Home


TWINTIG MINUTEN
WERKELIJKHEID

EEN ERVARING


Met enige dien aangaande verhelderende brieven


DOOR


MARGARET PRESCOTT MONTAGUE


1917


NEW YORK
E. P. DUTTON & COMPANY
681 FIFTH AVENUE



Inleiding bij deze vertaling:


"De werkelijkheid aanschouwen," "God zien," een "mystieke ervaring hebben," "het licht zien," "schellen die van de ogen vallen," "extase, vervoering," "verlichting," allemaal uitdrukkingen waarmee mensen in verleden en heden duiden op een ervaring, waarvan ze allemaal zeggen dat woorden tekort schieten als ze die willen beschrijven. Dagelijks overkomt dat, overal ter wereld, ontelbare mensen, die daarover doorgaans behoedzaam het stilzwijgen bewaren omdat ze bang zijn voor gek te worden versleten. Iedereen die dit meemaakt, zoals ook de schrijfster van dit artikel, en toch probeert daarover iets te zeggen, uit zich in superlatieven: uitzinnige schoonheid, verrukkelijk, extatisch en waanzinnig mooi, onstuimige vreugde, vredigheid enzovoort. "Ik heb het leven gezien zoals het echt is," schrijft de auteur. Zo indrukwekkend is het dat ze allemaal nog precies weten wanneer en onder welke omstandigheden, het hen overkomen is, zelfs datum en uur.


Zo zag Fernando Pessoa op 8 maart 1914 volkomen onverwacht, in een flits, hoe de wereld in elkaar zit. Hij noemde dat later "de triomfdag van mijn leven," de dag van zijn bevrijding. Hij kwam zogezegd zich zelf tegen en noemde die Alberto Caeiro. Op die dag schreef hij het merendeel van De hoeder van kudden, waarin hij laat zien hoe voor iemand die uit de wereld gevallen is, de buitenstaander, de anderen en de mensenwereld eruit zien. In zijn ogen is vervolgens alles wat die geëerde dichters en schrijvers produceren, zoals hij dat uitdrukt, "slechts geleuter." "Op die 8e maart in 1914 overkwam Pessoa dus wat dagelijks overal ter wereld vele mensen overkomt en waar maar zeer weinigen consequenties uit trekken," schrijft zijn vertaler August Willemsen, en "nooit meer heeft hij de staat en luciditeit van die extatische 10 dagen in maart hervonden, waarin hij niets was en dus alles. Uiterst consequent heeft hij daarom Caeiro laten overlijden, net zoals Cees Noteboom, na zijn lucide Philip en de anderen in het daarop volgende boek de schrijver laat overlijden."


Pascal maakt die ervaring door op 23 november 1654, van half elf tot half één 's nachts, en verwoordt die als: 'VUUR, God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob, niet de God van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel, Vreugde, Vrede.'


In Centuries of Meditations, schrijft Thomas Traherne: Het koren was een goudglanzend en onsterfelijk gewas, dat nooit zou behoeven te worden gemaaid of gezaaid. Het dacht dat het er van eeuwigheid tot eeuwigheid gestaan had. Het stof en de stenen in de straat waren kostbaar als goud. De poorten leken aanvankelijk het eind van de wereld te zijn. Toen ik de groene bomen voor het eerst door een van de poorten aanschouwde, verrukten ze me en brachten me in vervoering; hun lieflijkheid en ongewone schoonheid deden mijn hart opspringen en brachten een haast waanzinnige extase bij me teweeg, zo vreemd en wonderbaarlijk waren ze. De Mensen! O, wat leken de ouderen achtenswaardige en eerbiedwaardige wezens! Onsterfelijke cherubijnen! En jongens als flonkerende en schitterende engelen, en meisjes als vreemde serafijnse wezens van leven en schoonheid! Jongens en meisjes, in de straten rondspringend en spelend, waren als bewegende juwelen. Ik wist niet of zij ooit waren geboren of zouden sterven. Maar alle dingen bleven eeuwig als ze waren op hun zelfde plaats. In het Licht van de Dag was de eeuwigheid geopenbaard, en achter alles verscheen iets oneindigs, dat verwachtingen en verlangen in me wekte. De stad scheen in de hof van Eden te staan of in de Hemel te zijn gebouwd. Van mij waren de straten, van mij de tempel, van mij de mensen, hun kleren en goud en zilver waren van mij, evenals hun schitterende ogen, hun blanke huid en blozende gezichten. Van mij was het uitspansel en evenzo de zon, de maan en de sterren en heel de Wereld behoorde mij; en ik was de enige toeschouwer en genieter....


Edith Stein beschrijft die toestand in haar christelijk jargon: "Er bestaat een toestand van rusten in God, de volledige ontspanning van alle geestelijke activiteit, waarin men helemaal geen plannen meer maakt, geen besluiten meer neemt en zeker niet handelt, maar al het komende aan Gods wil onderwerpt, zich helemaal aan 'het lot' overlaat. Deze toestand heb ik beleefd, na een gebeurtenis die mijn krachten te boven ging, toen mijn geestelijke levenskracht volledig opgebruikt was en ik van alle activiteit beroofd werd."


William James citeert een mystieke ervaring in zijn The Varieties of Religious Experience: "Dadelijk daarop werd ik overvallen door een gevoel van verrukking, van onmetelijke vreugde, begeleid of onmiddellijk gevolgd door een intellectuele verlichting, die ik onmogelijk kan beschrijven. Onder andere kwam ik er niet alleen toe te geloven, maar ik zag dat het heelal niet is samengesteld uit dode stof, maar integendeel een levende Tegenwoordigheid is; ik werd me bewust van een eeuwig leven in mijzelf. Het was niet een overtuiging dat eens eeuwig leven mijn deel zou zijn, maar een besef dat het toen reeds mijn deel was; ik zag dat alle mensen onsterfelijk zijn; dat de kosmische orde zodanig is, dat zonder enige twijfel alle dingen samenwerken voor het welzijn van ieder en allen; dat het fundamentele beginsel van de wereld, van alle werelden, is wat wij liefde noemen en dat het geluk van ieder en allen op den duur volstrekt is verzekerd."


Hoe angst diezelfde ervaring kan veranderen in iets onbehaaglijks vertelt Ronald Laing in The Divided Self, over de ervaring van een meisje: "Ik was ongeveer twaalf en moest door een groot park naar mijn vaders winkel, wat een lange, sombere wandeling was. Ik denk dat ik ook nogal bang was. Ik vond het niet zo plezierig, vooral niet wanneer het donker werd. Om de tijd voorbij te laten gaan begon ik een spelletje te spelen. U weet hoe je als kind de stenen telt of op bepaalde tegels op het trottoir stapt - welnu, ik had dit bedacht om de tijd voorbij te laten gaan. Het viel me op dat als ik maar lang genoeg naar mijn omgeving staarde, dat ik er dan mee samensmolt en verdween, net alsof alles leeg was en ik was verdwenen. Het is net alsof je op die manier het idee krijgt dat je niet weet wie je bent of waar je bent. Je gaat zo te zeggen op in de natuur. Dán word je bang, omdat het zó maar begint te komen. Het gebeurde dat ik daar zo liep en dat ik het gevoel had dat ik in het landschap was opgegaan. Dan schrok ik altijd en zei ik steeds maar mijn naam. Om weer tot leven te komen, zeg maar."


Al die mensen hebben niet iets bijzonders gezien, zelfs niet als iemand schrijft: "ik ontwaarde niets nieuws, maar zag alle gewone dingen in een wonderbaarlijk nieuw licht," geen stemmen gehoord, kortom niet iets zintuiglijks meegemaakt, (zoals bijvoorbeeld een orgasme zich ook aan de zintuigen onttrekt), maar ze hebben iets bijzonders ervaren, "het leven zoals het echt is."


Zo indrukwekkend is deze ervaring dat het vaak het leven van de betrokkene ingrijpend overhoophaalt, maar helaas is nooit iemand erin geslaagd om diezelfde gelukzaligheid nogmaals te ervaren, hoezeer hij daarvoor verder ook levenslang zijn best heeft gedaan. Ze hebben door een samenloop van omstandigheden kortstondig Plato's Grot verlaten en hebben de Werkelijkheid aanschouwd. Weten dus dat het leven dat ze geleid hebben, maar een surrogaatleven is en vallen daarin tot hun spijt weer terug, met niet meer dan de herinnering aan het ultieme geluk. Waarom lukt het ze dan niet meer? Emerson zegt, "we zijn ondergedompeld in schoonheid, maar onze ogen kunnen niet helder zien." Waarom kunnen, durven of willen mensen niet helder zien? Waarom blijven ze blind, koesteren ze de schellen op hun ogen, geven ze de voorkeur aan een leven met lijden, ziekten, pijn, verdriet en ellende, boven een probleemloos en pijnloos leven in eenvoud, gelijkheid, vrijheid en broederschap?


Alle godsdienststichters hebben ooit de grot verlaten, hebben de werkelijkheid aanschouwd, en zijn louter als boodschapper teruggekomen om de achtergeblevenen de uitweg te wijzen, hebben de route en hindernissen geschetst naar de bovenwereld. Maar wat hebben de grotbewoners gedaan? Hebben ze in hun tranendal een zucht van verlichting geslaakt bij de boodschap dat er wél een uitweg was uit hun ellende? Hebben ze de boodschappers met gejuich verwelkomd en meteen een eind gemaakt aan het bizarre spel dat ze speelden in de grot? Hebben ze durven toegeven dat ze zich vergist hadden? Nee hoor! Ze hebben de boodschappers afgemaakt of vergoddelijkt en van hun routebeschrijving naar buiten een nieuwe religie gemaakt, meestal genoemd naar de boodschapper, compleet met erediensten en rituelen, en wee degene die het waagt de grot te verlaten! De hele mensengeschiedenis wemelt van de getuigenissen van mensen die de Werkelijkheid aanschouwd hebben, maar allemaal hebben ze zich te pletter gelopen op de geïnstitutionaliseerde godsdiensten, op de machthebbers, op de elite. De grot dat is de wereld van de aangepasten, van de meneren en mevrouwen, die zichzelf en elkaar voor de gek houden, mensen die zich een identiteit hebben aangemeten, waar ze zelf diep in hun hart niet in geloven, maar waarmee en waarachter ze hun leven slijten in de onderwereld en denken dat ze echt leven.


Waar gaat het dan in het leven echt om? Macht, aanzien, bezit en kennis? Of geluk, vrede, vrijheid, geen problemen, geen ziekten pijn en ellende? Leven in de Grot, of het er toch maar op wagen? Bedenk dat elk symptoom, elke pijn, elke ziekte, een dringende aansporing is om de grot te verlaten, en dat helen, genezen, gezond worden, daar het gevolg van is.


Een seculiere routebeschrijving, of evangelie, is de Tractatus Logico-Philosophicus van Wittgenstein. In par. 4.114-4.115 schrijft hij: "De filosofie moet het denkbare afbakenen en zodoende het ondenkbare. Zij moet het ondenkbare van binnen door het denkbare begrenzen. Zij zal wat niet gezegd kan worden aanduiden, door wat wel gezegd kan worden duidelijk uit te drukken." Met andere woorden: de taak van de filosofie is aan te duiden wat niet tot de werkelijkheid behoort, waardoor uiteindelijk de Werkelijkheid overblijft. Dat is dan het onuitsprekelijke en in par. 6.522: "Dat toont zich, het is het mystieke." Met alle stellingen bakent Wittgenstein dus het denkbare af, zoals een beeldhouwer alles weghakt wat zijn uiteindelijke kunstwerk verhult, en over het ondenkbare het mystieke, de Werkelijkheid doet hij de, te kust en te keur misbruikte uitspraak: "van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen." En: "Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn (zoals de weggehakte brokstukken van de beeldhouwer volstrekt overbodig zijn), als hij door middel van mijn stellingen - er op - boven ze uit geklommen is (Hij moet zo te zeggen de ladder omvergooien na erop geklommen te zijn)." Met andere woorden: wie de Werkelijkheid aanschouwt, heeft de Tractatus niet meer nodig, evenmin als welk zogenaamd 'heilig boek' dan ook. Als je de bestemming bereikt hebt kun je de routebeschrijving weggooien. De grot verlaten is de dood van de religie.


Maar het echte probleem is natuurlijk iemand die slaapt en droomt dat hij wakker is, een blinde die denkt dat hij kan zien, of een dode die in de illusie verkeert dat hij levend is, duidelijk te maken dat hij zich vergist. Wie oren heeft om te horen, die hore.


