Home


WAT IS DE MENS?

Uit: WAT IS DE MENS? EN ANDERE ESSAYS

door

Mark Twain

(Samuel Langhorne Clemens, 1835-1910)



INHOUD

1 Mens, de Machine. Eigen Verdienste.
2 De Enige Drijfveer van de Mens-zich Verzekeren van zijn Zelfwaardering.
3 Een Verhaaltje
4 Voorbeelden
5 Meer Voorbeelden
6 Africhten
7 Oproep
8 Een Parabel
9 Meer over de Machine
10 Nogmaals Mens-Machine
11 Na een Paar Dagen
12 Het Denkproces
13 Instinct en Denken
14 De Vrije Wil
15 Niet Twee Waarden, maar Slechts Een
16 Een Netelige Kwestie
17 De Belangrijkste Drijfveer
18 Conclusie


INLEIDING:

Mark Twain, die eigenlijk uitsluitend bekend is als de schrijver van De Lotgevallen van Huckleberry Finn en De Lotgevallen van Tom Sawyer, was daarnaast een vlijmscherpe satiricus en ontpopte zich in de loop van zijn leven tot een zeer sociaal bewogen antikapitalistische, anti-imperialistische, antimilitaristische, antiracistische, antireligieuze en antikolonialistische voorvechter.
Maar zelfs de onschuldige verhalen over Huckleberry Finn en Tom Sawyer werden tijdens zijn leven verbannen uit de jeugdafdelingen van verschillende bibliotheken in de Verenigde Staten en een aantal van zijn antireligieuze stukken is tijdens zijn leven nooit verschenen en zijn na zijn dood lang door zijn nabestaanden ongeschikt voor publicatie beschouwd.

Eigenlijk is Mark Twain een heel ongemakkelijke schrijver, rebels, kritisch en tornend aan alle vanzelfsprekendheden. Onderstaand stuk is daar een sprekend voorbeeld van.
Met een ijzeren logica laat hij meedogenloos zien dat een eigen mening een illusie is, naastenliefde verkapt egoïsme en de vrije wil een hersenspinsel. En er is geen speld tussen te krijgen.

Al die mensen die prat gaan op wat zij hun eigen mening noemen, beseffen niet dat zij alleen maar plagiëren, dat ze zoals Twain stelt zelfs geen microscopisch gedeelte daarvan oorspronkelijk is, dat iedereen alleen maar iedereen napraat, zijn brein voedt met allerlei gedachten en brokstukken van gedachten van anderen, die die weer van anderen hebben, enz.,  tot in het grijze verleden, en daar een "eigen" mening van vormt. En dan ook nog zeggen dat wij op de schouders staan van reuzen, die dus uiteindelijk ook maar banale na-apers zijn geweest. Alles komt van buitenaf zegt Twain en er is geen enkel argument dat daar tegen pleit. Alle schrijvers, alle wetenschappers, alle deskundigen op welk terrein dan ook, ventileren uitsluitend een mengsel van gedachten van anderen, en verdienen daar ook nog eens hun brood mee. De Keizer heeft geen kleren aan en iedereen wet het en niemand durft het te zeggen. Gedreven door ijdelheid, de behoefte aan brood op de plank, iets willen betekenen, schouderklopjes en status, wordt deze wereld overspoeld en verdrinkt in meningen, en mensen zijn er zelfs trots op dat ze een "eigen mening" hebben, waar ze ook nog schaamteloos voor uitkomen. De waan van de dag, die ze net zo gemakkelijk weer inruilen voor de waan van morgen. Zin geven aan je waan is letterlijk waanzinnig. Meningen zijn een mengsel van geloofsartikelen, maar heeft absoluut niets met weten te maken. God behoede ons voor deskundigen!

En al die mensen die zich inzetten voor anderen, hulpverleners die ook nog zeggen dat ze "er zoveel voor terugkrijgen" ontmaskert Mark Twain als egoïsten, die onder het mom van naastenliefde op de eerste plaats voor zichzelf bezig zijn, die hulpbehoevenden nodig hebben om hun gevoel van eigenwaarde te strelen. Dei zich banaal aan het voor-wat-hoort-wat-principe bezondigen en daarmee de hemel willen verdienen. God behoed ons voor hulpverleners!

Tot slot dat merkwaardige hersenspinsel van de Vrije Wil. In "Gödel, Escher, Bach" schrijft Hofstadter: 'Pas als een mens zichzelf ontworpen heeft en zijn eigen verlangens kiest (alsmede de keuze om zijn eigen verlangens te kiezen enzovoort), mag men beweren dat hij zelf een wil heeft en keuzes kan maken." Twain zou het daar bijna volkomen mee eens zijn. Hij maakt echter de noodsprong om voor Vrije Wil, Vrije Keuze in te vullen en daarna wordt zijn verhaal warrig.

Er is wel meer aan te merken op zijn verhaal. IJzersterk is hij in het analyseren van het hoe,  maar als hij het vervolgens gaat hebben over het waarom, draait hij zich herhaaldelijk in allerlei bochten en uiteindelijk vast. Aan het waartoe is hij niet toegekomen.

Als hij het waarom behandelt moet hij zijn toevlucht nemen tot allerlei hulpconstructies en hypothesen, die hij echter niet als zodanig ervaart, maar als waarheden poneert. Hij heeft het over aangeboren aard en temperament, dispositie, aangeboren neigingen en erfelijke eigenschappen, terwijl hij anderzijds stelt dat kinderen als tabula rasa worden geboren. Daarnaast veronderstelt hij een groot aantal in de mens schuilende entiteiten, geest, ziel, innerlijke meester, geweten, en vage begrippen als psychisch, spiritueel, drijfveer, gevoelens, en dergelijke en dan wordt het een heel ingewikkeld schaakspel, als al die spookachtige bewoners hun onnaspeurlijke gang gaan.


1 Mens-Machine. - Eigen Verdienste.

(De Oude Man en de Jonge Man hebben met elkaar gesproken. De Oude Man heeft beweerd dat de mens gewoon een machine is en niets anders. De Jonge Man maakte daar bezwaar tegen en vroeg hem of hij dat wilde verduidelijken en redenen voor zijn standpunt wilde aandragen.)

Oude Man. Van welke materialen is een stoommachine gemaakt?

Jonge Man. IJzer, staal, koper enzovoort.

O.M. Waar worden die gevonden?

J.M. In gesteenten.

O.M. In zuivere toestand?

J.M. Nee-als erts.

O.M. Zijn die metalen opeens in die erts terechtgekomen?

J.M. Nee-dat is het geduldige werk van ontelbare eeuwen geweest.

O.M. Kun je die machine ook uit die gesteenten zelf maken?

J.M. Ja, maar dan wel een breekbare en ondeugdelijke.

O.M. Zou je veel materiaal nodig hebben voor een dergelijke machine?

J.M. Nee-vrijwel niets.

O.M. Hoe zou je dan tewerk gaan om een goede en geschikte machine te maken?

J.M. Tunnels en schachten boren in de heuvels; ijzererts uitgraven, vergruizen, smelten, omvormen tot ruw ijzer en daar via het Bessemerproces staal van maken. Nog meer andere metalen ontginnen, bewerken en samenvoegen tot legeringen.

O.M. En dan?

J.M. Als dat klaar is, een goede machine bouwen.

O.M. Zou je daar veel mee kunnen doen?

J.M. O, zeker.

O.M. Zou die draaibanken, boor-, schaaf- en ponsmachines kunnen aandrijven, kortom alle vernuftige machines van een grote fabriek?

J.M. Dat kan.

O.M. Wat zou de van steen gemaakte machine kunnen?

J.M. Misschien een naaimachine aandrijven-meer niet.

O.M. Zouden de mensen die andere machine dan niet bewonderen en hartstochtelijk prijzen?

J.M. Ongetwijfeld.

O.M. En die stenen?

J.M. Niet.

O.M. De verdiensten van de metalen machine zouden dus veel groter zijn dan die van de stenen?

J.M. Natuurlijk.

O.M. Persoonlijke verdiensten?

J.M. persoonlijke verdiensten? Hoe bedoelt u?

O.M. Zou die machine persoonlijk aanspraak kunnen maken op zijn eigen prestaties?

J.M. De machine? Natuurlijk niet.

O.M. Waarom niet?

J.M. Omdat die prestaties niet persoonlijk zijn. Die zijn het gevolg van manier waarop de machine geconstrueerd is. Het is geen verdienste dat zij de dingen doet die ze moet doen - daar kan ze niets aan doen.

O.M. En is het een persoonlijke tekortkoming van de stenen machine dat zij maar zo weinig kan?

J.M. Natuurlijk niet. Zij kan niet meer of minder dan de manier waarop zij geconstrueerd is haar toestaat en dwingt te doen. Daar schuilt niets persoonlijks in; zij kan niet kiezen. Is het bij dit "naar de kern van de zaak toewerken" uw bedoeling uit te komen bij het idee dat mens en machine ongeveer hetzelfde zijn en dat er geen persoonlijke verdienste schuilt in hun beider prestaties?

O.M. Ja-maar trek het je niet aan; het is niet mijn bedoeling je te kwetsen. Wat is het verschil tussen de stenen en stalen machine? Zullen we dat africhten, opvoeden noemen? Zullen we de stenen machine dan een onbeschaafde en de stalen een beschaafde mens noemen? Het oorspronkelijke gesteente bevatte de grondstof waarvan de stalen machine is gebouwd-maar samen met een grote hoeveelheid zwavel, stenen en andere belemmerende aangeboren erfelijke eigenschappen, overgeleverd uit oude geologische tijdperken-laten we dat vooroordelen noemen. Niets binnen die gesteenten zelf had het vermogen of de behoefte om die vooroordelen te verwijderen. Schrijf die zin maar op.

J.M. Goed. Ik heb opgeschreven: "Niets binnen die gesteenten zelf had het vermogen of de behoefte om die vooroordelen te verwijderen." Ga verder.

O.M. Vooroordelen moeten door invloeden van buitenaf verwijderd worden, of helemaal niet, Schrijf dat op.

J.M. Prima; "Moeten door invloeden van buitenaf verwijderd worden of helemaal niet." Ga verder.

O.M. Dus het vooroordeel van het ijzer om zich te verzetten tegen het zich ontdoen van het belemmerende gesteente. Juister gezegd, de absolute onverschilligheid van het ijzer over het al dan niet verwijderd worden van het gesteente. Dan komt er een invloed van buitenaf, die het gesteente vergruist en het erts bevrijdt. Nog steeds is het ijzer opgesloten in het erts. Een invloed van buitenaf smelt het uit het belemmerende erts. Dat ijzer is dan bevrijd ijzer, maar onverschillig voor verdere vooruitgang. Een invloed van buitenaf zorgt dat het in een Bessemerpeer terechtkomt die het zuivert tot de beste kwaliteit staal. Het is nu opgevoed-de dressuur is voltooid. Op geen enkele manier kan het opgevoed worden tot goud. Schrijf dat ook maar op.

J.M. Ja. "Alles heeft zijn grens-ijzererts kan niet opgevoed worden tot goud."

O.M. Er bestaan gouden, tinnen, koperen, loden, stalen grondstoffen, enzovoort-en elk heeft de beperkingen van zijn aard, erfelijke eigenschappen, oefening en omgeving. Van al die metalen kun je machines bouwen, die allemaal zullen werken, maar je moet niet verwachten dat stenen machines hetzelfde werk kunnen verrichten als de van zwak materiaal gemaakte. Om in alle gevallen het beste resultaat te verkrijgen moet je het metaal door africhten bevrijden van zijn belemmerende vooroordelen -smelten, zuiveren, enzovoort.

J.M. Bent u nu bij de mens aangekomen?

O.M. Ja. De mens als machine-de mens als onpersoonlijke machine. Wat een mens is, is allemaal te danken aan de manier waarop hij gemaakt is en aan de invloeden die daarop worden uitgeoefend door zijn erfelijke eigenschappen, woonomgeving en contacten. Hij wordt uitsluitend in gang gezet, gestuurd en beheerst door invloeden van buitenaf. Hij brengt zelf niets voort, zelfs geen gedachte.

J.M. Och, kom! Hoe kom ik dan aan de mening dat wat u vertelt allemaal onzin is?

O.M. Dat is een heel vanzelfsprekende mening-eigenlijk een onontkoombare mening-maar jij hebt niet het materiaal aangedragen waaruit die is gevormd. Dat is een ratjetoe van gedachten, indrukken en gevoelens, onbewust verzameld uit duizenden boeken, duizenden gesprekken, een stroom van gedachten en gevoelens die je hart en brein binnen is gevloeid vanuit de harten en breinen van al die voorvaderlijke eeuwen. Persoonlijk heb je zelfs niet het microscopisch kleinste brokstuk gecreëerd van het materiaal waaruit jouw mening gevormd is; en persoonlijk kun je op geen enkele manier aanspraak maken op ook maar de geringste verdienste voor het samenvoegen van die geleende grondstoffen. Dat is vanzelf gebeurd-door middel van jouw breinapparaat, strikt volgens de geconstrueerde wetten van dat apparaat. En dat apparaat heb je niet alleen niet zelf gemaakt, maar je hebt daar zelfs geen enkele zeggenschap over.

J.M. Dat gaat me te ver. Denkt u dat ik geen enkele mening zelf heb gevormd?

O.M. Uit jezelf? Nee. Jij hebt die mening niet gevormd; jouw apparaat heeft dat voor jou gedaan-automatisch en meteen, zonder na te denken of de behoefte daaraan.

J.M. Stel dat ik wel had nagedacht. Wat dan?

O.M. Probeer het eens.

J.M. (Na een kwartier) Ik heb nagedacht.

O.M. Bedoel je dat je geprobeerd hebt je mening te veranderen-als experiment?

J.M. Ja.

O.M. Is het gelukt?

J.M. Nee. Het blijft hetzelfde; het is onmogelijk die te veranderen.

O.M. Het spijt me, maar je merkt dus dat je brein niets anders is dan een machine. Je hebt er geen zeggenschap over, het heeft ook geen zeggenschap over zichzelf-de werking ervan komt uitsluitend van buitenaf; dat is de wet van alle machines.

J.M. Kan ik dan nooit een van die automatische meningen veranderen?

O.M. Nee. Niet zelf, maar invloeden van buitenaf kunnen dat wel.

J.M. alleen invloeden van buitenaf?

O.M. Ja-alleen van buitenaf.

J.M. Dat is een onhoudbare stelling-ik mag wel zeggen, een belachelijk onhoudbare stelling.

O.M. Waarom denk je dat?

J.M. Ik denk het niet alleen, ik weet het. Stel dat ik een cursus denken, onderzoeken en lezen ga volgen, met het vaste voornemen die mening te veranderen; en stel dat het mij wel lukt. Dan is dat niet het werk van een drijfveer van buitenaf, maar helemaal van mij, van mij persoonlijk; want ik heb dat plan bedacht.

O.M. Helemaal niet. Dat is voortgekomen uit dit gesprek met mij. Zonder dat zou het niet in je opgekomen zijn. Niemand schept ooit iets zelf. Al die gedachten, al die drijfveren, komen van buitenaf.

J.M. Dit is een gruwelijk idee. De eerste mens had wel oorspronkelijke gedachten; er was namelijk niemand van wie hij ze had kunnen overnemen.

O.M. Dat is een vergissing. Adams gedachten kwamen van buitenaf. Jij bent bang voor de dood. Je hebt dat zelf niet bedacht-dat heb je van buitenaf, uit gesprekken en van wat je geleerd hebt. Adam was niet bang voor de dood-op geen enkele manier.

J.M. Dat was hij wel.

O.M. Toen hij geschapen werd?

J.M. Nee.

O.M. Wanneer dan?

J.M. Toen hij daarmee bedreigd werd.

O.M. Dan kwam het van buitenaf. Adam is al belangrijk genoeg, laten we geen god van hem maken. Behalve de goden heeft nooit iemand een gedachte gehad, die niet van buitenaf kwam. Adam had waarschijnlijk een goede bovenkamer, maar hij had daar helemaal niets aan, tot het moment waarop die van buitenaf werd gevuld. Hij kon daar niet het onbeduidendste dingetje mee bedenken. Hij had geen flauw benul van het verschil tussen goed en kwaad-dat idee moest hij van buitenaf krijgen. Noch hij, noch Eva waren in staat om op het idee te komen dat het niet fatsoenlijk was om naakt te lopen; die kennis kwam met de appel van buitenaf. De hersenen van de mens zijn zo geconstrueerd dat zij helemaal niets zelf kunnen creëren. Zij kunnen alleen van buitenaf verkregen materiaal gebruiken. Het brein is gewoon een machine en werkt automatisch, niet door wilskracht. Het brein heeft geen zeggenschap over zichzelf en zijn eigenaar heeft dat ook niet.

J.M. Goed, Adam doet er eigenlijk niet toe, maar die scheppingen van Shakespeare dan-

O.M. Nee, je bedoelt Shakespeare's imitaties. Shakespeare heeft zelf niets gecreëerd. Hij heeft goed rondgekeken en dat prachtig beschreven. Hij heeft zorgvuldig mensen afgebeeld die god geschapen heeft, maar zelf niets geschapen. Laten we hem een lasterlijk oordeel besparen. Shakespeare kon zelf niets scheppen. Hij was een machine, en machines scheppen niet.

J.M. Waarom was hij dan zo uitmuntend?

O.M. Omdat hij geen naaimachine was, maar een wandtapijtenweefgetouw. De draden en kleuren kreeg hij van buitenaf; invloeden van buitenaf, invallen, ervaringen (lezen, toneelstukken zien en opvoeren, ideeën opdoen, enzovoort), vormden patronen in zijn brein, zetten zijn prachtige machine aan het werk, en leverden automatisch dat schilderachtige en prachtige weefsel dat nog steeds de wereld verbaast. Als Shakespeare geboren en opgegroeid was op een kale en verlaten rots in de oceaan, zou zijn krachtige verstand geen materiaal van buitenaf hebben gekregen om mee te werken en had hij niets kunnen bedenken; en als er geen invloeden van buitenaf waren geweest, geen waardevolle lessen, modellen, overtuigingen en inspiratiebronnen, zou Shakespeare niets tot stand hebben gebracht. In Turkije zou hij iets anders gemaakt hebben-iets dat volstrekt bepaald zou zijn door Turkse invloeden, verhoudingen en ontwikkelingspeil. In Frankrijk zou hij iets beters tot stand hebben gebracht-dat volstrekt bepaald zou zijn door Franse invloeden en ontwikkelingen. In Engeland steeg hij op tot de hoogst bereikbare grens door hulp van buitenaf, verschaft door de idealen, invloeden en de ontwikkeling van dat land. Jij en ik zijn naaimachines. Wij moeten maken wat we kunnen; wij moeten ons best doen en er ons niets van aantrekken als onnadenkenden het ons kwalijk nemen dat er geen wandtapijten uit onze handen komen.

J.M. Dus wij zijn gewoon machines! Maar machines mogen niet opscheppen, niet trots zijn op hun prestaties, geen aanspraak maken op eigen verdienste en toejuichingen of lof. Dat is een verwerpelijke leer.

O.M. Dat is geen leer, dat is gewoon een gegeven.

J.M. Dan veronderstel ik dat er niet meer verdienste schuilt in dapper dan in laf zijn.

O.M. Persoonlijke verdienste? Nee. Een dapper iemand maakt zijn dapperheid niet zelf. Hij kan geen aanspraak maken op eigen verdienste als hij dapper is. Dat is aangeboren. Een baby die geboren wordt met een miljoen dollar-wat voor eigen verdienste betekent dat? Een baby die met niets geboren wordt-wat voor eigen verdienste betekent dat? De een wordt gevleid, bewonderd en geëerd door hielenlikkers, de ander wordt veronachtzaamd en veracht-wat betekent dat dan?

J.M. Soms stelt een bange man zich ten taak zijn lafheid te overwinnen en dapper te worden-en slaagt daarin. Hoe ziet u dat?

O.M. Dat laat zien dat ontwikkeling in de goede richting belangrijker is dan in de verkeerde richting. Ontwikkeling, beïnvloeding en dressuur in de juiste richting is van onschatbare waarde-je zelfwaardering ontwikkelen om je idealen te verheffen.

J.M. Maar die verdienste-de eigen verdienste van die onderneming en prestatie van de zegevierende lafaard?

O.M. Die is er niet. In het oog van de wereld is hij waardevoller geworden dan hij voordien was, maar hij heeft die verandering niet tot stand gebracht-dat is niet zijn verdienste.

J.M. Van wie dan?

O.M. Van de manier waarop hij geconstrueerd is, en de invloeden die daar van buitenaf op hebben ingewerkt.

J.M. De manier waarop hij geconstrueerd is?

O.M. Om te beginnen was hij niet helemaal een lafaard, want dan zouden die invloeden bij hem niets aantreffen waar ze op konden inwerken. Hij was niet bang voor koeien, maar misschien wel voor stieren; niet bang voor vrouwen, maar wel bang voor mannen. Er was iets waarop verdergebouwd kon worden. Er was een kiem. Geen kiem, geen plant. Had hij die kiem zelf gemaakt, of was die aangeboren? Het was niet zijn verdienste dat die kiem aanwezig was.

J.M. Het plan om die kiem op te kweken, het besluit om dat te gaan doen, was verdienstelijk en hij is daar zelf mee begonnen.

