Home
TWINTIG MINUTEN
WERKELIJKHEID
EEN ERVARING
Met enige dien aangaande verhelderende brieven
DOOR
MARGARET PRESCOTT MONTAGUE
1917
NEW YORK
E. P. DUTTON & COMPANY
681 FIFTH AVENUE
Inleiding bij deze vertaling:
"De werkelijkheid aanschouwen," "God zien," een "mystieke
ervaring hebben," "het licht zien," "schellen die van de ogen vallen," "extase,
vervoering," "verlichting," allemaal uitdrukkingen waarmee mensen in
verleden en heden duiden op een ervaring, waarvan ze allemaal zeggen
dat woorden tekort schieten als ze die willen beschrijven. Dagelijks
overkomt dat, overal ter wereld, ontelbare mensen, die daarover
doorgaans behoedzaam het stilzwijgen bewaren omdat ze bang zijn voor
gek te worden versleten. Iedereen die dit meemaakt, zoals ook de
schrijfster van dit artikel, en toch probeert daarover iets te zeggen,
uit zich in superlatieven: uitzinnige schoonheid, verrukkelijk,
extatisch en waanzinnig mooi, onstuimige vreugde, vredigheid enzovoort.
"Ik heb het leven gezien zoals het echt is," schrijft de auteur. Zo
indrukwekkend is het dat ze allemaal nog precies weten wanneer en onder
welke omstandigheden, het hen overkomen is, zelfs datum en uur.
Zo zag Fernando Pessoa op 8 maart 1914 volkomen onverwacht,
in een flits, hoe de wereld in elkaar zit. Hij noemde dat later "de triomfdag
van mijn leven," de dag van zijn bevrijding. Hij kwam zogezegd zich
zelf tegen en noemde die Alberto Caeiro. Op die dag schreef hij het
merendeel van De hoeder van kudden, waarin hij laat zien hoe
voor iemand die uit de wereld gevallen is, de buitenstaander, de
anderen en de mensenwereld eruit zien. In zijn ogen is vervolgens alles
wat die geëerde dichters en schrijvers produceren, zoals hij dat
uitdrukt, "slechts geleuter." "Op die 8e maart in 1914 overkwam Pessoa
dus wat dagelijks overal ter wereld vele mensen overkomt en waar maar
zeer weinigen consequenties uit trekken," schrijft zijn vertaler August
Willemsen, en "nooit meer heeft hij de staat en luciditeit van die
extatische 10 dagen in maart hervonden, waarin hij niets was en
dus alles. Uiterst consequent heeft hij daarom Caeiro laten
overlijden, net zoals Cees Noteboom, na zijn lucide Philip en de
anderen in het daarop volgende boek de schrijver laat overlijden."
Pascal maakt die ervaring door op 23 november 1654, van half
elf tot half één 's nachts, en verwoordt die als: 'VUUR, God van Abraham,
God van Isaac, God van Jacob, niet de God van filosofen en geleerden.
Zekerheid. Zekerheid. Gevoel, Vreugde, Vrede.'
In Centuries of Meditations, schrijft Thomas
Traherne: Het koren was een goudglanzend en onsterfelijk gewas, dat nooit zou
behoeven te worden gemaaid of gezaaid. Het dacht dat het er van
eeuwigheid tot eeuwigheid gestaan had. Het stof en de stenen in de
straat waren kostbaar als goud. De poorten leken aanvankelijk het eind
van de wereld te zijn. Toen ik de groene bomen voor het eerst door een
van de poorten aanschouwde, verrukten ze me en brachten me in
vervoering; hun lieflijkheid en ongewone schoonheid deden mijn hart
opspringen en brachten een haast waanzinnige extase bij me teweeg, zo
vreemd en wonderbaarlijk waren ze. De Mensen! O, wat leken de ouderen
achtenswaardige en eerbiedwaardige wezens! Onsterfelijke cherubijnen!
En jongens als flonkerende en schitterende engelen, en meisjes als
vreemde serafijnse wezens van leven en schoonheid! Jongens en meisjes,
in de straten rondspringend en spelend, waren als bewegende juwelen. Ik
wist niet of zij ooit waren geboren of zouden sterven. Maar alle dingen
bleven eeuwig als ze waren op hun zelfde plaats. In het Licht van de
Dag was de eeuwigheid geopenbaard, en achter alles verscheen iets
oneindigs, dat verwachtingen en verlangen in me wekte. De stad scheen
in de hof van Eden te staan of in de Hemel te zijn gebouwd. Van mij
waren de straten, van mij de tempel, van mij de mensen, hun kleren en
goud en zilver waren van mij, evenals hun schitterende ogen, hun blanke
huid en blozende gezichten. Van mij was het uitspansel en evenzo de
zon, de maan en de sterren en heel de Wereld behoorde mij; en ik was de
enige toeschouwer en genieter....
Edith Stein beschrijft die toestand in haar christelijk
jargon: "Er bestaat een toestand van rusten in God, de volledige ontspanning van
alle geestelijke activiteit, waarin men helemaal geen plannen meer
maakt, geen besluiten meer neemt en zeker niet handelt, maar al het
komende aan Gods wil onderwerpt, zich helemaal aan 'het lot' overlaat.
Deze toestand heb ik beleefd, na een gebeurtenis die mijn krachten te
boven ging, toen mijn geestelijke levenskracht volledig opgebruikt was
en ik van alle activiteit beroofd werd."
William James citeert een mystieke ervaring in zijn The
Varieties of Religious Experience: "Dadelijk daarop werd ik
overvallen door een gevoel van verrukking, van onmetelijke vreugde,
begeleid of onmiddellijk gevolgd door een intellectuele verlichting,
die ik onmogelijk kan beschrijven. Onder andere kwam ik er niet alleen
toe te geloven, maar ik zag dat het heelal niet is samengesteld uit
dode stof, maar integendeel een levende Tegenwoordigheid is; ik werd me
bewust van een eeuwig leven in mijzelf. Het was niet een overtuiging
dat eens eeuwig leven mijn deel zou zijn, maar een besef dat het toen
reeds mijn deel was; ik zag dat alle mensen onsterfelijk zijn; dat de
kosmische orde zodanig is, dat zonder enige twijfel alle dingen
samenwerken voor het welzijn van ieder en allen; dat het fundamentele
beginsel van de wereld, van alle werelden, is wat wij liefde noemen en
dat het geluk van ieder en allen op den duur volstrekt is verzekerd."
Hoe angst diezelfde ervaring kan veranderen in iets
onbehaaglijks vertelt Ronald Laing in The Divided Self, over de ervaring
van een meisje: "Ik was ongeveer twaalf en moest door een groot park
naar mijn vaders winkel, wat een lange, sombere wandeling was. Ik denk
dat ik ook nogal bang was. Ik vond het niet zo plezierig, vooral niet
wanneer het donker werd. Om de tijd voorbij te laten gaan begon ik een
spelletje te spelen. U weet hoe je als kind de stenen telt of op
bepaalde tegels op het trottoir stapt - welnu, ik had dit bedacht om de
tijd voorbij te laten gaan. Het viel me op dat als ik maar lang
genoeg naar mijn omgeving staarde, dat ik er dan mee samensmolt en
verdween, net alsof alles leeg was en ik was verdwenen. Het is net
alsof je op die manier het idee krijgt dat je niet weet wie je bent of
waar je bent. Je gaat zo te zeggen op in de natuur. Dán word je
bang, omdat het zó maar begint te komen. Het gebeurde dat ik daar zo
liep en dat ik het gevoel had dat ik in het landschap was opgegaan. Dan
schrok ik altijd en zei ik steeds maar mijn naam. Om weer tot leven te
komen, zeg maar."
Al die mensen hebben niet iets bijzonders gezien, zelfs niet
als iemand schrijft: "ik ontwaarde niets nieuws, maar zag alle gewone
dingen in een wonderbaarlijk nieuw licht," geen stemmen gehoord, kortom
niet iets zintuiglijks meegemaakt, (zoals bijvoorbeeld een orgasme zich
ook aan de zintuigen onttrekt), maar ze hebben iets bijzonders ervaren,
"het leven zoals het echt is."
Zo indrukwekkend is deze ervaring dat het vaak het leven van
de betrokkene ingrijpend overhoophaalt, maar helaas is nooit iemand erin
geslaagd om diezelfde gelukzaligheid nogmaals te ervaren, hoezeer hij
daarvoor verder ook levenslang zijn best heeft gedaan. Ze hebben door
een samenloop van omstandigheden kortstondig Plato's Grot verlaten en
hebben de Werkelijkheid aanschouwd. Weten dus dat het leven dat ze
geleid hebben, maar een surrogaatleven is en vallen daarin tot hun
spijt weer terug, met niet meer dan de herinnering aan het ultieme
geluk. Waarom lukt het ze dan niet meer? Emerson zegt, "we zijn
ondergedompeld in schoonheid, maar onze ogen kunnen niet helder zien."
Waarom kunnen, durven of willen mensen niet helder zien? Waarom blijven
ze blind, koesteren ze de schellen op hun ogen, geven ze de voorkeur
aan een leven met lijden, ziekten, pijn, verdriet en ellende, boven een
probleemloos en pijnloos leven in eenvoud, gelijkheid, vrijheid en
broederschap?
Alle godsdienststichters hebben ooit de grot verlaten, hebben
de werkelijkheid aanschouwd, en zijn louter als boodschapper teruggekomen
om de achtergeblevenen de uitweg te wijzen, hebben de route en
hindernissen geschetst naar de bovenwereld. Maar wat hebben de
grotbewoners gedaan? Hebben ze in hun tranendal een zucht van
verlichting geslaakt bij de boodschap dat er wél een uitweg was uit hun
ellende? Hebben ze de boodschappers met gejuich verwelkomd en meteen
een eind gemaakt aan het bizarre spel dat ze speelden in de grot?
Hebben ze durven toegeven dat ze zich vergist hadden? Nee hoor! Ze
hebben de boodschappers afgemaakt of vergoddelijkt en van hun
routebeschrijving naar buiten een nieuwe religie gemaakt, meestal
genoemd naar de boodschapper, compleet met erediensten en rituelen, en
wee degene die het waagt de grot te verlaten! De hele
mensengeschiedenis wemelt van de getuigenissen van mensen die de
Werkelijkheid aanschouwd hebben, maar allemaal hebben ze zich te
pletter gelopen op de geïnstitutionaliseerde godsdiensten, op de
machthebbers, op de elite. De grot dat is de wereld van de aangepasten,
van de meneren en mevrouwen, die zichzelf en elkaar voor de gek houden,
mensen die zich een identiteit hebben aangemeten, waar ze zelf diep in
hun hart niet in geloven, maar waarmee en waarachter ze hun leven
slijten in de onderwereld en denken dat ze echt leven.
Waar gaat het dan in het leven echt om? Macht, aanzien, bezit
en kennis? Of geluk, vrede, vrijheid, geen problemen, geen ziekten pijn en
ellende? Leven in de Grot, of het er toch maar op wagen? Bedenk dat elk
symptoom, elke pijn, elke ziekte, een dringende aansporing is om de
grot te verlaten, en dat helen, genezen, gezond worden, daar het gevolg
van is.
Een seculiere routebeschrijving, of evangelie, is de Tractatus
Logico-Philosophicus van Wittgenstein. In par. 4.114-4.115
schrijft hij: "De filosofie moet het denkbare afbakenen en zodoende het
ondenkbare. Zij moet het ondenkbare van binnen door het denkbare
begrenzen. Zij zal wat niet gezegd kan worden aanduiden, door wat wel
gezegd kan worden duidelijk uit te drukken." Met andere woorden: de
taak van de filosofie is aan te duiden wat niet tot de
werkelijkheid behoort, waardoor uiteindelijk de Werkelijkheid
overblijft. Dat is dan het onuitsprekelijke en in par. 6.522: "Dat toont
zich, het is het mystieke." Met alle stellingen bakent Wittgenstein dus
het denkbare af, zoals een beeldhouwer alles weghakt wat zijn
uiteindelijke kunstwerk verhult, en over het ondenkbare het mystieke,
de Werkelijkheid doet hij de, te kust en te keur misbruikte uitspraak:
"van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen." En:
"Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten
slotte erkent dat ze onzinnig zijn (zoals de weggehakte brokstukken van
de beeldhouwer volstrekt overbodig zijn), als hij door middel van mijn
stellingen - er op - boven ze uit geklommen is (Hij moet zo te zeggen
de ladder omvergooien na erop geklommen te zijn)." Met andere woorden:
wie de Werkelijkheid aanschouwt, heeft de Tractatus niet meer nodig,
evenmin als welk zogenaamd 'heilig boek' dan ook. Als je de bestemming
bereikt hebt kun je de routebeschrijving weggooien. De grot verlaten is
de dood van de religie.
Maar het echte probleem is natuurlijk iemand die slaapt en
droomt dat hij wakker is, een blinde die denkt dat hij kan zien, of een dode
die in de illusie verkeert dat hij levend is, duidelijk te maken dat
hij zich vergist. Wie oren heeft om te horen, die hore.
