennend werd beantwoord, zei hij,
dat hij dan wel naar Elfling zou gaan of een andere keer terug zou
komen. Nadat referent hem de stand van zaken had uitgelegd, ging hij
echter meteen akkoord met opname op de algemene afdeling en hij leverde
verder niet het geringste probleem op. Ook tijdens de hele
observatieperiode gedroeg hij zich rustig en legde steeds een volstrekt
hoffelijk en correct gedrag aan de dag. Hij uitte nooit ook maar de
geringste klacht, voegde zich zonder meer naar de regels van de
inrichting, en was ook ten opzichte van het personeel steeds
voorkomend. Alleen tijdens de eerste twee dagen lag hij volgens het
voorschrift te bed, daarna was hij steeds op. Hij liep, tijdens het
nadenken over zijn werk, de zaal op en neer en zat dan vervolgens aan
zijn tafel te schrijven, soms tot laat in de avond. Hij was
voornamelijk bezig met het opschrijven van een komedie: "Xenopompos, de
ruziënde klaploper in onmin", die in Byzantium speelt en waarin hij de
advocaat tot mikpunt van zijn spot maakt, en tenslotte verzocht hij of
hij het referent zelf voor mocht lezen. Met de andere patiënten
bemoeide hij zich nauwelijks, maar observeerde hen stilletjes. `s
Nachts sliep hij rustig en ongestoord. In zijn uiterlijk gedrag deden
zich geen opvallende zaken voor. Tegenover de arts was hij op elke
manier voorkomend, gaf zeer bereidwillig overal informatie over en was
vanaf het begin behulpzaam bij het verzamelen van gegevens ten behoeve
van zijn beoordeling. Wat bij de observatie van het begin af aan opviel
was de opgewekte, vrolijke en humoristische stemming, waar hij zich
voortdurend in bevond. Hij wist steeds alles in het grappige te
trekken, toonde steeds een tevreden gezichtsuitdrukking, en vaak was
zijn gezichtsuitdrukking echt stralend; zijn uiteenzettingen besloot
hij vaak met een zelfvoldaan en zelfbewust glimlachen. Hij deed ook erg
zijn best om iedereen aan het lachen te maken en dacht daardoor alles
te kunnen bereiken. Zo zei hij b.v., dat hij durfde te wedden, dat hij
altijd zonder pas de grens over zou kunnen komen; hij hoefde de
douaniers slecht in het oor te fluisteren: "Jullie, door de staat
beschermde struikrovers"- dan zou hij lachen en lieten ze hem passeren.
Bij elke gelegenheid verzekerde hij de anderen, dat hij echt de "meest
keurige man" was, en lachte daar overtuigend bij.
Een veroordeling zou hem niets uitmaken, dat zou de beste reclame voor
hem zijn; bovendien zouden dan in de gevangenis, waar hij nu in
verbleef, de ruiten invliegen - maar niet van buitenaf, maar van
binnenuit. Ook het vooruitzicht, dat hij in een krankzinnigengesticht
zou kunnen worden opgenomen, maakte geen onaangename indruk op hem; wat
hij nodig had om te werken, had hij toch in zijn hoofd zitten.
Vermoedelijk nam hij beide mogelijkheden niet serieus. Met zijn
opgewekte, optimistische stemming, hing een buitengewoon vergroot
gevoel van eigenwaarde samen: er is reeds vermeld, dat hij zich meteen
als de beroemdste schrijver voorstelde. Bij hem kan eigenlijk niets
mislukken. Hij brengt iedereen aan het lachen, en kan vele uren
achterelkaar praten. Hij kan bij de zetmachine gaan staan, dicteren, en
wat hij zegt, is drukrijp. Hij is de mens zonder tegenstrijdigheid; men
kan hem vragen wat men wil, hij kan meteen op alles een antwoord geven.
Hij denkt juist; dat gelooft hij niet, dat weet hij; en omdat hij juist
denkt, kan hij ook de toekomst voorspellen. Tot nu toe is ook alles
uitgekomen, wat hij heeft voorspeld. Regelmatig haakte hij in op
krantenberichten, die hij net had gelezen, om meteen met een
apodictische zekerheid uiteen te zetten, welk verloop de gebeurtenissen
verder zouden moeten nemen.
Onmiskenbaar was verder een zekere drang om te praten, die echter
minder spontaan merkbaar was, wanneer je een gesprek met hem
aanknoopte. Begon hij eenmaal te praten, dan ging het eindeloos door,
waarbij men eigenlijk de rol van toehoorder kreeg toegewezen, want hij
liet zich nauwelijks onderbreken. Wilde je hem echter zelf wat
uitleggen, dan viel hij zeer vaak in de rede, en soms kon je een vraag
helemaal niet uitspreken, omdat één woord al aanleiding tot een
antwoord gaf. Vroeg je hem bijvoorbeeld: bent u ervan overtuigd,
dat.... dan viel hij je al in de rede: "Ik heb helemaal geen overtuiging."
Het was, alsof hij boordevol ideeën zat, die dan bij elke gelegenheid
tevoorschijn kwamen. Daarbij verviel hij dan in paradoxale
uitdrukkingen en apodictische uitspraken, die echter, als je vaak met
hem sprak, opvallend vaak terugkeerden en al in zijn laatste
geschriften zijn vastgelegd. In een opvallende tegenspraak tot zijn
zelfverzekerde optreden stond zijn gebrekkig vermogen om tijdens het
gesprek een langere gedachtegang logisch te ontwikkelen. Het ging een
tijdje goed, maar dan verloor hij het eigenlijke onderwerp uit het oog,
en bleef bij iets bijkomstigs steken, dat hem juist interesseerde. Vaak
vond hij zelf de weg weer terug, maar vaak moest hij steeds weer, door
middel van tussenvragen, bij het onderwerp worden gehouden. Op deze
manier waren de gesprekken vaak heel tijdrovend, hij sprak wel
voortdurend, maar niet over datgene, dat je juist wilde weten. Het
verloop van het onderhoud bleek vrij vaak beïnvloed door plotselinge
invallen en oppervlakkige verbanden, waarbij zijn plezier in
allesbehalve geestige woordgrappen eveneens een rol speelde (waarop
later, bij de bespreking van zijn geschriften, nader zal worden
ingegaan). Herhaaldelijk werd aan een zinnige uiteenzetting afbreuk
gedaan, doordat hij aan woorden bleef hangen, waarmee hij zijn
spitsvondigheid bewees en echt woordenziftte. Maakte je hem daarop
opmerkzaam, dan verklaarde hij dat wij eigenlijk uitsluitend in woorden
denken en dat het woord almachtig is. In zijn manier van uitdrukken
vertoonde hij ook weer een zekere grofheid, maar toch liet hij zich
eigenlijk zelden gaan, en hield duidelijk rekening met zijn omgeving.
Over zijn levensloop verstrekte hij de volgende gegevens:
Zijn vader is gestorven op zijn zeventigste en was leraar. Hij
interesseerde zich overal voor, gaf de boeren raad in rechtszaken, deed
veel voor de bijenteelt en leidde een vaktijdschrift daarover. Hij was
de intelligentste, beste en meest voorbeeldige mens die hij kent. "Hij
had - net als ik - geen enkele vijand." Hij lachte niet veel, maar
verkneukelde zich vaak. Hij was niet zenuwachtig, noch aan abnormale
stemmingen onderhevig. Zijn moeder is heel vrolijk, schrander, geestig
en onuitputtelijk in het vertellen van grappen. Van de vijf broers en
zusters leven er nog drie, zijn allemaal gezond, vrolijk en
goedgehumeurd. Ook in de verdere familie komen geen geestelijk
abnormale gevallen voor.
Zelf heeft hij de gebruikelijke kinderziekten doorgemaakt en later is
hij nooit ernstig ziek geweest. Met vier jaar kon hij al lezen, maar
alleen met de ogen, het uitspreken kostte hem moeite. Hij werd
aanvankelijk door zijn vader onderricht, en daarna kwam hij op de
burgerschool; later bezocht hij de catechisatie en de pedagogische
academie. Hij leerde goed, interesseerde zich vooral voor wiskunde,
natuurwetenschappen en godsdienst, maar hij geloofde niets. In 1897
verliet hij de academie en had verschillende tijdelijke baantjes. In
1899 meldde hij zich, naar aanleiding van een advertentie in de krant,
aan als leraar aan de Duitse school in Genua. - en kreeg uit veel
sollicitanten de baan. In Genua begon hij zich voor litteratuur te
interesseren; zijn eerste artikel schreef hij voor een pedagogisch
hervormingstijdschrift. Hij had destijds het plan om een tijdschrift
voor leraren in het buitenland uit te geven; vier artikelen die hij
schreef en waardoor hij in een polemiek met andere leraren in het
buitenland werd verwikkeld, baarden groot opzien. In 1900 vertrok hij,
opnieuw vrij plotseling, samen met zijn directeur naar Hamburg, waar
hij tot 1906 aan stedelijke scholen werkzaam was. Daar huwde hij in
1900, veertien dagen nadat hij zijn vrouw had leren kennen. Over zijn
werk als leraar vertelde hij: "Wie mij op school als leraar heeft
gehad, vergeet mij nooit meer, want ik maakte altijd plezier met de
jongelui. Ze leerden wel - maar lachend." Collega's bleven soms voor de
deur van zijn schoollokaal staan luisteren en amuseerden zich daarover.
