Home

Uit: The Concept of Mind, Peregrine Books, 1970, published by Penguin Books

DE MYTHE VAN DESCARTES


INLEIDING

In The Concept of Mind, laat Gilbert Ryle onmiskenbaar zien, dat de Cartesiaanse scheiding van de mens, in een geest en een lichaam, op een denkfout, of zoals hij dat zegt, op een categoriefout berust. Toch is de hele geneeskunde op die scheiding gebaseerd, dus op een denkfout, en dus een vergissing. Als de basis niet klopt volgt daar onherroepelijk uit dat het hele bouwwerk van de geneeskunde op drijfzand berust. Op dat drijfzand rusten twee pijlers, namelijk de pijler van de somatiek en de veelkleurige pijler waar alle disciplines aan hangen, die zich met de zogenaamde psyche bezighouden. Lang geleden heeft de psychosomatiek geprobeerd om te laten zien dat die twee pijlers elkaar beïnvloeden en heeft vruchteloze pogingen ondernomen om daar een brug tussen te slaan. Maar ook dat streven was, heel begrijpelijk, gedoemd om te mislukken, want ook de psychosomatici hebben zich niet gerealiseerd dat de basis ondeugdelijk zou blijven. De enige conclusie die kan worden getrokken is dat, óf het verhaal van Ryle onzin is, óf de hele geneeskunde niet deugt. Oordeel zelf!

‘Er was een mannetje, dat was niet wijs en bouwde zijn huisje op het ijs.’ 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Gilbert_Ryle en http://en.wikipedia.org/wiki/Gilbert_Ryle

Gilbert Ryle (1900 – 1976)