Let wel! De schrijvers van de hier weergegeven brieven, die
geschreven werden naar aanleiding van de publicatie van het artikel van
Margaret Prescott Montague in The Atlantic hebben
niet allemaal begrepen wat zij bedoelde. Opmerkelijk is dat hoe
ontwikkelder de schrijver, hoe minder hij of zij ervan begrepen heeft,
maar dat is eigenlijk heel voor de hand liggend, omdat kennis strijdig
is met wijsheid, dus hoe meer kennis, hoe moeilijker het is om een leeg
hoofd te krijgen en de Werkelijkheid te aanschouwen. Daarom staat er
geschreven: "Zalig de armen van geest, want hunner is het
Koninkrijk der Hemelen."
De vertaler.
Opmerking van de uitgever:
De, door de anonieme publicatie van Twintig Minuten
Werkelijkheid in de kolommen van The Atlantic Monthly,
gewekte belangstelling heeft van een heruitgave in boekvorm zowel een
plicht als een genoegen gemaakt. De welwillende toestemming van de
eigenaars van The Atlantic Monthly om niet alleen gebruik te
maken van Twintig Minuten Werkelijkheid, maar ook
van de door haar lezers ingezonden brieven over het onderwerp, is in
dank aanvaard. Door voor het eerst de naam van de schrijver bekend te
maken, hopen de uitgevers dat de lezer er rekening mee zal houden dat
de brieven geschreven zijn toen het artikel nog anoniem was.
INHOUD
Twintig Minuten Werkelijkheid.
Enige verhelderende brieven:
I Het
vergeten visioen
II Rotsachtige
glooiingen van de waarheid
III Onafgebroken
in vervoering
IV Nog een
vervoerde
V Uit een
oud plakboek
VI Ik weet
wat er gezien zou zijn
VII Getuigenis
van een kunstenaar
VIII Van een geletterd man
IX Kosmisch
bewustzijn
X Een
muzikaal standpunt
XI Van een
zeer belezen man
XII Een
nieuwe, heerlijke wereld.
TWINTIG MINUTEN WERKELIJKHEID
ALS kind was ik bang voor een wereld zonder einde, voor een
eeuwigdurend leven. De gedachte daaraan greep me soms aan met het
verpletterend gevoel van iets onontkoombaars en dan snakte ik ernaar om
weg te rennen. Maar waar kon ik naartoe? Als het waar was dat het leven
eeuwig duurde, dan zat ik er al in verstrikt, en zou het nooit
ophouden. Misschien had het wel nooit een begin gehad. Een eeuwigdurend
leven, eeuwigheid, voor eeuwig en altijd: als hij ze onder ogen krijgt
zijn dat zelfs voor een volwassene ontzagwekkende woorden; en voor een
kind - als het al de betekenis ervan kan vatten - kunnen ze haast
angstaanjagend zijn. In het beeld van de Hemel dat zich aan mij
voordeed, zag ik mijzelf, een wanhopig atoompje, dat in een streepje
licht steeds maar, voor eeuwig en altijd ronddanste. Ik weet niet hoe
ik op dat idee gekomen was; het enige wat ik weet is dat ik niet langer
dan een minuut kon denken dat ik, als een houtsplinter in een
draaikolk, in die eeuwigheid gevangen zat, of "steeds maar in het rond,
en rond en rond" kon zeggen, zonder mijzelf zodanig te hypnotiseren dat
ik volslagen in paniek raakte. Toen ik ouder werd zette ik dat zonder
meer afschuwelijke idee natuurlijk van me af, maar hoe graag ik het ook
geloofde en wilde, toch waren er momenten dat het eeuwige leven, dat ik
weer bekropen werd door dat oude gevoel van "steeds maar in het rond",
ontdaan van zijn primitiviteit en gezien door de ogen van een
volwassene, met heel die onzegbare vermoeidheid en kon ik me geen
toestand van gelukzaligheid voorstellen die voor altijd opgewassen leek
tegen verveling. Toch had ik nog steeds vertrouwen in het geloof dat
eeuwigheid en genieten van het leven op een of andere manier met elkaar
te verzoenen waren, maar ik wist niet hoe. Ik ben blij dat ik dat
vertrouwen had, want ten slotte kwam er een moment waarop dat geloof
gestaafd werd doordat ik het zag, en daarover wil ik hier schrijven.
Mocht dit stuk ooit gepubliceerd worden, dan zal het gelezen
worden door twee soorten mensen. Er zullen er zijn die zich afvragen of ik het
heb over iets dat werkelijk bestaat, of er volkomen zeker van zijn dat
dat niet zo is - dat ik het me allemaal of ingebeeld of verzonnen heb,
of anders dat het helemaal te wijten was aan mijn lichamelijke toestand
tijdens mijn herstelperiode. Er zullen anderen zijn die geloven dat ik
naar waarheid over iets spreek, omdat ze dat zelf ook gezien hebben.
Deze laatsten zullen niet denken dat ik me het hele leven voorstelde
als iets prachtigs, omdat ik aan de beterende hand was, maar dat ik met
de gezuiverde blik, die soms gepaard gaat met genezing, "de
werkelijkheid aanschouwde" en de extase beleefde die er altijd is, maar
die we nog alleen maar in zeer sporadische en vluchtige momenten kunnen
ervaren.
Voor deze laatsten wil ik schrijven. Als dit helder geworden
kijken een nu en dan voorkomend gebeuren bij een genezingsproces is, dan is
wat ik gezien heb veel waardevoller dan als mijn ervaring een unieke
gebeurtenis is geweest.
Ik weet echt niet hoe lang dit inzicht aanhield. Ik heb
gezegd dat het, ruw geschat, twintig minuten duurde, misschien is het wat korter,
misschien wat langer geweest. Het was in ieder geval voorbijgaand.
Het overkwam me ongeveer twee jaar geleden, op de dag dat
mijn bed voor het eerst door de deuren naar buiten gereden werd naar de open
veranda van het ziekenhuis. Ik was aan het bijkomen van een
chirurgische ingreep. Ik had enige lichamelijke pijn ondergaan en
helaas korte tijd geleden onder de heftigste psychische depressie, die
ik ooit had meegemaakt. Ik neem aan dat die depressie te wijten was aan
lichamelijke oorzaken, maar destijds had ik het gevoel dat ik tijdens
de narcose, ergens diep beneden in de duistere afgrond van het
onbewuste, een afschuwelijke geheim had ontdekt en dat geheim was dat
God niet bestond of, als er al een was, hij onverschillig was voor alle
menselijk lijden.
Hoewel ik nog maar nauwelijks weer toegekomen was aan wat ik
gewoonlijk geloofde, was het ergste van die depressie al weggeëbd en
was er nog maar een restje angst overgebleven toen mijn bed, een paar
dagen later, voor het eerst naar buiten de veranda op werd gereden.
Daar schepten andere patiënten een luchtje en ontvingen hun bezoekers;
drukke assistenten en verpleegsters liepen af en aan en je kon er een
glimp opvangen van de lucht, met kale grijze takken daartegen
afgetekend, en van de grond, met hier en daar een plek smeltende sneeuw.
Het was een gewone, bewolkte dag in maart. Ik ben blij dat
het dat was. Ik ben blij dat er niets bijzonders aan de hand was met het weer,
en ook niets ongewoons aan de omgeving - geen zweem van de lente of van
een mooi landschap - dat aanleiding had kunnen geven tot wat ik zag.
Het was daarentegen een haast grauwe dag. De takken waren kaal en
kleurloos en de hier en daar verspreide halfgesmolten sneeuwhopen waren
troosteloos grijs in plaats van wit. Kleurloze stadmusjes vlogen rond
en tsjilpten in de bomen, en aan de mensen die over de veranda liepen
was ook niets opmerkelijks.
Maar het waaide en als er iets was dat van buitenaf de ervaring
verhevigde, was het dat waaien van de wind. In elk ander opzicht was
het een gewone, alledaagse dag. Toch vielen, in die alledaagse omgeving
en volkomen onverwacht (want ik had nooit over zoiets gedroomd), de
schellen van mijn ogen en ving ik voor het eerst in mijn hele leven een
glimp op van de uitzinnige schoonheid van de werkelijkheid.
Ik kan me nu niet meer herinneren of die openbaring zich plotseling
of geleidelijk voordeed; alleen weet ik nog dat ik me midden in die
wonderbaarlijke momenten bevond, waarin ik voor het eerst het leven
aanschouwde in heel zijn jeugdige betoverende pracht, in zijn
onuitsprekelijke vreugde, schoonheid en betekenis. Wat die
geheimzinnige verandering was, kan ik niet precies zeggen. Ik ontwaarde
niets nieuws, maar zag alle gewone dingen in een wonderbaarlijk nieuw
licht - in wat volgens mij hun ware licht is. Voor het eerst zag ik de
uitbundige pracht en heerlijkheid van het hele leven, die ik met geen
woorden kan beschrijven. Elk menselijk wezen dat zich over die veranda
heen bewoog, elk mus die vloog, elke tak die zwaaide in de wind, was
gevangen in en maakte deel uit van die hele waanzinnige extatische
pracht, vreugde, betekenis en betovering van het leven.
Niet dat ik me gedurende een paar opgewonden momenten verbeeldde
dat al het bestaande schitterend was, maar mijn innerlijk oog was
zodanig gereinigd voor de waarheid, dat ik de eigenlijke pracht zag die
er altijd al is, maar die we zo zelden ontwaren; en ik besefte dat
iedere man, vrouw, vogel en boom, al het levende, in mijn ogen,
mateloos prachtig en mateloos betekenisvol was. En terwijl ik het
gadesloeg, smolt mijn hart in me weg in een vervoering van liefde en
vreugde. Er liep een verpleegster voorbij; de wind greep een sliert van
haar haren en blies die omhoog in een kortstondig lichtschijnsel van de
zon en nooit eerder in mijn leven had ik gezien hoe ongelofelijk mooi
de haren van een vrouw zijn. Evenmin had ik ooit vermoed hoe wonderlijk
het is dat een mens kan lopen. Wat betreft de assistenten in hun witte
uniform, nooit eerder had ik me de witheid van wit linnen gerealiseerd,
sterker nog, ik had nooit ook maar gedroomd van de waanzinnige
schoonheid van jonge mensen. Een musje tsjilpte en vloog naar een tak
in de buurt en ik denk echt dat alleen dat "de morgensterren juichten
en het hemelse hof jubelde het uit (Job 38:7)" enigszins de extatische
vlucht van een vogel kan uitdrukken. Ik kan dat niet, maar ik heb het wel gezien.
Tijdens al die grijze dagen van mijn leven heb ik dus één keer in
het binnenste van de werkelijkheid gekeken; ik ben getuige geweest van
de waarheid; ik heb het leven gezien zoals het echt is - verrukkelijk,
extatisch en waanzinnig mooi en tot de rand gevuld met een onstuimig
vreugde en een onuitsprekelijke betekenis. Tijdens die verheerlijkte
momenten was ik verliefd op alles wat leefde voor mijn ogen - de bomen
in de wind, de vliegende vogeltjes, de verpleegsters, de assistenten,
de mensen die af en aan liepen. Er was niets dat leefde en geen wonder
was. Gewoon leven was op zich al een wonder. In één grote vreugde
stroomde mijn ziel uit me weg.
Niemand kan even gelukkig zijn als ik toen was en daarvan niet op
een of andere manier blijk geven. Een onbekende die langs liep bleef
stilstaan bij mijn bed en zei, "Wat ligt u hier zo alleen gelukkig om u
heen te kijken?" Ik gaf een wat onbeholpen antwoord over het genoegen
buiten te zijn en dat het goed met me ging. Hoe zou ik alle schoonheid
die ik zag kunnen uitleggen? Hoe zou ik kunnen zegen dat de grijze
sluier van het onwerkelijke weggedwarreld was en dat ik nu binnen in
het leven keek? Het was geen ervaring voor woorden. Het was een emotie,
een vervoering van het hart.
Naast alle vreugde en schoonheid en dat merkwaardige besef van
betekenis, was er ook sprake van een prachtig ritmegevoel, maar dat lag
op een of andere manier net buiten mijn bevattingsvermogen. Ik hoorde
geen muziek, maar toch was er sprake van een uitstekend tijdsbesef,
alsof het hele leven langs een geweldige, onzichtbare melodie verliep.
Alles wat bewoog weefde een ritmedraadje in dit ontzagwekkende geheel.
Als een vogel vloog, deed ze dat omdat ergens een toon aangeslagen was
waarop ze moest vliegen, of anders sloeg haar vliegen de toon aan, of
weer anders wilde de grote Wil, dat wil zeggen de Melodie, dat ze
vloog. Als mensen liepen, trommelden ze ergens een stukje ritme dat in
harmonie was met het geheel van de grote hoofdmelodie.
En dan die buitengewone betekenis van alles! Elk levend schepsel
was intens levend en intens mooi, maar tevens wonderbaarlijk waardevol.