O.M. Dat heeft hij helemaal niet gedaan. Alle prikkels, goed of slecht, komen-van buitenaf. Als die bange man zijn hele leven in een gemeenschap van menselijke konijnen had geleefd, nooit iets gelezen of gehoord had over heldendaden, nooit iemand die had horen prijzen, of iets van jaloersheid op helden had horen uiten, zou hij hetzelfde idee over dapperheid hebben als Adam over fatsoen en was het met geen enkele mogelijkheid ooit in hem opgekomen om te besluiten dapper te worden. Dan had hij dat idee niet kunnen bedenken-het moest dus van buitenaf komen. Dus toen hij dapperheid hoorde verheerlijken en lafheid bespotten, werd hij wakkergeschud. Hij schaamde zich. Misschien haalde zijn liefje wel haar neus op en zei, "Ze hebben me verteld dat je een lafaard bent!" Hij sloeg zelf geen nieuwe bladzijde op-dat deed zíj voor hem. Hij moet dus niet met zijn neus in de lucht lopen omdat het zijn eigen verdienste zou zijn-dat is niet zo.

J.M. Maar hij heeft wel de plant opgekweekt, nadat zij het zaadje water had gegeven.

O.M. Nee. Invloeden van buitenaf hebben dat gedaan. Op bevel-bevend-ging hij overdag met andere soldaten op veldtocht, niet alleen en niet in het donker. Hij werd beïnvloed door hun voorbeeld, hij putte moed uit de moed van zijn kameraden; hij was bang en wilde wegrennen, maar durfde dat niet; hij was bang om weg te rennen, met al die toekijkende soldaten. Hij maakte vorderingen zoals je ziet-de morele angst voor schaamte was groter geworden dan de lichamelijke angst voor verwondingen. Tegen het einde van de veldtocht zal de ervaring hem hebben geleerd dat niet iedereen die aan het gevecht deelneemt gewond raakt-een invloed van buitenaf waar hij wat aan zal hebben; en hij zal dan ook geleerd hebben hoe heerlijk het is om geprezen te worden voor dapperheid en toegejuicht te worden door in tranen gesmoorde stemmen, als het door de oorlog afgematte regiment met wapperende vaandels en tromgeroffel voorbijtrekt aan de bewonderende menigte. Daarna zal hij zonder twijfel even dapper zijn als elke oorlogsveteraan-en nergens ook maar een greintje of enig vermoeden bestaan van eigen verdienste; alles is van buitenaf gekomen. Door het Victoriakruis worden dus meer helden gekweekt.

J.M. Verdomme, wat voor zin heeft het dan om dapper te worden als het hem niet tot eer strekt?

O.M. Je vraag zal zich nu zelf beantwoorden. Het gaat om een belangrijk detail van de menselijke makelij dat we nog niet aangeroerd hebben.

J.M. Wat voor detail?

O.M. De drijfveer die iemand dingen laat doen-de enige drijfveer die ooit iemand iets laat doen.

J.M. De enige? Is er maar één?

O.M. Zo is dat. Er is er maar een.

J.M. Nou, dat is een zeer vreemde leer. Wat is dan die enige drijfveer die iemand aanzet om iets te doen?

O.M. De drijfveer om zijn eigen brein tevreden te stellen-de noodzaak om zijn eigen brein tevreden te stellen en zijn waardering te oogsten.

J.M. Och, kom, dat is niet zo!

O.M. Waarom niet?

J.M. Omdat dat hem in een positie brengt waarin hij altijd uit is op zijn eigen welzijn en voordeel; terwijl iemand die altruïstisch is, vaak iets uitsluitend ter wille van iemand anders doet, ook als het duidelijk nadelig voor hem zelf is.

O.M. Dat is een vergissing. De daad moet op de eerste plaats goed zijn voor hem zelf; anders zal hij het niet doen. Hij kan wel denken dat hij het uitsluitend voor de ander doet, maar dat is niet zo; op de eerste plaats stelt hij zijn eigen brein tevreden-het welzijn van de ander komt altijd op de tweede plaats.

J.M. Wat een bizar idee! Wat komt er dan van zelfopoffering terecht? Geef me daar alstublieft antwoord op.

O.M. Wat is dat, zelfopoffering?

J.M. Iemand anders goed doen, zonder dat het ook maar het minste voordeel voor jezelf op kan leveren.

2 De Enige Drijfveer van de Mens-zich Verzekeren van zijn Zelfwaardering

Oude Man. Denk je dat daar voorbeelden van zijn geweest?

Jonge Man. Voorbeelden? Miljoenen.

O.M. Heb je geen overhaaste conclusie getrokken? Heb je ze onderzocht-kritisch?

J.M. Dat is daarbij helemaal niet nodig: de daden onthullen zelf de drijfveer die erachter zit.

O.M. Bijvoorbeeld?

J.M. Ik zal een voorbeeld geven. Neem het geval in dit boek. De hoofdpersoon woont drie mijl buiten het dorp. Het is bitter koud, sneeuwt hard en tegen middernacht. Hij wil net de paardentram instappen als een grauwe en haveloze oude vrouw, een roerend beeld van ellende, haar magere hand uitsteekt en smeekt om haar te redden van honger en dood. De man ontdekt dat hij nog een kwartje in zijn zak heeft, maar aarzelt niet: hij geeft het haar en ploetert zelf door de sneeuw naar huis. Kijk-dat is nou edelmoedig, dat is prachtig; de barmhartigheid ervan wordt niet bezoedeld door een smet, blaam of enig vermoeden van eigenbelang.

O.M. Waarom denk je dat?

J.M. Nou zeg, wat zou ik anders kunnen denken? Denkt u dat je daar nog op een andere manier naar kunt kijken?

O.M. Kun je jezelf in die man verplaatsen en mij dan vertellen wat hij dacht?

J.M. Dat is heel eenvoudig. De aanblik van dat gekwelde oude gezicht doorsneed zijn grootmoedige hart met een scherpe pijn. Hij kon daar niet tegen. Hij kon wel de tocht van drie mijl door de sneeuw aan, maar niet de kwellingen die zijn geweten zou ondergaan als hij zich zou omdraaien en dat arme oude mens zou laten kreperen. Bij die gedacht, zou hij niet meer kunnen slapen.

O.M. In wat voor gemoedstoestand verkeerde hij op weg naar huis?

J.M. Het was een toestand van blijdschap, die alleen iemand kent die zichzelf opoffert. Zijn hart zong en de storm merkte hij niet eens.

O.M. Hij voelde zich goed?

J.M. Daar bestaat geen twijfel over.

O.M. Prima. Laten we nu die details bij elkaar optellen en kijken hoeveel hij voor zijn vijfentwintig cent heeft gekregen. Laten we proberen het echte Waarom te ontdekken van het doen van die investering. Op de eerste plaats kon hij de pijn niet verdragen, die het oude gekwelde gezicht hem deed. Hij dacht dus aan zijn eigen pijn-deze goede man. Hij moet daar iets verzachtends voor kopen. Als hij de oude vrouw niet zou helpen, zou zijn geweten hem de hele thuisreis kwellen. Hij dacht weer aan zijn pijn. Hij moet daar iets verlichtends voor kopen. Als hij de oude vrouw niet zou troosten zou hij niet meer kunnen slapen. Hij moet wat slaap kopen- zoals je ziet denkt hij nog steeds aan zichzelf. Dus alles bij elkaar, kocht hij gewoon zichzelf vrij van een scherpe pijn in zijn hart, kocht zichzelf vrij van de kwellingen van een afwachtend geweten, hij kocht een hele nacht slaap-allemaal voor vijfentwintig cent! Wall Street zou zich ervoor schamen. Op de thuisreis was zijn hart vol blijdschap en zong-een buitenkansje! De drijfveer die de man bewoog om de oude vrouw te helpen was-op de eerste plaats-om zijn eigen brein tevreden te stellen; en op de tweede plaats om haar lijden te verzachten. Wat denk jij, komt het handelen van de mens voort uit een onveranderlijke en onveranderbare hoofddrijfveer, of uit allerlei drijfveren?

J.M. Uit allerlei, natuurlijk-sommige hoogstaand, uitstekend en edel, andere niet. Wat denkt u?

O.M. Dat er maar sprake is van een wet, één bron.

J.M. Dat zowel de edelste als laagste motieven uit die ene bron voortkomen?

O.M. Ja.

J.M. Kunt u die wet formuleren?

O.M. Ja. Die wet luidt als volgt, onthou die. Van de wieg tot zijn graf doet de mens nooit iets dat niet uitsluitend op de eerste plaats en als belangrijkste doel heeft-het verzekeren van zijn eigen gemoedsrust en geestelijke welzijn.

J.M. Kom nou! Doet hij dan nooit iets voor het welzijn van iemand anders, geestelijk of lichamelijk?

O.M. Nee. De enige duidelijke voorwaarde is-dat het op de eerste plaats zijn eigen geestelijk welzijn moet verzekeren. Anders doet hij het niet.

J.M. Het is eenvoudig om de onjuistheid van die stelling aan te tonen.

O.M. Bijvoorbeeld?

J.M. Neem die edele hartstocht, de liefde voor het vaderland, patriottisme. Iemand die vredelievend is en bang voor pijn, verlaat zijn aangename huis en wenende gezin en trekt erop uit om zich manhaftig bloot te stellen aan honger, kou, verwondingen en dood. Is dat uit zijn op je geestelijke welzijn?

O.M. Is hij vredelievend en bang voor pijn?

J.M. Ja.

O.M. Dan is er misschien iets waar hij meer van houdt dan van vrede-de waardering van zijn omgeving en het publiek. En misschien is er ook iets waar hij banger voor is dan voor pijn-de afkeuring van zijn omgeving en het publiek. Als hij gevoelig is voor schande, zal hij te velde trekken-niet omdat hij zich daar helemaal op zijn gemak zal voelen, maar omdat hij zich daar meer op zijn gemak zal voelen dan als hij thuis zou blijven. Hij zal altijd doen wat hem geestelijk het meeste rust geeft-want dat is zijn enige levenswet. Hij laat het wenende gezin achter; het spijt hem dat hij het onaangenaam voor hen maakt, maar dat is niet genoeg om zijn eigen gemoedsrust op te offeren voor die van hen.

J.M. Gelooft u echt dat alleen maar de publieke opinie bang en vreedzaam iemand kan dwingen ten-

O.M. Ten strijde te trekken? Ja-de publieke opinie kan sommige mensen dwingen alles te doen.

J.M. Alles?

O.M. Ja-alles.

J.M. Dat geloof ik niet. Kan die iemand met hoogstaande principes dwingen iets verkeerds te doen?

O.M. Ja.

J.M. Kunnen die een goedaardig iemand dwingen iets wreeds te doen?

O.M. Ja.

J.M. Geef eens een voorbeeld.

O.M. Alexander Hamilton was een opmerkelijke man met hoogstaande principes. Hij zag duelleren als iets verkeerds en toch duelleerde hij, tegen de leer van de godsdienst in-maar uit achting voor de publieke opinie. Hij hield intens van zijn gezin, maar om waardering van het publiek te oogsten liet hij hen verraderlijk in de steek en vergooide zijn leven, waardoor hij hen wreed in een levenslang verdriet stortte, alleen maar om in een goed blaadje te staan bij een dwaze wereld. Gezien de destijds heersende publieke normen over eer, kon hij niet met een gerust hart verder leven, met het stigma dat hij geweigerd had te vechten. De leer van zijn godsdienst, toewijding aan zijn gezin, goedhartigheid en hoogstaande principes, golden allemaal niet meer op het moment dat ze zijn gemoedsrust in de weg stonden. Een mens zal alles doen, ongeacht wat, om zijn gemoedsrust te verzekeren; en hij kan niet gedwongen of overgehaald worden tot een daad, die een ander doel heeft. Hamilton werd tot zijn daad gedwongen door de aangeboren noodzaak om zijn eigen brein tevreden te stellen; wat dat betreft was die net als alle andere daden in zijn leven, en alle daden in het leven van alle andere mensen. Zie je nu wat de kern van de zaak is? Iemand kan zich niet op zijn gemak voelen zonder zijn eigen waardering. Hij zal zich verzekeren van het grootst mogelijke aandeel daarvan, tot elke prijs, ten koste van elk offer.

J.M. Een minuut geleden zei u dat Hamilton dat duel uitvocht om waardering van het publiek te krijgen.

O.M. Dat heb ik inderdaad gezegd. Door het duel te weigeren zou hij zich verzekerd hebben van de waardering van zijn gezin en grotendeels van zijn eigen voldoening; maar in zijn ogen was de waardering van het publiek belangrijker dan alle andere uitingen van waardering samen-op aarde en in de hemel, het zich verzekeren zich de grootste gemoedsrust, het grootste gevoel van eigenwaarde; dus offerde hij alle andere belangen op om dat te verkrijgen.

J.M. Sommige edelmoedige mensen hebben geweigerd om te duelleren, en hebben manhaftig de verachting van het publiek getrotseerd.

O.M. Zij handelden volgens hun aard. Zij stelden hun principes en goedkeuring van hun gezinnen boven de waardering van het publiek. Zij kozen voor wat zij het belangrijkste vonden en bekommerden zich niet over al het andere. Zij kozen voor wat hen het grootste deel persoonlijke voldoening en waardering zou opleveren-een mens doet dat altijd. De publieke mening kan dat soort mensen niet dwingen aan oorlogen deel te nemen. Doen zij dat wel dan is dat om andere redenen. Andere redenen die hun brein voldoening schenken.

J.M. Altijd redenen die hun brein voldoening schenken?

O.M. Er bestaan geen andere.

J.M. Als iemand zijn leven opoffert om een klein kind uit een brandend huis te redden, hoe noemt u dat dan?

O.M. Als hij dat doet is dat de wet van zijn aard. Hij kan het niet verdragen het kind in gevaar te zien (iemand met een andere aard zou dat wel kunnen) en daarom probeert hij het kind te redden en laat daarbij het leven. Maar hij heeft wel gekregen waar hij op uit was-zijn eigen waardering.

J.M. Wat bedoelt u dan met Liefde, Haat, Naastenliefde, Wraak, Menselijkheid en Vergevingsgezindheid?

O.M. Dat zijn verschillende gevolgen van een enkele Hoofddrijfveer: de noodzaak dat iemand zich verzekert van zijn eigen waardering. Zij zijn gekleed in allerlei gewaden en hangen af van verschillende gemoedstoestanden, maar hoe zij ook vermomd zijn, altijd zijn ze een en dezelfde persoon. Anders gezegd: de drang die iemand in beweging zet-en dat is er maar één-is de noodzaak om zichzelf te verzekeren van zijn eigen gemoedsrust. Als dat ophoudt, is de mens dood.

J.M. Dat is onzin. Liefde-

O.M. Natuurlijk, die drijfveer, die wet is liefde, in haar meest onbuigzame vorm. Zij zal het leven en al het andere verkwisten ter wille van haar eigen doelwit. Niet op de eerste plaats ter wille van het doelwit, maar voor haarzelf. Als haar doelwit gelukkig is, is zij gelukkig-en daar is zij zich achteraf niet van bewust.

J.M. Maakt u zelfs geen uitzondering voor de verheven en deugdzame hartstocht moederliefde?

O.M. Nee, dat is juist de absolute slaaf van die wet. De moeder zal zich ontkleden om haar kind te kunnen kleden; zal verhongeren om haar kind te kunnen voeden; kwellingen ondergaan om het te beschermen tegen pijn; sterven opdat het kind zal leven. Ze schept er een groot genoegen in om die offers te brengen. dat is de beloning waar ze dat voor doet-die zelfwaardering, die voldoening, die vrede, dat behagen. Als zij daarvoor dezelfde prijs kon krijgen, zou zij het ook voor jouw kind doen.

J.M. Uw filosofie is duivels.

O.M. Het is geen filosofie, het is een gegeven.

J.M. U moet natuurlijk wel toegeven dat er daden zijn, die-

O.M. Nee. Er is geen enkele daad, groot of klein, verheven of laag, die uit een andere drijfveer voortkomt dan-de noodzaak om je eigen brein gerust en tevreden te stellen.

J.M. De filantropen in deze wereld-

O.M. Die breng ik hulde, daar neem ik mijn pet voor af-uit gewoonte en omdat ik dat geleerd heb. Zij zouden echter geen rust, geluk of gevoel van eigenwaarde kennen als zij zich niet zouden inzetten voor en geld zouden uitgeven aan de misdeelden. Het maakt hen gelukkig anderen gelukkig te zien en dus kopen zij met geld en werk waar ze op uit zijn-geluk, zelfwaardering. Waarom doen mijnwerkers niet hetzelfde? Omdat zij duizendmaal gelukkiger worden door dat niet te doen. Een andere reden is er niet. Zij volgen de wet van hun aard.

J.M. Wat vindt u van de plicht ter wille van de plicht?

O.M. Dat bestaat niet. Plichten worden niet uitgevoerd ter wille van henzelf, maar omdat het verzuimen ervan iemand een onaangenaam gevoel geeft. De mens voldoet maar aan een plicht -de plicht om zijn brein tevreden te stellen en zichzelf acceptabel te maken voor zichzelf. Als hij aan die unieke en enige plicht geheel bevredigend kan voldoen door zijn buurman te helpen, zal hij dat doen; als hij daar heel bevredigend aan kan voldoen door zijn buurman op te lichten, zal hij dat doen. Maar hij is er altijd uit op Nummer Een te zijn-op de eerste plaats; de gevolgen voor anderen zijn van secundair belang. Mensen doen alsof ze zichzelf opofferen, maar dat is iets dat in de ware zin van het woord niet bestaat en nooit bestaan heeft. Iemand denkt vaak dat hij zich uitsluitend en alleen opoffert voor iemand anders, maar die houdt zichzelf voor de gek; zijn eigenlijke drijfveer is te voldoen aan een eis van zijn natuur en dressuur en op die manier zijn gemoedsrust te verwerven.

J.M. Het is dus duidelijk dat alle mensen, goede en slechte, hun leven wijden aan het tevreden stellen van hun geweten.

O.M. Ja. Dat is daar een hele goede naam voor: Geweten-die onafhankelijke Alleenheerser, die schaamteloze absolute Monarch binnenin de mens: zijn Meester. Er zijn allerlei soorten geweten, omdat er allerlei soorten mensen zijn. Een moordenaar stelt zijn geweten tevreden op de ene manier, een filantroop op een andere, een gierigaard op weer een andere en een inbreker op zíjn manier. Als gids of aansporing voor elke gezaghebbende voorgeschreven morele gedragslijn (als we dressuur buiten beschouwing laten) is het geweten van de mens volstrekt waardeloos. Ik ken een aardige man uit Kentucky die geen gevoel voor eigenwaarde had-duidelijker gezegd, die last had van zijn geweten-omdat hij verzuimd had een bepaalde man te vermoorden-iemand die hij nooit had gezien. Een onbekende had de vriend van die man in een gevecht gedood, en door wat die man in Kentucky had aangeleerd voelde hij de plicht om die onbekende te vermoorden. Hij verzuimde zijn plicht-bleef die ontwijken, onttrok zich daaraan, stelde maar uit en zijn onverbiddelijke geweten bleef hem voor zijn gedrag achtervolgen. Om gemoedsrust, verlichting en gevoel voor eigenwaarde te verkrijgen, spoorde hij de onbekende op en vermoordde hem. Het was een enorme daad van zelfopoffering (volgens de gebruikelijke definitie), want hij wilde dat niet en zou het ook nooit gedaan hebben als hij voor een lagere prijs een voldaan gemoed en onbezorgd brein had kunnen kopen. Maar we zitten zo in elkaar dat wij voor die rust alles willen betalen-zelfs het leven van iemand anders.

J.M. U had het net over het dresseren van het geweten. Bedoelt u daarmee dat wij niet worden geboren met een geweten dat in staat is ons juist te leiden?

O.M. Als dat zo zou zijn, zouden kinderen en wilden goed van kwaad kunnen onderscheiden en dat niet hoeven te leren.

J.M. Maar kan het geweten dan afgericht worden?

O.M. Ja.

J.M. Zeker door ouders, leraren, kansel en boeken?

O.M. Ja-die leveren hun deel; ze doen wat ze kunnen.

J.M. En de rest wordt gedaan door-

O.M. O, miljoenen onopgemerkte invloeden-ten goede en ten kwade: invloeden die werkzaam zijn tijdens elk bewust moment in het mensenleven, van wieg tot graf.

J.M. Hebt u daar een lijst van gemaakt?

O.M. Van een groot deel daarvan-ja.

J.M. Kunt u mij die voorlezen?

O.M. Ja, een andere keer. Dat zou me een uur kosten.

J.M. Kan een geweten gedresseerd worden om het kwade te mijden en het goede te kiezen?

O.M. Ja.

J.M. Maar dan zeker alleen om het brein tot rust te brengen?

O.M. Het kan niet voor iets anders afgericht worden. Dat is onmogelijk.

J.M. Ergens in de geschiedenis van de mensheid moet toch wel een oprecht en volstrekt zelfopofferende daad opgetekend zijn.

O.M. Je bent nog jong. Je hebt nog een heel leven vóór je. Zoek er maar een.

J.M. Volgens mij is als iemand een medemens ziet spartelen in het water en daar in springt op gevaar voor zijn eigen leven om hem te redden-

O.M. Wacht. Beschrijf die mens. Beschrijf die medemens. Vertel me of er toeschouwers bij zijn, of dat hij alleen is.