Let wel! De schrijvers van de hier weergegeven brieven, die geschreven werden naar aanleiding van de publicatie van het artikel van Margaret Prescott Montague in The Atlantic hebben niet allemaal begrepen wat zij bedoelde. Opmerkelijk is dat hoe ontwikkelder de schrijver, hoe minder hij of zij ervan begrepen heeft, maar dat is eigenlijk heel voor de hand liggend, omdat kennis strijdig is met wijsheid, dus hoe meer kennis, hoe moeilijker het is om een leeg hoofd te krijgen en de Werkelijkheid te aanschouwen. Daarom staat er geschreven:  "Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen."


De vertaler.





Opmerking van de uitgever:


De, door de anonieme publicatie van Twintig Minuten Werkelijkheid in de kolommen van The Atlantic Monthly, gewekte belangstelling heeft van een heruitgave in boekvorm zowel een plicht als een genoegen gemaakt. De welwillende toestemming van de eigenaars van The Atlantic Monthly om niet alleen gebruik te maken van Twintig Minuten Werkelijkheid, maar ook van de door haar lezers ingezonden brieven over het onderwerp, is in dank aanvaard. Door voor het eerst de naam van de schrijver bekend te maken, hopen de uitgevers dat de lezer er rekening mee zal houden dat de brieven geschreven zijn toen het artikel nog anoniem was.


INHOUD


Twintig Minuten Werkelijkheid.

Enige verhelderende brieven:

I Het vergeten visioen

II Rotsachtige glooiingen van de waarheid

III Onafgebroken in vervoering

IV Nog een vervoerde

V Uit een oud plakboek

VI Ik weet wat er gezien zou zijn

VII Getuigenis van een kunstenaar

VIII Van een geletterd man

IX Kosmisch bewustzijn

X Een muzikaal standpunt

XI Van een zeer belezen man

XII Een nieuwe, heerlijke wereld.


TWINTIG MINUTEN WERKELIJKHEID


ALS kind was ik bang voor een wereld zonder einde, voor een eeuwigdurend leven. De gedachte daaraan greep me soms aan met het verpletterend gevoel van iets onontkoombaars en dan snakte ik ernaar om weg te rennen. Maar waar kon ik naartoe? Als het waar was dat het leven eeuwig duurde, dan zat ik er al in verstrikt, en zou het nooit ophouden. Misschien had het wel nooit een begin gehad. Een eeuwigdurend leven, eeuwigheid, voor eeuwig en altijd: als hij ze onder ogen krijgt zijn dat zelfs voor een volwassene ontzagwekkende woorden; en voor een kind - als het al de betekenis ervan kan vatten - kunnen ze haast angstaanjagend zijn. In het beeld van de Hemel dat zich aan mij voordeed, zag ik mijzelf, een wanhopig atoompje, dat in een streepje licht steeds maar, voor eeuwig en altijd ronddanste. Ik weet niet hoe ik op dat idee gekomen was; het enige wat ik weet is dat ik niet langer dan een minuut kon denken dat ik, als een houtsplinter in een draaikolk, in die eeuwigheid gevangen zat, of "steeds maar in het rond, en rond en rond" kon zeggen, zonder mijzelf zodanig te hypnotiseren dat ik volslagen in paniek raakte. Toen ik ouder werd zette ik dat zonder meer afschuwelijke idee natuurlijk van me af, maar hoe graag ik het ook geloofde en wilde, toch waren er momenten dat het eeuwige leven, dat ik weer bekropen werd door dat oude gevoel van "steeds maar in het rond", ontdaan van zijn primitiviteit en gezien door de ogen van een volwassene, met heel die onzegbare vermoeidheid en kon ik me geen toestand van gelukzaligheid voorstellen die voor altijd opgewassen leek tegen verveling. Toch had ik nog steeds vertrouwen in het geloof dat eeuwigheid en genieten van het leven op een of andere manier met elkaar te verzoenen waren, maar ik wist niet hoe. Ik ben blij dat ik dat vertrouwen had, want ten slotte kwam er een moment waarop dat geloof gestaafd werd doordat ik het zag, en daarover wil ik hier schrijven.


Mocht dit stuk ooit gepubliceerd worden, dan zal het gelezen worden door twee soorten mensen. Er zullen er zijn die zich afvragen of ik het heb over iets dat werkelijk bestaat, of er volkomen zeker van zijn dat dat niet zo is - dat ik het me allemaal of ingebeeld of verzonnen heb, of anders dat het helemaal te wijten was aan mijn lichamelijke toestand tijdens mijn herstelperiode. Er zullen anderen zijn die geloven dat ik naar waarheid over iets spreek, omdat ze dat zelf ook gezien hebben. Deze laatsten zullen niet denken dat ik me het hele leven voorstelde als iets prachtigs, omdat ik aan de beterende hand was, maar dat ik met de gezuiverde blik, die soms gepaard gaat met genezing, "de werkelijkheid aanschouwde" en de extase beleefde die er altijd is, maar die we nog alleen maar in zeer sporadische en vluchtige momenten kunnen ervaren.


Voor deze laatsten wil ik schrijven. Als dit helder geworden kijken een nu en dan voorkomend gebeuren bij een genezingsproces is, dan is wat ik gezien heb veel waardevoller dan als mijn ervaring een unieke gebeurtenis is geweest.


Ik weet echt niet hoe lang dit inzicht aanhield. Ik heb gezegd dat het, ruw geschat, twintig minuten duurde, misschien is het wat korter, misschien wat langer geweest. Het was in ieder geval voorbijgaand.


Het overkwam me ongeveer twee jaar geleden, op de dag dat mijn bed voor het eerst door de deuren naar buiten gereden werd naar de open veranda van het ziekenhuis. Ik was aan het bijkomen van een chirurgische ingreep. Ik had enige lichamelijke pijn ondergaan en helaas korte tijd geleden onder de heftigste psychische depressie, die ik ooit had meegemaakt. Ik neem aan dat die depressie te wijten was aan lichamelijke oorzaken, maar destijds had ik het gevoel dat ik tijdens de narcose, ergens diep beneden in de duistere afgrond van het onbewuste, een afschuwelijke geheim had ontdekt en dat geheim was dat God niet bestond of, als er al een was, hij onverschillig was voor alle menselijk lijden.


Hoewel ik nog maar nauwelijks weer toegekomen was aan wat ik gewoonlijk geloofde, was het ergste van die depressie al weggeëbd en was er nog maar een restje angst overgebleven toen mijn bed, een paar dagen later, voor het eerst naar buiten de veranda op werd gereden. Daar schepten andere patiënten een luchtje en ontvingen hun bezoekers; drukke assistenten en verpleegsters liepen af en aan en je kon er een glimp opvangen van de lucht, met kale grijze takken daartegen afgetekend, en van de grond, met hier en daar een plek smeltende sneeuw.


Het was een gewone, bewolkte dag in maart. Ik ben blij dat het dat was. Ik ben blij dat er niets bijzonders aan de hand was met het weer, en ook niets ongewoons aan de omgeving - geen zweem van de lente of van een mooi landschap - dat aanleiding had kunnen geven tot wat ik zag. Het was daarentegen een haast grauwe dag. De takken waren kaal en kleurloos en de hier en daar verspreide halfgesmolten sneeuwhopen waren troosteloos grijs in plaats van wit. Kleurloze stadmusjes vlogen rond en tsjilpten in de bomen, en aan de mensen die over de veranda liepen was ook niets opmerkelijks.


Maar het waaide en als er iets was dat van buitenaf de ervaring verhevigde, was het dat waaien van de wind. In elk ander opzicht was het een gewone, alledaagse dag. Toch vielen, in die alledaagse omgeving en volkomen onverwacht (want ik had nooit over zoiets gedroomd), de schellen van mijn ogen en ving ik voor het eerst in mijn hele leven een glimp op van de uitzinnige schoonheid van de werkelijkheid.


Ik kan me nu niet meer herinneren of die openbaring zich plotseling of geleidelijk voordeed; alleen weet ik nog dat ik me midden in die wonderbaarlijke momenten bevond, waarin ik voor het eerst het leven aanschouwde in heel zijn jeugdige betoverende pracht, in zijn onuitsprekelijke vreugde, schoonheid en betekenis. Wat die geheimzinnige verandering was, kan ik niet precies zeggen. Ik ontwaarde niets nieuws, maar zag alle gewone dingen in een wonderbaarlijk nieuw licht - in wat volgens mij hun ware licht is. Voor het eerst zag ik de uitbundige pracht en heerlijkheid van het hele leven, die ik met geen woorden kan beschrijven. Elk menselijk wezen dat zich over die veranda heen bewoog, elk mus die vloog, elke tak die zwaaide in de wind, was gevangen in en maakte deel uit van die hele waanzinnige extatische pracht, vreugde, betekenis en betovering van het leven.


Niet dat ik me gedurende een paar opgewonden momenten verbeeldde dat al het bestaande schitterend was, maar mijn innerlijk oog was zodanig gereinigd voor de waarheid, dat ik de eigenlijke pracht zag die er altijd al is, maar die we zo zelden ontwaren; en ik besefte dat iedere man, vrouw, vogel en boom, al het levende, in mijn ogen, mateloos prachtig en mateloos betekenisvol was. En terwijl ik het gadesloeg, smolt mijn hart in me weg in een vervoering van liefde en vreugde. Er liep een verpleegster voorbij; de wind greep een sliert van haar haren en blies die omhoog in een kortstondig lichtschijnsel van de zon en nooit eerder in mijn leven had ik gezien hoe ongelofelijk mooi de haren van een vrouw zijn. Evenmin had ik ooit vermoed hoe wonderlijk het is dat een mens kan lopen. Wat betreft de assistenten in hun witte uniform, nooit eerder had ik me de witheid van wit linnen gerealiseerd, sterker nog, ik had nooit ook maar gedroomd van de waanzinnige schoonheid van jonge mensen. Een musje tsjilpte en vloog naar een tak in de buurt en ik denk echt dat alleen dat "de morgensterren juichten en het hemelse hof jubelde het uit (Job 38:7)" enigszins de extatische vlucht van een vogel kan uitdrukken. Ik kan dat niet, maar ik heb het wel gezien.


Tijdens al die grijze dagen van mijn leven heb ik dus één keer in het binnenste van de werkelijkheid gekeken; ik ben getuige geweest van de waarheid; ik heb het leven gezien zoals het echt is - verrukkelijk, extatisch en waanzinnig mooi en tot de rand gevuld met een onstuimig vreugde en een onuitsprekelijke betekenis. Tijdens die verheerlijkte momenten was ik verliefd op alles wat leefde voor mijn ogen - de bomen in de wind, de vliegende vogeltjes, de verpleegsters, de assistenten, de mensen die af en aan liepen. Er was niets dat leefde en geen wonder was. Gewoon leven was op zich al een wonder. In één grote vreugde stroomde mijn ziel uit me weg.


Niemand kan even gelukkig zijn als ik toen was en daarvan niet op een of andere manier blijk geven. Een onbekende die langs liep bleef stilstaan bij mijn bed en zei, "Wat ligt u hier zo alleen gelukkig om u heen te kijken?" Ik gaf een wat onbeholpen antwoord over het genoegen buiten te zijn en dat het goed met me ging. Hoe zou ik alle schoonheid die ik zag kunnen uitleggen? Hoe zou ik kunnen zegen dat de grijze sluier van het onwerkelijke weggedwarreld was en dat ik nu binnen in het leven keek? Het was geen ervaring voor woorden. Het was een emotie, een vervoering van het hart.


Naast alle vreugde en schoonheid en dat merkwaardige besef van betekenis, was er ook sprake van een prachtig ritmegevoel, maar dat lag op een of andere manier net buiten mijn bevattingsvermogen. Ik hoorde geen muziek, maar toch was er sprake van een uitstekend tijdsbesef, alsof het hele leven langs een geweldige, onzichtbare melodie verliep. Alles wat bewoog weefde een ritmedraadje in dit ontzagwekkende geheel. Als een vogel vloog, deed ze dat omdat ergens een toon aangeslagen was waarop ze moest vliegen, of anders sloeg haar vliegen de toon aan, of weer anders wilde de grote Wil, dat wil zeggen de Melodie, dat ze vloog. Als mensen liepen, trommelden ze ergens een stukje ritme dat in harmonie was met het geheel van de grote hoofdmelodie.


En dan die buitengewone betekenis van alles! Elk levend schepsel was intens levend en intens mooi, maar tevens wonderbaarlijk waardevol. Of dat waardevolle een deel van zichzelf of van het geheel was, was me niet duidelijk, maar het leek alsof ik onder mijn eigen ogen de waarheid aanschouwde van de uitspraak van Christus dat zelfs geen mus op de aarde valt zonder dat de Vader in de Hemel dat weet. Toch kon ik niet vatten wat die betekenis was. Als mijn hart maar een stukje verder had kunnen kijken, zou ik het begrepen hebben. Zelfs nu nog kunnen mijn gedachten dat aldoor op een haar na vatten, maar ze grijpen er aldoor net naast. Ik heb een merkwaardig, halfslachtig gevoel dat ik ergens, diep in mijzelf, heel goed weet wat die betekenis is en heb dat altijd geweten, maar ik kan het niet uit het diepst van mezelf naar mijn denken brengen en van daaruit verwoorden. Maar wat het ook is, de betekenis leek meer te maken te hebben met schoonheid en vreugde dan met een angstvallige moraal. Ik had het gevoel dat het op een of andere manier anders was dan de betekenis die ik gewoonlijk aan het leven gehecht had.


