Home
VOORSPELLINGONTLEEND AAN EEN OUD MANUSCRIPTNAAR AANLEIDINGVANLA NOUVELLE HéLOïSEROMANVAN J.-J. ROUSSEAU± 1761INLEIDING: Dit schotschrift, geschreven in 1761, naar aanleiding van de publicatie van Rousseau's Julie ou la Nouvelle Heloïse (oorspronkelijke titel: Brieven van twee geliefden, inwoners van een klein stadje aan de voet van de Alpen) in datzelfde jaar, werd aanvankelijk toegeschreven aan zijn notoire vijand Voltaire. Nog steeds staat niet helemaal vast of dat al dan niet terecht is. In 1783 publiceerde bijvoorbeeld de filosoof Joseph Servan (1737 -1807), een vriend en geestverwant van Voltaire Réflections sur les Confessions de J. J. Rousseau dat dit schotschrift als aanhangsel heef, zonder dat hij de schrijver vermeldt. Quérard, schrijft in La France Litteraire (1836): "Het is onjuist dat Mercier (vert.: die tussen 1788 en 1793 de complete werken van Rousseau uitgaf) dit satirisch stuk toeschrijft aan Voltaire." Over het algemeen wordt echter aangenomen dat het in werkelijkheid geschreven is door Charles Borde of Bordes (1711 - 1781), schrijver en filosoof, van wie overigens meer werken zijn toegeschreven aan Voltaire. Hij kende Rousseau persoonlijk en in zijn Confessions komt Bordes een aantal malen ter sprake: (Boek VII): Ik zag ook de heer Bordes weer, met wie ik lang geleden
kennis had gemaakt en die me vaak bijzonder grootmoedig en met het
meest oprechte genoegen aan zich had verplicht. Ik vond hem bij die
gelegenheid nog steeds niets veranderd. Hij hielp me met het verkopen
van mijn boeken en gaf me eigen aanbevelingen voor Parijs of bezorgden
me die van anderen....... Parisot en Perrichon hebben er zelfs geen aandacht
aan geschonken, en ik heb altijd gevonden dat ze niets veranderd waren:
maar men zal twintig jaar later bij de heer Bordes zien, hoever de
eigenliefde van een ontwikkeld man zijn wraak kan drijven, als hij zich
verwaarloosd acht....... ( Boek VIII): Kort daarna kreeg ik een andere
tegenstander, die ik niet had verwacht, namelijk diezelfde heer Bordes
uit Lyon, die mij tien jaar voordien veel bewijzen van vriendschap had
betoond en enkel diensten had bewezen. Ik was hem nooit vergeten, maar
had hem uit laksheid verwaarloosd; en ik had hem mijn geschriften niet
toegestuurd, omdat zich geen gelegenheid voorgedaan had om ze hem te
doen toekomen. Ik had daar dus verkeerd aan gedaan en hij sprak mij
daar op aan, maar wellevend en ik antwoordde hem insgelijks. Dat was de
aanleiding voor mijn laatste antwoord, waarna hij niets meer te zeggen
had; maar hij werd mijn verwoedste vijand, greep de periode van mijn
tegenspoed aam om afschuwelijks smaadschriften tegen mij te schrijven
en maakte met opzet een reis naar Londen om mij daar (vert.: bij David
Hume) schade te berokkenen.
IN die tijd verscheen in Frankrijk een buitengewone man, afkomstig
van de oevers van een Meer; & hij riep tot het Volk: ik ben bezeten
door de Demon van de begeestering; van de Hemel heb ik de gave van de
inconsequentie ontvangen; ik ben de Filosoof & Professor van de
paradox. En hij sprak tot hen: Gij zijt allen booswichten en schavuiten, uw vrouwen zijn allemaal gevallen vrouwen; & ik kom onder u wonen. En hij zal misbruik maken van hun aangeboren zachtaardigheid om hen onzinnige beledigingen toe te voegen. En tevens zal hij vertellen dat, in het land waar hij geboren is, alle mensen deugdzaam zijn; & dat hij nooit meer zal wonen in het land waar hij geboren is. En hij zal beweren dat de Wetenschappen & Kunsten onvermijdelijk de zeden bederven; & hij zal dat roepen over alle soorten Wetenschappen & Kunsten. En hij zal beweren dat het Theater een bron van ontucht & bederf is; & hij zal Opera's & Komedies schrijven. En hij zal schrijven dat de deugd slechts onder Wilden is te vinden, hoewel hij nooit onder hen vertoefd heeft, & het wel verdient daar te verblijven. En hij zal de mensen aanraden allemaal naakt te lopen; & hij
zal goudbestikte gewaden dragen als hem die geschonken worden. En hij zal zich bezig houden met het kopiëren van Franse
Muziek; & hij zal zeggen dat Franse Muziek niet bestaat. En hij zal het hele Universum willen laten horen dat hij bij de vrouwtjes in de smaak is gevallen, & dat hij Liefdesbrieven kon schrijven, & dat hij die ontvangen heeft; nochtans zal het volstrekt duidelijk zijn dat hij de door hem ontvangen brieven zelf geschreven heeft. En in zijn Roman zal men kunnen lezen hoe men een jong meisje filosofisch afhankelijk van zich kan maken. En de Leerlinge zal alle schaamte en kuisheid verliezen; & zij