J.M. Wat heeft dat te maken met die schitterende daad?

O.M. Heel veel. Zullen we dan maar beginnen met te veronderstellen dat die twee alleen zijn, op een afgezonderde plek, midden in de nacht?

J.M. Zo u wilt.

O.M. En die medemens is de dochter van die man?

J.M. Nou, nee-maak er iemand anders van.

O.M. Een smerige, dronken misdadiger, dan?

J.M. Ik begrijp het. Omstandigheden veranderen de zaak. Ik denk dat als er geen toeschouwers bij zijn die de daad kunnen zien, die man het dan niet zou doen.

O.M. Maar af en toe is er iemand die het wel zou doen. Mensen, bijvoorbeeld, zoals de man die zijn leven liet bij het redden van het kind uit het vuur; en de man die de hulpbehoevende oude vrouw zijn kwartje gaf en in de storm naar huis liep-er zijn hier en daar mensen die het wel doen. En waarom? Omdat zij het niet zouden kunnen verdragen om een medemens in het water te zien spartelen en daar niet in te springen en hem te helpen. Zij zouden daar last van hebben. Daarom zouden zij hun medemens redden. Anders zouden zij het niet doen. Ze gehoorzamen stipt aan de wet die waarop ik heb gehamerd. Dat moet je altijd bedenken en je moet een onderscheid maken tussen mensen die het niet en die het wel kunnen verdragen. Dat zal een aantal gevallen van ogenschijnlijke "zelfopoffering" verhelderen.

J.M. Mijn god, wat weerzinwekkend allemaal.

O.M. Ja. En toch zo waar.

J.M. Kom nou-neem de brave jongen die toch doet wat hij niet wil, om zijn moeder maar een plezier te doen.

O.M. Zeventig procent van de daad doet hij omdat het hem plezier doet om zijn moeder een plezier te doen. Haal het merendeel van die winst er vanaf en de brave jongen zou het niet doen. Hij moet de ijzeren wet gehoorzamen. Niemand kan daaraan ontsnappen.

J.M. Neem dan het geval van de ongehoorzame jongen die-

O.M. Dat hoef je niet ter sprake te brengen, dat is zonde van de tijd. Het gaat niet om wat die ongehoorzame jongen deed. Wat het ook was, de reden daarvoor was dat hij zichzelf tevreden moest stellen. Anders ben je verkeerd ingelicht en had hij het niet gedaan.

J.M. Dat is gruwelijk. Net zei u nog dat het geweten van de mens niet een aangeboren rechter over zedelijkheid en gedrag is, maar aangeleerd en gedresseerd moet worden. Ik denk nu dat een geweten verdoofd en lui kan worden, maar niet dat het zich kan vergissen; als je het wakker schudt-

3 Een Verhaaltje

O.M. Ik zal je een verhaaltje vertellen.

Er was eens een Ongelovige te gast in het huis van een christelijke weduwe, van wie het zoontje ziek was en ging sterven. De Ongelovige zat vaak aan zijn bed en bezorgde het jongetje afleiding door met hem te praten en maakte van die gelegenheid gebruik om een sterk verlangen in zijn aard te bevredigen-het verlangen dat in ons allemaal schuilt om de toestand van andere mensen te verbeteren door hen te laten denken zoals wij zelf denken. Hij slaagde daarin. Maar op het laatste gaf het stervende jongetje hem een lesje en zei:

"Ik geloofde en was daar gelukkig mee; u hebt mij mijn geloof en rust afgenomen. Nu heb ik niets meer en ga ellendig dood; want de dingen die u mij verteld hebt nemen niet de plaats in van wat ik verloren heb."

En de moeder maakte de Ongelovige ook verwijten en zei:

"Mijn kind is voor eeuwig verloren en mijn hart is gebroken. Hoe kon je zoiets wreeds doen? Wij hebben je geen kwaad gedaan, en zijn alleen maar vriendelijk geweest; wij hebben van ons huis, jouw huis gemaakt, je mocht alles gebruiken wat we hadden en dit is onze beloning."

Het hart van de Ongelovige vulde zich met wroeging over wat hij had gedaan en hij zei:

"Het was verkeerd-nu zie ik het; maar ik probeerde alleen maar goed voor hem te zijn. In mijn ogen vergiste hij zich; het leek me mijn plicht hem de waarheid te leren."

Toen zei de moeder:

"Ik had hem, zijn hele korte leventje, geleerd wat ik dacht dat de waarheid was en wij waren allebei gelukkig met wat hij geloofde. Nu is hij dood,-en verloren; en ik voel me ellendig. Wij hebben ons geloof gekregen van eeuwenlang gelovige voorouders; wat voor recht had jij, of wie dan ook, om dat te verstoren? Waar was je eergevoel, waar je schaamte?"

J.M. Hij was een ellendeling en verdiende de dood!

O.M. Dat vond hij zelf ook en zei dat.

J.M. O-u ziet dat zijn geweten ontwaakte!

O.M. Ja, zijn Zelfverwijt. Het deed hem pijn de moeder te zien lijden. Het speet hem dat hij iets had gedaan dan hem zelf pijn deed. Het was niet in hem opgekomen om aan de moeder te denken toen hij het jongetje iets verkeerds leerde, want hij was toen alleen maar bezig zichzelf genoegen te verschaffen. Hij dacht dat te verkrijgen door te voldoen aan wat hij dacht dat een roep van zijn plicht was.

J.M. Noem het maar wat u wilt, voor mij is het een geval van een ontwaakt geweten. Dat ontwaakte geweten zal nooit meer in een soortgelijk probleem terecht komen. Dat afleren is een blijvend afleren.

O.M. Wacht even-ik was nog niet klaar met mijn verhaal. Wij zijn wezens die bestaan dankzij invloeden van buitenaf-innerlijke brengen we niets zelf teweeg. Als wij op een andere manier gaan denken en ons een nieuwe manier van geloven of handelen aanmeten, komt de drang daartoe altijd van buitenaf. De wroeging waaraan de Ongelovige ten prooi viel maakte een einde aan de ongevoeligheid ten opzichte van het geloof van het jongetje en leidde ertoe dat hij die, ter wille van moeder en zoon, eerst verdraagzaam en vervolgens welwillend bejegende. Ten slotte ging hij dat geloof bestuderen. Vanaf dat moment maakte hij gestaag en snel vorderingen in deze nieuwe richting. Hij werd een gelovige christen. En toen was zijn wroeging over het feit dat hij het jongetje zijn geloof en verlossing had afgenomen bitterder dan ooit. Het gaf hem geen rust, geen vrede. Hij moest rust en vrede hebben-dat is de wet van de natuur. Er leek maar een enkele manier om die te verkrijgen; hij moest zich wijden aan het redden van in gevaar verkerende zielen. Hij werd zendeling. Ziek en hulpeloos kwam hij terecht in een heidens land. Een inheemse weduwe nam hem op in haar nederige stulp en verzorgde hem tot hij weer beter was. Toen werd haar zoontje ziek, de hoop was opgegeven en de dankbare zendeling hielp haar hem te verzorgen. Het was zijn eerste gelegenheid om het kwaad dat hij die andere jongen had aangedaan deels weer goed te maken. Hij verrichte deze waardevolle dienst bij deze jongen door diens dwaze geloof in valse goden te ondermijnen. Hij slaagde daarin. Maar het stervende jongetje maakt hem op het laatst verwijten en zei:

"Ik geloofde en was daar gelukkig mee; u hebt mij mijn geloof en troost afgenomen. Nu heb ik niets meer en sterf ik ellendig; want de dingen die u me hebt verteld nemen niet de plaats in van wat ik verloren heb."

En ook de moeder maakte de zendeling verwijten en zei:

"Mijn kind is voor eeuwig verloren en mijn hart is gebroken. Hoe kon je zoiets wreeds doen? Wij hebben je geen kwaad gedaan, en zijn alleen maar vriendelijk geweest; wij hebben van ons huis, jouw huis gemaakt, je mocht alles gebruiken wat we hadden en dit is onze beloning."

Het hart van de zendeling vulde zich met wroeging over wat hij had gedaan en zei:

"Het was verkeerd-nu zie ik het; maar ik probeerde alleen maar goed voor hem te zijn. In mijn ogen vergiste hij zich; het leek mij mijn plicht hem de waarheid te leren."

Toen zei de moeder:

"Ik had hem, zijn hele korte leventje, geleerd wat ik dacht dat de waarheid was en wij waren allebei gelukkig met wat hij geloofde. Nu is hij dood,-en verloren; en ik voel me ellendig. Wij hebben ons geloof gekregen van eeuwenlang gelovige voorouders; wat voor recht had jij, of wie dan ook, om dat te verstoren? Waar was je eergevoel, waar je schaamte?"

Nu werd de zendeling even bitter, pijnlijk en onverzoenlijk gekweld door berouw en een gevoel van verraad, als in het eerste geval. Dat is het verhaal. Wat vind je daarvan?

J.M. Het geweten van die man is gek! Ziek. Het kon geen goed van kwaad onderscheiden.

O.M. Ik vind het niet erg je dat te horen zeggen. Als jij beweert dat het geweten van een enkele man goed niet van kwaad kan onderscheiden, geef je daarmee toe dat er meer zo zijn. Deze bekentenis is op zich al genoeg om de hele leer van de onfeilbaarheid van het oordeel van het geweten teniet te doen. Intussen vraag ik je iets te op te merken.

J.M. Wat dan?

O.M. Dat in beide gevallen het handelen van de man hem psychisch niet hinderde en hij daar heel tevreden mee was en er plezier aan ontleende. Maar later, toen hij er zelf last van kreeg, had hij er wel spijt van. Dat spijt hebben berokkende weer leed voor anderen, maar alleen omdat hun pijn hem pijn deed. Ons geweten let niet op aan anderen berokkend leed, totdat het een punt bereikt waarop het ons zelf pijn doet. In alle gevallen, zonder enige uitzondering, staan wij volstrekt onverschillig ten opzichte van de pijn van iemand anders, tot wij ons bij zijn lijden zelf ongemakkelijk voelen. Menig ongelovige zou zich niets aangetrokken hebben van het verdriet van die christelijke moeder. Geloof je dat?

J.M. Ja. Ik denk dat je dat eigenlijk zou kunnen zeggen van de gemiddelde ongelovige.

O.M. En menig zendeling zou zich, grimmig gesterkt door zijn plichtsgevoel, niets hebben aangetrokken door het verdriet van de heidense moeder-bijvoorbeeld de Jezuïetenmissionarissen in Canada in het begin van de Franse tijd; kijk maar bij de door Parkman aangehaalde passages.

J.M. Laten we daar maar over ophouden. Waar zijn we inmiddels beland?

O.M. Bij het volgende. Dat wij (de mensheid) onszelf een aantal eigenschappen hebben toebedeeld die wij een misleidende naam hebben gegeven. Liefde, Haat, Naastenliefde, Mededogen, Gierigheid, Welwillendheid, enzovoort. Ik bedoel dat wij daar misleidende betekenissen opgeplakt hebben. Het zijn allemaal vormen van zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid, maar namen die zo verhullend zijn dat zij ons afleiden van de werkelijkheid. Bovendien hebben wij een woord in het woordenboek binnengesmokkeld dat daar helemaal niet in zou moeten staan-Zelfopoffering. Maar het ergst van alles is dat we de Enige Drijfveer negeren en nooit vermelden, die elke handeling van de mens voorschrijft en oplegt: de tirannieke noodzaak om zich te verzekeren van eigen goedkeuring, in elke crisissituatie en tegen elke prijs. Daaraan danken we alles wat we zijn. Dat is onze adem, hart en bloed. Zonder dat zouden we slechts apathische schimmen zijn, lichamen; niemand zou nog wat doen, er zou geen vooruitgang zijn, de wereld zou stilstaan. Wij zouden eerbiedig ons hoofd moeten ontbloten als de naam van die ontzagwekkende kracht wordt uitgesproken.

J.M. Er ben daar niet van overtuigd.

O.M. Dat zul je pas als je erover nadenkt.

4 Voorbeelden

Oude Man. Heb je sinds ons laatste gesprek nagedacht over het Evangelie van de Zelfwaardering

Jonge Man. Ja.

O.M. Ik heb jou daartoe aangezet. Dat wil zeggen dat een invloed van buitenaf jou daartoe bewogen heeft-niet iets dat in je hoofd is opgekomen. Dat moet je onthouden en niet vergeten.

J.M. Goed, maar waarom?

O.M. Omdat ik je in een van onze volgende gesprekken duidelijk wil maken, dat jij, noch ik, noch iemand anders ooit zelf een gedachte in zijn eigen hoofd voortbrengt. Iedereen die een gedachte uitspreekt, spreekt altijd een tweedehandse gedachte uit.

J.M. O, dus-

O.M. Wacht. Bewaar je opmerking tot we bij dat deel van onze discussie zijn beland-laten we zeggen morgen of overmorgen. Je hebt dus inmiddels nagedacht over de stelling dat er geen enkele handeling bestaat die niet voortkomt uit de drijfveer om jezelf tevreden te stellen-(op de eerste plaats). Je bent op zoek geweest. Wat heb je gevonden?

J.M. Ik heb niet veel geluk gehad. Ik heb vele prachtige en ogenschijnlijk zelfopofferende daden onderzocht in romans en biografieën, maar-

O.M. Is bij nader onderzoek die ogenschijnlijke zelfopoffering verdwenen? Natuurlijk moest dat gebeuren.

J.M. Maar hier, in dit boek, staat een voorbeeld dat veelbelovend is. In de bossen bij Adirondack woont ene Holme, kostwinner en lekenprediker in de houthakkerskampen, die een edel karakter heeft en diep religieus is. Daar komt een serieuze en echte vrijwilliger uit de achterbuurten van New York op vakantie -hij is leider van een afdeling van de University Settlement [1]. In Holme, de houthakker, ontbrandt door hem een verlangen om zijn uitstekende wereldse vooruitzichten te laten schieten, naar het Zuiden te trekken en zieltjes te gaan winnen in de arbeidersbuurt. Hij prijst zich gelukkig dat hij dit offer kan brengen ter ere van God en de zaak van Christus. Hij geeft zijn baan op, brengt dat offer opgewekt, gaat naar de arbeidersbuurt en predikt dag en nacht de gekruisigde Christus voor groepjes onontwikkelde armoedzaaiers uit den vreemde, die hem uitlachen. Maar hij geniet van die spottende opmerkingen, omdat hij die ondergaat voor de grote zaak van Christus. U hebt mij zo overstelpt met achterdocht dat ik doorlopend een verborgen verdachte drijfveer achter dat alles verwachtte te vinden, maar ik ben dankbaar dat mij dat niet gelukt is. Deze man wist wat zijn plicht was en ter wille van de plicht offerde hij zichzelf op en aanvaarde de last die dat met zich meebracht.

O.M. Is dat het enige wat je hebt gelezen?

J.M. Ja.

O.M. Laten we dan nu verder lezen. Heeft hij, terwijl hij zichzelf opofferde-niet op de eerste plaats ter ere van God, zoals hij dacht, maar op de eerste plaats om die eisende en onbuigzame innerlijke meester tevreden te stellen-verder nog iemand opgeofferd?

J.M. Hoe bedoelt u?

O.M. Hij geeft een lucratieve baan op en krijgt in plaats daarvan alleen maar te eten en een dak boven zijn hoofd. Had hij mensen die afhankelijk van hem waren?

J.M. Eh-ja.

O.M. Op wat voor manier en in hoeverre had dat invloed op hen?

J.M. Hij was de steun van een stokoude vader. Hij had een jongere zuster met een prachtige stem-hij gaf haar muziekonderwijs, zodat zij aan haar verlangen naar zelfstandigheid zou kunnen voldoen. Hij gaf geld om een jongere broer aan een technische hogeschool te laten studeren en te beantwoorden aan zijn wens om civiel-ingenieur te worden.

O.M. De hulp aan zijn oude vader hield dus op.

J.M. Om heel eerlijk te zijn, ja.

O.M. De muzieklessen van zijn zuster moesten gestopt worden.

J.M. Ja.

O.M. De opleiding van zijn jonge broer-goed, dat had natuurlijk een vernietigende invloed op die mooie droom, die moest dus hout gaan zagen om zijn oude vader bij te kunnen staan, of zoiets?

J.M. Dat is ongeveer wat er gebeurde. Ja.

O.M. Wat een knappe zelfopoffering! Volgens mij heeft hij iedereen opgeofferd, behalve zichzelf. Heb ik je al niet gezegd dat niemand zichzelf ooit opoffert; dat daar nooit ergens een voorbeeld van is opgetekend; en dat, als iemands Innerlijke Alleenheerser iets van zijn slaaf eist óf voor zijn tijdelijke, óf voor zijn blijvende voldoening, dat verschaft en gehoorzaamd zal en moet worden, om het even wie daarbij in de weg staat en voor wie het rampzalig uitpakt? Die man verwoestte zijn familie om zijn Innerlijke Tiran te behagen en tevreden te stellen.

J.M. En de zaak van Christus te helpen.

O.M. Ja-op de tweede plaats. Niet als eerste. Hij dacht dat dat op de eerste plaats kwam.

J.M. Prima, als u dat wilt mag u dat zo stellen. Maar het zou kunnen dat hij dacht dat als hij in New York duizend zieltjes zou redden-

O.M. Zou het opofferen van de familie gerechtvaardigd worden door de grote winst op de-de-hoe zullen we het noemen?

J.M. Investering?

O.M. Eigenlijk niet. Wat dacht je van speculeren? Wat van gokken? Hij wist niet eens of hij ook maar één zieltje zou winnen. Het was gokken-met zijn familieleden als "fiches." Maar laten we kijken waar het spel op uitliep. Misschien kunnen we de geheime oorspronkelijke drijfveer op het spoor komen, de echte drijfveer, die hem ertoe bewoog zijn familie zo edelmoedig op te offeren voor de zaak van de Verlosser, in de illusie dat hij zichzelf opofferde. Ik blader even een paar hoofdstukken door...Hier hebben we het! Vroeg of laat moest het wel aan het licht komen. Hij preekte een seizoen voor het East-Side-gespuis en keerde toen weer terug naar zijn oude, saaie en sombere leven in de houthakkerskampen "gekwetst tot in zijn ziel, zijn trots gebroken." Waarom? Waren zijn inspanningen niet aanvaardbaar voor de Verlosser, voor Wie alleen zij waren verricht? Lieve hemel, dat detail is helemaal uit het oog verloren, daar wordt niet eens naar verwezen, het feit dat het met een motief begon is helemaal vergeten! Wat is namelijk het probleem? De schrijfster verklapt zelf heel onbevangen en onbewust de hele zaak. Het probleem was het volgende: deze man preekte tot die arme drommels; dat is niet de manier van de University Settlement; die bemoeit zich met veel belangrijkere en betere dingen dan dat, en was niet enthousiast over die afgezaagde Leger-des-Heils-welsprekendheid. Zij waren hoffelijk jegens hem-maar koel. Zij haalden hem niet aan, koesterden hem niet aan hun boezem. "In duigen gevallen waren zijn dromen om zich te onderscheiden, geprezen en dankbaar gewaardeerd te worden"- Door wie? De Verlosser? Nee; de Verlosser wordt niet vermeld. Door wie dan? Door "Zijn mede-arbeiders." Waarom wilde hij dat dan?

Omdat zijn Innerlijke Meester dat wilde, en zonder dat niet tevreden zou zijn. De hierboven benadrukte zin onthult het geheim waar wij naar op zoek zijn geweest, de oorspronkelijke drijfveer, de echte drijfveer, die ertoe leidde dat de onbekende en niet-gewaardeerde houthakker uit Adirondack zijn familie opofferde en ter kruistocht trok naar de East Side-de voornoemde oorspronkelijke drijfveer was namelijk de volgende: zonder het te beseffen ging hij daar naartoe om een verwaarloosde wereld het grote talent te laten zien waarover hij beschikte en uit te munten. Ik heb je er al eerder op gewezen dat elke daad maar uit een enkele wet, uit een enkele drijfveer voorkomt. Maar ik smeek je die wet niet op mijn woord te aanvaarden, maar zorgvuldig zelf te onderzoeken. Telkens als je iets leest of hoort over een zelfopofferende daad, of het voldoen aan een plicht ter wille van de plicht, rafel het dan uiteen en zoek naar het echte motief. Dat is er altijd.

J.M. Dat doe ik nu altijd. Ik kan het niet meer laten, sinds ik ben begonnen aan die beschamende en ergerlijke zoektocht. Het is namelijk onuitstaanbaar interessant!-eigenlijk is fascinerend het juiste woord. Ik kan er niets aan doen, maar zo gauw ik in een boek een prachtige daad tegenkom moet ik stoppen, die eruit halen en onderzoeken.

O.M. Heb je er al een gevonden die de wet tenietdoet?

J.M. Nee-eigenlijk nog niet. Maar neem nou eens het geval van het fooien geven in Europa. Je betaalt het hotel voor de dienstverlening; je bent het personeel niets verschuldigd en toch betaal je ze apart. Doet dat die wet niet teniet?

O.M. Hoezo?

J.M. Je bent niet verplicht het te doen, dus doe je dat uit medelijden met hun slechtbetaalde baan, en-

O.M. Heeft die gewoonte je ooit geïrriteerd, gehinderd of geprikkeld?