Of dat waardevolle een deel van zichzelf of van het geheel was, was me
niet duidelijk, maar het leek alsof ik onder mijn eigen ogen de
waarheid aanschouwde van de uitspraak van Christus dat zelfs geen mus
op de aarde valt zonder dat de Vader in de Hemel dat weet. Toch kon ik
niet vatten wat die betekenis was. Als mijn hart maar een stukje verder
had kunnen kijken, zou ik het begrepen hebben. Zelfs nu nog kunnen mijn
gedachten dat aldoor op een haar na vatten, maar ze grijpen er aldoor
net naast. Ik heb een merkwaardig, halfslachtig gevoel dat ik ergens,
diep in mijzelf, heel goed weet wat die betekenis is en heb dat altijd
geweten, maar ik kan het niet uit het diepst van mezelf naar mijn
denken brengen en van daaruit verwoorden. Maar wat het ook is, de
betekenis leek meer te maken te hebben met schoonheid en vreugde dan
met een angstvallige moraal. Ik had het gevoel dat het op een of andere
manier anders was dan de betekenis die ik gewoonlijk aan het leven
gehecht had.
Het was misschien alsof dat zeer waardevolle in elk levend ding
niet zozeer hier en nu in onszelf was, maar ergens anders. Er schuilt
een grote betekenis in elk geschapen ding, maar die betekenis ligt
buiten ons huidige bereik. Ik weet niet wat het is; ik weet alleen dat
het er is en dat al het levende veel waardevoller is dan wij ooit
kunnen dromen dat het is. Misschien geeft het volgende citaat van
Milton (Paradise Lost, Boek V.) weer, waarvan ik me toen bewust was: -
Wie zegt ons of niet misschien deze aarde
De schaduw des hemels is? of niet wat
dáár geschiedt
En ginds wordt afgespeeld, meer
overeenkomst biedt
Dan hier gedroomd wordt?...(vert.:
J.J.L. ten Kate)
Wat als we slechts een symbool zijn van onszelf en ons echte
bestaan zich ergens anders afspeelt - misschien in Gods hart? Die
onzegbare betekenis heeft zonder twijfel te maken met onze betrekking
tot het grote Geheel, maar ik kon niet zeggen wat dat verband was. Was
het een verhouding van liefde jegens ons, of alleen maar het plezier in
het scheppen? Maar het is heel onwaarschijnlijk dat een glimp van een
kille Schepper me vervuld zou kunnen hebben met een zo buitengewone
vreugde, of zo mijn hart in me had kunnen doen smelten. Want tijdens
die vluchtige, heerlijke momenten hield ik werkelijk en oprecht van
mijn naaste als van mijzelf. Nee, sterker nog: van mijzelf was ik me
nauwelijks bewust, terwijl ik waanzinnig verliefd was op mijn naaste in
elke gedaante, van de door de wind zwaaiende takken en de vliegende
musjes, tot de mensen aan toe. Is het aannemelijk dat ik een dergelijke
liefde ervaren zou kunnen hebben, als er niet binnen in de
Werkelijkheid een soortgelijke emotie bestaat? Als ik dat niet echt
zag, was dat niet omdat dat er niet was, maar omdat ik niet ver genoeg
keek.
Misschien kwam dat omdat ik enigszins in de greep was van die
duistere twijfel, die ik had ervaren en waarover ik verteld heb. Ik
denk dat het te wijten was aan die twijfel, dat ik achteraf een bepaald
gevoel van wantrouwen koesterde. Ik was bang dat al die schoonheid
misschien wel een gevoelloze vreugde was. Alsof onze onbeduidende
individuele zorgen, hoewel we op een bepaalde onvermoede manier
eigenlijk intens van betekenis waren voor de grote Werkelijkheid,
misschien niet van groot gewicht waren. Ik weet niet zeker of ik dat
gevoel wel had, omdat het, na een periode van bijna twee jaar, heel
moeilijk is om alle emoties van een zo vluchtige en ongewone ervaring
weer uit het geheugen op te diepen. Maar als dat wel zo was, dan troost
ik mezelf, zoals ik al gezegd heb, met de gedachte aan de intense
vreugde die ik heb ervaren. Het aanschouwen van een gevoelloze
Werkelijkheid zou me nauwelijks hebben doen smelten tot een dergelijk
geluk. Dat de Schepper een liefhebbende Schepper is, geloof ik met heel
mijn hart, maar dat is geloven en niet zien. Wat ik die dag zag was een
onzegbare vreugde en pracht en dat al het leven waardevoller is dan
alles wat we kennen, terwijl ik in mijzelf een onstuimiger geluk kende
dan ik ooit eerder of sindsdien ervaren heb.
Hoewel er helemaal niets religieus was in wat ik zag, komen de
verslagen van mensen die een religieuze bekering of verlichting hebben
meegemaakt, bovendien dichter bij de beschrijving van mijn emoties dan
al het andere dat ik tegengekomen ben.
Die getuigenissen las ik bijna een jaar na mijn ziekenhuisperiode.
Ik kwam ze toevallig tegen en was verbijsterd toen ik ontdekte dat ze
heel veel beschreven van wat ik had doorgemaakt. Als ik ze niet met
mijn eigen ervaring had kunnen vergelijken, denk ik dat ik vrijwel
zeker gedacht zou hebben dat deze mensen zich, vanwege een innerlijke
emotionele opwinding, alle prachtigs dat ze beschreven verbeeld hadden.
Nu denk ik dat ze beschrijven wat er daadwerkelijk aanwezig is. Evenmin
verzinnen de dichters - zoals de gemiddelde mens gelooft en wat ik,
volgens mij, ook altijd geloofd heb - de buitengewone schoonheid die ze
bezingen. Ze vertellen ons over de waarheid die er is en die zij af en
toe kunnen zien.
Wat nu volgt zijn een aantal getuigenissen geleverd door mensen die
op een of andere manier die verlichting ervaren hebben.
"Gewone voorwerpen waren verheerlijkt," beweert iemand. "Mijn
geestelijk oog was dusdanig gereinigd dat ik in elk gewoon voorwerp in
het universum schoonheid zag." Iemand anders zegt, "Toen ik het veld in
trok om te werken, verscheen Gods glorie in zijn hele zichtbare
schepping. Ik herinner me nog goed dat we haver maaiden en dat het leek
alsof elke halm en baard van de haverplanten als het ware opgetooid was
met een soort regenboogachtige pracht, of, als ik het zo mag zeggen,
leek te gloeien in Gods glorie." De vader van Rabindranath Tagore 1 beschreef
zijn verlichting als volgt: "Ik voelde een sereniteit en vreugde die ik
nooit eerder had ervaren...de vreugde die ik die dag voelde...overstroomde
mijn ziel.... ik kon die nacht niet slapen. De reden daarvan was mijn
zielsvervoering, alsof het licht van de maan zich die hele nacht over
mijn ziel had uitgespreid." En als Tagore het over zijn eigen
verlichting heeft, zegt hij, "Het was in de morgen; ik keek naar de
zonsopgang in de Free School Street. Opeens werd er een sluier
weggetrokken en alles wat ik zag werd lichtgevend. Het hele tafereel
was een en al volmaakte muziek, een prachtig ritme." (Let op dat gevoel
van ritme, waarvan ik me ook bewust was.) "De huizen in de straat, de
spelende kinderen, leken allemaal deel uit te maken van één lichtgevend
geheel - onuitsprekelijk verheerlijkt." (Misschien was de betekenis van
die enorme betekenis die ik voelde, maar niet kon vatten, dat we
allemaal deel uitmaken van dat prachtige geheel.) "Ik was vervuld van
blijdschap, vervuld van liefde voor elk nietigste ding."
En dat was wat ook ik - in mindere mate - zag tijdens die vluchtige
momenten daarbuiten op de veranda van het ziekenhuis. Bij mij was het,
denk ik, een soort toevallige verheldering van het zien door het weer
tot leven komen tijdens het herwinnen van mijn gezondheid. Ik denk dat
heel wat mensen hetzelfde ervaren hebben gedurende een herstelperiode.
Misschien is dit de manier waarop we allemaal het leven zouden moeten
zien als we als volwassene daartoe ontwaken. Nu is het zo dat we, als
we ter wereld komen, zo druk bezig zijn met de enorme klus van tanden
krijgen, woordjes zeggen en leren lopen, geen tijd hebben voor en ons
weinig bewust zijn van de wonderen in de buitenwereld en dat het leven,
tegen de tijd dat we de gelegenheid hebben voor bewondering, voor ons
haar aanvankelijke frisheid heeft verloren. Een herstelperiode is voor
volwassenen een soort wedergeboorte, die ons in staat stelt het leven
met onbevangen ogen te zien.
Zonder twijfel kan vrijwel elke intense emotie ons "innerlijk oog"
openen voor de schoonheid van de werkelijkheid. Voor sommige mensen
lijkt verliefd worden dat te doen. De schoonheid van de natuur of de
vreugde van het maken van kunst doet dat voor anderen. Waarschijnlijk
kan elke verheven ervaring onze ziel kortstondig op haar tenen doen
staan, zodat we een glimp kunnen opvangen van de wonderbaarlijke pracht
die er altijd is, maar waarvoor we vaak niet lang genoeg zijn om die te
ontwaren.
Emerson zegt, "We zijn ondergedompeld in schoonheid, maar onze ogen
kunnen niet helder zien." Ik denk dat een religieuze bekering vaker de
ogen opent voor de schoonheid van de waarheid, dan welke ervaring dan
ook en het is mogelijk dat ik, als ik niet nog enigszins onder die
donkere wolk van de twijfel had verkeerd, verder had kunnen kijken.
Toch was wat ik zag in feite heel goed.
In dit verband is het volgende citaat van Canon Inge 2 misschien
niet helemaal misplaatst: "Ik kan zeggen dat het ongewone geluk dat
gepaard gaat met elke glimp van inzicht in de waarheid en
werkelijkheid, of dat nu op wetenschappelijk, esthetisch of emotioneel
gebied ligt, volgens mij een grotere apologetische waarde heeft dan
doorgaans onderkend wordt. Het is de duidelijkst mogelijke aanwijzing
dat de waarheid heilzaam voor ons is en het vormt de basis voor een
redelijk geloof dat alle dingen, als we ze zouden kunnen zien zoals ze
zijn, ten goede blijken samen te werken voor hen die God liefhebben."
In wat ik zag was niets dat ethisch van aard leek. In die twintig
minuten werden geen nieuwe gedragsregels geopenbaard. In feite leek het
alsof in het diepst van de Werkelijkheid meer sprake was van schoonheid
en vreugde dan van een overbezorgd zedelijkheidsbesef. Het was een
beetje alsof
(om het gezegde om te draaien),
Ik had geslapen en droomde dat het
leven plicht was
Maar ik ontwaakte en merkte dat het
leven prachtig was
Misschien is het, tijdens dat soort momenten van verlichting, niet
nodig om je zorgen te maken over zonden, want je bent zo in vervoering
door de schoonheid van de mensheid en laat je liefde voor ieder mens
zozeer de vrije loop, dat zondigen haast onmogelijk wordt.
Misschien kan plicht niet meer dan de weg wijzen. Als je je
bestemming bereikt hebt, zou het belachelijk zijn om terug te gaan en
de wegwijzer nog een keer te raadplegen. Een verblind hart is misschien
de echte zonde en als we alleen maar ons hart zouden kunnen reinigen om
de schoonheid die overal om ons heen is gade te slaan, zou die zonde
verdwijnen. Als Christus zegt, "Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en
Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden
(Matth. 6:33)," bedoelt hij misschien met "dit alles" geestelijke
deugden, zelfs meer dan tijdelijke zaken, zoals wat we zullen eten en
waarmee we ons zullen kleden. Misschien was hij zich doorlopend bewust
van een transcendente schoonheid, vreugde en liefde en was wat hij het
meest betreurde dat de mensheid niet in staat was te zien wat voor haar
ogen lag.
Misschien is dat ook het grote verschil tussen heiligen en
puriteinen. Beiden zijn het erover eens dat het goede het middel is om
het doel te bereiken, maar de heiligen hebben het doel bereikt, zijn
zich daarvan bewust geworden en zijn gelukkig. (Een van de
ontwapenendste eigenschappen van een bepaald soort heilige was - of
liever gezegd, is, want ik weiger te geloven dat alle heiligen tot het
verleden behoren - hun kinderlijke vrolijkheid, die alleen kan
voortkomen uit een gelukkig en vertrouwvol hart.) Anderzijds heeft de
puritein zich vastgeklampt aan het middel - maakt zich nog steeds
zorgen over de wegwijzers en is wantrouwend en overbezorgd.
Het is zoals lopen en dansen. Je zou nooit kunnen dansen, als je
niet eerst hebt leren lopen, of blijven dansen, tenzij lopen altijd
mogelijk zou zijn; toch wordt dansen onmogelijk als je te gespannen
bezig bent met lopen. De puritein loopt aan de hand van een bezorgde
moraliteit; de heilige danst bij het aanschouwen van Gods liefde en
zonder twijfel zijn beiden oprecht dierbaar in Gods oog, maar de
heilige is het gelukkigst.
Pater George Tyrrell 3 zegt,
"Voor Jezus is de moraal niet het beste leven, maar de voorwaarde
daarvoor."
Sommigen werpen misschien tegen dat ik een gevaarlijke leer
verkondig; anderen dat ik een dwaas moment van heidense schoonheid op
een hoop probeer te gooien met het christelijk gedachtegoed. Misschien
is dat ook zo, maar toch probeer ik noch het ene noch het andere te
doen. Ik ben alleen verbaasd en probeer de waarheid te achterhalen van
iets dat ik gezien heb.