zal met haar Meester gekkigheid uithalen & spreuken bedenken. En de Filosoof zal haar leren dat de ouders geen enkel gezag hebben over hun dochters, wat betreft de keuze van een Echtgenoot; & hij zal ze afschilderen als barbaren en verdorvenen. En hij zal weigeren het loon van de Vader in ontvangst te nemen,
vanwege de fijngevoeligheid die eigen is aan ieder man, die beducht is
voor straf aan den lijve; & hij zal geld ontvangen van het meisje,
maar in het geheim, & hij zal aantonen dat dat heel goed is. En wanneer diezelfde vrouwen hem zullen tegenkomen op het
Platteland, & hem zullen gaan uitlachen over zijn ijdelheid, zal
hij in hen wonderen van deugd & verstand zien. En hij zal het portret van zijn Maîtresse ontvangen, & zijn verbeelding zal ontvlammen bij de aanblik van dat portret; & zijn Maîtresse zal hem obscene lessen leren over eenzame kuisheid. En dat zo verliefde meisje zal de eerste man huwen, die zal komen van het einde der aarde; & dat vrijpostige meisje zal geen enkele middel kunnen bedenken om dat huwelijk te verhinderen, & zij zal zich onverschrokken vanuit de armen van een Minnaar storten in die van een Echtgenoot. En voordat hij haar huwt zal de Echtgenoot weten dat ze verliefd is & hartstochtelijk bemind wordt door een andere man; & hij zal hen opzettelijk ongelukkig maken, & hij zal toch een eerlijk man zijn, maar die eerlijke man zal wel een Atheïst zijn. En meteen na het huwelijk zal de vrouw zich zeer gelukkig voelen;
& zij zal haar Minnaar toeroepen dat ze, als ze nog vrij zou zijn,
eerder haar Man zou huwen dan hem. En hij zal een lange Verhandeling schrijven om aan te tonen
dat men zichzelf altijd moet doden als men zijn Maîtresse kwijtgeraakt is;
& zijn vriend zal hem laten zien dat de zaak niet de moeite waard
is; & de Filosoof zal zich niet doden. En op zijn reis om de wereld zal hij niets gezien hebben. En hij zal terugkeren naar Europa. En de deugdzame vrouw zal hem bij zijn komst om de hals vallen; & de Echtgenoot zal verrukt zijn; & gedrieën zullen zij elkaar elke dag omhelzen; & de Echtgenoot zal beminnelijke grappen maken over hun avontuurtjes, & hij zal geloven dat ze verstandig geworden zijn; & zij zullen elkaar altijd hartstochtelijk liefhebben, & zij zullen zich vergenoegen met het ophalen van hun liefkozingen & wellustigheden, & zij zullen elkaar de hand drukken, & zij zullen wenen. En toen de mooie vriend alleen met zijn Maîtresse in de Boot zat, wilde hij haar in het water gooien, & zich samen met haar verdrinken. En zij zullen dat allemaal Filosofie & Deugd noemen. En door over Filosofie & Deugd te spreken, zal men niet
meer begrijpen wat Deugd & Filosofie is. En de Maîtresse van de Filosoof zal een paar bomen & een beekje in haar tuin hebben & dat haar Elysium noemen; & niemand zal kunnen begrijpen wat dat Elysium is. En elke dag zal zij de mussen voeren in haar tuin; & zij zal ervoor waken dat haar mannelijke & vrouwelijke bedienden niet dezelfde dwaasheden uithalen als zij. En zij zal vertoeven te midden van haar Druivenplukkers, & zij zal zelf ontzien worden; & zij zal vlas hekelen met hen, met haar Minnaar aan haar zijde. En de Filosoof zal vlas willen hekelen, de dag daarna en de dag daarna & zijn hele leven lang. En de Druivenplukkers zullen liederen zingen; & de Filosoof zal betoverd worden door hun welluidendheid, zelfs als het geen Italiaanse Muziek is. En zij zal haar kinderen met grote zorg opvoeden, waarbij zij ervoor zal waken dat ze nooit in gezelschap praten, & dat niemand hen leert dat er een God is. En ze zal gulzig zijn; maar ze zal slechts zelden erwten & bonen eten in de Salon van Apollo; & dat allemaal uit filosofische versterving. En ze zal betweterig zijn in alles wat ze doet & zegt; & vergeleken met haar zullen alle vrouwen verachtelijk zijn. En de mooie Vriend zal gaan vissen in een Meer, met zijn Maîtresse, & hij zal vissen vangen, & hij zal ze terugwerpen in het water, zonder zich erover te bekommeren of de mensen iets te eten hebben; & hij zal zich ervoor hoeden dieren kwaad te doen, & hij zal ze allemaal opeten. En hij zal van wijn houden, & hij zal die drinken; &
wanneer hij daarvan teveel gedronken heeft, zal hij wellustig de
bergengte in Wallis gadeslaan; & hij zal ruziemaken met zijn beste
Vriend; & hij zal zijn hemelse & heilige Maîtresse grove