J.M. Eigenlijk wel.

O.M. Zwicht je er nog steeds voor?

J.M. Natuurlijk.

O.M. Waarom natuurlijk?

J.M. Nou, een gewoonte is in zekere zin een wet, en aan wetten moet je je houden-iedereen ziet het als een plicht.

O.M. Betaal je dan dat ergerlijke bedrag omdat het een plicht is?

J.M. Ik denk dat het daarop neerkomt.

O.M. Is de drijfveer die je ertoe brengt die bijdrage te voldoen dan niet alleen maar medelijden, liefdadigheid en welwillendheid?

J.M. Nou-misschien niet.

O.M. Een van die drie motieven dan?

J.M. Ik-misschien was ik te haastig met het aangeven van de oorsprong ervan.

O.M. Misschien. Stel dat je het gebruik zou negeren, zou het personeel je dan even snel en goed bedienen?

J.M. O, moet je jezelf horen! Dat Europese personeel? Wel allemachtig, dan zou je zou bij wijze van spreken helemaal niets meer van ze gedaan krijgen.

O.M. Zou dat dan niet als drijfveer werken om jou die fooi te laten betalen?

J.M. Dat ontken ik niet.

O.M. Is het dan niet duidelijk een geval van ter wille van de plicht met daarbij een beetje eigenbelang?

J.M. Ja, daar lijkt het wel op. Maar er is een probleem: we betalen die fooi terwijl we weten dat het onterecht is en afzetterij; toch gaan we weg met pijn in het hart als we denken dat we krenterig zijn geweest ten opzichte van die arme mensen; en willen diep in ons hart weer teruggaan, zodat het juiste kunnen doen en meer dan het juiste, dat we vrijgevig kunnen zijn. Ik denk dat het niet eenvoudig voor u zal zijn om in die drijfveer iets van eigenbelang te ontdekken.

O.M. Ik vraag me af waarom je zo zou denken. Als je de bediening opgevoerd ziet in de rekening van het hotel, erger je je daar dan ook aan?

J.M. Nee.

O.M. Klaag je ooit over de hoogte van het bedrag?

J.M. Nee, dat zou niet in me opkomen.

O.M. Dus de uitgave is niet het detail waar je je aan ergert. Het is een vast bedrag en je betaalt dat met genoegen, je betaalt dat zonder te mopperen. Als je de bedienden zou moeten betalen, wat zou je er dan van vinden als er voor elk van hen een vast bedrag was vastegsteld?

J.M. Hoe ik dat zou vinden? Ik zou het heerlijk vinden!

O.M. Zelfs als het vaste bedrag iets meer zou zijn dan je gewoonlijk in de vorm van fooien zou betalen?

J.M. Ja, echt!

O.M. Goed dan. Ik begrijp dus dat het niet echt uit medelijden of plichtsbesef is dat je die fooi betaalt, en dat het niet de hoogte van het bedrag is waar je je aan stoort. Toch stoort je iets. Wat is dat dan.

J.M. Nou, het probleem is dat je nooit weet wat je moet betalen, omdat het bedrag in heel Europa zo verschillend is.

O.M. Dus je moet raden?

J.M. Het kan niet anders. Dus ga je denken en denken, en rekenen en gissen, en andere mensen raadplegen en horen wat zij ervan denken; het verknoeit je nachtrust, waardoor je dan overdag weer onrustig bent en terwijl je doet alsof je naar de bezienswaardigheden kijkt, ben je alleen maar de hele tijd aan het raden, vermoeden en gokken, maak je je zorgen en voel je je beroerd.

O.M. En dat allemaal over een bedrag dat je niet verschuldigd bent en niet hoeft te betalen, tenzij je dat zelf wilt! Vreemd. Wat is de bedoeling van dat raden?

J.M. Uit te zoeken wat juist is om hen te geven en niet onredelijk zijn ten opzichte van hen allemaal.

O.M. Dat ziet er heel edelmoedig uit-je zoveel moeite getroosten en zoveel tijd besteden aan het eerlijk en redelijk zijn tegenover personeel dat je niets verschuldigd bent, maar dat geld nodig heeft en slecht betaald wordt.

J.M. Als er nog een ander onaangenaam motief achter zit, denk ik zelf dat dat moeilijk te vinden is.

O.M. Hoe weet je dat je een bediende niet een redelijk bedrag betaald hebt?

J.M. Nou, dan zwijgt hij; hij bedankt je niet. Soms kijk hij op een manier naar je dat je je schaamt. Je bent dan te trots om je vergissing recht te zetten, onder de ogen van andere mensen, maar achteraf blijf je wensen dat je dat wel had gedaan. O jee, de schaamte en de pijn daarvan! Soms merk je door bepaalde signalen dat je het precies goed hebt, en dan ga je fantastisch voldaan weg. Soms is iemand zo overdreven dankbaar dat je weet dat je hem heel wat meer hebt gegeven dan nodig was.

O.M. Nodig? Nodig voor wat?

J.M. Om hem tevreden te stellen.

O.M. Hoe voel je je dan?

J.M. Spijtig.

O.M. Ik geloof dat je dan niet bezig bent geweest met het raden naar wat hem redelijkerwijs toekwam, maar alleen met het uitrekenen van wat hem tevreden zou stellen. En ik denk dat de reden die je daarvoor hebt zelfbedrog is.

J.M. Hoezo?

O.M. Als jij minder zou geven dan hij verwachtte en wilde, zou je van hem een blik krijgen die jou te schande zou maken voor de omstanders. Dat zou jou pijn doen. Jou-want het gaat alleen om jou zelf, niet om hem. Als je hem teveel zou geven, zou je je schamen voor jezelf, en ook dat zou jou pijn doen-opnieuw een geval van denken aan jezelf, jezelf beschermen, jezelf behoeden voor onbehagen. Je denkt geen enkel moment aan de bediende-behalve om te raden hoe jij zijn waardering kunt krijgen. Als je die krijgt, krijg je je eigen goedkeuring, en dat is het enige waar je op uit bent. Je Innerlijke Meester is dan tevredengesteld, voldaan, gerustgesteld; nergens in de hele afhandeling stond iets anders, belangrijkers, op het spel.

5 Meer Voorbeelden

J.M. Stel je voor: Zelfopoffering voor anderen, het prachtigste van de mens, afgevoerd! bestaat niet!

O.M. Beweer je dat ik dat heb gezegd?

J.M. Ja, natuurlijk.

O.M. Dat heb ik niet gezegd.

J.M. Wat hebt u dan gezegd?

O.M. Dat nog nooit iemand zich heeft opgeofferd in de gebruikelijke betekenis van dat woord-dat wil zeggen, zelfopoffering uitsluitend voor iemand anders. Mensen brengen dagelijks offers voor anderen, maar dat is op de eerste plaats ten behoeve van zichzelf. De daad moet op de eerste plaats hun eigen brein tevreden stellen. Het belang van de anderen komt op de tweede plaats.

J.M. En geldt datzelfde voor de plicht ter wille van de plicht?

O.M. Ja. Niemand voldoet aan een plicht uitsluitend ter wille van de plicht; op de eerste plaats moet de handeling zijn eigen brein tevreden stellen. Hij moet zich beter voelen door te voldoen aan de plicht, dan wanneer hij zich daaraan zou onttrekken. Anders doet hij het namelijk niet.

J.M. Neem het geval van het Engelse schip de BERKELEY CASTLE.

O.M. Dat was een edele plicht, groots uitgevoerd. Ontleedt en onderzoek die, alsjeblieft.

J.M. Dat was een Brits troepenschip, vol soldaten met hun vrouwen en kinderen. Het liep op een rots en begon te zinken. In de reddingsboten was alleen maar plaats voor de vrouwen en kinderen. De kolonel liet zijn regiment zich in het gelid opstellen op het dek en zei "het is onze plicht te sterven, zodat zij gered kunnen worden." Er was geen gemor, geen protest. De boten voerden de vrouwen en kinderen weg. Toen het moment was aangebroken waarop zij zouden sterven, namen de kolonel en zijn officieren hun plaats in, de mannen stonden schouder aan schouder en zo, als op een militaire parade, met wapperend vaandel en tromgeroffel, gingen ze ten onder, een offer aan de plicht ter wille van de plicht. Kunt u dat anders zien?

O.M. Het was iets dat even prachtig als verheven was. Zou jij in die gelederen hebben kunnen blijven staan en op die onverschrokken manier de dood in kunnen gaan?

J.M. Of ik dat zou kunnen? Nee, dat zou ik niet kunnen.

O.M. Denk eens na. Stel je voor dat je daar staat, terwijl het water steeds hoger om je heen kruipt.

J.M. Ik kan het me voorstellen. Ik voel hoe gruwelijk het is. Ik zou het niet aan hebben gekund, ik zou niet op mijn plaats hebben kunnen blijven. Ik weet het.

O.M. Waarom?

J.M. Er is geen waarom: ik ken mijzelf en weet dat ik het niet zou kunnen.

O.M. Maar het zou je plicht zijn.

J.M. Ja, ik weet het-maar toch zou ik het niet kunnen.

O.M. Het waren meer dan duizend manschappen en niemand deinsde terug. Sommige moeten geboren zijn met jouw instelling; als zij aan die grootse plicht konden voldoen ter wille van de plicht, waarom jij dan niet? Zoals je weet zou je erop uit kunnen gaan en duizend ambtenaren en bouwvakkers bijeenbrengen, ze op dat dek plaatsen en hen vragen te sterven ter wille van de plicht en geen twintig van hen zouden tot het einde in het gelid blijven staan.

J.M. Ja, dat weet ik.

O.M. Maar als je ze dresseert en een paar veldtochten mee laat maken, zouden het soldaten zijn geworden; soldaten met soldatentrots, soldatenzelfrespect en soldatenidealen. Zij zouden dan een soldatengeest tevreden moeten stellen, geen ambtenaren- of bouwvakkersgeest. Zij zouden die geest niet tevreden kunnen stellen door zich te onttrekken aan de soldatenplicht, of wel soms?

J.M. Ik denk het niet.

O.M. Dan zouden zij aan de plicht voldoen, niet ter wille van de plicht, maar op de eerste plaats ter wille van zichzelf. De plicht was precies dezelfde, en even dwingend, als toen ze ambtenaar, bouwvakker en onervaren rekruut waren, maar daarom zouden zij er niet aan voldoen. Als ambtenaar en bouwvakker hadden ze andere idealen, een ander brein om tevreden te stellen, en dat deden ze. Dat moesten ze; dat is de wet. Africhten is een machtig middel. Africhten voor steeds hogere en hogere idealen is iets voor iedereen om over na te denken, aan te werken en zijn best voor te doen.

J.M. Denk eens aan iemand die zich aan zijn plicht houdt en liever naar het schavot gaat dan daar uit lafheid voor terug te deinzen.

O.M. Dat komt door zijn aard en dressuur. Hij moet zijn innerlijke geest tevreden stellen, al kost het hem zijn leven. Iemand anders, die even oprecht religieus is, maar een ander karakter heeft, zal aan die plicht niet kunnen voldoen, hoewel hij het wel als zijn plicht ziet en het betreurt dat hij daar niet tegen opgewassen is; maar hij moet zijn innerlijke geest tevreden stellen-daar kan hij niets aan veranderen. Hij zou niet aan die plicht kunnen voldoen ter wille van de plicht en op de eerste plaats moet hij zich bekommeren om het tevreden stellen van zijn brein. Dat heeft voorrang op alle andere plichten.

J.M. Neem het geval van een ambtenaar met vlekkeloze eigen principes, die voor een openbaar ambt op een dief stemt, op het stembiljet van zijn eigen partij en tegen een oprecht man op een ander biljet.

O.M. Hij moet zijn brein tevreden stellen. Hij kent geen publieke principes; hij heeft geen eigen principes, als het heil van zijn eigen partij op het spel staat. Hij zal altijd trouw zijn aan zijn karakter en aan wat hij geleerd heeft.

6 Africhten

Jonge Man. U gebruikt steeds dat woord-africhten. Wat bedoelt u daar precies mee-

Oude Man. Studeren, onderricht, lezingen, preken? Dat is maar een gedeelte-maar geen groot gedeelte. Ik bedoel alle invloeden van buitenaf. Dat zijn er miljoenen. Van de wieg tot het graf, behalve als hij slaapt, is de mens bezig met zich te laten dresseren. Zijn allerbelangrijkste oefenmeester is het zich ergens bij aansluiten. De mensen in zijn omgeving beïnvloeden zijn brein en gevoelens, verschaffen hem idealen en zetten hem op het spoor en houden hem daarin. Als hij dat pad verlaat merkt hij dat hij gemeden wordt door de mensen waar hij het meest van houdt en het meest waardeert, en van wie hij de waardering het meest op prijs stelt. Hij is een kameleon; door de wet van zijn natuur, neemt hij de kleur aan van zijn omgeving. De invloeden van zijn omgeving brengen zijn voorkeuren teweeg, afkeuren, politieke overtuigen, smaak, principes en religie. Geen van die dingen creëert hij zelf. Hij denkt wel dat hij dat doet, maar dat komt omdat hij dat allemaal niet zelf onderzocht heeft. Heb je wel eens een Presbyteriaan gezien?

J.M. Heel veel.

O.M. Waarom is iemand Presbyteriaan en geen Congregationalist? En waarom is iemand Congregationalist en geen Baptist, en de Baptist geen Rooms Katholiek en de Rooms Katholiek geen Boeddhist, en de Boeddhist geen Quaker en de Quaker geen Episcopaal en de Episcopaal geen Milleriet [2] en de Milleriet geen Hindoe en de Hindoe geen Atheïst en de Atheïst geen Spiritualist en de Spiritualist geen Agnosticus en de Agnosticus geen Methodist en de Methodist geen Confucianist en de Confucianist een Unitariër en de Unitariër geen Mohammedaan en de Mohammedaan geen Heilssoldaat en de Heilssoldaat geen Zoroasteriaan en de Zoroasteriaan geen Christian Scientist en de Christian Scientist geen Mormoon-enzovoort?

J.M. Die vraag mag u zelf beantwoorden.

O.M. Al die sekten zijn niet het resultaat van studie, onderzoek of zoeken naar een antwoord; het geeft alleen aan wat zich ergens bij aansluiten teweeg kan brengen. Als je iemands nationaliteit kent kun je meteen zijn godsdienst raden: Engels-Protestant; Amerikaans-dito; Spanjaard, Fransman, Ier, Italiaan, Zuid-Amerikaan-Rooms Katholiek; Russisch-Grieks Katholiek; Turks-Mohammedaans; enzovoort. En als je iemands religieuze kleur kent, weet je wat voor godsdienstige boeken hij leest als hij wat meer wil weten, en welk soort boeken hij vermijdt, om niet per ongeluk meer te weten dan hij wil. In Amerika weet je, als je weet van voor partijdas iemand draagt, waar hij zich bij heeft aangesloten, hoe hij tot zijn politieke overtuiging is gekomen, welk soort krant hij leest om zich op de hoogte te stellen, welke kranten hij zorgvuldig uit de weg gaat, welk soort massabijeenkomsten hij bijwoont om zijn politieke kennis te verruimen, en welk soort massabijeenkomsten hij mijdt, behalve om daar de programmapunten te ontkrachten met scheldkanonnades. We horen steeds over mensen die op zoek zijn naar de waarheid. Ik heb nog nooit een (blijvend) exemplaar gezien. Ik denk dat er nooit een geweest is. Maar ik heb wel verschillende volstrekt oprechte mensen gezien, die dachten dat ze (blijvende) Zoekers naar de Waarheid waren. Zij zochten ijverig, hardnekkig, zorgvuldig, behoedzaam, grondig, met een volmaakte oprechtheid en een aangenaam aangepaste mening-totdat zij vast en zeker geloofden dat ze de Waarheid hadden gevonden. Dat betekende het einde van hun zoektocht. De rest van zijn leven bracht zo iemand dan door met het speuren naar dakbedekking om zijn Waarheid te beschermen tegen weersinvloeden. Als hij op zoek was geweest naar een politieke Waarheid, ontdekte hij die in een of ander van de honderd politieke Evangeliën, die de aarde regeren. Als hij gezocht had naar de Enige Echte Godsdienst, had hij die gevonden in een van de drieduizend die er op de markt zijn. In elk geval zocht hij niet verder, als hij eenmaal de Waarheid gevonden had; maar vanaf die dag heeft hij, met een soldeerbout in de ene en een knuppel in de andere hand, de lekkages gedicht en gedisputeerd met zijn opponenten. Er zijn ontelbare Tijdelijke Zoekers naar de Waarheid geweest-maar heb je ooit gehoord van een blijvende? Juist door de aard van de mens is zo iemand onmogelijk. Laten we echter terugkeren tot het onderwerp-oefenen: die hele dressuur bestaat geheel uit invloeden van buitenaf, en zich ergens bij aansluiten maakt daar het grootste deel van uit. Een mens is slechts wat invloeden van buitenaf van hem hebben gemaakt. Zij richten hem opwaarts af of neerwaarts-maar ze dresseren hem; ze zijn doorlopend aan het werk.

J.M. Dus als hij door de toevalligheden van het leven op een verkeerde plek terechtgekomen is, is hij hopeloos verloren, want volgens uw opvattingen wordt hij dan neerwaarts afgericht.

O.M. Zo iemand niet te redden? Geen redding voor deze kameleon? Dat is een vergissing. Juist in zijn kameleon-zijn ligt zijn grootste geluk. Hij hoeft alleen maar zijn leefomgeving te veranderen-zijn contacten. Maar de drijfveer om dat te doen moet van buitenaf komen- met dat doel voor ogen kan hij dat niet zelf doen. Soms kan iets heel kleins en toevalligs hem het eerste duwtje geven om een nieuwe weg in te slaan, met nieuwe ideeën. De terloopse opmerking van een geliefde, "ik heb gehoord dat je een lafaard bent," kan een kiem bevochtigen, die uit zal spruiten en bloeien en zal eindigen met het voortbrengen van verrassende vruchten-op de slagvelden. Een toevallig gebroken been leidde ertoe dat een wereldse en spottende soldaat zich liet beïnvloeden door de godsdienst, die hem een nieuw ideaal verschafte. Uit dat ongeluk kwam de Jezuïetenorde voort, [3] die tronen heeft doen wankelen, strategieën heeft veranderd en tweehonderd jaar nog ander reusachtig werk heeft verricht-en daarmee door zal gaan. Het toevallig lezen van een boek of een artikel in de krant kan iemand op een nieuw spoor brengen en hem ertoe brengen dat hij zijn oude banden opgeeft en op zoek gaat naar nieuwe die in overeenstemming zijn met zijn nieuwe ideaal: en voor zo iemand kan het resultaat zijn dat hij zijn hele manier van leven verandert.

J.M. Doelt u nu op een nieuwe manier van aanpak?

O.M. Geen nieuwe-een oude. Zo oud als de mensheid.

J.M. Wat is dat dan?

O.M. Gewoon valstrikken leggen voor mensen. Valstrikken met als lokaas eerste duwtjes naar hoge idealen. Dat doet de pamflettenverspreider. Dat doet de zendeling, en dat is wat regeringen zouden moeten doen.

J.M. Doen ze dat dan niet?

O.M. Enerzijds doen ze dat wel, anderzijds niet. Zij zonderen pokkenpatiënten af van gezonde mensen, maar als het gaat over misdaad, plaatsen ze gezonden samen met de zieken in het pesthuis. Dat wil zeggen dat ze beginnelingen bij notoire misdadigers zetten. Dat zou goed zijn als de mens van nature tot het goede geneigd zou zijn, maar dat is hij niet en daarom maakt het zich aansluiten beginnelingen slechter dan toen ze de gevangenis ingingen. Dat betekent betrekkelijk onschuldige mensen een strenge straf opleggen. Ze laten iemand ophangen-wat een onzinnige straf is; het breekt het hart van zijn familie-wat een zware straf is. Even gemakkelijk sluiten ze iemand die zijn vrouw slaat op en geven hem te eten, terwijl ze zijn onschuldige vrouw en gezin laten verhongeren.

J.M. Gelooft u in de leer dat de mens is toegerust met een intuïtief kunnen onderscheiden van goed en kwaad?

O.M. Adam had dat niet.

J.M. Maar heeft de mens dat sindsdien verworven?

O.M. Nee. Ik denk dat hij dat helemaal niet intuïtief kan aanvoelen. Hij krijgt al zijn ideeën, al zijn indrukken van buitenaf. Ik blijf daarop hameren, in de hoop dat het zo'n indruk op je maakt, dat je begrijpt hoe belangrijk het is, dat je zelf kijkt en onderzoekt en zelf ziet of het waar of onwaar is.

J.M. Hoe komt u eigenlijk aan uw provocerende opvattingen?

O.M. Van buitenaf. Die heb ik niet zelf bedacht. Die zijn verzameld uit duizenden onbekende bronnen. Hoofdzakelijk onbewust verzameld.

J.M. Denkt u niet dat God een door en door oprecht mens had kunnen scheppen?

O.M. Ja, ik weet dat Hij dat kan. Maar Hij heeft het nooit gedaan.

J.M. Een wijzere toeschouwer dan u, heeft opgemerkt dat "een oprecht mens Gods edelste werk is."