Naast zijn werk als leraar was hij destijds ook al als schrijver bezig,
hij schreef romans (Der Stürmer, Über den Wassern, Das Winkelberg'sche
Herz), waarvoor hij de stof meestal aan zijn geboortestreek ontleende;
bovendien ook novellen, b.v. "Hamburg", een boek met balladen. Om te
zien, hoe zijn productie zou uitpakken, als hij van de dwang van de
school zou zijn bevrijd, nam hij verlof. In die tijd leerde hij ook de
directeur van de Hamburg-Amerika-Lijn kennen, die hem verzocht om eens
iets voor zijn maatschappij te schrijven; met die bedoeling nodigde hij
hem uit voor een wereldreis. Seeliger diende een verzoek tot verlenging
van zijn verlof in, maar vertrok, voordat dat was verleend, wat een
disciplinaire maatregel tegen hem tot gevolg had. Hij legde echter, wat
hij voordien al van plan was, zijn leraarsbaan vrijwillig neer en
wijdde zich vanaf die tijd volledig aan het schrijven. Hij woonde in de
buurt van Hamburg en ontplooide nu een zeer grote productiviteit; onder
andere schreef hij in de periode van 1906 tot 1914 de romans "Der
Schrecken der Völker", "Riffe der Liebe", "Das sterbende Dorf", "Peter
Voss", "Zwei richtige Menschen", en "Das Paradies der Verbrecher",
waarvan met name het bij Ullstein verschenen "Peter Voss" een zeer
groot succes had. Daarnaast verscheen een aantal novellen en
toneelstukken en vooral het drie delen tellende "Schlesische Werk",
verhalen, grappige gebeurtenissen en balladen uit de Silezische
geschiedenis (1908). Hij heeft niet actief in het leger gediend, maar
in 1915 trad hij als oorlogsvrijwilliger bij de marine toe en ging naar
Wilhelmshaven. Het rijksministerie van marine wilde, dat hij zich als
oorlogscorrespondent bezig hield; maar hij schreef niets, omdat hij dat
niet met zijn denken in overeenstemming kon brengen. Hij werkte bij de
administratie en van de oorlog merkte hij niets. Driemaal werd hij in
het leger gestraft. Een keer had hij over een meerdere gezegd, dat die
gek was; toen dat in de officiersmess ter sprake kwam, moest de
desbetreffende officier hem aanwijzen en kreeg hij 8 dagen middelzware
celstraf; men liet echter zijn celdeur open, zodat hij zich vrij kon
bewegen. De tweede keer kreeg hij een paar dagen straf, omdat hij in
aanwezigheid van een meerdere, wiens gedrag hem niet beviel, halfluid
bij zichzelf "schaapskop" zei. Toen hij ter verantwoording werd
geroepen, vertelde hij, dat hij de gewoonte had om als hijzelf iets
doms deed, tegen zichzelf schaapskop te zeggen. De meerdere vond dat
een rotsmoes; Seeliger antwoordde daarop, dat het hele leven uit
rotsmoezen bestond. Toen hem vervolgens werd gevraagd, of hij al eerder
was gestraft, ontkende hij dat, omdat hij de straf niet echt had
uitgezeten, maar daarvoor kreeg hij opnieuw straf, omdat hij tegen een
meerdere had gelogen. Het werd een heel gedoe, iedereen in Kiel had het
over hem. Ook tijdens de diensttijd schreef hij meerdere romans en
novellen, waaronder "Der gelbe Seedieb", de enige oorlogsroman, die men
thans nog kan lezen. Bij het uitbreken van de revolutie, wilde men hem
in de soldatenraad kiezen, maar dat wees hij af, omdat hij een
tegenstander van elk geweld was, en ging terug naar huis.
In het jaar daarop schreef hij het treurspel "Feind im Land"
(beschrijft de opstand van de onderdrukte Sicilianen tegen de Fransen);
verder de roman "Junker Schlörks tolle Liebesfahrt' en "Die Zerstörung
der Liebe" (daarin wordt op tamelijk krasse manier beschreven, hoe een
poging wordt ondernomen om de Fransen in hun eigen land door een
vreselijk, op de geslachtsdrift en het zenuwstelsel, werkend vergift te
vernietigen, maar door een vergissing mislukte de poging op het laatste
moment). Het uitbreken van de revolutie beschrijft Seeliger in "Umsturz
oder die rote Rotte"; in 1920 kocht hij een landgoed aan de Walchensee
en vanaf die tijd woont hij daar.
Over zijn geestelijke en gemoedstoestand vertelde hij, dat hij een
"hele gewone jongen" was geweest, was op zijn tijd vrolijk maar dan
weer stil; als jongen had hij al heel veel gelezen. De anderen zeiden,
dat hij het ‚vuistdik achter de oren' had zitten. Zijn hele leven lang
was hij altijd opgewekt geweest, maar nooit uitgelaten, en daarbij
altijd weldoordacht. Zijn motto was: als je wil leven, moet je datgene,
wat je voor het leven nodig hebt, zelf maken. Hij ondernam niets zonder
solide maatschappelijke basis, maakte nooit schulden; reikte nooit naar
dingen, die voor hem onbereikbaar waren. Perioden, waarin hij
depressief was, had hij nooit, maar ook geen perioden met een
toegenomen opwinding, had nooit last van stemmingswisselingen. Hij ging
zich op geen enkele manier te buiten, dronk niet veel, en gaf later het
roken ook op. Hij was altijd heel creatief, had steeds 10 boeken in
zijn hoofd. Hij gaat pas schrijven, als hij in zijn hoofd alles af
heeft; als een kip, die haar ei legt. Het scheppen is voor hem geen
werk, geen inspanning, maar een bevrijding. Ook in zijn werk als
schrijver traden geen schommelingen of perioden van verminderde of
vergrote prestatie op, hij werkte gelijkmatig, was nooit "geblokkeerd".
Wat nu de ontwikkeling en vorming van zijn sociologische ideeën
betreft, die immers thans in het middelpunt van de belangstelling
staan, was uit de gesprekken met Seeliger het volgende op te maken:
Tijdens de oorlog merkte hij, dat er iets niet klopte. Hij begon zich
met economische vragen bezig te houden; het resultaat was de roman:
"Die Diva und der Diamant" (1921). In de herfst van 1921 liet hij eens
een hele kist sociologische boeken komen, die hij doorlas; twee daarvan
interesseerden hem vooral: "Der Ausweg" van Prof. Oppenheimer en de
"Rechtswissenschaft ohne Recht" van Nelson. Om die reden schreef hij
een brief naar Oppenheimer en nodigde hem uit voor een bezoek; het
bezoek vond ook plaats. Oppenheimer had hem gezegd, dat zij elkaar
niets meer hadden te vertellen, zozeer waren ze het met elkaar eens. S.
vroeg toen aan O., hoe het kwam, dat hij met zijn gedachten niet
doortastender was; O. antwoordde, dat hij ten eerste jood was, en ten
tweede slechts wetenschapper; hij miste het vermogen om te
populariseren. "Maar", dacht hij, O., "u bent echt de aangewezen man om
de zaak ter hand te nemen." Vervolgens schreef hij het "Handbuch des
Schwindels" en "Der richtig verrückte Kerl" (ik verwijs naar de later
weergegeven verklaringen van Prof. Oppenheimer over Seeliger).
Op het verzoek om een samenhangend geheel van zijn ideeën te geven,
vertelde hij ongeveer, dat hij op grond van zijn denken, tot het
inzicht was gekomen, dat het leven door geweld niet tot opheffing van
de tegenstrijdigheden in het denken kan worden gebracht, omdat elk
geweld een tegengeweld uitlokt. De staat is ook een uitoefenaar van
geweld. Elk uitoefenen van geweld, wettig of onwettig, moet er toe
leiden, dat er leven moet worden vernietigd. Het geweld is het
negatieve, het positieve is de economie. De staat is niet langer te
handhaven, omdat de economie geen waarden meer aanreikt. Dat gaat niet
alleen meer op voor een staat, want alle staten ter wereld
hangen met elkaar samen. Dat vatte hij in het kort samen in de
uitspraak: de staat is de wortel van alle kwaad. Er kan alleen redding
komen van het oplossen van de basisvraag. Staat is synoniem met
ambtenarij, maar het terrein van de staat is ook het terrein van de
ambtenarij.
Als de ambtenaren nog dit voorjaar, voordat de aardappels rijpen, niet
het terrein van de staat innemen, moeten ze verhongeren. Dat kan zich
allemaal heel rustig vanuit München voltrekken. Het aantal ambtenaren
wordt geleidelijk afgebouwd en zij krijgen land om te bebouwen. Ook de
grondbezitters moeten ook iets ter beschikking stellen, maar allemaal
in der minne. Het hele staatsbedrijf moet eensgezind worden afgebouwd.
Tegelijkertijd moet er een hervorming van het muntstelsel komen; wij
hoeven alleen maar met anarchisme te dreigen, dan krijgen wij genoeg
geld uit het buitenland. Wij hoeven b.v. alleen maar te dreigen, dat
wij uit de monetaire conventie stappen; voor ons levert dat geen schade
op, want in het buitenland kan toch niemand ons geld namaken, maar dan
komt de dollar in gevaar; dat heeft tot gevolg, dat wij van Amerika
geld in overvloed zullen krijgen. Als wij genoeg geld hebben, dan
betekent dat het eind van elk socialisme en communisme, en elke
misdaad. De toekomst ziet Seeliger dan zo, dat de grenzen tussen de
staten worden opgeheven, en de belastingen en accijnzen verdwijnen. De
grote coöperaties dragen de kosten voor de benodigde uitgaven van de
mensheid. De vrije mensheid is de staatsloze economische orde. In de
vrije mensheid verdwijnt dan langzamerhand alle kwaad, zoals misdaad,
ziekte enz.
De reden waarom hij voor de uiteenzetting van zijn ideeën in zijn
boeken de grappige en grove vorm heeft gekozen, is volgens Seeliger,
dat Oppenheimer dat al 20 jaar lang op een wetenschappelijke manier
maar tevergeefs heeft geprobeerd, en daarom heeft hij zich ten doel
gesteld om de staat te bestrijden, door die belachelijk te maken, of
volgens hem juister, de belachelijkheid van de staat te laten zien. Dat
hij daarbij vaak echt grof is geweest, geeft hij toe, maar hij komt nu
eenmaal van het platteland en de stadse uitdrukkingen bevielen hem
niet, omdat hij daar het bedrog achter ziet.
Zo zakelijk en adequaat geordend, zoals hierboven is beschreven, bracht
Seeliger zijn ideeën nauwelijks tot uitdrukking; bovenstaande
beschrijving, die overigens niet woordelijk zijn uiteenzettingen
weergeeft, was slechts door voortdurende interrupties en aansporingen
te verkrijgen. Gewoonlijk drukte Seeliger zich in het gesprek precies
zo uit als in zijn, deels bij de processtukken bijgevoegde, gedrukte
teksten. Daarom zal in het volgende gedeelte een reeks uitspraken
worden weergegeven, die hij tijdens de dagelijkse mondelinge gesprekken
deed. Vaak had hij het over het gevaar, dat voor de Beierse staat
dreigde door de Hitlerbeweging: dat zou nog op een nationale opstand
uitdraaien, het zou een bloedbad worden. Als men hem roept, is
hij bereid om te komen; men weet immers nu, dat het "Lam" is gekomen.
