Home
WAT IS DE MENS?
Uit: WAT IS DE MENS? EN ANDERE ESSAYS
door
Mark Twain
(Samuel Langhorne Clemens, 1835-1910)
INHOUD
1 Mens, de Machine. Eigen Verdienste.
2 De Enige Drijfveer van de Mens-zich Verzekeren van zijn
Zelfwaardering.
3 Een Verhaaltje
4 Voorbeelden
5 Meer Voorbeelden
6 Africhten
7 Oproep
8 Een Parabel
9 Meer over de Machine
10 Nogmaals Mens-Machine
11 Na een Paar Dagen
12 Het Denkproces
13 Instinct en Denken
14 De Vrije Wil
15 Niet Twee Waarden, maar Slechts Een
16 Een Netelige Kwestie
17 De Belangrijkste Drijfveer
18 Conclusie
INLEIDING:
Mark Twain, die eigenlijk uitsluitend bekend is als de schrijver
van De Lotgevallen van Huckleberry Finn en De
Lotgevallen van Tom Sawyer, was daarnaast een vlijmscherpe
satiricus en ontpopte zich in de loop van zijn leven tot een zeer
sociaal bewogen antikapitalistische, anti-imperialistische,
antimilitaristische, antiracistische, antireligieuze en antikolonialistische voorvechter.
Maar zelfs de onschuldige verhalen over Huckleberry Finn en Tom
Sawyer werden tijdens zijn leven verbannen uit de jeugdafdelingen van
verschillende bibliotheken in de Verenigde Staten en een aantal van
zijn antireligieuze stukken is tijdens zijn leven nooit verschenen en
zijn na zijn dood lang door zijn nabestaanden ongeschikt voor
publicatie beschouwd.
Eigenlijk is Mark Twain een heel ongemakkelijke schrijver, rebels,
kritisch en tornend aan alle vanzelfsprekendheden. Onderstaand stuk is
daar een sprekend voorbeeld van.
Met een ijzeren logica laat hij meedogenloos zien dat een eigen
mening een illusie is, naastenliefde verkapt egoïsme en de vrije wil
een hersenspinsel. En er is geen speld tussen te krijgen.
Al die mensen die prat gaan op wat zij hun eigen mening noemen,
beseffen niet dat zij alleen maar plagiëren, dat ze zoals Twain stelt
zelfs geen microscopisch gedeelte daarvan oorspronkelijk is, dat
iedereen alleen maar iedereen napraat, zijn brein voedt met allerlei
gedachten en brokstukken van gedachten van anderen, die die weer van
anderen hebben, enz., tot in het grijze verleden, en daar een
"eigen" mening van vormt. En dan ook nog zeggen dat wij op de schouders
staan van reuzen, die dus uiteindelijk ook maar banale na-apers zijn
geweest. Alles komt van buitenaf zegt Twain en er is geen enkel
argument dat daar tegen pleit. Alle schrijvers, alle wetenschappers,
alle deskundigen op welk terrein dan ook, ventileren uitsluitend een
mengsel van gedachten van anderen, en verdienen daar ook nog eens hun
brood mee. De Keizer heeft geen kleren aan en iedereen wet het en
niemand durft het te zeggen. Gedreven door ijdelheid, de behoefte aan
brood op de plank, iets willen betekenen, schouderklopjes en status,
wordt deze wereld overspoeld en verdrinkt in meningen, en mensen zijn
er zelfs trots op dat ze een "eigen mening" hebben, waar ze ook nog
schaamteloos voor uitkomen. De waan van de dag, die ze net zo
gemakkelijk weer inruilen voor de waan van morgen. Zin geven aan je
waan is letterlijk waanzinnig. Meningen zijn een mengsel van
geloofsartikelen, maar heeft absoluut niets met weten te maken. God
behoede ons voor deskundigen!
En al die mensen die zich inzetten voor anderen, hulpverleners die
ook nog zeggen dat ze "er zoveel voor terugkrijgen" ontmaskert Mark
Twain als egoïsten, die onder het mom van naastenliefde op de eerste
plaats voor zichzelf bezig zijn, die hulpbehoevenden nodig hebben om
hun gevoel van eigenwaarde te strelen. Dei zich banaal aan het
voor-wat-hoort-wat-principe bezondigen en daarmee de hemel willen
verdienen. God behoed ons voor hulpverleners!
Tot slot dat merkwaardige hersenspinsel van de Vrije Wil. In
"Gödel, Escher, Bach" schrijft Hofstadter: 'Pas als een mens zichzelf
ontworpen heeft en zijn eigen verlangens kiest (alsmede de keuze om
zijn eigen verlangens te kiezen enzovoort), mag men beweren dat hij
zelf een wil heeft en keuzes kan maken." Twain zou het daar bijna
volkomen mee eens zijn. Hij maakt echter de noodsprong om voor Vrije
Wil, Vrije Keuze in te vullen en daarna wordt zijn verhaal warrig.
Er is wel meer aan te merken op zijn verhaal. IJzersterk is hij in
het analyseren van het hoe, maar als hij het vervolgens gaat
hebben over het waarom, draait hij zich herhaaldelijk in allerlei
bochten en uiteindelijk vast. Aan het waartoe is hij niet toegekomen.
Als hij het waarom behandelt moet hij zijn toevlucht nemen tot
allerlei hulpconstructies en hypothesen, die hij echter niet als
zodanig ervaart, maar als waarheden poneert. Hij heeft het over
aangeboren aard en temperament, dispositie, aangeboren neigingen en
erfelijke eigenschappen, terwijl hij anderzijds stelt dat kinderen als
tabula rasa worden geboren. Daarnaast veronderstelt hij een groot
aantal in de mens schuilende entiteiten, geest, ziel, innerlijke
meester, geweten, en vage begrippen als psychisch, spiritueel,
drijfveer, gevoelens, en dergelijke en dan wordt het een heel
ingewikkeld schaakspel, als al die spookachtige bewoners hun
onnaspeurlijke gang gaan.
1 Mens-Machine. - Eigen Verdienste.
(De Oude Man en de Jonge Man hebben met elkaar gesproken. De Oude
Man heeft beweerd dat de mens gewoon een machine is en niets anders. De
Jonge Man maakte daar bezwaar tegen en vroeg hem of hij dat wilde
verduidelijken en redenen voor zijn standpunt wilde aandragen.)
Oude Man. Van welke materialen is een stoommachine gemaakt?
Jonge Man. IJzer, staal, koper enzovoort.
O.M. Waar worden die gevonden?
J.M. In gesteenten.
O.M. In zuivere toestand?
J.M. Nee-als erts.
O.M. Zijn die metalen opeens in die erts terechtgekomen?
J.M. Nee-dat is het geduldige werk van ontelbare eeuwen geweest.
O.M. Kun je die machine ook uit die gesteenten zelf maken?
J.M. Ja, maar dan wel een breekbare en ondeugdelijke.
O.M. Zou je veel materiaal nodig hebben voor een dergelijke
machine?
J.M. Nee-vrijwel niets.
O.M. Hoe zou je dan tewerk gaan om een goede en geschikte machine
te maken?
J.M. Tunnels en schachten boren in de heuvels; ijzererts uitgraven,
vergruizen, smelten, omvormen tot ruw ijzer en daar via het
Bessemerproces staal van maken. Nog meer andere metalen ontginnen,
bewerken en samenvoegen tot legeringen.
O.M. En dan?
J.M. Als dat klaar is, een goede machine bouwen.
O.M. Zou je daar veel mee kunnen doen?
J.M. O, zeker.
O.M. Zou die draaibanken, boor-, schaaf- en ponsmachines kunnen
aandrijven, kortom alle vernuftige machines van een grote fabriek?
J.M. Dat kan.
O.M. Wat zou de van steen gemaakte machine kunnen?
J.M. Misschien een naaimachine aandrijven-meer niet.
O.M. Zouden de mensen die andere machine dan niet bewonderen en
hartstochtelijk prijzen?
J.M. Ongetwijfeld.
O.M. En die stenen?
J.M. Niet.
O.M. De verdiensten van de metalen machine zouden dus veel groter
zijn dan die van de stenen?
J.M. Natuurlijk.
O.M. Persoonlijke verdiensten?
J.M. persoonlijke verdiensten? Hoe bedoelt u?
O.M. Zou die machine persoonlijk aanspraak kunnen maken op zijn
eigen prestaties?
J.M. De machine? Natuurlijk niet.
O.M. Waarom niet?
J.M. Omdat die prestaties niet persoonlijk zijn. Die zijn het
gevolg van manier waarop de machine geconstrueerd is. Het is geen
verdienste dat zij de dingen doet die ze moet doen - daar kan ze niets
aan doen.
O.M. En is het een persoonlijke tekortkoming van de stenen machine
dat zij maar zo weinig kan?
J.M. Natuurlijk niet. Zij kan niet meer of minder dan de manier
waarop zij geconstrueerd is haar toestaat en dwingt te doen. Daar
schuilt niets persoonlijks in; zij kan niet kiezen. Is het bij dit
"naar de kern van de zaak toewerken" uw bedoeling uit te komen bij het
idee dat mens en machine ongeveer hetzelfde zijn en dat er geen
persoonlijke verdienste schuilt in hun beider prestaties?
O.M. Ja-maar trek het je niet aan; het is niet mijn bedoeling je te
kwetsen. Wat is het verschil tussen de stenen en stalen machine? Zullen
we dat africhten, opvoeden noemen? Zullen we de stenen machine dan een
onbeschaafde en de stalen een beschaafde mens noemen? Het
oorspronkelijke gesteente bevatte de grondstof waarvan de stalen
machine is gebouwd-maar samen met een grote hoeveelheid zwavel, stenen
en andere belemmerende aangeboren erfelijke eigenschappen, overgeleverd
uit oude geologische tijdperken-laten we dat vooroordelen noemen. Niets
binnen die gesteenten zelf had het vermogen of de behoefte om die
vooroordelen te verwijderen. Schrijf die zin maar op.
J.M. Goed. Ik heb opgeschreven: "Niets binnen die gesteenten zelf
had het vermogen of de behoefte om die vooroordelen te verwijderen." Ga
verder.
O.M. Vooroordelen moeten door invloeden van buitenaf verwijderd
worden, of helemaal niet, Schrijf dat op.
J.M. Prima; "Moeten door invloeden van buitenaf verwijderd worden
of helemaal niet." Ga verder.
O.M. Dus het vooroordeel van het ijzer om zich te verzetten tegen
het zich ontdoen van het belemmerende gesteente. Juister gezegd, de
absolute onverschilligheid van het ijzer over het al dan niet
verwijderd worden van het gesteente. Dan komt er een invloed van
buitenaf, die het gesteente vergruist en het erts bevrijdt. Nog steeds
is het ijzer opgesloten in het erts. Een invloed van buitenaf smelt het
uit het belemmerende erts. Dat ijzer is dan bevrijd ijzer, maar
onverschillig voor verdere vooruitgang. Een invloed van buitenaf zorgt
dat het in een Bessemerpeer terechtkomt die het zuivert tot de beste
kwaliteit staal. Het is nu opgevoed-de dressuur is voltooid. Op geen
enkele manier kan het opgevoed worden tot goud. Schrijf dat ook maar op.
J.M. Ja. "Alles heeft zijn grens-ijzererts kan niet opgevoed worden
tot goud."
O.M. Er bestaan gouden, tinnen, koperen, loden, stalen
grondstoffen, enzovoort-en elk heeft de beperkingen van zijn aard,
erfelijke eigenschappen, oefening en omgeving. Van al die metalen kun
je machines bouwen, die allemaal zullen werken, maar je moet niet
verwachten dat stenen machines hetzelfde werk kunnen verrichten als de
van zwak materiaal gemaakte. Om in alle gevallen het beste resultaat te
verkrijgen moet je het metaal door africhten bevrijden van zijn
belemmerende vooroordelen -smelten, zuiveren, enzovoort.
J.M. Bent u nu bij de mens aangekomen?
O.M. Ja. De mens als machine-de mens als onpersoonlijke machine.
Wat een mens is, is allemaal te danken aan de manier waarop hij gemaakt
is en aan de invloeden die daarop worden uitgeoefend door zijn
erfelijke eigenschappen, woonomgeving en contacten. Hij wordt
uitsluitend in gang gezet, gestuurd en beheerst door invloeden van
buitenaf. Hij brengt zelf niets voort, zelfs geen gedachte.
J.M. Och, kom! Hoe kom ik dan aan de mening dat wat u vertelt
allemaal onzin is?
O.M. Dat is een heel vanzelfsprekende mening-eigenlijk een
onontkoombare mening-maar jij hebt niet het materiaal aangedragen
waaruit die is gevormd. Dat is een ratjetoe van gedachten, indrukken en
gevoelens, onbewust verzameld uit duizenden boeken, duizenden
gesprekken, een stroom van gedachten en gevoelens die je hart en brein
binnen is gevloeid vanuit de harten en breinen van al die
voorvaderlijke eeuwen. Persoonlijk heb je zelfs niet het microscopisch
kleinste brokstuk gecreëerd van het materiaal waaruit jouw mening
gevormd is; en persoonlijk kun je op geen enkele manier aanspraak maken
op ook maar de geringste verdienste voor het samenvoegen van die
geleende grondstoffen. Dat is vanzelf gebeurd-door middel van jouw
breinapparaat, strikt volgens de geconstrueerde wetten van dat
apparaat. En dat apparaat heb je niet alleen niet zelf gemaakt, maar je
hebt daar zelfs geen enkele zeggenschap over.
J.M. Dat gaat me te ver. Denkt u dat ik geen enkele mening zelf heb
gevormd?
O.M. Uit jezelf? Nee. Jij hebt die mening niet gevormd; jouw
apparaat heeft dat voor jou gedaan-automatisch en meteen, zonder na te
denken of de behoefte daaraan.
J.M. Stel dat ik wel had nagedacht. Wat dan?
O.M. Probeer het eens.
J.M. (Na een kwartier) Ik heb nagedacht.
O.M. Bedoel je dat je geprobeerd hebt je mening te veranderen-als
experiment?
J.M. Ja.
O.M. Is het gelukt?
J.M. Nee. Het blijft hetzelfde; het is onmogelijk die te
veranderen.
O.M. Het spijt me, maar je merkt dus dat je brein niets anders is
dan een machine. Je hebt er geen zeggenschap over, het heeft ook geen
zeggenschap over zichzelf-de werking ervan komt uitsluitend van
buitenaf; dat is de wet van alle machines.
J.M. Kan ik dan nooit een van die automatische meningen veranderen?
O.M. Nee. Niet zelf, maar invloeden van buitenaf kunnen dat wel.
J.M. alleen invloeden van buitenaf?
O.M. Ja-alleen van buitenaf.
J.M. Dat is een onhoudbare stelling-ik mag wel zeggen, een
belachelijk onhoudbare stelling.
O.M. Waarom denk je dat?
J.M. Ik denk het niet alleen, ik weet het. Stel dat ik een cursus
denken, onderzoeken en lezen ga volgen, met het vaste voornemen die
mening te veranderen; en stel dat het mij wel lukt. Dan is dat niet het
werk van een drijfveer van buitenaf, maar helemaal van mij, van mij
persoonlijk; want ik heb dat plan bedacht.
O.M. Helemaal niet. Dat is voortgekomen uit dit gesprek met mij.
Zonder dat zou het niet in je opgekomen zijn. Niemand schept ooit iets
zelf. Al die gedachten, al die drijfveren, komen van buitenaf.
J.M. Dit is een gruwelijk idee. De eerste mens had wel
oorspronkelijke gedachten; er was namelijk niemand van wie hij ze had
kunnen overnemen.
O.M. Dat is een vergissing. Adams gedachten kwamen van buitenaf.
Jij bent bang voor de dood. Je hebt dat zelf niet bedacht-dat heb je
van buitenaf, uit gesprekken en van wat je geleerd hebt. Adam was niet
bang voor de dood-op geen enkele manier.
J.M. Dat was hij wel.
O.M. Toen hij geschapen werd?
J.M. Nee.
O.M. Wanneer dan?
J.M. Toen hij daarmee bedreigd werd.
O.M. Dan kwam het van buitenaf. Adam is al belangrijk genoeg, laten
we geen god van hem maken. Behalve de goden heeft nooit iemand een
gedachte gehad, die niet van buitenaf kwam. Adam had waarschijnlijk een
goede bovenkamer, maar hij had daar helemaal niets aan, tot het moment
waarop die van buitenaf werd gevuld. Hij kon daar niet het
onbeduidendste dingetje mee bedenken. Hij had geen flauw benul van het
verschil tussen goed en kwaad-dat idee moest hij van buitenaf krijgen.
Noch hij, noch Eva waren in staat om op het idee te komen dat het niet
fatsoenlijk was om naakt te lopen; die kennis kwam met de appel van
buitenaf. De hersenen van de mens zijn zo geconstrueerd dat zij
helemaal niets zelf kunnen creëren. Zij kunnen alleen van buitenaf
verkregen materiaal gebruiken. Het brein is gewoon een machine en werkt
automatisch, niet door wilskracht. Het brein heeft geen zeggenschap
over zichzelf en zijn eigenaar heeft dat ook niet.
J.M. Goed, Adam doet er eigenlijk niet toe, maar die scheppingen
van Shakespeare dan-
O.M. Nee, je bedoelt Shakespeare's imitaties. Shakespeare heeft
zelf niets gecreëerd. Hij heeft goed rondgekeken en dat prachtig
beschreven. Hij heeft zorgvuldig mensen afgebeeld die god geschapen
heeft, maar zelf niets geschapen. Laten we hem een lasterlijk oordeel
besparen. Shakespeare kon zelf niets scheppen. Hij was een machine, en
machines scheppen niet.
J.M. Waarom was hij dan zo uitmuntend?
O.M. Omdat hij geen naaimachine was, maar een
wandtapijtenweefgetouw. De draden en kleuren kreeg hij van buitenaf;
invloeden van buitenaf, invallen, ervaringen (lezen, toneelstukken zien
en opvoeren, ideeën opdoen, enzovoort), vormden patronen in zijn brein,
zetten zijn prachtige machine aan het werk, en leverden automatisch dat
schilderachtige en prachtige weefsel dat nog steeds de wereld verbaast.
Als Shakespeare geboren en opgegroeid was op een kale en verlaten rots
in de oceaan, zou zijn krachtige verstand geen materiaal van buitenaf
hebben gekregen om mee te werken en had hij niets kunnen bedenken; en
als er geen invloeden van buitenaf waren geweest, geen waardevolle
lessen, modellen, overtuigingen en inspiratiebronnen, zou Shakespeare
niets tot stand hebben gebracht. In Turkije zou hij iets anders gemaakt
hebben-iets dat volstrekt bepaald zou zijn door Turkse invloeden,
verhoudingen en ontwikkelingspeil. In Frankrijk zou hij iets beters tot
stand hebben gebracht-dat volstrekt bepaald zou zijn door Franse
invloeden en ontwikkelingen. In Engeland steeg hij op tot de hoogst
bereikbare grens door hulp van buitenaf, verschaft door de idealen,
invloeden en de ontwikkeling van dat land. Jij en ik zijn naaimachines.
Wij moeten maken wat we kunnen; wij moeten ons best doen en er ons
niets van aantrekken als onnadenkenden het ons kwalijk nemen dat er
geen wandtapijten uit onze handen komen.
J.M. Dus wij zijn gewoon machines! Maar machines mogen niet
opscheppen, niet trots zijn op hun prestaties, geen aanspraak maken op
eigen verdienste en toejuichingen of lof. Dat is een verwerpelijke
leer.
O.M. Dat is geen leer, dat is gewoon een gegeven.
J.M. Dan veronderstel ik dat er niet meer verdienste schuilt in
dapper dan in laf zijn.
O.M. Persoonlijke verdienste? Nee. Een dapper iemand maakt zijn
dapperheid niet zelf. Hij kan geen aanspraak maken op eigen verdienste
als hij dapper is. Dat is aangeboren. Een baby die geboren wordt met
een miljoen dollar-wat voor eigen verdienste betekent dat? Een baby die
met niets geboren wordt-wat voor eigen verdienste betekent dat? De een
wordt gevleid, bewonderd en geëerd door hielenlikkers, de ander wordt
veronachtzaamd en veracht-wat betekent dat dan?
J.M. Soms stelt een bange man zich ten taak zijn lafheid te
overwinnen en dapper te worden-en slaagt daarin. Hoe ziet u dat?
O.M. Dat laat zien dat ontwikkeling in de goede richting
belangrijker is dan in de verkeerde richting. Ontwikkeling,
beïnvloeding en dressuur in de juiste richting is van onschatbare
waarde-je zelfwaardering ontwikkelen om je idealen te verheffen.
J.M. Maar die verdienste-de eigen verdienste van die onderneming en
prestatie van de zegevierende lafaard?
O.M. Die is er niet. In het oog van de wereld is hij waardevoller
geworden dan hij voordien was, maar hij heeft die verandering niet tot
stand gebracht-dat is niet zijn verdienste.
J.M. Van wie dan?
O.M. Van de manier waarop hij geconstrueerd is, en de invloeden die
daar van buitenaf op hebben ingewerkt.
J.M. De manier waarop hij geconstrueerd is?
O.M. Om te beginnen was hij niet helemaal een lafaard, want dan
zouden die invloeden bij hem niets aantreffen waar ze op konden
inwerken. Hij was niet bang voor koeien, maar misschien wel voor
stieren; niet bang voor vrouwen, maar wel bang voor mannen. Er was iets
waarop verdergebouwd kon worden. Er was een kiem. Geen kiem, geen
plant. Had hij die kiem zelf gemaakt, of was die aangeboren? Het was
niet zijn verdienste dat die kiem aanwezig was.
J.M. Het plan om die kiem op te kweken, het besluit om dat te gaan
doen, was verdienstelijk en hij is daar zelf mee begonnen.
O.M. Dat heeft hij helemaal niet gedaan. Alle prikkels, goed of
slecht, komen-van buitenaf. Als die bange man zijn hele leven in een
gemeenschap van menselijke konijnen had geleefd, nooit iets gelezen of
gehoord had over heldendaden, nooit iemand die had horen prijzen, of
iets van jaloersheid op helden had horen uiten, zou hij hetzelfde idee
over dapperheid hebben als Adam over fatsoen en was het met geen enkele
mogelijkheid ooit in hem opgekomen om te besluiten dapper te worden.
Dan had hij dat idee niet kunnen bedenken-het moest dus van buitenaf
komen. Dus toen hij dapperheid hoorde verheerlijken en lafheid
bespotten, werd hij wakkergeschud. Hij schaamde zich. Misschien haalde
zijn liefje wel haar neus op en zei, "Ze hebben me verteld dat je een
lafaard bent!" Hij sloeg zelf geen nieuwe bladzijde op-dat deed zíj
voor hem. Hij moet dus niet met zijn neus in de lucht lopen omdat het
zijn eigen verdienste zou zijn-dat is niet zo.
J.M. Maar hij heeft wel de plant opgekweekt, nadat zij het zaadje
water had gegeven.
O.M. Nee. Invloeden van buitenaf hebben dat gedaan. Op
bevel-bevend-ging hij overdag met andere soldaten op veldtocht, niet
alleen en niet in het donker. Hij werd beïnvloed door hun voorbeeld,
hij putte moed uit de moed van zijn kameraden; hij was bang en wilde
wegrennen, maar durfde dat niet; hij was bang om weg te rennen, met al
die toekijkende soldaten. Hij maakte vorderingen zoals je ziet-de
morele angst voor schaamte was groter geworden dan de lichamelijke
angst voor verwondingen. Tegen het einde van de veldtocht zal de
ervaring hem hebben geleerd dat niet iedereen die aan het gevecht
deelneemt gewond raakt-een invloed van buitenaf waar hij wat aan zal
hebben; en hij zal dan ook geleerd hebben hoe heerlijk het is om
geprezen te worden voor dapperheid en toegejuicht te worden door in
tranen gesmoorde stemmen, als het door de oorlog afgematte regiment met
wapperende vaandels en tromgeroffel voorbijtrekt aan de bewonderende
menigte. Daarna zal hij zonder twijfel even dapper zijn als elke
oorlogsveteraan-en nergens ook maar een greintje of enig vermoeden
bestaan van eigen verdienste; alles is van buitenaf gekomen. Door het
Victoriakruis worden dus meer helden gekweekt.