O.M. Hij heeft geen feit opgetekend, maar een onwaarheid. Het is opgeblazen, klinkt goed, maar is niet waar. God maakt de mens met oprechte en onoprechte mogelijkheden en dat is het dan. De contacten die de mens legt ontwikkelen de mogelijkheden-de ene kant op of de andere. Het resultaat is een oprecht of onoprecht mens.

J.M. En de oprechte verdient niet-

O.M. Geprezen te worden? Nee. Hoe vaak moet ik je dat nog vertellen? Hij is niet de schepper van zijn oprechtheid.

J.M. Goed dan, maar dan wil ik u vragen of het enige zin heeft om mensen zo af te richten dat ze een deugdzaam leven leiden. Wat schiet je daarmee op?

O.M. Voor de betrokkene zelf levert dat grote voordelen op, en dat is het belangrijkste-voor hem. Hij is dan geen gevaar voor de mensen in zijn omgeving, berokkent hen geen schade-en dus doen zij hun voordeel met zijn deugden. Dat is voor hen het belangrijkste. Zijn leven kan daardoor betrekkelijk aangenaam worden voor de betrokken partijen; door het veronachtzamen van zijn dressuur kan zijn leven een doorlopend gevaar en leed betekenen voor alle betrokken partijen.

J.M. U hebt gezegd dat het africhten alles is; dat dressuur de mens zelf is, omdat het hem maakt tot wat hij is.

O.M. Ik heb het over africhten en nog iets anders gehad. Laten we dat andere even laten liggen. Wat wilde je vertellen?

J.M. We hebben een oude dienstbode. Ze is al tweeëntwintig jaar bij ons. Haar werk was meestal onberispelijk, maar nu is ze erg vergeetachtig geworden. We zijn allemaal dol op haar; we begrijpen allemaal dat zij niets kan doen aan haar gebrek dat haar leeftijd heeft meegebracht; de rest van de familie scheldt niet op haar nalatigheid, maar ik soms wel-het lijkt alsof ik mij zelf niet in de hand kan houden. Probeer ik dat dan niet? Natuurlijk doe ik dat. Toen ik mij vanmorgen dus aan wilde kleden, bleken er geen schone kleren klaargelegd te zijn. Ik schoot uit mijn slof; dat gebeurt vroeg in de ochtend het gemakkelijkst en snelst. Ik belde; en meteen begon ik mijzelf te vermanen geen blijk te geven van mijn humeur en zorgvuldig en rustig te praten. Ik hield mijzelf uiterst zorgvuldig in. Ik bedacht zelfs al dat ik tegen haar zou zeggen: "Je bent de schone kleren vergeten klaar te leggen, Jane." Toen ze in de deuropening verscheen, opende ik mijn mond en zei die zin-en daarop volgde, in een plotselinge driftbui, waar ik niet op verdacht was en die ik niet tijdig in de hand kon houden, het scherpe verwijt, "Je bent het alweer vergeten!" U zegt dat iemand altijd doet wat zijn Innerlijke Meester het meest plezier doet. Vanwaar kwam de drijfveer om mij zo zorgvuldig voor te bereiden om de vrouw de vernedering van een verwijt te besparen? Kwam die van mijn Meester, die zich altijd op de eerste plaats druk maakt voor zichzelf?

O.M. Ongetwijfeld. Er is geen enkele andere bron, voor geen enkele drijfveer. Dat voorbereiden om de vrouw te sparen kwam op de tweede plaats, maar op de eerste plaats was het de bedoeling om jezelf te sparen, door de Meester tevreden te stellen.

J.M. Hoe bedoelt u?

O.M. Is er wel eens een familielid geweest die je gevraagd heeft je in te houden en niet tegen het dienstmeisje uit te vallen?

J.M. Ja. Mijn moeder.

O.M. Hou je van haar?

J.M. O, meer dan dat!

O.M. Zou je altijd alles doen wat je kunt om haar een plezier te doen.

J.M. Ik vind het heerlijk om alles te doen wat haar een plezier doet.

O.M. Waarom? Dat doe alleen maar als er iets tegenover staat-als het je voordeel oplevert. Wat voor voordeel verwachtte je en kreeg je ongetwijfeld voor die investering?

J.M. Persoonlijk? Niets. Haar een plezier doen is genoeg.

O.M. Het blijkt dus dat je bedoeling op de eerste plaats niet was om het dienstmeisje een vernedering te besparen, maar om je moeder een plezier te doen. Bovendien blijkt dat het behagen van je moeder jou een groot plezier doet. Is dat niet de winst die je investering je oplevert? Is dat niet het echte voordeel en het belangrijkste voordeel?

J.M. O ja? Ga verder.

O.M. Bij alle transacties ziet je Innerlijke Meester erop toe dat jij het belangrijkste voordeel opstrijkt. Anders vindt er geen transactie plaats.

J.M. Nou, als ik dan zo angstvallig dat voordeel wilde behalen en daar zo op uit was, waarom vergooide ik dat dan door mijn geduld te verliezen?

O.M. Om een ander voordeel te behalen dat opeens belangrijker was.

J.M. Waar was dat dan?

O.M. In een hinderlaag, verscholen achter je aangeboren aard en wachtend op zijn kans. Je aangeboren vurige temperament sprong plotseling op de voorgrond en op dat moment was de invloed daarvan sterker dan die van jouw moeder, en deed het teniet. Op dat moment snakte je ernaar er een scherp verwijt uit te gooien en daarvan te genieten. Je genoot er toch van, of niet?

J.M. Een-een kwart seconde. Ja-inderdaad.

O.M. Juist, het is dus zoals ik al zei: wat je het meeste genot verschaft, de meeste voldoening, op elk moment of een fractie van een moment, is datgene wat je altijd zult doen. Je moet de laatste gril van de Meester tevreden stellen, wat het ook is.

J.M. Maar toen tranen opwelden in de ogen van de dienstbode, had ik mijn hand wel kunnen afhakken, voor wat ik had gedaan.

O.M. Terecht. Je had dus jezelf vernederd, je had jezelf pijn gedaan. Het enige wat voor iemand het allerbelangrijkste is, zijn de gevolgen die hem schaden of bevoordelen-al het andere komt op de tweede plaats. Jouw Meester was boos op je, hoewel je hem had gehoorzaamd. Hij eiste meteen berouw; en opnieuw gehoorzaamde je; dat moest je wel-je kunt nooit ontsnappen aan zijn bevelen. Hij is een strenge meester en wispelturig; hij verandert zijn wil in een fractie van een seconde, maar je moet bereid zijn te gehoorzamen, en je zult gehoorzamen, altijd. Als hij berouw eist, stel je hem tevreden, je zult dat altijd tonen. Hij moet gekoesterd worden, geliefkoosd, vertroeteld en tevreden gehouden worden, wat die woorden ook mogen betekenen.

J.M. Dressuur! Och, wat voor zin heeft het? Hebben ik en mijn moeder dan niet geprobeerd mij zo af te richten dat ik niet meer tegen de dienstbode zou uitvallen?

O.M. Is het je nooit gelukt een terechtwijzing niet te uiten?

J.M. O, zeker-vaak.

O.M. Dit jaar vaker dan vorig jaar?

J.M. Ja, veel vaker.

O.M. Afgelopen jaar vaker dan het jaar daarvoor?

J.M. Ja.

O.M. Dat is dus een grote verbetering in die twee jaar.

J.M. Ja, zonder twijfel.

O.M. Dan is je vraag beantwoord. Je ziet dat africhten zinnig is. Ga zo door. Ga oprecht zo door. Je doet het goed.

J.M. Als ik verander, zal ik dan ooit volmaakt worden?

O.M. Ja. Tot aan je eigen beperking.

J.M. Mijn beperking? Wat bedoelt u daarmee?

O.M. Je weet nog wel dat jij zei dat ik zei dat dressuur alles is. Ik corrigeerde je en zei "dressuur en nog iets anders." Dat andere is je temperament-dat wil zeggen de aard waarmee je bent geboren. Je kunt je aard niet uitwissen, geen flinter daarvan-je kunt die alleen onderdrukken, koest en rustig houden. Ben jij vurig van aard?

J.M. Ja.

O.M. Daar kom je dus nooit van af; maar door die in de gaten te houden, kun je haar bijna altijd onder de duim houden. Het feit dat die aanwezig is, is je beperking. Je verandering zal nooit tot volmaaktheid leiden, omdat je aard je af en toe zal verslaan, maar je kunt er wel dichtbij komen. Je hebt een belangrijke vooruitgang geboekt en kunt nog verder. Dressuur is zinnig. Ongelofelijk zinnig. Op dit moment zul je een nieuwe ontwikkelingsfase bereiken en daarna zal je voortgang eenvoudiger zijn, zal zich hoe dan ook op een eenvoudigere basis voortzetten.

J.M. Leg me dat eens uit.

O.M. Op dit moment houd je je verwijten in, om jezelf een plezier te doen door je moeder te plezieren; straks zal louter het zegevieren over je aard je ijdelheid strelen en je zelfs een heerlijker plezier en voldoening opleveren dan de waardering van je moeder je op dit moment oplevert. Je zult dan rechtstreeks voor jezelf bezig zijn en uit de eerste hand, en niet via de omweg van je moeder. Het maakt de zaak eenvoudiger en de drijfveer ook krachtiger.

J.M. Lieve hemel! zal ik dan nooit het punt bereiken waarop ik het dienstmeisje op de eerste plaats zal sparen ter wille van haarzelf, en niet van mij?

O.M. Ja natuurlijk. In de hemel.

J.M. (Na even nadenken) Temperament. Ik begrijp dus dat je rekening moet houden met je temperament. Dat is vast een belangrijke factor. Mijn moeder is bedachtzaam en niet heetgebakerd. Nadat ik me had aangekleed liep ik naar haar kamer; daar was ze niet; ik riep haar en ze antwoordde vanuit de badkamer. Ik hoorde het water stromen. Ik vroeg haar iets. Ze antwoordde heel rustig dat Jane haar bad vergeten had klaar te maken en dat ze dat nu zelf deed. Ik bood haar aan te bellen, maar ze zei, "Doe maar niet; het zou haar alleen maar verdriet doen als ze geconfronteerd wordt met haar nalatigheid en dat zou een verwijt betekenen; dat verdient ze niet-je kunt haar de streken die haar geheugen met haar uithaalt niet kwalijk nemen." Heeft mijn moeder ook een Innerlijke Meester? En waar was die dan?

O.M. Hij was er wel. Hij was er en was ook uit op zijn eigen rust, plezier en tevredenheid. Het verdriet van Jane zou jouw moeder pijn hebben gedaan. Anders had ze wel voor Jane laten bellen, verdriet of niet. Ik ken vrouwen die er een eersteklas plezier aan hadden beleefd om voor Jane te bellen-die feilloos op de knop hadden gedrukt en gehoorzaamd hadden aan de wet van hun aard en dressuur. Die zijn slaaf van hun Innerlijke Meester. Het is heel waarschijnlijk dat de verdraagzaamheid van je moeder het gevolg is van oefenen. De juiste oefening-waarvan de beste en belangrijkste functie is erop toe te zien dat telkens wanneer het de leerling voldoening geeft, op de tweede plaats anderen daar voordeel van hebben.

J.M. Als u uw plan voor de algemene verbetering van de toestand van de mensheid in een oproep zou samenvatten, hoe zou u dat dan verwoorden?

7 Oproep

O.M. Oefen je ijverig in je idealen, hoger en steeds hoger, tot de top, waar je de beste bevrediging vindt in je doen en laten dat, terwijl het jezelf voldoening geeft, ongetwijfeld je omgeving en de gemeenschap ten goede komt.

J.M. Is dat een nieuw evangelie?

O.M. Nee.

J.M. Is dat al eerder onderwezen?

O.M. Al tienduizend jaar.

J.M. Door wie?

O.M. Door alle grote godsdiensten-alle grote evangeliën.

J.M. Dan bevat het dus niets nieuws?

O.M. O, jawel. Het wordt dit keer openlijk uitgesproken. Dat is nog niet eerder gedaan.

J.M. Hoe bedoelt u?

O.M. Heb ik niet jou op de eerste plaats gezet, en pas later je naasten en de gemeenschap?

J.M. O, dat is dus het verschil. Dat klopt.

O.M. Het verschil tussen vrijuit en onoprecht spreken; het verschil tussen openhartigheid en er omheen draaien.

J.M. Leg uit.

O.M. De anderen bieden je wel honderd steekpenningen om goed te zijn, waarmee ze toegeven dat je je eerst moet verzoenen met je Innerlijke Meester en hem tevreden moet stellen, en niets rechtstreeks moet doen, maar ter wille van hem; vervolgens draaien ze het helemaal om en eisen dat je hoofdzakelijk goed doet ter wille van de ander en je plicht ter wille van de plicht en dat je je zelfopofferingen moet getroosten; vervolgens ontrekken die anderen zich daaraan, draaien er omheen, keren het om, veranderen inconsequent en onlogisch de manier van hun oproep en richten hun overredingskracht op de tweederangs vermogens van de mens en op vermogens waarover hij niet beschikt, waarmee zij die opschuiven naar de eerste plaats; terwijl ik in mijn Oproep logisch en consequent vasthoud aan de oorspronkelijke positie: ik plaats de eisen van de Innerlijke Meester op de eerste plaats en hou ze daar.

J.M. Als we toegeven, ter wille van het bewijs, dat uw systeem en de andere systemen gericht zijn op hetzelfde resultaat en dat ook teweegbrengen-het goede leven-heeft dat van u dan voordelen boven de andere?

O.M. Ja, één-een groot voordeel. Het verbergt niets en geeft geen valse voorstelling van zaken. Als iemand met dat systeem een oprecht en waardevol leven leidt, wordt hij niet misleid door het echte hoofdmotief dat hem daartoe dwingt-in de andere gevallen gebeurt dat wel.

J.M. Is dat een voordeel? Is het een voordeel een verheven leven te leiden vanwege een laaghartige reden? In de andere gevallen leidt hij een verheven leven in de veronderstelling dat hij leeft vanwege een verheven reden. Is dat niet een voordeel?

O.M. Misschien. Hetzelfde voordeel zou hij hebben als hij zou denken dat hij een hertog was, het leven van een hertog leidde en pronkte met pracht en praal, terwijl hij helemaal geen hertog was. Om dat te kunnen ontdekken zou hij alleen maar het Adelboek hoeven raadplegen.

J.M. Maar hoe het ook zij, hij moet de rol van hertog spelen; hij grijpt in zijn buidel en geeft blijk van zijn liefdadigheid zoveel hij zich kan permitteren en dat komt de gemeenschap weer ten goede.

O.M. Hij zou dat ook kunnen zonder hertog te zijn.

J.M. Maar zou hij het dan ook doen?

O.M. Begrijp je niet waar je nu bij uitkomt?

J.M. Waar dan?

O.M. Op het standpunt van de andere systemen: dat het moreel juist is een onwetende hertog opzichtig liefdadigheid te laten verrichten ter wille van zijn trots, een nogal verwerpelijk motief, en hem daarmee ongestraft mee door laten gaan uit angst dat hij, als hij zijn echte motief om dat te doen te weten zou komen, misschien de hand op de knip zou houden en niet langer goed zou doen.

J.M. Maar is het dan niet het beste hem onwetend te laten, zolang hij denkt dat hij anderen goed doet?

O.M. Misschien. Dat is het standpunt van de andere systemen. Zij denken dat boerenbedrog moreel goed genoeg is, als de rente daarvan goede daden en passend gedrag is.

J.M. Volgens mij zou, volgens uw systeem van het handelen van de mens, nooit iemand een goede daad op de eerste plaats voor zichzelf verrichten, in plaats ter wille van de goede daad zelf.

O.M. Heb jij onlangs nog een goede daad gedaan?

J.M. Ja. Vanmorgen nog.

O.M. Vertel me daar wat over.

J.M. De hut van de oude negerin, die mij meestal verzorgde toen ik nog een kind was en een keer mijn leven redde, waarbij ze haar eigen leven op het spel zette, is afgelopen nacht afgebrand en vanmorgen kwam ze huilend naar mij toe en vroeg me om geld om een nieuwe hut te bouwen.

O.M. Jij hebt dat gegeven?

J.M. Natuurlijk.

O.M. Was je blij dat je het geld had?

J.M. Geld? Dat had ik niet. Ik heb mijn paard verkocht.

O.M. Was je blij dat je een paard had?

J.M. Natuurlijk; want als ik geen paard had gehad had ik dat niet kunnen doen en zou mijn moeder de kans te baat hebben genomen om die oude Sally weer op de been te helpen.

O.M. Was je niet vreselijk blij dat je niet werd klemgezet en het dan niet had kunnen doen?

J.M. O, natuurlijk!

O.M. Welnu, dan-

J.M. Hou op! Ik ken uw hele waslijst van vragen en zou die allemaal kunnen beantwoorden zonder dat u uw tijd zou hoeven verdoen door ze te moeten stellen; maar ik zal die hele lijst in een enkele opmerking samenvatten: ik was zo gul om dat ik wist dat de daad mij een fantastisch plezier zou doen en omdat de ontroerende dankbaarheid en vreugde van de oude Sally mij dat nog meer zou geven; en omdat de gedachte dat zij dan gelukkig en uit de problemen zou zijn mij helemaal gelukkig zou maken. Ik deed het allemaal met open ogen en onderkende en besefte dat ik op de eerste plaats uit was op mijn eigen aandeel van de winst. Ik heb het dus nu bekend. Ga verder.

O.M. Ik heb niets meer te bieden; je hebt het gras voor mijn voeten weggemaaid. Zou je nog meer aandrang gevoeld hebben om Sally uit de problemen te halen-zou je dat nog enthousiaster hebben kunnen doen-als je in de waan verkeerd had dat je het uitsluitend ter wille van haar en in haar belang had gedaan?

J.M. Nee! Niets ter wereld zou de drijfveer die mij in beweging zette krachtiger hebben kunnen maken, dwingender en nog onweerstaanbaarder. Ik ben tot het uiterste gegaan!

O.M. Prima. Je begint te vermoeden-en, volgens mij, te weten-dat als iemand ook maar iets sterker aangezet wordt een van twee of twee dozijn dingen te doen, dan een van de andere, hij onherroepelijk dat ene zal doen, of het nou iets goeds of kwaads is; en als het iets goeds is, kunnen alle verleidingen van alle drogredenen niet de kracht van de drijfveer vergroten door ook maar iets toe te voegen aan het gerief en de tevredenheid die hij aan de daad ontleent.

J.M. U gelooft dus dat die in het hart van de mens aanwezige geneigdheid om goed te doen, niet minder wordt door het ontzenuwen van de waan dat goede daden op de eerste plaats verricht worden ter wille van nr. 2 in plaats van nr.1?

O.M. Daar ben ik van overtuigd.

J.M. Lijkt het iets af te doen aan de voortreffelijkheid van de daad?

O.M. Wel als er voortreffelijkheid schuilt in onwaarheid. Dan doet dat die daad teniet.

J.M. Wat moeten we dan nog met de moralist?

O.M. Laat hem openhartig zien dat wat hij met zijn ene mond onderricht, met zijn andere weer terugneemt: doe goed ter wille van jezelf, en prijs je gelukkig met het feit dat je naaste ongetwijfeld deelt in de daaruit volgende voordelen.

J.M. Wilt u nog eens uw Oproep herhalen?

O.M. Oefen je ijverig in je idealen, hoger en steeds hoger, tot de top, waar je de voornaamste bevrediging vindt in je doen en laten dat, terwijl het jezelf voldoening geeft, ongetwijfeld je omgeving en de gemeenschap ten goede komt.

J.M. Denkt u echt dat elke handeling, die iemand verricht, voortkomt uit invloeden van buitenaf?

O.M. Ja.

J.M. Dus als ik besluit iemand te beroven, ben ik niet de bedenker van het idee, maar komt het van buitenaf. Ik zie hem bijvoorbeeld met zijn geld in de weer-en dat zet mij aan tot de misdaad.

O.M. Dat, uit zichzelf? Zeker niet. Het is alleen maar de laatste invloed van buitenaf, een van een reeks voorbereidende invloeden, die zich uitstrekt over een periode van jaren. Geen enkele afzonderlijke invloed van buitenaf kan iemand iets laten doen dat in strijd is met zijn dressuur. Het enige dat hij kan doen is zichzelf op een nieuw spoor zetten en openstaan voor nieuwe invloeden-zoals in het geval van Ignatius van Loyola. Op den duur kunnen die invloeden hem africhten tot een punt waarop het in overeenstemming is met zijn nieuwe karakter om te zwichten voor de laatste invloed en zoiets te doen. Ik zal het geval in een vorm gieten die mijn theorie, volgens mij, duidelijk voor je zal maken. Hier heb ik twee staafjes zuiver goud. Zij stellen twee karakters voor die door jaren ijverig en juist africhten gezuiverd en vervolmaakt zijn. Stel je voor dat je deze sterke en stevig samengeperste karakters kapot wilt maken-wat voor invloed zou je dan moeten uitoefenen op die staafjes?

J.M. Dat moet u zelf bedenken. Ga verder.

O.M. Stel dat ik daar urenlang onder hoge druk een stoomstraal op richt. Zal dat iets uitrichten?

J.M. Niet dat ik weet.

O.M. Waarom niet?

J.M. Omdat een stoomstraal een dergelijke stof niet kan aantasten.