Hij zou b.v. een trucagefilm laten tekenen: een hakenkruis met het Lam
ervoor, dat het kruis geleidelijk opvreet en het aan de achterkant weer
uitschijt. Daarmee zou het symbool belachelijk zijn gemaakt en de hele
beweging onmogelijk. Een andere keer dacht hij: "Ik hoef hier in
München alleen maar een voordracht te houden, en binnen 8 dagen is de
hele Hitlerbeweging uitgeschakeld." Men moet ze belachelijk maken. Hij
is gekomen om te helpen, maar hij dringt zich niet op. Het wapenschild
dat hij heeft uitgehangen, is het "Handboek der Zwendel"; nu wacht hij
alleen nog maar af. De Beierse regering kan naar hem toekomen en hem
vragen. Vervolgens benadrukt hij weer, dat hij zich aan niemand
opdringt, maar dat de staat echt zelf is begonnen, omdat die zijn boek
in beslag heeft genomen. "Als iemand mij iets afneemt, roep ik: "houdt
de dief!" De staat heeft mij mijn boeken afgepakt. Als hij ze niet
teruggeeft, moet hij zelf weten wat ervan komt." Gevraagd, waarom hij
in zijn geschriften steeds zo'n schunnige uitdrukkingen gebruikt, zei
hij: "Ik zal u vertellen, waarom in de boeken, die ik voor de
bevrijding van de mensheid schrijf, die stofwisselingswoorden
voorkomen. Dat heeft een bepaalde reden. Stofwisselingswoorden zijn
economische woorden. B.v. God staat voor stront. "Schijtvent!" staat
voor "stofwisselend wezen", dus mensenbroeder. Het woord zou niet
zoveel worden gebruikt, als er niets zoiets als een ethische waarde in
zou zitten. Als iedereen tegen de ander zou zeggen: "Schijtvent", dan
zou er geen standsverschil meer bestaan." Vaak sprak hij over zichzelf
als over de eeuwige mensheid, maar hij wees er met nadruk op, dat hij
niet alleen zelf aanspraak maakte op dit recht, maar dat ieder mens de
eeuwige mensheid kon zijn, als hij maar juist zou denken. Dat de
mensheid een wezen van eeuwigheid tot eeuwigheid was. Hij betitelde
zichzelf hoogstens een enkele keer als Lam en als Christus, bij wijze
van publiek vermaak. Hoe hij tot die benaming kwam, verduidelijkte hij
als volgt: "Toen ik de gedachtegang van de verschillende godsdiensten
naging, merkte ik dat zij zich allemaal naar de eeuwigheid toe bewogen;
het meest helder uitgesproken in de Openbaring van Johannes. Het Lam is
de juiste manier van denken, in feite alleen maar het geweldloze
stofwisselende wezen." Hoe men dat Lam moet opvatten blijkt duidelijk
uit een hoofdstuk van de nog te verschijnen roman "Die Entjungferung
der Welt", met als opschrift: "Das Lamm und der Leu". Daarin wordt
verteld hoe een journalist, Herakles, het Lam in zijn woning opzoekt en
het vraagt: "Waarom noem jij jezelf het Lam?"- "Ik ben het Lam uit de
Openbaring van Johannes, waarover staat geschreven, dat het de zeven
zegels van het gesloten boek zal verbreken." - "Dat Lam is echter
slechts een dichterlijke figuur", gaf Herakles ter overweging. "Elke
dichterlijke figuur is een bedacht schepsel," verduidelijkte het Lam
hem. "Is het maar juist bedacht, dan kan het ook beleefd en geleefd,
dus worden uitgebeeld." Ik beeld het uit, ik speel, ik leef het, en
daarom ben ik het." Herhaaldelijk uitte Seeliger in zijn gesprekken,
dat hij alleen maar de rol van Lam speelt. Zo zei hij bijvoorbeeld: "
Als ik ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, zal ik de rechtbank
verstandig toespreken; als ik toerekeningsvatbaar wordt verklaard, dan
zal ik mijn versmelting verraden: ik ben het Lam, ik ben Christus.
Tekenend voor zijn zelfkennis is, dat hij herhaaldelijk beweerde, dat
hij verwachtte dat hij de volgende Nobelprijs zou krijgen en wel voor
litteratuur en ten tweede de vredesprijs voor zijn Handboek der
Zwendel. Dat het laatste in meerdere talen werd vertaald en dat hij
goede contacten had met toonaangevende kringen in het buitenland. Toen
ik mijn twijfel uitte, zei hij tegen me: wacht maar af. Eerder al, zo
beweerde hij, was hem voor zijn "Schlesisches Werk" door de
Universiteit van Breslau de titel van doctor honoris causa aangeboden,
maar dat had hij geweigerd - "Goethe was de mens met de
tegenstrijdigheid, ik ben de mens zonder tegenstrijdigheid." "Ik ben de
schrijver, die de meeste fantasie heeft. Alle collega's grijpen naar
mijn werk, om iets nieuws te ervaren." "Ik maak de Duitse taal tot
wereldtaal, tot denktaal." Dat hij voor zijn idee vocht, naar een doel
streefde, bestreed hij, zodra men hem daarnaar vroeg. Hij hoorde bij
geen enkele partij; als hij een partij zou willen oprichten, zou hij
meteen zoveel aanhangers hebben, dat hij een partij bijeen zou kunnen
brengen, die alle andere in grootte zou overtreffen; hij maakte ook
toespelingen op zijn invloed op de pers in het buitenland. In Wenen
liet hij al dollarbiljetten ontwerpen, die, als de staat ten onder zou
gaan, gedrukt en op de markt zouden kunnen worden gegooid. Hij is er
van overtuigd dat zijn Handboek een grote uitwerking zal hebben, - over
de ongunstige uitspraken van de uitgever glimlacht hij alleen maar.
Houdt men hem de afzonderlijke punten van de aanklacht voor, dan is het
zo goed als onmogelijk, om van hem een zakelijk antwoord of
stellingname te krijgen; zijn antwoorden bewegen zich veeleer helemaal
op de toon van zijn geschriften. Hij bestrijdt, dat hij Erzberger heeft
uitgescholden: - "Alleen iemand die serieus wordt, zal schelden: ik
lach, iemand die lacht scheldt niet." Bovendien had hij alleen maar de
waarheid gesproken; hij had voldoende mensen aan zijn kant, die dat
konden bevestigen. Erzberger was een volksverrader. Hij had ook niets
beledigends gezegd, maar hem belachelijk gemaakt, en dat is niet
strafbaar. "Ik maak het ook niet belachelijk, maar ik zeg
alleen maar, dat het belachelijk is." Hij had geen
godslastering bedreven, maar afgodslastering. God, de almachtige en
alwetende, de bron van alle waarheid, kan helemaal niet door iemand
worden belasterd. De leer van Jezus is de waarheid, maar die is door
Rome in het tegenovergestelde veranderd; maar " de waarheid is de
grootste belediging voor elk onjuist denken." Een nadere uitleg van
zijn uiteenzettingen achtte hij overbodig, omdat immers onder de
trefwoorden in het "Handbuch des Schwindels" alles is te vinden. Enig
gevoel voor het feit, dat inderdaad grote gedeelten van het volk, nog
helemaal afgezien van de ambtenaren de geestelijken, zich door zijn
uitspraken tot op het bot gekrenkt moeten voelen, lijkt hij helemaal
niet te hebben. Hij legt zijn verklaringen zonder een opvallende emotie
af, met een lach om zijn mond; hij vindt dat iedereen tegen zijn
grappen moet kunnen.
Het is opmerkelijk hoe hij zich de rechtszitting voorstelt.
"Door het jatten van het boek, heb ik de staat in de hand. Hij moet
procederen. We zullen wel eens zien, wie procedeert, ik of de baas van
de arrondissementsrechtbank zus en zo. Het komt voor de juryrechtbank,
daar zitten de economen enzovoorts. Die denken net als ik." Niet hij
wordt aangeklaagd, maar de Beierse staat. Het is een belangrijke zaak,
de beroemdste deskundigen moeten komen, Prof. Oppenheimer, Nelson enz.
Vervolgens denkt hij weer, dat hij geen trammelant zal maken; maar als
de officier van justitie met hem wil stoeien, dan zal hij spreken; hij
zou wel 8 dagen lang kunnen spreken, maar zo, dat men van het begin tot
het einde naar hem zou luisteren; als aangeklaagde zou men hem in de
vrijheid van het woord niet kunnen beknotten. Het verslag van de
rechtzitting is al vooraf gedrukt en zal tijdens de zitting gratis
worden uitgedeeld. "Ik ben sterker dan de Beierse regering. Als ik
ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, dan heeft de wereld weer wat te
lachen over de Beierse justitie. In de 2e druk van het Handboek staat u
(ref.) ook al vermeld. Als u het ermee eens kunt worden, dat ik
ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, dan zet u zichzelf juist voor
schut, omdat ik als Onze-Lieve-Heer voor u te ver ben gegaan." Voor de
rest verklaarde hij, dat hij ervan overtuigd was, dat ref. zijn rapport
naar beste weten zou opstellen; hij bejegende ref. met een soort
doordachte welwillendheid, dacht, dat als ref. hem zou vragen, wat hij
zou moeten doen, dat hij hem zou aanraden: wacht u maar af, binnen een
paar weken moet het zijn beslist. Seeliger ziet de loop der dingen
volstrekt onbekommerd tegemoet. Noch het vooruitzicht op de gevangenis,
noch op het krankzinnigengesticht, maakt hem onrustig, hij neemt dat
kennelijk niet serieus. Over zijn toekomstplannen uit hij zich
wisselend. De ene keer denkt hij, dat zijn taak voor hem duidelijk is;
hij schrijft alleen nog maar een paar komedies, en vervolgens hoogstens
nog zijn biografie, daarna heeft hij geen tijd meer; hij moet dan de
vrije mensheid op de been brengen. De andere keer denkt hij weer, dat
hij juist romans en novellen zal schrijven. Hij noemt ook enkele
geschriften, die hij zal publiceren, hij zal b.v. de vier evangeliën
opnieuw uitgeven; maar niet volgens de oertekst, maar volgens andere
vertalingen; het zal een grappig boek worden. De aankondiging van het
boek staat als volgt aan het slot van "Ist der Staat ein Schiesskerl?":
‚De heilige schrift van de vier evangeliën ontheiligd, dat is volgens
de waarheid juist, dus van alle kerkenkul en staatsrotzooi gereinigd
door de enige nog levende oog-, oor- en bloedgetuige, de door het Lam
ontkruisigde en dientengevolge eindelijk wedergekeerde Jezus van
Nazareth.' Verder schrijft hij dan nog 7 proefschriften, vanuit het
standpunt van verschillende faculteiten, over het thema: is Seeliger
werkelijk Onze-Lieve-Heer? Hij heeft ook twee nieuwe trucagefilms
gepland "Is elke universiteit een kakademie?" en "Christendom -
twistendom?". Het Handboek der Zwendel verschijnt in de tweede druk als
"Handboek der Waarheid". De tweede druk van "Ist der Staat ein
Schiesskerl?" wordt niet aan Knilling opgedragen, maar aan de "grootste
schijtvent, Poincaré." Hij heeft ook al een komedie bedacht, waarvoor
hij de stof aan zijn observaties in het krankzinnigengesticht ontleent
(een keer zei hij: niet ik wordt hier geobserveerd, maar jullie,
ik verneuk jullie allemaal. Het rapport, dat over hem wordt
uitgebracht, zal hij eveneens publiceren. Of het bij dat alles om
werkelijke plannen of deels om spontane invallen en opzettelijke
voordegekhouderij gaat, blijft de vraag. Hij sprak er nooit over, dat
hij met een, op een of andere manier serieus te nemen, zaak bezig was.