Het was misschien alsof dat zeer waardevolle in elk levend ding niet zozeer hier en nu in onszelf was, maar ergens anders. Er schuilt een grote betekenis in elk geschapen ding, maar die betekenis ligt buiten ons huidige bereik. Ik weet niet wat het is; ik weet alleen dat het er is en dat al het levende veel waardevoller is dan wij ooit kunnen dromen dat het is. Misschien geeft het volgende citaat van Milton (Paradise Lost, Boek V.) weer, waarvan ik me toen bewust was: -


Wie zegt ons of niet misschien deze aarde

De schaduw des hemels is? of niet wat dáár geschiedt

En ginds wordt afgespeeld, meer overeenkomst biedt

Dan hier gedroomd wordt?...(vert.: J.J.L. ten Kate)


Wat als we slechts een symbool zijn van onszelf en ons echte bestaan zich ergens anders afspeelt - misschien in Gods hart? Die onzegbare betekenis heeft zonder twijfel te maken met onze betrekking tot het grote Geheel, maar ik kon niet zeggen wat dat verband was. Was het een verhouding van liefde jegens ons, of alleen maar het plezier in het scheppen? Maar het is heel onwaarschijnlijk dat een glimp van een kille Schepper me vervuld zou kunnen hebben met een zo buitengewone vreugde, of zo mijn hart in me had kunnen doen smelten. Want tijdens die vluchtige, heerlijke momenten hield ik werkelijk en oprecht van mijn naaste als van mijzelf. Nee, sterker nog: van mijzelf was ik me nauwelijks bewust, terwijl ik waanzinnig verliefd was op mijn naaste in elke gedaante, van de door de wind zwaaiende takken en de vliegende musjes, tot de mensen aan toe. Is het aannemelijk dat ik een dergelijke liefde ervaren zou kunnen hebben, als er niet binnen in de Werkelijkheid een soortgelijke emotie bestaat? Als ik dat niet echt zag, was dat niet omdat dat er niet was, maar omdat ik niet ver genoeg keek.


Misschien kwam dat omdat ik enigszins in de greep was van die duistere twijfel, die ik had ervaren en waarover ik verteld heb. Ik denk dat het te wijten was aan die twijfel, dat ik achteraf een bepaald gevoel van wantrouwen koesterde. Ik was bang dat al die schoonheid misschien wel een gevoelloze vreugde was. Alsof onze onbeduidende individuele zorgen, hoewel we op een bepaalde onvermoede manier eigenlijk intens van betekenis waren voor de grote Werkelijkheid, misschien niet van groot gewicht waren. Ik weet niet zeker of ik dat gevoel wel had, omdat het, na een periode van bijna twee jaar, heel moeilijk is om alle emoties van een zo vluchtige en ongewone ervaring weer uit het geheugen op te diepen. Maar als dat wel zo was, dan troost ik mezelf, zoals ik al gezegd heb, met de gedachte aan de intense vreugde die ik heb ervaren. Het aanschouwen van een gevoelloze Werkelijkheid zou me nauwelijks hebben doen smelten tot een dergelijk geluk. Dat de Schepper een liefhebbende Schepper is, geloof ik met heel mijn hart, maar dat is geloven en niet zien. Wat ik die dag zag was een onzegbare vreugde en pracht en dat al het leven waardevoller is dan alles wat we kennen, terwijl ik in mijzelf een onstuimiger geluk kende dan ik ooit eerder of sindsdien ervaren heb.


Hoewel er helemaal niets religieus was in wat ik zag, komen de verslagen van mensen die een religieuze bekering of verlichting hebben meegemaakt, bovendien dichter bij de beschrijving van mijn emoties dan al het andere dat ik tegengekomen ben.


Die getuigenissen las ik bijna een jaar na mijn ziekenhuisperiode. Ik kwam ze toevallig tegen en was verbijsterd toen ik ontdekte dat ze heel veel beschreven van wat ik had doorgemaakt. Als ik ze niet met mijn eigen ervaring had kunnen vergelijken, denk ik dat ik vrijwel zeker gedacht zou hebben dat deze mensen zich, vanwege een innerlijke emotionele opwinding, alle prachtigs dat ze beschreven verbeeld hadden. Nu denk ik dat ze beschrijven wat er daadwerkelijk aanwezig is. Evenmin verzinnen de dichters - zoals de gemiddelde mens gelooft en wat ik, volgens mij, ook altijd geloofd heb - de buitengewone schoonheid die ze bezingen. Ze vertellen ons over de waarheid die er is en die zij af en toe kunnen zien.


Wat nu volgt zijn een aantal getuigenissen geleverd door mensen die op een of andere manier die verlichting ervaren hebben.


"Gewone voorwerpen waren verheerlijkt," beweert iemand. "Mijn geestelijk oog was dusdanig gereinigd dat ik in elk gewoon voorwerp in het universum schoonheid zag." Iemand anders zegt, "Toen ik het veld in trok om te werken, verscheen Gods glorie in zijn hele zichtbare schepping. Ik herinner me nog goed dat we haver maaiden en dat het leek alsof elke halm en baard van de haverplanten als het ware opgetooid was met een soort regenboogachtige pracht, of, als ik het zo mag zeggen, leek te gloeien in Gods glorie." De vader van Rabindranath Tagore 1 beschreef zijn verlichting als volgt: "Ik voelde een sereniteit en vreugde die ik nooit eerder had ervaren...de vreugde die ik die dag voelde...overstroomde mijn ziel.... ik kon die nacht niet slapen. De reden daarvan was mijn zielsvervoering, alsof het licht van de maan zich die hele nacht over mijn ziel had uitgespreid." En als Tagore het over zijn eigen verlichting heeft, zegt hij, "Het was in de morgen; ik keek naar de zonsopgang in de Free School Street. Opeens werd er een sluier weggetrokken en alles wat ik zag werd lichtgevend. Het hele tafereel was een en al volmaakte muziek, een prachtig ritme." (Let op dat gevoel van ritme, waarvan ik me ook bewust was.) "De huizen in de straat, de spelende kinderen, leken allemaal deel uit te maken van één lichtgevend geheel - onuitsprekelijk verheerlijkt." (Misschien was de betekenis van die enorme betekenis die ik voelde, maar niet kon vatten, dat we allemaal deel uitmaken van dat prachtige geheel.) "Ik was vervuld van blijdschap, vervuld van liefde voor elk nietigste ding."


En dat was wat ook ik - in mindere mate - zag tijdens die vluchtige momenten daarbuiten op de veranda van het ziekenhuis. Bij mij was het, denk ik, een soort toevallige verheldering van het zien door het weer tot leven komen tijdens het herwinnen van mijn gezondheid. Ik denk dat heel wat mensen hetzelfde ervaren hebben gedurende een herstelperiode. Misschien is dit de manier waarop we allemaal het leven zouden moeten zien als we als volwassene daartoe ontwaken. Nu is het zo dat we, als we ter wereld komen, zo druk bezig zijn met de enorme klus van tanden krijgen, woordjes zeggen en leren lopen, geen tijd hebben voor en ons weinig bewust zijn van de wonderen in de buitenwereld en dat het leven, tegen de tijd dat we de gelegenheid hebben voor bewondering, voor ons haar aanvankelijke frisheid heeft verloren. Een herstelperiode is voor volwassenen een soort wedergeboorte, die ons in staat stelt het leven met onbevangen ogen te zien.


Zonder twijfel kan vrijwel elke intense emotie ons "innerlijk oog" openen voor de schoonheid van de werkelijkheid. Voor sommige mensen lijkt verliefd worden dat te doen. De schoonheid van de natuur of de vreugde van het maken van kunst doet dat voor anderen. Waarschijnlijk kan elke verheven ervaring onze ziel kortstondig op haar tenen doen staan, zodat we een glimp kunnen opvangen van de wonderbaarlijke pracht die er altijd is, maar waarvoor we vaak niet lang genoeg zijn om die te ontwaren.


Emerson zegt, "We zijn ondergedompeld in schoonheid, maar onze ogen kunnen niet helder zien." Ik denk dat een religieuze bekering vaker de ogen opent voor de schoonheid van de waarheid, dan welke ervaring dan ook en het is mogelijk dat ik, als ik niet nog enigszins onder die donkere wolk van de twijfel had verkeerd, verder had kunnen kijken. Toch was wat ik zag in feite heel goed.


In dit verband is het volgende citaat van Canon Inge 2 misschien niet helemaal misplaatst: "Ik kan zeggen dat het ongewone geluk dat gepaard gaat met elke glimp van inzicht in de waarheid en werkelijkheid, of dat nu op wetenschappelijk, esthetisch of emotioneel gebied ligt, volgens mij een grotere apologetische waarde heeft dan doorgaans onderkend wordt. Het is de duidelijkst mogelijke aanwijzing dat de waarheid heilzaam voor ons is en het vormt de basis voor een redelijk geloof dat alle dingen, als we ze zouden kunnen zien zoals ze zijn, ten goede blijken samen te werken voor hen die God liefhebben."


In wat ik zag was niets dat ethisch van aard leek. In die twintig minuten werden geen nieuwe gedragsregels geopenbaard. In feite leek het alsof in het diepst van de Werkelijkheid meer sprake was van schoonheid en vreugde dan van een overbezorgd zedelijkheidsbesef. Het was een beetje alsof

(om het gezegde om te draaien),


Ik had geslapen en droomde dat het leven plicht was

Maar ik ontwaakte en merkte dat het leven prachtig was


Misschien is het, tijdens dat soort momenten van verlichting, niet nodig om je zorgen te maken over zonden, want je bent zo in vervoering door de schoonheid van de mensheid en laat je liefde voor ieder mens zozeer de vrije loop, dat zondigen haast onmogelijk wordt.


Misschien kan plicht niet meer dan de weg wijzen. Als je je bestemming bereikt hebt, zou het belachelijk zijn om terug te gaan en de wegwijzer nog een keer te raadplegen. Een verblind hart is misschien de echte zonde en als we alleen maar ons hart zouden kunnen reinigen om de schoonheid die overal om ons heen is gade te slaan, zou die zonde verdwijnen. Als Christus zegt, "Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden (Matth. 6:33)," bedoelt hij misschien met "dit alles" geestelijke deugden, zelfs meer dan tijdelijke zaken, zoals wat we zullen eten en waarmee we ons zullen kleden. Misschien was hij zich doorlopend bewust van een transcendente schoonheid, vreugde en liefde en was wat hij het meest betreurde dat de mensheid niet in staat was te zien wat voor haar ogen lag.


Misschien is dat ook het grote verschil tussen heiligen en puriteinen. Beiden zijn het erover eens dat het goede het middel is om het doel te bereiken, maar de heiligen hebben het doel bereikt, zijn zich daarvan bewust geworden en zijn gelukkig. (Een van de ontwapenendste eigenschappen van een bepaald soort heilige was - of liever gezegd, is, want ik weiger te geloven dat alle heiligen tot het verleden behoren - hun kinderlijke vrolijkheid, die alleen kan voortkomen uit een gelukkig en vertrouwvol hart.) Anderzijds heeft de puritein zich vastgeklampt aan het middel - maakt zich nog steeds zorgen over de wegwijzers en is wantrouwend en overbezorgd.


Het is zoals lopen en dansen. Je zou nooit kunnen dansen, als je niet eerst hebt leren lopen, of blijven dansen, tenzij lopen altijd mogelijk zou zijn; toch wordt dansen onmogelijk als je te gespannen bezig bent met lopen. De puritein loopt aan de hand van een bezorgde moraliteit; de heilige danst bij het aanschouwen van Gods liefde en zonder twijfel zijn beiden oprecht dierbaar in Gods oog, maar de heilige is het gelukkigst.


Pater George Tyrrell 3 zegt, "Voor Jezus is de moraal niet het beste leven, maar de voorwaarde daarvoor."


Sommigen werpen misschien tegen dat ik een gevaarlijke leer verkondig; anderen dat ik een dwaas moment van heidense schoonheid op een hoop probeer te gooien met het christelijk gedachtegoed. Misschien is dat ook zo, maar toch probeer ik noch het ene noch het andere te doen. Ik ben alleen verbaasd en probeer de waarheid te achterhalen van iets dat ik gezien heb.