En alle schoonheid bevindt zich doorlopend voor onze ogen, zingt
ons doorlopend toe en doorlopend lukt het ons niet te dansen. Als we de
dingen konden zien zoals ze werkelijk zijn, zouden we nog alleen maar
kunnen dansen. Dan zouden we het Lot een kushand toewerpen en ons
lichaam, hart, geest en ziel het leven in slingeren, met een glorieuze
overgave, met een buitengewone, opgetogen getrouwheid, in het besef dat
zelfs ons onstuimigste enthousiasme alleen maar langs de rand kan
scheren van de werkelijke schoonheid, vreugde en wonderen die altijd
aanwezig zijn.
Zo is voor mij alle angst voor de eeuwigheid weggevaagd. Ik heb een
beetje geproefd van de gelukzaligheid en als de hemel dat kan bieden,
zal geen eeuwigheid te lang duren om te genieten van het wonder van het
bestaan. Maar dat was niet het belangrijkste dat die twintig minuten
onthulden en dat het meest bijdroeg aan het beëindigen van alle angst
voor een eeuwigdurend leven. Het belangrijkste was dat ik me ervan
bewust werd dat lusteloosheid, verveling en de vragen over de zin van
dat alles, geheel tot het onwerkelijke behoren. Als we ons eenmaal
bewust zijn van de Werkelijkheid - of we dan nu hier doen of daarvoor
moeten wachten tot het komende leven - zullen we ons nooit vervelen,
want in de Werkelijkheid komt zoiets niet voor.
Chesterton 4
heeft erop gewezen dat het vermogen om eindeloos te kunnen
genieten hetzelfde is als waarover de meeste kinderen beschikken en
opperde dat dat een goddelijke eigenschap is; dat zijn schepping zich
misschien altijd met een nieuwe verrukking aan God vertoont; dat voor
hem de zonsopgang van vanmorgen misschien dezelfde extatische
gebeurtenis was, als op de eerste dag van zijn schepping. Ik denk dat
ik in die twintig minuten van dat heldere zien ontwaarde dat dat
vermoeden juist was en ik realiseerde me dat we in het beginstadium van
de eeuwigheid die goddelijke en kinderlijke eigenschap zullen
heroveren, de eigenschap die de ouderen en het onwerkelijke van de Tijd
ons tijdelijk ontnomen hebben.
Nee, ik zal nooit meer bang zijn voor de eeuwigheid. En zelfs als
er geen andere leven zou zijn, dan is dit leven hier en nu, als we maar
onze duffe ogen konden openen om het in zijn ware gedaante te zien,
prachtig genoeg om geen verre hemel nodig te hebben om het te
rechtvaardigen. De hemel is in al haar voorjaarsschoonheid, hier en nu,
pal voor onze ogen, welt op pal voor onze voeten, klopt aan ons hart,
maar wij weten helaas niet hoe we haar binnen moeten laten!
Toen ik bijna hersteld was, kreeg ik opnieuw een vluchtig bezoek
van deze buitengewone schoonheid. Gekleed voor de opera kwam een
vriendin mijn kamer binnen. Zo had ik haar heel vaak eerder gezien,
maar even zag ik haar gekleed in die hele onstuimige pracht van de
Werkelijkheid, en bij die aanblik smolt mijn hart zoals eerder van
vreugde. Maar deze tweede gelegenheid was nog kortstondiger dan de
eerste en sindsdien is het niet meer gebeurd. Tagore's verlichting
duurde, naar zijn zeggen, zeven of acht dagen en Jacob Boehme 5 maakte een
"sabbatsrust" van de ziel mee, die zeven dagen aanhield, waarbij hij
als het ware innerlijk omgeven was door een goddelijk licht. "Het
zegevierende gevoel dat toen in mijn ziel aanwezig was," zegt hij, "kan
ik niet uitleggen of beschrijven; ik kan het alleen vergelijken met een
opstanding uit de dood."
En in die wonderbaarlijke toestand vertoefde hij een hele week,
terwijl ik het met die luttele minuten moest doen! Maar hij was een
heilige en had met schone handen en een zuiver hart daadwerkelijk de
berg des Heren beklommen, (Psalm 24:3) terwijl ik daar kortstondig heen
gesleurd was en als het ware toevallig, door het weer tot leven komen
tijdens mijn herstelperiode. Maar net zoals die bezielde mensen
getuigen van een grote vreugde en grote schoonheid, kan ook ik
uitroepen, "Ja, ik heb het ook gezien! Ja, O Schoonheid, O
Werkelijkheid, O Waanzinnige Vreugde! Ook ik heb oog in oog met je
gestaan!" En hoewel ik dat extatische zien nooit meer in zijn volheid
heb beroerd, weet ik dat alle geschapen dingen van een onzegbare
schoonheid en waarde zijn en ik zal niet nalaten hulde te brengen aan
alle pracht waarmee het bestaan overstroomd wordt. Ook zal ik zonder
angst aan alle gebeurtenissen, droevige of vrolijke, in mijn leven een
zo groot mogelijke, buitengewone en onverschrokken, enthousiaste
bijdrage leveren.
Misschien zal ik er op zekere dag weer oog in oog mee staan.
Opnieuw zal dan de grauwe sluier van het onwerkelijke weggetrokken
worden; opnieuw zal ik dan de Werkelijkheid aanschouwen. Wanneer de
wind door de bomen of bloemen waait, heb ik nog steeds het griezelige
gevoel dat ik haar bijna aan kan raken. Afgelopen zomer was die sluier
op een dag in mijn tuin heel dun. De wind woei en ik wist door de
zwaaiende riddersporen en rozerode campanula's, en het buigende
vingerhoedskruid, dat al die schoonheid en onstuimige, jeugdige "extase
in het binnenste van het leven" samen met de wind herrie schopte, maar
ik kon dat net niet zien. Maar het is er - het is er altijd - en op
zekere dag zal ik het weer tegenkomen. Mijn blik zal helder zijn, het
innerlijk oog open en weer zal die waanzinnige vreugde me overweldigen.
Op een dag - misschien nu nog niet - maar op een dag!
ENIGE VERHELDERENDE BRIEVEN NAAR
AANLEIDING VAN
"TWINTIG MINUTEN WERKELIJKHEID"
DE schrijfster van bovenstaand artikel is dank verschuldigd aan de
uitgever van The Atlantic Monthly, en aan anderen die anoniem
wensen te blijven, voor de toestemming om op de volgende pagina's een
samenvatting te geven van een aantal van de vele interessante brieven
die geschreven zijn naar aanleiding van het artikel ten tijde dat het
gepubliceerd werd in The Atlantic.
De toegevoegde getuigenis aan, en de verschillende verklaringen
van, de ervaring die deze brieven bieden, zijn in de ogen van de
schrijver zeer waardevol, niet alleen omdat ze dienen ter bevestiging
van de frequentie van deze vluchtige momenten Werkelijkheid, maar ook
omdat ze kennelijk spontaan voorkomen bij mannen en vrouwen uit alle
beroepsgroepen en in alle delen van het land. Daarnaast getuigen ze van
een gretige honger en dorst naar gerechtigheid in menig onverdacht hart
en in vele gevallen van een opzienbarend antwoord van de Geest op deze
honger en dorst.
We hebben nauwelijks een idee van de frequentie van deze
ervaringen, omdat de herinnering daaraan doorgaans in stilte bewaard
wordt, totdat naar aanleiding van een soortgelijke ervaring de barrière
van terughoudendheid geslecht wordt, zodat degenen die deze kennis ook
hebben, genoodzaakt zijn om hun kostbare getuigenis toe te voegen aan
wat al gezegd is. Het is daarom een genoegen deze brieven te kunnen
publiceren, brieven die deze onafgebroken werkzaamheid van de Geest zo
geestdriftig bevestigen. Ze zijn hier afgedrukt met de oprechte hoop
dat de lezer daarin hetzelfde hartverwarmend gevoel en de geestelijke
aanmoediging vindt, die de schrijver van "Twintig minuten
Werkelijkheid" bij het doorlezen ervan ervaren heeft en daarvoor spreek
ik hier mijn dank en waardering uit.
I
HET VERGETEN VISIOEN
Ik weet zeker dat het artikel "Twintig minuten Werkelijkheid"
belangstelling heeft gewekt bij veel lezers van The Atlantic,
van wie sommige zich zonder twijfel soortgelijke voorvallen in hun
eigen leven kunnen herinneren. Het volgende beknopte verslag van een
enigszins overeenkomstige ervaring, die ik onlangs meegemaakt heb, kan
misschien van belang zijn voor degenen, bij wie al belangstelling voor
het onderwerp is gewekt.
Anders dan bij de schrijver in het meinummer van The
Atlantic, werd bij mij als kind niet angst gewekt door het idee van een
eeuwigdurend leven, maar door dat van een eeuwigdurende dood.
Ik was bang voor mijn eigen vernietiging; ik was daar af en toe zo
vreselijk bang voor dat het leek alsof ik besefte hoe het zou zijn om
volledig uiteen te vallen, de kwelling te ondergaan van het uitdoven
van mijn eigen identiteit. Soms stelde ik me een enorme buis voor,
vervaardigd van een of ander onbuigzaam stenen of stalen materiaal, met
in de bodem een piepklein, speldenknopgroot gaatje. Langs de steile
kanten van de naar elkaar toelopende wand rolden enorme hoeveelheden
puin en rotsblokken naar beneden, die door een onzichtbare kracht op de
bodem tot stof werden vermalen, dat vervolgens door de minuscule
opening werd geduwd. Opeens werd ik overweldigd door afgrijzen als ik
dacht: "Dat zal mijn lot zijn," en hoewel ik het gevoel had dat, wat er
ook met mijn lichaam gebeurde, een dergelijke vernietiging voor mijn
ziel onmogelijk was, was mijn paniek echt. Het leek alsof ik bang was
dat het optreden van een of andere onvoorstelbare kracht of wil, in een
flits iets onmogelijks toch zou bewerkstelligen.
Die hevige angst was niet van lange duur. Gedachten over dit
onderwerp kwamen geleidelijk steeds minder voor en algauw groeide ik
helemaal over die angsten heen, duwde ze weg en negeerde ze, het enige
wat een gezonde en heel drukke jongeman betaamt. Tegen de tijd dat ik
een volwassen vertrouwen en geloof had gekregen in de goedheid van het
universum en het bestaan van God, leek het alsof ik ze nooit gekoesterd had.
Het visioen waarover ik het wil hebben is eigenlijk geen visioen,
maar eerder het gevolg van wat ik denk dat er een geweest moet zijn; ik
noem het liever bewustwording. Die bewustwording had te maken met een
gebeurtenis die nog geen jaar geleden plaatsvond. Het maakte niet
zozeer deel uit van de gebeurtenis, maar van een nasleep die twee dagen
later optrad.
Ongeveer een jaar geleden onderging ik een kleine operatie,
waardoor ik maar een paar uur in bed moest blijven. Toen ik onder
narcose werd gebracht ondervond ik heel weinig ongemak, eigenlijk maar
weinig van de lichamelijke gewaarwordingen waarvan me verteld was dat
ik die kon verwachten. Wat me overkwam leek helemaal in het domein te
liggen van gemoed en geest. Na even wachten en diep ademhalen, keerden
mijn gedachten opeens terug naar mijn kindertijd en vroeg ik mezelf af,
"Wat als die kinderlijke angsten nu eens niet ongegrond waren?" Meteen
was ik ervan overtuigd dat ik in de val gelopen was en hulpeloos
neergedrukt werd door een onverbiddelijke kracht; dat ik me al die
jaren, waarin ik zo zorgeloos mijn angst terzijde geschoven had, mezelf
voor de gek had gehouden. Het leek alsof de werkelijkheid met al haar
afzichtelijkheid over me heen hing. Een hard geluid drong mijn oren
binnen, of liever gezegd, ze werden getroffen door een geweldige
trilling in snel opeenvolgende golven, alsof het hele onvermurwbare
universum een of andere wrede, ironische boodschap mijn ziel inbeukte.
Ik had niet meer de kracht om me daartegen te verzetten. Ik dacht,
"Luister, God lacht je uit!" Daarna verloor ik mijn bewustzijn.
Toen ik uit de narcose kwam had ik weinig problemen en diezelfde
middag was ik weer ter been en vertrok ik naar huis. Na een paar dagen
rust voelde ik me weer even goed als tevoren. Op de tweede dag hing ik
in alle rust wat rond, toen mijn gedachten terugkeerden naar wat er
gebeurd was. Op dat moment overkwam me die bewustwording, die me tot op
de dag van vandaag nog steeds even helder voor ogen staat.