The Concept of Mind

1949

Het Begrip Geest

Uit: The Concept of Mind, Peregrine Books, 1970, published by Penguin Books

Hoofdstuk I

DE MYTHE VAN DESCARTES


(I) The Officiële Leer

ER bestaat een leer over de aard en plaats van de geest, die onder theoretici en zelfs onder leken zo gebruikelijk is, dat die terecht als de officiële theorie wordt gedefinieerd. De meeste filosofen, psychologen en godsdienstleraren onderschrijven, onder een te verwaarlozen voorbehoud, de hoofdartikelen ervan en zijn geneigd, ofschoon zij toegeven dat er bepaalde theoretische problemen in schuilen, aan te nemen, dat die kunnen worden ondervangen, zonder noemenswaardige wijzigingen in de architectuur van de theorie aan te brengen. Hier zal betoogd worden, dat de kernprincipes van de leer niet kloppen en strijdig zijn met alles, als wij daar tenminste niet over speculeren, wat wij over de geest weten.
De officiële leer, die voornamelijk van Descartes afkomstig is, is iets dergelijks. Met de twijfelachtige uitzondering van  gekken en zuigelingen, heeft ieder menselijk wezen zowel een lichaam als een geest. Sommigen geven er de voorkeur aan te zeggen, dat ieder menselijk wezen zowel lichaam als geest is. Zijn lichaam en geest zitten gewoon aan elkaar vast, maar na de dood van het lichaam zou zijn geest voortbestaan en verder functioneren.
Het menselijk lichaam is ruimtelijk en onderworpen aan de mechanische wetten, die alle andere ruimtelijke lichamen besturen. Lichamelijke processen en toestanden kunnen door externe waarnemers worden onderzocht. Het lichamelijke leven van de mens is dus net zozeer een openbare aangelegenheid, als het leven van dieren en reptielen en de levensloop van bomen, kristallen en planeten.
Maar de geest is niet ruimtelijk, noch zijn de verrichtingen ervan aan mechanische wetten onderworpen. De werking van iemands geest is voor andere waarnemers niet waarneembaar; zijn levensloop is privé. Alleen ikzelf kan direct van de toestand en processen van mijn eigen geest kennisnemen. Een persoon leeft daarom door twee parallelle geschiedenissen heen, de een bestaande uit wat er in en met zijn lichaam gebeurt en de ander bestaande uit wat er in en met zijn geest gebeurt. De eerste is openbaar, de tweede privé. De gebeurtenissen in de eerste geschiedenis zijn gebeurtenissen in de fysieke wereld, die in de tweede zijn gebeurtenissen in de mentale wereld. Men heeft geredetwist over de vraag of iemand rechtstreeks alle, of alleen maar bepaalde gebeurtenissen, uit zijn eigen geschiedenis kan overzien; maar volgens de officiële leer kan hij tenminste van een aantal van die gebeurtenissen rechtstreeks en onomstreden kennisnemen. In zijn bewustzijn, zelfbewustzijn en introspectie wordt hij rechtstreeks en oorspronkelijk geïnformeerd over de actuele toestand en werking van zijn geest. Hij kan dan wel kleine of grote onzekerheden hebben over gelijktijdige en nabije gebeurtenissen in de fysieke wereld, maar hij is in ieder geval zeker over tenminste een gedeelte, van wat er zich op dat moment in zijn geest afspeelt.
Gewoonlijk geeft men uitdrukking, aan deze splitsing van zijn twee levens en zijn twee werelden, door te zeggen, dat de dingen en gebeurtenissen, die tot de fysieke wereld behoren, het lichaam inbegrepen, uitwendig zijn, terwijl de werking van zijn eigen geest inwendig is. Deze antithese van buiten en binnen is vanzelfsprekend bedoeld om als metafoor opgevat te worden, aangezien de geest, die niet ruimtelijk is, niet als ruimtelijk binnen iets anders beschreven kan worden,of alsof er zich dingen binnen die geest zelf afspelen. Maar gewoonlijk laat men deze goede bedoeling weer schieten en dus kan men theoretici vinden, die speculeren over hoe prikkels, waarvan de fysieke bron meters of kilometers van iemands huid verwijderd is, aanleiding tot mentale reacties binnen zijn schedel kunnen zijn, of hoe beslissingen, gevormd binnen zijn hersenpan, bewegingen van zijn ledematen in gang kunnen zetten.