J.M. Verdomme, wat voor zin heeft het dan om dapper te worden als
het hem niet tot eer strekt?
O.M. Je vraag zal zich nu zelf beantwoorden. Het gaat om een
belangrijk detail van de menselijke makelij dat we nog niet aangeroerd
hebben.
J.M. Wat voor detail?
O.M. De drijfveer die iemand dingen laat doen-de enige drijfveer
die ooit iemand iets laat doen.
J.M. De enige? Is er maar één?
O.M. Zo is dat. Er is er maar een.
J.M. Nou, dat is een zeer vreemde leer. Wat is dan die enige
drijfveer die iemand aanzet om iets te doen?
O.M. De drijfveer om zijn eigen brein tevreden te stellen-de
noodzaak om zijn eigen brein tevreden te stellen en zijn waardering te
oogsten.
J.M. Och, kom, dat is niet zo!
O.M. Waarom niet?
J.M. Omdat dat hem in een positie brengt waarin hij altijd uit is
op zijn eigen welzijn en voordeel; terwijl iemand die altruïstisch is,
vaak iets uitsluitend ter wille van iemand anders doet, ook als het
duidelijk nadelig voor hem zelf is.
O.M. Dat is een vergissing. De daad moet op de eerste plaats goed
zijn voor hem zelf; anders zal hij het niet doen. Hij kan wel denken
dat hij het uitsluitend voor de ander doet, maar dat is niet zo; op de
eerste plaats stelt hij zijn eigen brein tevreden-het welzijn van de
ander komt altijd op de tweede plaats.
J.M. Wat een bizar idee! Wat komt er dan van zelfopoffering
terecht? Geef me daar alstublieft antwoord op.
O.M. Wat is dat, zelfopoffering?
J.M. Iemand anders goed doen, zonder dat het ook maar het minste
voordeel voor jezelf op kan leveren.
2 De Enige Drijfveer van de Mens-zich Verzekeren van zijn Zelfwaardering
Oude Man. Denk je dat daar voorbeelden van zijn geweest?
Jonge Man. Voorbeelden? Miljoenen.
O.M. Heb je geen overhaaste conclusie getrokken? Heb je ze
onderzocht-kritisch?
J.M. Dat is daarbij helemaal niet nodig: de daden onthullen zelf de
drijfveer die erachter zit.
O.M. Bijvoorbeeld?
J.M. Ik zal een voorbeeld geven. Neem het geval in dit boek. De
hoofdpersoon woont drie mijl buiten het dorp. Het is bitter koud,
sneeuwt hard en tegen middernacht. Hij wil net de paardentram instappen
als een grauwe en haveloze oude vrouw, een roerend beeld van ellende,
haar magere hand uitsteekt en smeekt om haar te redden van honger en
dood. De man ontdekt dat hij nog een kwartje in zijn zak heeft, maar
aarzelt niet: hij geeft het haar en ploetert zelf door de sneeuw naar
huis. Kijk-dat is nou edelmoedig, dat is prachtig; de barmhartigheid
ervan wordt niet bezoedeld door een smet, blaam of enig vermoeden van
eigenbelang.
O.M. Waarom denk je dat?
J.M. Nou zeg, wat zou ik anders kunnen denken? Denkt u dat je daar
nog op een andere manier naar kunt kijken?
O.M. Kun je jezelf in die man verplaatsen en mij dan vertellen wat
hij dacht?
J.M. Dat is heel eenvoudig. De aanblik van dat gekwelde oude
gezicht doorsneed zijn grootmoedige hart met een scherpe pijn. Hij kon
daar niet tegen. Hij kon wel de tocht van drie mijl door de sneeuw aan,
maar niet de kwellingen die zijn geweten zou ondergaan als hij zich zou
omdraaien en dat arme oude mens zou laten kreperen. Bij die gedacht,
zou hij niet meer kunnen slapen.
O.M. In wat voor gemoedstoestand verkeerde hij op weg naar huis?
J.M. Het was een toestand van blijdschap, die alleen iemand kent
die zichzelf opoffert. Zijn hart zong en de storm merkte hij niet eens.
O.M. Hij voelde zich goed?
J.M. Daar bestaat geen twijfel over.
O.M. Prima. Laten we nu die details bij elkaar optellen en kijken
hoeveel hij voor zijn vijfentwintig cent heeft gekregen. Laten we
proberen het echte Waarom te ontdekken van het doen van die
investering. Op de eerste plaats kon hij de pijn niet verdragen, die
het oude gekwelde gezicht hem deed. Hij dacht dus aan zijn eigen
pijn-deze goede man. Hij moet daar iets verzachtends voor kopen. Als
hij de oude vrouw niet zou helpen, zou zijn geweten hem de hele
thuisreis kwellen. Hij dacht weer aan zijn pijn. Hij moet daar iets
verlichtends voor kopen. Als hij de oude vrouw niet zou troosten zou
hij niet meer kunnen slapen. Hij moet wat slaap kopen- zoals je ziet
denkt hij nog steeds aan zichzelf. Dus alles bij elkaar, kocht hij
gewoon zichzelf vrij van een scherpe pijn in zijn hart, kocht zichzelf
vrij van de kwellingen van een afwachtend geweten, hij kocht een hele
nacht slaap-allemaal voor vijfentwintig cent! Wall Street zou zich
ervoor schamen. Op de thuisreis was zijn hart vol blijdschap en
zong-een buitenkansje! De drijfveer die de man bewoog om de oude vrouw
te helpen was-op de eerste plaats-om zijn eigen brein tevreden te
stellen; en op de tweede plaats om haar lijden te verzachten. Wat denk
jij, komt het handelen van de mens voort uit een onveranderlijke en
onveranderbare hoofddrijfveer, of uit allerlei drijfveren?
J.M. Uit allerlei, natuurlijk-sommige hoogstaand, uitstekend en
edel, andere niet. Wat denkt u?
O.M. Dat er maar sprake is van een wet, één bron.
J.M. Dat zowel de edelste als laagste motieven uit die ene bron
voortkomen?
O.M. Ja.
J.M. Kunt u die wet formuleren?
O.M. Ja. Die wet luidt als volgt, onthou die. Van de wieg tot zijn
graf doet de mens nooit iets dat niet uitsluitend op de eerste plaats
en als belangrijkste doel heeft-het verzekeren van zijn eigen
gemoedsrust en geestelijke welzijn.
J.M. Kom nou! Doet hij dan nooit iets voor het welzijn van iemand
anders, geestelijk of lichamelijk?
O.M. Nee. De enige duidelijke voorwaarde is-dat het op de eerste
plaats zijn eigen geestelijk welzijn moet verzekeren. Anders doet hij
het niet.
J.M. Het is eenvoudig om de onjuistheid van die stelling aan te
tonen.
O.M. Bijvoorbeeld?
J.M. Neem die edele hartstocht, de liefde voor het vaderland,
patriottisme. Iemand die vredelievend is en bang voor pijn, verlaat
zijn aangename huis en wenende gezin en trekt erop uit om zich
manhaftig bloot te stellen aan honger, kou, verwondingen en dood. Is
dat uit zijn op je geestelijke welzijn?
O.M. Is hij vredelievend en bang voor pijn?
J.M. Ja.
O.M. Dan is er misschien iets waar hij meer van houdt dan van
vrede-de waardering van zijn omgeving en het publiek. En misschien is
er ook iets waar hij banger voor is dan voor pijn-de afkeuring van zijn
omgeving en het publiek. Als hij gevoelig is voor schande, zal hij te
velde trekken-niet omdat hij zich daar helemaal op zijn gemak zal
voelen, maar omdat hij zich daar meer op zijn gemak zal voelen dan als
hij thuis zou blijven. Hij zal altijd doen wat hem geestelijk het
meeste rust geeft-want dat is zijn enige levenswet. Hij laat het
wenende gezin achter; het spijt hem dat hij het onaangenaam voor hen
maakt, maar dat is niet genoeg om zijn eigen gemoedsrust op te offeren
voor die van hen.
J.M. Gelooft u echt dat alleen maar de publieke opinie bang en
vreedzaam iemand kan dwingen ten-
O.M. Ten strijde te trekken? Ja-de publieke opinie kan sommige
mensen dwingen alles te doen.
J.M. Alles?
O.M. Ja-alles.
J.M. Dat geloof ik niet. Kan die iemand met hoogstaande principes
dwingen iets verkeerds te doen?
O.M. Ja.
J.M. Kunnen die een goedaardig iemand dwingen iets wreeds te doen?
O.M. Ja.
J.M. Geef eens een voorbeeld.
O.M. Alexander Hamilton was een opmerkelijke man met hoogstaande
principes. Hij zag duelleren als iets verkeerds en toch duelleerde hij,
tegen de leer van de godsdienst in-maar uit achting voor de publieke
opinie. Hij hield intens van zijn gezin, maar om waardering van het
publiek te oogsten liet hij hen verraderlijk in de steek en vergooide
zijn leven, waardoor hij hen wreed in een levenslang verdriet stortte,
alleen maar om in een goed blaadje te staan bij een dwaze wereld.
Gezien de destijds heersende publieke normen over eer, kon hij niet met
een gerust hart verder leven, met het stigma dat hij geweigerd had te
vechten. De leer van zijn godsdienst, toewijding aan zijn gezin,
goedhartigheid en hoogstaande principes, golden allemaal niet meer op
het moment dat ze zijn gemoedsrust in de weg stonden. Een mens zal
alles doen, ongeacht wat, om zijn gemoedsrust te verzekeren; en hij kan
niet gedwongen of overgehaald worden tot een daad, die een ander doel
heeft. Hamilton werd tot zijn daad gedwongen door de aangeboren
noodzaak om zijn eigen brein tevreden te stellen; wat dat betreft was
die net als alle andere daden in zijn leven, en alle daden in het leven
van alle andere mensen. Zie je nu wat de kern van de zaak is? Iemand
kan zich niet op zijn gemak voelen zonder zijn eigen waardering. Hij
zal zich verzekeren van het grootst mogelijke aandeel daarvan, tot elke
prijs, ten koste van elk offer.
J.M. Een minuut geleden zei u dat Hamilton dat duel uitvocht om
waardering van het publiek te krijgen.
O.M. Dat heb ik inderdaad gezegd. Door het duel te weigeren zou hij
zich verzekerd hebben van de waardering van zijn gezin en grotendeels
van zijn eigen voldoening; maar in zijn ogen was de waardering van het
publiek belangrijker dan alle andere uitingen van waardering samen-op
aarde en in de hemel, het zich verzekeren zich de grootste gemoedsrust,
het grootste gevoel van eigenwaarde; dus offerde hij alle andere
belangen op om dat te verkrijgen.
J.M. Sommige edelmoedige mensen hebben geweigerd om te duelleren,
en hebben manhaftig de verachting van het publiek getrotseerd.
O.M. Zij handelden volgens hun aard. Zij stelden hun principes en
goedkeuring van hun gezinnen boven de waardering van het publiek. Zij
kozen voor wat zij het belangrijkste vonden en bekommerden zich niet
over al het andere. Zij kozen voor wat hen het grootste deel
persoonlijke voldoening en waardering zou opleveren-een mens doet dat
altijd. De publieke mening kan dat soort mensen niet dwingen aan
oorlogen deel te nemen. Doen zij dat wel dan is dat om andere redenen.
Andere redenen die hun brein voldoening schenken.
J.M. Altijd redenen die hun brein voldoening schenken?
O.M. Er bestaan geen andere.
J.M. Als iemand zijn leven opoffert om een klein kind uit een
brandend huis te redden, hoe noemt u dat dan?
O.M. Als hij dat doet is dat de wet van zijn aard. Hij kan het niet
verdragen het kind in gevaar te zien (iemand met een andere aard zou
dat wel kunnen) en daarom probeert hij het kind te redden en laat
daarbij het leven. Maar hij heeft wel gekregen waar hij op uit was-zijn
eigen waardering.
J.M. Wat bedoelt u dan met Liefde, Haat, Naastenliefde, Wraak,
Menselijkheid en Vergevingsgezindheid?
O.M. Dat zijn verschillende gevolgen van een enkele Hoofddrijfveer:
de noodzaak dat iemand zich verzekert van zijn eigen waardering. Zij
zijn gekleed in allerlei gewaden en hangen af van verschillende
gemoedstoestanden, maar hoe zij ook vermomd zijn, altijd zijn ze een en
dezelfde persoon. Anders gezegd: de drang die iemand in beweging zet-en
dat is er maar één-is de noodzaak om zichzelf te verzekeren van zijn
eigen gemoedsrust. Als dat ophoudt, is de mens dood.
J.M. Dat is onzin. Liefde-
O.M. Natuurlijk, die drijfveer, die wet is liefde, in haar meest
onbuigzame vorm. Zij zal het leven en al het andere verkwisten ter
wille van haar eigen doelwit. Niet op de eerste plaats ter wille van
het doelwit, maar voor haarzelf. Als haar doelwit gelukkig is, is zij
gelukkig-en daar is zij zich achteraf niet van bewust.
J.M. Maakt u zelfs geen uitzondering voor de verheven en deugdzame
hartstocht moederliefde?
O.M. Nee, dat is juist de absolute slaaf van die wet. De moeder zal
zich ontkleden om haar kind te kunnen kleden; zal verhongeren om haar
kind te kunnen voeden; kwellingen ondergaan om het te beschermen tegen
pijn; sterven opdat het kind zal leven. Ze schept er een groot genoegen
in om die offers te brengen. dat is de beloning waar ze dat voor
doet-die zelfwaardering, die voldoening, die vrede, dat behagen. Als
zij daarvoor dezelfde prijs kon krijgen, zou zij het ook voor jouw kind
doen.
J.M. Uw filosofie is duivels.
O.M. Het is geen filosofie, het is een gegeven.
J.M. U moet natuurlijk wel toegeven dat er daden zijn, die-
O.M. Nee. Er is geen enkele daad, groot of klein, verheven of laag,
die uit een andere drijfveer voortkomt dan-de noodzaak om je eigen
brein gerust en tevreden te stellen.
J.M. De filantropen in deze wereld-
O.M. Die breng ik hulde, daar neem ik mijn pet voor af-uit gewoonte
en omdat ik dat geleerd heb. Zij zouden echter geen rust, geluk of
gevoel van eigenwaarde kennen als zij zich niet zouden inzetten voor en
geld zouden uitgeven aan de misdeelden. Het maakt hen gelukkig anderen
gelukkig te zien en dus kopen zij met geld en werk waar ze op uit
zijn-geluk, zelfwaardering. Waarom doen mijnwerkers niet hetzelfde?
Omdat zij duizendmaal gelukkiger worden door dat niet te doen. Een
andere reden is er niet. Zij volgen de wet van hun aard.
J.M. Wat vindt u van de plicht ter wille van de plicht?
O.M. Dat bestaat niet. Plichten worden niet uitgevoerd ter wille
van henzelf, maar omdat het verzuimen ervan iemand een onaangenaam
gevoel geeft. De mens voldoet maar aan een plicht -de plicht om zijn
brein tevreden te stellen en zichzelf acceptabel te maken voor
zichzelf. Als hij aan die unieke en enige plicht geheel bevredigend kan
voldoen door zijn buurman te helpen, zal hij dat doen; als hij daar
heel bevredigend aan kan voldoen door zijn buurman op te lichten, zal
hij dat doen. Maar hij is er altijd uit op Nummer Een te zijn-op de
eerste plaats; de gevolgen voor anderen zijn van secundair belang.
Mensen doen alsof ze zichzelf opofferen, maar dat is iets dat in de
ware zin van het woord niet bestaat en nooit bestaan heeft. Iemand
denkt vaak dat hij zich uitsluitend en alleen opoffert voor iemand
anders, maar die houdt zichzelf voor de gek; zijn eigenlijke drijfveer
is te voldoen aan een eis van zijn natuur en dressuur en op die manier
zijn gemoedsrust te verwerven.
J.M. Het is dus duidelijk dat alle mensen, goede en slechte, hun
leven wijden aan het tevreden stellen van hun geweten.
O.M. Ja. Dat is daar een hele goede naam voor: Geweten-die
onafhankelijke Alleenheerser, die schaamteloze absolute Monarch
binnenin de mens: zijn Meester. Er zijn allerlei soorten geweten, omdat
er allerlei soorten mensen zijn. Een moordenaar stelt zijn geweten
tevreden op de ene manier, een filantroop op een andere, een gierigaard
op weer een andere en een inbreker op zíjn manier. Als gids of
aansporing voor elke gezaghebbende voorgeschreven morele gedragslijn
(als we dressuur buiten beschouwing laten) is het geweten van de mens
volstrekt waardeloos. Ik ken een aardige man uit Kentucky die geen
gevoel voor eigenwaarde had-duidelijker gezegd, die last had van zijn
geweten-omdat hij verzuimd had een bepaalde man te vermoorden-iemand
die hij nooit had gezien. Een onbekende had de vriend van die man in
een gevecht gedood, en door wat die man in Kentucky had aangeleerd
voelde hij de plicht om die onbekende te vermoorden. Hij verzuimde zijn
plicht-bleef die ontwijken, onttrok zich daaraan, stelde maar uit en
zijn onverbiddelijke geweten bleef hem voor zijn gedrag achtervolgen.
Om gemoedsrust, verlichting en gevoel voor eigenwaarde te verkrijgen,
spoorde hij de onbekende op en vermoordde hem. Het was een enorme daad
van zelfopoffering (volgens de gebruikelijke definitie), want hij wilde
dat niet en zou het ook nooit gedaan hebben als hij voor een lagere
prijs een voldaan gemoed en onbezorgd brein had kunnen kopen. Maar we
zitten zo in elkaar dat wij voor die rust alles willen betalen-zelfs
het leven van iemand anders.
J.M. U had het net over het dresseren van het geweten. Bedoelt u
daarmee dat wij niet worden geboren met een geweten dat in staat is ons
juist te leiden?
O.M. Als dat zo zou zijn, zouden kinderen en wilden goed van kwaad
kunnen onderscheiden en dat niet hoeven te leren.
J.M. Maar kan het geweten dan afgericht worden?
O.M. Ja.
J.M. Zeker door ouders, leraren, kansel en boeken?
O.M. Ja-die leveren hun deel; ze doen wat ze kunnen.
J.M. En de rest wordt gedaan door-
O.M. O, miljoenen onopgemerkte invloeden-ten goede en ten kwade:
invloeden die werkzaam zijn tijdens elk bewust moment in het
mensenleven, van wieg tot graf.
J.M. Hebt u daar een lijst van gemaakt?
O.M. Van een groot deel daarvan-ja.
J.M. Kunt u mij die voorlezen?
O.M. Ja, een andere keer. Dat zou me een uur kosten.
J.M. Kan een geweten gedresseerd worden om het kwade te mijden en
het goede te kiezen?
O.M. Ja.
J.M. Maar dan zeker alleen om het brein tot rust te brengen?
O.M. Het kan niet voor iets anders afgericht worden. Dat is
onmogelijk.
J.M. Ergens in de geschiedenis van de mensheid moet toch wel een
oprecht en volstrekt zelfopofferende daad opgetekend zijn.
O.M. Je bent nog jong. Je hebt nog een heel leven vóór je. Zoek er
maar een.
J.M. Volgens mij is als iemand een medemens ziet spartelen in het
water en daar in springt op gevaar voor zijn eigen leven om hem te
redden-
O.M. Wacht. Beschrijf die mens. Beschrijf die medemens. Vertel me
of er toeschouwers bij zijn, of dat hij alleen is.
J.M. Wat heeft dat te maken met die schitterende daad?
O.M. Heel veel. Zullen we dan maar beginnen met te veronderstellen
dat die twee alleen zijn, op een afgezonderde plek, midden in de nacht?
J.M. Zo u wilt.
O.M. En die medemens is de dochter van die man?
J.M. Nou, nee-maak er iemand anders van.
O.M. Een smerige, dronken misdadiger, dan?
J.M. Ik begrijp het. Omstandigheden veranderen de zaak. Ik denk dat
als er geen toeschouwers bij zijn die de daad kunnen zien, die man het
dan niet zou doen.
O.M. Maar af en toe is er iemand die het wel zou doen. Mensen,
bijvoorbeeld, zoals de man die zijn leven liet bij het redden van het
kind uit het vuur; en de man die de hulpbehoevende oude vrouw zijn
kwartje gaf en in de storm naar huis liep-er zijn hier en daar mensen
die het wel doen. En waarom? Omdat zij het niet zouden kunnen verdragen
om een medemens in het water te zien spartelen en daar niet in te
springen en hem te helpen. Zij zouden daar last van hebben. Daarom
zouden zij hun medemens redden. Anders zouden zij het niet doen. Ze
gehoorzamen stipt aan de wet die waarop ik heb gehamerd. Dat moet je
altijd bedenken en je moet een onderscheid maken tussen mensen die het
niet en die het wel kunnen verdragen. Dat zal een aantal gevallen van
ogenschijnlijke "zelfopoffering" verhelderen.
J.M. Mijn god, wat weerzinwekkend allemaal.
O.M. Ja. En toch zo waar.
J.M. Kom nou-neem de brave jongen die toch doet wat hij niet wil,
om zijn moeder maar een plezier te doen.
O.M. Zeventig procent van de daad doet hij omdat het hem plezier
doet om zijn moeder een plezier te doen. Haal het merendeel van die
winst er vanaf en de brave jongen zou het niet doen. Hij moet de
ijzeren wet gehoorzamen. Niemand kan daaraan ontsnappen.
J.M. Neem dan het geval van de ongehoorzame jongen die-
O.M. Dat hoef je niet ter sprake te brengen, dat is zonde van de
tijd. Het gaat niet om wat die ongehoorzame jongen deed. Wat het ook
was, de reden daarvoor was dat hij zichzelf tevreden moest stellen.
Anders ben je verkeerd ingelicht en had hij het niet gedaan.
J.M. Dat is gruwelijk. Net zei u nog dat het geweten van de mens
niet een aangeboren rechter over zedelijkheid en gedrag is, maar
aangeleerd en gedresseerd moet worden. Ik denk nu dat een geweten
verdoofd en lui kan worden, maar niet dat het zich kan vergissen; als
je het wakker schudt-
3 Een Verhaaltje
O.M. Ik zal je een verhaaltje vertellen.
Er was eens een Ongelovige te gast in het huis van een christelijke
weduwe, van wie het zoontje ziek was en ging sterven. De Ongelovige zat
vaak aan zijn bed en bezorgde het jongetje afleiding door met hem te
praten en maakte van die gelegenheid gebruik om een sterk verlangen in
zijn aard te bevredigen-het verlangen dat in ons allemaal schuilt om de
toestand van andere mensen te verbeteren door hen te laten denken zoals
wij zelf denken. Hij slaagde daarin. Maar op het laatste gaf het
stervende jongetje hem een lesje en zei:
"Ik geloofde en was daar gelukkig mee; u hebt mij mijn geloof en
rust afgenomen. Nu heb ik niets meer en ga ellendig dood; want de
dingen die u mij verteld hebt nemen niet de plaats in van wat ik
verloren heb."
En de moeder maakte de Ongelovige ook verwijten en zei:
"Mijn kind is voor eeuwig verloren en mijn hart is gebroken. Hoe
kon je zoiets wreeds doen? Wij hebben je geen kwaad gedaan, en zijn
alleen maar vriendelijk geweest; wij hebben van ons huis, jouw huis
gemaakt, je mocht alles gebruiken wat we hadden en dit is onze
beloning."
Het hart van de Ongelovige vulde zich met wroeging over wat hij had
gedaan en hij zei:
"Het was verkeerd-nu zie ik het; maar ik probeerde alleen maar goed
voor hem te zijn. In mijn ogen vergiste hij zich; het leek me mijn
plicht hem de waarheid te leren."
Toen zei de moeder:
"Ik had hem, zijn hele korte leventje, geleerd wat ik dacht dat de
waarheid was en wij waren allebei gelukkig met wat hij geloofde. Nu is
hij dood,-en verloren; en ik voel me ellendig. Wij hebben ons geloof
gekregen van eeuwenlang gelovige voorouders; wat voor recht had jij, of
wie dan ook, om dat te verstoren? Waar was je eergevoel, waar je
schaamte?"