Tot mijn verrassing zag ik de voorbije gebeurtenis in een volkomen
nieuw licht; wat ik ervaren had voordat ik mijn bewustzijn verloor, had
zijn angstaanjagende greep op mij verloren. In mijn ziel was nu een
rustige, bemoedigende en onwankelbare zekerheid aanwezig - de zekerheid
dat het verleden voorbij was en niet een naderbij komen van de dood was
geweest en dat de toekomst nooit uit mijn ziel gescheurd kon worden. Ik
wist dat ik, tijdens die periode van volkomen leegte, geen moment had
opgehouden te bestaan, of bewust te zijn en dat mijn ziel een of andere
geweldige reis gemaakt had, maar mijn geest had slechts een vaag
vermoeden wat daarvan de reikwijdte en bestemming waren. Ik wist zeker
dat het hardvochtige gelach van God mijn echte ziel niet had kunnen
vernietigen en op een of andere manier leek me dat hevig inbeuken op
mijn bewustzijn niet langer ironisch, maar vervulde me van de
alomtegenwoordigheid en kracht van het onuitsprekelijke leven.
Ik was niet geestelijk in vervoering of lichamelijk opgewonden,
maar zowel geestelijk als lichamelijk volmaakt rustig. Ik had geen
visioen. Ik had gewoon het gevoel dat ik zeker wist dat ik een
dergelijk visioen gehad had. Ik had weliswaar enige tijd bewust deel
uitgemaakt van de ultieme werkelijkheid, maar het beeld daarvan was
niet langer aanwezig in mijn hoofd. Er was iets voorgevallen in die
periode van leegte - ik weet niet wat. Het was alsof ik zachtjes
omhooggevoerd was vanuit een of andere duistere afgrond, waarnaar ik nu
zonder afgrijzen terugkijk, naar een gebied van nevels en
voortdrijvende wolken, waar doorheen ik enorme steile granieten rotsen
kon onderscheiden, die de wanden vormden van de schacht, en boven de
door de zon verlichte rand daarvan was mij ten slotte een
onvoorstelbaar prachtig visioen geschonken; alsof ik, zoals Dante zegt,
"un riso dell'universo" 6 had
gezien; alsof het me vergund was een ogenblik in Gods ogen te kijken,
om bemoediging te krijgen van zijn glimlachende blik.
Mijn ziel is doordrongen van deze zekerheid over de goedheid van
het universum, hoewel ik als de oorzaak daarvan niet een visioen
kan aanwijzen. De kracht en rustige vredigheid die dat teweegbrengt is
niet afgenomen. Ik ben ervan overtuigd dat er, tijdens die korte tijd
dat ik buiten bewustzijn ben geweest, voor mijn ziel iets heel
belangrijks heeft plaatsgevonden. Hoe zou het anders kunnen? Zo werden
de angsten voor het niet eeuwige van mijn kindertijd weggevaagd.
II
DE ROTSACHTIGE GLOOIINGEN VAN DE
WAARHEID
Ik las het zeer interessante artikel in het meinummer van The
Atlantic en dat is de aanleiding om daaraan een eigen ervaring bij
te dragen. Het gebeurde meer dan veertig jaar geleden, maar de
herinnering daaraan is nog steeds vers.
Mijn ervaring verschilt in zoverre van die van de schrijver
van The Atlantic, dat die van mij duidelijk moreel van aard was; in feite
werd die teweeggebracht door wangedrag. Het gebeurde zoveel jaar
geleden dat ik het verhaal nu kan vertellen alsof het over iemand anders gaat.
Ik denk dat ik van nature heel eerlijk ben, maar in de tijd
waarover ik spreek, was ik een hele tijd, op zijn minst gezegd,
achterbaks bezig geweest en dat leverde me, wat me destijds leek, een
groot voordeel op. Maar ik leefde in onvrede met mezelf en elke
spirituele waarheid, waarvoor ik eerder zozeer gevoelig was geweest,
was in mijn ogen dood en onwerkelijk. Ik was gewend te bidden dat ik
zou mogen voelen wat het werkelijk betekende, maar er kwam
geen antwoord totdat ik, na een met ruzies gepaard conflict en
verborgen ellende, op een dag, heel rustig en zonder bewuste
inspanning, ophield met dat achterbakse gedoe.
Toen gebeurde het wonder. Het was alsof een grote rubberen band die
zover uitgerekt was dat die op knappen stond, opeens losschoot en tot
haar normale toestand terugveerde. Hemel en aarde veranderden in mijn
ogen. Alles was schitterend omdat het verbonden was met een of ander
groots levend iets dat het middelpunt daarvan vormde - niets, alleen
dat leven scheen ertoe te doen. Zolang de ervaring aanhield - en
volgens mij moet dat een hele tijd zijn geweest, omdat ik het me zowel
in huis als buiten kan herinneren - zou ik opgetogen de brandstapel
hebben kunnen bestijgen. Ik voelde me zo eervol gemachtigd door een of
andere hogere kracht, dat ik met mijn hoofd in de wolken liep. Zelfs de
details van het dagelijks leven, zoals je schoenveters strikken of je
tanden poetsen, die me voordien haast verstikten door hun eentonigheid,
werden spannend en belangrijk zodat ik, wat ik te doen had, beter kon
doen. Als antwoord op mijn bidden werd mij de Werkelijkheid getoond.
Net zo duidelijk als ik vanuit mijn raam, terwijl ik hier zit te
schrijven, de schoorstenen van de stad zie, zag ik de grote
schouders van de Waarheid en Gerechtigheid onder alle stoffelijke
dingen naar beneden reiken, zoals de rotsachtige glooiingen van een
berghelling onder de verschuivende wolken en schaduwen. Ik zag
dat, daarmee vergeleken, alle stoffelijke dingen alleen maar wolken en
schaduwen zijn. Sindsdien heb ik nooit meer getwijfeld aan wat de Werkelijkheid
is.
De enige andere ongewone ervaring die mij overkomen is, had
helemaal geen morele betekenis.
Op zekere dag werd ik me, om een voor mij onnaspeurlijke reden,
terwijl ik naar een voor mij zeer vertrouwde berghelling keek,
gedurende enkele minuten scherp bewust van het leven van de
berg - het leven van dier, vogel, insect, sap in bomen en de trillende
aarde; de hele berg en alles erop en eraan, leek te zingen en te
huiveren van het leven.
Na een paar minuten was het weer een gewone berg, dicht beplant met
bomen, die haar geheim verborg, maar ik was een beetje
veranderd - althans, dat hoop ik.
III
ONAFGEBROKEN IN VERVOERING
Wat is er mis met mijn psyche? Waarom vat een zeer begaafd iemand,
met een pen waarmee hij uiting kan geven aan wat hij voelt, de
psychische ervaring van vreugde en de innerlijke overtuiging dat het
Goede ten grondslag ligt aan alles, op als een visioen, terwijl iemand
anders met heel weinig talenten, die niet over het vermogen beschikt om
zich te uiten, dat altijd meer of minder intens - meestal meer -
gevoeld heeft sinds het eerste bewust ontwaken van haar denken; maar
dat ze, totdat ze "Twintig minuten Werkelijkheid" las, gewoon altijd
gezien heeft als de normale psychische houding van de normale mens?
Toen ik dat prachtig geschreven artikel las zei ik, "Natuurlijk."
"Ja, vanzelfsprekend," "Natuurlijk," zodat ik merkte dat ik, na al die
paragrafen, zat te hijgen van verbazing over het feit dat een man of
vrouw zou kunnen bedenken dat twintig minuten de werkelijkheid ervaren
voldoende belangrijk was om daar iets over te schrijven - het benam me
haast de adem. Maar ik ben toch blij dat het gebeurd is. Ik heb
namelijk gevangen gezeten in egoïsme. Mijn leven lang (ik ben nu
vierenveertig), vanaf mijn vijfde jaar, toen ik als een bezetene rond
de kerstboom danste, onder het uitroepen van "Heerlijk, heerlijk,
Heerlijk!" heb ik op elke saaie dag van mijn leven meer dan twintig
minuten van die ontsluierde, naakte werkelijkheid ervaren - en tot nu
toe heb ik gedacht dat ik zoals ieder ander was en ieder ander als ik,
met uitzondering van mensenhaters, hypochonders, oliemagnaten,
voorstanders van vivisectie en koningen die, zoals we weten, allemaal
blind geboren zijn.
Ik veronderstelde dat ieder normaal iemand die ondertoon van
Vreugde kon horen - deze onzichtbare maar altijd voelbare Werkelijkheid
van de dingen, die klopt en bonst onder al het afschuwelijke en
droevige, zelfs onder al het eentonige en saaie (dat erger is dan het
afschuwelijke, omdat het minder indrukwekkend en intens is).
Ik ben een heel gewone vrouw, die een heel gewoon leven leidt en
haar dagen (in ieder geval de meeste) besteedt aan huishoudelijk werk -
mijn kachel in de gaten houden, koken, stoffen en de vaat doen, maar op
een of andere manier zijn die plichten nooit echt saai; binnenin gloeit het altijd.
Telkens als ik mijn kachel bijvul, voel ik een huivering van
verbazing als ik denk aan die glanzende zwarte kolen die uit deze
wonderbaarlijke aarde komen en aan het dappere, zwoegende leven van die
krachtige mannen, dat diep in de mijnen doorgebracht en opgeofferd
wordt om die kolen te delven zodat ik mijn kachel kan
bijvullen. Ik houd echt van mijn kolenkit (behalve als ik zie dat hij
leger wordt!) want ik heb altijd het gevoel dat die me zo dicht bij de
Werkelijkheid gebracht heeft - dicht bij God en dicht bij de mens. Het
is als een geweldige schakel. De schoonheid der dingen vind ik niet zo
aangrijpend als ik de vaat doe, hoewel er altijd wel een vogel zit te
zingen in de seringenstruik tegenover mijn keukenraam of een
zonnestraal op de wilde wingerd valt, waardoor ik de vrolijke,
onstuimige vreugde voel in het binnenste van het leven - en als het
niet te dwaas zou klinken, zou ik oprecht kunnen zeggen dat ik dag in
dag uit toegegeven heb aan een extatische verwondering als ik vers,
schoon water in mijn afwasteil goot en er soms enige momenten als een
idioot bij heb staan staren alsof het de Niagarawaterval was - en dat
is het ook, maar alleen een "beetje kleiner." Van het eeuwige mysterie
van de sterren tot aan mijn afwasteil is het allemaal zo opwindend, zo
buiten onszelf, zo door-God-samengevoegd, dat voor mij nooit iets
"afgezaagd" is geweest. De regen die op mijn dak klettert geeft me
altijd een soort warm geruis in mijn hart, net als wanneer ik
Schumann-Heink 7
hoor; dat eindeloos besef van Vreugde en Schoonheid lijkt
volmaakt onontkoombaar. Van de Eeuwigheid krijg ik altijd
binnenpretjes. Ik heb altijd gerekend op een eeuw met Walt Whitman en
John Muir, meerdere eeuwen met Balzac, Dostojevski en Burns, 's avonds
eeuwen met The Atlantic, 's morgens met Ševčík's Vingeroefeningen voor
Viool 8 en
geen enkele liefdadigheidsinstelling om het even waar, die die heilzame
egoïstische vreugde kan verstoren en je een gevoel kan geven dat je
opgetogen plichtsgetrouw en Rechtvaardig bent. Eeuwigheid is gewoon eerlijk.
IV
NOG EEN VERVOERDE
Met grote belangstelling heb ik het anonieme artikel - "Twintig
Minuten Werkelijkheid"- gelezen in het meinummer van The Atlantic,
en het commentaar van Dr. Cabot daarop.
Het is de eerste en enige keer in mijn leven dat ik een uiting heb
gezien van de betekenis van de pracht van de wereld, zoals ik die zelf
mijn hele leven gevoeld heb. Natuurlijk niet onafgebroken, maar
gedurende zo lange periodes en zo vaak dat de houding van andere mensen
ten opzichte van de wereld voor mij altijd een reden is geweest voor
verbazing en verwarring. Ook het artikel van Dr. Cabot was belangrijk
omdat het mogelijk leidt tot een verduidelijking van mijn standpunt;
bij een onlangs uitgevoerd medisch onderzoek, bleken mijn
gezichtsvermogen, gehoor en reukvermogen buitengewoon scherp te zijn.
Ik heb altijd gedacht dat ander mensen net zo zagen, hoorden en roken als ik.
V
UIT EEN OUD PLAKBOEK
De ervaring van uw anonieme medewerker, zoals verteld in het
meinummer van The Atlantic, is bijzonder, maar niet
uniek. Uit een plakboek van de oorlogsdagen van 1861 citeer ik
bijgevoegd couplet van een gedicht waarin de schrijver vertelt hoe hij
nader tot het Oneindige kwam. Er staat geen naam bij; het is gewoon een
verdwaald gedicht uit het poëziehoekje van een plattelandskrant, maar
het is zo goed dat het voor altijd blijft hangen in het geheugen van de lezer.
Slechts een enkele keer liggen wij
Waar de herfstzon schijnt als purperen wijn
Door donkere takken, te staren naar het luchtruim;
En onduidelijke, goddelijke dromen
Omgeven ons gekwelde hart
Met het vage beeld van volmaakte rust -
En een enkel moment horen we
Het trage deinen van de oneindige zee.
VI
IK WEET WAT ER GEZIEN ZOU ZIJN
Kunt u me, zonder de vertrouwelijkheid te schenden, de naam en het
adres sturen van de anonieme schrijver van "Twintig Minuten Werkelijkheid"?
Ik stel het artikel zeer op prijs en zou hem willen schrijven.