Zelfs wanneer “binnen” en “buiten” als metaforen worden opgevat, wordt het probleem van hoe iemands geest en lichaam elkaar beïnvloeden onmiskenbaar met theoretische problemen opgezadeld. De benen, armen en tong voeren uit, wat de geest wil; wat de geest gewaarwordt heeft iets te maken met wat op het oor en oog inwerkt; grimassen en glimlachen verraden de gemoedstoestand en men hoopt dat lichamelijke tuchtiging tot morele verbetering leidt. Maar de feitelijke uitwisselingen tussen de voorvallen in de persoonlijke geschiedenis en die in de openbare geschiedenis blijven geheimzinnig, aangezien zij per definitie tot geen van beide reeksen kunnen behoren. Zij zouden niet onder de gebeurtenissen, die in iemands autobiografie van zijn innerlijke leven worden beschreven, vermeld kunnen worden, maar zij zouden ook niet vermeld kunnen worden onder de gebeurtenissen in andermans biografie van het leven van die persoon. Zij kunnen noch door introspectie, noch experimenteel in een laboratorium worden onderzocht. Het zijn theoretische badmintonballen, die steeds heen en weer worden geslagen, van de fysioloog naar de psycholoog en van de psycholoog weer terug naar de fysioloog.
Aan deze gedeeltelijke metaforische voorstelling van het in tweeën splitsen van het leven van een persoon, ligt een diepere en filosofische aanname ten grondslag. Men neemt aan, dat er twee verschillende manieren van bestaan of toestand zijn. Wat bestaat of gebeurt, kan de status hebben van een fysiek bestaan, of het kan de status hebben van een geestelijk bestaan.
Ongeveer zoals de zijden van een muntstuk óf kruis óf munt zijn, of levende wezens óf mannelijk óf vrouwelijk zijn, veronderstelt men dat het ene bestaan een fysiek bestaan is en het andere bestaan een mentaal bestaan. Het is een essentieel kenmerk van datgene dat een fysiek bestaan heeft, dat het in ruimte en tijd bestaat; het is een essentieel kenmerk van datgene wat een geestelijk bestaan heeft, dat het in de tijd maar níet in de ruimte bestaat. Wat een fysiek bestaan heeft is uit materie gevormd, of anders is het een functie van de materie; wat een mentaal bestaan heeft bestaat uit bewustzijn, of anders is het een functie van het bewustzijn.
Er bestaat dus een polaire tegenstelling tussen geest en materie, een tegenstelling die vaak als volgt wordt uitgedrukt. Stoffelijke voorwerpen bevinden zich in een gemeenschappelijk veld, bekend als “ruimte”, en wat er met het ene lichaam in een deel van de ruimte gebeurd, is mechanisch verbonden met wat er met andere lichamen in andere delen van de ruimte gebeurt. Maar mentale gebeurtenissen treden op in geïsoleerde velden, bekend als “geest”, en er is, misschien afgezien van telepathie, geen directe causale verbinding tussen wat in de ene geest en wat in de andere gebeurt. Slechts door middel van de openbare fysieke wereld, kan de geest van de ene persoon zich van de geest van iemand anders onderscheiden. De geest heeft zijn eigen plaats en iedere van ons leeft, in zijn innerlijke leven, het leven van een geestelijke Robinson Crusoe. Mensen kunnen de lichamen van anderen zien, horen en aanraken, maar zij zijn ongeneselijk blind en doof voor de werking van de geest van iemand anders en hebben daar geen vat op.
Wat voor kennis kan men verkrijgen over de werking van de geest? Aan de ene kant heeft iemand, volgens de officiële theorie, rechtstreekse kennis, van de best denkbare soort, van de werking van zijn eigen geest. Mentale toestanden en processen zijn (of zijn gewoonlijk) bewuste toestanden en processen, en het bewustzijn, dat die uitstralen, kan geen illusies genereren en laat geen twijfels toe. Iemands actuele denken, voelen en willen, zijn gewaarwordingen, herinneringen en voorstellingen, zijn intrinsiek “fosforescerend”; hun bestaan en hun aard zijn voor hun eigenaar onvermijdelijk verraderlijk. Het innerlijke leven is een bewustzijnsstroom van dien aard, dat het absurd zou zijn te veronderstellen, dat de geest, die uit die stroom bestaat, onkundig zou zijn van wat er in wordt doorgegeven.
Het is waar dat het bewijs, dat onlangs door Freud is aangevoerd, lijkt aan te tonen dat er zijrivieren van die stroom bestaan, die, verborgen voor hun eigen eigenaar, stromen. Mensen worden in beweging gezet door drijfveren, waarvan zij het bestaan heftig ontkennen; een aantal van hun gedachten verschillen van de gedachten waar ze voor uitkomen; en sommige van hun handelingen, waarvan zij denken, dat zij ze willen doen, willen ze niet echt. Zij worden danig beetgenomen door een aantal van hun eigen huichelarijen en met veel succes negeren ze feiten over hun mentale leven, die er,volgens de officiële theorie, duidelijk deel van uitmaken. Aanhangers van de officiële theorie zijn echter geneigd vol te houden, dat iemand, onder normale omstandigheden, hoe dan ook op de hoogte is van de actuele toestand en werking van zijn eigen geest.