En alle schoonheid bevindt zich doorlopend voor onze ogen, zingt ons doorlopend toe en doorlopend lukt het ons niet te dansen. Als we de dingen konden zien zoals ze werkelijk zijn, zouden we nog alleen maar kunnen dansen. Dan zouden we het Lot een kushand toewerpen en ons lichaam, hart, geest en ziel het leven in slingeren, met een glorieuze overgave, met een buitengewone, opgetogen getrouwheid, in het besef dat zelfs ons onstuimigste enthousiasme alleen maar langs de rand kan scheren van de werkelijke schoonheid, vreugde en wonderen die altijd aanwezig zijn.


Zo is voor mij alle angst voor de eeuwigheid weggevaagd. Ik heb een beetje geproefd van de gelukzaligheid en als de hemel dat kan bieden, zal geen eeuwigheid te lang duren om te genieten van het wonder van het bestaan. Maar dat was niet het belangrijkste dat die twintig minuten onthulden en dat het meest bijdroeg aan het beëindigen van alle angst voor een eeuwigdurend leven. Het belangrijkste was dat ik me ervan bewust werd dat lusteloosheid, verveling en de vragen over de zin van dat alles, geheel tot het onwerkelijke behoren. Als we ons eenmaal bewust zijn van de Werkelijkheid - of we dan nu hier doen of daarvoor moeten wachten tot het komende leven - zullen we ons nooit vervelen, want in de Werkelijkheid komt zoiets niet voor.


Chesterton 4 heeft erop gewezen dat het vermogen om eindeloos te kunnen genieten hetzelfde is als waarover de meeste kinderen beschikken en opperde dat dat een goddelijke eigenschap is; dat zijn schepping zich misschien altijd met een nieuwe verrukking aan God vertoont; dat voor hem de zonsopgang van vanmorgen misschien dezelfde extatische gebeurtenis was, als op de eerste dag van zijn schepping. Ik denk dat ik in die twintig minuten van dat heldere zien ontwaarde dat dat vermoeden juist was en ik realiseerde me dat we in het beginstadium van de eeuwigheid die goddelijke en kinderlijke eigenschap zullen heroveren, de eigenschap die de ouderen en het onwerkelijke van de Tijd ons tijdelijk ontnomen hebben.


Nee, ik zal nooit meer bang zijn voor de eeuwigheid. En zelfs als er geen andere leven zou zijn, dan is dit leven hier en nu, als we maar onze duffe ogen konden openen om het in zijn ware gedaante te zien, prachtig genoeg om geen verre hemel nodig te hebben om het te rechtvaardigen. De hemel is in al haar voorjaarsschoonheid, hier en nu, pal voor onze ogen, welt op pal voor onze voeten, klopt aan ons hart, maar wij weten helaas niet hoe we haar binnen moeten laten!


Toen ik bijna hersteld was, kreeg ik opnieuw een vluchtig bezoek van deze buitengewone schoonheid. Gekleed voor de opera kwam een vriendin mijn kamer binnen. Zo had ik haar heel vaak eerder gezien, maar even zag ik haar gekleed in die hele onstuimige pracht van de Werkelijkheid, en bij die aanblik smolt mijn hart zoals eerder van vreugde. Maar deze tweede gelegenheid was nog kortstondiger dan de eerste en sindsdien is het niet meer gebeurd. Tagore's verlichting duurde, naar zijn zeggen, zeven of acht dagen en Jacob Boehme 5 maakte een "sabbatsrust" van de ziel mee, die zeven dagen aanhield, waarbij hij als het ware innerlijk omgeven was door een goddelijk licht. "Het zegevierende gevoel dat toen in mijn ziel aanwezig was," zegt hij, "kan ik niet uitleggen of beschrijven; ik kan het alleen vergelijken met een opstanding uit de dood."


En in die wonderbaarlijke toestand vertoefde hij een hele week, terwijl ik het met die luttele minuten moest doen! Maar hij was een heilige en had met schone handen en een zuiver hart daadwerkelijk de berg des Heren beklommen, (Psalm 24:3) terwijl ik daar kortstondig heen gesleurd was en als het ware toevallig, door het weer tot leven komen tijdens mijn herstelperiode. Maar net zoals die bezielde mensen getuigen van een grote vreugde en grote schoonheid, kan ook ik uitroepen, "Ja, ik heb het ook gezien! Ja, O Schoonheid, O Werkelijkheid, O Waanzinnige Vreugde! Ook ik heb oog in oog met je gestaan!" En hoewel ik dat extatische zien nooit meer in zijn volheid heb beroerd, weet ik dat alle geschapen dingen van een onzegbare schoonheid en waarde zijn en ik zal niet nalaten hulde te brengen aan alle pracht waarmee het bestaan overstroomd wordt. Ook zal ik zonder angst aan alle gebeurtenissen, droevige of vrolijke, in mijn leven een zo groot mogelijke, buitengewone en onverschrokken, enthousiaste bijdrage leveren.


Misschien zal ik er op zekere dag weer oog in oog mee staan. Opnieuw zal dan de grauwe sluier van het onwerkelijke weggetrokken worden; opnieuw zal ik dan de Werkelijkheid aanschouwen. Wanneer de wind door de bomen of bloemen waait, heb ik nog steeds het griezelige gevoel dat ik haar bijna aan kan raken. Afgelopen zomer was die sluier op een dag in mijn tuin heel dun. De wind woei en ik wist door de zwaaiende riddersporen en rozerode campanula's, en het buigende vingerhoedskruid, dat al die schoonheid en onstuimige, jeugdige "extase in het binnenste van het leven" samen met de wind herrie schopte, maar ik kon dat net niet zien. Maar het is er - het is er altijd - en op zekere dag zal ik het weer tegenkomen. Mijn blik zal helder zijn, het innerlijk oog open en weer zal die waanzinnige vreugde me overweldigen. Op een dag - misschien nu nog niet - maar op een dag!


ENIGE VERHELDERENDE BRIEVEN NAAR AANLEIDING VAN

"TWINTIG MINUTEN WERKELIJKHEID"


DE schrijfster van bovenstaand artikel is dank verschuldigd aan de uitgever van The Atlantic Monthly, en aan anderen die anoniem wensen te blijven, voor de toestemming om op de volgende pagina's een samenvatting te geven van een aantal van de vele interessante brieven die geschreven zijn naar aanleiding van het artikel ten tijde dat het gepubliceerd werd in The Atlantic.


De toegevoegde getuigenis aan, en de verschillende verklaringen van, de ervaring die deze brieven bieden, zijn in de ogen van de schrijver zeer waardevol, niet alleen omdat ze dienen ter bevestiging van de frequentie van deze vluchtige momenten Werkelijkheid, maar ook omdat ze kennelijk spontaan voorkomen bij mannen en vrouwen uit alle beroepsgroepen en in alle delen van het land. Daarnaast getuigen ze van een gretige honger en dorst naar gerechtigheid in menig onverdacht hart en in vele gevallen van een opzienbarend antwoord van de Geest op deze honger en dorst.


We hebben nauwelijks een idee van de frequentie van deze ervaringen, omdat de herinnering daaraan doorgaans in stilte bewaard wordt, totdat naar aanleiding van een soortgelijke ervaring de barrière van terughoudendheid geslecht wordt, zodat degenen die deze kennis ook hebben, genoodzaakt zijn om hun kostbare getuigenis toe te voegen aan wat al gezegd is. Het is daarom een genoegen deze brieven te kunnen publiceren, brieven die deze onafgebroken werkzaamheid van de Geest zo geestdriftig bevestigen. Ze zijn hier afgedrukt met de oprechte hoop dat de lezer daarin hetzelfde hartverwarmend gevoel en de geestelijke aanmoediging vindt, die de schrijver van "Twintig minuten Werkelijkheid" bij het doorlezen ervan ervaren heeft en daarvoor spreek ik hier mijn dank en waardering uit.


I


HET VERGETEN VISIOEN



Ik weet zeker dat het artikel "Twintig minuten Werkelijkheid" belangstelling heeft gewekt bij veel lezers van The Atlantic, van wie sommige zich zonder twijfel soortgelijke voorvallen in hun eigen leven kunnen herinneren. Het volgende beknopte verslag van een enigszins overeenkomstige ervaring, die ik onlangs meegemaakt heb, kan misschien van belang zijn voor degenen, bij wie al belangstelling voor het onderwerp is gewekt.


Anders dan bij de schrijver in het meinummer van The Atlantic, werd bij mij als kind niet angst gewekt door het idee van een eeuwigdurend leven, maar door dat van een eeuwigdurende dood.

Ik was bang voor mijn eigen vernietiging; ik was daar af en toe zo vreselijk bang voor dat het leek alsof ik besefte hoe het zou zijn om volledig uiteen te vallen, de kwelling te ondergaan van het uitdoven van mijn eigen identiteit. Soms stelde ik me een enorme buis voor, vervaardigd van een of ander onbuigzaam stenen of stalen materiaal, met in de bodem een piepklein, speldenknopgroot gaatje. Langs de steile kanten van de naar elkaar toelopende wand rolden enorme hoeveelheden puin en rotsblokken naar beneden, die door een onzichtbare kracht op de bodem tot stof werden vermalen, dat vervolgens door de minuscule opening werd geduwd. Opeens werd ik overweldigd door afgrijzen als ik dacht: "Dat zal mijn lot zijn," en hoewel ik het gevoel had dat, wat er ook met mijn lichaam gebeurde, een dergelijke vernietiging voor mijn ziel onmogelijk was, was mijn paniek echt. Het leek alsof ik bang was dat het optreden van een of andere onvoorstelbare kracht of wil, in een flits iets onmogelijks toch zou bewerkstelligen.


Die hevige angst was niet van lange duur. Gedachten over dit onderwerp kwamen geleidelijk steeds minder voor en algauw groeide ik helemaal over die angsten heen, duwde ze weg en negeerde ze, het enige wat een gezonde en heel drukke jongeman betaamt. Tegen de tijd dat ik een volwassen vertrouwen en geloof had gekregen in de goedheid van het universum en het bestaan van God, leek het alsof ik ze nooit gekoesterd had.


Het visioen waarover ik het wil hebben is eigenlijk geen visioen, maar eerder het gevolg van wat ik denk dat er een geweest moet zijn; ik noem het liever bewustwording. Die bewustwording had te maken met een gebeurtenis die nog geen jaar geleden plaatsvond. Het maakte niet zozeer deel uit van de gebeurtenis, maar van een nasleep die twee dagen later optrad.


Ongeveer een jaar geleden onderging ik een kleine operatie, waardoor ik maar een paar uur in bed moest blijven. Toen ik onder narcose werd gebracht ondervond ik heel weinig ongemak, eigenlijk maar weinig van de lichamelijke gewaarwordingen waarvan me verteld was dat ik die kon verwachten. Wat me overkwam leek helemaal in het domein te liggen van gemoed en geest. Na even wachten en diep ademhalen, keerden mijn gedachten opeens terug naar mijn kindertijd en vroeg ik mezelf af, "Wat als die kinderlijke angsten nu eens niet ongegrond waren?" Meteen was ik ervan overtuigd dat ik in de val gelopen was en hulpeloos neergedrukt werd door een onverbiddelijke kracht; dat ik me al die jaren, waarin ik zo zorgeloos mijn angst terzijde geschoven had, mezelf voor de gek had gehouden. Het leek alsof de werkelijkheid met al haar afzichtelijkheid over me heen hing. Een hard geluid drong mijn oren binnen, of liever gezegd, ze werden getroffen door een geweldige trilling in snel opeenvolgende golven, alsof het hele onvermurwbare universum een of andere wrede, ironische boodschap mijn ziel inbeukte. Ik had niet meer de kracht om me daartegen te verzetten. Ik dacht, "Luister, God lacht je uit!" Daarna verloor ik mijn bewustzijn.


Toen ik uit de narcose kwam had ik weinig problemen en diezelfde middag was ik weer ter been en vertrok ik naar huis. Na een paar dagen rust voelde ik me weer even goed als tevoren. Op de tweede dag hing ik in alle rust wat rond, toen mijn gedachten terugkeerden naar wat er gebeurd was. Op dat moment overkwam me die bewustwording, die me tot op de dag van vandaag nog steeds even helder voor ogen staat.


Tot mijn verrassing zag ik de voorbije gebeurtenis in een volkomen nieuw licht; wat ik ervaren had voordat ik mijn bewustzijn verloor, had zijn angstaanjagende greep op mij verloren. In mijn ziel was nu een rustige, bemoedigende en onwankelbare zekerheid aanwezig - de zekerheid dat het verleden voorbij was en niet een naderbij komen van de dood was geweest en dat de toekomst nooit uit mijn ziel gescheurd kon worden. Ik wist dat ik, tijdens die periode van volkomen leegte, geen moment had opgehouden te bestaan, of bewust te zijn en dat mijn ziel een of andere geweldige reis gemaakt had, maar mijn geest had slechts een vaag vermoeden wat daarvan de reikwijdte en bestemming waren. Ik wist zeker dat het hardvochtige gelach van God mijn echte ziel niet had kunnen vernietigen en op een of andere manier leek me dat hevig inbeuken op mijn bewustzijn niet langer ironisch, maar vervulde me van de alomtegenwoordigheid en kracht van het onuitsprekelijke leven.