Het is ook opvallend, hoe hij thans over zijn eerdere werken denkt. Hij
zegt namelijk, dat ook in een gedeelte van zijn vroegere werk het
probleem van de staat wordt behandeld, zij het nog niet in zo'n
duidelijke vorm. Zo zou zijn balladenboek "Hamburg" de geschiedenis van
een vrije staat zijn, die niet aan het staatsbestel was gebonden; de
vrije stad zou een coöperatieve gemeenschap zijn in de vorm van een
staat. Over zijn roman "Der Schrecken der Völker" zegt hij: de staat is
de schrik der volkeren, in dit geval het gewelddadige anarchistische
individu, dat zijn aanval tegelijkertijd tegen alle staten richt, om ze
te vernietigen: de roman is het bewijs, dat het op die manier niet
gaat. Over de "Zerstörung der Liebe" zegt hij: zij willen het ook met
geweld doen, door vernietiging van de grote stad; dat lukt niet, zij
gaan zelf te gronde. In het "Paradies der Verbrecher" wil hij laten
zien, dat de misdadiger een product van de staat is (in werkelijkheid
wordt in de laatste roman echter beschreven, hoe een vrije
misdadigerskolonie te gronde gaat, waardoor de idee dus een utopie
blijkt!). Over zijn Silezische werk, dat in de vorm van balladen en
prozabeschrijvingen perioden uit de geschiedenis van Silezië weergeeft,
beweert S. nu, dat hij hierin, voor een bepaalde landstreek (Silezië),
de logische keten van gevolgtrekkingen in de wereldgeschiedenis had
geprobeerd aan te tonen, zoals later in de "Deutschen Dekamerone",
hetzelfde voor de hele wereld. Als een door hem als bijzonder
overtuigend beschouwd bewijs van het feit, dat hij zijn sociologische
denkbeelden al lang nastreeft, reciteert hij op een keer een vele jaren
geleden geschreven ballade, waarvan de inhoud, voor zover ik mij
herinner, de volgende is: de profeet wordt door God naar de
wereldheerser gezonden, om zijn onderwerping te eisen; de wereldheerser
hoont God, tovert voor de profeet een prachtige stad in de woestijn, en
stelt hem op de proef met de volgende woorden: dit alles zal ik je
schenken, als je neervalt en mij aanbidt. De profeet verkeert in grote
nood, maar dan stuurt God zijn engelen en laat de stad vernietigen: de
mensen zoeken tevergeefs naar de stad, alleen in dromen bestaat zij
nog. Over deze ballade beweert Seeliger nu, dat die al de gedachte
uitspreekt, dat de grote stad het grootste kwaad van de mensheid is!
Toen hij daarop werd gewezen, gaf hij vervolgens echter toe, dat hij
thans uit zijn eigen werk inderdaad meer haalt, dan hij erin heeft
gelegd; toen hij het opschreef had hij de ideeën al in zich gehad, maar
ze moesten eerst nog uitkristalliseren.
Het boek, waarin Seeliger voor het eerst zijn sociologische denkbeelden
uitvoerig behandelt, is het vanaf april tot september 1921 geschreven
"Die Diva und der Diamant". Seeliger zelf zegt, dat hij met die roman
bij de uitgeverij Ullstein een koekoeksei heeft gelegd; de titel was
voor het publiek bedoeld; de eerste hoofdstukken zouden onschuldig
zijn, en pas later duiken de ideeën op, omwille waarvan het boek was
geschreven. In deze roman bevinden zich alle gedachten al, die thans
door S. worden verdedigd; ze worden door verschillende personen naar
voren gebracht, deels serieus, deels ook op zijn thans geliefde
schertsende manier. Zo wordt in het hoofdstuk "Molochstaat" het
ontstaan en het wezen van de staat (duidelijk aan de inzichten van
Prof. Oppenheimer ontleend) uiteengezet; in het hoofdstuk "Der
chinesische Garten" wordt beschreven, en wel op een volstrekt serieuze
manier, hoe China het ideaal van de vrije mensheid al het dichtst
benadert. Het hoofdstuk over de menswording brengt vervolgens de
denkbeelden van Seeliger al helemaal op zijn huidige eigen manier. Hier
staan zinnen als: de mensheid is niet alleen eeuwig, maar ook almachtig
en alwetend. Kortom: "De mensheid is Onze-Lieve-Heer". "Ik mensheid,
ben Onze-Lieve-Heer". "Waarom zou ik niet Onze-Lieve-Heer kunnen zijn?
De voorstelling van Onze-Lieve-Heer is immers volstrekt menselijk. Hij
is het toppunt van alle menselijke eigenschappen. Wat ik denk, ben ik.
En ik denk, dat ik Onze-Lieve-Heer ben." "De echte Onze-Lieve-Heer kan
dus niets anders zijn dan een ontkenner van de staat, dus een
doodgewone mensenvijand." In een van de volgende hoofdstukken komt
Upton Useful voor, de "echte gekke figuur", die "om waarheid brult";
als zijn vrouw hem lachend dreigt, dat men hem in het
krankzinnigengesticht zal opsluiten, denkt hij, dat binnen 3 dagen alle
bewakers en artsen in die inrichting net zo gek zullen zijn, echt
doorgedraaid en grootheidswaanzinnig, net als ik: iemand die de
toverstaf van de waarheid in de hand heeft, moet wel gek worden. Ik
breng zelfs alle onmensen zover. Ik laat ze door de vrije mensheid gek
worden." Voor het Duitse volk betekent dat, dat het als eerste " al
zijn geweldszwendelaars, staatsmisdadigers en wettelijke beschermde
mensenbeschermers zal ontmaskeren, de waarheids- en landsgrenzen in de
hele wereld zal slechten en daarmee voor alle volkeren de poort van het
paradijs.... zal ontsluiten." Aan het eind hebben de voorvechters van de
vrije mensheid zich verzameld; er is nog een stoel leeg, - dan
verschijnt plotseling een 'heel gewoon mens' onder hen, Seeliger zelf.
Hij wordt door de anderen begroet met "Onze Vader, eeuwige zalige
mens." Seeliger spreekt tot hen: " Gaat allen uit in de wereld en
onderwijs alle volkeren de waarheid." Vervolgens: "Ben ik de enige mens
op mijn aarde? Komt niemand mij helpen, om deze kostelijke last te
dragen?" En hij wacht nog steeds op antwoord, deze hoopvolle,
ongeneeslijke dwaas der liefde, - zo besluit het boek.
Het "Handbuch des Schwindels" schreef Seeliger in de periode van
oktober tot december 1921. Hij schat het zelf zeer hoog in en hoopt,
zoals vermeld, dat hij daarvoor de vredesprijs zal krijgen, want het
bevat het eenmakingprogramma van het Duitse volk en de hele wereld. De
hele wereld zoekt de waarheid en die staat in het "Handbuch des
Schwindels" Hij verzocht ref. regelmatig het zorgvuldig te bestuderen;
zijn kennissen hadden het aanvankelijk in de hoek gegooid, maar er toch
steeds weer naar gegrepen, omdat het hen pas na zorgvuldige bestudering
volkomen duidelijk was. Het bevat een grote hoeveelheid trefwoorden in
een encyclopedische volgorde, waar hij dan kortere of langere
opmerkingen en verduidelijkingen aan toevoegt. Seeliger maakt zich in
dit boek vrolijk over zo'n beetje alle bestaande instellingen, over
iedereen, die anders dan hij - voor hem dus onjuist - denkt, vooral
over de staat, kerk, maatschappij enz. en verkondigt zijn idee over de
vrije mensheid, waarbij zijn eigen persoon buitengewoon op de voorgrond
treedt, b.v. onder de trefwoorden: ik, Lam en zalige.
Op details van het boek ingaan, is door de opzet ervan nauwelijks
mogelijk en ook niet nodig, omdat het immers steeds weer om dezelfde
zaken heen draait, die al meerdere malen zijn besproken. Er is al op
een aantal vormelijke details gewezen, die een psychiatrische aandacht
verdienen, b.v. op de vermoeiende herhalingen van dezelfde gedachten en
woordvorming onder de meest uiteenlopende trefwoorden. Opvallend is
verder de sterke neiging tot woordgrappen en woordspelingen, dus Eisner
wordt aangeduid als "het Münchener onkind met de geweldsmaatbeker", als
de eerste "met de adellijke boog (arco) afgeslotene"; de bureaucraat
als "misdrukkeling"; de groothertog omschreven als "eronderkoning" als
"erbovenhertog" en veel soortgelijks. Onder bijna alle trefwoorden
staan gezochte neologismen en woordenormiteiten, waar hij een
bijzondere voorliefde voor heeft. Vaak worden aan een trefwoord een
enorm aantal omschrijvende woorden geregen, die helemaal niets nieuws
brengen, maar uitsluitend een teken van babbelzucht lijken, b.v. onder
"toekomstmuziek": vooruitgeklets, - geratel, - gebeuk enz. in
18-voudige vorm. Vrij vaak heeft men ook de indruk, dat de afzonderlijk
toegevoegde woorden met het trefwoord helemaal niet meer in een
begrijpelijk verband staan, maar onderling meer door de band van
taalkundige betrekkingen zijn verbonden; zie b.v. het artikel
"verhevenheid". Het eind van het boek luidt: het Lam spreekt: wie dit
boek serieus neemt, wil, dat ik mij over hem vrolijkqqq
maak.
Als aanhangsel bevindt zich ook een oproep, - bij de volgende
rijksdagverkiezing de kieszetel: "vrije mensheid, Duitse onpartijdige
partij. Seeliger Ewald Gerhard, de juistdichter, te kiezen. Dat is door
Seeliger, zoals hij verzekert, als grap bedoeld, dat blijkt al uit het
feit, dat een onpartijdige partij immers een innerlijke tegenspraak
inhoudt. Als Seeliger zich op titelpagina als Eeuwige Zalige Mensheid
(Ewger Seeliger Menschheit) betiteld, dan is dat ook maar een woordspel
- (Ewger - Ew(ald) Ger(hard)).
Seeliger schreef in 1921 nog "Der richtig verrückte Kerl", een rustiek
toneelstuk in 4 delen, dat mij niet ter beschikking stond; verder
schreef hij van oktober tot december 1922 de momenteel in druk
verschijnende roman "Die Entjungferung der Welt. Ein göttlicher Roman
von Ewger Seeliger Menschheit". De inhoud van de roman is niet in het
kort te beschrijven, omdat het in wezen niet een doorlopende handeling
betreft, maar afzonderlijke scènes. De eeuwige mensheid openbaart zich
in drie gebroeders: in Manito, de echte Onze-Lieve-Heer; in het Lam, en
in de wederopgestane Christus. Hen legt Seeliger op de zijn bekende
spreektrant zijn ideeën in de mond. Verder is een groot gedeelte van de
roman een satirische beschrijving van de politieke verhoudingen in
Beieren - opgedragen aan München, waarbij ook de toekomst wordt
voorspeld. Bloedige gevechten van de partijen onderling, ondergang van
de ambtenarenstaat, de grote stad en de redding door vrije
nederzettingen. De hele beschrijving stelt Seeliger in de gelegenheid
om zich over alle staatsinstellingen vrolijk te maken, waarbij hij zich
van een eigen woordenschat bedient. Wat op diverse plaats in de roman
opvalt, in tegenstelling tot zijn andere boeken, is de neiging tot
schuine moppen en grofheid.