Behalve dat hij doorlopend van deze zogenaamde directe boodschappen van zijn bewustzijn wordt voorzien, veronderstelt men over het algemeen ook, dat iemand in staat is van tijd tot tijd een speciaal soort waarneming uit te oefenen, namelijk innerlijke waarneming, of introspectie. Hij kan een (niet-optische) blik werpen op wat er zich in zijn geest afspeelt. Hij kan niet alleen met behulp van zijn gezichtsvermogen een bloem bekijken en onderzoeken en de tonen van een klok met behulp van zijn gehoorzin beluisteren en onderscheiden; hij kan ook reflectief of introspectief kijken naar de lopende gebeurtenissen van zijn innerlijk leven.
Deze zelfbeschouwing wordt ook gewoonlijk als onvatbaar voor illusie, verwarring en twijfel, beschouwd. De boodschappen van de geest over zijn eigen aangelegenheden hebben een zekerheid, die superieur is aan het beste van wat hij over zijn berichten van aangelegenheden in de fysieke wereld bezit. Zintuiglijke waarnemingen kunnen wel misverstaan en door elkaar gehaald worden, maar bewustzijn en introspectie kunnen dat niet.
Aan de andere kant heeft iemand, hoe dan ook, geen directe toegang tot het gebeuren in het innerlijke leven van iemand anders. Hij kan niet meer dan moeizame gevolgtrekkingen maken, uit het door hem waargenomen gedrag van het lichaam van de ander, over de toestand van diens geest, waarvan hij veronderstelt dat het, naar analogie van zijn eigen gedrag, door dat gedrag opheldering geeft. Onmiddellijke toegang tot de werking van een geest is het voorrecht van die geest zelf; bij gebrek aan zo’n geprivilegieerde toegang, is de werking van iemands geest voor ieder ander onvermijdelijk geheim. Voor de veronderstelde argumenten voor, aan zichzelf gelijkvormige, lichamelijke bewegingen naar een, aan zichzelf gelijkvormige, mentale werking, zou elke mogelijkheid tot een waarneembare bevestiging derhalve ontbreken. Het is daarom niet onnatuurlijk, dat een aanhanger van de officiële theorie het moeilijk vindt aan deze consequentie van zijn premissen het hoofd te bieden, namelijk dat hij geen goede reden heeft om te geloven, dat er andere geesten bestaan dan de zijne. Zelfs als hij liever gelooft, dat aan andere menselijke lichamen geesten gekoppeld zijn, die op de zijne lijken, kan hij toch niet beweren, dat hij in staat is hun individuele kenmerken of bepaalde dingen, die ze ondergaan of doen, te ontdekken. Hieruit volgt, dat het onontkoombare lot van de ziel, een absolute eenzaamheid is. Alleen lichamen kunnen elkaar ontmoeten.
Als een onvermijdelijke consequentie van dit algemene schema, wordt ons impliciet een speciale manier gedicteerd, om onze alledaagse opvattingen van mentale krachten en werkzaamheden te interpreteren. De werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, waarmee we in het gewone leven het verstand, karakter en hoogwaardige prestaties van de mensen, met wie wij te maken hebben, beschrijven, moeten worden uitgelegd als het aanduiden van speciale gebeurtenissen in hun geheime geschiedenissen, of anders als het aanduiden van de tendens dat zulke gebeurtenissen zullen voorkomen. Wanneer iemand beschreven wordt als dat hij iets weet, gelooft of vermoedt, iets hoopt, bang voor iets is, iets bedoelt of ontloopt, dat hij iets ontwerpt en of door iets wordt geamuseerd, veronderstelt men, dat met deze werkwoorden het optreden van specifieke veranderingen in zijn (voor ons) geheime bewustzijnsstroom, wordt bedoeld. Slechts zijn eigen, in een onmiddellijk besef en introspectie, bevoorrechte toegang tot deze stroom zou er een authentieke getuigenis van kunnen afleggen, dat deze woorden, om het gedrag van zijn geest te beschrijven, juist of onjuist zijn toegepast. De toeschouwer, of hij nou leraar, criticus, biograaf of vriend is, kan er nooit zeker van zijn dat zijn opmerkingen enige grein van waarheid bevatten. Maar juist omdat we in feite allemaal weten, hoe we zulke opmerkingen moeten maken, ze over het algemeen juist maken en ze corrigeren als we ons hebben vergist of als ze onjuist zijn, vonden de filosofen het nodig, om hun theorieën over de aard en de plaats van de geest te construeren. Omdat ze vonden, dat de begrippen om het gedrag van de geest te beschrijven algemeen en doeltreffend werden gebruikt, probeerden ze daar eigenlijk hun logische geografie aan op te hangen. Maar het officieel aanbevelen van deze logische geografie zou met zich meebrengen, dat men van deze begrippen, om het gedrag van de geest uit te drukken, geen gewoon of doeltreffend gebruik zou kunnen maken, in onze beschrijvingen van, en voorschriften voor, de geest van iemand anders.