Ik was niet geestelijk in vervoering of lichamelijk opgewonden, maar zowel geestelijk als lichamelijk volmaakt rustig. Ik had geen visioen. Ik had gewoon het gevoel dat ik zeker wist dat ik een dergelijk visioen gehad had. Ik had weliswaar enige tijd bewust deel uitgemaakt van de ultieme werkelijkheid, maar het beeld daarvan was niet langer aanwezig in mijn hoofd. Er was iets voorgevallen in die periode van leegte - ik weet niet wat. Het was alsof ik zachtjes omhooggevoerd was vanuit een of andere duistere afgrond, waarnaar ik nu zonder afgrijzen terugkijk, naar een gebied van nevels en voortdrijvende wolken, waar doorheen ik enorme steile granieten rotsen kon onderscheiden, die de wanden vormden van de schacht, en boven de door de zon verlichte rand daarvan was mij ten slotte een onvoorstelbaar prachtig visioen geschonken; alsof ik, zoals Dante zegt, "un riso dell'universo" 6 had gezien; alsof het me vergund was een ogenblik in Gods ogen te kijken, om bemoediging te krijgen van zijn glimlachende blik.


Mijn ziel is doordrongen van deze zekerheid over de goedheid van het universum, hoewel ik als de oorzaak daarvan  niet een visioen kan aanwijzen. De kracht en rustige vredigheid die dat teweegbrengt is niet afgenomen. Ik ben ervan overtuigd dat er, tijdens die korte tijd dat ik buiten bewustzijn ben geweest, voor mijn ziel iets heel belangrijks heeft plaatsgevonden. Hoe zou het anders kunnen? Zo werden de angsten voor het niet eeuwige van mijn kindertijd weggevaagd.


II


DE ROTSACHTIGE GLOOIINGEN VAN DE WAARHEID


Ik las het zeer interessante artikel in het meinummer van The Atlantic en dat is de aanleiding om daaraan een eigen ervaring bij te dragen. Het gebeurde meer dan veertig jaar geleden, maar de herinnering daaraan is nog steeds vers.


Mijn ervaring verschilt in zoverre van die van de schrijver van The Atlantic, dat die van mij duidelijk moreel van aard was; in feite werd die teweeggebracht door wangedrag. Het gebeurde zoveel jaar geleden dat ik het verhaal nu kan vertellen alsof het over iemand anders gaat.


Ik denk dat ik van nature heel eerlijk ben, maar in de tijd waarover ik spreek, was ik een hele tijd, op zijn minst gezegd, achterbaks bezig geweest en dat leverde me, wat me destijds leek, een groot voordeel op. Maar ik leefde in onvrede met mezelf en elke spirituele waarheid, waarvoor ik eerder zozeer gevoelig was geweest, was in mijn ogen dood en onwerkelijk. Ik was gewend te bidden dat ik zou mogen voelen wat het werkelijk betekende, maar er kwam geen antwoord totdat ik, na een met ruzies gepaard conflict en verborgen ellende, op een dag, heel rustig en zonder bewuste inspanning, ophield met dat achterbakse gedoe.


Toen gebeurde het wonder. Het was alsof een grote rubberen band die zover uitgerekt was dat die op knappen stond, opeens losschoot en tot haar normale toestand terugveerde. Hemel en aarde veranderden in mijn ogen. Alles was schitterend omdat het verbonden was met een of ander groots levend iets dat het middelpunt daarvan vormde - niets, alleen dat leven scheen ertoe te doen. Zolang de ervaring aanhield - en volgens mij moet dat een hele tijd zijn geweest, omdat ik het me zowel in huis als buiten kan herinneren - zou ik opgetogen de brandstapel hebben kunnen bestijgen. Ik voelde me zo eervol gemachtigd door een of andere hogere kracht, dat ik met mijn hoofd in de wolken liep. Zelfs de details van het dagelijks leven, zoals je schoenveters strikken of je tanden poetsen, die me voordien haast verstikten door hun eentonigheid, werden spannend en belangrijk zodat ik, wat ik te doen had, beter kon doen. Als antwoord op mijn bidden werd mij de Werkelijkheid getoond. Net zo duidelijk als ik vanuit mijn raam, terwijl ik hier zit te schrijven, de schoorstenen van de stad zie, zag ik de grote schouders van de Waarheid en Gerechtigheid onder alle stoffelijke dingen naar beneden reiken, zoals de rotsachtige glooiingen van een berghelling onder de verschuivende wolken en schaduwen. Ik zag dat, daarmee vergeleken, alle stoffelijke dingen alleen maar wolken en schaduwen zijn. Sindsdien heb ik nooit meer getwijfeld aan wat de Werkelijkheid is.


De enige andere ongewone ervaring die mij overkomen is, had helemaal geen morele betekenis.


Op zekere dag werd ik me, om een voor mij onnaspeurlijke reden, terwijl ik naar een voor mij zeer vertrouwde berghelling keek, gedurende enkele minuten scherp bewust van het leven van de berg - het leven van dier, vogel, insect, sap in bomen en de trillende aarde; de hele berg en alles erop en eraan, leek te zingen en te huiveren van het leven.


Na een paar minuten was het weer een gewone berg, dicht beplant met bomen, die haar geheim verborg, maar ik was een beetje veranderd - althans, dat hoop ik.


III


ONAFGEBROKEN IN VERVOERING


Wat is er mis met mijn psyche? Waarom vat een zeer begaafd iemand, met een pen waarmee hij uiting kan geven aan wat hij voelt, de psychische ervaring van vreugde en de innerlijke overtuiging dat het Goede ten grondslag ligt aan alles, op als een visioen, terwijl iemand anders met heel weinig talenten, die niet over het vermogen beschikt om zich te uiten, dat altijd meer of minder intens - meestal meer - gevoeld heeft sinds het eerste bewust ontwaken van haar denken; maar dat ze, totdat ze "Twintig minuten Werkelijkheid" las, gewoon altijd gezien heeft als de normale psychische houding van de normale mens?


Toen ik dat prachtig geschreven artikel las zei ik, "Natuurlijk." "Ja, vanzelfsprekend," "Natuurlijk," zodat ik merkte dat ik, na al die paragrafen, zat te hijgen van verbazing over het feit dat een man of vrouw zou kunnen bedenken dat twintig minuten de werkelijkheid ervaren voldoende belangrijk was om daar iets over te schrijven - het benam me haast de adem. Maar ik ben toch blij dat het gebeurd is. Ik heb namelijk gevangen gezeten in egoïsme. Mijn leven lang (ik ben nu vierenveertig), vanaf mijn vijfde jaar, toen ik als een bezetene rond de kerstboom danste, onder het uitroepen van "Heerlijk, heerlijk, Heerlijk!" heb ik op elke saaie dag van mijn leven meer dan twintig minuten van die ontsluierde, naakte werkelijkheid ervaren - en tot nu toe heb ik gedacht dat ik zoals ieder ander was en ieder ander als ik, met uitzondering van mensenhaters, hypochonders, oliemagnaten, voorstanders van vivisectie en koningen die, zoals we weten, allemaal blind geboren zijn.


Ik veronderstelde dat ieder normaal iemand die ondertoon van Vreugde kon horen - deze onzichtbare maar altijd voelbare Werkelijkheid van de dingen, die klopt en bonst onder al het afschuwelijke en droevige, zelfs onder al het eentonige en saaie (dat erger is dan het afschuwelijke, omdat het minder indrukwekkend en intens is).


Ik ben een heel gewone vrouw, die een heel gewoon leven leidt en haar dagen (in ieder geval de meeste) besteedt aan huishoudelijk werk - mijn kachel in de gaten houden, koken, stoffen en de vaat doen, maar op een of andere manier zijn die plichten nooit echt saai; binnenin gloeit het altijd.


Telkens als ik mijn kachel bijvul, voel ik een huivering van verbazing als ik denk aan die glanzende zwarte kolen die uit deze wonderbaarlijke aarde komen en aan het dappere, zwoegende leven van die krachtige mannen, dat diep in de mijnen doorgebracht en opgeofferd wordt om die kolen te delven zodat ik mijn kachel kan bijvullen. Ik houd echt van mijn kolenkit (behalve als ik zie dat hij leger wordt!) want ik heb altijd het gevoel dat die me zo dicht bij de Werkelijkheid gebracht heeft - dicht bij God en dicht bij de mens. Het is als een geweldige schakel. De schoonheid der dingen vind ik niet zo aangrijpend als ik de vaat doe, hoewel er altijd wel een vogel zit te zingen in de seringenstruik tegenover mijn keukenraam of een zonnestraal op de wilde wingerd valt, waardoor ik de vrolijke, onstuimige vreugde voel in het binnenste van het leven - en als het niet te dwaas zou klinken, zou ik oprecht kunnen zeggen dat ik dag in dag uit toegegeven heb aan een extatische verwondering als ik vers, schoon water in mijn afwasteil goot en er soms enige momenten als een idioot bij heb staan staren alsof het de Niagarawaterval was - en dat is het ook, maar alleen een "beetje kleiner." Van het eeuwige mysterie van de sterren tot aan mijn afwasteil is het allemaal zo opwindend, zo buiten onszelf, zo door-God-samengevoegd, dat voor mij nooit iets "afgezaagd" is geweest. De regen die op mijn dak klettert geeft me altijd een soort warm geruis in mijn hart, net als wanneer ik Schumann-Heink 7 hoor; dat eindeloos besef van Vreugde en Schoonheid lijkt volmaakt onontkoombaar. Van de Eeuwigheid krijg ik altijd binnenpretjes. Ik heb altijd gerekend op een eeuw met Walt Whitman en John Muir, meerdere eeuwen met Balzac, Dostojevski en Burns, 's avonds eeuwen met The Atlantic, 's morgens met Ševčík's Vingeroefeningen voor Viool 8 en geen enkele liefdadigheidsinstelling om het even waar, die die heilzame egoïstische vreugde kan verstoren en je een gevoel kan geven dat je opgetogen plichtsgetrouw en Rechtvaardig bent. Eeuwigheid is gewoon eerlijk.


IV


NOG EEN VERVOERDE


Met grote belangstelling heb ik het anonieme artikel - "Twintig Minuten Werkelijkheid"- gelezen in het meinummer van The Atlantic, en het commentaar van Dr. Cabot daarop.


Het is de eerste en enige keer in mijn leven dat ik een uiting heb gezien van de betekenis van de pracht van de wereld, zoals ik die zelf mijn hele leven gevoeld heb. Natuurlijk niet onafgebroken, maar gedurende zo lange periodes en zo vaak dat de houding van andere mensen ten opzichte van de wereld voor mij altijd een reden is geweest voor verbazing en verwarring. Ook het artikel van Dr. Cabot was belangrijk omdat het mogelijk leidt tot een verduidelijking van mijn standpunt; bij een onlangs uitgevoerd medisch onderzoek, bleken mijn gezichtsvermogen, gehoor en reukvermogen buitengewoon scherp te zijn. Ik heb altijd gedacht dat ander mensen net zo zagen, hoorden en roken als ik.


V


UIT EEN OUD PLAKBOEK


De ervaring van uw anonieme medewerker, zoals verteld in het meinummer van The Atlantic, is bijzonder, maar niet uniek. Uit een plakboek van de oorlogsdagen van 1861 citeer ik bijgevoegd couplet van een gedicht waarin de schrijver vertelt hoe hij nader tot het Oneindige kwam. Er staat geen naam bij; het is gewoon een verdwaald gedicht uit het poëziehoekje van een plattelandskrant, maar het is zo goed dat het voor altijd blijft hangen in het geheugen van de lezer.


Slechts een enkele keer liggen wij

Waar de herfstzon schijnt als purperen wijn

Door donkere takken, te staren naar het luchtruim;

En onduidelijke, goddelijke dromen

Omgeven ons gekwelde hart

Met het vage beeld van volmaakte rust -

En een enkel moment horen we

Het trage deinen van de oneindige zee.


VI


IK WEET WAT ER GEZIEN ZOU ZIJN


Kunt u me, zonder de vertrouwelijkheid te schenden, de naam en het adres sturen van de anonieme schrijver van "Twintig Minuten Werkelijkheid"?


Ik stel het artikel zeer op prijs en zou hem willen schrijven.