O.M. Prima. Die stoom is een invloed van buitenaf, maar is niet doeltreffend omdat het goud daar geen belangstelling voor heeft. Het staafje blijft zoals het was. Stel dat we aan de stoom kwik in gasvormige toestand toevoegen en de straal weer op het staafje richten, zal dat dan meteen effect hebben?

J.M. Nee.

O.M. Het kwik is een invloed van buitenaf waar goud (door zijn eigen aard-laten we zeggen temperament, karakter) niet onverschillig voor kan zijn. Het wekt de belangstelling van het goud, hoewel we dat niet merken; maar een enkele blootstelling aan die invloed richt geen schade aan. Laten we nu verder gaan met het toepassen van een continue straal en elke minuut een jaar noemen. Na tien of twintig minuten-tien of twintig jaar-is het goudstaafje doordrenkt met kwik, de deugden ervan zijn verdwenen en het karakter aangetast. Ten slotte is het klaar om te bezwijken voor een verleiding, waar het tien of twintig jaar daarvoor, geen aandacht aan had besteed. Wij zullen die verleiding aanbrengen in de vorm van duwen met mijn vinger. Merk je het resultaat?

J.M. Ja; het staafje is in korrels uiteengevallen. Nu begrijp ik het. Het is niet de afzonderlijke invloed van buitenaf, die het doet, maar alleen de laatste in een lange en afbrekende opeenstapeling van invloeden. Nu begrijp ik dat het niet mijn ene drijfveer is om de man te beroven, die mij dat laat doen, maar alleen maar de laatste van een voorbereidende reeks. Zou u het met een parabel kunnen verduidelijken?

8 Een Parabel

O.M. Goed. Er waren eens twee jongens uit New England-een tweeling. Zij waren even goed van karakter, even braaf en zagen er even goed uit. Ze waren een voorbeeld op de Zondagsschool. Op zijn vijftiende kreeg George de gelegenheid om als scheepsjongen mee te varen op een walvisvaarder en vertrok naar de Stille Oceaan. Henry bleef in het dorp wonen. Op zijn achttiende was George matroos en Henry onderwijzer in de voortgezette Bijbelklas. Op zijn tweeëntwintigste was George, doordat hij op zee en in de zeemanshuizen in de havensteden in Europa en het Midden-Oosten had leren vechten en drinken, een gewone gewelddadige bruut geworden, was ontslagen en woonde in Hong Kong en Henry was hoofd van een Zondagsschool. Op zijn zesentwintigste was George een zwerver, een landloper en Henry predikant van de dorpskerk. Toen kwam George naar huis en was te gast bij Henry. Op een avond kwam iemand voorbij het huis en liep de straat uit en met een trieste glimlach zei Henry: "Niet dat ik daar een onbehaaglijk gevoel door wil krijgen, maar die man doet me telkens weer denken aan mijn nijpende armoede, want hij heeft altijd een hoop geld bij zich en komt hier zijn leven lang al elke avond voorbij." Die invloed van buitenaf-die opmerking-was genoeg voor George, maar dat was niet het enige die ervoor zorgde hij de man in een hinderlaag lokte en beroofde; het was slechts de uiting van elf jaar lang opeenhopen van dergelijke invloeden, die de daad teweegbracht die hun lange dracht had voorbereid. Het was nooit bij Henry opgekomen om die man te beroven-zijn goudstaafje was alleen blootgesteld aan stoom; die van George aan gasvormig kwik.

9 Meer over de Machine

Noot.-Als mevr. W. zich afvraagt hoe een miljonair ook maar een dollar kan schenken aan universiteiten en musea, terwijl er iemand is die niet eens brood heeft te eten, heeft zij de vraag zelf al beantwoord. Haar medeleven met de armen laat zien dat zij een bepaalde norm heeft over goedheid; daarmee heeft ze toegegeven dat de miljonair recht heeft op een eigen norm; omdat zij kennelijk eist dat hij haar norm overneemt, eist zij daardoor van zichzelf dat zij die van hem overneemt. De mens kijkt altijd omlaag als hij de norm van iemand anders beoordeelt; door omhoog te kijken vindt hij er nooit een waar hij zijn oordeel over kan geven.

10 Nogmaals Mens-Machine

Jonge Man. Denkt u echt dat de mens gewoon een machine is?

Oude Man. Ja.

J.M. En dat zijn brein automatisch werkt en onafhankelijk is van zijn controle-en op zijn eigen houtje doorgaat met denken?

O.M. Ja. Het is ijverig aan het werk, onophoudelijk aan het werk, tijdens elk bewust moment. Heb je nooit een hele nacht liggen woelen, waarbij je je brein gesmeekt, bezworen en bevolen hebt op te houden met werken en je te laten slapen?-jij, die je misschien verbeeldt dat je brein je dienaar is en je bevelen moet gehoorzamen, dat moet denken wat jij wilt dat het denkt en moet ophouden als jij vertelt dat het op moet houden. Als het verkiest te werken, is er geen enkele manier om het ook maar een enkel moment stil te houden. Zelfs de intelligentste man zou het niet met onderwerpen kunnen bevoorraden, als hij ze zou moeten opzoeken. Als het de hulp van de mens nodig zou hebben, zou het wel tot de ochtend op hem wachten om het door hem werk te laten verschaffen.

J.M. Misschien is dat ook wel zo.

O.M. Nee, het begint meteen, nog voordat iemand voldoende wakker is om het een voorstel te doen. Hij kan gaan slapen en zeggen "Op het moment dat ik wakker word wil ik daar en daar aan denken," maar dat zal hem niet lukken. Zijn brein is veel te snel voor hem; tegen de tijd dat hij voldoende wakker is geworden om halfbewust te zijn, zal hij ontdekken dat het al aan de gang is met een ander onderwerp. Voer zelf maar dat experiment uit en zie wat er gebeurt.

J.M. Als hij wil, kan hij het brein in ieder geval op een ander onderwerp richten.

O.M. Niet als het brein iets anders vindt dat geschikter is. In de regel zal het evenmin luisteren naar een saaie als naar een intelligente spreker. Het weigert elke vorm van overreding. De saaie spreker vermoeit het brein en stuurt het ver weg naar loze dromen; de intelligente spreker zaait stimulerende ideeën waar het achteraan gaat, terwijl het zich tegelijkertijd niet eens bewust is van spreker en verhaal. Je kunt je brein er niet van weerhouden af te dwalen, het wil dat; het is de baas en niet jij.

11 Na een Paar Dagen

O.M. Dromen?-daar zullen we het later over hebben. Heb je inmiddels geprobeerd je brein te op te dragen om op bevelen van jou te wachten en niet op zijn eigen houtje te gaan denken?

J.M. Ja, ik heb het opgedragen om klaar te staan om mijn bevelen in ontvangst te nemen op het moment dat ik 's ochtends wakker werd.

O.M. Gehoorzaamde het?

J.M. Nee. Het begon op eigen houtje ergens over te denken, zonder op me te wachten. Zoals u had voorgesteld, had ik het dus 's avonds een onderwerp opgegeven om 's ochtends mee te beginnen, en het opgedragen daar en nergens anders mee te beginnen.

O.M. Gehoorzaamde het?

J.M. Nee.

O.M. Hoe vaak heb je dit experiment uitgevoerd?

J.M. Tien.

O.M. Hoe vaak is het gelukt?

J.M. Geen enkele keer.

O.M. Het is dus zoals ik heb gezegd: het brein is onafhankelijk van de mens. Hij heeft daar geen zeggenschap over; het doet wat het wil. Het zal een onderwerp aansnijden ondanks hem; hij zal daarmee bezig blijven ondanks hem. Het is volstrekt onafhankelijk van hem.

J.M. Ga verder. Leg uit.

O.M. Kun je schaken?

J.M. Ik heb het een week geleden geleerd.

O.M. Ging je brein de hele eerste nacht door met schaken?

J.M. Praat me er niet over!

O.M. Het was er gedreven en onverzadigbaar in geïnteresseerd; het ging zich te buiten in combinaties; je smeekte het op te houden met het spel en je wat te laten slapen.

J.M. Ja. Het wilde niet luisteren; het speelde gewoon door. Ik werd er doodmoe van en werd 's ochtends gebroken en ellendig wakker.

O.M. Heeft zich wel eens rijmpje of deuntje in je hoofd vastgezet?

J.M. Ja, natuurlijk! "Oze wieze woze, oze wieze woze, wieze walla, kristalla, kristoze, wieze woze-enzovoort. Mijn brein werd er helemaal gek van plezier van. Het herhaalde het dag en nacht door, ondanks alles wat ik deed om het te laten stoppen en ik dacht echt dat ik daar gek van zou worden.

O.M. En dat nieuwe populaire liedje?

J.M. O ja! Dat "In the Swee-eet By and By"; enzovoort. Ja, dat nieuwe liedje met die pakkende melodie zingt dag en nacht door je hoofd, of je nou wakker bent of slaapt, tot je gebroken bent. Er is geen sprake van dat je het brein daarmee kunt laten stoppen.

O.M. Ja, of je nu slaapt of waakt. Het brein is volstrekt onafhankelijk. Het is de baas. Je hebt er niets mee te maken. Het staat zo los van je dat het zijn eigen gang kan gaan, liedjes zingen, schaak spelen, en zijn ingewikkelde en ingenieus geconstrueerde dromen weven, terwijl je slaapt. Het heeft geen behoefte aan jouw hulp, geen behoefte aan je leiding en maakt dus van beiden geen gebruik, of je nou slaapt of waakt. Jij hebt je verbeeld dat jij zelf een gedachte in je hoofd teweeg kon brengen en oprecht gedacht dat je dat kon.

J.M. Ja, dat idee had ik.

O.M. Maar kun je er wel voor zorgen dat het een door jou bedacht droombeeld oppikt, dat het dan uit kan werken?

J.M. Nee.

O.M. En kun je het niet, nadat het zelf een droombeeld heeft voortgebracht gebracht, voorschrijven wat het daarmee moet doen?

J.M. Nee. Niemand kan dat. Denkt u dat het waak- en slaapbrein hetzelfde apparaat zijn?

O.M. Daar zijn wel een argumenten voor. Hebben wij niet wilde en fantastische dagdromen? Dingen die op dromen lijken?

J.M. Ja-zoals het personage van de heer Wells, dat een pil uitvond waardoor hij onzichtbaar werd; en zoals de Arabische Verhalen uit Duizend en een Nacht.

O.M. En zijn er ook dromen die rationeel, eenvoudig, consequent en niet fantastisch zijn?

J.M. Ja. Ik heb wel van die dromen gehad. Dromen die net het echte leven zijn; dromen waarin verschillende personen voorkomen met duidelijk andere karakters-verzinsels van mijn eigen brein en toch vreemdelingen voor mij: een ordinaire of een verfijnde persoon, een wijs iemand, een dwaas, een wreed persoon, iemand die vriendelijke en meedogend is, een ruzieschopper, een vredestichter, oude en jonge mensen, prachtige en lelijke meisjes. Ze praten zoals ze zijn, ieder bewaart zijn eigen eigenschappen. Er zijn levendige ruzies, duidelijke en bijtende beledigingen, sprankelende liefdespassages; tragedies en komedies, verdriet dat je aan het hart gaat, uitspraken en gebeurtenissen die je aan het lachen maken; het geheel is inderdaad precies als het echte leven.

O.M. Brengt jou brein het schema consequent voort, ontwikkelt het dat op een artistieke manier en voert het dat kleine drama geloofwaardig op-allemaal zonder hulp of advies van jou?

J.M. Ja.

O.M. Dat bewijst dat het dat ook kan doen als je wakker bent en zonder hulp of advies van jou-en ik denk dat het dat doet. Het bewijst dat het in beide gevallen hetzelfde oude brein is, dat nooit jouw hulp nodig heeft. Volgens mij is het brein louter een machine, een volstrekt onafhankelijke machine, een automaat. Heb je dat andere experiment geprobeerd, dat ik je heb voorgesteld?

J.M. Welk?

O.M. Dat moest uitmaken hoeveel invloed je op je brein hebt-als je dat al hebt.

J.M. Ja, en dat heeft me min of meer geamuseerd. Ik heb het gedaan zoals u opgedragen had: ik plaatste twee dingen voor me neer-een saai en oninteressant en de andere heel interessant, opwindend en hartstochtelijk. Ik droeg mijn brein op zich uitsluitend bezig te houden met het saaie stuk.

O.M. Gehoorzaamde het?

J.M. Nou nee, eigenlijk niet. Het hield zich bezig met het andere.

O.M. Heb je je best gedaan om het te laten gehoorzamen?

J.M. Ja, ik heb mijn uiterste best gedaan.

O.M. Wat was het stuk waar het geen belangstelling voor wilde tonen of niet aan wilde denken?

J.M. Het was de volgende vraag: als A anderhalve dollar verschuldigd is aan B en B tweedriekwart aan C, en C vijfendertig cent verschuldigd is aan A, en D en A samen driezestiende van-van-de rest herinner ik me op dit moment niet, maar het was in ieder geval volstrekt oninteressant en ik kon er mijn hoofd nauwelijks een halve minuut bijhouden; het bleef naar het andere ding afdwalen.

O.M. Wat was dat andere stuk?

J.M. Daar gaat het niet om.

O.M. Maar wat was het?

J.M. Een foto.

O.M. Van jezelf?

J.M. Nee. Van mijn vriendin.

O.M. Je hebt echt een goede proef uitgevoerd. Heb je het nog een tweede keer geprobeerd?

J.M. Ja. Ik heb mijn brein opgedragen belangstelling te tonen voor het verslag in de ochtendkrant van de varkensmarkt, en tegelijkertijd herinnerde ik het aan iets wat ik zestien jaar geleden had meegemaakt. Hij weigerde zich met de varkens te bemoeien en richtte zijn hele vurige belangstelling op dat oude voorval.

O.M. Wat gebeurde er destijds?

J.M. Een gewapende bandiet sloeg mij in het gezicht, in aanwezigheid van twintig toeschouwers. Het maakt me nog steeds woest en moordzuchtig als ik eraan denk.

O.M. Goeie toetsen, allebei; hele goeie toetsen. Heb je mijn andere voorstel nog uitgeprobeerd?

J.M. Dat waarbij ik moest bewijzen dat, als ik mijn brein aan zijn eigen wensen zou overlaten, het dingen zou vinden om over te denken, zonder enige hulp van mij, en mijzelf er op die manier van te overtuigen dat het een machine is, een automaat, in gang gezet door invloeden van buitenaf en even onafhankelijk van mij als wanneer het in iemand anders' schedel zou zitten. Bedoelt u dat?

O.M. Ja.

J.M. Ik heb het geprobeerd. Ik stond me te scheren. Ik had goed geslapen en mijn brein was heel druk in de weer, zelfs opgewekt en uitbundig. Het vermaakte zich met een fantastische en gelukkige periode uit mijn jonge kinderjaren, die opeens was opgeflitst in mijn geheugen-uitgelokt door het tafereel van een beige poes, die behoedzaam zijn weg koos bovenover de tuinmuur. Door de kleur van die poes kreeg ik die vroegere kat weer voor ogen en zag ik haar lopen over de zijtrap van de kansel; zag haar schuifelen over een groot vel vliegenpapier waar al haar poten bij betrokken waren; zag haar hulpeloos en ontevreden struikelen en omvallen, steeds hardnekkiger, steeds onverzoenlijker, steeds stilzwijgend ontheiligender; zag de zwijgende kerkgangers trillen als een pudding en de tranen over hun wangen rollen. Ik zag het allemaal. Door het zien van die tranen werd mijn geest in een flits naar een heel ver en mistroostiger tafereel vervoerd-in Vuurland-en door Darwins ogen zag ik een naakte inboorling zijn zoontje tegen de rotsen kwakken vanwege een onbeduidend vergrijp; zag de moeder haar stervende kind oprapen, het tegen haar borst drukken en woordeloos huilen. Hield mijn brein daar halt om samen met die naakte zwarte zuster van mij te treuren? Nee-dat was in een ogenblik weer heel ver verwijderd van dat tafereel en druk bezig met een van mijn steeds terugkerende en onaangename dromen. In die droom bevind ik me, ontkleed tot op mijn hemd, ineengekrompen en wegkruipend middenin een grote salon vol keurig geklede dames en heren en vraag ik me af hoe ik daar beland ben. Enzovoort, enzovoort, beeld na beeld, gebeurtenis na gebeurtenis, een schuivend panorama van steeds veranderende, steeds vervliegende, zonder mijn hulp door mijn brein vervaardigde taferelen,-allemachtig, het zou me twee uur kosten om slechts al die dingen op te noemen, die mijn brein mij in vijftien minuten voorschotelde en fotografeerde, laat staan dat ik ze voor u zou moeten beschrijven.

O.M. Als het brein van de mens vrij gelaten wordt, heeft het zijn hulp niet nodig. Er bestaat echter één manier waarbij hij, als hij wil, hulp van zijn brein kan krijgen.

J.M. Hoe dan?

O.M. Als je brein voortsnelt van onderwerp naar onderwerp en op iets inspirerends stuit, doe je mond dan open en begin over dat onderwerp te spreken-of-pak je pen en gebruik die. Dat zal je brein interessant vinden, zich daarop concentreren en met voldoening verdergaan met dat thema. Het zal helemaal de touwtjes in handen nemen en zelf de woorden leveren.

J.M. Maar moet ik het dan niet vertellen wat het moet zeggen?

O.M. Er zijn bepaalde gevallen waarin je daar de tijd niet voor hebt. De woorden springen eruit voor je weet wat er komen gaat.

J.M. Bijvoorbeeld?

O.M. Neem maar een "geestige inval"-een snedige opmerking. Inval is het juiste woord. Het gebeurt opeens. Er is geen tijd om de woorden te rangschikken. Er is geen sprake van denken of nadenken. Als er een geestigheidsmechaniek is, werkt dat automatisch en heeft geen hulp nodig. Als er geen geestigheidsmechaniek aanwezig is, kan geen enkele oefening of nadenken dat resultaat teweegbrengen.

J.M. U denkt dus echt dat de mens niets voortbrengt, niets schept.

12 Het Denkproces

O.M. Inderdaad. Mensen nemen waar en hun breinmachine voegt de dingen automatisch samen. Dat is alles.

J.M. De stoommachine?

O.M. Dat kost vijftig mensen honderd jaar om die uit te vinden. Eén betekenis van uitvinden is ontdekken. Ik gebruik het woord in die betekenis. Beetje bij beetje ontdekken en maken ze gebruik van een grote hoeveelheid onderdelen, die de volmaakte machine zullen gaan maken. Watt merkte op dat stoom in een afgesloten ruimte krachtig genoeg was om het deksel van de theepot op te tillen. Hij bracht dat idee niet voort, maar ontdekte gewoon het feit; de poes had het al honderd keer gezien. Uit de theepot ontwikkelde hij de cilinder-uit de bewegende deksel de zuigerstang. Iets vastmaken aan de zuigerstang dat daardoor bewogen moest worden, was een fluitje van een cent-krukas en wiel. En toen was er een werkende machine. [4]

Een voor een werden er verbeteringen ontdekt door mensen die hun ogen gebruikten, niet hun creatieve vermogens-want die hadden ze niet-en nu, na honderd jaar zijn de geduldige bijdragen van vijftig of honderd waarnemers, samengebald in de wonderbaarlijke machine die het stoomschip aandrijft.

J.M. Een Shakespeareaans theaterstuk dan?

O.M. Het procédé is hetzelfde. De eerste toneelspeler was een primitieve mens. Hij gaf in zijn theatrale oorlogsdansen, scalpdansen enzovoort, gebeurtenissen weer die hij had gezien in het echte leven. Een meer ontwikkelde beschaving zorgde voor meer gebeurtenissen, meer voorvallen; de toneelspeler en verhalenverteller namen ze over. En zo groeide het toneelstuk, beetje bij beetje, scène na scène. Het is opgebouwd uit de feiten van het leven, niet uit verzinsels. Het kostte eeuwen om het Griekse drama tot ontwikkeling te brengen. Het werd ontleend aan de voorafgaande eeuwen; het was de inspiratiebron voor de daaropvolgende eeuwen. Mensen nemen waar en leggen verbanden, dat is alles. Dat doet de rat ook.

J.M. Hoe bedoelt u?

O.M. Hij neemt een geur waar, leidt daaruit kaas af, zoekt en vindt. De astronoom neemt het een en ander waar; voegt zijn een en ander toe aan de een-en-anders van honderd voorgangers, leidt daaruit een onzichtbare planeet af, zoekt en vindt. De rat komt in een val terecht; komt daar met moeite weer uit; leidt daaruit af dat kaas in een val de moeite niet waard is en snuffelt daar niet meer in rond. De astronoom is vreselijk trots op zijn prestatie, de rat over de zijne. Toch zijn het allebei machines; ze hebben machinaal werk verricht; ze hebben zelf niets voortgebracht; ze hebben niet het recht trots te zijn; de hele eer komt hun Schepper toe. Zij verdienen geen lof, geen eer, geen monument als ze sterven, geen herinnering. De een is een ingewikkelde en zorgvuldig uitgewerkte machine, de ander een eenvoudige en beperkte machine, maar ze zijn gelijk in principe, functie en werkwijze; beiden werken niet anders dan automatisch en geen van beiden heeft het recht aanspraak te maken op een persoonlijke superioriteit of een persoonlijke voortreffelijkheid boven de ander.