Op 15 augustus 1909, om 10:30 's morgens, had ik dezelfde ervaring
als hij, maar niet op precies dezelfde manier. Ik zag niet iets zoals
hij en ondervond geen "ritmisch gevoel," maar ik werd volkomen
overweldigd door dat "iets" en vervuld van een onuitsprekelijk geluk en
vreugde en even onverwacht als het bij hem gebeurde.
Ik was me, met andere woorden, in mijn lichaam bewust van dat iets.
Zonder op te scheppen of arrogant te zijn, kan ik zeggen dat ik, zonder
enige twijfel, weet wat dat iets was en is. Hij vertelt dat
hij het bijna zag. Ik citeer, "Als ik dat niet echt zag, was dat niet
omdat dat er niet was, maar omdat ik niet ver genoeg keek." In alle
bescheidenheid, maar toch heel zelfverzekerd, zeg ik dat ik weet
wat hij gezien zou hebben als hij wat verder had kunnen kijken. Ik heb
het nooit gezien, maar ik ben me ervan bewust geweest en ik weet wat
hij zou hebben gezien.
VII
GETUIGENIS VAN EEN KUNSTENAAR
Ik had nog niet ver gelezen, niet verder dan de woorden "Ik kan me
nu niet meer herinneren of die openbaring zich plotseling of
geleidelijk voordeed" toen het leek of mijn hart stil bleef staan en in
afwachting van wat ging komen, maakte zich een zodanig opwinding van me
meester, dat ik de rest van artikel op geen enkele manier rustig kon
lezen. Het was de tweede keer deze winter dat ik het genoegen smaakte
van het besef dat ik niet alleen stond in deze ervaring.
Het was in de zomer van 1910 dat mij dit wonderbaarlijke overkwam.
Het enige dat ik me aangaande de ervaring nog kan herinneren en u kan
vertellen is dat in een flits bij me opkwam dat elk individu een andere
en afzonderlijke persoonlijkheid had en iedereen daarom enorm
belangrijk was. Mijn poging om over te brengen wat ik ervaren had was
natuurlijk volkomen ontoereikend - ik kende mezelf niet.
Toen had ik het gevoel en ben er nu heilig van overtuigd, dat ik de
Waarheid voorbij had zien komen en de zoom van haar gewaad had aangeraakt.
Die uitbundige vreugde en die "sabbatsrust van de ziel;" dat met
het hoofd in de wolken lopen, dat volkomen onbewust zijn, of liever
gezegd, jezelf verliezen in alles; dat binnen in de dingen kijken en
alle uiterlijk vertoon dat wegvalt; dat geweldige belang van elk
individu en vooral die onuitsprekelijke verlichting; dat alles
bevestigt dat die ervaring identiek was aan die in het artikel in The
Atlantic verhaald wordt. Het lijkt dat dat ene woord "verlichting"
onmisbaar is voor het verduidelijken van deze toestand.
Het heeft de eigenschap van een Rembrandt. Terwijl hij dat licht
slechts op een gedeelte van zijn doek aanbracht, waardoor hij dat
verlevendigde en de rest donker liet, verlichtte dit licht alles en
iedereen en liet niets in het donker. Het was de eigenschap van een
Rembrandt, maar dan duizendvoudig versterkt.
Als iemand me in die tijd had gevraagd hoe lang die toestand had
geduurd, zou ik gezegd hebben twee weken, maar ik ben bang dat het me
langer geleken heeft dan het in werkelijkheid was, toen ik las hoe
kortstondig het bij anderen was geweest. Maar ik kan me herinneren dat
ik ochtend na ochtend opstond met diezelfde serene vreugde en die
levendige belangstelling voor de mensheid, dat volkomen vergeten van
mezelf en overal dat prachtige licht. Ik kan me ook nog het volgende
voorval uit die tijd herinneren: op zekere dag toen ik zomaar naar de
mensen zat te kijken, kwam een van de dames naar me toe en zei,
"Schrijft u?" Toen ik ontkennend antwoordde, zei ze, "U lijkt zo
vreselijk geïnteresseerd te zijn in alles en toch zo volslagen
onthecht." Het was nogal vreemd, herinner ik me, dat ik in die tijd
bezeten was door het verlangen om te schrijven en bij twee gelegenheden
deed ik dat ook, waarbij ik de mensen om me heen als onderwerp nam -
dat schrijven leek helemaal vanzelf te gaan, zonder dat ik er bij nadacht.
Sindsdien heb ik maar twee keer een poging ondernomen om anderen de
ervaring uit te leggen. Natuurlijk ben je bang dat je op een kritische
houding stuit over iets wat voor ons kostbaarder is dan een hoop goud.
Van het gezicht van degenen die ik het probeerde uit te leggen, kon ik
waardering aflezen en een serieuze poging om het te begrijpen, maar
opnieuw besefte ik het enorme onvermogen om hen enig idee te geven van
het wonderbaarlijke en de vreugde die zich meester van me hadden
gemaakt.
Dus deed ik er verder het zwijgen toe en vroeg me af of iedereen
die volkomen gezond was in die toestand verkeerde of dat alleen ik,
zogezegd, "vreemd" was.
Toen stuitte ik op Edward Carpenter 8. Afgelopen
februari was ik zijn "Dagen met Walt Whitman" aan het lezen, toen ik
opeens mijn adem inhield, de pagina's verslond en stil werd terwijl
iets wonderlijks tot me doordrong.
Eerst twijfel, maar toen ik ontdekte dat wat ik gekoesterd had als
een ervaring die mogelijk alleen bij mij behoorde, door anderen gedeeld
werd, werd ik overrompeld door verbazing en vreugde. Ik schaamde me bij
de gedachte dat ik een ervaring gehad zou kunnen hebben, die leek op
die die een zo geweldig genie als Walt Whitman had gehad, maar toen ik
verderop las dat het niet ongewoon was bij gewone mensen, voelde ik me
opgelucht - hoewel ik al die tijd diep in mijn hart wist dat het een
gelijksoortige ervaring was, zij het niet in dezelfde mate.
Ik bedacht dat als dat het leven was, ik al die tijd zonder twijfel
dood was geweest - de gevangenistralies waren verbroken en ten slotte
waren alle ketenen, geestelijke en lichamelijke, van me afgevallen.
Eindelijk was ik vrij - ik zag nog alleen maar van aangezicht tot aangezicht.
Sinds die gedenkwaardige zomer heb ik gemerkt dat de onthulling van
weer een stukje van de Waarheid altijd gepaard gaat met een vergeten
van mezelf, belangstelling voor alles om mij heen, verbazing over het
feit dat iemand zich ooit kan vervelen - en een onwankelbaar
sereen gevoel. Afgelopen maart diende deze ervaring zich voor de
tweede of derde keer aan. Niemand had meer verbijsterd kunnen zijn dan
ik, toen ik me realiseerde dat de toestand verdwenen was - me in de
steek had gelaten, zonder dat ik er ook nog maar iets van merkte. Op
het moment dat het me overkwam besefte ik niet dat het iets ongewoons
was en dacht dat ik me vanaf die tijd doorlopend zo zou voelen.
VIII
VAN EEN GELETTERD MAN
"Twintig Minuten Werkelijkheid," met zijn prachtige beeld van "de
uitbundige pracht en heerlijkheid van het hele leven" vond ik uitermate
interessant. Het aldus onthulde beeld van de werkelijkheid bevestigt
wat in mijn ogen heel lang een grote waarheid is geweest: dat het leven
in zijn goddelijke werkelijkheid, waarvan we ons uiteindelijk allemaal
bewust moeten worden, in zijn extatische vreugde alle aspecten van het
bestaan insluit. Vandaar dat het vanzelfsprekend is dat een gedeelte
daarvan gevormd moet worden door de duistere kanten: pijn, lijden,
ruzie, zondigen, verdriet, de hele tragedie, waarbij de kwalijke
aspecten de schaduwen en de goede de hoogtepunten zijn - maar allemaal
wezenlijk voor het geheel - allemaal "deel van die hele waanzinnige
extatische pracht," waarmee al het zijnde pulseert. Als we het leven,
voldoende onthecht en los van onze onbetekenende persoonlijkheid,
zouden kunnen zien, zouden we dat misschien ontwaren.
Ik herinner me tenminste twee gelegenheden, waarbij het leek alsof
een uiterlijke samenklank de overeenkomstige snaar binnen in mij
raakte, dat gedurende een paar minuten een gevoel van kosmisch
bewustzijn, van een totaal extatisch leven, teweegbracht.
Kent u het boek "Licht op het Pad? 9 " Voor mij
is het een van de grote openbaringen op het gebied van geïnspireerde
literatuur. Er staat een passage in die zozeer overeenstemt met het
beeld van de Goddelijke Extase uit het artikel, dat ik het moet
citeren:
"Luister naar de zang van het leven.
"Sla in je geheugen de melodie op die je hoort.
"Leer daarvan de les van harmonie...
"Zolang je nog maar een mens bent, bereiken alleen fragmenten
van het grote lied je oren. Maar onthoud ze zorgvuldig als je er naar
luistert, zodat niets wat tot je gekomen is verloren raakt en probeer
daaruit de betekenis te leren van het mysterie dat je omringt. Te
zijner tijd heb je geen leraar meer nodig. Want zoals het individu een
spraakvermogen heeft, heeft datgene waarin het individu bestaat dat
ook. Het leven kan zelf spreken en zwijgt nooit. En wat het spreekt is
niet, zoals jullie doven dat misschien denken, een schreeuw: het is een
lied. Leer daarvan dat je deel uitmaakt van de harmonie; leer daarvan
de wetten van de harmonie te gehoorzamen."
IX
KOSMISCH BEWUSTZIJN
Ik geloof uw ervaring helemaal, want iets van die
bewustzijnstoestand heb ik zelf vele malen ervaren en in mindere mate
ervaar ik die doorlopend. Onbewust voel ik het altijd, hoewel mijn
uiterlijk bewustzijn zich vaak bezig moet houden met alledaagse dingen.
Soms kan ik over straat lopen, te midden van de het lawaai, de herrie
en de janboel van een grote stad en toch is dat dan alleen maar een
droom voor me: de werkelijkheid is de zekerheid, grootsheid en pracht
van het Leven, de onbeschrijfelijke liefde van God en de schitterende
orde van de schepping.
Ik heb ooit een jonge vrouw gekend, die opeens een dergelijke
toestand bereikte en tien weken lang zo fantastisch gelukkig was, dat
ze er amper iets over kon zeggen; en een keer zag ze twintig engelen en
had heel bewust twee uur in hun gezelschap verkeerd.
Wat u gehad hebt, was volgens mij een glimp van wat het "Kosmisch
Bewustzijn" 10
wordt genoemd. In de bibliotheken is een dik boek met die titel
te vinden, waarin de beschrijving staat van de ervaringen van ongeveer
dertig personen, die dat zich-bewust-zijn van het geheel hebben meegemaakt.
Veel gedeelten van Swedenborgs geschriften laten zien wat voor
rijkdom aan inzichten mogelijk is voor het menselijk bewustzijn.
Jarenlang heb alles gelezen wat ik kon vinden, dat op enige manier
vergelijkbaar was met mijn eigen ervaren van een onafgebroken vreugde
schenkend beeld van het Universum en ik kan u verzekeren dat anderen uw
eigen verblijdende beeld gedeeld hebben en voor velen werd het niet
slechts "Tien Minuten Werkelijkheid" maar "de Werkelijkheid."
Ik ben ervan overtuigd dat deze bewustzijnstoestand de eigenlijke
erfenis is van "Wie wil (Openb. 20:17)" ontvangt het op Gods manier en
ik denk voldoende in termen van het universele doel en plan om
vertrouwd te zijn met hemelse zaken. Ik weet zeker dat er bij de
geestelijke ontwikkeling bepaalde wetten gelden, waardoor vrijwel
iedereen die ze trouw volgt zijn idee van het leven zodanig kan
verruimen, dat het lijkt op een kuiken dat zijn schaal uitkruipt naar
het zonlicht en de prachtige wereld.
Wat betreft de methodes om een kosmisch bewustzijn te bereiken, ken
ik op dit moment niets dat vergelijkbaar is met zwijgend bidden.
Vérgaande studies en grondig onderzoek naar de Waarheid, waar die ook
gevonden worden, zijn nuttig bij het verkrijgen van een duidelijker
idee van wat en hoe iemand moet bidden. Maar eenwording met God is het
uiteindelijke doel van dat alles en omvat alles wat er gewenst kan
worden.
Het antwoord op wat bidden heeft uitgewezen dat het best
gedaan kan worden, is dat bidden alleen niet de plaats kan innemen van handelen.
Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan ingevingen, je losmaken van elke
louter menselijke gedragslijn, die bij je beslissingen wedijvert met je
intuïtie, zijn belangrijke stappen. Op verstandelijk vlak bevestiging
zoeken van wat je intuïtief verkregen hebt, maakt het denken
evenwichtig en je waarnemingen betrouwbaar. Zover kun je intuïtief
komen en de rest van je denken moet dat dan proberen bij te benen.
Gelukkig hij die weet hoe hij al zijn vermogens gelijkelijk kan
ontwikkelen en ze in de pas kan laten lopen bij de opwaartse gang. Je
kunt de berg wel beklimmen, maar als je iets belangrijks achterlaat in
het dal, moet je een keer terug om het op te halen. Neem dus op je
tocht naar boven alles mee wat je ooit nodig kunt hebben.