J.M. Hij was een ellendeling en verdiende de dood!
O.M. Dat vond hij zelf ook en zei dat.
J.M. O-u ziet dat zijn geweten ontwaakte!
O.M. Ja, zijn Zelfverwijt. Het deed hem pijn de moeder te zien
lijden. Het speet hem dat hij iets had gedaan dan hem zelf pijn deed.
Het was niet in hem opgekomen om aan de moeder te denken toen hij het
jongetje iets verkeerds leerde, want hij was toen alleen maar bezig
zichzelf genoegen te verschaffen. Hij dacht dat te verkrijgen door te
voldoen aan wat hij dacht dat een roep van zijn plicht was.
J.M. Noem het maar wat u wilt, voor mij is het een geval van een
ontwaakt geweten. Dat ontwaakte geweten zal nooit meer in een
soortgelijk probleem terecht komen. Dat afleren is een blijvend
afleren.
O.M. Wacht even-ik was nog niet klaar met mijn verhaal. Wij zijn
wezens die bestaan dankzij invloeden van buitenaf-innerlijke brengen we
niets zelf teweeg. Als wij op een andere manier gaan denken en ons een
nieuwe manier van geloven of handelen aanmeten, komt de drang daartoe
altijd van buitenaf. De wroeging waaraan de Ongelovige ten prooi viel
maakte een einde aan de ongevoeligheid ten opzichte van het geloof van
het jongetje en leidde ertoe dat hij die, ter wille van moeder en zoon,
eerst verdraagzaam en vervolgens welwillend bejegende. Ten slotte ging
hij dat geloof bestuderen. Vanaf dat moment maakte hij gestaag en snel
vorderingen in deze nieuwe richting. Hij werd een gelovige christen. En
toen was zijn wroeging over het feit dat hij het jongetje zijn geloof
en verlossing had afgenomen bitterder dan ooit. Het gaf hem geen rust,
geen vrede. Hij moest rust en vrede hebben-dat is de wet van de natuur.
Er leek maar een enkele manier om die te verkrijgen; hij moest zich
wijden aan het redden van in gevaar verkerende zielen. Hij werd
zendeling. Ziek en hulpeloos kwam hij terecht in een heidens land. Een
inheemse weduwe nam hem op in haar nederige stulp en verzorgde hem tot
hij weer beter was. Toen werd haar zoontje ziek, de hoop was opgegeven
en de dankbare zendeling hielp haar hem te verzorgen. Het was zijn
eerste gelegenheid om het kwaad dat hij die andere jongen had aangedaan
deels weer goed te maken. Hij verrichte deze waardevolle dienst bij
deze jongen door diens dwaze geloof in valse goden te ondermijnen. Hij
slaagde daarin. Maar het stervende jongetje maakt hem op het laatst
verwijten en zei:
"Ik geloofde en was daar gelukkig mee; u hebt mij mijn geloof en
troost afgenomen. Nu heb ik niets meer en sterf ik ellendig; want de
dingen die u me hebt verteld nemen niet de plaats in van wat ik
verloren heb."
En ook de moeder maakte de zendeling verwijten en zei:
"Mijn kind is voor eeuwig verloren en mijn hart is gebroken. Hoe
kon je zoiets wreeds doen? Wij hebben je geen kwaad gedaan, en zijn
alleen maar vriendelijk geweest; wij hebben van ons huis, jouw huis
gemaakt, je mocht alles gebruiken wat we hadden en dit is onze
beloning."
Het hart van de zendeling vulde zich met wroeging over wat hij had
gedaan en zei:
"Het was verkeerd-nu zie ik het; maar ik probeerde alleen maar goed
voor hem te zijn. In mijn ogen vergiste hij zich; het leek mij mijn
plicht hem de waarheid te leren."
Toen zei de moeder:
"Ik had hem, zijn hele korte leventje, geleerd wat ik dacht dat de
waarheid was en wij waren allebei gelukkig met wat hij geloofde. Nu is
hij dood,-en verloren; en ik voel me ellendig. Wij hebben ons geloof
gekregen van eeuwenlang gelovige voorouders; wat voor recht had jij, of
wie dan ook, om dat te verstoren? Waar was je eergevoel, waar je
schaamte?"
Nu werd de zendeling even bitter, pijnlijk en onverzoenlijk gekweld
door berouw en een gevoel van verraad, als in het eerste geval. Dat is
het verhaal. Wat vind je daarvan?
J.M. Het geweten van die man is gek! Ziek. Het kon geen goed van
kwaad onderscheiden.
O.M. Ik vind het niet erg je dat te horen zeggen. Als jij beweert
dat het geweten van een enkele man goed niet van kwaad kan
onderscheiden, geef je daarmee toe dat er meer zo zijn. Deze bekentenis
is op zich al genoeg om de hele leer van de onfeilbaarheid van het
oordeel van het geweten teniet te doen. Intussen vraag ik je iets te op
te merken.
J.M. Wat dan?
O.M. Dat in beide gevallen het handelen van de man hem psychisch
niet hinderde en hij daar heel tevreden mee was en er plezier aan
ontleende. Maar later, toen hij er zelf last van kreeg, had hij er wel
spijt van. Dat spijt hebben berokkende weer leed voor anderen, maar
alleen omdat hun pijn hem pijn deed. Ons geweten let niet op aan
anderen berokkend leed, totdat het een punt bereikt waarop het ons zelf
pijn doet. In alle gevallen, zonder enige uitzondering, staan wij
volstrekt onverschillig ten opzichte van de pijn van iemand anders, tot
wij ons bij zijn lijden zelf ongemakkelijk voelen. Menig ongelovige zou
zich niets aangetrokken hebben van het verdriet van die christelijke
moeder. Geloof je dat?
J.M. Ja. Ik denk dat je dat eigenlijk zou kunnen zeggen van de
gemiddelde ongelovige.
O.M. En menig zendeling zou zich, grimmig gesterkt door zijn
plichtsgevoel, niets hebben aangetrokken door het verdriet van de
heidense moeder-bijvoorbeeld de Jezuïetenmissionarissen in Canada in
het begin van de Franse tijd; kijk maar bij de door Parkman aangehaalde
passages.
J.M. Laten we daar maar over ophouden. Waar zijn we inmiddels
beland?
O.M. Bij het volgende. Dat wij (de mensheid) onszelf een aantal
eigenschappen hebben toebedeeld die wij een misleidende naam hebben
gegeven. Liefde, Haat, Naastenliefde, Mededogen, Gierigheid,
Welwillendheid, enzovoort. Ik bedoel dat wij daar misleidende
betekenissen opgeplakt hebben. Het zijn allemaal vormen van
zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid, maar namen die zo verhullend zijn
dat zij ons afleiden van de werkelijkheid. Bovendien hebben wij een
woord in het woordenboek binnengesmokkeld dat daar helemaal niet in zou
moeten staan-Zelfopoffering. Maar het ergst van alles is dat we de
Enige Drijfveer negeren en nooit vermelden, die elke handeling van de
mens voorschrijft en oplegt: de tirannieke noodzaak om zich te
verzekeren van eigen goedkeuring, in elke crisissituatie en tegen elke
prijs. Daaraan danken we alles wat we zijn. Dat is onze adem, hart en
bloed. Zonder dat zouden we slechts apathische schimmen zijn, lichamen;
niemand zou nog wat doen, er zou geen vooruitgang zijn, de wereld zou
stilstaan. Wij zouden eerbiedig ons hoofd moeten ontbloten als de naam
van die ontzagwekkende kracht wordt uitgesproken.
J.M. Er ben daar niet van overtuigd.
O.M. Dat zul je pas als je erover nadenkt.
4 Voorbeelden
Oude Man. Heb je sinds ons laatste gesprek nagedacht over het
Evangelie van de Zelfwaardering
Jonge Man. Ja.
O.M. Ik heb jou daartoe aangezet. Dat wil zeggen dat een invloed
van buitenaf jou daartoe bewogen heeft-niet iets dat in je hoofd is
opgekomen. Dat moet je onthouden en niet vergeten.
J.M. Goed, maar waarom?
O.M. Omdat ik je in een van onze volgende gesprekken duidelijk wil
maken, dat jij, noch ik, noch iemand anders ooit zelf een gedachte in
zijn eigen hoofd voortbrengt. Iedereen die een gedachte uitspreekt,
spreekt altijd een tweedehandse gedachte uit.
J.M. O, dus-
O.M. Wacht. Bewaar je opmerking tot we bij dat deel van onze
discussie zijn beland-laten we zeggen morgen of overmorgen. Je hebt dus
inmiddels nagedacht over de stelling dat er geen enkele handeling
bestaat die niet voortkomt uit de drijfveer om jezelf tevreden te
stellen-(op de eerste plaats). Je bent op zoek geweest. Wat heb je
gevonden?
J.M. Ik heb niet veel geluk gehad. Ik heb vele prachtige en
ogenschijnlijk zelfopofferende daden onderzocht in romans en
biografieën, maar-
O.M. Is bij nader onderzoek die ogenschijnlijke zelfopoffering
verdwenen? Natuurlijk moest dat gebeuren.
J.M. Maar hier, in dit boek, staat een voorbeeld dat veelbelovend
is. In de bossen bij Adirondack woont ene Holme, kostwinner en
lekenprediker in de houthakkerskampen, die een edel karakter heeft en
diep religieus is. Daar komt een serieuze en echte vrijwilliger uit de
achterbuurten van New York op vakantie -hij is leider van een afdeling
van de University Settlement [1]. In Holme, de houthakker, ontbrandt
door hem een verlangen om zijn uitstekende wereldse vooruitzichten te
laten schieten, naar het Zuiden te trekken en zieltjes te gaan winnen
in de arbeidersbuurt. Hij prijst zich gelukkig dat hij dit offer kan
brengen ter ere van God en de zaak van Christus. Hij geeft zijn baan
op, brengt dat offer opgewekt, gaat naar de arbeidersbuurt en predikt
dag en nacht de gekruisigde Christus voor groepjes onontwikkelde
armoedzaaiers uit den vreemde, die hem uitlachen. Maar hij geniet van
die spottende opmerkingen, omdat hij die ondergaat voor de grote zaak
van Christus. U hebt mij zo overstelpt met achterdocht dat
ik doorlopend een verborgen verdachte drijfveer achter dat alles
verwachtte te vinden, maar ik ben dankbaar dat mij dat niet gelukt is.
Deze man wist wat zijn plicht was en ter wille van de plicht offerde
hij zichzelf op en aanvaarde de last die dat met zich meebracht.
O.M. Is dat het enige wat je hebt gelezen?
J.M. Ja.
O.M. Laten we dan nu verder lezen. Heeft hij, terwijl hij zichzelf
opofferde-niet op de eerste plaats ter ere van God, zoals hij dacht,
maar op de eerste plaats om die eisende en onbuigzame innerlijke
meester tevreden te stellen-verder nog iemand opgeofferd?
J.M. Hoe bedoelt u?
O.M. Hij geeft een lucratieve baan op en krijgt in plaats daarvan
alleen maar te eten en een dak boven zijn hoofd. Had hij mensen die
afhankelijk van hem waren?
J.M. Eh-ja.
O.M. Op wat voor manier en in hoeverre had dat invloed op hen?
J.M. Hij was de steun van een stokoude vader. Hij had een jongere
zuster met een prachtige stem-hij gaf haar muziekonderwijs, zodat zij
aan haar verlangen naar zelfstandigheid zou kunnen voldoen. Hij gaf
geld om een jongere broer aan een technische hogeschool te laten
studeren en te beantwoorden aan zijn wens om civiel-ingenieur te
worden.
O.M. De hulp aan zijn oude vader hield dus op.
J.M. Om heel eerlijk te zijn, ja.
O.M. De muzieklessen van zijn zuster moesten gestopt worden.
J.M. Ja.
O.M. De opleiding van zijn jonge broer-goed, dat had natuurlijk een
vernietigende invloed op die mooie droom, die moest dus hout gaan zagen
om zijn oude vader bij te kunnen staan, of zoiets?
J.M. Dat is ongeveer wat er gebeurde. Ja.
O.M. Wat een knappe zelfopoffering! Volgens mij heeft hij iedereen
opgeofferd, behalve zichzelf. Heb ik je al niet gezegd dat niemand
zichzelf ooit opoffert; dat daar nooit ergens een voorbeeld van is
opgetekend; en dat, als iemands Innerlijke Alleenheerser iets van zijn
slaaf eist óf voor zijn tijdelijke, óf voor zijn blijvende voldoening,
dat verschaft en gehoorzaamd zal en moet worden, om het even wie
daarbij in de weg staat en voor wie het rampzalig uitpakt? Die man
verwoestte zijn familie om zijn Innerlijke Tiran te behagen en tevreden
te stellen.
J.M. En de zaak van Christus te helpen.
O.M. Ja-op de tweede plaats. Niet als eerste. Hij dacht dat dat op
de eerste plaats kwam.
J.M. Prima, als u dat wilt mag u dat zo stellen. Maar het zou
kunnen dat hij dacht dat als hij in New York duizend zieltjes zou
redden-
O.M. Zou het opofferen van de familie gerechtvaardigd worden door
de grote winst op de-de-hoe zullen we het noemen?
J.M. Investering?
O.M. Eigenlijk niet. Wat dacht je van speculeren? Wat van gokken?
Hij wist niet eens of hij ook maar één zieltje zou winnen. Het was
gokken-met zijn familieleden als "fiches." Maar laten we kijken waar
het spel op uitliep. Misschien kunnen we de geheime oorspronkelijke
drijfveer op het spoor komen, de echte drijfveer, die hem ertoe bewoog
zijn familie zo edelmoedig op te offeren voor de zaak van de Verlosser,
in de illusie dat hij zichzelf opofferde. Ik blader even een paar
hoofdstukken door...Hier hebben we het! Vroeg of laat moest het wel aan
het licht komen. Hij preekte een seizoen voor het East-Side-gespuis en
keerde toen weer terug naar zijn oude, saaie en sombere leven in de
houthakkerskampen "gekwetst tot in zijn ziel, zijn trots gebroken."
Waarom? Waren zijn inspanningen niet aanvaardbaar voor de Verlosser,
voor Wie alleen zij waren verricht? Lieve hemel, dat detail is helemaal
uit het oog verloren, daar wordt niet eens naar verwezen, het feit dat
het met een motief begon is helemaal vergeten! Wat is namelijk het
probleem? De schrijfster verklapt zelf heel onbevangen en onbewust de
hele zaak. Het probleem was het volgende: deze man preekte tot die arme
drommels; dat is niet de manier van de University Settlement; die
bemoeit zich met veel belangrijkere en betere dingen dan dat, en was
niet enthousiast over die afgezaagde Leger-des-Heils-welsprekendheid.
Zij waren hoffelijk jegens hem-maar koel. Zij haalden hem niet aan,
koesterden hem niet aan hun boezem. "In duigen gevallen waren zijn
dromen om zich te onderscheiden, geprezen en dankbaar gewaardeerd te
worden"- Door wie? De Verlosser? Nee; de Verlosser wordt niet vermeld.
Door wie dan? Door "Zijn mede-arbeiders." Waarom wilde hij dat dan?
Omdat zijn Innerlijke Meester dat wilde, en zonder dat niet
tevreden zou zijn. De hierboven benadrukte zin onthult het geheim waar
wij naar op zoek zijn geweest, de oorspronkelijke drijfveer, de echte
drijfveer, die ertoe leidde dat de onbekende en niet-gewaardeerde
houthakker uit Adirondack zijn familie opofferde en ter kruistocht trok
naar de East Side-de voornoemde oorspronkelijke drijfveer was namelijk
de volgende: zonder het te beseffen ging hij daar naartoe om een
verwaarloosde wereld het grote talent te laten zien waarover hij
beschikte en uit te munten. Ik heb je er al eerder op gewezen dat elke
daad maar uit een enkele wet, uit een enkele drijfveer voorkomt. Maar
ik smeek je die wet niet op mijn woord te aanvaarden, maar zorgvuldig
zelf te onderzoeken. Telkens als je iets leest of hoort over een
zelfopofferende daad, of het voldoen aan een plicht ter wille van de
plicht, rafel het dan uiteen en zoek naar het echte motief. Dat is er
altijd.
J.M. Dat doe ik nu altijd. Ik kan het niet meer laten, sinds ik ben
begonnen aan die beschamende en ergerlijke zoektocht. Het is namelijk
onuitstaanbaar interessant!-eigenlijk is fascinerend het juiste woord.
Ik kan er niets aan doen, maar zo gauw ik in een boek een prachtige
daad tegenkom moet ik stoppen, die eruit halen en onderzoeken.
O.M. Heb je er al een gevonden die de wet tenietdoet?
J.M. Nee-eigenlijk nog niet. Maar neem nou eens het geval van het
fooien geven in Europa. Je betaalt het hotel voor de dienstverlening;
je bent het personeel niets verschuldigd en toch betaal je ze apart.
Doet dat die wet niet teniet?
O.M. Hoezo?
J.M. Je bent niet verplicht het te doen, dus doe je dat uit
medelijden met hun slechtbetaalde baan, en-
O.M. Heeft die gewoonte je ooit geïrriteerd, gehinderd of
geprikkeld?
J.M. Eigenlijk wel.
O.M. Zwicht je er nog steeds voor?
J.M. Natuurlijk.
O.M. Waarom natuurlijk?
J.M. Nou, een gewoonte is in zekere zin een wet, en aan wetten moet
je je houden-iedereen ziet het als een plicht.
O.M. Betaal je dan dat ergerlijke bedrag omdat het een plicht is?
J.M. Ik denk dat het daarop neerkomt.
O.M. Is de drijfveer die je ertoe brengt die bijdrage te voldoen
dan niet alleen maar medelijden, liefdadigheid en welwillendheid?
J.M. Nou-misschien niet.
O.M. Een van die drie motieven dan?
J.M. Ik-misschien was ik te haastig met het aangeven van de
oorsprong ervan.
O.M. Misschien. Stel dat je het gebruik zou negeren, zou het
personeel je dan even snel en goed bedienen?
J.M. O, moet je jezelf horen! Dat Europese personeel? Wel
allemachtig, dan zou je zou bij wijze van spreken helemaal niets meer
van ze gedaan krijgen.
O.M. Zou dat dan niet als drijfveer werken om jou die fooi te laten
betalen?
J.M. Dat ontken ik niet.
O.M. Is het dan niet duidelijk een geval van ter wille van de
plicht met daarbij een beetje eigenbelang?
J.M. Ja, daar lijkt het wel op. Maar er is een probleem: we betalen
die fooi terwijl we weten dat het onterecht is en afzetterij; toch gaan
we weg met pijn in het hart als we denken dat we krenterig zijn geweest
ten opzichte van die arme mensen; en willen diep in ons hart weer
teruggaan, zodat het juiste kunnen doen en meer dan het juiste, dat we
vrijgevig kunnen zijn. Ik denk dat het niet eenvoudig voor u zal zijn
om in die drijfveer iets van eigenbelang te ontdekken.
O.M. Ik vraag me af waarom je zo zou denken. Als je de bediening
opgevoerd ziet in de rekening van het hotel, erger je je daar dan ook
aan?
J.M. Nee.
O.M. Klaag je ooit over de hoogte van het bedrag?
J.M. Nee, dat zou niet in me opkomen.
O.M. Dus de uitgave is niet het detail waar je je aan ergert. Het
is een vast bedrag en je betaalt dat met genoegen, je betaalt dat
zonder te mopperen. Als je de bedienden zou moeten betalen, wat zou je
er dan van vinden als er voor elk van hen een vast bedrag was
vastegsteld?
J.M. Hoe ik dat zou vinden? Ik zou het heerlijk vinden!
O.M. Zelfs als het vaste bedrag iets meer zou zijn dan je
gewoonlijk in de vorm van fooien zou betalen?
J.M. Ja, echt!
O.M. Goed dan. Ik begrijp dus dat het niet echt uit medelijden of
plichtsbesef is dat je die fooi betaalt, en dat het niet de hoogte van
het bedrag is waar je je aan stoort. Toch stoort je iets. Wat is dat
dan.
J.M. Nou, het probleem is dat je nooit weet wat je moet betalen,
omdat het bedrag in heel Europa zo verschillend is.
O.M. Dus je moet raden?
J.M. Het kan niet anders. Dus ga je denken en denken, en rekenen en
gissen, en andere mensen raadplegen en horen wat zij ervan denken; het
verknoeit je nachtrust, waardoor je dan overdag weer onrustig bent en
terwijl je doet alsof je naar de bezienswaardigheden kijkt, ben je
alleen maar de hele tijd aan het raden, vermoeden en gokken, maak je je
zorgen en voel je je beroerd.
O.M. En dat allemaal over een bedrag dat je niet verschuldigd bent
en niet hoeft te betalen, tenzij je dat zelf wilt! Vreemd. Wat is de
bedoeling van dat raden?
J.M. Uit te zoeken wat juist is om hen te geven en niet onredelijk
zijn ten opzichte van hen allemaal.
O.M. Dat ziet er heel edelmoedig uit-je zoveel moeite getroosten en
zoveel tijd besteden aan het eerlijk en redelijk zijn tegenover
personeel dat je niets verschuldigd bent, maar dat geld nodig heeft en
slecht betaald wordt.
J.M. Als er nog een ander onaangenaam motief achter zit, denk ik
zelf dat dat moeilijk te vinden is.
O.M. Hoe weet je dat je een bediende niet een redelijk bedrag
betaald hebt?
J.M. Nou, dan zwijgt hij; hij bedankt je niet. Soms kijk hij op een
manier naar je dat je je schaamt. Je bent dan te trots om je vergissing
recht te zetten, onder de ogen van andere mensen, maar achteraf blijf
je wensen dat je dat wel had gedaan. O jee, de schaamte en de pijn
daarvan! Soms merk je door bepaalde signalen dat je het precies goed
hebt, en dan ga je fantastisch voldaan weg. Soms is iemand zo
overdreven dankbaar dat je weet dat je hem heel wat meer hebt gegeven
dan nodig was.
O.M. Nodig? Nodig voor wat?
J.M. Om hem tevreden te stellen.
O.M. Hoe voel je je dan?
J.M. Spijtig.
O.M. Ik geloof dat je dan niet bezig bent geweest met het raden
naar wat hem redelijkerwijs toekwam, maar alleen met het uitrekenen van
wat hem tevreden zou stellen. En ik denk dat de reden die je daarvoor
hebt zelfbedrog is.
J.M. Hoezo?
O.M. Als jij minder zou geven dan hij verwachtte en wilde, zou je
van hem een blik krijgen die jou te schande zou maken voor de
omstanders. Dat zou jou pijn doen. Jou-want het gaat alleen om jou
zelf, niet om hem. Als je hem teveel zou geven, zou je je schamen voor
jezelf, en ook dat zou jou pijn doen-opnieuw een geval van denken aan
jezelf, jezelf beschermen, jezelf behoeden voor onbehagen. Je denkt
geen enkel moment aan de bediende-behalve om te raden hoe jij zijn
waardering kunt krijgen. Als je die krijgt, krijg je je eigen
goedkeuring, en dat is het enige waar je op uit bent. Je Innerlijke
Meester is dan tevredengesteld, voldaan, gerustgesteld; nergens in de
hele afhandeling stond iets anders, belangrijkers, op het spel.
5 Meer Voorbeelden
J.M. Stel je voor: Zelfopoffering voor anderen, het prachtigste van
de mens, afgevoerd! bestaat niet!
O.M. Beweer je dat ik dat heb gezegd?
J.M. Ja, natuurlijk.
O.M. Dat heb ik niet gezegd.
J.M. Wat hebt u dan gezegd?
O.M. Dat nog nooit iemand zich heeft opgeofferd in de gebruikelijke
betekenis van dat woord-dat wil zeggen, zelfopoffering uitsluitend voor
iemand anders. Mensen brengen dagelijks offers voor anderen, maar dat
is op de eerste plaats ten behoeve van zichzelf. De daad moet op de
eerste plaats hun eigen brein tevreden stellen. Het belang van de
anderen komt op de tweede plaats.
J.M. En geldt datzelfde voor de plicht ter wille van de plicht?
O.M. Ja. Niemand voldoet aan een plicht uitsluitend ter wille van
de plicht; op de eerste plaats moet de handeling zijn eigen brein
tevreden stellen. Hij moet zich beter voelen door te voldoen aan de
plicht, dan wanneer hij zich daaraan zou onttrekken. Anders doet hij
het namelijk niet.