J.M. Daar volgt dus noodzakelijkerwijs uit dat de mens zich wat zijn persoonlijke voortreffelijkheid betreft en zijn persoonlijke verdienste voor wat hij doet, op hetzelfde niveau bevindt als de rat?

O.M. Zijn broeder rat; ja, zo zie ik dat. Omdat beiden geen aanspraak kunnen maken op een persoonlijke verdienste voor wat ze doen, volgt daar noodzakelijkerwijs uit dat geen van beiden het recht heeft zich een (persoonlijk gecreëerde) superioriteit toe te eigenen over zijn broeder.

J.M. Bent u van plan deze krankzinnigheden te blijven geloven? Zou u dat blijven geloven als u geconfronteerd wordt met door geverifieerde feiten en voorbeelden gesteunde bewijzen?

O.M. Ik ben een bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker geweest.

J.M. Echt?

O.M. De bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker kan altijd van gedachten veranderen door dergelijke argumenten.

J.M. Godzijdank hoor ik u dat zeggen, want nu begrijp ik dat uw bekering-

O.M. Wacht. Je begrijpt me verkeerd. Ik heb gezegd dat ik een Waarheidszoeker ben geweest.

J.M. Hoezo?

O.M. Ik ben dat niet meer. Ben je dat vergeten? Ik heb je verteld dat er alleen maar tijdelijke Waarheidszoekers zijn; dat een blijvende menselijkerwijs onmogelijk is; dat, zogauw de Zoeker iets vindt waarvan hij volstrekt overtuigd is dat het de Waarheid is, hij niet verder zoekt, maar vanaf die dag, met een soldeerbout in de ene en een knuppel in de andere hand, de lekkages heeft gedicht en gedisputeerd heeft met zijn opponenten. Vandaar dat de Presbyteriaan Presbyteriaan blijft, de Mohammedaan Mohammedaan, de Spiritualist Spiritualist, de Democraat Democraat, de Republikein Republikein, de Monarchist Monarchist; en als de bescheiden, serieuze en oprechte Waarheidszoeker die zou vinden in de stelling dat de maan bestaat uit groene kaas, zou niets hem ooit nog van dat standpunt af kunnen brengen; want hij is slechts een automaat en moet gehoorzamen aan de wetten van zijn constructie.

J.M. Nadat-

O.M. Nadat ik dus de Waarheid had gevonden en begreep dat er geen twijfel over bestaat dat de mens maar één drijfveer heeft,-zijn eigen brein tevredenstellen-louter een machine is en geen aanspraak kan maken op eigen verdienste voor wat hij ook doet, is het voor mij menselijkerwijs onmogelijk nog verder te zoeken. De rest van mijn leven zal ik doorbrengen met het oplappen, schilderen, plamuren en lekkages dichten van mijn onbetaalbare bezit en de andere kant opkijken als er een bedreigend argument of een schadelijk feit in de buurt komt.

13 Instinct en Denken

Jonge Man. Dit is weerzinwekkend. Die bezopen theorieën van u, die zonet nog vooruitstrevend waren-over de rat en zo-ontdoen de Mens van heel zijn waardigheid, grootsheid en verhevenheid.

Oude Man. Hij kan nergens van ontdaan worden-het is allemaal bedrog, gestolen kleren. Hij maakt aanspraak op eer, die uitsluitend zijn Schepper toekomt.

J.M. Maar u hebt niet het recht hem op hetzelfde niveau als de rat te plaatsen.

O.M. Dat doe ik ook niet-moreel. Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van de rat. Daarin staat de rat boven de mens.

J.M. Is dat een grap?

O.M. Nee.

J.M. Wat bedoelt u dan?

O.M. Dat valt onder het hoofdstuk Moraal. Dat is een grote vraag. Laten we eerst afmaken waar we mee bezig zijn, voordat we daarmee beginnen.

J.M. Prima. U hebt dus beweerd dat u de Mens op hetzelfde niveau plaatst als de rat. Wat voor niveau? Intellectueel?

O.M. Formeel-niet gradueel.

J.M. Leg uit.

O.M. Volgens mij is het brein van de rat en dat van de mens dezelfde machine, maar met andere mogelijkheden-zoals dat van jou en dat van Edison; zoals dat van de Afrikaanse pygmee en dat van Homerus; zoals dat van de Bosjesman en dat van Bismarck.

J.M. Hoe wilt u die van elkaar onderscheiden, als de lagere dieren geen psychische vermogens hebben maar een instinct, terwijl de mens over de rede beschikt?

O.M. Wat is dat, instinct?

J.M. Dat is alleen maar het gedachteloos en mechanisch uitvoeren van aangeboren gewoonten.

O.M. Waardoor zijn die gewoonten ontstaan?

J.M. Daar is het eerste dier mee begonnen en zijn nakomelingen hebben die geërfd.

O.M. Hoe is dat eerste dier ertoe gekomen om daarmee te beginnen?

J.M. Dat weet ik niet; maar het heeft die niet bedacht.

O.M. Hoe weet je dat het dat niet heeft gedaan?

J.M. Nou-ik mag in ieder geval veronderstellen dat het dat niet heeft gedaan.

O.M. Ik denk niet dat je dat mag. Wat is denken?

J.M. Ik weet hoe u dat noemt: het mechanisch en automatisch samenvoegen van van buitenaf verkregen indrukken, en daar iets uit afleiden.

O.M. Heel goed. Mijn idee over de nietszeggende term "instinct" is, dat het louter versteend denken is; vast en onbezield geworden door gewoonten; het denken was ooit levend en wakker, maar is onbewust geworden-slaapwandelt als het ware.

J.M. Geef eens een voorbeeld.

O.M. Stel je hebt een in het weiland grazende kudde koeien. Ze staan allemaal met de kop in dezelfde richting. Dat doen ze instinctief; schieten daar niets mee op, hebben daar geen reden voor, weten niet waarom ze dat doen. Het is een overgeërfde gewoonte, die oorspronkelijk denken was-dat wil zeggen, het waarnemen van een uiterlijk gegeven en een uit waarneming en door ervaring bevestigde waardevolle conclusie. De oorspronkelijke oeros merkte dat hij gebruik kon maken van de wind om zijn vijand te ruiken om tijdig te kunnen ontsnappen; vervolgens leidde hij daaruit af dat het zinvol was met zijn neus in de wind te staan. Dat is het proces dat de mens redeneren noemt. De denkmachine van de mens werkt precies hetzelfde als die van de andere dieren, maar is een betere en meer Edisonachtige. Als de mens zich in de plaats van de os had bevonden, zou hij verder gegaan zijn, verder geredeneerd hebben: zou een gedeelte van de kudde andersom hebben gezet, zodat voor- en achterkant beschermd zouden zijn.

J.M. Zei u dat de term instinct nietszeggend is?

O.M. Volgens mij is dat een verbasterd begrip. Ik denk dat het ons in verwarring brengt; in de regel wordt het namelijk gebruikt voor gewoonten en drijfveren die lang geleden uit het denken zijn voortgekomen en nu en dan wordt die regel doorbroken en gebruikt voor gewoonten waarvan nauwelijks gesteld kan worden dat ze hun oorsprong in het denken hebben.

J.M. Geef eens een voorbeeld.

O.M. Nou, als iemand zijn broek aandoet, doet hij dat eerst met hetzelfde oude been-nooit met het andere. Dat heeft geen enkel voordeel en geen enkele betekenis. Alle mannen doen dat, en toch heeft volgens mij niemand dat bedacht en met een bepaalde bedoeling overgenomen. Het is echter een gewoonte die ongetwijfeld overgedragen is en overgedragen zal blijven worden.

J.M. Kunt u bewijzen dat die gewoonte echt bestaat?

O.M. Als je daaraan twijfelt, kun je dat zelf bewijzen. Neem maar iemand mee naar een kledingzaak en laat hem een dozijn broeken proberen, dan zul je het zien.

J.M. Het voorbeeld van de koeien is niet-

O.M. Voldoende om te laten zien dat de domme breinmachine van het dier precies hetzelfde is als die van de mens en de manier waarop ze denken ook hetzelfde? Ik zal het verder verduidelijken. Als je de heer Edison een doos zou overhandigen, die je zo had geconstrueerd dat zij door een verborgen apparaat vanzelf open zou vliegen, zou hij daaruit afleiden dat er sprake is van een veer, zou daarnaar op zoek gaan en hem ontdekken. Een oom van mij had een oud paard dat regelmatig werd aangetroffen op een omheind stuk grond, waar maïs was opgeslagen en vrat daar de maïs op. Ik werd daarvoor gestraft, omdat men dacht dat ik onoplettend vergat de houten pin aan te brengen die de het hek afsloot. Ik werd dat telkens weer gestraft worden moe; dat zorgde er ook voor dat ik tot de conclusie kwam dat er ergens een schuldige moest zijn; dus verborg ik mij en hield het hek in de gaten. Op dat moment kwam het paard er aan, trok met zijn tanden de pin eruit en liep naar binnen. Niemand had hem dat geleerd; hij had gekeken-en het vervolgens zelf bedacht. Dat procédé is niet anders dan dat van Edison; hij voegde het een en ander samen en trok een conclusie-en de pin eruit; maar ik liet hem ervoor zweten.

J.M. Daar zit toch iets van denken in, maar het is nog niet erg uitgewerkt. Wilt u dat doen?

O.M. Stel dat de heer Edison iemands gastvrijheid heeft genoten. Hij gaat daar weer naartoe en het huis staat leeg. Hij leidt daaruit af de zijn gastheer verhuisd is. Een tijd later ziet hij de man in een andere stad een huis binnengaan; hij leidt daaruit af dat dat zijn nieuwe huis is en doet daar navraag naar. Ik zal nu het verhaal vertellen over een zeemeeuw, dat verteld is door een bioloog. Het speelt zich af in een Schots vissersdorp, waar zeemeeuwen vriendelijk bejegend werden. De zeemeeuw, waar het verhaal over gaat, bezocht een huisje en werd daar gevoerd; kwam de volgende dag opnieuw en werd weer gevoerd; kwam de keer daarop het huis binnen en at mee met het gezin; bleef dat daarna bijna dagelijks doen. Maar op een keer was de zeemeeuw een paar dagen op reis geweest en toen hij terugkwam stond het huisje leeg. Zijn vrienden waren verhuisd naar een dorp drie mijl verderop. Een paar maanden later zag hij daar het gezinshoofd op straat lopen, volgde hem naar zijn huis, kwam het huis in zonder excuus of verontschuldiging en werd weer een dagelijkse gast. Zeemeeuwen scoren psychisch niet hoog, maar zoals je ziet beschikte deze over een geheugen en het vermogen om te redeneren en maakte daar op een Edisonachtige manier gebruik van.

J.M. En toch was het geen Edison en zou dat ook nooit kunnen worden.

O.M. Misschien niet. Jij wel?

J.M. Dat slaat nergens op. Ga verder.

O.M. Als iemand als Edison in moeilijkheden zou zitten en een onbekende hem daaruit zou halen en hij de dag daarop in dezelfde mogelijkheden verzeild zou raken, zou hij daaruit afleiden wat hij zou moeten doen, als hij tenminste het adres van de onbekende weet. Het volgende is het door een bioloog verteld geval van een vogel en een onbekende. Een Engelsman zag een vogel opgewonden kwetterend rond de kop van zijn hond fladderen, die op de grond lag. Hij liep naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. De hond had een jonge vogel in zijn bek-ongedeerd. De man redde de vogel, zette die in de struiken en nam de hond mee. De volgende ochtend vroeg, kwam de moedervogel weer naar de man toevliegen, die op zijn veranda zat en haalde hem door haar rondfladderen over haar te volgen naar een afgelegen plek van het terrein-vloog een stukje voor hem uit, wachtte hem dan weer op enzovoort; en volgde daarbij het kronkelpad, in plaats van rechtstreeks naar de plek te vliegen. De afstand bedroeg ongeveer honderd yards. Dezelfde hond was de schuldige; hij had het vogeljong weer te pakken en opnieuw moest hij het loslaten. De moedervogel had het dus allemaal uitgedokterd; omdat de onbekende haar een keer had geholpen, leidde zij daaruit af dat hij het opnieuw zou doen; ze wist waar ze hem kon vinden en vloog in vertrouwen op haar doel af. Wat er in haar kopje gebeurde was hetzelfde als wat in het hoofd van Edison zou zijn gebeurd. Ze voegde het een en ander samen-dat is het enige wat denken is-en daaruit vormde zij haar logische reeks van conclusies. Edison zou het zelf niet beter hebben gedaan.

J.M. Gelooft u dat veel van die redeloze dieren kunnen denken?

O.M. Ja-de olifant, aap, paard, hond, papegaai, ara, spotlijster en een heleboel andere. De olifant, die een kameraad in een kuil zag vallen en daar zand en andere troep in gooide tot de bodem ver genoeg omhoog was gekomen om de gevangen olifant eruit te laten stappen, beschikte over denkvermogen. Volgens mij kunnen alle dieren die dingen leren door onderricht en dressuur, moeten weten hoe ze kunnen waarnemen, het een en ander samenvoegen en daaruit een conclusie trekken-het denkproces. Zou jij een zwakzinnige krijgshandboeken kunnen laten leren, hoe hij zich op bevel terug zou moeten trekken, op zou moeten rukken en ingewikkelde manoeuvres op het slagveld zou moeten uitvoeren?

J.M. Niet als hij helemaal zwakzinnig zou zijn.

O.M. Welnu, kanaries kunnen dat allemaal leren; honden en olifanten leren allerlei fantastische dingen. Zij moeten ongetwijfeld kunnen waarnemen, dingen met elkaar in verband kunnen brengen en tegen zichzelf zeggen, "Nu begrijp ik dat ik, als ik op bevel zus en zo doe, geprezen wordt en te eten krijg; als ik iets anders doe wordt ik gestraft." Je kunt vlooien vrijwel alles leren wat een Congreslid kan.

J.M. Stel dus dat die redeloze dieren op een lager niveau kunnen denken, zijn er dan ook die dat op een hoger niveau kunnen? Bestaat er een dier dat de mens evenaart?

O.M. Ja. Als denker en plannenmaker is de mier de gelijke van elk primitief volk; als autodidactische specialist in verschillende kunsten is zij boven elk primitief volk verheven; en in een of twee zeer intellectuele eigenschappen steekt zij uit boven ieder mens, beschaafd of onbeschaafd!

J.M. Och, kom! U slecht de intellectuele grens die mens en dier scheidt.

O.M. Neem me niet kwalijk. Je kunt niet iets slechten dat niet bestaat.

J.M. Ik hoop dat u dat niet serieus meent. In alle ernst zeggen dat die grens niet bestaat, kunt u niet echt menen.

O.M. Ik zeg dat wel in alle ernst. De voorbeelden van paard, zeemeeuw, moedervogel en olifant laten zien dat die dieren hun een en ander op precies dezelfde manier samenvoegen als Edison zou hebben gedaan en daaruit dezelfde conclusies trekken als hij zou hebben gedaan. Hun breinmechaniek was precies hetzelfde als dat van hem, ook de werkwijze. Hun uitrusting was even minderwaardig vergeleken met die van de klok van de kathedraal van Straatsburg, maar dat is het enige verschil-er bestaat geen grens.

J.M. Dat lijkt ergerlijk juist; en is duidelijk kwetsend. Het verheft het redeloze dier tot-tot-

O.M. Die leugenachtige uitspraak moeten we laten varen en hen de Ondoorgronde Schepsels noemen; voor zover we kunnen weten, bestaat er niet zoiets als een redeloos dier.

J.M. Op wat voor gronden beweert u dat?

O.M. Op heel eenvoudige. "Redeloos" dier suggereert dat een dier geen denkapparaat heeft, geen verstand, geen taal, geen manier om over te brengen wat het in zijn kop heeft. We weten dat de kip wel over taal beschikt. We kunnen niet alles begrijpen wat zij zegt, maar we kunnen gemakkelijk een of twee van haar uitspraken leren. We weten wanneer ze zegt, "ik heb een ei gelegd;" we weten wanneer ze tegen haar kuikens zegt, "hierheen, liefjes, ik heb een worm gevonden;" we weten wat ze zegt als ze de waarschuwing uit: "Snel! Opschieten! Kruip onder je moeders vleugels, daar komt een havik aan!" We verstaan de poes als ze zichzelf uitrekt, aanhankelijk en tevreden spint en zachtjes haar stem verheft en zegt, "kom, poesjes, 't eten staat klaar;" we verstaan haar als ze jammerend rondloopt en zegt, "waar kunnen ze zijn? Ze zijn weg. Wil je me helpen zoeken?" en we verstaan de beruchte Tom als hij haar middenin de nacht vanaf zijn schuurtje uitdaagt, "kom hier jij, voortbrengsel van onzedelijk contact, ik zal je vacht eens in de rondte laten vliegen!" We verstaan een paar van de uitdrukkingen van een hond en leren een paar van de uitingen begrijpen van elke vogel of ander dier dat we temmen en gadeslaan. De duidelijkheid en nauwkeurigheid van de paar uitspraken van de kip die wij verstaan, bewijst dat zij haar eigen soort wel honderd dingen duidelijk kan maken die wij niet kunnen begrijpen-kortom, dat ze een gesprek kan voeren. En dat bewijsmateriaal geldt ook in het geval van al die anderen van de grote leger der Ondoorgronden. Dat is net als die arrogantie en onbeschaamdheid waarmee de mens een dier redeloos noemt, omdat het in zijn stompzinnige opvattingen dom is. Wat de mier betreft-

J.M. Ja, nog een keer over de mier, het wezentje dat-zoals u lijkt te denken-het laatste restje wegmaait van de intellectuele grens tussen mens en Ondoorgronde.

O.M. Dat doet zij ongetwijfeld. In zijn hele geschiedenis heeft de Australische aboriginal nooit een huis voor zichzelf bedacht en gebouwd. De mier is een verbazingwekkende architect. Ze is een piepklein schepseltje, maar bouwt een acht voet hoog sterk en duurzaam huis-een huis dat verhoudingsgewijs even groot is als het grootste parlementsgebouw of kathedraal, vergeleken met de lengte van de mens. Geen enkel primitief volk heeft architecten voortgebracht die dat peil van genialiteit en cultuur ook maar kunnen benaderen. Geen enkel beschaafd volk heeft architecten voortgebracht die een huis konden ontwerpen dat beter geschikt was voor gebruik dan het mierenvolk. Haar huis bevat een troonzaal; kinderkamers voor haar jongen; graanschuren; vertrekken voor haar soldaten, werkers, enz.; en die vertrekken en de veelsoortige hallen en gangen die daarmee in verbinding staan, zijn gerangschikt en verdeeld met een geschoold en ervaren oog voor gemak en geschiktheid.

J.M. Dat zou gewoon alleen maar instinct kunnen zijn.

O.M. Dat zou dan de primitieve mens ook kunnen verheffen als hij dat had. Maar laten we eerst verder kijken voordat we conclusies trekken. De mier heeft soldaten-bataljons, regimenten en legers; en die hebben allemaal hun toegewezen kapiteins en generaals, die hen ten strijde voeren.

J.M. Dat zou ook instinct kunnen zijn.

O.M. We zullen nog wat verder kijken. De mier heeft een regeringsstelsel; goed uitgestippeld en uitgewerkt en goed uitgevoerd.

J.M. Opnieuw instinct.

O.M. Ze heeft massa's slaven en is een strenge en onrechtvaardige werkgever van gedwongen arbeid.

J.M. Instinct.

O.M. Ze heeft koeien die gemolken worden.

J.M. Vanzelfsprekend instinct.

O.M. In Texas vestigt ze een boerenbedrijf, twaalf voet in het vierkant, beplant, wiedt en bebouwt dat, verzamelt de oogst en bergt die op.

J.M. Allemaal instinct.

O.M. De mier maakt onderscheid tussen vriend en vreemdeling. Sir John Lubbock nam mieren van twee verschillende kolonies, voerde ze dronken en legde ze bewusteloos neer bij een van de kolonies in de buurt van water. Mieren van die kolonie liepen er naartoe, onderzochten ze, bespraken deze te schande gemaakte schepsels en droegen vervolgens hun vrienden naar huis en gooiden de vreemdelingen in het water. Sir John herhaalde het experiment een aantal malen. Een tijd lang deden de nuchtere mieren wat ze eerst ook hadden gedaan-hun vrienden naar huis dragen en de vreemdelingen in het water gooien. Maar ten slotte verloren ze hun geduld, omdat ze zagen dat hun hervormingsinspanningen niets uithaalden en gooiden toen zowel hun vrienden als de vreemdelingen in het water. Kom nou-is dat instinct, of is dat het bedachtzaam en intelligent overleggen van iets dat voor hun ervaring nieuw is-absoluut nieuw; met uiteindelijk een uitspraak, vellen van het oordeel en uitvoeren van het vonnis? Is dat instinct?-door eeuwenlange gewoonten versteend denken-of is het spiksplinternieuw denken, geïnspireerd door nieuwe gebeurtenissen, nieuwe omstandigheden?

J.M. Dat moet ik toegeven. Het was niet het gevolg van een gewoonte; het lijkt allemaal nadenken, denken, het een en ander samenvoegen, zoals u dat zegt. Ik geloof dat het denken was.