Het laatste boek van Seeliger is het in november 1922 verschenen: "lst
der Staat ein Schiesskerl?" Het bevindt zich bij de processtukken;
nader ingaan op de inhoud lijkt overbodig. Het is kennelijk ontstaan
onder invloed van het proces en brengt in wezen dezelfde ideeën te
berde, als in de zojuist besproken boeken, alleen in een nog grovere en
meer gore vorm. Seeliger beweert, dat de bijbehorende films al waren
getekend, en beschouwt het geheel als uitvoerbaar en veelbelovend.
Omdat de processtukken over de persoonlijkheid en het verleden
van Seeliger bijna niets bevatten, heb ik verschillende personen, die
hem kennen, verhoord, resp. inlichtingen van hen verkregen.
De vrouw van de aangeklaagde geeft, door mij ondervraagd op 30 - 1 -
1923 de volgende inlichtingen:
Zij kent haar man sinds hun huwelijk in 1901. Hij was toen een goede,
geliefde leraar; dat beroep heeft hij opgegeven, om zich geheel aan het
schrijven te wijden. In het begin heeft hij het vrij zwaar gehad, en
pas sinds enkele jaren heeft hij het financieel goed. Tot februari 1920
hebben ze in Hamburg gewoond, vervolgens zijn ze naar het zuiden
getrokken om daar een geschikt landgoed te kopen, deels met het oog op
hun gezondheid, deels omdat haar man zelf de grond wilde bebouwen. Haar
man was altijd rustig en ijverig geweest, zeer bescheiden en
pretentieloos, had niet gedronken, niet gespeeld, nooit wat voor
uitspatting dan ook begaan, had nooit schulden gemaakt, en was zeer
oppassend geweest. Hij was weinig sociabel geweest en had nooit
misbruik van iemand gemaakt. Een goed humeur en optimisme had hij van
oudsher gehad. Zijn stemming was altijd gelijkmatig geweest,
opwindings- of ontstemmingtoestanden had hij nooit gehad. Hij had ook
altijd gelijkmatig gewerkt; hij was een enorme werker geweest, had van
's morgens vroeg tot 's avonds laat gewerkt, had veel gestudeerd. Een
zekere vrijheidsdrang had hij van oudsher gehad, ook een wat vergroot
gevoel van eigenwaarde, zoals bij kunstenaars de regel is. Bij het
uitbreken van de oorlog was hij enthousiast geweest, had het liefst
meteen naar het front gewild. Politiek had hij zich vroeger nooit bezig
gehouden, had nooit tot een partij behoord. Wanneer hij psychisch was
veranderd, kon zij door haar slechte geheugen niet precies aangeven,
maar ongeveer ½ jaar voor het verschijnen van het Handboek (herfst
21?), zeker weet zij het niet, kwam hij van een zakenreis van meerdere
weken volledig veranderd thuis.
Het was alsof hij dronken was van zijn ideeën; was veel opgewondener
geweest dan ooit. Hij had veel meer gepraat dan anders, had toespraken
gehouden, als het ware op een preektoon. Zijn gevoel van eigenwaarde
was sterk toegenomen; hij vond dat iedereen zijn mening moest delen.
Hij had geprofeteerd en zich ook thuis, tegenover zijn vrouw, het Lam,
Onze-Lieve-Heer genoemd; dat had zij wel 1000 keer moeten horen.
Terwijl hij vroeger een keurige burger was geweest, die nooit een
onfatsoenlijk woord had gesproken, de meest pure man was geweest, die
men zich kon indenken, had hij vanaf dat moment bij elke gelegenheid
gezegd: "wij zijn immers allemaal schijtkerels." Tegenover een jong
meisje, dat in een restaurant voor het eerst aan hem werd voorgesteld,
had hij gezegd: "als je nog geen kinderen op de wereld hebt gezet, heb
je helemaal geen recht om te leven." Zoiets zou hij vroeger nooit
hebben gezegd. Het was zijn vrouw bij het schrijven van zijn huidige
werk ook opgevallen, dat het onfatsoenlijke, erotische passages
bevatte, terwijl hij vroeger een zo gevoelig thema zoals " De Falsette"
zo decent had behandeld. Zij was ervan overtuigd, dat er bij haar man
sprake was van een voorbijgaande geestelijke stoornis.
Tijdens een tweede gesprek op 2 - 2 zwakte mevr. Seeliger haar
bovenstaande verklaring wat af, wilde eigenlijk geen woord meer
loslaten, en verklaarde dat haar man volkomen gezond was, maar dat hij
kunstenaar was en dat hij daarom met andere maten gemeten moest worden.
Tegelijkertijd was zij ten opzichte van ref. wantrouwig en verzocht om
een spoedig ontslag van haar man. Zij maakte een zeer nerveuze indruk;
haar veranderde standpunt was kennelijk terug te voeren op de wens, om
haar man spoedig weer vrij te krijgen.
Een neef van Seeliger, de heer Konrad Heiden, vertelde mij op 6 - 11 -
1923, dat hij Seeliger sinds 3 jaar persoonlijk kende. Hij was altijd
al een geweldig geestig figuur geweest, dacht zorgeloos, direct,
geloofde van oudsher zeer in zichzelf, en was zeer zelfbewust geweest.
Een maand of 15 geleden, had hij voor het eerst verklaard, dat hij
Christus was, het Lam. Aanvankelijk waren het anarchistische
uitspraken, maar later waren zijn ideeën van een meer religieus
karakter geweest. Het leek ref., alsof Seeliger spraakzamer was
geworden, hij kon urenlang doorpraten; een keer had hij in een
gezelschap acht uur lang vrijwel onafgebroken gesproken en voorgelezen.
Een zekere grofheid in stijl heeft hij echter altijd gehad, maar toch
niet zo als nu.
De schrijver en voormalige leraar, de heer Schulze-Berghof deelde mij
op 8 -2 het volgende mede: hij kende Seeliger sinds ongeveer 1906. Hij
had aanvankelijk het pad van schrijver van streeklitteratuur bewandeld,
maar ontwikkelde zich al gauw in de richting van schrijver van
populaire litteratuur voor het grote publiek. Zijn productiviteit was
zeer groot geweest, hij was meestal tegelijkertijd met meerdere
onderwerpen bezig geweest. In 1909 had hij een keer een onaangename
affaire met een collega gehad, hij zou hem belasterd hebben: iedereen
had daar zijn hoofd over geschud; men had hem ten stelligste aangeraden
om uit de journalisten- en schrijversvereniging te treden. Seeliger was
een realistisch mens geweest, had zich overal voor geïnteresseerd en
intensief gestudeerd. Hij was niet erg sociabel geweest, maar in kleine
kring was hij levendig geweest, meestal de woordvoerder. Ietwat grof,
boers van uitdrukking was hij altijd geweest, had alles van de barokke,
lachwekkende kant opgevat; was oorspronkelijk geweest - maar geen
diepzinnige denker. Zij gevoel voor eigenwaarde had zich in de loop der
tijd steeds meer ontwikkeld; als hij iets schreef, dacht hij, dat het
als een bom in moest slaan. In het voorjaar van 1922 was Seeliger een
keer onverwachts bij ref. gekomen en had hem voor een lezing
uitgenodigd. Voor die tijd had hij erover opgeschept, dat hij al veel
aanhangers had. Toen hij het podium betrad, had hij een ietwat onzekere
indruk gemaakt; hij had uit het Handboek voorgelezen, hij werd saai
gevonden, en het was wat onrustig in de zaal geworden. De toehoorders
waren ontevreden. Voor zijn vrienden was het pijnlijk, ze vonden dat
hij een grote domheid beging. Zelf geloofde Seeliger, dat zijn boek de
wereldrevolutie zou inleiden en dat hij de grote man was. Als
verandering ten opzichte van vroeger viel ref. op, dat Seeliger
ononderbroken kon praten, niet kon ophouden, steeds in kringetjes
ronddraaide, en steeds opnieuw over zichzelf en zijn zaak sprak, vier
uur lang.
Aangezien bij Seeliger de sociologische ideeën de hoofdrol speelden, en
hij zich daarbij steeds op Prof. Oppenheimer beriep, waar hij volledig
mee overeenstemde, wendde ik mij schriftelijk tot hem. Prof.
Oppenheimer schreef mij daarop, dat hij hem pas vanaf de zomer van 1921
kende; destijds had hij Seeliger naar aanleiding van een boek in
Walchensee opgezocht. Seeliger had wel een groot, maar niet ziekelijk
zelfvertrouwen aan de dag gelegd, aan Seeligers geestelijke gezondheid
had hij nooit getwijfeld. Seeliger dacht alleen dat hij een nieuwe weg
had gevonden, om de ellende van onze tijd te lijf te kunnen gaan, -
namelijk om die dood te lachen. "Met dat doel kwam hij op een zo
overdreven manier op voor mijn inzichten, dat ik hem ernstig moest
vragen, om mij buiten het spel te houden. Zijn laatste geschrift berust
voornamelijk op mijn stelling, dat de staat zijn ontstaan dankt aan de
schepping van een onderwerpend geweld met het doel om de onderworpenen
economisch uit te buiten. De staat had dan natuurlijk meteen de zorg
voor het algemeen welzijn in zijn werkterrein moeten betrekken, zoals
de bescherming van recht en grenzen, maar er bleef nog steeds een vrij
groot gedeelte van die oorsprong aan kleven, en dat is volgens mijn
opvatting de verklaring van sociale verwikkelingen, waar wij onder
lijden. Deze uitbreiding van het oorspronkelijke doel van de staat,
laat Seeliger buiten beschouwing, en daardoor komt zijn opvatting heel
dicht bij het theoretische anarchisme, dat ik afwijs." Professor
Oppenheimer zet dan nog uiteen, waarom er bij Seeliger geen sprake kan
zijn van een religieuze grootheidswaan en besluit:
"Ik zie, als psychiatrische leek, de sleutel tot zijn karakter in het
feit, dat hij zich in het pantser van de grap onkwetsbaar waant. Hij
wil de "geweldsstaat" en het "geweldseigendom" doodlachen en -
bespotten. Het is in ieder geval een nieuwe manier."