(2) De Absurditeit van de Officiële Leer

Dit is in hoofdlijnen de officiële theorie. Ik zal het vaak, met weloverwogen misprijzen, hebben over “het dogma van de Geest in de Machine”. Ik hoop aan te tonen, dat het volkomen onjuist is, en niet in details onjuist, maar principieel. Het is niet alleen maar een verzameling van bepaalde fouten. Het is één grote fout en een fout van een bijzonder soort. Het is namelijk een categoriefout. Het stelt de feitelijkheden van het mentale leven voor, alsof die behoren tot één logisch type of categorie (of reeks van typen of categorieën), terwijl zij in feite tot een ander type behoren. Het dogma is daarom een filosofenmythe. In mijn poging om de mythe te laten ontploffen, zal ik waarschijnlijk algemeen bekende feiten, over het geestelijke leven van menselijke wezens, moeten loochenen, en mijn verontschuldiging voor het feit, dat ik niets anders wil dan de logica van de begrippen over het gedrag van de geest  rectificeren, zal waarschijnlijk als uitvlucht van de hand gewezen worden.
Ik zal eerst aangeven, wat ik bedoel met de uitdrukking “Categoriefout”. Dat zal ik met een aantal voorbeelden doen.
Men laat een buitenlander, die voor het eerst Oxford of Cambridge bezoekt, een aantal universiteitsgebouwen, bibliotheken, speelvelden, musea, wetenschappelijke afdelingen en bestuurskantoren zien. Hij vraagt dan ‘Maar waar is de Universiteit? Ik heb gezien waar de leden van het College verblijven, waar de Administrateur werkt, waar de wetenschappers experimenteren en de rest. Maar ik heb nog steeds niet de Universiteit, waarin de leden van jullie Universiteit verblijven en werken, gezien.’ Men moet hem dan uitleggen dat de Universiteit niet een andere parallelle instelling is, een of ander verderop gelegen equivalent van de universiteitsgebouwen, laboratoria en kantoren, die hij heeft gezien. De Universiteit is alleen maar de manier waarop, alles wat hij al heeft gezien, is georganiseerd. Wanneer men dat allemaal heeft gezien en wanneer men de coördinatie daarvan heeft begrepen, heeft men de Universiteit gezien. Zijn fout lag in zijn onschuldige aanname, dat het juist was te spreken over de Christelijke Kerk, de Bodleian Bibliotheek, het Ashmolean Museum en de Universiteit, te spreken alsof ‘de Universiteit’ voor een extra lid van de klasse, waar die andere eenheden leden van zijn, stond. Hij schaarde de Universiteit onder dezelfde categorie als waar die andere instellingen toebehoorden.
Dezelfde fout zou door een kind kunnen worden gemaakt, dat getuige is van het voorbijtrekken van een divisie, en dat, nadat het was gewezen op die en die bataljons, batterijen, squadrons, etc, zou vragen wanneer die divisie nou zou komen. Het zou veronderstellen, dat een divisie een equivalent is van de eenheden dat het al heeft gezien, deels gelijk, deels daaraan ongelijk. Men kan het zijn fout laten zien, door het te vertellen, dat het bij het zien voorbijtrekken van de bataljons, batterijen en squadrons, de divisie heeft zien voorbijtrekken. Het voorbijtrekken was geen parade van bataljons, batterijen, squadrons en een divisie; het was een parade van de bataljons, batterijen en squadrons van een divisie. 
Nog een voorbeeld. Een buitenlander, die zijn eerste cricketwedstrijd ziet, leert wat de functies van de werpers, de slagmannen, de veldspelers, de scheidsrechters en de doelpuntenmakers zijn. Vervolgens zegt hij ‘Maar er is niemand op het veld over, die bijdraagt aan het beroemde element van de teamgeest. Ik zie het slaan en het wicket-keepen, maar ik zie niemand die de rol bekleedt om het esprit de corps uit te oefenen. Ook hier zou hem moeten worden uitgelegd, dat hij naar het verkeerde type ding zoekt. Teamgeest is niet een extra crickethandeling, supplementair aan al die andere speciale taken. Het is grofweg het enthousiasme, waarmee elke afzonderlijke taak wordt uitgevoerd, en een taak enthousiast uitvoeren is geen twee taken uitvoeren. Ongetwijfeld is het uiten van teamgeest niet hetzelfde ding als werpen of vangen, maar het is ook geen derde ding, zodat we kunnen zeggen dat de werper eerst werpt en daardoor uiting geeft aan de teamgeest of dat een veldspeler op een gegeven moment of vangt of esprit de corps demonstreert.
Deze voorbeelden van categoriefouten hebben een opmerkelijke gemeenschappelijke eigenschap. De fouten werden gemaakt door mensen, die niet wisten hoe ze de begrippen Universiteit, divisie en teamgeest moesten hanteren. Hun raadsels sproten voort uit hun onvermogen om bepaalde onderdelen van het Engelse vocabulaire te gebruiken.
De theoretisch belangrijke categoriefouten zijn fouten, die door mensen worden gemaakt, die volstrekt capabel zijn om gebruik te maken van begrippen, tenminste in situaties waarmee ze vertrouwd zijn, maar die toch in hun abstracte denken onderhevig zijn aan het toewijzen van die begrippen aan logische typen, waar die niet toe behoren. Een voorbeeld van een fout van deze soort kan het volgende verhaal bieden. Een student politieke wetenschappen had de belangrijkste verschillen geleerd tussen de Britse, de Franse en de Amerikaanse Grondwet, en had daarnaast ook de verschillen en verbanden geleerd tussen het Kabinet, Parlement, de verschillende Ministeries, de Rechterlijke macht en de Church of England. Toch reageerde hij verrast, toen hem vragen werden gesteld over de verbanden tussen de Church of England, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Britse Grondwet. Want terwijl de Church en het Ministerie van Binnenlandse Zaken instellingen zijn, is de Britse Grondwet niet nóg een instelling in dezelfde betekenis van dat woord. Daarom kan men verbanden tussen instellingen, die men tussen de Church en het Ministerie van Binnenlandse Zaken wel of niet kan zien, niet wel of niet zien tussen die twee en de Britse Grondwet. “De Britse Grondwet” is niet een benaming van hetzelfde logische type als “het Ministerie van Binnenlandse Zaken” en “de Church of England”. Op een deels soortgelijke manier kan John Doe een familielid, een vriend, een vijand of een vreemde voor Richard Roe zijn; maar hij kan geen van deze dingen zijn voor de Gemiddelde Belastingbetaler. Hij weet hoe hij in bepaalde discussies zinnig over de Gemiddelde Belastingbetaler kan praten, maar hij wordt in verwarring gebracht, als hij moet uitleggen waarom hij hem op straat niet zou kunnen tegenkomen, zoals hij Richard Roe kan tegenkomen.
Het is voor ons hoofdthema van belang, dat we constateren dat, zolang als de student politieke wetenschappen doorgaat, met over de Britse Grondwet te denken, als een equivalent van die andere instellingen, hij geneigd zal zijn het als een geheimzinnige en occulte instelling te omschrijven; en zolang als John Doe doorgaat met over de Gemiddelde Belastingbetaler te denken als een medeburger, zal hij geneigd zijn over hem te denken als een ongrijpbare en onwerkelijke man, een geest die overal en nergens is.
Mijn vernietigende doelstelling is te laten zien, dat de bron van de dubbelleven-theorie een hele groep van essentiële categoriefouten is. Het voorstellen van een persoon als een geest, die zich geheimzinnig in een machine heeft genesteld, komt uit deze redenering voort. Omdat het immers het waar is, dat iemands denken, voelen en doelgericht handelen niet louter in het taaleigen van de fysica, chemie en fysiologie kan worden beschreven, moeten ze derhalve in een equivalent idioom worden beschreven. Als het menselijk lichaam een ingewikkeld georganiseerde eenheid is, dan moet de menselijke geest een andere ingewikkeld georganiseerde eenheid zijn, maar van een ander soort materiaal vervaardigd en met een ander soort structuur. Of nogmaals, als het menselijk lichaam, net als ieder ander pakketje materie, een veld van oorzaken en gevolgen is, dan moet de geest een ander veld van oorzaken en gevolgen zijn, maar (de Hemel zij geprezen) geen mechanische oorzaken en gevolgen.