Het gebed is het basale instinct van het bestaan - het schepsel
hernieuwt zijn leven aan zijn Bron. Vanuit deze levensbron, worden alle
andere instincten en eigenschappen tot leven gewekt. Elke "druppel" van
het leven die de ledematen verfrist, is eerst door het grote kanaal
gevloeid dat ons met God verbindt.
Toen Jezus gevraagd werd wat het belangrijkste Gebod was,
koos hij het Eerste, verruimde dat en zei, "Gij zult de Here, uw God, liefhebben
uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand... en
uw naaste gelijk uzelf," en Hij zei, "Aan deze twee geboden hangt de
ganse Wet en de profeten (Matth. 22:37-40)."
Geheel, betekent elk deel ervan. Geheel het verstand, betekent alle
geestelijke vermogens, zoals het Geheugen, de Rede, Verbeelding en
Intuïtie. Geheel het hart betekent de Liefde, Gehoorzaamheid, Reactie,
Wil, Emotie, Doel, Motieven en Geloof (dat wil zeggen, wat iemand zelf
voor waar houdt). Onder de gehele ziel valt de volledig onderwerping
van de ziel aan Gods wetten; waaronder berouw, belijdenis der zonden,
gehoorzaamheid, heiliging en onafgebroken overgave aan Gods wil.
Alles wat opgeslagen ligt in het geheugen moet aan het licht
gebracht en neergelegd worden op het altaar van God; Hem moet
toegestaan worden het te veranderen in een instrument dat gebruikt kan
worden om alles opnieuw te interpreteren. Net zoals een tot inkeer
gekomen "blanke slavenhandelaar" zijn eigen kennis van de werkwijzen
van de onderwereld aanwendt voor de taak om degenen, die zich nog in de
maalstroom bevinden, te bevrijden. Elke indruk, goed of slechts, die
ooit in het geheugen opgeslagen is, kan nuttig gemaakt worden als God
de Gebruiker is. Vandaar dat God aanbidden met heel het verstand ook
het geheugen betreft met alles wat daar in zit. Vandaar de noodzaak
voor het individu om een periode door te maken waarin alles, wat in het
geheugen zit, opgediept en op het altaar gelegd moet worden.
Op dezelfde manier moet de Rede gereinigd worden van al haar
onjuiste gedachtegangen en gevuld worden met juiste gedachtegangen,
waarbij de onjuiste voorrang moeten geven aan de nieuwe en juiste.
Zo moet ook de Verbeelding bevrijd, hervormd en tot instrument van
God gemaakt worden, geschikt om haar plaats in te nemen bij het
aanbidden van God en altijd de voorloper te zijn van toekomstige
ervaringen en de hanteerder van niet aanwezige dingen. Door middel van
de verbeelding begrijpt de menselijke geest de kosmos. Verbeelding is
het creatieve vermogen. Gods beeld moet creatief zijn. Het Universum
bestaat als Gods evenbeeld. Ons Universum bestaat in onze Verbeelding,
dat wil zeggen, voor zover het Universum van ons is, kan de Verbeelding
het bevatten. Vandaar het belang van het verruimen van het Verbeeldingsvermogen.
Op dezelfde manier kun je elk vermogen van geest, hart en ziel
vergroten en door elk daarvan te ontwikkelen (door gebed en
gehoorzaamheid) ontwikkel je steeds meer alle vermogens waarmee je
dichter bij de Grote Werkelijkheid kunt komen.
X
EEN MUZIKAAL STANDPUNT
.... De zo goed beschreven ervaring is niet ongewoon of enigermate
occult en zeker niet beperkt tot "herstellenden." Het is gewoon de taal
van kunst en muziek - het is een zuivere, primitieve en spontane
natuurlijke taal. Dat de ervaring maar twintig minuten aanhield, is
heel voor de hand liggend voor ieder van ons die gebaande paden volgt -
in feite is het enige wat veel van ons vergund wordt, een korte pauze,
niet meer dan een glimp van de "werkelijkheid," tussen de bedrijven van
het "toneelstuk" door - en toch kan dat beeld, als het ooit gezien is,
nooit meer vergeten worden en schreeuwt de eenmaal overkomen ervaring
om herhaling.
Is er iemand die betwijfelt dat de, door de schrijver beschreven,
gemoedstoestand precies dezelfde was als die van de grote Beethoven
toen hij door de velden en bossen dwaalde en de hemelse harmonieën
hoorde van de natuur die hij, dankzij zijn genialiteit, kon vertalen in
Symfonieën en Sonates? De kabbelende beek, de zingende vogel, het
ruisen van de bladeren en de roep van de landbouwer, werden allemaal
samengesmeed tot één geheel, samen met de duizend-en-een andere
geluiden en beelden van de natuur zoals zij is en door hem bewerkt,
zodat de mens dat kan gebruiken als middel om zich één te voelen met
onze moeder van alle vreemdelingen en om sneller in contact te komen
met de eeuwige waarheden van het grote voortsnellend Universum dat
evenzeer glimlacht naar de zoemende bij, als naar de bloeddoorweekte
man in de loopgraven, dat evenmin geschokt is door de slachthuizen in
Chicago als de slagvelden van Europa, dat sereen is hoewel het trilt
van passie en altijd bereid is om al zijn kinderen in vervoering te
brengen, die zich kleden in een geschikt geestelijk gewaad om op
audiëntie te verschijnen. Je hoeft alleen maar een paar pagina's van
bijvoorbeeld Walt Whitman te lezen om je verbonden te voelen met de
vogels, winden, staalfabrieken en geluiden van de oceaan. Je hoeft
alleen maar een beroemd schilderij te aanschouwen, om je te realiseren
dat het hele leven harmonie, vreugde, vrede en vooruitgang is. Je hoeft
alleen maar in je eentje, of met iemand die jou een warm hart
toedraagt, diep in de bossen te gaan wandelen en de geluiden van de
natuur in je binnen te laten dringen, om te voelen dat je deel uitmaakt
van dat alles - net zoals het blad aan de boom of de vogel op de tak -
en dat de problemen, zorgen en verantwoordelijkheden van het leven te
wijten zijn aan de huidige door mensen bedachte regels en niet in
overeenstemming zijn met de wetten van de natuur, die uitsluitend
ingesteld zijn ten behoeve van geluk, gezondheid, leven en liefde.
Deze gemoedstoestand die onze schrijver "verlichting" noemt, kan
natuurlijk niet beheerst worden door de wil en kan zich alleen maar
voordoen onder ideale omstandigheden; en toch kan die uitgelokt worden
door jezelf in een daarvoor gunstige toestand te brengen. Het komt als
het het minst verwacht wordt en verdwijnt weer even plotseling. Geen
enkele werkelijk grote kunst, muziek, dichtkunst of zelfs filosofie is
de wereld ooit geschonken, anders dan door middel van die ruimere blik,
die ons in staat stelt om, boven en voorbij de conventies van de
beschaving, de eeuwigdurende Werkelijkheid te aanschouwen. Misschien is
het in feite zo dat het genie gewoon de verlenging of langdurige
voortzetting is van die buitengewone en onthechte blik of
"verlichting." Anderzijds kan elke gevoelige ziel, die ook maar over
een vonkje idealisme of verbeelding beschikt, zelfs al is het met zeer
sporadische tussenpozen, een vluchtige glimp, een voorbijgaand visioen,
een "verlichting" ten deel vallen, die hem de ongeëvenaarde schoonheid
toont van het leven, de goddelijke harmonie, vreugde en eenheid van de
natuur.
XI
VAN EEN ZEER BELEZEN MAN, DIE VAAK DIEP
NADENKT
U vraagt mij mijn eigen ervaring te beschrijven. Het was niet mijn
bedoeling daarover veel los te laten, maar in antwoord op uw
rechtstreeks verzoek, kan ik niet anders dan daarvan zo duidelijk
mogelijk verslag doen. Ik heb het gevoel dat dit alles bij elkaar geen
privé-eigendom is, maar dat het gegevens zijn om definitief een eind te
kunnen maken aan twijfels; gegevens die zo belangrijk zijn dat je, als
er geen misbruik wordt gemaakt van vertrouwelijkheden, moet zeggen wat
je kunt zeggen. De ervaringen, zoals ik die heb meegemaakt, zou ik
willen onderbrengen in drie groepen: de eerste, een afzonderlijke
ervaring waardoor ik mijn religieuze geloof terugkreeg; de tweede, een
groep ervaringen, twee of drie jaar nadien en nog later, samenhangend
met het feit dat ik tot overtuiging kwam dat er communicatie mogelijk
was met de overledenen. Sommige van die latere ervaringen waren haast,
zo niet even, intens als de eerstgenoemden. De derde, de ervaring van
een rustige en geleidelijke ontwikkeling van inzichten in geestelijke
zaken, die van dag tot dag gestaag vorderde. Van die drie, denk ik dat
de laatste de meest waardevolle is. Mijn jeugd bracht ik door onder
invloed van mijn moeder, die ongewoon sterk gericht was op religieuze
zaken en kritisch denken was mij volslagen onbekend. Toen ik daarmee
bekend raakte, merkte ik dat mijn denken geleidelijk van de ene mening
die ik aangehangen had, naar de volgende ging, totdat ik uiteindelijk
in feite een agnosticus was. Ik nam ontslag als predikant en werd
leraar. Daarop volgde een groot aantal jaren vaak vol moedeloosheid.
Mijn gezondheid was matig en door mijn jonge jaren, waarin ik
grotendeels afgesloten was van de ideeën, interessante dingen en
activiteiten waardoor je voeling hebt met de meeste mensen om je heen,
verkeerde ik in een positie waarbij de aanpassing aan het leven en het
gedrag van mij leerlingen gepaard gingen met hevige nerveuze
spanningen. Heel vaak ging ik liggen rusten als ik het gevoel had dat
de enige gedachte die me enig plezier gaf was dat ik op allerlei
manieren het aantal jaren telde totdat ik waarschijnlijk dood zou gaan.
Af en toe dacht ik na over religieuze onderwerpen, maar dan leek het
alsof ik telkens bij dezelfde argumenten terecht kwam, wat geen nieuwe
resultaten opleverde. Net als Omar Khayyam 11 liep ik
dezelfde deur uit waardoor ik binnen gekomen was. Ik herinner me
duidelijk dat ik voorzag wat ik waarschijnlijk in de toekomst zou
geloven en zei tegen mezelf dat ik vermoedelijk nooit mijn instelling
zou veranderen, omdat het onwaarschijnlijk was dat ik een wezenlijk
nieuw argument zou vinden en de oude had ik al zolang steeds weer
overdacht, dat het zeer onaannemelijk was dat ze me enig nieuw licht
zouden kunnen verschaffen. Het zou hoogstens een geringe verschuiving
geven bij het schatten van waarschijnlijkheden.
Toen maakte ik in de lente van 1909 een ervaring mee, die ik eerder
voor mij nooit voor mogelijk had gehouden. Door een betrekkelijk
onbetekenende zaak kreeg ik het vermoeden dat ik een van mijn grootste
problemen misschien op een bepaalde manier zou kunnen aanpakken. De
vraag kwam bij me op wat het zou betekenen als het geloof dat ik eerder
aangehangen had, misschien toch waar was? Ik knielde neer bij mijn bed
met in mijn hoofd het vers uit Openbaring (3:20), "Zie, Ik sta voor de
deur en klop. Als iemand mij hoort en opendoet, zal Ik bij hem
binnenkomen en we zullen eten, ik met hem en hij met Mij," en ik bad
dat als dat echt waar was God me dat moest laten zien en werkelijkheid
voor me moest maken. Daarop volgde een zo intens emotionele ervaring
dat ik, tot een lange tijd nadien, daarover niet kon praten zonder van
slag te raken. Het leek alsof de religieuze waarheid me zo vreselijk
duidelijk geworden was dat ik er niet meer aan kon twijfelen. De
overtuiging was van een geheel andere orde dan het verstandelijk
afwegen van argumenten zoals ik dat eerder gedaan had. De ervaring
verdween en ik ging over tot mijn gewone bezigheden in de wereld en
merkte dat de overtuiging die ik verworven had geleidelijk aan wegebde
en er weer twijfels rezen. Toen ik later lag te rusten op mijn bed,
overdacht ik wat er gebeurd was. Ik had het idee dat er maar drie
mogelijkheden waren. Ten eerste, gewoon op mijn verstand afgaan. Maar
dat had de wereld al gedaan en die is het nog steeds oneens over het
resultaat; ik had dat zelf ook vergeefs gedaan. Ten tweede, ik zou
vastberaden kunnen vasthouden aan de overtuiging waartoe ik eerder
gekomen was. Maar als ik dat zou doen, zou ik mezelf veroordelen tot
een blijvende starheid van denken. Er was nog een derde mogelijkheid.
Als het religieuze geloof werkelijk terecht was en God wil dat wij hem
kennen, dan moet hij zichzelf openbaren en zichzelf voor mij net zo
werkelijk maken als eerder het geval was. Ik had het gevoel dat dat de
enige weg was die ik moest volgen en ik wachtte en richtte me tot God.