Rapport
De eerste vraag, waarover vanuit psychiatrisch standpunt een
oordeel moet worden geveld, is de vraag, of bij Seeliger op dit
ogenblik een echte geestesziekte aanwijsbaar is, of dat zijn huidige
toestand nog steeds de uiting is van een op menige wijze opvallende,
maar toch nog binnen het gebied van het normale liggende,
persoonlijkheid. Wat meteen tot het laatste inzicht zou kunnen
verleiden is, dat bij Seeliger hoe dan ook geen ernstige stoornissen
van het intellectuele functioneren aanwezig zijn, dat S. in ieder geval
zelfs een grote geestelijke activiteit, slagvaardigheid en een vlot en
zeker gedrag vertoont. Opvallend daarbij is echter zijn opgewekte, al
te optimistische stemming, en zijn zeer vergroot zelfbewustzijn. Maar
ook bij deze twee eigenschappen kan men in de verleiding komen, ze als
eigenaardigheden van zijn persoonlijkheid te beschouwen. Een goed
humeur en een optimistische levensopvatting heeft hij ongetwijfeld van
huis uit meegekregen; het zijn eigenschappen, die tot op zekere hoogte
erfelijk zijn. Een levendig fantasieleven en de neiging tot een grove,
oorspronkelijke manier van uitdrukken, gaat daarmee samen, allemaal
karaktertrekken, die in veel van zijn vroegere werken tot uitdrukking
komen. Dat bij de scheppende kunstenaar het gevoel van eigenwaarde vaak
zeer groot is, en in de loop van de tijd, met name als ook een
uiterlijk resultaat zich voordoet, zeer pleegt te toe te nemen, is
geenszins ongewoon en psychologisch volstrekt begrijpelijk.
Seeligers laatste boeken zijn weliswaar in meerdere opzichten
opvallend, maar nog meer zijn optreden als "Lam", met name als men het
serieus neemt. Maar nou zegt Seeliger zelf, dat wie zijn boek serieus
neemt, wil, dat ik mij over hem vrolijk maak, - en dat hij de rol van
gek speelt, om de mensen aan het lachen te maken en op die manier
hetgeen waar zij over lachen, onmogelijk te maken. Bovendien zou men
dan verder rekening moeten houden met het feit, dat Seeliger vast
doordrongen is van de uitzonderlijke betekenis van zijn sociologische
denkbeelden en in de verwerkelijking daarvan de enige redding vanuit de
noden van deze tijd ziet, en waar hij zich toe voelt geroepen om die
uit te dragen. Zijn huidige geestelijke en gemoedstoestand zou dus
alleen maar een toename van zijn van oudsher bestaande aanleg van zijn
karakter zijn, als reactie op de tijdsomstandigheden.
Deze normale psychologische opvatting van het geval wordt echter
tegengesproken door echt belangrijke bedenkingen. Deze opgewekte,
eeuwig en altijd lachende, door niets te schokken, en daarbij ook nog
met de werkelijke situatie in krasse tegenspraak staande, stemming, die
ook nog eens in het zelfgenoegzame en zelfvoldane, optimistische gedrag
tot uiting komt, wekt alleen al de gedachte op, dat hier sprake is van
een pathologische affecttoestand. Verder is zijn zelfoverschatting echt
reusachtig en het opvallende daaraan is, dat die niet zozeer betrekking
heeft op zijn vroegere werken, maar vooral op zijn laatste geschriften,
met name het "Handboek der Zwendel", dat echter, helemaal van de
strekking afgezien, zeker voor zijn vroegere geschriften zeer onderdoet
en echt als een tamelijk smakeloos en geestloos, vermoeiend boek is te
bestempelen. Juist daarvan verwacht Seeliger echter een reuzesucces,
ook de vredesprijs.
Dat de boekhandel grotendeels door deze "Seeliger" was
teleurgesteld, verandert niets aan zijn inzicht. Misschien nog
duidelijker blijkt zijn ziekelijke zelfoverschatting uit hetgeen hij
van zijn persoonlijke aandeel verwacht. Dat is het geval, als hij
beweert, door een voordracht van een uur de hele Hitlerbeweging in
München onmogelijk te kunnen maken, of uit de zekerheid, waarmee hij
alle politieke gebeurtenissen voorspelt. Hij denkt juist, hij weet
alles, hij kan alles. Uit al die dingen blijkt een buitensporig gebrek
aan kritiek en oordeelsvermogen, voor zover zijn persoonlijkheid in
aanmerking komt. Deze beide factoren, de abnormale stemmingstoestand en
de daarmee samenhangende toename van zijn gevoel van eigenwaarde, doen
toch het vermoeden rijzen, dat Seeliger zich in een ziekelijke
gevoelsemotie, die men als manisch aanduidt, bevindt. Er zijn nog
andere observaties, die daarop wijzen. Dat is op de eerste plaats de
drang om te praten, de babbelzucht. Niet alleen Seeliger zelf gaat er
prat op, dat hij uren- en dagenlang kan praten; de personen die ik heb
ondervraagd, hebben ook bevestigd, dat hij daadwerkelijk eindeloos
praat, spontane toespraken houdt; dat kwam ook bij de huidige
observatie aan de dag. Daarbij kan men nog een stoornis opmerken;
Seeliger dwaalt herhaaldelijk van het onderwerp af, komt bij
bijkomstigheden terecht, verliest zich daarin, brengt dingen naar
voren, die hem op dat moment invallen, ook als die met het
aanvankelijke onderwerp nauwelijks meer in verband staan, - louter
verschijnselen, die als een lichte vorm van ideeënvlucht zijn te
duiden. Verder dient te worden gewezen op de sterke neiging tot
gezochte grappen, tot woordenspel, tot vorming van zonderlinge woorden,
waarbij eveneens vaak eerder de taalvorm dan de betekenis bepalend is;
bovendien op de opvallende voorliefde voor grove en gore uitdrukkingen,
eigenlijk voor het obscene, zoals dat in zijn geschriften veel meer op
de voorgrond treedt, dan in het gesprek. Tot slot is het opvallend, dat
Seeliger zich steeds merkwaardige namen toeeigent; hij noemt zich het
Lam, Christus, Onze-Lieve-Heer enz. Op het eerste moment is men geneigd
om dat als religieuze grootheidswanen te duiden, zoals ook de
deskundige op grond van de indruk bij het verhoor van Seeliger deed.
Feitelijk kan echter van waanideeën geen sprake zijn; Seeliger bedient
zich slechts symbolisch van deze namen, in een dichterlijke vrijheid,
hij speelt als het ware de rol van het Lam enz. De belangrijkste
symptomen, die bij Seeliger zijn vast te stellen, zijn dus de ziekelijk
opgewekte stemming en het toegenomen gevoel van eigenwaarde, het
wegvallen van allerlei remmingen en het opgewonden spreken, met een
aanduiding van ideeënvlucht. Dat zijn echter ook de belangrijkste
symptomen van de als manie bekende geestesziekte. Wat aan het beeld van
de klassieke manie bij Seeliger ontbreekt, is alleen de psychomotore
opwinding, of liever gezegd, die uit zich bij Seeliger alleen in zijn
toegenomen spraaklust, terwijl die bij de volledig uitgerijpte manie in
alle uitdrukkingsvormen aanwezig is en op razernij kan uitlopen. Bij
dit ziektebeeld bestaan echter allerlei gradaties, en bij Seeliger is
dus een lichte, onvolledig ontwikkelde vorm aanwezig, een hypomanie.
Van doorslaggevende betekenis voor de vraag, of het werkelijk om een
psychose gaat, is het bewijs, dat vanaf een bij benadering vast te
stellen tijdstip, een werkelijke verandering van de persoonlijkheid is
opgetreden. Dat bewijs is volgens mij door de verklaringen van de door
mij gehoorde personen geleverd. Zij gaven aan, dat Seeliger ongeveer
sinds de herfst van 1921 was veranderd; met name mevrouw Seeliger
vertelde mij bij haar eerste verhoor op een volstrekt onbevangen
manier, dat haar man heel anders was geweest dan vroeger; het was alsof
hij dronken was geweest van het idee, had veel meer gepraat,
onfatsoenlijke uitdrukkingen gebruikt, zich ook bij haar als het Lam,
als Onze-Lieve-Heer betiteld. Een zekere conclusie wordt ook mogelijk
gemaakt door het lezen van zijn boeken. In zijn vroegere werken valt
ook al hier en daar de neiging van de schrijver op tot een grove en
oorspronkelijke manier van uitdrukken, de staatsinstellingen krijgen er
nogal van langs, in "Zwei richtige Menschen" (1909) komt ook al "de
echte Onze-Lieve-Heer" op een lollige manier voor, maar het is nog maar
op een paar plaatsen, die ongedwongen in het verhaal passen. Pas in de
roman "Die Diva und der Diamant" treden de ideeën over de staat en de
vrije mensheid, aan het slot ook het opdringerige benadrukken van de
eigen persoon, opvallend aan het licht, in de volgende boeken nemen de
eigenaardigheden nog toe, terwijl, volgens mij, de kunstzinnige
kwaliteiten afnemen. Ik merk op, dat ik het ongeoorloofd vond, om uit
zijn boeken de psychose te diagnosticeren, daarentegen is de
aanwijzing, zoals ook uit de, op een andere manier vastgestelde
psychose, uit zijn boeken blijkt, niet alleen toelaatbaar - maar met
het oog op de forensische beoordeling - zelfs noodzakelijk. Omdat "Die
Diva u. der Diamant" in september 1921 werd voltooid en volgens de
verklaring van de vrouw van Seeliger, de verandering in zijn karakter
ongeveer in de herfst van 1921 plaats vond, blijkt dit zeer goed met
elkaar overeen te stemmen.
Men kan het dus als bewezen beschouwen, dat de huidige toestand van
Seeliger overeenkomt met het beeld van een - zij het ook onvolledig
ontwikkelde - manie en dat het ziekteproces ongeveer in de herfst van
1921 aan het licht is getreden.