(3) De Oorsprong van de Categorie-Fout 

Een van de belangrijkste intellectuele bronnen, waarvan ik nog moet bewijzen, dat het de Cartesiaanse categoriefout is, is de volgende. Toen Galileo liet zien, dat zijn methoden van wetenschappelijk ontdekken, toereikend waren om een mechanische theorie te leveren, die elke bewoner van de ruimte zou kunnen omvatten, vond Descartes bij zichzelf twee tegenstrijdige motieven. Als wetenschappelijk genie kon hij niet anders dan de aanspraken van de mechanica onderschrijven, maar als religieus en moreel mens kon hij niet, zoals Hobbes deed, de ontmoedigende conclusie van die aanspraken aanvaarden, namelijk dat de menselijke natuur slechts gradueel van de complexiteit van een uurwerk verschilt. Het geestelijke zou niet slechts een variant van het mechanische kunnen zijn.
Hij en de na hem volgende filosofen, maakten vanzelfsprekend, maar abusievelijk, gebruik van de volgende ontsnappingsroute. Aangezien woorden, die het gedrag van de geest beschrijven, niet moeten worden geïnterpreteerd, alsof zij het bestaan van mechanische processen bedoelen, moeten zij worden geïnterpreteerd, alsof zij het bestaan van niet-mechanische processen bedoelen; aangezien mechanische wetten bewegingen in de ruimte als de effecten van andere bewegingen in de ruimte verklaren, moeten het andere wetten zijn, die iets van de niet-ruimtelijke werking van de geest verklaren. Het verschil tussen menselijk gedrag, dat wij als intelligent beschrijven en het gedrag dat we als onintelligent beschrijven, moet een oorzakelijk verschil hebben; dat betekent dat, terwijl sommige bewegingen van de menselijke tong en ledematen het effect van mechanische oorzaken zijn, andere het effect van niet-mechanische oorzaken moeten zijn, d.w.z. sommigen komen voort uit bewegingen van deeltjes materie, andere uit de werking van de geest.
De verschillen tussen het fysische en geestelijke zouden dus voorgesteld kunnen worden als verschillen binnen het raamwerk van de categorieën van ‘ding’, ‘materiaal’, ‘eigenschap’, ‘toestand’, ‘proces’, ‘verandering’, ‘oorzaak’, en ‘gevolg’. Geesten zijn dingen, maar andere dingen dan lichamen; geestelijke processen zijn oorzaken en gevolgen, maar andere soorten oorzaken en gevolgen dan lichamelijke bewegingen. Enzovoort. Min of meer zoals de buitenlander verwachtte, dat de Universiteit een extra gebouw was, zoiets als een collegegebouw maar ook aanmerkelijk anders, beschouwen de verwerpers van de als mechaniek voorgestelde geest, het als extra centra van causale processen, ongeveer zoals machines maar ook aanmerkelijk anders. Hun theorie was een para-mechanische hypothese. Dat deze aanname de kern van de leer was, kan men aantonen met het feit dat men van het begin af aan had aangevoeld, dat het een aanzienlijk theoretisch probleem was om te verklaren hoe de geest het lichaam kan beïnvloeden en door het lichaam kan worden beïnvloed. Hoe kan een geestelijk proces, zoals het willen, ruimtelijke bewegingen veroorzaken zoals de bewegingen van de tong? Hoe kan een fysische verandering in de nervus opticus, onder andere, resulteren in het waarnemen door de geest van een lichtflits? Hij en Galileo goten hun mechanica in precies dezelfde mal. Omdat hij, overigens onopzettelijk, de grammatica van de mechanica aanhing, probeerde hij een ramp te voorkomen door de geest te beschrijven met wat slechts een omgekeerd vocabulaire was. De werking van de geest moest worden beschreven door het louter negatief van de beschrijvingen, die van lichamen waren gegeven; zij zijn niet ruimtelijk, zij zijn geen bewegingen, zij zijn geen modificaties van materie, zij zijn niet toegankelijk voor publieke waarneming. Geesten zijn geen stukjes uurwerk, zij zijn uitsluitend stukjes niet-uurwerk.
Zo voorgesteld is de geest niet slechts een spook, dat aan een machine is gekoppeld, maar het is zelf een spookachtige machine. Hoewel het menselijk lichaam een motor is, is het allesbehalve een gewone motor, aangezien een deel ervan door een andere motor, die zich er binnenin bevindt, wordt bestuurd – terwijl deze interne besturingsmotor van een heel bijzonder soort is. Hij is onzichtbaar, onhoorbaar en heeft grootte noch gewicht. Hij kan niet in stukken worden verdeeld en de wetten waar hij aan gehoorzaamt, zijn niet wetten, die gewone ingenieurs kennen. Men weet niets van de manier waarop het de lichamelijke motor bestuurt.
Een tweede belangrijk en groot probleem wijst op dezelfde moraal. Aangezien, volgens de leer, de geest tot dezelfde categorie als het lichaam behoort en aangezien het lichaam strikt door mechanische wetten wordt bestuurd, leek het voor veel theoretici alsof daaruit volgde, dat de geest op dezelfde manier door strikte niet-mechanische wetten werd bestuurd. De fysieke wereld is een deterministisch systeem, dus moet de geestelijke wereld ook een deterministisch systeem zijn. Het lichaam kan aan de veranderingen, die het ondergaat, niets doen, dus kan de geest er niets aan doen dat het de levensloop volgt, die ervoor is vastgelegd. Verantwoordelijkheid keuze, verdienste en kinds zijn daarom niet toepasselijke begrippen — tenzij men gebruik maakt van een compromisoplossing door te zeggen, dat de wetten die de geestelijke processen besturen, anders dan diegene die de fysieke processen besturen, de prettige eigenschap hebben dat ze slechts tamelijk strikt zijn. Het probleem van “De Vrije Wil” was het probleem van hoe de hypothese, dat de geest moet worden beschreven in termen, ontleend aan de categorieën van de mechanica, in overeenstemming kan worden gebracht met de kennis, dat moreel hoogstaand gedrag niet in overeenstemming is met het gedrag van machines.