Op 15 augustus 1909, om 10:30 's morgens, had ik dezelfde ervaring als hij, maar niet op precies dezelfde manier. Ik zag niet iets zoals hij en ondervond geen "ritmisch gevoel," maar ik werd volkomen overweldigd door dat "iets" en vervuld van een onuitsprekelijk geluk en vreugde en even onverwacht als het bij hem gebeurde.


Ik was me, met andere woorden, in mijn lichaam bewust van dat iets. Zonder op te scheppen of arrogant te zijn, kan ik zeggen dat ik, zonder enige twijfel, weet wat dat iets was en is. Hij vertelt dat hij het bijna zag. Ik citeer, "Als ik dat niet echt zag, was dat niet omdat dat er niet was, maar omdat ik niet ver genoeg keek." In alle bescheidenheid, maar toch heel zelfverzekerd, zeg ik dat ik weet wat hij gezien zou hebben als hij wat verder had kunnen kijken. Ik heb het nooit gezien, maar ik ben me ervan bewust geweest en ik weet wat hij zou hebben gezien.


VII


GETUIGENIS VAN EEN KUNSTENAAR


Ik had nog niet ver gelezen, niet verder dan de woorden "Ik kan me nu niet meer herinneren of die openbaring zich plotseling of geleidelijk voordeed" toen het leek of mijn hart stil bleef staan en in afwachting van wat ging komen, maakte zich een zodanig opwinding van me meester, dat ik de rest van artikel op geen enkele manier rustig kon lezen. Het was de tweede keer deze winter dat ik het genoegen smaakte van het besef dat ik niet alleen stond in deze ervaring.


Het was in de zomer van 1910 dat mij dit wonderbaarlijke overkwam. Het enige dat ik me aangaande de ervaring nog kan herinneren en u kan vertellen is dat in een flits bij me opkwam dat elk individu een andere en afzonderlijke persoonlijkheid had en iedereen daarom enorm belangrijk was. Mijn poging om over te brengen wat ik ervaren had was natuurlijk volkomen ontoereikend - ik kende mezelf niet.

 

Toen had ik het gevoel en ben er nu heilig van overtuigd, dat ik de Waarheid voorbij had zien komen en de zoom van haar gewaad had aangeraakt.


Die uitbundige vreugde en die "sabbatsrust van de ziel;" dat met het hoofd in de wolken lopen, dat volkomen onbewust zijn, of liever gezegd, jezelf verliezen in alles; dat binnen in de dingen kijken en alle uiterlijk vertoon dat wegvalt; dat geweldige belang van elk individu en vooral die onuitsprekelijke verlichting; dat alles bevestigt dat die ervaring identiek was aan die in het artikel in The Atlantic verhaald wordt. Het lijkt dat dat ene woord "verlichting" onmisbaar is voor het verduidelijken van deze toestand.


Het heeft de eigenschap van een Rembrandt. Terwijl hij dat licht slechts op een gedeelte van zijn doek aanbracht, waardoor hij dat verlevendigde en de rest donker liet, verlichtte dit licht alles en iedereen en liet niets in het donker. Het was de eigenschap van een Rembrandt, maar dan duizendvoudig versterkt.


Als iemand me in die tijd had gevraagd hoe lang die toestand had geduurd, zou ik gezegd hebben twee weken, maar ik ben bang dat het me langer geleken heeft dan het in werkelijkheid was, toen ik las hoe kortstondig het bij anderen was geweest. Maar ik kan me herinneren dat ik ochtend na ochtend opstond met diezelfde serene vreugde en die levendige belangstelling voor de mensheid, dat volkomen vergeten van mezelf en overal dat prachtige licht. Ik kan me ook nog het volgende voorval uit die tijd herinneren: op zekere dag toen ik zomaar naar de mensen zat te kijken, kwam een van de dames naar me toe en zei, "Schrijft u?" Toen ik ontkennend antwoordde, zei ze, "U lijkt zo vreselijk geïnteresseerd te zijn in alles en toch zo volslagen onthecht." Het was nogal vreemd, herinner ik me, dat ik in die tijd bezeten was door het verlangen om te schrijven en bij twee gelegenheden deed ik dat ook, waarbij ik de mensen om me heen als onderwerp nam - dat schrijven leek helemaal vanzelf te gaan, zonder dat ik er bij nadacht.


Sindsdien heb ik maar twee keer een poging ondernomen om anderen de ervaring uit te leggen. Natuurlijk ben je bang dat je op een kritische houding stuit over iets wat voor ons kostbaarder is dan een hoop goud. Van het gezicht van degenen die ik het probeerde uit te leggen, kon ik waardering aflezen en een serieuze poging om het te begrijpen, maar opnieuw besefte ik het enorme onvermogen om hen enig idee te geven van het wonderbaarlijke en de vreugde die zich meester van me hadden gemaakt.


Dus deed ik er verder het zwijgen toe en vroeg me af of iedereen die volkomen gezond was in die toestand verkeerde of dat alleen ik, zogezegd, "vreemd" was.


Toen stuitte ik op Edward Carpenter 8. Afgelopen februari was ik zijn "Dagen met Walt Whitman" aan het lezen, toen ik opeens mijn adem inhield, de pagina's verslond en stil werd terwijl iets wonderlijks tot me doordrong.


Eerst twijfel, maar toen ik ontdekte dat wat ik gekoesterd had als een ervaring die mogelijk alleen bij mij behoorde, door anderen gedeeld werd, werd ik overrompeld door verbazing en vreugde. Ik schaamde me bij de gedachte dat ik een ervaring gehad zou kunnen hebben, die leek op die die een zo geweldig genie als Walt Whitman had gehad, maar toen ik verderop las dat het niet ongewoon was bij gewone mensen, voelde ik me opgelucht - hoewel ik al die tijd diep in mijn hart wist dat het een gelijksoortige ervaring was, zij het niet in dezelfde mate.


Ik bedacht dat als dat het leven was, ik al die tijd zonder twijfel dood was geweest - de gevangenistralies waren verbroken en ten slotte waren alle ketenen, geestelijke en lichamelijke, van me afgevallen. Eindelijk was ik vrij - ik zag nog alleen maar van aangezicht tot aangezicht.


Sinds die gedenkwaardige zomer heb ik gemerkt dat de onthulling van weer een stukje van de Waarheid altijd gepaard gaat met een vergeten van mezelf, belangstelling voor alles om mij heen, verbazing over het feit dat iemand zich ooit kan vervelen - en een onwankelbaar sereen gevoel. Afgelopen maart diende deze ervaring zich voor de tweede of derde keer aan. Niemand had meer verbijsterd kunnen zijn dan ik, toen ik me realiseerde dat de toestand verdwenen was - me in de steek had gelaten, zonder dat ik er ook nog maar iets van merkte. Op het moment dat het me overkwam besefte ik niet dat het iets ongewoons was en dacht dat ik me vanaf die tijd doorlopend zo zou voelen.


VIII


VAN EEN GELETTERD MAN


"Twintig Minuten Werkelijkheid," met zijn prachtige beeld van "de uitbundige pracht en heerlijkheid van het hele leven" vond ik uitermate interessant. Het aldus onthulde beeld van de werkelijkheid bevestigt wat in mijn ogen heel lang een grote waarheid is geweest: dat het leven in zijn goddelijke werkelijkheid, waarvan we ons uiteindelijk allemaal bewust moeten worden, in zijn extatische vreugde alle aspecten van het bestaan insluit. Vandaar dat het vanzelfsprekend is dat een gedeelte daarvan gevormd moet worden door de duistere kanten: pijn, lijden, ruzie, zondigen, verdriet, de hele tragedie, waarbij de kwalijke aspecten de schaduwen en de goede de hoogtepunten zijn - maar allemaal wezenlijk voor het geheel - allemaal "deel van die hele waanzinnige extatische pracht," waarmee al het zijnde pulseert. Als we het leven, voldoende onthecht en los van onze onbetekenende persoonlijkheid, zouden kunnen zien, zouden we dat misschien ontwaren.


Ik herinner me tenminste twee gelegenheden, waarbij het leek alsof een uiterlijke samenklank de overeenkomstige snaar binnen in mij raakte, dat gedurende een paar minuten een gevoel van kosmisch bewustzijn, van een totaal extatisch leven, teweegbracht.


Kent u het boek "Licht op het Pad? 9 " Voor mij is het een van de grote openbaringen op het gebied van geïnspireerde literatuur. Er staat een passage in die zozeer overeenstemt met het beeld van de Goddelijke Extase uit het artikel, dat ik het moet citeren:


"Luister naar de zang van het leven.

"Sla in je geheugen de melodie op die je hoort.

"Leer daarvan de les van harmonie...


"Zolang je nog maar een mens bent, bereiken alleen fragmenten van het grote lied je oren. Maar onthoud ze zorgvuldig als je er naar luistert, zodat niets wat tot je gekomen is verloren raakt en probeer daaruit de betekenis te leren van het mysterie dat je omringt. Te zijner tijd heb je geen leraar meer nodig. Want zoals het individu een spraakvermogen heeft, heeft datgene waarin het individu bestaat dat ook. Het leven kan zelf spreken en zwijgt nooit. En wat het spreekt is niet, zoals jullie doven dat misschien denken, een schreeuw: het is een lied. Leer daarvan dat je deel uitmaakt van de harmonie; leer daarvan de wetten van de harmonie te gehoorzamen."


IX


KOSMISCH BEWUSTZIJN


Ik geloof uw ervaring helemaal, want iets van die bewustzijnstoestand heb ik zelf vele malen ervaren en in mindere mate ervaar ik die doorlopend. Onbewust voel ik het altijd, hoewel mijn uiterlijk bewustzijn zich vaak bezig moet houden met alledaagse dingen. Soms kan ik over straat lopen, te midden van de het lawaai, de herrie en de janboel van een grote stad en toch is dat dan alleen maar een droom voor me: de werkelijkheid is de zekerheid, grootsheid en pracht van het Leven, de onbeschrijfelijke liefde van God en de schitterende orde van de schepping.


Ik heb ooit een jonge vrouw gekend, die opeens een dergelijke toestand bereikte en tien weken lang zo fantastisch gelukkig was, dat ze er amper iets over kon zeggen; en een keer zag ze twintig engelen en had heel bewust twee uur in hun gezelschap verkeerd.


Wat u gehad hebt, was volgens mij een glimp van wat het "Kosmisch Bewustzijn" 10 wordt genoemd. In de bibliotheken is een dik boek met die titel te vinden, waarin de beschrijving staat van de ervaringen van ongeveer dertig personen, die dat zich-bewust-zijn van het geheel hebben meegemaakt.


Veel gedeelten van Swedenborgs geschriften laten zien wat voor rijkdom aan inzichten mogelijk is voor het menselijk bewustzijn.


Jarenlang heb alles gelezen wat ik kon vinden, dat op enige manier vergelijkbaar was met mijn eigen ervaren van een onafgebroken vreugde schenkend beeld van het Universum en ik kan u verzekeren dat anderen uw eigen verblijdende beeld gedeeld hebben en voor velen werd het niet slechts "Tien Minuten Werkelijkheid" maar "de Werkelijkheid."


Ik ben ervan overtuigd dat deze bewustzijnstoestand de eigenlijke erfenis is van "Wie wil (Openb. 20:17)" ontvangt het op Gods manier en ik denk voldoende in termen van het universele doel en plan om vertrouwd te zijn met hemelse zaken. Ik weet zeker dat er bij de geestelijke ontwikkeling bepaalde wetten gelden, waardoor vrijwel iedereen die ze trouw volgt zijn idee van het leven zodanig kan verruimen, dat het lijkt op een kuiken dat zijn schaal uitkruipt naar het zonlicht en de prachtige wereld.


Wat betreft de methodes om een kosmisch bewustzijn te bereiken, ken ik op dit moment niets dat vergelijkbaar is met zwijgend bidden. Vérgaande studies en grondig onderzoek naar de Waarheid, waar die ook gevonden worden, zijn nuttig bij het verkrijgen van een duidelijker idee van wat en hoe iemand moet bidden. Maar eenwording met God is het uiteindelijke doel van dat alles en omvat alles wat er gewenst kan worden.


Het antwoord op wat bidden heeft uitgewezen dat het best gedaan kan worden, is dat bidden alleen niet de plaats kan innemen van handelen. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan ingevingen, je losmaken van elke louter menselijke gedragslijn, die bij je beslissingen wedijvert met je intuïtie, zijn belangrijke stappen. Op verstandelijk vlak bevestiging zoeken van wat je intuïtief verkregen hebt, maakt het denken evenwichtig en je waarnemingen betrouwbaar. Zover kun je intuïtief komen en de rest van je denken moet dat dan proberen bij te benen. Gelukkig hij die weet hoe hij al zijn vermogens gelijkelijk kan ontwikkelen en ze in de pas kan laten lopen bij de opwaartse gang. Je kunt de berg wel beklimmen, maar als je iets belangrijks achterlaat in het dal, moet je een keer terug om het op te halen. Neem dus op je tocht naar boven alles mee wat je ooit nodig kunt hebben.