J.M. Neem het geval van het Engelse schip de BERKELEY CASTLE.
O.M. Dat was een edele plicht, groots uitgevoerd. Ontleedt en
onderzoek die, alsjeblieft.
J.M. Dat was een Brits troepenschip, vol soldaten met hun vrouwen
en kinderen. Het liep op een rots en begon te zinken. In de
reddingsboten was alleen maar plaats voor de vrouwen en kinderen. De
kolonel liet zijn regiment zich in het gelid opstellen op het dek en
zei "het is onze plicht te sterven, zodat zij gered kunnen worden." Er
was geen gemor, geen protest. De boten voerden de vrouwen en kinderen
weg. Toen het moment was aangebroken waarop zij zouden sterven, namen
de kolonel en zijn officieren hun plaats in, de mannen stonden schouder
aan schouder en zo, als op een militaire parade, met wapperend vaandel
en tromgeroffel, gingen ze ten onder, een offer aan de plicht ter wille
van de plicht. Kunt u dat anders zien?
O.M. Het was iets dat even prachtig als verheven was. Zou jij in
die gelederen hebben kunnen blijven staan en op die onverschrokken
manier de dood in kunnen gaan?
J.M. Of ik dat zou kunnen? Nee, dat zou ik niet kunnen.
O.M. Denk eens na. Stel je voor dat je daar staat, terwijl het
water steeds hoger om je heen kruipt.
J.M. Ik kan het me voorstellen. Ik voel hoe gruwelijk het is. Ik
zou het niet aan hebben gekund, ik zou niet op mijn plaats hebben
kunnen blijven. Ik weet het.
O.M. Waarom?
J.M. Er is geen waarom: ik ken mijzelf en weet dat ik het niet zou
kunnen.
O.M. Maar het zou je plicht zijn.
J.M. Ja, ik weet het-maar toch zou ik het niet kunnen.
O.M. Het waren meer dan duizend manschappen en niemand deinsde
terug. Sommige moeten geboren zijn met jouw instelling; als zij aan die
grootse plicht konden voldoen ter wille van de plicht, waarom jij dan
niet? Zoals je weet zou je erop uit kunnen gaan en duizend ambtenaren
en bouwvakkers bijeenbrengen, ze op dat dek plaatsen en hen vragen te
sterven ter wille van de plicht en geen twintig van hen zouden tot het
einde in het gelid blijven staan.
J.M. Ja, dat weet ik.
O.M. Maar als je ze dresseert en een paar veldtochten mee laat
maken, zouden het soldaten zijn geworden; soldaten met soldatentrots,
soldatenzelfrespect en soldatenidealen. Zij zouden dan een
soldatengeest tevreden moeten stellen, geen ambtenaren- of
bouwvakkersgeest. Zij zouden die geest niet tevreden kunnen stellen
door zich te onttrekken aan de soldatenplicht, of wel soms?
J.M. Ik denk het niet.
O.M. Dan zouden zij aan de plicht voldoen, niet ter wille van de
plicht, maar op de eerste plaats ter wille van zichzelf. De plicht was
precies dezelfde, en even dwingend, als toen ze ambtenaar, bouwvakker
en onervaren rekruut waren, maar daarom zouden zij er niet aan voldoen.
Als ambtenaar en bouwvakker hadden ze andere idealen, een ander brein
om tevreden te stellen, en dat deden ze. Dat moesten ze; dat is de wet.
Africhten is een machtig middel. Africhten voor steeds hogere en hogere
idealen is iets voor iedereen om over na te denken, aan te werken en
zijn best voor te doen.
J.M. Denk eens aan iemand die zich aan zijn plicht houdt en liever
naar het schavot gaat dan daar uit lafheid voor terug te deinzen.
O.M. Dat komt door zijn aard en dressuur. Hij moet zijn innerlijke
geest tevreden stellen, al kost het hem zijn leven. Iemand anders, die
even oprecht religieus is, maar een ander karakter heeft, zal aan die
plicht niet kunnen voldoen, hoewel hij het wel als zijn plicht ziet en
het betreurt dat hij daar niet tegen opgewassen is; maar hij moet zijn
innerlijke geest tevreden stellen-daar kan hij niets aan veranderen.
Hij zou niet aan die plicht kunnen voldoen ter wille van de plicht en
op de eerste plaats moet hij zich bekommeren om het tevreden stellen
van zijn brein. Dat heeft voorrang op alle andere plichten.
J.M. Neem het geval van een ambtenaar met vlekkeloze eigen
principes, die voor een openbaar ambt op een dief stemt, op het
stembiljet van zijn eigen partij en tegen een oprecht man op een ander
biljet.
O.M. Hij moet zijn brein tevreden stellen. Hij kent geen publieke
principes; hij heeft geen eigen principes, als het heil van zijn eigen
partij op het spel staat. Hij zal altijd trouw zijn aan zijn karakter
en aan wat hij geleerd heeft.
6 Africhten
Jonge Man. U gebruikt steeds dat woord-africhten. Wat bedoelt u
daar precies mee-
Oude Man. Studeren, onderricht, lezingen, preken? Dat is maar een
gedeelte-maar geen groot gedeelte. Ik bedoel alle invloeden van
buitenaf. Dat zijn er miljoenen. Van de wieg tot het graf, behalve als
hij slaapt, is de mens bezig met zich te laten dresseren. Zijn
allerbelangrijkste oefenmeester is het zich ergens bij aansluiten. De
mensen in zijn omgeving beïnvloeden zijn brein en gevoelens,
verschaffen hem idealen en zetten hem op het spoor en houden hem
daarin. Als hij dat pad verlaat merkt hij dat hij gemeden wordt door de
mensen waar hij het meest van houdt en het meest waardeert, en van wie
hij de waardering het meest op prijs stelt. Hij is een kameleon; door
de wet van zijn natuur, neemt hij de kleur aan van zijn omgeving. De
invloeden van zijn omgeving brengen zijn voorkeuren teweeg, afkeuren,
politieke overtuigen, smaak, principes en religie. Geen van die dingen
creëert hij zelf. Hij denkt wel dat hij dat doet, maar dat komt omdat
hij dat allemaal niet zelf onderzocht heeft. Heb je wel eens een
Presbyteriaan gezien?
J.M. Heel veel.
O.M. Waarom is iemand Presbyteriaan en geen Congregationalist? En
waarom is iemand Congregationalist en geen Baptist, en de Baptist geen
Rooms Katholiek en de Rooms Katholiek geen Boeddhist, en de Boeddhist
geen Quaker en de Quaker geen Episcopaal en de Episcopaal geen
Milleriet [2] en de Milleriet geen Hindoe en de Hindoe geen Atheïst en
de Atheïst geen Spiritualist en de Spiritualist geen Agnosticus en de
Agnosticus geen Methodist en de Methodist geen Confucianist en de
Confucianist een Unitariër en de Unitariër geen Mohammedaan en de
Mohammedaan geen Heilssoldaat en de Heilssoldaat geen Zoroasteriaan en
de Zoroasteriaan geen Christian Scientist en de Christian Scientist
geen Mormoon-enzovoort?
J.M. Die vraag mag u zelf beantwoorden.
O.M. Al die sekten zijn niet het resultaat van studie, onderzoek of
zoeken naar een antwoord; het geeft alleen aan wat zich ergens bij
aansluiten teweeg kan brengen. Als je iemands nationaliteit kent kun je
meteen zijn godsdienst raden: Engels-Protestant; Amerikaans-dito;
Spanjaard, Fransman, Ier, Italiaan, Zuid-Amerikaan-Rooms Katholiek;
Russisch-Grieks Katholiek; Turks-Mohammedaans; enzovoort. En als je
iemands religieuze kleur kent, weet je wat voor godsdienstige boeken
hij leest als hij wat meer wil weten, en welk soort boeken hij
vermijdt, om niet per ongeluk meer te weten dan hij wil. In Amerika
weet je, als je weet van voor partijdas iemand draagt, waar hij zich
bij heeft aangesloten, hoe hij tot zijn politieke overtuiging is
gekomen, welk soort krant hij leest om zich op de hoogte te stellen,
welke kranten hij zorgvuldig uit de weg gaat, welk soort
massabijeenkomsten hij bijwoont om zijn politieke kennis te verruimen,
en welk soort massabijeenkomsten hij mijdt, behalve om daar de
programmapunten te ontkrachten met scheldkanonnades. We horen steeds
over mensen die op zoek zijn naar de waarheid. Ik heb nog nooit een
(blijvend) exemplaar gezien. Ik denk dat er nooit een geweest is. Maar
ik heb wel verschillende volstrekt oprechte mensen gezien, die dachten
dat ze (blijvende) Zoekers naar de Waarheid waren. Zij zochten ijverig,
hardnekkig, zorgvuldig, behoedzaam, grondig, met een volmaakte
oprechtheid en een aangenaam aangepaste mening-totdat zij vast en zeker
geloofden dat ze de Waarheid hadden gevonden. Dat betekende het einde
van hun zoektocht. De rest van zijn leven bracht zo iemand dan door met
het speuren naar dakbedekking om zijn Waarheid te beschermen tegen
weersinvloeden. Als hij op zoek was geweest naar een politieke
Waarheid, ontdekte hij die in een of ander van de honderd politieke
Evangeliën, die de aarde regeren. Als hij gezocht had naar de Enige
Echte Godsdienst, had hij die gevonden in een van de drieduizend die er
op de markt zijn. In elk geval zocht hij niet verder, als hij eenmaal
de Waarheid gevonden had; maar vanaf die dag heeft hij, met een
soldeerbout in de ene en een knuppel in de andere hand, de lekkages
gedicht en gedisputeerd met zijn opponenten. Er zijn ontelbare
Tijdelijke Zoekers naar de Waarheid geweest-maar heb je ooit gehoord
van een blijvende? Juist door de aard van de mens is zo iemand
onmogelijk. Laten we echter terugkeren tot het onderwerp-oefenen: die
hele dressuur bestaat geheel uit invloeden van buitenaf, en zich ergens
bij aansluiten maakt daar het grootste deel van uit. Een mens is
slechts wat invloeden van buitenaf van hem hebben gemaakt. Zij richten
hem opwaarts af of neerwaarts-maar ze dresseren hem; ze zijn doorlopend
aan het werk.
J.M. Dus als hij door de toevalligheden van het leven op een
verkeerde plek terechtgekomen is, is hij hopeloos verloren, want
volgens uw opvattingen wordt hij dan neerwaarts afgericht.
O.M. Zo iemand niet te redden? Geen redding voor deze kameleon? Dat
is een vergissing. Juist in zijn kameleon-zijn ligt zijn grootste
geluk. Hij hoeft alleen maar zijn leefomgeving te veranderen-zijn
contacten. Maar de drijfveer om dat te doen moet van buitenaf komen-
met dat doel voor ogen kan hij dat niet zelf doen. Soms kan iets heel
kleins en toevalligs hem het eerste duwtje geven om een nieuwe weg in
te slaan, met nieuwe ideeën. De terloopse opmerking van een geliefde,
"ik heb gehoord dat je een lafaard bent," kan een kiem bevochtigen, die
uit zal spruiten en bloeien en zal eindigen met het voortbrengen van
verrassende vruchten-op de slagvelden. Een toevallig gebroken been
leidde ertoe dat een wereldse en spottende soldaat zich liet
beïnvloeden door de godsdienst, die hem een nieuw ideaal verschafte.
Uit dat ongeluk kwam de Jezuïetenorde voort, [3] die tronen heeft doen
wankelen, strategieën heeft veranderd en tweehonderd jaar nog ander
reusachtig werk heeft verricht-en daarmee door zal gaan. Het toevallig
lezen van een boek of een artikel in de krant kan iemand op een nieuw
spoor brengen en hem ertoe brengen dat hij zijn oude banden opgeeft en
op zoek gaat naar nieuwe die in overeenstemming zijn met zijn nieuwe
ideaal: en voor zo iemand kan het resultaat zijn dat hij zijn hele
manier van leven verandert.
J.M. Doelt u nu op een nieuwe manier van aanpak?
O.M. Geen nieuwe-een oude. Zo oud als de mensheid.
J.M. Wat is dat dan?
O.M. Gewoon valstrikken leggen voor mensen. Valstrikken met als
lokaas eerste duwtjes naar hoge idealen. Dat doet de
pamflettenverspreider. Dat doet de zendeling, en dat is wat regeringen
zouden moeten doen.
J.M. Doen ze dat dan niet?
O.M. Enerzijds doen ze dat wel, anderzijds niet. Zij zonderen
pokkenpatiënten af van gezonde mensen, maar als het gaat over misdaad,
plaatsen ze gezonden samen met de zieken in het pesthuis. Dat wil
zeggen dat ze beginnelingen bij notoire misdadigers zetten. Dat zou
goed zijn als de mens van nature tot het goede geneigd zou zijn, maar
dat is hij niet en daarom maakt het zich aansluiten beginnelingen
slechter dan toen ze de gevangenis ingingen. Dat betekent betrekkelijk
onschuldige mensen een strenge straf opleggen. Ze laten iemand
ophangen-wat een onzinnige straf is; het breekt het hart van zijn
familie-wat een zware straf is. Even gemakkelijk sluiten ze iemand die
zijn vrouw slaat op en geven hem te eten, terwijl ze zijn onschuldige
vrouw en gezin laten verhongeren.
J.M. Gelooft u in de leer dat de mens is toegerust met een
intuïtief kunnen onderscheiden van goed en kwaad?
O.M. Adam had dat niet.
J.M. Maar heeft de mens dat sindsdien verworven?
O.M. Nee. Ik denk dat hij dat helemaal niet intuïtief kan
aanvoelen. Hij krijgt al zijn ideeën, al zijn indrukken van buitenaf.
Ik blijf daarop hameren, in de hoop dat het zo'n indruk op je maakt,
dat je begrijpt hoe belangrijk het is, dat je zelf kijkt en onderzoekt
en zelf ziet of het waar of onwaar is.
J.M. Hoe komt u eigenlijk aan uw provocerende opvattingen?
O.M. Van buitenaf. Die heb ik niet zelf bedacht. Die zijn verzameld
uit duizenden onbekende bronnen. Hoofdzakelijk onbewust verzameld.
J.M. Denkt u niet dat God een door en door oprecht mens had kunnen
scheppen?
O.M. Ja, ik weet dat Hij dat kan. Maar Hij heeft het nooit gedaan.
J.M. Een wijzere toeschouwer dan u, heeft opgemerkt dat "een
oprecht mens Gods edelste werk is."
O.M. Hij heeft geen feit opgetekend, maar een onwaarheid. Het is
opgeblazen, klinkt goed, maar is niet waar. God maakt de mens met
oprechte en onoprechte mogelijkheden en dat is het dan. De contacten
die de mens legt ontwikkelen de mogelijkheden-de ene kant op of de
andere. Het resultaat is een oprecht of onoprecht mens.
J.M. En de oprechte verdient niet-
O.M. Geprezen te worden? Nee. Hoe vaak moet ik je dat nog
vertellen? Hij is niet de schepper van zijn oprechtheid.
J.M. Goed dan, maar dan wil ik u vragen of het enige zin heeft om
mensen zo af te richten dat ze een deugdzaam leven leiden. Wat schiet
je daarmee op?
O.M. Voor de betrokkene zelf levert dat grote voordelen op, en dat
is het belangrijkste-voor hem. Hij is dan geen gevaar voor de mensen in
zijn omgeving, berokkent hen geen schade-en dus doen zij hun voordeel
met zijn deugden. Dat is voor hen het belangrijkste. Zijn leven kan
daardoor betrekkelijk aangenaam worden voor de betrokken partijen; door
het veronachtzamen van zijn dressuur kan zijn leven een doorlopend
gevaar en leed betekenen voor alle betrokken partijen.
J.M. U hebt gezegd dat het africhten alles is; dat dressuur de mens
zelf is, omdat het hem maakt tot wat hij is.
O.M. Ik heb het over africhten en nog iets anders gehad. Laten we
dat andere even laten liggen. Wat wilde je vertellen?
J.M. We hebben een oude dienstbode. Ze is al tweeëntwintig jaar bij
ons. Haar werk was meestal onberispelijk, maar nu is ze erg
vergeetachtig geworden. We zijn allemaal dol op haar; we begrijpen
allemaal dat zij niets kan doen aan haar gebrek dat haar leeftijd heeft
meegebracht; de rest van de familie scheldt niet op haar nalatigheid,
maar ik soms wel-het lijkt alsof ik mij zelf niet in de hand kan
houden. Probeer ik dat dan niet? Natuurlijk doe ik dat. Toen ik mij
vanmorgen dus aan wilde kleden, bleken er geen schone kleren
klaargelegd te zijn. Ik schoot uit mijn slof; dat gebeurt vroeg in de
ochtend het gemakkelijkst en snelst. Ik belde; en meteen begon ik
mijzelf te vermanen geen blijk te geven van mijn humeur en zorgvuldig
en rustig te praten. Ik hield mijzelf uiterst zorgvuldig in. Ik bedacht
zelfs al dat ik tegen haar zou zeggen: "Je bent de schone kleren
vergeten klaar te leggen, Jane." Toen ze in de deuropening verscheen,
opende ik mijn mond en zei die zin-en daarop volgde, in een plotselinge
driftbui, waar ik niet op verdacht was en die ik niet tijdig in de hand
kon houden, het scherpe verwijt, "Je bent het alweer vergeten!" U zegt
dat iemand altijd doet wat zijn Innerlijke Meester het meest plezier
doet. Vanwaar kwam de drijfveer om mij zo zorgvuldig voor te bereiden
om de vrouw de vernedering van een verwijt te besparen? Kwam die van
mijn Meester, die zich altijd op de eerste plaats druk maakt voor
zichzelf?
O.M. Ongetwijfeld. Er is geen enkele andere bron, voor geen enkele
drijfveer. Dat voorbereiden om de vrouw te sparen kwam op de tweede
plaats, maar op de eerste plaats was het de bedoeling om jezelf te
sparen, door de Meester tevreden te stellen.
J.M. Hoe bedoelt u?
O.M. Is er wel eens een familielid geweest die je gevraagd heeft je
in te houden en niet tegen het dienstmeisje uit te vallen?
J.M. Ja. Mijn moeder.
O.M. Hou je van haar?
J.M. O, meer dan dat!
O.M. Zou je altijd alles doen wat je kunt om haar een plezier te
doen.
J.M. Ik vind het heerlijk om alles te doen wat haar een plezier
doet.
O.M. Waarom? Dat doe alleen maar als er iets tegenover staat-als
het je voordeel oplevert. Wat voor voordeel verwachtte je en kreeg je
ongetwijfeld voor die investering?
J.M. Persoonlijk? Niets. Haar een plezier doen is genoeg.
O.M. Het blijkt dus dat je bedoeling op de eerste plaats niet was
om het dienstmeisje een vernedering te besparen, maar om je moeder een
plezier te doen. Bovendien blijkt dat het behagen van je moeder jou een
groot plezier doet. Is dat niet de winst die je investering je
oplevert? Is dat niet het echte voordeel en het belangrijkste voordeel?
J.M. O ja? Ga verder.
O.M. Bij alle transacties ziet je Innerlijke Meester erop toe dat
jij het belangrijkste voordeel opstrijkt. Anders vindt er geen
transactie plaats.
J.M. Nou, als ik dan zo angstvallig dat voordeel wilde behalen en
daar zo op uit was, waarom vergooide ik dat dan door mijn geduld te
verliezen?
O.M. Om een ander voordeel te behalen dat opeens belangrijker was.
J.M. Waar was dat dan?
O.M. In een hinderlaag, verscholen achter je aangeboren aard en
wachtend op zijn kans. Je aangeboren vurige temperament sprong
plotseling op de voorgrond en op dat moment was de invloed daarvan
sterker dan die van jouw moeder, en deed het teniet. Op dat moment
snakte je ernaar er een scherp verwijt uit te gooien en daarvan te
genieten. Je genoot er toch van, of niet?
J.M. Een-een kwart seconde. Ja-inderdaad.
O.M. Juist, het is dus zoals ik al zei: wat je het meeste genot
verschaft, de meeste voldoening, op elk moment of een fractie van een
moment, is datgene wat je altijd zult doen. Je moet de laatste gril van
de Meester tevreden stellen, wat het ook is.
J.M. Maar toen tranen opwelden in de ogen van de dienstbode, had ik
mijn hand wel kunnen afhakken, voor wat ik had gedaan.
O.M. Terecht. Je had dus jezelf vernederd, je had jezelf pijn
gedaan. Het enige wat voor iemand het allerbelangrijkste is, zijn de
gevolgen die hem schaden of bevoordelen-al het andere komt op de tweede
plaats. Jouw Meester was boos op je, hoewel je hem had gehoorzaamd. Hij
eiste meteen berouw; en opnieuw gehoorzaamde je; dat moest je wel-je
kunt nooit ontsnappen aan zijn bevelen. Hij is een strenge meester en
wispelturig; hij verandert zijn wil in een fractie van een seconde,
maar je moet bereid zijn te gehoorzamen, en je zult gehoorzamen,
altijd. Als hij berouw eist, stel je hem tevreden, je zult dat altijd
tonen. Hij moet gekoesterd worden, geliefkoosd, vertroeteld en tevreden
gehouden worden, wat die woorden ook mogen betekenen.
J.M. Dressuur! Och, wat voor zin heeft het? Hebben ik en mijn
moeder dan niet geprobeerd mij zo af te richten dat ik niet meer tegen
de dienstbode zou uitvallen?
O.M. Is het je nooit gelukt een terechtwijzing niet te uiten?
J.M. O, zeker-vaak.
O.M. Dit jaar vaker dan vorig jaar?
J.M. Ja, veel vaker.
O.M. Afgelopen jaar vaker dan het jaar daarvoor?
J.M. Ja.
O.M. Dat is dus een grote verbetering in die twee jaar.
J.M. Ja, zonder twijfel.
O.M. Dan is je vraag beantwoord. Je ziet dat africhten zinnig is.
Ga zo door. Ga oprecht zo door. Je doet het goed.
J.M. Als ik verander, zal ik dan ooit volmaakt worden?
O.M. Ja. Tot aan je eigen beperking.
J.M. Mijn beperking? Wat bedoelt u daarmee?
O.M. Je weet nog wel dat jij zei dat ik zei dat dressuur alles is.
Ik corrigeerde je en zei "dressuur en nog iets anders." Dat andere is
je temperament-dat wil zeggen de aard waarmee je bent geboren. Je kunt
je aard niet uitwissen, geen flinter daarvan-je kunt die alleen
onderdrukken, koest en rustig houden. Ben jij vurig van aard?
J.M. Ja.
O.M. Daar kom je dus nooit van af; maar door die in de gaten te
houden, kun je haar bijna altijd onder de duim houden. Het feit dat die
aanwezig is, is je beperking. Je verandering zal nooit tot volmaaktheid
leiden, omdat je aard je af en toe zal verslaan, maar je kunt er wel
dichtbij komen. Je hebt een belangrijke vooruitgang geboekt en kunt nog
verder. Dressuur is zinnig. Ongelofelijk zinnig. Op dit moment zul je
een nieuwe ontwikkelingsfase bereiken en daarna zal je voortgang
eenvoudiger zijn, zal zich hoe dan ook op een eenvoudigere basis
voortzetten.
J.M. Leg me dat eens uit.
O.M. Op dit moment houd je je verwijten in, om jezelf een plezier
te doen door je moeder te plezieren; straks zal louter het zegevieren
over je aard je ijdelheid strelen en je zelfs een heerlijker plezier en
voldoening opleveren dan de waardering van je moeder je op dit moment
oplevert. Je zult dan rechtstreeks voor jezelf bezig zijn en uit de
eerste hand, en niet via de omweg van je moeder. Het maakt de zaak
eenvoudiger en de drijfveer ook krachtiger.
J.M. Lieve hemel! zal ik dan nooit het punt bereiken waarop ik het
dienstmeisje op de eerste plaats zal sparen ter wille van haarzelf, en
niet van mij?
O.M. Ja natuurlijk. In de hemel.
J.M. (Na even nadenken) Temperament. Ik begrijp dus dat je rekening
moet houden met je temperament. Dat is vast een belangrijke factor.