Gaandeweg kwam de overtuiging terug (maar wel rustiger). Er volgende
een aanzienlijke periode van dit soort schommelingen. Ik ging de gewone
wereld in en werd afgeleid door allerlei zaken daarin en mijn
overtuiging verflauwde dan. Ik kwam weer thuis en wachtte met mijn hart
geopend voor God. Het duurde niet lang of de overtuiging keerde terug.
Algauw verliet ik me erop als een vaststaande wet, zoals iemand die op
een vlot drijft en zich vol vertrouwen weer in het water werpt. Maar na
verloop van tijd bleef die overtuiging onafgebroken bij me en is dat
vanaf die tijd tot nu toe gebleven.
Ik heb het idee dat de geestelijke wereld zich, op verschillende
manieren, voor ons openstelt. Bepaalde stadia daarvan kunnen zich aan
ons openbaren omdat wij van nature, vanaf het begin, kunnen beschikken
over een bepaald gevoelig, geestelijk, lichamelijk, of spiritueel
zintuig. Soms opent die wereld zich voor ons gedurende een paar minuten
en sluit dan weer, of opent zich en blijft open, waarbij dat
onverklaarbaar optreedt en als het ware toevallig. Jacob Boehme zag de
weerkaatsing van de zon op een glanzende pan, zo was het toch? Ik heb
ook het idee dat dat opengaan geleidelijk en zeker verworven kan
worden, zodat het ons nooit meer verlaat, niet toevallig, maar op een
zo ordentelijke en zekere manier, volgens een natuurlijke wetmatigheid,
dat het geheel ons eigen werk is, verworven door het heldere
bevattingsvermogen van het verstand, op dezelfde manier als waarop onze
vorderingen in de natuurwetenschap zijn bereikt. Ik denk dat het stukje
voor stukje naderbij komt, als we onze strijd zo oprecht mogelijk
strijden, nu eens als een ijle ademtocht van de Geest, en dan weer als
gefluister, die ons allebei een stukje verder brengen, als we ernstig,
gevoelig en verstandig genoeg zijn om de waarde te beseffen van wat
tegen ons gezegd wordt en we onze ziel voldoende tijd geven om daarover
na te denken en het ons helemaal eigen te maken. Ik wil niet dat het
lijkt alsof ik me teveel laat voorstaan op mijn eigen persoonlijke
ervaring. Het is een geordend beeld van de dingen, aangevuld met
gedachten waartoe mijn waarneming, fragmenten van mijn ervaring en
inzichten mij gebracht hebben.
Wat u vertelde over het gevoel van ritme, vond ik bijzonder
interessant, want een bepaald gevoel van angst voor het leven, angst om
niet genoeg te doen, onvoldoende kracht te hebben en niet op tijd
genoeg bereikt te hebben om aan zijn eisen te voldoen, is een van mijn
grootste kwellingen geweest. Tijdens onrustige dromen, droomde ik
steeds weer dat ik ontwaakte met het besef dat ik hopeloos te laat ben
voor een absoluut onmisbare afspraak. De krankzinnige vraag naar
doelmatigheid bij materiële zaken en daaraan meedoen, drukken een grote
stempel op me, hoewel ik die angsten het hoofd bied met een toenemend
gevoel van kracht en begrip. Lange tijd heeft de gedachte aan dat
ritme, in de maat blijven met een in de geest gehoorde, maar materieel
onhoorbare harmonie (natuurlijk figuurlijk gesproken) me vergezeld als
de oplossing voor mijn probleem. Een paar jaar geleden was ik zo dwaas
om te proberen de verwaarlozing van bepaalde kanten tijdens mijn jeugd
in te halen en op een betrekkelijk late leeftijd leerde ik, nogal
gebrekkig, dansen. Van dat vermaak, waarmee ik lang geleden ben
opgehouden, is me nog steeds een bijzonder waardevolle herinnering
bijgebleven, een vorm van niet gedwongen actie, ook niet om steeds
sneller te gaan totdat de krachten het opgeven en zonder grens of doel
in het vooruitzicht, maar actie in de vorm van rustige en vreugdevolle
vriendschap met ander mensen, waarbij elke op het juiste moment genomen
stap in de richting leidt van een eenvoudige alles overheersende
melodie, een vorm van actie die elke nerveuze spanning om sneller te
gaan uitsluit, omdat elke beweging en elk moment volmaakt is en sneller
bewegen de volmaaktheid teniet zou doen.
"Zijn broeders dan zeiden tot Hem: Ga vanhier en reis naar Judea. -
Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is
steeds bereid (Joh. 7:3-6)."
Maar wat de wonderen betreft, waarvan ik geloof dat ze zo
vreugdevol en prachtig zijn dat het ons bevattingsvermogen geheel te
boven gaat en die aan alle kanten om ons heen zijn, sta ik echt niet te
popelen dat ze zich mij te snel zullen openbaren. Want daarvoor is ook
een tijd bestemd. Ik bid God dat mij niet geopenbaard wordt, wat niet
geopenbaard zou moeten worden en ook niet vóór de bestemde tijd, maar
tevens dat iets dat ik zou moeten zien niet voor me verborgen blijft
door mijn ongeloof of afgestompt hart.
XII
EEN NIEUWE, HEERLIJKE WERELD
Ik ben van het slag mensen dat gelooft dat u in "Twintig Minuten
Werkelijkheid" de waarheid spreekt - dat u "de werkelijkheid
aanschouwde," en de vervoering van haar atmosfeer gevoeld heeft - ik
geloof dat omdat ik zelf ook verscheidene van die "zeldzame en
vluchtige" gelegenheden heb meegemaakt, waarover u zo mooi schrijft.
De eerste daarvan deed zich voor toen ik een kind van elf was.
Moeder had vaak met me gepraat over Jezus, zodat ik denk dat ik echt
van hem hield, maar ik wist niet of hij ook van mij hield. Ik wilde dat
heel graag weten. Op een zondagmiddag, nadat ik me op mijn kinderlijke
manier tot Jezus had gericht, leek het opeens alsof alles baadde in een
heel fel licht: niet een uiterlijk licht - een innerlijk licht. Ik kan
het niet zo goed verwoorden als u. Het was een nieuwe, heerlijke
wereld, een wereld van onuitsprekelijke liefde en licht, die voort leek
te komen uit een Aanwezigheid, waarvan ik wist dat hij het was, maar
die kon ik niet zien. Ik dacht dat het Jezus was. Mijn hartje bonkte
uitzinnig toen ik iets zag wat mij een glimlach leek te zijn. Mijn
lichaam leek heel licht en ik had het gevoel alsof ik op lucht liep. Ik
moest iemand vertellen over mijn vreugde, liep naar mijn zuster toe en
zei bedeesd, "Ik heb Jezus gevonden! Ik ben zo gelukkig. Het is nu
overal licht!"
Dit soort innerlijke pracht duurde een uur of twee, tot halverwege
de middagdienst, toen het even plotseling verdween als het gekomen was
en me verward en diepbedroefd achterliet. Ik moest het mijn zuster
influisteren, want ik kon niet wachten tot de dienst afgelopen was.
Verdrietig fluisterde ik, "Ik ben Hem kwijt! Het is allemaal weer
donker. Wat moet ik doen?" Ik ben nu eenentachtig, maar dat beeld en de
extase die daarbij hoorde, zijn in mijn geheugen nog even levendig als
wanneer het me vandaag overkomen was.
Later in mijn leven heb ik nog meerdere "Twintig Minuten
Werkelijkheid" meegemaakt. Tijdens een grote crisis, een psychische
overbelasting, gepaard met een vernederend gevoel omdat ik niet in
staat was krachtig op te treden, kreeg ik een keer opeens een beeld van
een centraal zelf dat me haast overweldigde. Het was een
stuwmeer van nieuwe, onvermoede krachten, mateloze vermogens en
peilloze emoties - een stuwmeer waaruit ik nooit geput had, omdat dit
leven tijd noch ruimte bood voor wat zich daarin bevond en ik
onwillekeurig uitriep, "Nu weet ik dat ik onsterfelijk ben! Ik ben meer
dan ik gedroomd had wat ik was!"
Een ander keer, tijdens een langer aanhoudende psychische
overbelasting en verwarring, ging ik op een dag wandelen in het veld.
Plotsklaps was de spanning weg, zoals de spanning van een knappende
snaar. Mijn ziel werd overspoeld door een niet in woorden uit te
drukken licht, dat afkomstig leek vanuit een groot Wezen, waarmee ik
rechtstreeks in contact stond. Ik voelde dat het de aanraking van God
was. De vervoering was onbeschrijfelijk - maar u kent het. Ik liep
langs een plek begroeid met bosrank, dat u misschien wel kent, met van
die taaie stengels die eindigen in veervormige bloemkelken. Elke bloem
glansde en glinsterde als een parel. Ik kon amper lopen vanwege het
overweldigende gevoel van de Goddelijke Aanwezigheid en de vreugde die
daar bij hoort. Bijna zag ik God.
Er gebeurde nog iets merkwaardigs tijdens die ervaring. Een wit
hondje, dat mij gezelschap hield en de hele weg onopvallend naast me
liep, begon op dat moment om me heen te dansen en te springen, blaffend
en naar me op kijkend alsof ik een of ander verleidelijk brokje voor
hem ophield. Hij zag of voelde kennelijk iets dat hem opwond. Zag hij
het licht op de bosrank, vraag ik me af, of voelde hij de trillingen
van mijn extase? Misschien maken alle geschapen dingen wel deel uit van
een groot geheel. Misschien zijn bruine musjes, witte hondjes,
assistenten, verpleegsters, herstellende heren en oude vrouwen wel
kosmische neven, die als één familie in staat zijn tot wederzijdse
genegenheid.
Nooit heb ik met iemand gesproken over deze wonderbaarlijke en
prachtige ervaringen, omdat ik het gevoel had dat niemand me zou
begrijpen. Ze waren heel levendig, maar nu ik ze onder woorden gebracht
heb, lijken ze erg kleurloos. Elke poging om een beeld te schetsen van
de innerlijke dingen van de Geest, wordt door de taal zo onduidelijk
gemaakt.
Ik heb het gevoel dat ik me zou moeten verontschuldigen omdat
ik, nu ik iemand gevonden heb die het begrijpt, toch gesproken heb. Maar
ach, waarom zouden spionnen die het Beloofde Land gezien hebben na hun
terugkeer hun druiventrossen niet met elkaar mogen vergelijken?
Noten:
[1] Rabindranath Tagore (1861-1941) was een Bengaals dichter, wijsgeer, toneelschrijver, romanschrijver en
mysticus, die zijn faam vooral te danken heeft aan zijn gedichten. Een aantal van zijn werken werden in het Nederlands
vertaald door Frederik van Eeden. Kreeg in 1913 de Nobelprijs voor literatuur. Het heeft hem allemaal niet veel geluk gebracht.
Vier van zijn vijf kinderen stierven voordat ze volwassen waren.
[2] Canon Inge was destijds Dean van de St. Paul's Cathedral en een van de welsprekendste predikanten in die tijd.
[3] George Tyrrell (1861-1909) was een jezuïet. Hij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het
Modernisme. Dat bracht hem in conflict met Rome en zijn eigen orde. In 1908 werd hij geëxcommuniceerd. Naast Huub
Oosterhuis is hij de enige jezuïet die in de twintigste eeuw uit de orde is gezet.
[4] G.K. Chesterton 1874-1936) was een Engels letterkundige en journalist. Hij bekeerde zich in 1922 tot het Rooms-Katholicisme.
[5] Jacob Boehme (1575-1624) was een Duitse schoenmaker en ontpopte zich tot mysticus, filosoof en theoloog.
[6] Un riso dell'universo: een lach van het universum
[7] Ernestine Schumann-Heink, (1861-1936), geboren in Duits-sprekend gezin in Bohemen, was in haar tijd een zeer beroemd contra-alt.
Voerde van 1896-1914 in Bayreuth werken van Wagner uit.
[8] Edward Carpenter (1844-1929) was een Engelse socialistische dichter, filosoof en samensteller van bloemlezingen. Hij
was zowel vriend als minnaar van Walt Whitman. Hij is vooral bekend door zijn essay Civilisation, Its Cause and Cure,
waarin hij stelt dat beschaving een soort ziekte is waar menselijke gemeenschappen doorheen moeten. Zijn 'genezing' is een nauwer
contact met de aarde en ontwikkeling van onze innerlijke natuur. In 1906 publiceerde hij: Days with Walt Whitman: With Some
Notes on His Life and Work.
[9] Light on the Path (1884) is geschreven door Mabel Collins (1851-1927) een Engelse theosofe.
Daarnaast schreef ze populaire occulte boeken.
[10] Cosmic Consciousness: A Study in the Evolution of the Human Mind (1901) is het bekendste werk van
Richard Bucke (1847-1902). Hij was een Canadese psychiater en geneesheer-directeur van het Krankzinnigengesticht in London (Can.)
De Nederlandse vertaling, Kosmisch Bewustzijn, een studie in de evolutie van de menschelijken Geest, verscheen in 1934.
[11] Omar Khayyam (1048-1123) was een Perzisch wiskundige, astronoom, filosoof, schrijver en dichter