Het gebed is het basale instinct van het bestaan - het schepsel hernieuwt zijn leven aan zijn Bron. Vanuit deze levensbron, worden alle andere instincten en eigenschappen tot leven gewekt. Elke "druppel" van het leven die de ledematen verfrist, is eerst door het grote kanaal gevloeid dat ons met God verbindt.


Toen Jezus gevraagd werd wat het belangrijkste Gebod was, koos hij het Eerste, verruimde dat en zei, "Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand... en uw naaste gelijk uzelf," en Hij zei, "Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de profeten (Matth. 22:37-40)."


Geheel, betekent elk deel ervan. Geheel het verstand, betekent alle geestelijke vermogens, zoals het Geheugen, de Rede, Verbeelding en Intuïtie. Geheel het hart betekent de Liefde, Gehoorzaamheid, Reactie, Wil, Emotie, Doel, Motieven en Geloof (dat wil zeggen, wat iemand zelf voor waar houdt). Onder de gehele ziel valt de volledig onderwerping van de ziel aan Gods wetten; waaronder berouw, belijdenis der zonden, gehoorzaamheid, heiliging en onafgebroken overgave aan Gods wil.


Alles wat opgeslagen ligt in het geheugen moet aan het licht gebracht en neergelegd worden op het altaar van God; Hem moet toegestaan worden het te veranderen in een instrument dat gebruikt kan worden om alles opnieuw te interpreteren. Net zoals een tot inkeer gekomen "blanke slavenhandelaar" zijn eigen kennis van de werkwijzen van de onderwereld aanwendt voor de taak om degenen, die zich nog in de maalstroom bevinden, te bevrijden. Elke indruk, goed of slechts, die ooit in het geheugen opgeslagen is, kan nuttig gemaakt worden als God de Gebruiker is. Vandaar dat God aanbidden met heel het verstand ook het geheugen betreft met alles wat daar in zit. Vandaar de noodzaak voor het individu om een periode door te maken waarin alles, wat in het geheugen zit, opgediept en op het altaar gelegd moet worden.


Op dezelfde manier moet de Rede gereinigd worden van al haar onjuiste gedachtegangen en gevuld worden met juiste gedachtegangen, waarbij de onjuiste voorrang moeten geven aan de nieuwe en juiste.


Zo moet ook de Verbeelding bevrijd, hervormd en tot instrument van God gemaakt worden, geschikt om haar plaats in te nemen bij het aanbidden van God en altijd de voorloper te zijn van toekomstige ervaringen en de hanteerder van niet aanwezige dingen. Door middel van de verbeelding begrijpt de menselijke geest de kosmos. Verbeelding is het creatieve vermogen. Gods beeld moet creatief zijn. Het Universum bestaat als Gods evenbeeld. Ons Universum bestaat in onze Verbeelding, dat wil zeggen, voor zover het Universum van ons is, kan de Verbeelding het bevatten. Vandaar het belang van het verruimen van het Verbeeldingsvermogen.


Op dezelfde manier kun je elk vermogen van geest, hart en ziel vergroten en door elk daarvan te ontwikkelen (door gebed en gehoorzaamheid) ontwikkel je steeds meer alle vermogens waarmee je dichter bij de Grote Werkelijkheid kunt komen.


X


EEN MUZIKAAL STANDPUNT


.... De zo goed beschreven ervaring is niet ongewoon of enigermate occult en zeker niet beperkt tot "herstellenden." Het is gewoon de taal van kunst en muziek - het is een zuivere, primitieve en spontane natuurlijke taal. Dat de ervaring maar twintig minuten aanhield, is heel voor de hand liggend voor ieder van ons die gebaande paden volgt - in feite is het enige wat veel van ons vergund wordt, een korte pauze, niet meer dan een glimp van de "werkelijkheid," tussen de bedrijven van het "toneelstuk" door - en toch kan dat beeld, als het ooit gezien is, nooit meer vergeten worden en schreeuwt de eenmaal overkomen ervaring om herhaling.


Is er iemand die betwijfelt dat de, door de schrijver beschreven, gemoedstoestand precies dezelfde was als die van de grote Beethoven toen hij door de velden en bossen dwaalde en de hemelse harmonieën hoorde van de natuur die hij, dankzij zijn genialiteit, kon vertalen in Symfonieën en Sonates? De kabbelende beek, de zingende vogel, het ruisen van de bladeren en de roep van de landbouwer, werden allemaal samengesmeed tot één geheel, samen met de duizend-en-een andere geluiden en beelden van de natuur zoals zij is en door hem bewerkt, zodat de mens dat kan gebruiken als middel om zich één te voelen met onze moeder van alle vreemdelingen en om sneller in contact te komen met de eeuwige waarheden van het grote voortsnellend Universum dat evenzeer glimlacht naar de zoemende bij, als naar de bloeddoorweekte man in de loopgraven, dat evenmin geschokt is door de slachthuizen in Chicago als de slagvelden van Europa, dat sereen is hoewel het trilt van passie en altijd bereid is om al zijn kinderen in vervoering te brengen, die zich kleden in een geschikt geestelijk gewaad om op audiëntie te verschijnen. Je hoeft alleen maar een paar pagina's van bijvoorbeeld Walt Whitman te lezen om je verbonden te voelen met de vogels, winden, staalfabrieken en geluiden van de oceaan. Je hoeft alleen maar een beroemd schilderij te aanschouwen, om je te realiseren dat het hele leven harmonie, vreugde, vrede en vooruitgang is. Je hoeft alleen maar in je eentje, of met iemand die jou een warm hart toedraagt, diep in de bossen te gaan wandelen en de geluiden van de natuur in je binnen te laten dringen, om te voelen dat je deel uitmaakt van dat alles - net zoals het blad aan de boom of de vogel op de tak - en dat de problemen, zorgen en verantwoordelijkheden van het leven te wijten zijn aan de huidige door mensen bedachte regels en niet in overeenstemming zijn met de wetten van de natuur, die uitsluitend ingesteld zijn ten behoeve van geluk, gezondheid, leven en liefde.


Deze gemoedstoestand die onze schrijver "verlichting" noemt, kan natuurlijk niet beheerst worden door de wil en kan zich alleen maar voordoen onder ideale omstandigheden; en toch kan die uitgelokt worden door jezelf in een daarvoor gunstige toestand te brengen. Het komt als het het minst verwacht wordt en verdwijnt weer even plotseling. Geen enkele werkelijk grote kunst, muziek, dichtkunst of zelfs filosofie is de wereld ooit geschonken, anders dan door middel van die ruimere blik, die ons in staat stelt om, boven en voorbij de conventies van de beschaving, de eeuwigdurende Werkelijkheid te aanschouwen. Misschien is het in feite zo dat het genie gewoon de verlenging of langdurige voortzetting is van die buitengewone en onthechte blik of "verlichting." Anderzijds kan elke gevoelige ziel, die ook maar over een vonkje idealisme of verbeelding beschikt, zelfs al is het met zeer sporadische tussenpozen, een vluchtige glimp, een voorbijgaand visioen, een "verlichting" ten deel vallen, die hem de ongeëvenaarde schoonheid toont van het leven, de goddelijke harmonie, vreugde en eenheid van de natuur.


XI


VAN EEN ZEER BELEZEN MAN, DIE VAAK DIEP NADENKT


U vraagt mij mijn eigen ervaring te beschrijven. Het was niet mijn bedoeling daarover veel los te laten, maar in antwoord op uw rechtstreeks verzoek, kan ik niet anders dan daarvan zo duidelijk mogelijk verslag doen. Ik heb het gevoel dat dit alles bij elkaar geen privé-eigendom is, maar dat het gegevens zijn om definitief een eind te kunnen maken aan twijfels; gegevens die zo belangrijk zijn dat je, als er geen misbruik wordt gemaakt van vertrouwelijkheden, moet zeggen wat je kunt zeggen. De ervaringen, zoals ik die heb meegemaakt, zou ik willen onderbrengen in drie groepen: de eerste, een afzonderlijke ervaring waardoor ik mijn religieuze geloof terugkreeg; de tweede, een groep ervaringen, twee of drie jaar nadien en nog later, samenhangend met het feit dat ik tot overtuiging kwam dat er communicatie mogelijk was met de overledenen. Sommige van die latere ervaringen waren haast, zo niet even, intens als de eerstgenoemden. De derde, de ervaring van een rustige en geleidelijke ontwikkeling van inzichten in geestelijke zaken, die van dag tot dag gestaag vorderde. Van die drie, denk ik dat de laatste de meest waardevolle is. Mijn jeugd bracht ik door onder invloed van mijn moeder, die ongewoon sterk gericht was op religieuze zaken en kritisch denken was mij volslagen onbekend. Toen ik daarmee bekend raakte, merkte ik dat mijn denken geleidelijk van de ene mening die ik aangehangen had, naar de volgende ging, totdat ik uiteindelijk in feite een agnosticus was. Ik nam ontslag als predikant en werd leraar. Daarop volgde een groot aantal jaren vaak vol moedeloosheid. Mijn gezondheid was matig en door mijn jonge jaren, waarin ik grotendeels afgesloten was van de ideeën, interessante dingen en activiteiten waardoor je voeling hebt met de meeste mensen om je heen, verkeerde ik in een positie waarbij de aanpassing aan het leven en het gedrag van mij leerlingen gepaard gingen met hevige nerveuze spanningen. Heel vaak ging ik liggen rusten als ik het gevoel had dat de enige gedachte die me enig plezier gaf was dat ik op allerlei manieren het aantal jaren telde totdat ik waarschijnlijk dood zou gaan. Af en toe dacht ik na over religieuze onderwerpen, maar dan leek het alsof ik telkens bij dezelfde argumenten terecht kwam, wat geen nieuwe resultaten opleverde. Net als Omar Khayyam 11 liep ik dezelfde deur uit waardoor ik binnen gekomen was. Ik herinner me duidelijk dat ik voorzag wat ik waarschijnlijk in de toekomst zou geloven en zei tegen mezelf dat ik vermoedelijk nooit mijn instelling zou veranderen, omdat het onwaarschijnlijk was dat ik een wezenlijk nieuw argument zou vinden en de oude had ik al zolang steeds weer overdacht, dat het zeer onaannemelijk was dat ze me enig nieuw licht zouden kunnen verschaffen. Het zou hoogstens een geringe verschuiving geven bij het schatten van waarschijnlijkheden.


Toen maakte ik in de lente van 1909 een ervaring mee, die ik eerder voor mij nooit voor mogelijk had gehouden. Door een betrekkelijk onbetekenende zaak kreeg ik het vermoeden dat ik een van mijn grootste problemen misschien op een bepaalde manier zou kunnen aanpakken. De vraag kwam bij me op wat het zou betekenen als het geloof dat ik eerder aangehangen had, misschien toch waar was? Ik knielde neer bij mijn bed met in mijn hoofd het vers uit Openbaring (3:20), "Zie, Ik sta voor de deur en klop. Als iemand mij hoort en opendoet, zal Ik bij hem binnenkomen en we zullen eten, ik met hem en hij met Mij," en ik bad dat als dat echt waar was God me dat moest laten zien en werkelijkheid voor me moest maken. Daarop volgde een zo intens emotionele ervaring dat ik, tot een lange tijd nadien, daarover niet kon praten zonder van slag te raken. Het leek alsof de religieuze waarheid me zo vreselijk duidelijk geworden was dat ik er niet meer aan kon twijfelen. De overtuiging was van een geheel andere orde dan het verstandelijk afwegen van argumenten zoals ik dat eerder gedaan had. De ervaring verdween en ik ging over tot mijn gewone bezigheden in de wereld en merkte dat de overtuiging die ik verworven had geleidelijk aan wegebde en er weer twijfels rezen. Toen ik later lag te rusten op mijn bed, overdacht ik wat er gebeurd was. Ik had het idee dat er maar drie mogelijkheden waren. Ten eerste, gewoon op mijn verstand afgaan. Maar dat had de wereld al gedaan en die is het nog steeds oneens over het resultaat; ik had dat zelf ook vergeefs gedaan. Ten tweede, ik zou vastberaden kunnen vasthouden aan de overtuiging waartoe ik eerder gekomen was. Maar als ik dat zou doen, zou ik mezelf veroordelen tot een blijvende starheid van denken. Er was nog een derde mogelijkheid. Als het religieuze geloof werkelijk terecht was en God wil dat wij hem kennen, dan moet hij zichzelf openbaren en zichzelf voor mij net zo werkelijk maken als eerder het geval was. Ik had het gevoel dat dat de enige weg was die ik moest volgen en ik wachtte en richtte me tot God. Gaandeweg kwam de overtuiging terug (maar wel rustiger). Er volgende een aanzienlijke periode van dit soort schommelingen. Ik ging de gewone wereld in en werd afgeleid door allerlei zaken daarin en mijn overtuiging verflauwde dan. Ik kwam weer thuis en wachtte met mijn hart geopend voor God. Het duurde niet lang of de overtuiging keerde terug. Algauw verliet ik me erop als een vaststaande wet, zoals iemand die op een vlot drijft en zich vol vertrouwen weer in het water werpt. Maar na verloop van tijd bleef die overtuiging onafgebroken bij me en is dat vanaf die tijd tot nu toe gebleven.