Mijn moeder is bedachtzaam en niet heetgebakerd. Nadat ik me had
aangekleed liep ik naar haar kamer; daar was ze niet; ik riep haar en
ze antwoordde vanuit de badkamer. Ik hoorde het water stromen. Ik vroeg
haar iets. Ze antwoordde heel rustig dat Jane haar bad vergeten had
klaar te maken en dat ze dat nu zelf deed. Ik bood haar aan te bellen,
maar ze zei, "Doe maar niet; het zou haar alleen maar verdriet doen als
ze geconfronteerd wordt met haar nalatigheid en dat zou een verwijt
betekenen; dat verdient ze niet-je kunt haar de streken die haar
geheugen met haar uithaalt niet kwalijk nemen." Heeft mijn moeder ook
een Innerlijke Meester? En waar was die dan?
O.M. Hij was er wel. Hij was er en was ook uit op zijn eigen rust,
plezier en tevredenheid. Het verdriet van Jane zou jouw moeder pijn
hebben gedaan. Anders had ze wel voor Jane laten bellen, verdriet of
niet. Ik ken vrouwen die er een eersteklas plezier aan hadden beleefd
om voor Jane te bellen-die feilloos op de knop hadden gedrukt en
gehoorzaamd hadden aan de wet van hun aard en dressuur. Die zijn slaaf
van hun Innerlijke Meester. Het is heel waarschijnlijk dat de
verdraagzaamheid van je moeder het gevolg is van oefenen. De juiste
oefening-waarvan de beste en belangrijkste functie is erop toe te zien
dat telkens wanneer het de leerling voldoening geeft, op de tweede
plaats anderen daar voordeel van hebben.
J.M. Als u uw plan voor de algemene verbetering van de toestand van
de mensheid in een oproep zou samenvatten, hoe zou u dat dan
verwoorden?
7 Oproep
O.M. Oefen je ijverig in je idealen, hoger en steeds hoger, tot de
top, waar je de beste bevrediging vindt in je doen en laten dat,
terwijl het jezelf voldoening geeft, ongetwijfeld je omgeving en de
gemeenschap ten goede komt.
J.M. Is dat een nieuw evangelie?
O.M. Nee.
J.M. Is dat al eerder onderwezen?
O.M. Al tienduizend jaar.
J.M. Door wie?
O.M. Door alle grote godsdiensten-alle grote evangeliën.
J.M. Dan bevat het dus niets nieuws?
O.M. O, jawel. Het wordt dit keer openlijk uitgesproken. Dat is nog
niet eerder gedaan.
J.M. Hoe bedoelt u?
O.M. Heb ik niet jou op de eerste plaats gezet, en pas later je
naasten en de gemeenschap?
J.M. O, dat is dus het verschil. Dat klopt.
O.M. Het verschil tussen vrijuit en onoprecht spreken; het verschil
tussen openhartigheid en er omheen draaien.
J.M. Leg uit.
O.M. De anderen bieden je wel honderd steekpenningen om goed te
zijn, waarmee ze toegeven dat je je eerst moet verzoenen met je
Innerlijke Meester en hem tevreden moet stellen, en niets rechtstreeks
moet doen, maar ter wille van hem; vervolgens draaien ze het helemaal
om en eisen dat je hoofdzakelijk goed doet ter wille van de ander en je
plicht ter wille van de plicht en dat je je zelfopofferingen moet
getroosten; vervolgens ontrekken die anderen zich daaraan, draaien er
omheen, keren het om, veranderen inconsequent en onlogisch de manier
van hun oproep en richten hun overredingskracht op de tweederangs
vermogens van de mens en op vermogens waarover hij niet beschikt,
waarmee zij die opschuiven naar de eerste plaats; terwijl ik in mijn
Oproep logisch en consequent vasthoud aan de oorspronkelijke positie:
ik plaats de eisen van de Innerlijke Meester op de eerste plaats en hou
ze daar.
J.M. Als we toegeven, ter wille van het bewijs, dat uw systeem en
de andere systemen gericht zijn op hetzelfde resultaat en dat ook
teweegbrengen-het goede leven-heeft dat van u dan voordelen boven de
andere?
O.M. Ja, één-een groot voordeel. Het verbergt niets en geeft geen
valse voorstelling van zaken. Als iemand met dat systeem een oprecht en
waardevol leven leidt, wordt hij niet misleid door het echte
hoofdmotief dat hem daartoe dwingt-in de andere gevallen gebeurt dat
wel.
J.M. Is dat een voordeel? Is het een voordeel een verheven leven te
leiden vanwege een laaghartige reden? In de andere gevallen leidt hij
een verheven leven in de veronderstelling dat hij leeft vanwege een
verheven reden. Is dat niet een voordeel?
O.M. Misschien. Hetzelfde voordeel zou hij hebben als hij zou
denken dat hij een hertog was, het leven van een hertog leidde en
pronkte met pracht en praal, terwijl hij helemaal geen hertog was. Om
dat te kunnen ontdekken zou hij alleen maar het Adelboek hoeven
raadplegen.
J.M. Maar hoe het ook zij, hij moet de rol van hertog spelen; hij
grijpt in zijn buidel en geeft blijk van zijn liefdadigheid zoveel hij
zich kan permitteren en dat komt de gemeenschap weer ten goede.
O.M. Hij zou dat ook kunnen zonder hertog te zijn.
J.M. Maar zou hij het dan ook doen?
O.M. Begrijp je niet waar je nu bij uitkomt?
J.M. Waar dan?
O.M. Op het standpunt van de andere systemen: dat het moreel juist
is een onwetende hertog opzichtig liefdadigheid te laten verrichten ter
wille van zijn trots, een nogal verwerpelijk motief, en hem daarmee
ongestraft mee door laten gaan uit angst dat hij, als hij zijn echte
motief om dat te doen te weten zou komen, misschien de hand op de knip
zou houden en niet langer goed zou doen.
J.M. Maar is het dan niet het beste hem onwetend te laten, zolang
hij denkt dat hij anderen goed doet?
O.M. Misschien. Dat is het standpunt van de andere systemen. Zij
denken dat boerenbedrog moreel goed genoeg is, als de rente daarvan
goede daden en passend gedrag is.
J.M. Volgens mij zou, volgens uw systeem van het handelen van de
mens, nooit iemand een goede daad op de eerste plaats voor zichzelf
verrichten, in plaats ter wille van de goede daad zelf.
O.M. Heb jij onlangs nog een goede daad gedaan?
J.M. Ja. Vanmorgen nog.
O.M. Vertel me daar wat over.
J.M. De hut van de oude negerin, die mij meestal verzorgde toen ik
nog een kind was en een keer mijn leven redde, waarbij ze haar eigen
leven op het spel zette, is afgelopen nacht afgebrand en vanmorgen kwam
ze huilend naar mij toe en vroeg me om geld om een nieuwe hut te
bouwen.
O.M. Jij hebt dat gegeven?
J.M. Natuurlijk.
O.M. Was je blij dat je het geld had?
J.M. Geld? Dat had ik niet. Ik heb mijn paard verkocht.
O.M. Was je blij dat je een paard had?
J.M. Natuurlijk; want als ik geen paard had gehad had ik dat niet
kunnen doen en zou mijn moeder de kans te baat hebben genomen om die
oude Sally weer op de been te helpen.
O.M. Was je niet vreselijk blij dat je niet werd klemgezet en het
dan niet had kunnen doen?
J.M. O, natuurlijk!
O.M. Welnu, dan-
J.M. Hou op! Ik ken uw hele waslijst van vragen en zou die allemaal
kunnen beantwoorden zonder dat u uw tijd zou hoeven verdoen door ze te
moeten stellen; maar ik zal die hele lijst in een enkele opmerking
samenvatten: ik was zo gul om dat ik wist dat de daad mij een
fantastisch plezier zou doen en omdat de ontroerende dankbaarheid en
vreugde van de oude Sally mij dat nog meer zou geven; en omdat de
gedachte dat zij dan gelukkig en uit de problemen zou zijn mij helemaal
gelukkig zou maken. Ik deed het allemaal met open ogen en onderkende en
besefte dat ik op de eerste plaats uit was op mijn eigen aandeel van de
winst. Ik heb het dus nu bekend. Ga verder.
O.M. Ik heb niets meer te bieden; je hebt het gras voor mijn voeten
weggemaaid. Zou je nog meer aandrang gevoeld hebben om Sally uit de
problemen te halen-zou je dat nog enthousiaster hebben kunnen doen-als
je in de waan verkeerd had dat je het uitsluitend ter wille van haar en
in haar belang had gedaan?
J.M. Nee! Niets ter wereld zou de drijfveer die mij in beweging
zette krachtiger hebben kunnen maken, dwingender en nog
onweerstaanbaarder. Ik ben tot het uiterste gegaan!
O.M. Prima. Je begint te vermoeden-en, volgens mij, te weten-dat
als iemand ook maar iets sterker aangezet wordt een van twee of twee
dozijn dingen te doen, dan een van de andere, hij onherroepelijk dat
ene zal doen, of het nou iets goeds of kwaads is; en als het iets goeds
is, kunnen alle verleidingen van alle drogredenen niet de kracht van de
drijfveer vergroten door ook maar iets toe te voegen aan het gerief en
de tevredenheid die hij aan de daad ontleent.
J.M. U gelooft dus dat die in het hart van de mens aanwezige
geneigdheid om goed te doen, niet minder wordt door het ontzenuwen van
de waan dat goede daden op de eerste plaats verricht worden ter wille
van nr. 2 in plaats van nr.1?
O.M. Daar ben ik van overtuigd.
J.M. Lijkt het iets af te doen aan de voortreffelijkheid van de
daad?
O.M. Wel als er voortreffelijkheid schuilt in onwaarheid. Dan doet
dat die daad teniet.
J.M. Wat moeten we dan nog met de moralist?
O.M. Laat hem openhartig zien dat wat hij met zijn ene mond
onderricht, met zijn andere weer terugneemt: doe goed ter wille van
jezelf, en prijs je gelukkig met het feit dat je naaste ongetwijfeld
deelt in de daaruit volgende voordelen.
J.M. Wilt u nog eens uw Oproep herhalen?
O.M. Oefen je ijverig in je idealen, hoger en steeds hoger, tot de
top, waar je de voornaamste bevrediging vindt in je doen en laten dat,
terwijl het jezelf voldoening geeft, ongetwijfeld je omgeving en de
gemeenschap ten goede komt.
J.M. Denkt u echt dat elke handeling, die iemand verricht,
voortkomt uit invloeden van buitenaf?
O.M. Ja.
J.M. Dus als ik besluit iemand te beroven, ben ik niet de bedenker
van het idee, maar komt het van buitenaf. Ik zie hem bijvoorbeeld met
zijn geld in de weer-en dat zet mij aan tot de misdaad.
O.M. Dat, uit zichzelf? Zeker niet. Het is alleen maar de laatste
invloed van buitenaf, een van een reeks voorbereidende invloeden, die
zich uitstrekt over een periode van jaren. Geen enkele afzonderlijke
invloed van buitenaf kan iemand iets laten doen dat in strijd is met
zijn dressuur. Het enige dat hij kan doen is zichzelf op een nieuw
spoor zetten en openstaan voor nieuwe invloeden-zoals in het geval van
Ignatius van Loyola. Op den duur kunnen die invloeden hem africhten tot
een punt waarop het in overeenstemming is met zijn nieuwe karakter om
te zwichten voor de laatste invloed en zoiets te doen. Ik zal het geval
in een vorm gieten die mijn theorie, volgens mij, duidelijk voor je zal
maken. Hier heb ik twee staafjes zuiver goud. Zij stellen twee
karakters voor die door jaren ijverig en juist africhten gezuiverd en
vervolmaakt zijn. Stel je voor dat je deze sterke en stevig
samengeperste karakters kapot wilt maken-wat voor invloed zou je dan
moeten uitoefenen op die staafjes?
J.M. Dat moet u zelf bedenken. Ga verder.
O.M. Stel dat ik daar urenlang onder hoge druk een stoomstraal op
richt. Zal dat iets uitrichten?
J.M. Niet dat ik weet.
O.M. Waarom niet?
J.M. Omdat een stoomstraal een dergelijke stof niet kan aantasten.
O.M. Prima. Die stoom is een invloed van buitenaf, maar is niet
doeltreffend omdat het goud daar geen belangstelling voor heeft. Het
staafje blijft zoals het was. Stel dat we aan de stoom kwik in
gasvormige toestand toevoegen en de straal weer op het staafje richten,
zal dat dan meteen effect hebben?
J.M. Nee.
O.M. Het kwik is een invloed van buitenaf waar goud (door zijn
eigen aard-laten we zeggen temperament, karakter) niet onverschillig
voor kan zijn. Het wekt de belangstelling van het goud, hoewel we dat
niet merken; maar een enkele blootstelling aan die invloed richt geen
schade aan. Laten we nu verder gaan met het toepassen van een continue
straal en elke minuut een jaar noemen. Na tien of twintig minuten-tien
of twintig jaar-is het goudstaafje doordrenkt met kwik, de deugden
ervan zijn verdwenen en het karakter aangetast. Ten slotte is het klaar
om te bezwijken voor een verleiding, waar het tien of twintig jaar
daarvoor, geen aandacht aan had besteed. Wij zullen die verleiding
aanbrengen in de vorm van duwen met mijn vinger. Merk je het resultaat?
J.M. Ja; het staafje is in korrels uiteengevallen. Nu begrijp ik
het. Het is niet de afzonderlijke invloed van buitenaf, die het doet,
maar alleen de laatste in een lange en afbrekende opeenstapeling van
invloeden. Nu begrijp ik dat het niet mijn ene drijfveer is om de man
te beroven, die mij dat laat doen, maar alleen maar de laatste van een
voorbereidende reeks. Zou u het met een parabel kunnen verduidelijken?
8 Een Parabel
O.M. Goed. Er waren eens twee jongens uit New England-een tweeling.
Zij waren even goed van karakter, even braaf en zagen er even goed uit.
Ze waren een voorbeeld op de Zondagsschool. Op zijn vijftiende kreeg
George de gelegenheid om als scheepsjongen mee te varen op een
walvisvaarder en vertrok naar de Stille Oceaan. Henry bleef in het dorp
wonen. Op zijn achttiende was George matroos en Henry onderwijzer in de
voortgezette Bijbelklas. Op zijn tweeëntwintigste was George, doordat
hij op zee en in de zeemanshuizen in de havensteden in Europa en het
Midden-Oosten had leren vechten en drinken, een gewone gewelddadige
bruut geworden, was ontslagen en woonde in Hong Kong en Henry was hoofd
van een Zondagsschool. Op zijn zesentwintigste was George een zwerver,
een landloper en Henry predikant van de dorpskerk. Toen kwam George
naar huis en was te gast bij Henry. Op een avond kwam iemand voorbij
het huis en liep de straat uit en met een trieste glimlach zei Henry:
"Niet dat ik daar een onbehaaglijk gevoel door wil krijgen, maar die
man doet me telkens weer denken aan mijn nijpende armoede, want hij
heeft altijd een hoop geld bij zich en komt hier zijn leven lang al
elke avond voorbij." Die invloed van buitenaf-die opmerking-was genoeg
voor George, maar dat was niet het enige die ervoor zorgde hij de man
in een hinderlaag lokte en beroofde; het was slechts de uiting van elf
jaar lang opeenhopen van dergelijke invloeden, die de daad teweegbracht
die hun lange dracht had voorbereid. Het was nooit bij Henry opgekomen
om die man te beroven-zijn goudstaafje was alleen blootgesteld aan
stoom; die van George aan gasvormig kwik.
9 Meer over de Machine
Noot.-Als mevr. W. zich afvraagt hoe een miljonair ook maar een
dollar kan schenken aan universiteiten en musea, terwijl er iemand is
die niet eens brood heeft te eten, heeft zij de vraag zelf al
beantwoord. Haar medeleven met de armen laat zien dat zij een bepaalde
norm heeft over goedheid; daarmee heeft ze toegegeven dat de miljonair
recht heeft op een eigen norm; omdat zij kennelijk eist dat hij haar
norm overneemt, eist zij daardoor van zichzelf dat zij die van hem
overneemt. De mens kijkt altijd omlaag als hij de norm van iemand
anders beoordeelt; door omhoog te kijken vindt hij er nooit een waar
hij zijn oordeel over kan geven.
10 Nogmaals Mens-Machine
Jonge Man. Denkt u echt dat de mens gewoon een machine is?
Oude Man. Ja.
J.M. En dat zijn brein automatisch werkt en onafhankelijk is van
zijn controle-en op zijn eigen houtje doorgaat met denken?
O.M. Ja. Het is ijverig aan het werk, onophoudelijk aan het werk,
tijdens elk bewust moment. Heb je nooit een hele nacht liggen woelen,
waarbij je je brein gesmeekt, bezworen en bevolen hebt op te houden met
werken en je te laten slapen?-jij, die je misschien verbeeldt dat je
brein je dienaar is en je bevelen moet gehoorzamen, dat moet denken wat
jij wilt dat het denkt en moet ophouden als jij vertelt dat het op moet
houden. Als het verkiest te werken, is er geen enkele manier om het ook
maar een enkel moment stil te houden. Zelfs de intelligentste man zou
het niet met onderwerpen kunnen bevoorraden, als hij ze zou moeten
opzoeken. Als het de hulp van de mens nodig zou hebben, zou het wel tot
de ochtend op hem wachten om het door hem werk te laten verschaffen.
J.M. Misschien is dat ook wel zo.
O.M. Nee, het begint meteen, nog voordat iemand voldoende wakker is
om het een voorstel te doen. Hij kan gaan slapen en zeggen "Op het
moment dat ik wakker word wil ik daar en daar aan denken," maar dat zal
hem niet lukken. Zijn brein is veel te snel voor hem; tegen de tijd dat
hij voldoende wakker is geworden om halfbewust te zijn, zal hij
ontdekken dat het al aan de gang is met een ander onderwerp. Voer zelf
maar dat experiment uit en zie wat er gebeurt.
J.M. Als hij wil, kan hij het brein in ieder geval op een ander
onderwerp richten.
O.M. Niet als het brein iets anders vindt dat geschikter is. In de
regel zal het evenmin luisteren naar een saaie als naar een
intelligente spreker. Het weigert elke vorm van overreding. De saaie
spreker vermoeit het brein en stuurt het ver weg naar loze dromen; de
intelligente spreker zaait stimulerende ideeën waar het achteraan gaat,
terwijl het zich tegelijkertijd niet eens bewust is van spreker en
verhaal. Je kunt je brein er niet van weerhouden af te dwalen, het wil
dat; het is de baas en niet jij.
11 Na een Paar Dagen
O.M. Dromen?-daar zullen we het later over hebben. Heb je inmiddels
geprobeerd je brein te op te dragen om op bevelen van jou te wachten en
niet op zijn eigen houtje te gaan denken?
J.M. Ja, ik heb het opgedragen om klaar te staan om mijn bevelen in
ontvangst te nemen op het moment dat ik 's ochtends wakker werd.
O.M. Gehoorzaamde het?
J.M. Nee. Het begon op eigen houtje ergens over te denken, zonder
op me te wachten. Zoals u had voorgesteld, had ik het dus 's avonds een
onderwerp opgegeven om 's ochtends mee te beginnen, en het opgedragen
daar en nergens anders mee te beginnen.
O.M. Gehoorzaamde het?
J.M. Nee.
O.M. Hoe vaak heb je dit experiment uitgevoerd?
J.M. Tien.
O.M. Hoe vaak is het gelukt?
J.M. Geen enkele keer.
O.M. Het is dus zoals ik heb gezegd: het brein is onafhankelijk van
de mens. Hij heeft daar geen zeggenschap over; het doet wat het wil.
Het zal een onderwerp aansnijden ondanks hem; hij zal daarmee bezig
blijven ondanks hem. Het is volstrekt onafhankelijk van hem.
J.M. Ga verder. Leg uit.
O.M. Kun je schaken?
J.M. Ik heb het een week geleden geleerd.
O.M. Ging je brein de hele eerste nacht door met schaken?
J.M. Praat me er niet over!
O.M. Het was er gedreven en onverzadigbaar in geïnteresseerd; het
ging zich te buiten in combinaties; je smeekte het op te houden met het
spel en je wat te laten slapen.
J.M. Ja. Het wilde niet luisteren; het speelde gewoon door. Ik werd
er doodmoe van en werd 's ochtends gebroken en ellendig wakker.
O.M. Heeft zich wel eens rijmpje of deuntje in je hoofd vastgezet?
J.M. Ja, natuurlijk! "Oze wieze woze, oze wieze woze, wieze walla,
kristalla, kristoze, wieze woze-enzovoort. Mijn brein werd er helemaal gek van plezier van.
Het herhaalde het dag en nacht door, ondanks alles wat ik deed om het te
laten stoppen en ik dacht echt dat ik daar gek van zou worden.
O.M. En dat nieuwe populaire liedje?
J.M. O ja! Dat "In the Swee-eet By and By"; enzovoort. Ja, dat
nieuwe liedje met die pakkende melodie zingt dag en nacht door je
hoofd, of je nou wakker bent of slaapt, tot je gebroken bent. Er is
geen sprake van dat je het brein daarmee kunt laten stoppen.
O.M. Ja, of je nu slaapt of waakt. Het brein is volstrekt
onafhankelijk. Het is de baas. Je hebt er niets mee te maken. Het staat
zo los van je dat het zijn eigen gang kan gaan, liedjes zingen, schaak
spelen, en zijn ingewikkelde en ingenieus geconstrueerde dromen weven,
terwijl je slaapt. Het heeft geen behoefte aan jouw hulp, geen behoefte
aan je leiding en maakt dus van beiden geen gebruik, of je nou slaapt
of waakt. Jij hebt je verbeeld dat jij zelf een gedachte in je hoofd
teweeg kon brengen en oprecht gedacht dat je dat kon.
J.M. Ja, dat idee had ik.
O.M. Maar kun je er wel voor zorgen dat het een door jou bedacht
droombeeld oppikt, dat het dan uit kan werken?
J.M. Nee.
O.M. En kun je het niet, nadat het zelf een droombeeld heeft
voortgebracht gebracht, voorschrijven wat het daarmee moet doen?
J.M. Nee. Niemand kan dat. Denkt u dat het waak- en slaapbrein
hetzelfde apparaat zijn?
O.M. Daar zijn wel een argumenten voor. Hebben wij niet wilde en
fantastische dagdromen? Dingen die op dromen lijken?
J.M. Ja-zoals het personage van de heer Wells, dat een pil uitvond
waardoor hij onzichtbaar werd; en zoals de Arabische Verhalen uit
Duizend en een Nacht.
O.M. En zijn er ook dromen die rationeel, eenvoudig, consequent en
niet fantastisch zijn?
J.M. Ja. Ik heb wel van die dromen gehad. Dromen die net het echte
leven zijn; dromen waarin verschillende personen voorkomen met
duidelijk andere karakters-verzinsels van mijn eigen brein en toch
vreemdelingen voor mij: een ordinaire of een verfijnde persoon, een
wijs iemand, een dwaas, een wreed persoon, iemand die vriendelijke en
meedogend is, een ruzieschopper, een vredestichter, oude en jonge
mensen, prachtige en lelijke meisjes. Ze praten zoals ze zijn, ieder
bewaart zijn eigen eigenschappen. Er zijn levendige ruzies, duidelijke
en bijtende beledigingen, sprankelende liefdespassages; tragedies en
komedies, verdriet dat je aan het hart gaat, uitspraken en
gebeurtenissen die je aan het lachen maken; het geheel is inderdaad
precies als het echte leven.
O.M. Brengt jou brein het schema consequent voort, ontwikkelt het
dat op een artistieke manier en voert het dat kleine drama
geloofwaardig op-allemaal zonder hulp of advies van jou?
J.M. Ja.
O.M. Dat bewijst dat het dat ook kan doen als je wakker bent en
zonder hulp of advies van jou-en ik denk dat het dat doet. Het bewijst
dat het in beide gevallen hetzelfde oude brein is, dat nooit jouw hulp
nodig heeft. Volgens mij is het brein louter een machine, een volstrekt
onafhankelijke machine, een automaat. Heb je dat andere experiment
geprobeerd, dat ik je heb voorgesteld?