Nu volgt daar als tweede vraag uit, of daardoor de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid wordt opgeheven. Bij een volledig ontwikkelde
manie is dat vanzelfsprekend, bij een licht geval - zoals het
onderhavige - is een nader onderzoek noodzakelijk. De ziekelijke
stoornissen mogen dan wel bij een oppervlakkige beschouwing slechts
onbeduidend lijken, maar zij zijn wel van grote invloed op het
handelen. De eufore stemming, de zelfoverschatting, en de psychische
opwinding bepalen een verhoogde activiteit en drijven de manische
persoon tot daden, die de gezonde zou nalaten, omdat de tegenstrevende
remmingen (het rekening houden met het gevoel van anderen, met zeden en
gewoonten, met eventuele onaangename gevolgen enz.) grotendeels
wegvallen. Daarbij komt het natuurlijk ook op de soort van handeling
aan. Iemand als Seeliger, zou ondanks de hypomane toestand, een lage
daad, die bij het prepsychotische karakter niet voor de hand ligt, niet
begaan, omdat er wat dat betreft zeker toereikende remmingen aanwezig
zijn. Anders echter ligt het bij het hem ten laste gelegde strafbare
feit. Dat hij zich b.v. over bestaande instellingen vrolijk maakt, ook
op een ietwat grove manier, ligt helemaal in zijn aard, maar hij heeft
dat vóór het optreden van de psychose nooit op een aanstootgevende
manier gedaan. De psychose vergroot de neiging tot in het
pathologische, hij maakt zich overal vrolijk over, blijft
nergens voor staan, de grappen zijn eerder slecht dan goed, de grofheid
neemt tot goorheid en onsmakelijkheid toe. Daarbij is het fijnere
gevoel daarvoor erbij ingeschoten, hij kan zijn positie niet meer
objectief beoordelen, en gelooft zelfs de mensheid een dienst te
bewijzen, terwijl hij eigenlijk alleen zichzelf en zijn reputatie
schaadt. Ik ben dus van mening, dat het schrijven en publiceren van de
drukwerken in kwestie, in overwegende mate een uitvloeisel zijn van de
door de psychose bepaalde ziekelijke verandering van zijn
persoonlijkheid zijn en dat Seeliger daarvoor niet strafrechtelijk
verantwoordelijk kan worden gehouden.
Ik vat mijn rapport als volgt samen:
SeeIiger bevond zich ten tijde van het begaan van het hem ten
laste gelegde strafbaar feit, (en bevindt zich daar thans nog steeds)
in een toestand van een lichte manische opwindingstoestand (hypomanie),
waardoor zijn wilsvrijheid was uitgesloten.
Haar, 2 maart 1923
Dr. Schmidtmann
Gestichtsarts
(Totale tijdsduur: 40 uur).
Het belastingkantoor München IV heeft heden opdracht gegeven
tot betaling van het bovenstaande bedrag van 24 716 Mark.
München, 14 maart 1923.
Een interview met de Seeliger-kenner Max Heigl
Meneer Heigl, in het nawoord
bij de, door u van commentaar voorziene, autobiografie van Seeliger geeft u
aan dat u de schrijver persoonlijk heeft gekend. Hoe kwam dat zo?
In 1957/58 was ik eerstejaarsstudent aan de universiteit van
München en werkte als freelance-medewerker voor de Bayerwald-Echo.
Destijds draaide de Peter Voss-film (met O.W. Fischer) in de bioscoop
in Cham, en naar aanleiding daarvan moest ik Seeliger over een aantal
biografische details raadplegen. Seeliger woonde bij mij in de buurt,
in de Schuegrafstrasse en ik heb hem meerdere malen opgezocht. Hij vond
mij kennelijk niet onsympathiek en noemde mij steeds zijn "beste jonge
vriend". Tijdens die gesprekken heb ik van hem meer over het creatief
hanteren van de taal geleerd, dan in vele colleges en seminars.
Toen het weekblad De Schlesier, ter gelegenheid van zijn 81e
verjaardag, een artikel wilde plaatsen, beval Seeliger mij aan als
auteur daarvan. Zijn zachtzinnige herziening van mijn tekst opende mij
de ogen voor een creatieve vormgeving van de taal. Omdat ik de meeste
tijd in München doorbracht, hebben wij elkaar in het voorjaar van 1959
nog een paar keer ontmoet. Hij wilde mij bij gelegenheid aan de
uitgever Goldman voorstellen, maar in juni 1959 vernam ik toen dat hij
was overleden.
Probeert u voor ons eens uit uw geheugen te beschrijven:
hoe was Seeliger?
Voor mij was hij vooral een buitengewoon beminnelijke en
behulpzame man, die mij geen moment liet merken dat er een leeftijds- of
statusverschil bestond. Ik heb hem alleen maar glimlachend gezien, ook
als hij kritische opmerkingen maakte of het over dingen had, waar hij
een hekel aan had. Na een gezamenlijk bezoek aan de film "Het lied van
Bernadette", naar de roman "De verduisterde hemel" van zijn collega
Werfel, zei hij alleen maar: "Nou, zo lukt het dus ook niet." Toen wij
het eens over een gewaagde scène in het libretto voor een musical
hadden en ik mijn bedenkingen uitte vanwege de reactie van het publiek,
zei hij lachend: "Beste vriend, de coïtus is toch het leukste ter
wereld. Er liggen er twee op elkaar te rollebollen en de kerk maakt
daar een halszaak van." Een andere keer ging het over een van de
kernthema's van zijn werk: de vraag naar mogelijke verlossing van de
mensheid. Zijn commentaar: "Dat knaapje hangt al tweeduizend jaar aan
de Roomse galg, en wat heeft hij daarmee bereikt? Niks!"
Hij babbelde gezellig, maar hield ervan om nauwkeurig, soms zeer
overdreven en zelfs sarcastisch, te formuleren; hij hervond echter weer
snel de rustige, opgewekte toon, proostte verzoenend met een Stamperlse
kersenlikeur op de antikatholieken, die zichzelf protestanten noemen,
want zo weet je meteen waar ze vandaan komen. Al die opmerkingen maakte
hij zonder enig teken van een drang om te beleren, fijntjes lachend,
alsof hij daaraan toe wilde voegen: neem het niet al te serieus op. Ik
herinner mij hem als een evenwichtige, karaktervaste persoonlijkheid
met een zeer sympathieke uitstraling.
Als ik in uw werkkamer rondkijk, krijg ik een idee van hoe
intensief u zich met Seeliger bezighoudt: allemaal boeken van Seeliger,
meestal verschillende uitgaven, natuurlijk video's met de verfilming
van "Peter Voss, de miljoenendief".... Wanneer bent u begonnen met het
verzamelen van deze dingen?
Eerste een kleine correctie: ik ben niet in het bezit van alle
boeken van Seeliger. Ik heb weliswaar een aantal uitgaven in veelvoud,
Peter Voss bijvoorbeeld veertien maal, maar dat zijn ze lang niet
allemaal. Van het hele oeuvre mis ik nog een hele serie titels, die
spoorloos zijn verdwenen of in het gunstigste geval verborgen liggen in
privé-bibliotheken, bibliotheekmagazijnen of antiquariaten. Tijdens het
leven van Seeliger heb ik meerdere banden in handen gehad, die
inmiddels onvindbaar zijn, zoals bijvoorbeeld "De knaap Quirinus."
Om op uw vraag terug te komen: na het overlijden van Seeliger
had mijn studie voorrang, en pas toen ik leraar aan het Regental-gymnasium
in Nittenau werd, ben ik mij weer met Seeliger bezig gaan houden en
gericht naar zijn boeken gaan zoeken. Een eerste, zeer onvolledig en
feitelijk onnauwkeurig, resultaat was een bijdrage aan het jaarverslag
1974 van deze school.
Seeliger-plaatsen, zoals Hamburg, Berlijn en Walchensee/Oberbayern
bezoeken, om ter plaatse onderzoek te doen, werd zowel vanwege een
beroepshalve tijdgebrek en een beperkte mobiliteit, als vanwege de
politieke verhoudingen verhinderd, want de Silezische steden zoals
Breslau, Brieg, en Rathau liggen in Polen. Internet bestond nog niet;
ik was, om aan teksten van Seeliger te komen, op een briefwisseling met
desbetreffende instellingen aangewezen. In de loop van drie decennia
zijn het misschien ongeveer 70% van zijn publicaties geweest, afgezien
van de talrijke journalistieke publicaties in diverse Hamburgse en
Berlijnse kranten en tijdschriften.
Het zijn echter niet de vele boeken die opvallen - in de
boekenkasten staan talrijke ordners, die de naam Seeliger dragen: wat
gaat in deze ordners schuil?
Kort samengevat: kopieën van werken, die ik in bibliotheken
heb gevonden, handschriften van de schrijver, zakelijke en persoonlijke
brieven van Seeliger, familiedocumenten uit de nalatenschap, secundaire
litteraire teksten, krantenknipsels ter gelegenheid van verschillende
gebeurtenissen, mengelwerk en aantekeningen; verder eigen
correspondentie met uitgeverijen en de media over de zaak Seeliger,
eigen werk over Seeliger, toneelstukken met Seeliger als protagonist,
ongepubliceerde stukken, deels met de hand geschreven uit zijn vroegere
tijd en zijn latere werk als getypte manuscripten. Het meeste wacht nog
op een systematische ordening.
Hoe zou u het litteraire werk van Seeliger willen
karakteriseren, als u het in zijn geheel beschouwt?
Ik wil u dat, heel in het kort en ontoereikend, met twee citaten
vertellen: Jürgen Lodemann karakteriseert hem als een mengeling van
Karl May en James Joyce, en Erhard Schütz noemt hem een mengeling van
Karl May en Jean Paul. Geen slechte buren! Tussen deze achtenswaardige
polen bewijst Seeliger zijn waarde als een veelzijdige, volgens Jörg
Drew "nooit saaie" schrijver van betere ontspanningslitteratuur en
utopisch-satirische tot radicaal-polemische teksten.
Onderscheidt u verschillende fasen in het werk van Seeliger?
In de schrijfstijl? In de favoriete onderwerpen?
Als ik sterk generaliseer, denk ik dat ik drie perioden kan
onderscheiden:
De vroege periode, vanaf zijn eerste publicaties rond 1900 tot aan de
eerste wereldoorlog, hoofdzakelijk gekenmerkt door de bestseller "Peter
Voss, de miljoenendief" en andere succesboeken, voornamelijk met een
onderhoudende inhoud, maar toch ook al met herkenbare
maatschappijkritische kiemen en in een novellistische, pakkende
verhaalstijl. Het materiaal ontleent hij voornamelijk aan zijn
Silezische geboortestreek of aan de scheepvaart.
De periode van het midden van zijn leven, in de jaren van 1920 tot
1933, wordt gekenmerkt door zijn radicale verandering naar de
"oorspronkelijke toekomstduider" en visionaire utopist met
anarchistische trekken, die in het "Handboek der Zwendel" en in een
reeks verhaalbundels van gelijke strekking zijn taalcreatieve neerslag
vond.
Het latere werk, vanaf het gedwongen stilzwijgen in de
nationaal-socialistische staat tot aan de meestal uit bewerkingen van
oudere teksten bestaande boeken, voor de geplande, maar niet tot stand
gekomen, definitieve en volledige uitgave; die hebben een soms iets te
overladen archaïsche vorm.
Kun je zeggen dat Seeliger in de loop van zijn leven
radicaler is geworden?