Het is een historische curiositeit, dat men niet heeft gemerkt, dat de hele redenering rammelde.Theoretici hebben terecht verondersteld, dat ieder weldenkend mens vast verschil zou kunnen opmaken tussen, laten we zeggen, rationele en irrationele uitspraken of tussen opzettelijk en automatisch gedrag. Anders zou er helemaal niets zijn om aanspraak op te maken, om van het mechaniek te worden gered. Toch vooronderstelt de gegeven verklaring, dat niemand ooit het verschil tussen rationele en irrationele uitspraken kan onderkennen, die van andere menselijke lichamen uitgaan, aangezien hij nooit toegang zou kunnen krijgen tot de vooronderstelde immateriële oorzaken van een aantal van hun uitspraken. Behalve de twijfelachtige uitzondering van zichzelf, zou hij nooit het verschil tussen een mens en een Robot kunnen aangeven. Men zou bijvoorbeeld moeten erkennen dat, voorzover we dat kunnen beweren, de innerlijke levens van personen die als idioten of gekken worden geclassificeerd, even rationeel zijn als die van ieder ander. Mogelijk is alleen hun openbare gedrag teleurstellend; met andere woorden, mogelijk zijn idioten niet echt idioot, of gekken niet echt gek. Mogelijk zijn ook een aantal, van degenen die als gezond zijn geclassificeerd, idioot. Volgens de theorie zouden externe waarnemers nooit kunnen weten, hoe het openbare gedrag van anderen samengaat met hun geestelijke vermogens en processen en dus zouden ze nooit kunnen weten of ooit aannemelijk kunnen raden of hun toepassing van de begrippen over het gedrag van de geest, bij die andere mensen, juist of onjuist is. Derhalve zou het voor iemand riskant of onmogelijk zijn om zelf aanspraak te maken op een geestelijke gezondheid of logische consistentie, zelfs voor hemzelf, aangezien hij zou worden belemmerd in het vergelijken van zijn eigen handelen met dat van een ander. Om kort te gaan zouden wij nooit personen en hun handelen als intelligent, voorzichtig en deugdzaam of als dwaas, hypocriet en laf, nooit kunnen karakteriseren, zodat het probleem van het verschaffen van een speciale oorzakelijke hypothese, om als basis te dienen voor zulke diagnoses, zich nooit zou hebben voorgedaan. De vraag, ´hoe mensen van machines verschillen,´ kwam juist op, omdat alle mensen al wisten hoe ze begrippen over het gedrag van de geest konden toepassen, voordat de nieuwe causale hypothese werd geïntroduceerd. Deze causale hypothese kon daarom niet de bron zijn voor de criteria, die bij deze toepassingen werden gebruikt. Vanzelfsprekend heeft de causale hypothese evenmin, op wat voor manier dan ook, het hanteren van deze criteria verbeterd. Nog steeds onderscheiden we goede van slechte wiskunde, politiek van niet-politiek gedrag en vruchtbare van onvruchtbare verbeelding, op de manier waarop Descartes zelf die van elkaar onderscheidde, voordat en nadat hij erover had gespeculeerd, over hoe de toepasbaarheid van deze criteria in overeenstemming was met het principe van de mechanische causaliteit.
Hij had zich vergist in de logica van zijn probleem. In plaats van dat hij zich afvroeg door welke criteria intelligent gedrag van niet-intelligent gedrag wordt onderscheiden, vroeg hij ‘Aangenomen dat het principe van de mechanische causaliteit ons niet het verschil vertelt, welk ander causaal principe kan het ons dan wel vertellen?’ Hij realiseerde zich dat het geen mechanisch probleem was en nam aan, dat het daarom iets was, dat in het verlengde van de mechanica lag. Vanzelfsprekend wordt de psychologie juist vanwege deze rol veroordeeld. Wanneer twee begrippen tot dezelfde categorie behoren, is het juist om verbindingsstellingen te construeren, die dat uitdrukken. Derhalve mag een koper zeggen, dat hij een linkerhandschoen en een rechterhandschoen heeft gekocht, maar niet dat hij een linkerhandschoen, een rechterhandschoen en een paar handschoenen heeft gekocht. ‘Ze ging in tranen en een auto naar huis’ is een bekende grap, gebaseerd op de absurditeit van het combineren van termen van verschillende typen. Het zou even lachwekkend zijn om ze uit elkaar te halen. ‘Ze ging in tranen of in een auto naar huis’. Dit is nou precies wat het dogma van de ‘Geest in de machine’ doet. Het houdt vol, dat zowel lichaam als geest bestaan; dat er fysieke processen en geestelijke processen voorkomen; dat er mechanische oorzaken zijn van lichamelijke bewegingen en geestelijke oorzaken van lichamelijke bewegingen. Ik zal betogen dat deze en andere analoge verbanden absurd zijn; maar let wel, de argumenten zullen niet aantonen dat elk van de ongeoorloofd gekoppelde stellingen, afzonderlijk absurd is. Ik ontken bijvoorbeeld niet, dat er zich processen in de geest afspelen. Een staartdeling maken is een proces in de geest, net als het maken van een grap. Maar ik zeg dat de zin ‘er vinden mentale processen plaats’, niet hetzelfde betekent als ‘er vinden fysieke processen plaats’ en daarom heeft het geen zin die twee met elkaar te verbinden of uit elkaar te halen.
Als mijn betoog doeltreffend is, zal dat een aantal belangrijke consequenties hebben. Ten eerste zal de heilige tegenstelling tussen Geest en Materie worden vernietigd, maar niet worden vernietigd door elk van de even heilige absorpties van de Geest door de Materie of van de Materie door de Geest, maar op een volstrekt andere manier. Want van de ogenschijnlijke tegenstelling van die twee zal worden aangetoond, dat die even onrechtmatig is als de tegenstelling tussen ‘ze ging in tranen naar huis’ en ‘ze ging in een auto naar huis’. Het geloof dat er een polaire tegenstelling is tussen Geest en Materie, is het geloof dat zij begrippen zijn van hetzelfde logische type. Er zal ook uit volgen dat zowel Idealisme als Materialisme antwoorden zijn op een oneigenlijke vraag. De ‘reductie’ van mentale toestanden en processen tot fysieke toestanden en processen, gaat uit van de rechtmatigheid van die scheiding. ‘Of er bestaan geesten of er bestaan lichamen (maar niet allebei)’. Het zou hetzelfde zijn als zeggen, ‘Of zij kocht een linker- en een rechterhandschoen of zij kocht een paar handschoenen (maar niet allebei)’.
Het is volstrekt juist om op de ene logische toon te zeggen dat er geesten bestaan en op een andere logische toon dat er lichamen bestaan. Maar deze formuleringen duiden niet op twee verschillende soorten van bestaan, want ‘bestaan’ is geen gewoon woord zoals ‘gekleurd’ of ‘gesekst’. Zij duiden op twee verschillende betekenissen van ‘bestaan’, ongeveer zoals stijgen verschillende betekenissen heeft in ‘het tij stijgt’, ‘de hoop stijgt’, en de gemiddelde leeftijd bij overlijden stijgt’. Men zou denken dat iemand een flauwe grap maakt als hij zegt dat er nu drie dingen stijgen, namelijk het tij, de hoop en de gemiddelde leeftijd bij overlijden. Het zou net zo’n goede of slechte grap zijn om te zeggen dat er priemgetallen, Woensdagen, openbare meningen en marines bestaan, of dat er zowel geesten als lichamen bestaan. In de volgende hoofdstukken zal ik proberen te bewijzen, dat de officiële theorie berust op een aantal categoriefouten, door aan te tonen dat er logischerwijs absurde consequenties uit voortspruiten. Het tonen van deze absurditeiten zal het opbouwend effect hebben, dat het de juiste logica van begrippen over het gedrag van de geest, tevoorschijn brengt.