obsceniteiten toevoegen, & hij zal dat nog erger doen bij de
meisjes van plezier. En wanneer zijn Maîtresse hem een afspraakje toezegt & in plaats van dat afspraakje hem zal voorstellen iets medemenselijks of liefdadigs te doen, zal hij zeggen dat hij de deugd verafschuwt, & hij zal razend worden. En hij zal verliefd worden op de Vriendin van zijn Maîtresse, terwijl hij zich onder de ogen van zijn Maîtresse bevindt. En de Vriendin van zijn Maîtresse zal verliefd worden op hem. En hij zal haar een vurige kus op de hand drukken, & toch zal hij altijd zijn Maîtresse beminnen, als een waanzinnige; & hij zal steeds uitroepen. O heilige Deugd! En zijn Maîtresse zal sterven. En vóór zij sterft, zal zij nog eenmaal naar haar gewoonte prediken; & ze zal blijven spreken tot haar krachten haar in de steek laten; & ze zal zich opsmukken als een behaagzieke vrouw; & ze zal sterven als een heilige. En intussen zal zij aan haar mooie Vriend schrijven, dat zij eindigt zoals ze begonnen is, dat wil zeggen dat zij hem even hartstochtelijk liefheeft als altijd. En de Echtgenoot zal die brief naar de Minnaar sturen. En men zal nooit te weten komen wat er van de Minnaar geworden is. En het zal hen amper iets uitmaken dat te weten. En het hele Boek zal stichtend, nuttig & wellevend zijn, omdat hij immers zal aantonen dat meisjes het recht hebben zelf over hun hart, hun hand & hun gunsten te beschikken, zonder hun ouders te raadplegen, & zonder ook maar enigszins rekening te houden met verschillende omstandigheden. En dat zij dan wel steeds over de deugd moeten spreken, maar dat het zinloos die te beoefenen. En dat een jong meisje eerst met een man moet slapen, & dat zij daarna met een andere moet trouwen. En dat het, als zich overleveren aan de ondeugd, voldoende is om van tijd tot tijd wroeging te hebben over het deugdzaam zijn. En dat een Echtgenoot de Minnaar van zijn vrouw in zijn huis moet ontvangen. En dat de vrouw hem onophoudelijk moet omhelzen & zich gewillig de grappen van de Echtgenoot & de buitensporigheden van de Minnaar moet laten welgevallen. En zij zal zeggen dat de liefde nutteloos & ongepast is tussen twee Echtgenoten, & zij zal dat bewijzen of denken te kunnen bewijzen. En het boek zal geschreven worden in een hoogdravende stijl, om eenvoudige mensen te misleiden. En de Schrijver zal loze kreten opeenstapelen; & denken dat hij redeneringen opeenstapelt. En hij zal overdrijvingen opeenstapelen; & hij zal nooit uitzonderingen maken. En hij zal willen dat hij rusteloos overkomt, & hij zal slechts overspannen zijn; & hij zal zijn uiterste best doen om altijd het bijzondere af te leiden uit het algemene. En hij zal nooit enig besef hebben van eenvoud, rechtvaardigheid & het natuurlijke; & zijn geest zal krachttoeren uithalen, tot in de kinderachtigste bijzonderheden; & het Sarcasme zal hem in zijn greep houden in plaats van het verstand. En zijn hele talent zal de Schrijver inzetten om de Deugd te verdraaien, & het Gezonde Verstand beentje te lichten; & hij zal steeds zijn verbeelding beschouwen, & zijn ogen zullen nooit de Natuur gadeslaan. En zoals de Kwakzalvers, die met opzet kwetsuren toebrengen, om de voortreffelijkheid van hun Balsem aan te tonen, zal hij de harten vergiftigen om door ze te genezen met de eer te kunnen gaan strijken, & het gif zal hevig inwerken op geest & hart; & het gif zal zegevieren. En hij zal zich erop beroemen dat hij een afgrond geopend heeft; & hij zal geloven dat hem geen enkele blaam treft, door te zeggen: jammer voor de jonge meisjes die daar in vallen, ik heb ze gewaarschuwd in mijn Voorwoord; & de jonge meisjes lezen nooit Voorwoorden. En nadat hij in zijn Roman om en om de Zeden heeft onteerd
door de Filosofie, & de Filosofie door de Zeden, zal hij zeggen dat een
verdorven Volk Romans nodig heeft. En men zal hem de gevolgtrekking laten maken. En hij zal ook nog zeggen, om zich te rechtvaardigen voor het schrijven van een Boek dat van ondeugd getuigt, dat hij in een tijdperk leeft, waarin het onmogelijk is deugdzaam te zijn. En om zich te verontschuldigen, zal hij het hele Universum belasteren. En men zal hem niet langer Filosoof noemen; & hij zal de welbespraaktste van de Sofisten genoemd worden. En men zal bewondering hebben voor de manier waarop hij met een zuiver & oprecht gemoed, een onbestaanbaar Boek heeft kunnen schrijven. En zij die in hem geloofden, zullen er niet meer in geloven. EINDE |