Ik heb het idee dat de geestelijke wereld zich, op verschillende manieren, voor ons openstelt. Bepaalde stadia daarvan kunnen zich aan ons openbaren omdat wij van nature, vanaf het begin, kunnen beschikken over een bepaald gevoelig, geestelijk, lichamelijk, of spiritueel zintuig. Soms opent die wereld zich voor ons gedurende een paar minuten en sluit dan weer, of opent zich en blijft open, waarbij dat onverklaarbaar optreedt en als het ware toevallig. Jacob Boehme zag de weerkaatsing van de zon op een glanzende pan, zo was het toch? Ik heb ook het idee dat dat opengaan geleidelijk en zeker verworven kan worden, zodat het ons nooit meer verlaat, niet toevallig, maar op een zo ordentelijke en zekere manier, volgens een natuurlijke wetmatigheid, dat het geheel ons eigen werk is, verworven door het heldere bevattingsvermogen van het verstand, op dezelfde manier als waarop onze vorderingen in de natuurwetenschap zijn bereikt. Ik denk dat het stukje voor stukje naderbij komt, als we onze strijd zo oprecht mogelijk strijden, nu eens als een ijle ademtocht van de Geest, en dan weer als gefluister, die ons allebei een stukje verder brengen, als we ernstig, gevoelig en verstandig genoeg zijn om de waarde te beseffen van wat tegen ons gezegd wordt en we onze ziel voldoende tijd geven om daarover na te denken en het ons helemaal eigen te maken. Ik wil niet dat het lijkt alsof ik me teveel laat voorstaan op mijn eigen persoonlijke ervaring. Het is een geordend beeld van de dingen, aangevuld met gedachten waartoe mijn waarneming, fragmenten van mijn ervaring en inzichten mij gebracht hebben.


Wat u vertelde over het gevoel van ritme, vond ik bijzonder interessant, want een bepaald gevoel van angst voor het leven, angst om niet genoeg te doen, onvoldoende kracht te hebben en niet op tijd genoeg bereikt te hebben om aan zijn eisen te voldoen, is een van mijn grootste kwellingen geweest. Tijdens onrustige dromen, droomde ik steeds weer dat ik ontwaakte met het besef dat ik hopeloos te laat ben voor een absoluut onmisbare afspraak. De krankzinnige vraag naar doelmatigheid bij materiële zaken en daaraan meedoen, drukken een grote stempel op me, hoewel ik die angsten het hoofd bied met een toenemend gevoel van kracht en begrip. Lange tijd heeft de gedachte aan dat ritme, in de maat blijven met een in de geest gehoorde, maar materieel onhoorbare harmonie (natuurlijk figuurlijk gesproken) me vergezeld als de oplossing voor mijn probleem. Een paar jaar geleden was ik zo dwaas om te proberen de verwaarlozing van bepaalde kanten tijdens mijn jeugd in te halen en op een betrekkelijk late leeftijd leerde ik, nogal gebrekkig, dansen. Van dat vermaak, waarmee ik lang geleden ben opgehouden, is me nog steeds een bijzonder waardevolle herinnering bijgebleven, een vorm van niet gedwongen actie, ook niet om steeds sneller te gaan totdat de krachten het opgeven en zonder grens of doel in het vooruitzicht, maar actie in de vorm van rustige en vreugdevolle vriendschap met ander mensen, waarbij elke op het juiste moment genomen stap in de richting leidt van een eenvoudige alles overheersende melodie, een vorm van actie die elke nerveuze spanning om sneller te gaan uitsluit, omdat elke beweging en elk moment volmaakt is en sneller bewegen de volmaaktheid teniet zou doen.


"Zijn broeders dan zeiden tot Hem: Ga vanhier en reis naar Judea. - Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is steeds bereid (Joh. 7:3-6)."


Maar wat de wonderen betreft, waarvan ik geloof dat ze zo vreugdevol en prachtig zijn dat het ons bevattingsvermogen geheel te boven gaat en die aan alle kanten om ons heen zijn, sta ik echt niet te popelen dat ze zich mij te snel zullen openbaren. Want daarvoor is ook een tijd bestemd. Ik bid God dat mij niet geopenbaard wordt, wat niet geopenbaard zou moeten worden en ook niet vóór de bestemde tijd, maar tevens dat iets dat ik zou moeten zien niet voor me verborgen blijft door mijn ongeloof of afgestompt hart.


XII


EEN NIEUWE, HEERLIJKE WERELD


Ik ben van het slag mensen dat gelooft dat u in "Twintig Minuten Werkelijkheid" de waarheid spreekt - dat u "de werkelijkheid aanschouwde," en de vervoering van haar atmosfeer gevoeld heeft - ik geloof dat omdat ik zelf ook verscheidene van die "zeldzame en vluchtige" gelegenheden heb meegemaakt, waarover u zo mooi schrijft.


De eerste daarvan deed zich voor toen ik een kind van elf was. Moeder had vaak met me gepraat over Jezus, zodat ik denk dat ik echt van hem hield, maar ik wist niet of hij ook van mij hield. Ik wilde dat heel graag weten. Op een zondagmiddag, nadat ik me op mijn kinderlijke manier tot Jezus had gericht, leek het opeens alsof alles baadde in een heel fel licht: niet een uiterlijk licht - een innerlijk licht. Ik kan het niet zo goed verwoorden als u. Het was een nieuwe, heerlijke wereld, een wereld van onuitsprekelijke liefde en licht, die voort leek te komen uit een Aanwezigheid, waarvan ik wist dat hij het was, maar die kon ik niet zien. Ik dacht dat het Jezus was. Mijn hartje bonkte uitzinnig toen ik iets zag wat mij een glimlach leek te zijn. Mijn lichaam leek heel licht en ik had het gevoel alsof ik op lucht liep. Ik moest iemand vertellen over mijn vreugde, liep naar mijn zuster toe en zei bedeesd, "Ik heb Jezus gevonden! Ik ben zo gelukkig. Het is nu overal licht!"


Dit soort innerlijke pracht duurde een uur of twee, tot halverwege de middagdienst, toen het even plotseling verdween als het gekomen was en me verward en diepbedroefd achterliet. Ik moest het mijn zuster influisteren, want ik kon niet wachten tot de dienst afgelopen was. Verdrietig fluisterde ik, "Ik ben Hem kwijt! Het is allemaal weer donker. Wat moet ik doen?" Ik ben nu eenentachtig, maar dat beeld en de extase die daarbij hoorde, zijn in mijn geheugen nog even levendig als wanneer het me vandaag overkomen was.


Later in mijn leven heb ik nog meerdere "Twintig Minuten Werkelijkheid" meegemaakt. Tijdens een grote crisis, een psychische overbelasting, gepaard met een vernederend gevoel omdat ik niet in staat was krachtig op te treden, kreeg ik een keer opeens een beeld van een centraal zelf dat me haast overweldigde. Het was een stuwmeer van nieuwe, onvermoede krachten, mateloze vermogens en peilloze emoties - een stuwmeer waaruit ik nooit geput had, omdat dit leven tijd noch ruimte bood voor wat zich daarin bevond en ik onwillekeurig uitriep, "Nu weet ik dat ik onsterfelijk ben! Ik ben meer dan ik gedroomd had wat ik was!"


Een ander keer, tijdens een langer aanhoudende psychische overbelasting en verwarring, ging ik op een dag wandelen in het veld. Plotsklaps was de spanning weg, zoals de spanning van een knappende snaar. Mijn ziel werd overspoeld door een niet in woorden uit te drukken licht, dat afkomstig leek vanuit een groot Wezen, waarmee ik rechtstreeks in contact stond. Ik voelde dat het de aanraking van God was. De vervoering was onbeschrijfelijk - maar u kent het. Ik liep langs een plek begroeid met bosrank, dat u misschien wel kent, met van die taaie stengels die eindigen in veervormige bloemkelken. Elke bloem glansde en glinsterde als een parel. Ik kon amper lopen vanwege het overweldigende gevoel van de Goddelijke Aanwezigheid en de vreugde die daar bij hoort. Bijna zag ik God.


Er gebeurde nog iets merkwaardigs tijdens die ervaring. Een wit hondje, dat mij gezelschap hield en de hele weg onopvallend naast me liep, begon op dat moment om me heen te dansen en te springen, blaffend en naar me op kijkend alsof ik een of ander verleidelijk brokje voor hem ophield. Hij zag of voelde kennelijk iets dat hem opwond. Zag hij het licht op de bosrank, vraag ik me af, of voelde hij de trillingen van mijn extase? Misschien maken alle geschapen dingen wel deel uit van een groot geheel. Misschien zijn bruine musjes, witte hondjes, assistenten, verpleegsters, herstellende heren en oude vrouwen wel kosmische neven, die als één familie in staat zijn tot wederzijdse genegenheid.


Nooit heb ik met iemand gesproken over deze wonderbaarlijke en prachtige ervaringen, omdat ik het gevoel had dat niemand me zou begrijpen. Ze waren heel levendig, maar nu ik ze onder woorden gebracht heb, lijken ze erg kleurloos. Elke poging om een beeld te schetsen van de innerlijke dingen van de Geest, wordt door de taal zo onduidelijk gemaakt.


Ik heb het gevoel dat ik me zou moeten verontschuldigen omdat ik, nu ik iemand gevonden heb die het begrijpt, toch gesproken heb. Maar ach, waarom zouden spionnen die het Beloofde Land gezien hebben na hun terugkeer hun druiventrossen niet met elkaar mogen vergelijken?


Noten:


[1] Rabindranath Tagore (1861-1941) was een Bengaals dichter, wijsgeer, toneelschrijver, romanschrijver en mysticus, die zijn faam vooral te danken heeft aan zijn gedichten. Een aantal van zijn werken werden in het Nederlands vertaald door Frederik van Eeden. Kreeg in 1913 de Nobelprijs voor literatuur. Het heeft hem allemaal niet veel geluk gebracht. Vier van zijn vijf kinderen stierven voordat ze volwassen waren.

[2] Canon Inge was destijds Dean van de St. Paul's Cathedral en een van de welsprekendste predikanten in die tijd.

[3] George Tyrrell (1861-1909)  was een jezuïet. Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Modernisme. Dat bracht hem in conflict met Rome en zijn eigen orde. In 1908 werd hij geëxcommuniceerd. Naast Huub Oosterhuis is hij de enige jezuïet die in de twintigste eeuw uit de orde is gezet.

[4] G.K. Chesterton 1874-1936) was een Engels letterkundige en journalist. Hij bekeerde zich in 1922 tot het Rooms-Katholicisme.

[5] Jacob Boehme (1575-1624) was een Duitse schoenmaker en ontpopte zich tot mysticus, filosoof en theoloog.

[6] Un riso dell'universo: een lach van het universum

[7] Ernestine Schumann-Heink, (1861-1936), geboren in Duits-sprekend gezin in Bohemen, was in haar tijd een zeer beroemd contra-alt. Voerde van 1896-1914 in Bayreuth werken van Wagner uit.

[8] Edward Carpenter (1844-1929) was een Engelse socialistische dichter, filosoof en samensteller van bloemlezingen. Hij was zowel vriend als minnaar van Walt Whitman. Hij is vooral bekend door zijn essay Civilisation, Its Cause and Cure, waarin hij stelt dat beschaving een soort ziekte is waar menselijke gemeenschappen doorheen moeten. Zijn 'genezing' is een nauwer contact met de aarde en ontwikkeling van onze innerlijke natuur. In 1906 publiceerde hij: Days with Walt Whitman: With Some Notes on His Life and Work.

[9] Light on the Path (1884) is geschreven door Mabel Collins (1851-1927) een Engelse theosofe. Daarnaast schreef ze populaire occulte boeken.

[10] Cosmic Consciousness: A Study in the Evolution of the Human Mind (1901) is het bekendste werk van Richard Bucke (1847-1902). Hij was een Canadese psychiater en geneesheer-directeur van het Krankzinnigengesticht in London (Can.) De Nederlandse vertaling, Kosmisch Bewustzijn, een studie in de evolutie van de menschelijken Geest, verscheen in 1934.

[11] Omar Khayyam (1048-1123) was een Perzisch wiskundige, astronoom, filosoof, schrijver en dichter