Ja, ongetwijfeld. In de twintiger jaren is de radicaliteit van zijn
denken en schrijven toegenomen tot een hoogtepunt rond de jaren 1922
tot 1925. In die tijd valt zijn conflict met de staat, de justitie en
de psychiatrie. Een litteraire uitdrukking van dit radicalisme vormen
de pamfletten "Het Handboek der Zwendel", "Het Wereldgeweten", "Is de
Staat een Schietert" en de roman "De Diva en de Diamant", "De
ontmaagding van de Wereld" en "De Vernietiging van de Liefde"; daarbij
komen nog satirisch-polemische briefwisselingen met de rechterlijke
macht, hoge politieke "hoogwaardigheidbekleders" en vertegenwoordigers
van de psychiatrie. Stijl en toon van deze publicaties getuigen van
zijn radicale instelling tegenover alle "overheids"-instellingen. Het
motto, dat je in al die geschriften tegenkomt luidt: de staat is de
wortel van alle kwaad.
In het gesprek met u valt op, dat u kennelijk een (in ieder
geval minstens één) overeenkomst met Seeliger heeft - alom humor....
Wilt u mij een ijdele opmerking ontlokken?
Of ik humor heb, en dan ook nog alom, dat moeten de mensen maar
uitmaken, die het met mij dag in dag uit moeten doen. Maar als u met
humor bedoelt, dat men de twijfelachtig gelegitimeerde, zogenaamde overheid
onder geen enkele omstandigheid serieus moet nemen, omdat
men dan immers tot de evenzeer twijfelachtig gedefinieerde onderheid
moet behoren, en als men dat ontbreken van ernst in de praktijk brengt,
doordat men de aanmatigende en schijnheilige schijnautoriteit lachend
weigert te gehoorzamen - dan wil ik graag een overeenkomst met Seeliger
beamen. Wie zichzelf serieus neemt, heeft niet het recht om zich over
andere mensen vrolijk te maken; Seeliger zegt: "Wie niet vóór mij is,
is tegen zichzelf. Maar ik zeg u: Wie niet vóór mij is, is
weerzinwekkend." En hij meent het.
Ik heb van hem het door elkaar klutsen van woorden geleerd, dat
tegenwoordig lichtzinnig bagatelliserend als een woordspel wordt
afgedaan. Soms weet ik zelf niet meer of het een woordspeling of een
aforisme van hem of mij is. Een grappige overeenkomst hebben wij ook in
het feit, dat wij allebei leraar zijn geweest, en vooral, dat wij als
zodanig werden lastig gevallen door een ambtelijke tuchtzaak, nee,
werden vermaakt door het "geheel en al humorloze regeringsgespuis"
(Seeliger!). Hij ontkwam aan die absurditeit, doordat hij de staat uit
zijn dienst ontsloeg (een formulering van Seeliger? Of de mijne? Ik
weet het niet meer) - ik heb eenzelfde groteskiteit meegemaakt, toen
er, op zeer duistere gronden, een door merg en been gaande dreigbrief
tegen mij werd opgesteld.
Misschien zou Seeliger ook met mijn achtenswaardig levensmotto hebben
ingestemd: een vrolijk pessimisme plus een rationeel pacifisme.
De filosoof Bernd Gräfrath noemt Seeliger een anarchist -
was hij dat?
Ietwat vereenvoudigt zou men kunnen zeggen: het ontmaskeren en
opheffen van alle gedwongen bindingen, die de eenling verhinderen om
een hominidissimus te worden; horden, dus groepen met bevelsstructuren
en gehoorzaamheid, meerderen en minderen, ideologie en goedgelovigheid,
leiders en volgelingen, enzovoort, moeten verdwijnen, zodat de vrije
mensheid, die door iedere hominidissimus wordt belichaamd, zich kan
ontplooien en het paradijs op aarde kan realiseren. Ongetwijfelde een
mooie utopie, maar wel een utopie.
Seeliger heeft zich, wat je in "Messias Humor" uitvoerig
kunt lezen, met drie politieke systemen bezig gehouden. Midden in de
twintiger jaren van de 20e eeuw is hij ter observatie in een
krankzinnigengesticht opgenomen.... Vergeeft u mij de respectloze vraag:
was Seeliger gek (verrückt)?
Die vraag is helemaal niet respectloos, integendeel, het raakt
de kern van de geestelijke toestand van Seeliger. Men moet alleen de
seeligerse interpretatie van het woord "verrückt" kennen, om hem recht
te doen. Hij noemt zichzelf in een autobiografisch getinte komedie "Der
richtig verrückte Kerl", en in het "Handboek van de Zwendel" verschijnt
hij als "der richtig verrückte Dichter". Bij hem betekent "verrückt":
van het onjuiste denken, naar het juiste denken "abgerückt", dus "in de
ware zin des woords verrückt".
Dat zijn geestelijke toestand, in de gangbare betekenis van het woord,
allesbehalve gek was, blijkt, ondanks de officieel verleende
"jachtakte", onweerlegbaar uit zijn schriftelijke en mondelinge
opmerkingen. Ik heb mij daar, in de gesprekken met hem, uitvoerig van
kunnen overtuigen. Zijn te allen tijde zaakbekwaamheid, zijn virtuoze
en creatieve omgaan met de taal, zijn logische,
"toekomstverduidelijkende", denken en schrijven laten, bij alle
toegestane kunstenaarshypomanie, een "sturm-und-drang-achtige
stofwisselaar" zien, die heel precies wist, wat hij wilde, toen hij
datgene deed, wat men hem als gekte verweet.
Uw commentaar op de autobiografie van Seeliger lijkt op
het spoorzoeken van een detective: verbanden worden verduidelijkt, hiaten
in de tekst worden door overgangen opgevuld. Waarop baseert u uw
uitspraken?
In het algemeen geldt, wat ik al eerder over de inhoud van
mijn ordners heb gezegd. Daarbij komen dan de herinneringen aan de
gesprekken met Seeliger en niet in het minst, met de gepaste
voorzichtigheid, de talrijke autobiografische elementen in zijn
verhalende werk.
De vroegere bestsellerschrijver Seeliger heeft na de oorlog,
tot aan zijn dood in 1959, teruggetrokken in Cham gewoond....
Al tijdens de oorlog, vanaf 1940, woonde hij bij familie van zijn
schoondochter in Cham. Rekening houdend met zijn joodse vrouw en zijn
halfjoodse zoon, vermeed hij tot 1945 elke manier om op te vallen; zijn
zwager Esriel Kohn werd in het concentratiekamp Dachau vermoord; zijn
schoonzus Zipora Kohn overleefde het concentratiekamp Theresienstadt;
zijn zoon Heinz Wolfram overleefde een, meerdere maanden durende,
gevangenschap in het concentratiekamp Schelditz/Rositz.
Tengevolge van zijn royement van de Rijksschrijverskamer, was hij in
het Derde Rijk uit de litteratuurscène verbannen; van het feit, dat de
schrijver van "Peter Voss" nog leefde, wisten bijvoorbeeld de
deelnemers aan de verfilming in 1944 helemaal niets. Deze informatie
heb ik van de producent van Bobby Dodd ("Bobby Dodd greift ein", 1959,
vervolg op "Peter Voss, de miljoenendief") Karl Schönböck, persoonlijk.
Seeliger moest, de hem toekomende royalty's, na 1945 via het gerecht
bevechten en een deel daarvan aan de sociale dienst afdragen. Voor de
rest leefde hij van de bijstand en met steun van Chamse notabelen,
waarmee hij een kleine litteratuurkring onderhield.
Na 1945 lukte het hem niet meer, afgezien van kleine heropvoeringen van
"Peter Voss", "Vielgeliebte Falsette" en "Junker Schlörk", aansluiting
te vinden met het litteraire leven; hij was het publiek uit de tijd van
zijn bestsellers kwijtgeraakt. De laatste keer dat hij min of meer in
de openbaarheid trad, was naar aanleiding van de verfilming van "Peter
Voss" met O. W. Fischer. De bewerking van zijn succesboek voor de TV in
een meerdelige serie, met Wolf Roth in de hoofdrol, heeft hij niet meer
meegemaakt.
U hebt meegewerkt aan de herdruk van het "Handboek der
Zwendel" en "Peter Voss, de miljoenendief", en hebt nu op
toonaangevende wijze de "Messias Humor" aan het daglicht gebracht.
Komen er nog meer Seeliger-projecten?
Er ligt een Seeliger-leesboek op stapel, een bloemlezing met
uitreksels uit zijn romans, novellen, gedichten en non-fictie-teksten,
dat in het najaar van 2006 bij de uitgeverij Lichtung in Viechtach, zal
verschijnen. In 2002 is in het Theater aan de Rott in
Eggenfelden/Nederbeieren, met succes mijn komedie Nix Armageddon of:
Geen laatste oordeel? opgevoerd. Daarin staat Seeliger als hoofdfiguur
in het centrum van het gebeuren. In juli 2001 heb ik bij de Bayrische
Rundfunk, in samenwerking met Thomas Muggenthaler, een thema-uitzending
over Seeliger en het "Handboek der Zwendel" kunnen uitzenden.
Inspanningen voor een hoorspelversie van de novelle van Seeliger
"Poseidons Wraak" zijn tot nu toe zonder succes gebleven.
Misschien brengt het verschijnen van "Messias Humor", het geplande
leesboek of ook dit interview iets aan het rollen?
... en een uitgave van het volledige werk van Seeliger?
Men was al in 1927 met een uitgave van het volledige werk van
Seeliger begonnen, maar het schijnt dat er maar een paar delen zijn
verschenen; tot nu toe ben ik maar één deel tegengekomen: "Peter Voss,
de miljoenendief", als eerste deel van de herziene volledige uitgave
van de romans, bij de uitgeverij Claus Wessel in Leipzig. Verdere
uitgaven in dit project heb ik tot nu toe niet ontdekt. Het voornemen
van Seeliger voor een volledige uitgave uit de eerste hand, bij het
door hemzelf opgerichte PARADIES-AG, was bij zijn overlijden in 1959,
niet boven het stadium van een voorbereidingsplan uitgestegen. Ik heb
de beschikking over dat voorbereidingsplan. Realisering daarvan zou,
aangenomen dat er een uitgeverij is te vinden, alleen al daarom
onrealistisch zijn, omdat veel van de geplande teksten na de dood van
Seeliger spoorloos zijn verdwenen. Tot nu toe niet gepubliceerde
teksten, waar dus niet van bekend is of er wel een markt voor bestaat,
bestaan als getypte manuscripten. De ervaringen met reacties van de
uitgeverswereld op het aanbod van teksten van Seeliger stemmen niet
echt optimistisch, laat staan op een uitgave van zijn volledige werk.
Het waagstuk van een uitgave van een bloemlezing van zijn beste romans,
of ook van de novellen en verhalen zou echter beslist aantrekkelijk
kunnen zijn. Hoe heet het ook alweer in de volksmond? Zolang er leven
is is er hoop.
Meneer Heigl, ik dank u voor dit gesprek.
Het interview werd gehouden door Dr. Volker Titel. volker.titel@buchwiss.uni-erlangen.de
Naar boven
|