(4) Historische Noot 

Het zou niet reëel zijn om te stellen, dat de officiële theorie uitsluitend afkomstig is van de theorieën van Descartes, of zelfs van een meer wijdverbreide angst over de consequenties van de zeventiende-eeuwse mechanica. De Scholastieke en Reformatorische theologie hadden de intellecten geschoold van de wetenschappers, net zozeer als van de leken, filosofen en clerus, van die tijd. Stoïcijns-Augustiniaanse theorieën over de wil waren geworteld in de calvinistische doctrines over zonde en genade; Platonische en Aristoteliaanse theorieën over het intellect vormden de orthodoxe theorieën over de onsterfelijkheid van de ziel. Descartes herformuleerde de reeds heersende theologische doctrines over de ziel in de nieuwe syntaxis van Galileo. De theologische beslotenheid van het geweten, werd de filosofische beslotenheid van het bewustzijn, en wat het schrikbeeld van de Predestinatie was geweest, verscheen opnieuw als het schrikbeeld van het Determinisme.
Het zou ook niet reëel zijn te stellen, dat de mythe van de twee werelden theoretisch geen nut heeft gehad. Mythen hebben vaak een hoop theoretisch nut, zolang ze nog nieuw zijn. Een voordeel dat de paramythische leverde was, dat het, de toen heersende parapolitieke mythe, aan de dijk zette.
De Geest en zijn Kenmerken waren vóór die tijd in analogieën beschreven, met politieke meesters en politieke knechten. De uitdrukkingen die werden gebezigd, waren die van heersen, gehoorzamen, samenwerken en in opstand komen. Zij overleefden en overleven nog steeds in veel ethische en een aantal epistemologische discussies. Zoals in de fysica de nieuwe mythe van geheime Krachten een wetenschappelijke verbetering was, vergeleken met de oude mythe van  de Doel-oorzaak, zo was in de anthropologische en psychologische theorie de nieuwe mythe van de verborgen krachten, impulsen en instanties een verbetering, vergeleken met de oude mythe van voorschriften, eerbied en ongehoorzaamheid.

Naar boven

Home