J.M. Welk?
O.M. Dat moest uitmaken hoeveel invloed je op je brein hebt-als je
dat al hebt.
J.M. Ja, en dat heeft me min of meer geamuseerd. Ik heb het gedaan
zoals u opgedragen had: ik plaatste twee dingen voor me neer-een saai
en oninteressant en de andere heel interessant, opwindend en
hartstochtelijk. Ik droeg mijn brein op zich uitsluitend bezig te
houden met het saaie stuk.
O.M. Gehoorzaamde het?
J.M. Nou nee, eigenlijk niet. Het hield zich bezig met het andere.
O.M. Heb je je best gedaan om het te laten gehoorzamen?
J.M. Ja, ik heb mijn uiterste best gedaan.
O.M. Wat was het stuk waar het geen belangstelling voor wilde tonen
of niet aan wilde denken?
J.M. Het was de volgende vraag: als A anderhalve dollar
verschuldigd is aan B en B tweedriekwart aan C, en C vijfendertig cent
verschuldigd is aan A, en D en A samen driezestiende
van-van-de rest herinner ik me op dit moment niet, maar het was in ieder geval
volstrekt oninteressant en ik kon er mijn hoofd nauwelijks een halve
minuut bijhouden; het bleef naar het andere ding afdwalen.
O.M. Wat was dat andere stuk?
J.M. Daar gaat het niet om.
O.M. Maar wat was het?
J.M. Een foto.
O.M. Van jezelf?
J.M. Nee. Van mijn vriendin.
O.M. Je hebt echt een goede proef uitgevoerd. Heb je het nog een
tweede keer geprobeerd?
J.M. Ja. Ik heb mijn brein opgedragen belangstelling te tonen voor
het verslag in de ochtendkrant van de varkensmarkt, en tegelijkertijd
herinnerde ik het aan iets wat ik zestien jaar geleden had meegemaakt.
Hij weigerde zich met de varkens te bemoeien en richtte zijn hele
vurige belangstelling op dat oude voorval.
O.M. Wat gebeurde er destijds?
J.M. Een gewapende bandiet sloeg mij in het gezicht, in
aanwezigheid van twintig toeschouwers. Het maakt me nog steeds woest en
moordzuchtig als ik eraan denk.
O.M. Goeie toetsen, allebei; hele goeie toetsen. Heb je mijn andere
voorstel nog uitgeprobeerd?
J.M. Dat waarbij ik moest bewijzen dat, als ik mijn brein aan zijn
eigen wensen zou overlaten, het dingen zou vinden om over te denken,
zonder enige hulp van mij, en mijzelf er op die manier van te
overtuigen dat het een machine is, een automaat, in gang gezet door
invloeden van buitenaf en even onafhankelijk van mij als wanneer het in
iemand anders' schedel zou zitten. Bedoelt u dat?
O.M. Ja.
J.M. Ik heb het geprobeerd. Ik stond me te scheren. Ik had goed
geslapen en mijn brein was heel druk in de weer, zelfs opgewekt en
uitbundig. Het vermaakte zich met een fantastische en gelukkige periode
uit mijn jonge kinderjaren, die opeens was opgeflitst in mijn
geheugen-uitgelokt door het tafereel van een beige poes, die behoedzaam
zijn weg koos bovenover de tuinmuur. Door de kleur van die poes kreeg
ik die vroegere kat weer voor ogen en zag ik haar lopen over de zijtrap
van de kansel; zag haar schuifelen over een groot vel vliegenpapier
waar al haar poten bij betrokken waren; zag haar hulpeloos en
ontevreden struikelen en omvallen, steeds hardnekkiger, steeds
onverzoenlijker, steeds stilzwijgend ontheiligender; zag de zwijgende
kerkgangers trillen als een pudding en de tranen over hun wangen
rollen. Ik zag het allemaal. Door het zien van die tranen werd mijn
geest in een flits naar een heel ver en mistroostiger tafereel
vervoerd-in Vuurland-en door Darwins ogen zag ik een naakte inboorling
zijn zoontje tegen de rotsen kwakken vanwege een onbeduidend vergrijp;
zag de moeder haar stervende kind oprapen, het tegen haar borst drukken
en woordeloos huilen. Hield mijn brein daar halt om samen met die
naakte zwarte zuster van mij te treuren? Nee-dat was in een ogenblik
weer heel ver verwijderd van dat tafereel en druk bezig met een van
mijn steeds terugkerende en onaangename dromen. In die droom bevind ik
me, ontkleed tot op mijn hemd, ineengekrompen en wegkruipend middenin
een grote salon vol keurig geklede dames en heren en vraag ik me af hoe
ik daar beland ben. Enzovoort, enzovoort, beeld na beeld, gebeurtenis
na gebeurtenis, een schuivend panorama van steeds veranderende, steeds
vervliegende, zonder mijn hulp door mijn brein vervaardigde
taferelen,-allemachtig, het zou me twee uur kosten om slechts al die
dingen op te noemen, die mijn brein mij in vijftien minuten
voorschotelde en fotografeerde, laat staan dat ik ze voor u zou moeten
beschrijven.
O.M. Als het brein van de mens vrij gelaten wordt, heeft het zijn
hulp niet nodig. Er bestaat echter één manier waarbij hij, als hij wil,
hulp van zijn brein kan krijgen.
J.M. Hoe dan?
O.M. Als je brein voortsnelt van onderwerp naar onderwerp en op
iets inspirerends stuit, doe je mond dan open en begin over dat
onderwerp te spreken-of-pak je pen en gebruik die. Dat zal je brein
interessant vinden, zich daarop concentreren en met voldoening
verdergaan met dat thema. Het zal helemaal de touwtjes in handen nemen
en zelf de woorden leveren.
J.M. Maar moet ik het dan niet vertellen wat het moet zeggen?
O.M. Er zijn bepaalde gevallen waarin je daar de tijd niet voor
hebt. De woorden springen eruit voor je weet wat er komen gaat.
J.M. Bijvoorbeeld?
O.M. Neem maar een "geestige inval"-een snedige opmerking. Inval is
het juiste woord. Het gebeurt opeens. Er is geen tijd om de woorden te
rangschikken. Er is geen sprake van denken of nadenken. Als er een
geestigheidsmechaniek is, werkt dat automatisch en heeft geen hulp
nodig. Als er geen geestigheidsmechaniek aanwezig is, kan geen enkele
oefening of nadenken dat resultaat teweegbrengen.
J.M. U denkt dus echt dat de mens niets voortbrengt, niets schept.
12 Het Denkproces
O.M. Inderdaad. Mensen nemen waar en hun breinmachine voegt de
dingen automatisch samen. Dat is alles.
J.M. De stoommachine?
O.M. Dat kost vijftig mensen honderd jaar om die uit te vinden. Eén
betekenis van uitvinden is ontdekken. Ik gebruik het woord in die
betekenis. Beetje bij beetje ontdekken en maken ze gebruik van een
grote hoeveelheid onderdelen, die de volmaakte machine zullen gaan
maken. Watt merkte op dat stoom in een afgesloten ruimte krachtig
genoeg was om het deksel van de theepot op te tillen. Hij bracht dat
idee niet voort, maar ontdekte gewoon het feit; de poes had het al
honderd keer gezien. Uit de theepot ontwikkelde hij de cilinder-uit de
bewegende deksel de zuigerstang. Iets vastmaken aan de zuigerstang dat
daardoor bewogen moest worden, was een fluitje van een cent-krukas en
wiel. En toen was er een werkende machine. [4]
Een voor een werden er verbeteringen ontdekt door mensen die hun
ogen gebruikten, niet hun creatieve vermogens-want die hadden ze
niet-en nu, na honderd jaar zijn de geduldige bijdragen van vijftig of
honderd waarnemers, samengebald in de wonderbaarlijke machine die het
stoomschip aandrijft.
J.M. Een Shakespeareaans theaterstuk dan?
O.M. Het procédé is hetzelfde. De eerste toneelspeler was een
primitieve mens. Hij gaf in zijn theatrale oorlogsdansen, scalpdansen
enzovoort, gebeurtenissen weer die hij had gezien in het echte leven.
Een meer ontwikkelde beschaving zorgde voor meer gebeurtenissen, meer
voorvallen; de toneelspeler en verhalenverteller namen ze over. En zo
groeide het toneelstuk, beetje bij beetje, scène na scène. Het is
opgebouwd uit de feiten van het leven, niet uit verzinsels. Het kostte
eeuwen om het Griekse drama tot ontwikkeling te brengen. Het werd
ontleend aan de voorafgaande eeuwen; het was de inspiratiebron voor de
daaropvolgende eeuwen. Mensen nemen waar en leggen verbanden, dat is
alles. Dat doet de rat ook.
J.M. Hoe bedoelt u?
O.M. Hij neemt een geur waar, leidt daaruit kaas af, zoekt en
vindt. De astronoom neemt het een en ander waar; voegt zijn een en
ander toe aan de een-en-anders van honderd voorgangers, leidt daaruit
een onzichtbare planeet af, zoekt en vindt. De rat komt in een val
terecht; komt daar met moeite weer uit; leidt daaruit af dat kaas in
een val de moeite niet waard is en snuffelt daar niet meer in rond. De
astronoom is vreselijk trots op zijn prestatie, de rat over de zijne.
Toch zijn het allebei machines; ze hebben machinaal werk verricht; ze
hebben zelf niets voortgebracht; ze hebben niet het recht trots te
zijn; de hele eer komt hun Schepper toe. Zij verdienen geen lof, geen
eer, geen monument als ze sterven, geen herinnering. De een is een
ingewikkelde en zorgvuldig uitgewerkte machine, de ander een eenvoudige
en beperkte machine, maar ze zijn gelijk in principe, functie en
werkwijze; beiden werken niet anders dan automatisch en geen van beiden
heeft het recht aanspraak te maken op een persoonlijke superioriteit of
een persoonlijke voortreffelijkheid boven de ander.
J.M. Daar volgt dus noodzakelijkerwijs uit dat de mens zich wat
zijn persoonlijke voortreffelijkheid betreft en zijn persoonlijke
verdienste voor wat hij doet, op hetzelfde niveau bevindt als de rat?
O.M. Zijn broeder rat; ja, zo zie ik dat. Omdat beiden geen
aanspraak kunnen maken op een persoonlijke verdienste voor wat ze doen,
volgt daar noodzakelijkerwijs uit dat geen van beiden het recht heeft
zich een (persoonlijk gecreëerde) superioriteit toe te eigenen over
zijn broeder.
J.M. Bent u van plan deze krankzinnigheden te blijven geloven? Zou
u dat blijven geloven als u geconfronteerd wordt met door geverifieerde
feiten en voorbeelden gesteunde bewijzen?
O.M. Ik ben een bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker
geweest.
J.M. Echt?
O.M. De bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker kan altijd
van gedachten veranderen door dergelijke argumenten.
J.M. Godzijdank hoor ik u dat zeggen, want nu begrijp ik dat uw
bekering-
O.M. Wacht. Je begrijpt me verkeerd. Ik heb gezegd dat ik een
Waarheidszoeker ben geweest.
J.M. Hoezo?
O.M. Ik ben dat niet meer. Ben je dat vergeten? Ik heb je verteld
dat er alleen maar tijdelijke Waarheidszoekers zijn; dat een blijvende
menselijkerwijs onmogelijk is; dat, zogauw de Zoeker iets vindt waarvan
hij volstrekt overtuigd is dat het de Waarheid is, hij niet verder
zoekt, maar vanaf die dag, met een soldeerbout in de ene en een knuppel
in de andere hand, de lekkages heeft gedicht en gedisputeerd heeft met
zijn opponenten. Vandaar dat de Presbyteriaan Presbyteriaan blijft, de
Mohammedaan Mohammedaan, de Spiritualist Spiritualist, de Democraat
Democraat, de Republikein Republikein, de Monarchist Monarchist; en als
de bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker die zou vinden in
de stelling dat de maan bestaat uit groene kaas, zou niets hem ooit nog
van dat standpunt af kunnen brengen; want hij is slechts een automaat
en moet gehoorzamen aan de wetten van zijn constructie.
J.M. Nadat-
O.M. Nadat ik dus de Waarheid had gevonden en begreep dat er geen
twijfel over bestaat dat de mens maar één drijfveer heeft,-zijn eigen
brein tevredenstellen-louter een machine is en geen aanspraak kan maken
op eigen verdienste voor wat hij ook doet, is het voor mij
menselijkerwijs onmogelijk nog verder te zoeken. De rest van mijn leven
zal ik doorbrengen met het oplappen, schilderen, plamuren en lekkages
dichten van mijn onbetaalbare bezit en de andere kant opkijken als er
een bedreigend argument of een schadelijk feit in de buurt komt.
13 Instinct en Denken
Jonge Man. Dit is weerzinwekkend. Die bezopen theorieën van u, die
zonet nog vooruitstrevend waren-over de rat en zo-ontdoen de Mens van
heel zijn waardigheid, grootsheid en verhevenheid.
Oude Man. Hij kan nergens van ontdaan worden-het is allemaal
bedrog, gestolen kleren. Hij maakt aanspraak op eer, die uitsluitend
zijn Schepper toekomt.
J.M. Maar u hebt niet het recht hem op hetzelfde niveau als de rat
te plaatsen.
O.M. Dat doe ik ook niet-moreel. Dat zou niet eerlijk zijn ten
opzichte van de rat. Daarin staat de rat boven de mens.
J.M. Is dat een grap?
O.M. Nee.
J.M. Wat bedoelt u dan?
O.M. Dat valt onder het hoofdstuk Moraal. Dat is een grote vraag.
Laten we eerst afmaken waar we mee bezig zijn, voordat we daarmee
beginnen.
J.M. Prima. U hebt dus beweerd dat u de Mens op hetzelfde niveau
plaatst als de rat. Wat voor niveau? Intellectueel?
O.M. Formeel-niet gradueel.
J.M. Leg uit.
O.M. Volgens mij is het brein van de rat en dat van de mens
dezelfde machine, maar met andere mogelijkheden-zoals dat van jou en
dat van Edison; zoals dat van de Afrikaanse pygmee en dat van Homerus;
zoals dat van de Bosjesman en dat van Bismarck.
J.M. Hoe wilt u die van elkaar onderscheiden, als de lagere dieren
geen psychische vermogens hebben maar een instinct, terwijl de mens
over de rede beschikt?
O.M. Wat is dat, instinct?
J.M. Dat is alleen maar het gedachteloos en mechanisch uitvoeren
van aangeboren gewoonten.
O.M. Waardoor zijn die gewoonten ontstaan?
J.M. Daar is het eerste dier mee begonnen en zijn nakomelingen
hebben die geërfd.
O.M. Hoe is dat eerste dier ertoe gekomen om daarmee te beginnen?
J.M. Dat weet ik niet; maar het heeft die niet bedacht.
O.M. Hoe weet je dat het dat niet heeft gedaan?
J.M. Nou-ik mag in ieder geval veronderstellen dat het dat niet
heeft gedaan.
O.M. Ik denk niet dat je dat mag. Wat is denken?
J.M. Ik weet hoe u dat noemt: het mechanisch en automatisch
samenvoegen van van buitenaf verkregen indrukken, en daar iets uit
afleiden.
O.M. Heel goed. Mijn idee over de nietszeggende term "instinct" is,
dat het louter versteend denken is; vast en onbezield geworden door
gewoonten; het denken was ooit levend en wakker, maar is onbewust
geworden-slaapwandelt als het ware.
J.M. Geef eens een voorbeeld.
O.M. Stel je hebt een in het weiland grazende kudde koeien. Ze
staan allemaal met de kop in dezelfde richting. Dat doen ze
instinctief; schieten daar niets mee op, hebben daar geen reden voor,
weten niet waarom ze dat doen. Het is een overgeërfde gewoonte, die
oorspronkelijk denken was-dat wil zeggen, het waarnemen van een
uiterlijk gegeven en een uit waarneming en door ervaring bevestigde
waardevolle conclusie. De oorspronkelijke oeros merkte dat hij gebruik
kon maken van de wind om zijn vijand te ruiken om tijdig te kunnen
ontsnappen; vervolgens leidde hij daaruit af dat het zinvol was met
zijn neus in de wind te staan. Dat is het proces dat de mens redeneren
noemt. De denkmachine van de mens werkt precies hetzelfde als die van
de andere dieren, maar is een betere en meer Edisonachtige. Als de mens
zich in de plaats van de os had bevonden, zou hij verder gegaan zijn,
verder geredeneerd hebben: zou een gedeelte van de kudde andersom
hebben gezet, zodat voor- en achterkant beschermd zouden zijn.
J.M. Zei u dat de term instinct nietszeggend is?
O.M. Volgens mij is dat een verbasterd begrip. Ik denk dat het ons
in verwarring brengt; in de regel wordt het namelijk gebruikt voor
gewoonten en drijfveren die lang geleden uit het denken zijn
voortgekomen en nu en dan wordt die regel doorbroken en gebruikt voor
gewoonten waarvan nauwelijks gesteld kan worden dat ze hun oorsprong in
het denken hebben.
J.M. Geef eens een voorbeeld.
O.M. Nou, als iemand zijn broek aandoet, doet hij dat eerst met
hetzelfde oude been-nooit met het andere. Dat heeft geen enkel voordeel
en geen enkele betekenis. Alle mannen doen dat, en toch heeft volgens
mij niemand dat bedacht en met een bepaalde bedoeling overgenomen. Het
is echter een gewoonte die ongetwijfeld overgedragen is en overgedragen
zal blijven worden.
J.M. Kunt u bewijzen dat die gewoonte echt bestaat?
O.M. Als je daaraan twijfelt, kun je dat zelf bewijzen. Neem maar
iemand mee naar een kledingzaak en laat hem een dozijn broeken
proberen, dan zul je het zien.
J.M. Het voorbeeld van de koeien is niet-
O.M. Voldoende om te laten zien dat de domme breinmachine van het
dier precies hetzelfde is als die van de mens en de manier waarop ze
denken ook hetzelfde? Ik zal het verder verduidelijken. Als je de heer
Edison een doos zou overhandigen, die je zo had geconstrueerd dat zij
door een verborgen apparaat vanzelf open zou vliegen, zou hij daaruit
afleiden dat er sprake is van een veer, zou daarnaar op zoek gaan en
hem ontdekken. Een oom van mij had een oud paard dat regelmatig werd
aangetroffen op een omheind stuk grond, waar maïs was opgeslagen en
vrat daar de maïs op. Ik werd daarvoor gestraft, omdat men dacht dat ik
onoplettend vergat de houten pin aan te brengen die de het hek afsloot.
Ik werd dat telkens weer gestraft worden moe; dat zorgde er ook voor
dat ik tot de conclusie kwam dat er ergens een schuldige moest zijn;
dus verborg ik mij en hield het hek in de gaten. Op dat moment kwam het
paard er aan, trok met zijn tanden de pin eruit en liep naar binnen.
Niemand had hem dat geleerd; hij had gekeken-en het vervolgens zelf
bedacht. Dat procédé is niet anders dan dat van Edison; hij voegde het
een en ander samen en trok een conclusie-en de pin eruit; maar ik liet
hem ervoor zweten.
J.M. Daar zit toch iets van denken in, maar het is nog niet erg
uitgewerkt. Wilt u dat doen?
O.M. Stel dat de heer Edison iemands gastvrijheid heeft genoten.
Hij gaat daar weer naartoe en het huis staat leeg. Hij leidt daaruit af
de zijn gastheer verhuisd is. Een tijd later ziet hij de man in een
andere stad een huis binnengaan; hij leidt daaruit af dat dat zijn
nieuwe huis is en doet daar navraag naar. Ik zal nu het verhaal
vertellen over een zeemeeuw, dat verteld is door een bioloog. Het
speelt zich af in een Schots vissersdorp, waar zeemeeuwen vriendelijk
bejegend werden. De zeemeeuw, waar het verhaal over gaat, bezocht een
huisje en werd daar gevoerd; kwam de volgende dag opnieuw en werd weer
gevoerd; kwam de keer daarop het huis binnen en at mee met het gezin;
bleef dat daarna bijna dagelijks doen. Maar op een keer was de zeemeeuw
een paar dagen op reis geweest en toen hij terugkwam stond het huisje
leeg. Zijn vrienden waren verhuisd naar een dorp drie mijl verderop.
Een paar maanden later zag hij daar het gezinshoofd op straat lopen,
volgde hem naar zijn huis, kwam het huis in zonder excuus of
verontschuldiging en werd weer een dagelijkse gast. Zeemeeuwen scoren
psychisch niet hoog, maar zoals je ziet beschikte deze over een
geheugen en het vermogen om te redeneren en maakte daar op een
Edisonachtige manier gebruik van.
J.M. En toch was het geen Edison en zou dat ook nooit kunnen
worden.
O.M. Misschien niet. Jij wel?
J.M. Dat slaat nergens op. Ga verder.
O.M. Als iemand als Edison in moeilijkheden zou zitten en een
onbekende hem daaruit zou halen en hij de dag daarop in dezelfde
mogelijkheden verzeild zou raken, zou hij daaruit afleiden wat hij zou
moeten doen, als hij tenminste het adres van de onbekende weet. Het
volgende is het door een bioloog verteld geval van een vogel en een
onbekende. Een Engelsman zag een vogel opgewonden kwetterend rond de
kop van zijn hond fladderen, die op de grond lag. Hij liep naar buiten
om te kijken wat er aan de hand was. De hond had een jonge vogel in
zijn bek-ongedeerd. De man redde de vogel, zette die in de struiken en
nam de hond mee. De volgende ochtend vroeg, kwam de moedervogel weer
naar de man toevliegen, die op zijn veranda zat en haalde hem door haar
rondfladderen over haar te volgen naar een afgelegen plek van het
terrein-vloog een stukje voor hem uit, wachtte hem dan weer op
enzovoort; en volgde daarbij het kronkelpad, in plaats van rechtstreeks
naar de plek te vliegen. De afstand bedroeg ongeveer honderd yards.
Dezelfde hond was de schuldige; hij had het vogeljong weer te pakken en
opnieuw moest hij het loslaten. De moedervogel had het dus allemaal
uitgedokterd; omdat de onbekende haar een keer had geholpen, leidde zij
daaruit af dat hij het opnieuw zou doen; ze wist waar ze hem kon vinden
en vloog in vertrouwen op haar doel af. Wat er in haar kopje gebeurde
was hetzelfde als wat in het hoofd van Edison zou zijn gebeurd. Ze
voegde het een en ander samen-dat is het enige wat denken is-en daaruit
vormde zij haar logische reeks van conclusies. Edison zou het zelf niet
beter hebben gedaan.
J.M. Gelooft u dat veel van die redeloze dieren kunnen denken?
O.M. Ja-de olifant, aap, paard, hond, papegaai, ara, spotlijster en
een heleboel andere. De olifant, die een kameraad in een kuil zag
vallen en daar zand en andere troep in gooide tot de bodem ver genoeg
omhoog was gekomen om de gevangen olifant eruit te laten stappen,
beschikte over denkvermogen. Volgens mij kunnen alle dieren die dingen
leren door onderricht en dressuur, moeten weten hoe ze kunnen
waarnemen, het een en ander samenvoegen en daaruit een conclusie
trekken-het denkproces. Zou jij een zwakzinnige krijgshandboeken kunnen
laten leren, hoe hij zich op bevel terug zou moeten trekken, op zou
moeten rukken en ingewikkelde manoeuvres op het slagveld zou moeten
uitvoeren?
J.M. Niet als hij helemaal zwakzinnig zou zijn.
O.M. Welnu, kanaries kunnen dat allemaal leren; honden en olifanten
leren allerlei fantastische dingen. Zij moeten ongetwijfeld kunnen
waarnemen, dingen met elkaar in verband kunnen brengen en tegen
zichzelf zeggen, "Nu begrijp ik dat ik, als ik op bevel zus en zo doe,
geprezen wordt en te eten krijg; als ik iets anders doe wordt ik
gestraft." Je kunt vlooien vrijwel alles leren wat een Congreslid kan.
J.M. Stel dus dat die redeloze dieren op een lager niveau kunnen
denken, zijn er dan ook die dat op een hoger niveau kunnen? Bestaat er
een dier dat de mens evenaart?
O.M. Ja. Als denker en plannenmaker is de mier de gelijke van elk
primitief volk; als autodidactische specialist in verschillende kunsten
is zij boven elk primitief volk verheven; en in een of twee zeer
intellectuele eigenschappen steekt zij uit boven ieder mens, beschaafd
of onbeschaafd!
J.M. Och, kom! U slecht de intellectuele grens die mens en dier
scheidt.
O.M. Neem me niet kwalijk. Je kunt niet iets slechten dat niet
bestaat.
J.M. Ik hoop dat u dat niet serieus meent. In alle ernst zeggen dat
die grens niet bestaat, kunt u niet echt menen.
O.M. Ik zeg dat wel in alle ernst. De voorbeelden van paard,
zeemeeuw, moedervogel en olifant laten zien dat die dieren hun een en
ander op precies dezelfde manier samenvoegen als Edison zou hebben
gedaan en daaruit dezelfde conclusies trekken als hij zou hebben
gedaan. Hun breinmechaniek was precies hetzelfde als dat van hem, ook
de werkwijze. Hun uitrusting was even minderwaardig vergeleken met die
van de klok van de kathedraal van Straatsburg, maar dat is het enige
verschil-er bestaat geen grens.
J.M. Dat lijkt ergerlijk juist; en is duidelijk kwetsend. Het
verheft het redeloze dier tot-tot-
O.M. Die leugenachtige uitspraak moeten we laten varen en hen de
Ondoorgronde Schepsels noemen; voor zover we kunnen weten, bestaat er
niet zoiets als een redeloos dier.
J.M. Op wat voor gronden beweert u dat?
O.M. Op heel eenvoudige. "Redeloos" dier suggereert dat een dier
geen denkapparaat heeft, geen verstand, geen taal, geen manier om over
te brengen wat het in zijn kop heeft. We weten dat de kip wel over taal
beschikt. We kunnen niet alles begrijpen wat zij zegt, maar we kunnen
gemakkelijk een of twee van haar uitspraken leren. We weten wanneer ze
zegt, "ik heb een ei gelegd;" we weten wanneer ze tegen haar kuikens
zegt, "hierheen, liefjes, ik heb een worm gevonden;" we weten wat ze
zegt als ze de waarschuwing uit: "Snel! Opschieten! Kruip onder je
moeders vleugels, daar komt een havik aan!" We verstaan de poes als ze
zichzelf uitrekt, aanhankelijk en tevreden spint en zachtjes haar stem
verheft en zegt, "kom, poesjes, 't eten staat klaar;" we verstaan haar
als ze jammerend rondloopt en zegt, "waar kunnen ze zijn? Ze zijn weg.
Wil je me helpen zoeken?" en we verstaan de beruchte Tom als hij haar
middenin de nacht vanaf zijn schuurtje uitdaagt, "kom hier jij,
voortbrengsel van onzedelijk contact, ik zal je vacht eens in de rondte
laten vliegen!" We verstaan een paar van de uitdrukkingen van een hond
en leren een paar van de uitingen begrijpen van elke vogel of ander
dier dat we temmen en gadeslaan. De duidelijkheid en nauwkeurigheid van
de paar uitspraken van de kip die wij verstaan, bewijst dat zij haar
eigen soort wel honderd dingen duidelijk kan maken die wij niet kunnen
begrijpen-kortom, dat ze een gesprek kan voeren. En dat bewijsmateriaal
geldt ook in het geval van al die anderen van de grote leger der
Ondoorgronden. Dat is net als die arrogantie en onbeschaamdheid waarmee
de mens een dier redeloos noemt, omdat het in zijn stompzinnige
opvattingen dom is. Wat de mier betreft-
J.M. Ja, nog een keer over de mier, het wezentje dat-zoals u lijkt
te denken-het laatste restje wegmaait van de intellectuele grens tussen
mens en Ondoorgronde.
O.M. Dat doet zij ongetwijfeld. In zijn hele geschiedenis heeft de
Australische aboriginal nooit een huis voor zichzelf bedacht en
gebouwd. De mier is een verbazingwekkende architect. Ze is een
piepklein schepseltje, maar bouwt een acht voet hoog sterk en duurzaam
huis-een huis dat verhoudingsgewijs even groot is als het grootste
parlementsgebouw of kathedraal, vergeleken met de lengte van de mens.
Geen enkel primitief volk heeft architecten voortgebracht die dat peil
van genialiteit en cultuur ook maar kunnen benaderen. Geen enkel
beschaafd volk heeft architecten voortgebracht die een huis konden
ontwerpen dat beter geschikt was voor gebruik dan het mierenvolk. Haar
huis bevat een troonzaal; kinderkamers voor haar jongen; graanschuren;
vertrekken voor haar soldaten, werkers, enz.; en die vertrekken en de
veelsoortige hallen en gangen die daarmee in verbinding staan, zijn
gerangschikt en verdeeld met een geschoold en ervaren oog voor gemak en
geschiktheid.
J.M. Dat zou gewoon alleen maar instinct kunnen zijn.
O.M. Dat zou dan de primitieve mens ook kunnen verheffen als hij
dat had. Maar laten we eerst verder kijken voordat we conclusies
trekken. De mier heeft soldaten-bataljons, regimenten en legers; en die
hebben allemaal hun toegewezen kapiteins en generaals, die hen ten
strijde voeren.
J.M. Dat zou ook instinct kunnen zijn.
O.M. We zullen nog wat verder kijken. De mier heeft een
regeringsstelsel; goed uitgestippeld en uitgewerkt en goed uitgevoerd.
J.M. Opnieuw instinct.
O.M. Ze heeft massa's slaven en is een strenge en onrechtvaardige
werkgever van gedwongen arbeid.
J.M. Instinct.
O.M. Ze heeft koeien die gemolken worden.
J.M. Vanzelfsprekend instinct.
O.M. In Texas vestigt ze een boerenbedrijf, twaalf voet in het
vierkant, beplant, wiedt en bebouwt dat, verzamelt de oogst en bergt
die op.
J.M. Allemaal instinct.
O.M. De mier maakt onderscheid tussen vriend en vreemdeling. Sir
John Lubbock nam mieren van twee verschillende kolonies, voerde ze
dronken en legde ze bewusteloos neer bij een van de kolonies in de
buurt van water. Mieren van die kolonie liepen er naartoe, onderzochten
ze, bespraken deze te schande gemaakte schepsels en droegen vervolgens
hun vrienden naar huis en gooiden de vreemdelingen in het water. Sir
John herhaalde het experiment een aantal malen. Een tijd lang deden de
nuchtere mieren wat ze eerst ook hadden gedaan-hun vrienden naar huis
dragen en de vreemdelingen in het water gooien. Maar ten slotte
verloren ze hun geduld, omdat ze zagen dat hun hervormingsinspanningen
niets uithaalden en gooiden toen zowel hun vrienden als de
vreemdelingen in het water. Kom nou-is dat instinct, of is dat het
bedachtzaam en intelligent overleggen van iets dat voor hun ervaring
nieuw is-absoluut nieuw; met uiteindelijk een uitspraak, vellen van het
oordeel en uitvoeren van het vonnis? Is dat instinct?-door eeuwenlange
gewoonten versteend denken-of is het spiksplinternieuw denken,
geïnspireerd door nieuwe gebeurtenissen, nieuwe omstandigheden?
J.M. Dat moet ik toegeven. Het was niet het gevolg van een
gewoonte; het lijkt allemaal nadenken, denken, het een en ander
samenvoegen, zoals u dat zegt. Ik geloof dat het denken was.
O.M. Ik zal je een ander voorbeeld van denken geven. Op de tafel in
de kamer van Franklin stond een kopje suiker. De mieren kregen het te
pakken. Hij probeerde dat op verschillende manieren te verhinderen; de
mieren bleken steeds slimmer dan hij. Ten slotte bedacht hij een manier
die elke toegang afsloot-misschien plaatste hij de tafelpoten en een
pan met water, of maakte een kring van teer rond het kopje, dat weet ik
niet meer. In ieder geval wachtte hij af om te zien wat ze zouden doen.
Ze probeerden verschillende mogelijkheden uit-allemaal mislukt. De
mieren waren vreselijk in de war. Uiteindelijk hielden ze beraad,
bespraken het probleem en kwamen tot een besluit-en deze keer
versloegen ze die grote filosoof. Ze vormden een stoet, staken de vloer
over, klommen tegen de muur op, marcheerden over het plafond tot het
punt dat zich precies boven het kopje bevond en lieten zich een voor
een gaan en vielen erin! Was dat instinct-door eeuwenlange geërfde
gewoonte versteend denken?
J.M. Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat het een opnieuw beredeneerd
systeem was om het hoofd te bieden aan een nieuwe noodtoestand.
O.M. Heel goed. Je hebt dus toegegeven dat er in die twee
voorbeelden sprake is van een vermogen om te redeneren. Ik kom nu tot
een bijzonderheid waarin de mier verreweg de meerdere is van welke mens
dan ook. Sir John Lubbock bewees door middel van een groot aantal
experimenten dat een mier een onbekende mier van haar eigen soort
ogenblikkelijk herkent, zelfs als die mier vermomd is-met verf. Hij
bewees ook dat een mier elke afzonderlijke mier kent in haar eigen
mierenhoop met vijfhonderdduizend zielen. Ook na een jaar afwezigheid
van een van de vijfhonderdduizend zal ze meteen de teruggekeerde
afwezige herkennen en die herkenning opluisteren met een hartelijk
welkom. Hoe gebeurt dat herkennen? Niet door de kleur, want geverfde
mieren werden ook herkend. Niet door geur, want met chloroform gedepte
mieren werden herkend. Niet door taal en ook niet door signalen met de
voelsprieten of contact, want de dronken en roerloze mieren werden
herkend en vriend onderscheiden van de vreemdeling. De mieren behoorden
allemaal tot dezelfde soort, daarom moesten de vrienden herkend worden
door vorm en uitdrukking-vrienden die deel uitmaakten van een
mierenhoop van vijfhonderdduizend individuen! Is er één mens die een
geheugen voor vorm en uitdrukking heeft, dat dat benadert?
J.M. Vast niet.
O.M. De mieren van Franklin en Lubbock tonen een verfijnd vermogen
om het een en ander samen te voegen voor nieuwe en onbeproefde
noodtoestanden en slimme conclusies te trekken uit die
combinaties-exact het breinproces van de mens. Met behulp van zijn
geheugen bewaart de mens zijn waarnemingen en redeneringen, denkt
daarover na, voegt daaraan toe, combineert opnieuw, en bereikt
zodoende, stap voor stap, grote resultaten-van theeketel tot
ingewikkelde stoommachine van het zeeschip; van eigen arbeid tot
slavenarbeid; van wigwam tot paleis; van onberekenbare jacht tot
landbouw en opgeslagen voedsel; van nomadenleven tot een bestendige
regering en gebundeld gezag; van onsamenhangende horden tot
samengepakte legers. De mier kan waarnemen, beschikt over
redeneervermogen en het beschermende extra van een verbazingwekkend
geheugen; zij heeft de ontwikkeling van de mens en de wezenlijke
eigenschappen van zijn beschaving verdubbeld en jij noemt dat instinct!
J.M. Misschien mis ik zelf wel dat redeneervermogen.
O.M. Niemand vertellen hoor, nooit meer doen.
J.M. We zijn een heel eind gekomen. En als ik het goed begrijp,
moet ik dus toegeven dat er helemaal geen grens bestaat, die de Mens en
de Ondoorgronde Schepsels van elkaar scheidt?
O.M. Dat moet je inderdaad toegeven. Een dergelijke grens bestaat
niet-je kunt daar op geen enkele manier omheen. De mens beschikt over
een verfijndere en kundigere machine dan die anderen, maar het is
dezelfde machine en werkt op dezelfde manier. En hij, noch die anderen,
kunnen de machine bevelen-die werkt strikt automatisch, is
onafhankelijk van sturing, werkt naar eigen goeddunken, als hij daar
zin in heeft en kan niet gedwongen worden.
J.M. Wat het breinmechaniek betreft zijn de mens en de andere
dieren dus helemaal hetzelfde, en bestaat er helemaal niet zo'n enorm
onderling verschil, behalve in kwaliteit, niet in soort.
O.M. Het gaat over de toestand ervan-de intellectuele begaafdheid.
Aan beide zijden bestaan er uitgesproken beperkingen. Wij kunnen niet
leren veel van hun taal te begrijpen, maar de hond, de olifant, enz.,
leren een heleboel begrijpen van de onze. In zoverre zijn zij onze
meerderen. Aan de andere kant kunnen zij niet leren lezen, schrijven,
enz., noch een van onze verfijnde en verheven dingen uitvoeren. Daarin
zijn wij ten opzichte van hen verreweg de meerderen.
J.M. Prima, ze mogen houden wat ze hebben en krijgen; er is nog
steeds een muur, en een huizenhoge. Zij hebben geen Moreel Besef
gekregen; wij wel en dat tilt ons onmetelijk hoog boven hen uit.
O.M. Hoe kom je daarbij?
J.M. Nou zeg-laten we ophouden. Ik heb al die andere
schandaligheden en krankzinnigheden doorstaan en dat is genoeg; ik ben
niet van plan de mens en de andere dieren op hetzelfde morele niveau te
plaatsen.
O.M. Ik was niet van plan de mens tot dat niveau op te takelen.
J.M. Dit gaat te ver! Ik vind het niet juist om over dergelijke
dingen grappen te maken.
O.M. Ik maak geen grap, ik denk alleen wat na over een duidelijke
en eenvoudige waarheid-en zonder harteloos te zijn. Het feit dat de
mens goed van kwaad kan onderscheiden, is een bewijs van zijn
intellectuele superioriteit ten opzichte andere schepsels; maar het
feit dat hij kwaad kan doen, bewijst zijn morele inferioriteit ten
opzichte van elk schepsel dat dat niet kan. Ik geloof dat dit standpunt
niet aanvechtbaar is.
14 De Vrije Wil
J.M. Wat is uw opvatting over de Vrije Wil?
O.M. Zoiets bestaat niet. Had die man dat, die de oude vrouw zijn
laatste kwartje gaf en in de storm naar huis ploeterde?
J.M. Hij had de keuze tussen de oude vrouw helpen en haar laten
lijden. Of niet?
O.M. Ja, er moest een keuze gemaakt worden tussen lichamelijk
welzijn enerzijds en geestelijk welzijn anderzijds. Het lichaam deed
natuurlijk een sterk beroep op hem-het was heel zeker dat het lichaam
dat zou doen; de geest deed dat op haar beurt. Er moest een keuze
gemaakt worden tussen die twee verzoeken en dat gebeurde. Wie of wat
bepaalde die keuze?
J.M. Iedereen, behalve u, zou zeggen dat de man dat bepaalde en
daarmee uit Vrije Wil handelde.
O.M. Ons wordt doorlopend verzekerd dat de mens begiftigd is met
een Vrije Wil en dat hij die kan en moet uitvoeren, als hem de keuze
geboden wordt tussen goed en minder goed gedrag. Toch hebben we
duidelijk gezien in het geval van die man dat hij in werkelijkheid geen
Vrije Wil had: zijn aard, wat hij geleerd had en de dagelijkse
invloeden die hem hadden gevormd en hem gemaakt hadden tot wat hij was,
dwongen hem de oude vrouw te redden en zodoende zichzelf in veiligheid
te brengen-te redden van geestelijke pijn, van ondraaglijke ellende.
Híj maakt die keuze niet, die werd voor hem gemaakt door krachten waar
hij geen zeggenschap over had. De Vrije Wil heft altijd bestaan in
woorden, maar daarmee houdt het op volgens mij-houdt op bij gebrek aan
feiten. Ik gebruik die uitdrukking-Vrije Wil-meestal niet maar een
andere.
J.M. Welke dan?
O.M. Vrije Keuze.
J.M. Wat is het verschil?
O.M. De een houdt een onbeperkt vermogen in om te handelen zoals je
wilt, de ander alleen maar een psychisch proces: de kritische
bekwaamheid om te bepalen welk van twee dingen het meest juist en
rechtvaardig is.
J.M. Wilt u alstublieft dat verschil verduidelijken?
O.M. Het brein kan het juiste en rechtvaardige vrij selecteren,
kiezen, en aanwijzen-daar houdt zijn functie op. Het kan niet
verdergaan. Het heeft niet het gezag om te zeggen dat gehandeld moet
worden in overeenstemming met het ene en dat het andere van de hand
gewezen moet worden. Dat gezag ligt in andere handen.
J.M. Van de mens?
O.M. Van de machine die hem vertegenwoordigt. In zijn aangeboren
aard en het karakter dat daar omheen gebouwd is door dressuur en
omgeving.
J.M. Zal die machine dan handelen in overeenstemming met het juiste
van die twee?
O.M. Die zal doen waar ze zin in heeft. De machine van George
Washington zou handelen in overeenstemming met het ene; die van Pizarro
met het andere.
J.M. Dus als ik het goed begrijp wijst de breinmachine van de
slechte mens rustig en onpartijdig aan, welke van de twee dingen juist en rechtvaardig is-
O.M. Ja, en zijn morele mechaniek zal ongehinderd handelen in
overeenstemming met het ene of het andere, volgens zijn aard, en
volstrekt onverschillig staan ten opzicht van het gevoel van het brein
over de zaak-dat wil zeggen, zou, als het brein enig gevoel zou hebben;
en dat heeft het niet. Het is slechts een thermometer: het registreert
warmte en kou, en bekommert zich geen fluit om beiden.
J.M. Dan kunnen we dus niet beweren dat, als iemand weet welke van
de twee dingen juist is, hij dan absoluut verplicht is dat te doen?
O.M. Zijn aard en dressuur zullen uitmaken wat hij zal doen en dat
doet hij dan ook; hij kan daar niets aan doen, hij heeft geen
zeggenschap over het geheel. Was het soms niet juist dat David erop uit
ging en Goliath versloeg?
J.M. Ja.
O.M. Zou het dan voor ieder ander even juist zijn geweest om dat te
doen?
J.M. Zonder twijfel.
O.M. Zou het dan voor een geboren lafaard ook juist zijn geweest om
het te proberen?
J.M. Ja.
O.M. Je weet dat geen enkele geboren lafaard dat ooit geprobeerd
zou hebben, of niet?
J.M. Ja.
O.M. Je weet toch ook dat de aard en het karakter van een geboren
lafaard een absoluut en onoverkomelijk obstakel zou zijn om zoiets ook
maar ooit te proberen?
J.M. Ja, dat weet ik.
O.M. Begrijpt hij wel duidelijk dat het juist zou zijn om het te
proberen?
J.M. Ja.
O.M. Heeft zijn brein de Vrije Keuze om te bepalen of het juist zou
zijn om het te proberen?
J.M. Ja.
O.M. Dus vanwege zijn aangeboren lafheid kan hij het gewoon niet
proberen; wat komt er dan terecht van zijn Vrije Wil? Waar is zijn
Vrije Wil dan? Waarom beweren dat hij een Vrije Wil heeft, als de
naakte feiten laten zien dat hij die niet heeft? Waarom staande houden
dat, omdat hij en David op dezelfde manier zien wat juist is, ook
beiden op dezelfde manier moeten handelen? Waarom de geit en de leeuw
dezelfde wetten voorschrijven?
J.M. Is er echt niet zoiets als de Vrije Wil?
O.M. Ik denk het volgende. De wil bestaat. Maar die heeft niets te
maken met het verstandelijk waarnemen van juist en onjuist, en heeft
daar ook geen zeggenschap over. Davids aard en wat hij geleerd had,
beschikten over een Wil, en die vormde een dwingende kracht; David
moest haar uitspraken gehoorzamen; hij had geen keuze. De aard van de
lafaard en wat hij geleerd had beschikten ook over een Wil, die
dwingend is; die hem beveelt gevaar te mijden en die hij gehoorzaamt;
hij heeft geen keuze. Maar noch Davids, noch lafaards hebben een Vrije
Wil-een wil die juist of onjuist kan handelen, naar gelang de uitspraak
van hun brein beslist.
15 Niet Twee Waarden, maar Slechts Een
J.M. Er is iets dat me dwars zit: ik kan niet uitmaken waar u de
lijn trekt tussen materiele hebzucht en psychische hebzucht.
O.M. Ik trek geen enkele lijn.
J.M. Hoe bedoelt u?
O.M. Materiële hebzucht bestaat helemaal niet. Alle hebzucht is
psychisch.
J.M. Alle verlangens, wensen en ambities, allemaal psychisch, nooit
materieel?
O.M. Ja. Je Innerlijke Meester eist dat jij in alle gevallen zijn
psyche tevreden stelt-die alleen. Hij eist nooit iets anders, hij toont
nooit enige belangstelling voor iets anders.
J.M. Och, kom! Als hij snakt naar het geld van iemand anders-is dat
dan niet nogal duidelijk materieel en grof?
O.M. Nee. Dat geld is louter een symbool-het vertegenwoordigt een
psychisch verlangen, in een zichtbare en concrete vorm. Elk zogenaamd
materieel ding dat jij wilt hebben is slechts een symbool: je wilt het
niet voor het ding zelf, maar omdat het je psyche voorlopig tevreden
kan stellen.
J.M. Wilt u dat nader omschrijven?
O.M. Prima. Misschien is het gewenste ding een nieuwe hoed. Je
bemachtigt die en je ijdelheid is gestreeld en je brein tevreden
gesteld. Stel dat je vrienden de draak steken met die hoed, er grappen
over maken: dan verliest die meteen zijn waarde: je schaamt je ervoor,
legt hem uit het zicht, wilt hem nooit meer zien.
J.M. Ik denk het. Ga verder.
O.M. Het is toch dezelfde hoed, of niet? Hij is op geen enkele
manier veranderd. Maar het was niet de hoed die je wilde, maar wat die
vertegenwoordigde-iets om je brein te behagen en tevreden te stellen.
Toen hij daar niet in slaagde, was zijn waarde volkomen verdwenen.
Materiele waarde bestaat niet; alleen waarde voor het brein. Je zult
tevergeefs speuren naar iets met materiele waarde die feitelijk is,
echt-zoiets bestaat niet. De enige waarde die het, al is het maar voor
een moment, bezit, is waarde voor het brein daarachter: verwijder dat
en het is meteen waardeloos-zoals de hoed.
J.M. Kun je dat ook uitbreiden naar geld?
O.M. Ja. Het is louter een symbool. Het heeft geen materiele
waarde; je denkt dat het wil hebben ter wille van het geld, maar dat is
niet zo. Je wilt het hebben vanwege de psychische inhoud die het geeft;
als het daar niet in slaagt, is de waarde verdwenen. Er bestaat een
tragisch verhaal over een man die als een slaaf ploeterde, rusteloos en
ontevreden, totdat hij een fortuin bijeen had gegaard, waar hij
gelukkig mee en uitgelaten over was; toen vaagde de pest in een week
alle mensen die hij liefhad weg en bleef hij eenzaam achter. De waarde
van zijn geld was weg. Hij realiseerde zich dat zijn plezier daarin
niet van het geld zelf kwam, maar van de psychische tevredenheid die
hij ontleende aan het plezier dat zijn gezin beleefde aan de genoegens
en vreugde waarmee het daardoor werd overladen. Geld heeft geen
materiele waarde; als je de psychische waarde eraf haalt blijft er
alleen maar troep over. Zo is het met alle dingen, klein of groot,
majestueus of onbeduidend-zonder uitzondering. Kronen, scepters,
centen, nepjuwelen, dorpsbekendheid, wereldwijde roem-allemaal eender,
zij hebben geen materiele waarde: als zij het brein tevreden stellen
zijn ze kostbaar, als dat niet lukt, zijn ze waardeloos.
16 Een Netelige Kwestie
J.M. Ik blijf de hele tijd maar verward en verbaasd door uw
ongrijpbare uitspraken. Soms verdeelt u de mens in twee of drie
afzonderlijke persoonlijkheden, elk met zijn eigen gezag, bevoegdheden
en verantwoordelijkheden en in die toestand kan ik hem niet vatten. Als
ik het echter over de mens heb, is hij alles in één, en dat valt
eenvoudig te begrijpen en te overzien.
O.M. Als dat waar is, is dat prettig en handig. Als jij het hebt
over "mijn lichaam" wie is dan die "mijn."
J.M. Dat ben "ik."
O.M. Dus het lichaam is eigendom, en die Ik de eigenaar. Wie is die
Ik?
J.M. Die Ik is het geheel; het is gemeenschappelijk bezit;
onverdeeld eigenaarschap, toegekend aan het geheel.
O.M. Als die Ik een regenboog bewondert, is het dan de hele Ik die
die bewondert, haren, handen, enkels en alles meegerekend?
J.M. Natuurlijk niet. Mijn brein bewondert die.
O.M. Dan verdeel jij zelf dan dat Ik. Iedereen doet dat; iedereen
moet dat doen. Maar wat is dat Ik dan echt?
J.M. Ik denk dat het maar uit twee delen bestaat-lichaam en geest.
O.M. Denk je dat? Als je zegt "ik geloof dat de aarde rond is," wie
is dan die Ik die dat zegt?
J.M. Het brein.
O.M. Als je zegt "ik ben verdrietig over het verlies van mijn
vader," wie is dan die Ik?
J.M. Het brein.
O.M. Oefent het brein een verstandelijke functie uit als het het
bewijs dat de aarde rond is onderzoekt en aanvaardt?
J.M. Ja.
O.M. Oefent het brein een verstandelijke functie uit als het het
verlies van je vader betreurt?
J.M. Dat is geen werking van het brein, dat is een kwestie van
gevoel.
O.M. Dan zit de oorsprong daarvan niet in je brein, maar in je
morele domein.
J.M. Toegegeven.
O.M. Is je brein een gedeelte van je fysieke uitrusting?
J.M. Nee. Dat staat daar los van; het is iets psychisch.
O.M. Als het psychisch is, kan het dan niet beïnvloed worden door
lichamelijke prikkels?
J.M. Nee.
O.M. Blijft het brein nuchter als het lichaam dronken is?
J.M. Nee, natuurlijk niet.
O.M. Is er dan een lichamelijk effect aanwezig?
J.M. Het lijkt er wel op.
O.M. Een schedelbreuk kan een stoornis van het brein teweegbrengen.
Hoe kan dat gebeuren als het brein iets psychisch is en onafhankelijk
van lichamelijke invloeden?
J.M. Dat weet ik niet.
O.M. Als je pijn in je voet hebt, hoe weet je dat dan?
J.M. Dat voel ik.
O.M. Maar je voelt het pas als een zenuw de beschadiging aan het
brein meldt. Het brein is toch de zetel van de psyche?
J.M. Volgens mij wel.
O.M. Maar is het dan niet helemaal psychisch als je zonder hulp van
een fysieke boodschapper op de hoogte gebracht wordt van wat er in je
periferie gebeurt? Je merkt dat de vraag wie of wat dat Ik is, helemaal
niet zo eenvoudig is. Je zegt "ik bewonder de regenboog," en "ik geloof
dat de aarde rond is," en in deze gevallen ontdekken we dat het niet
het Ik is dat spreekt, maar alleen het psychische gedeelte. Je zegt "ik
ben verdrietig," en opnieuw is het helemaal niet het Ik dat spreekt,
maar alleen je morele gedeelte. Vervolgens zeg je dat het brein
helemaal psychisch is; en dan zeg je "ik heb pijn" en ontdekt dat dit
keer het Ik psychisch en geestelijk samen is. We gebruiken allemaal dat
"Ik" op die onbestemde manier, daar is niets aan te doen. Wij
verbeelden ons een Meester en Koning die heerst over wat jij Het Geheel
noemt, en daar spreken wij over als het "Ik," maar als we dat proberen
te definiëren, merken we dat we dat niet kunnen. Verstand en gevoel
kunnen volstrekt onafhankelijk van elkaar tewerk gaan; we merken dat en
kijken rond naar een Heerser, die meester over beiden is en kan dienen
als een duidelijk en onbetwistbaar "Ik," dat ons in staat stelt te
weten wat we bedoelen en over wie of wat we spreken als we dat
voornaamwoord gebruiken, maar dat moeten we opgeven en bekennen dat we
hem niet kunnen vinden. Voor mij is de Mens een machine, samengesteld
uit een heleboel mechanieken, morele en psychische die automatisch
tewerk gaan, in overeenstemming met de prikkels van een Innerlijke
Meester, die is samengesteld uit een aangeboren aard en een opeenhoping
van allerlei invloeden van buitenaf en alles wat aangeleerd is; een
machine waarvan de enige functie is het verzekeren van het psychisch
tevreden stellen van de meester, of zijn wensen nu goed of slecht zijn;
een machine waarvan de Wil absoluut is en gehoorzaamd moet worden, en
die altijd gehoorzaamd wordt.
J.M. Misschien is dat Ik dan de Ziel?
O.M. Misschien, maar wat is de Ziel?
J.M. Dat weet ik niet.
O.M. En iemand anders ook niet.
17 De Belangrijkste Drijfveer
J.M. Wat is de Meester?-of, gewoon gezegd, het Geweten? Leg me dat
eens uit.
O.M. Dat is de mysterieuze Alleenheerser, die in de mens huist en
hem dwingt zijn wensen te bevredigen. Je zou het de Belangrijkste
Drijfveer kunnen noemen-de honger naar Zelfwaardering.
J.M. Waar zit die dan?
O.M. In de morele instelling van de mens.
J.M. Zijn zijn bevelen heilzaam voor de mens?
O.M. Het welzijn van de mens interesseert hem niet; hij maakt zich
nergens druk over, behalve over het bevredigen van zijn eigen wensen.
Hij kan zo afgericht worden dat hij de voorkeur geeft aan dingen die de
mens tot heil strekken, maar hij zal dat alleen maar doen omdat die hem
meer tevreden stellen dan andere dingen.
J.M. Dus als hij afgericht is voor hoge idealen, is hij nog steeds
uit op zijn eigen bevrediging, en niet op het heil van de mens.
O.M. Dat klopt. Afgericht of niet afgericht, het heil van de mens
kan hem niets schelen en daar bekommert hij zich dus nooit om.
J.M. Het lijkt dus dat er een immorele kracht schuilt binnen de
morele aard van de mens.
O.M. Er schuilt inderdaad een kleurloze kracht binnen de morele
aard van de mens. Laten we dat een instinct noemen-een blind, redeloos
instinct, dat geen onderscheid kan maken tussen een goede en slechte
morele instelling en zich niet bekommert om wat dat voor de mens
inhoudt, als zijn eigen tevredenheid maar gewaarborgd is; en die zal
het altijd waarborgen.
J.M. Het is op geld uit en waarschijnlijk denkt het dat dat de mens
ten goede komt?
O.M. Het is niet altijd uit op geld, niet altijd op macht, een baan
of een ander materieel voordeel. In alle gevallen is het uit op
psychische bevrediging, op welke manier dan ook. Zijn wensen worden
bepaald door de aard van de mens-en daarover is het de baas. Aard,
Geweten, Ontvankelijkheid, Psychische Honger, enz. zijn in feite
hetzelfde. Heb je ooit gehoord van iemand die niets om geld gaf?
J.M. Ja. Een geleerde die zijn zolderkamertje en boeken niet wilde
verlaten voor een goedbetaalde baan bij een bedrijf.
O.M. Hij moest zijn meester tevreden stellen-dat wil zeggen, zijn
aard, zijn Psychische Honger-die boeken verkoos boven geld. Zijn er nog
meer gevallen?
J.M. Ja, de kluizenaar.
O.M. Dat is een goed voorbeeld. De kluizenaar stelt zich bloot aan
eenzaamheid, honger, kou en allerlei gevaren, om zijn alleenheerser
tevreden te stellen, die die dingen graag wil en hij bidt en beschouwt
voor geld, voor het vertoon of luxe dat met geld gekocht kan worden.
Zijn er nog andere?
J.M. Ja. De kunstenaar, dichter en wetenschapper.
O.M. Hun alleenheerser geeft de voorkeur aan het grote genot van
hun bezigheden, al dan niet goed betaald, boven alle andere in de
markt, tegen elke prijs. Je beseft toch dat de Belangrijkste
Drijfveer-tevredenheid van het brein-zich met allerlei zaken
bezighoudt, naast de zogenaamde materiele voordelen, materiele
voorspoed, geld en wat al meer.
J.M. Ik denk dat ik dat inderdaad toe moet geven.
O.M. Ik denk dat je dat wel moet. Er zijn misschien evenveel
temperamenten die de lasten, ergernissen en onderscheidingstekens van
een openbaar ambt weigeren, als er zijn die daarnaar hunkeren. Het ene
soort Temperament is uit op de tevredenheid van het brein, alleen dat;
en dat is precies hetzelfde het geval bij het andere soort. Beiden zijn
alleen maar uit op tevredenheid van het brein. Als de een onaangenaam
is, zijn beiden dat; en andersom, want het eindresultaat is in beide
gevallen precies hetzelfde. En in beide gevallen bepaalt het
Temperament de voorkeur-en Temperament is aangeboren, niet gemaakt.
18 Conclusie
O.M. Je bent op vakantie geweest?
J.M. Ja; een trektocht door de bergen, een week lang. Bent u klaar
voor het gesprek?
O.M. Helemaal. Waar zullen we mee beginnen?
J.M. Goed, ik heb twee dagen en nachten te bed liggen uitrusten,
heb daarbij over al onze gesprekken nagedacht en ze allemaal de revue
laten passeren. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat.... dat...u van plan
bent uw opvattingen over de Mens op zeker moment te publiceren?
O.M. In de afgelopen twintig jaar is mijn Innerlijke Meester af en
toe min of meer van plan geweest mij op te dragen ze op papier te
zetten en te publiceren. Heb ik je verteld waarom die opdracht niet is
uitgevoerd of kun je zoiets gewoon zonder mijn hulp vertellen?
J.M. Volgens uw leer is dat de eenvoud zelve: invloeden van
buitenaf hebben uw innerlijke Meester die opdrachten laten geven; nog
sterkere invloeden van buitenaf hebben hem daarvoor terug laten
schrikken. Zonder invloeden van buitenaf zouden beide prikkels niet
ontstaan zijn, omdat iemands brein niet in staat is een idee in
zichzelf voort te brengen.
O.M. Juist. Ga verder.
J.M. Het al dan niet publiceren ligt nog steeds in handen van uw
Meester. Als op zekere dag een invloed van buitenaf hem zal doen
besluiten te publiceren, zal hij de opdracht geven, die opgevolgd zal
worden.
O.M. Dat klopt. En verder?
J.M. Bij nader inzien ben ik tot de overtuiging gekomen dat het
publiceren van uw leerstellingen schadelijk zou kunnen zijn. Dat moet u
me dat niet kwalijk nemen.
O.M. Jou iets kwalijk nemen? Jij hebt niets gedaan. Je bent een
apparaat-een spreekbuis. Spreekbuizen zijn niet verantwoordelijk voor
er doorheen wordt gezegd. Het zijn invloeden van buitenaf-in de vorm
van levenslang onderricht, dressuur, opvattingen, vooroordelen en
andere invoerartikelen uit de tweede hand-die je Innerlijke Meester
hebben bezworen dat het publiceren van deze leerstellingen schadelijk
zou kunnen zijn. Dat is heel vanzelfsprekend en lag in de lijn van de
verwachtingen; in feite was het onvermijdelijk. Ga verder; doe voor het
gemak zoals gewoonlijk: spreek maar in de eerste persoon en vertel wat
je Meester erover denkt.
J.M. Nou, om te beginnen: het is een troosteloze leer; niet
inspirerend, niet iets om warm voor te lopen, niet verheffend. Zij
ontneemt de mens zijn grootsheid, zijn trots, ontdoet hem van zijn
heldhaftigheid en ontzegt hem elke persoonlijke verdienste, elke
waardering; hij wordt daardoor niet alleen teruggebracht tot een
machine, maar het staat hem ook geen gezag toe over die machine; maakt
gewoon een koffiemolen van hem en de koffiebonen toevoegen of de
zwengel ronddraaien mag hij ook nog niet eens, terwijl grof of fijn
malen zijn enige en deerniswekkend nederige functie is, in
overeenstemming met zijn aard, en invloeden van buitenaf de rest doen.
O.M. Dat is juist weergegeven. Vertel me eens-wat bewonderen mensen
het meest in de ander?
J.M. Verstand, moed, prachtige lichaamsbouw, mooi gezicht,
naastenliefde, hartelijkheid, grootmoedigheid, vriendelijkheid,
heldhaftigheid, en-en-
O.M. Ik zou niet verder willen gaan. Dat zijn de basiselementen.
Deugd, standvastigheid, heiligheid, waarheidsgetrouwheid, trouw, hoge
idealen-die, en alle in het woordenboek opgenoemde daarmee
samenhangende eigenschappen, zijn samensteld uit die basiselementen,
door die te mengen, te combineren en samen te voegen, zoals je groen
maakt door blauw en geel met elkaar te mengen, en verschillende
kleurschakeringen en tinten rood maakt door het elementaire rood te
wijzigen. Er bestaan verschillende elementaire kleuren; ze zitten
allemaal in de regenboog; daaruit vervaardigen en benoemen we vijftig
kleurschakeringen. Je hebt de basiselementen van de menselijke
regenboog opgenoemd en ook een mengsel-heldhaftigheid, dat samengesteld
is uit moed en grootmoedigheid. Goed, dan; Welk van deze elementen
vervaardigt de bezitter zelf? Zijn verstand soms?
J.M. Nee.
O.M. Waarom niet?
J.M. Hij is daarmee geboren.
O.M. Is het moed?
J.M. Nee. Ook daarmee is hij geboren.
O.M. Zijn prachtige bouw, een mooi gezicht?
J.M. Nee. dat zijn geboorterechten.
O.M. Neem die andere dan-de elementaire morele eigenschappen-
naastenliefde, hartelijkheid, grootmoedigheid en vriendelijkheid;
vruchtbare kiemen, waaruit door cultivering door invloeden van
buitenaf, al die mengsels en combinaties van deugden voortspruiten, die
in het woordenboek staan: vervaardigt de mens ook maar één van die
kiemen, of zijn die allemaal aangeboren?
J.M. Die zijn hem aangeboren.
O.M. Wie heeft ze dan vervaardigd?
J.M. God.
O.M. Wie komt dan de eer toe?
J.M. God.
O.M. En de grootsheid waar je het over hebt, en het applaus?
J.M. God.
O.M. Dan ben jij het dus die de mens verlaagt. Jij zorgt ervoor dat
hij aanspraak maakt op roem, lof, en vleierij voor elk waardevol ding
dat hij bezit-geleende opsmuk, de hele zooi; geen spaan daarvan zelf
verdiend, geen spat daarvan vervaardigd door eigen werk. Jij maakt van
de mens een charlatan; heb ik hem iets ergers aangedaan?
J.M. U hebt een machine van hem gemaakt.
O.M. Wie heeft dat vernuftige en prachtige mechaniek bedacht, de
mensenhand?
J.M. God.
O.M. Wie heeft de wetten bedacht waardoor het automatisch uit de
piano een doorwrocht muziekstuk hamert, zonder misslag, terwijl de
eigenaar aan iets anders denkt of met een vriend praat?
J.M. God.
O.M. Wie heeft het bloed bedacht? Wie heeft het prachtige mechaniek
bedacht dat automatisch de vernieuwende en verfrissende bloedstroom
door het lichaam pompt, dag en nacht, zonder hulp of advies van de
mens? Wie heeft het brein van de mens bedacht, waarvan het mechaniek
automatisch werkt, zelf zijn belangstelling richt op wat het prettig
vindt, ongeacht wat de mens wil of verlangt, de hele nacht door bezig
als het daar zin in heeft en doof voor smeekbeden om genade? God heeft
al die dingen bedacht. Ik heb niet van de mens een machine gemaakt, dat
heeft God gedaan. Ik vraag alleen aandacht voor het feit, niets meer.
Is het verkeerd om daar aandacht voor te vragen? Is dat een misdaad?
J.M. Ik denk dat het onjuist is ruchtbaarheid te geven aan een
feit, als dat schade kan opleveren.
O.M. Ga verder.
J.M. Kijk hoe de zaak er nu voorstaat. De mens heeft geleerd dat
hij het grootste wonder is van de Schepping; hij gelooft dat; in alle
eeuwen heeft hij dat nooit betwijfeld, of hij nou een naakte wilde was,
of gekleed in purper en linnen, en beschaafd. Dat heeft zijn hart
opgewekt en vrolijk gemaakt. Zijn trots zijn op zichzelf, zijn oprechte
bewondering van zichzelf, zijn vreugde in wat hij denkt dat zijn eigen
en zonder hulp bereikte prestaties zijn, en zijn jubelstemming over de
lof en toejuichingen die zij oproepen-hebben hem verrukt, enthousiast
gemaakt, en doen streven naar steeds hogere vluchten; kortom, zij
hebben zijn leven de moeite waard gemaakt. Maar in uw systeem is dat
allemaal afgeschaft; hij wordt teruggebracht tot een machine, hij is
niemand, zijn edele trots schrompelt ineen tot slechts ijdelheid; hij
kan zijn best doen zoveel hij wil, nooit kan hij ook maar iets beter
worden dan zijn stompzinnigste buurman; hij zou dan nooit meer vrolijk
zijn, zijn leven niet de moeite waard.
O.M. Denk je dat echt?
J.M. Natuurlijk.
O.M. Heb je mij ooit niet opgewekt gezien, ongelukkig?
J.M. Nee.
O.M. En ik geloof die dingen. Waarom hebben ze me dan
niet ongelukkig gemaakt?
J.M. O-dat is natuurlijk uw aard! Die laat u nooit weg uit uw
systeem.
O.M. Dat klopt. Als iemand met een ongelukkige aard geboren is, kan
niets hem gelukkig maken; als hij geboren is met een gelukkige aard,
kan niets hem ongelukkig maken.
J.M. Wat?-zelfs niet een vernederend en angstaanjagend
geloofssysteem?
O.M. Geloof? Alleen maar geloof? Louter opvattingen? Die zijn
machteloos. Die bestrijden een aangeboren aard tevergeefs.
J.M. Ik kan dat niet geloven en ik geloof het niet.
O.M. Nu praat je ondoordacht. Het laat zien dat de feiten niet
zorgvuldig onderzocht hebt. Wie is het gelukkigst van al je vrienden?
Is dat Burgess niet?
J.M. Verreweg.
O.M. En wie is het ongelukkigst? Henry Adams?
J.M. Zonder twijfel!
O.M. Ik ken hen goed. Zij zijn uitersten, abnormaal; hun aard is
even tegengesteld als noord- en zuidpool. Hun levensverhalen lijken erg
op elkaar-maar kijk naar het resultaat! Ze zijn ongeveer even oud-rond
de vijftig. Burgess is altijd opgewekt geweest, vol vertrouwen en
gelukkig; Adams is altijd droefgeestig geweest, zonder vertrouwen en
moedeloos. Als jongeman hebben ze allebei de plattelandsjournalistiek
geprobeerd-mislukt. Burgess leek het niet veel te doen; Adams kon er
niet eens over glimlachen, hij kon alleen maar treuren en kermen over
wat er was gebeurd en zichzelf kwellen met vergeefse spijt omdat hij
niet zus en zo had gedaan in plaats van zus en zo-dan zou hij geslaagd
zijn. Ze probeerden rechten-mislukt. Burgess bleef gelukkig-omdat hij
er niks aan kon doen. Adams was ongelukkig-omdat hij er niks aan kon
doen. Vanaf die dag tot op heden, zijn die mannen doorgegaan met dingen
te proberen, die mislukten: Burgess is daar elke keer gelukkig en
opgewekt uitgekomen; Adams het tegenovergestelde. En we weten absoluut
zeker dat, tijdens die hele reeks materiele aangelegenheden, het
aangeboren temperament van beide mannen onveranderd is gebleven. Laten
we eens kijken hoe dat is gegaan met hun immateriële aangelegenheden.
Beiden zijn ijverige Democraten geweest; beiden zijn ijverige
Republikeinen geweest; beiden zijn ijverige Hoge Pieten geweest.
Burgess heeft altijd geluk, Adams ongeluk gevonden in deze
verschillende politieke opvattingen en het afscheid nemen daarvan.
Beide mannen zijn Presbyteriaan geweest, Universalist, Methodist,
Katholiek-daarna weer Presbyteriaan en vervolgens opnieuw Methodist.
Burgess heeft altijd rust gevonden in die uitstapjes en Adams werd er
rusteloos van. Op dit moment proberen ze Christian Science, met het
gebruikelijke resultaat, het onvermijdelijke resultaat. Geen enkele
politieke of religieuze opvatting kan Burgess ongelukkig maken of die
andere man gelukkig. Ik verzeker je dat het zuiver een zaak van
temperament is. Opvattingen zijn verworven, temperamenten aangeboren;
opvattingen zijn onderhevig aan verandering, niets kan een temperament
veranderen.
J.M. U hebt een voorbeeld gegeven van uitersten.
O.M. Ja, dat half dozijn andere zijn aanpassingen van die extremen.
Maar de wet is hetzelfde. Als het temperament voor tweederde gelukkig
of ongelukkig is, kan geen enkele politieke of religieuze opvatting een
verandering in die verhouding aanbrengen. Het merendeel van de
temperamenten zijn vrij aardig in evenwicht; toppen en dalen zijn
afwezig en daardoor kan een volk leren zichzelf aan te passen aan zijn
politieke en religieuze omstandigheden, daarvan houden, tevreden mee
zijn en er tot slot de voorkeur aan geven. Naties denken niet, ze
voelen alleen maar. Zij krijgen hun gevoelens uit de tweede hand via
hun temperamenten, niet hun breinen. Een natie kan ertoe gebracht
worden-gedwongen door omstandigheden en niet door argumenten-zich te
verzoenen met elke denkbare soort regering of religie; op den duur zal
zij zich schikken naar de vereiste voorwaarden; later daar de voorkeur
aan geven en hartstochtelijk voor vechten. De hele geschiedenis is daar
een voorbeeld van: Grieken, Romeinen, Perzen, Egyptenaren, Russen,
Duitsers, Fransen, Engelsen, Spanjaarden, Amerikanen, Zuid-Amerikanen,
Japanners, Chinezen, Hindoes, Turken-duizend wilde en getemde religies,
alle denkbare regeringen, van tijger tot huiskat: allemaal weten ze dat
zij de enige echte religie hebben en het enige gezonde
regeringssysteem, allemaal verachten ze alle andere, allemaal ezels die
het niet in de gaten hebben, allemaal trots op hun ingebeelde
overwicht, allemaal volmaakt zeker dat ze Gods speeltje zijn, allemaal
sommeren ze Hem met een onwankelbaar vertrouwen ten tijde van oorlog
het bevel te nemen, allemaal verbaasd als Hij overloopt naar de vijand,
maar kunnen dat allemaal uit gewoonte vergeven en opnieuw beginnen met
loftuitingen-kortom, de hele mensheid tevreden, altijd tevreden,
doorlopend tevreden, onverwoestbaar tevreden, gelukkig, dankbaar,
trots, maakt niet uit wat haar religie is, noch of haar meester een
tijger of een huiskat is. Vertel ik nu feiten? Je weet dat ik dat doe.
Is de mensheid vrolijk? Je weet dat zij dat is. Als je bedenkt wat zij
kan verdragen en toch gelukkig is, doe je me teveel eer als je denkt
dat ik haar een systeem kan voorleggen van duidelijke kille
feiten, dat haar die vrolijkheid kan ontnemen. Niets kan dat. Alles is
al geprobeerd. Zonder resultaat. Trek het je alsjeblieft niet aan.
Noten
[1] Het University Settlement House is gesticht in 1886 om in de
Lower East Side steun te bieden aan de immigrantenpopulatie. Daar
werden cursussen voor nieuwe immigranten gegeven, van politiek tot
taalcursussen en basketball.
[2] William Miller voorspelde dat in april 1843 Christus op aarde
zou terugkeren en op 23 oktober 1844 de uitverkorenen ten hemel op
zouden stijgen.
[3] De stichter van de Jezuïeten, Ignatius van Loyola kwam tot
inkeer toen hij dienst deed in het Spaanse leger in 1521, tijdens de
Franse belegering van Pamplona. Hij werd geraakt door een kanonskogel,
die zijn beide benen verwondde.
[4] De Markies van Worcester had dat allemaal al meer een eeuw
eerder gedaan.
Naar boven
|