O.M. Ik zal je een ander voorbeeld van denken geven. Op de tafel in de kamer van Franklin stond een kopje suiker. De mieren kregen het te pakken. Hij probeerde dat op verschillende manieren te verhinderen; de mieren bleken steeds slimmer dan hij. Ten slotte bedacht hij een manier die elke toegang afsloot-misschien plaatste hij de tafelpoten en een pan met water, of maakte een kring van teer rond het kopje, dat weet ik niet meer. In ieder geval wachtte hij af om te zien wat ze zouden doen. Ze probeerden verschillende mogelijkheden uit-allemaal mislukt. De mieren waren vreselijk in de war. Uiteindelijk hielden ze beraad, bespraken het probleem en kwamen tot een besluit-en deze keer versloegen ze die grote filosoof. Ze vormden een stoet, staken de vloer over, klommen tegen de muur op, marcheerden over het plafond tot het punt dat zich precies boven het kopje bevond en lieten zich een voor een gaan en vielen erin! Was dat instinct-door eeuwenlange geërfde gewoonte versteend denken?

J.M. Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat het een opnieuw beredeneerd systeem was om het hoofd te bieden aan een nieuwe noodtoestand.

O.M. Heel goed. Je hebt dus toegegeven dat er in die twee voorbeelden sprake is van een vermogen om te redeneren. Ik kom nu tot een bijzonderheid waarin de mier verreweg de meerdere is van welke mens dan ook. Sir John Lubbock bewees door middel van een groot aantal experimenten dat een mier een onbekende mier van haar eigen soort ogenblikkelijk herkent, zelfs als die mier vermomd is-met verf. Hij bewees ook dat een mier elke afzonderlijke mier kent in haar eigen mierenhoop met vijfhonderdduizend zielen. Ook na een jaar afwezigheid van een van de vijfhonderdduizend zal ze meteen de teruggekeerde afwezige herkennen en die herkenning opluisteren met een hartelijk welkom. Hoe gebeurt dat herkennen? Niet door de kleur, want geverfde mieren werden ook herkend. Niet door geur, want met chloroform gedepte mieren werden herkend. Niet door taal en ook niet door signalen met de voelsprieten of contact, want de dronken en roerloze mieren werden herkend en vriend onderscheiden van de vreemdeling. De mieren behoorden allemaal tot dezelfde soort, daarom moesten de vrienden herkend worden door vorm en uitdrukking-vrienden die deel uitmaakten van een mierenhoop van vijfhonderdduizend individuen! Is er één mens die een geheugen voor vorm en uitdrukking heeft, dat dat benadert?

J.M. Vast niet.

O.M. De mieren van Franklin en Lubbock tonen een verfijnd vermogen om het een en ander samen te voegen voor nieuwe en onbeproefde noodtoestanden en slimme conclusies te trekken uit die combinaties-exact het breinproces van de mens. Met behulp van zijn geheugen bewaart de mens zijn waarnemingen en redeneringen, denkt daarover na, voegt daaraan toe, combineert opnieuw, en bereikt zodoende, stap voor stap, grote resultaten-van theeketel tot ingewikkelde stoommachine van het zeeschip; van eigen arbeid tot slavenarbeid; van wigwam tot paleis; van onberekenbare jacht tot landbouw en opgeslagen voedsel; van nomadenleven tot een bestendige regering en gebundeld gezag; van onsamenhangende horden tot samengepakte legers. De mier kan waarnemen, beschikt over redeneervermogen en het beschermende extra van een verbazingwekkend geheugen; zij heeft de ontwikkeling van de mens en de wezenlijke eigenschappen van zijn beschaving verdubbeld en jij noemt dat instinct!

J.M. Misschien mis ik zelf wel dat redeneervermogen.

O.M. Niemand vertellen hoor, nooit meer doen.

J.M. We zijn een heel eind gekomen. En als ik het goed begrijp, moet ik dus toegeven dat er helemaal geen grens bestaat, die de Mens en de Ondoorgronde Schepsels van elkaar scheidt?

O.M. Dat moet je inderdaad toegeven. Een dergelijke grens bestaat niet-je kunt daar op geen enkele manier omheen. De mens beschikt over een verfijndere en kundigere machine dan die anderen, maar het is dezelfde machine en werkt op dezelfde manier. En hij, noch die anderen, kunnen de machine bevelen-die werkt strikt automatisch, is onafhankelijk van sturing, werkt naar eigen goeddunken, als hij daar zin in heeft en kan niet gedwongen worden.

J.M. Wat het breinmechaniek betreft zijn de mens en de andere dieren dus helemaal hetzelfde, en bestaat er helemaal niet zo'n enorm onderling verschil, behalve in kwaliteit, niet in soort.

O.M. Het gaat over de toestand ervan-de intellectuele begaafdheid. Aan beide zijden bestaan er uitgesproken beperkingen. Wij kunnen niet leren veel van hun taal te begrijpen, maar de hond, de olifant, enz., leren een heleboel begrijpen van de onze. In zoverre zijn zij onze meerderen. Aan de andere kant kunnen zij niet leren lezen, schrijven, enz., noch een van onze verfijnde en verheven dingen uitvoeren. Daarin zijn wij ten opzichte van hen verreweg de meerderen.

J.M. Prima, ze mogen houden wat ze hebben en krijgen; er is nog steeds een muur, en een huizenhoge. Zij hebben geen Moreel Besef gekregen; wij wel en dat tilt ons onmetelijk hoog boven hen uit.

O.M. Hoe kom je daarbij?

J.M. Nou zeg-laten we ophouden. Ik heb al die andere schandaligheden en krankzinnigheden doorstaan en dat is genoeg; ik ben niet van plan de mens en de andere dieren op hetzelfde morele niveau te plaatsen.

O.M. Ik was niet van plan de mens tot dat niveau op te takelen.

J.M. Dit gaat te ver! Ik vind het niet juist om over dergelijke dingen grappen te maken.

O.M. Ik maak geen grap, ik denk alleen wat na over een duidelijke en eenvoudige waarheid-en zonder harteloos te zijn. Het feit dat de mens goed van kwaad kan onderscheiden, is een bewijs van zijn intellectuele superioriteit ten opzichte andere schepsels; maar het feit dat hij kwaad kan doen, bewijst zijn morele inferioriteit ten opzichte van elk schepsel dat dat niet kan. Ik geloof dat dit standpunt niet aanvechtbaar is.

14 De Vrije Wil

J.M. Wat is uw opvatting over de Vrije Wil?

O.M. Zoiets bestaat niet. Had die man dat, die de oude vrouw zijn laatste kwartje gaf en in de storm naar huis ploeterde?

J.M. Hij had de keuze tussen de oude vrouw helpen en haar laten lijden. Of niet?

O.M. Ja, er moest een keuze gemaakt worden tussen lichamelijk welzijn enerzijds en geestelijk welzijn anderzijds. Het lichaam deed natuurlijk een sterk beroep op hem-het was heel zeker dat het lichaam dat zou doen; de geest deed dat op haar beurt. Er moest een keuze gemaakt worden tussen die twee verzoeken en dat gebeurde. Wie of wat bepaalde die keuze?

J.M. Iedereen, behalve u, zou zeggen dat de man dat bepaalde en daarmee uit Vrije Wil handelde.

O.M. Ons wordt doorlopend verzekerd dat de mens begiftigd is met een Vrije Wil en dat hij die kan en moet uitvoeren, als hem de keuze geboden wordt tussen goed en minder goed gedrag. Toch hebben we duidelijk gezien in het geval van die man dat hij in werkelijkheid geen Vrije Wil had: zijn aard, wat hij geleerd had en de dagelijkse invloeden die hem hadden gevormd en hem gemaakt hadden tot wat hij was, dwongen hem de oude vrouw te redden en zodoende zichzelf in veiligheid te brengen-te redden van geestelijke pijn, van ondraaglijke ellende. Híj maakt die keuze niet, die werd voor hem gemaakt door krachten waar hij geen zeggenschap over had. De Vrije Wil heft altijd bestaan in woorden, maar daarmee houdt het op volgens mij-houdt op bij gebrek aan feiten. Ik gebruik die uitdrukking-Vrije Wil-meestal niet maar een andere.

J.M. Welke dan?

O.M. Vrije Keuze.

J.M. Wat is het verschil?

O.M. De een houdt een onbeperkt vermogen in om te handelen zoals je wilt, de ander alleen maar een psychisch proces: de kritische bekwaamheid om te bepalen welk van twee dingen het meest juist en rechtvaardig is.

J.M. Wilt u alstublieft dat verschil verduidelijken?

O.M. Het brein kan het juiste en rechtvaardige vrij selecteren, kiezen, en aanwijzen-daar houdt zijn functie op. Het kan niet verdergaan. Het heeft niet het gezag om te zeggen dat gehandeld moet worden in overeenstemming met het ene en dat het andere van de hand gewezen moet worden. Dat gezag ligt in andere handen.

J.M. Van de mens?

O.M. Van de machine die hem vertegenwoordigt. In zijn aangeboren aard en het karakter dat daar omheen gebouwd is door dressuur en omgeving.

J.M. Zal die machine dan handelen in overeenstemming met het juiste van die twee?

O.M. Die zal doen waar ze zin in heeft. De machine van George Washington zou handelen in overeenstemming met het ene; die van Pizarro met het andere.

J.M. Dus als ik het goed begrijp wijst de breinmachine van de slechte mens rustig en onpartijdig aan, welke van de twee dingen juist en rechtvaardig is-

O.M. Ja, en zijn morele mechaniek zal ongehinderd handelen in overeenstemming met het ene of het andere, volgens zijn aard, en volstrekt onverschillig staan ten opzicht van het gevoel van het brein over de zaak-dat wil zeggen, zou, als het brein enig gevoel zou hebben; en dat heeft het niet. Het is slechts een thermometer: het registreert warmte en kou, en bekommert zich geen fluit om beiden.

J.M. Dan kunnen we dus niet beweren dat, als iemand weet welke van de twee dingen juist is, hij dan absoluut verplicht is dat te doen?

O.M. Zijn aard en dressuur zullen uitmaken wat hij zal doen en dat doet hij dan ook; hij kan daar niets aan doen, hij heeft geen zeggenschap over het geheel. Was het soms niet juist dat David erop uit ging en Goliath versloeg?

J.M. Ja.

O.M. Zou het dan voor ieder ander even juist zijn geweest om dat te doen?

J.M. Zonder twijfel.

O.M. Zou het dan voor een geboren lafaard ook juist zijn geweest om het te proberen?

J.M. Ja.

O.M. Je weet dat geen enkele geboren lafaard dat ooit geprobeerd zou hebben, of niet?

J.M. Ja.

O.M. Je weet toch ook dat de aard en het karakter van een geboren lafaard een absoluut en onoverkomelijk obstakel zou zijn om zoiets ook maar ooit te proberen?

J.M. Ja, dat weet ik.

O.M. Begrijpt hij wel duidelijk dat het juist zou zijn om het te proberen?

J.M. Ja.

O.M. Heeft zijn brein de Vrije Keuze om te bepalen of het juist zou zijn om het te proberen?

J.M. Ja.

O.M. Dus vanwege zijn aangeboren lafheid kan hij het gewoon niet proberen; wat komt er dan terecht van zijn Vrije Wil? Waar is zijn Vrije Wil dan? Waarom beweren dat hij een Vrije Wil heeft, als de naakte feiten laten zien dat hij die niet heeft? Waarom staande houden dat, omdat hij en David op dezelfde manier zien wat juist is, ook beiden op dezelfde manier moeten handelen? Waarom de geit en de leeuw dezelfde wetten voorschrijven?

J.M. Is er echt niet zoiets als de Vrije Wil?

O.M. Ik denk het volgende. De wil bestaat. Maar die heeft niets te maken met het verstandelijk waarnemen van juist en onjuist, en heeft daar ook geen zeggenschap over. Davids aard en wat hij geleerd had, beschikten over een Wil, en die vormde een dwingende kracht; David moest haar uitspraken gehoorzamen; hij had geen keuze. De aard van de lafaard en wat hij geleerd had beschikten ook over een Wil, die dwingend is; die hem beveelt gevaar te mijden en die hij gehoorzaamt; hij heeft geen keuze. Maar noch Davids, noch lafaards hebben een Vrije Wil-een wil die juist of onjuist kan handelen, naar gelang de uitspraak van hun brein beslist.

15 Niet Twee Waarden, maar Slechts Een

J.M. Er is iets dat me dwars zit: ik kan niet uitmaken waar u de lijn trekt tussen materiele hebzucht en psychische hebzucht.

O.M. Ik trek geen enkele lijn.

J.M. Hoe bedoelt u?

O.M. Materiële hebzucht bestaat helemaal niet. Alle hebzucht is psychisch.

J.M. Alle verlangens, wensen en ambities, allemaal psychisch, nooit materieel?

O.M. Ja. Je Innerlijke Meester eist dat jij in alle gevallen zijn psyche tevreden stelt-die alleen. Hij eist nooit iets anders, hij toont nooit enige belangstelling voor iets anders.

J.M. Och, kom! Als hij snakt naar het geld van iemand anders-is dat dan niet nogal duidelijk materieel en grof?

O.M. Nee. Dat geld is louter een symbool-het vertegenwoordigt een psychisch verlangen, in een zichtbare en concrete vorm. Elk zogenaamd materieel ding dat jij wilt hebben is slechts een symbool: je wilt het niet voor het ding zelf, maar omdat het je psyche voorlopig tevreden kan stellen.

J.M. Wilt u dat nader omschrijven?

O.M. Prima. Misschien is het gewenste ding een nieuwe hoed. Je bemachtigt die en je ijdelheid is gestreeld en je brein tevreden gesteld. Stel dat je vrienden de draak steken met die hoed, er grappen over maken: dan verliest die meteen zijn waarde: je schaamt je ervoor, legt hem uit het zicht, wilt hem nooit meer zien.

J.M. Ik denk het. Ga verder.

O.M. Het is toch dezelfde hoed, of niet? Hij is op geen enkele manier veranderd. Maar het was niet de hoed die je wilde, maar wat die vertegenwoordigde-iets om je brein te behagen en tevreden te stellen. Toen hij daar niet in slaagde, was zijn waarde volkomen verdwenen. Materiele waarde bestaat niet; alleen waarde voor het brein. Je zult tevergeefs speuren naar iets met materiele waarde die feitelijk is, echt-zoiets bestaat niet. De enige waarde die het, al is het maar voor een moment, bezit, is waarde voor het brein daarachter: verwijder dat en het is meteen waardeloos-zoals de hoed.

J.M. Kun je dat ook uitbreiden naar geld?

O.M. Ja. Het is louter een symbool. Het heeft geen materiele waarde; je denkt dat het wil hebben ter wille van het geld, maar dat is niet zo. Je wilt het hebben vanwege de psychische inhoud die het geeft; als het daar niet in slaagt, is de waarde verdwenen. Er bestaat een tragisch verhaal over een man die als een slaaf ploeterde, rusteloos en ontevreden, totdat hij een fortuin bijeen had gegaard, waar hij gelukkig mee en uitgelaten over was; toen vaagde de pest in een week alle mensen die hij liefhad weg en bleef hij eenzaam achter. De waarde van zijn geld was weg. Hij realiseerde zich dat zijn plezier daarin niet van het geld zelf kwam, maar van de psychische tevredenheid die hij ontleende aan het plezier dat zijn gezin beleefde aan de genoegens en vreugde waarmee het daardoor werd overladen. Geld heeft geen materiele waarde; als je de psychische waarde eraf haalt blijft er alleen maar troep over. Zo is het met alle dingen, klein of groot, majestueus of onbeduidend-zonder uitzondering. Kronen, scepters, centen, nepjuwelen, dorpsbekendheid, wereldwijde roem-allemaal eender, zij hebben geen materiele waarde: als zij het brein tevreden stellen zijn ze kostbaar, als dat niet lukt, zijn ze waardeloos.

16 Een Netelige Kwestie

J.M. Ik blijf de hele tijd maar verward en verbaasd door uw ongrijpbare uitspraken. Soms verdeelt u de mens in twee of drie afzonderlijke persoonlijkheden, elk met zijn eigen gezag, bevoegdheden en verantwoordelijkheden en in die toestand kan ik hem niet vatten. Als ik het echter over de mens heb, is hij alles in één, en dat valt eenvoudig te begrijpen en te overzien.

O.M. Als dat waar is, is dat prettig en handig. Als jij het hebt over "mijn lichaam" wie is dan die "mijn."

J.M. Dat ben "ik."

O.M. Dus het lichaam is eigendom, en die Ik de eigenaar. Wie is die Ik?

J.M. Die Ik is het geheel; het is gemeenschappelijk bezit; onverdeeld eigenaarschap, toegekend aan het geheel.

O.M. Als die Ik een regenboog bewondert, is het dan de hele Ik die die bewondert, haren, handen, enkels en alles meegerekend?

J.M. Natuurlijk niet. Mijn brein bewondert die.

O.M. Dan verdeel jij zelf dan dat Ik. Iedereen doet dat; iedereen moet dat doen. Maar wat is dat Ik dan echt?

J.M. Ik denk dat het maar uit twee delen bestaat-lichaam en geest.

O.M. Denk je dat? Als je zegt "ik geloof dat de aarde rond is," wie is dan die Ik die dat zegt?

J.M. Het brein.

O.M. Als je zegt "ik ben verdrietig over het verlies van mijn vader," wie is dan die Ik?

J.M. Het brein.

O.M. Oefent het brein een verstandelijke functie uit als het het bewijs dat de aarde rond is onderzoekt en aanvaardt?

J.M. Ja.

O.M. Oefent het brein een verstandelijke functie uit als het het verlies van je vader betreurt?

J.M. Dat is geen werking van het brein, dat is een kwestie van gevoel.

O.M. Dan zit de oorsprong daarvan niet in je brein, maar in je morele domein.

J.M. Toegegeven.

O.M. Is je brein een gedeelte van je fysieke uitrusting?

J.M. Nee. Dat staat daar los van; het is iets psychisch.

O.M. Als het psychisch is, kan het dan niet beïnvloed worden door lichamelijke prikkels?

J.M. Nee.

O.M. Blijft het brein nuchter als het lichaam dronken is?

J.M. Nee, natuurlijk niet.

O.M. Is er dan een lichamelijk effect aanwezig?

J.M. Het lijkt er wel op.

O.M. Een schedelbreuk kan een stoornis van het brein teweegbrengen. Hoe kan dat gebeuren als het brein iets psychisch is en onafhankelijk van lichamelijke invloeden?

J.M. Dat weet ik niet.

O.M. Als je pijn in je voet hebt, hoe weet je dat dan?

J.M. Dat voel ik.

O.M. Maar je voelt het pas als een zenuw de beschadiging aan het brein meldt. Het brein is toch de zetel van de psyche?

J.M. Volgens mij wel.

O.M. Maar is het dan niet helemaal psychisch als je zonder hulp van een fysieke boodschapper op de hoogte gebracht wordt van wat er in je periferie gebeurt? Je merkt dat de vraag wie of wat dat Ik is, helemaal niet zo eenvoudig is. Je zegt "ik bewonder de regenboog," en "ik geloof dat de aarde rond is," en in deze gevallen ontdekken we dat het niet het Ik is dat spreekt, maar alleen het psychische gedeelte. Je zegt "ik ben verdrietig," en opnieuw is het helemaal niet het Ik dat spreekt, maar alleen je morele gedeelte. Vervolgens zeg je dat het brein helemaal psychisch is; en dan zeg je "ik heb pijn" en ontdekt dat dit keer het Ik psychisch en geestelijk samen is. We gebruiken allemaal dat "Ik" op die onbestemde manier, daar is niets aan te doen. Wij verbeelden ons een Meester en Koning die heerst over wat jij Het Geheel noemt, en daar spreken wij over als het "Ik," maar als we dat proberen te definiëren, merken we dat we dat niet kunnen. Verstand en gevoel kunnen volstrekt onafhankelijk van elkaar tewerk gaan; we merken dat en kijken rond naar een Heerser, die meester over beiden is en kan dienen als een duidelijk en onbetwistbaar "Ik," dat ons in staat stelt te weten wat we bedoelen en over wie of wat we spreken als we dat voornaamwoord gebruiken, maar dat moeten we opgeven en bekennen dat we hem niet kunnen vinden. Voor mij is de Mens een machine, samengesteld uit een heleboel mechanieken, morele en psychische die automatisch tewerk gaan, in overeenstemming met de prikkels van een Innerlijke Meester, die is samengesteld uit een aangeboren aard en een opeenhoping van allerlei invloeden van buitenaf en alles wat aangeleerd is; een machine waarvan de enige functie is het verzekeren van het psychisch tevreden stellen van de meester, of zijn wensen nu goed of slecht zijn; een machine waarvan de Wil absoluut is en gehoorzaamd moet worden, en die altijd gehoorzaamd wordt.

J.M. Misschien is dat Ik dan de Ziel?

O.M. Misschien, maar wat is de Ziel?

J.M. Dat weet ik niet.

O.M. En iemand anders ook niet.

17 De Belangrijkste Drijfveer

J.M. Wat is de Meester?-of, gewoon gezegd, het Geweten? Leg me dat eens uit.

O.M. Dat is de mysterieuze Alleenheerser, die in de mens huist en hem dwingt zijn wensen te bevredigen. Je zou het de Belangrijkste Drijfveer kunnen noemen-de honger naar Zelfwaardering.

J.M. Waar zit die dan?

O.M. In de morele instelling van de mens.

J.M. Zijn zijn bevelen heilzaam voor de mens?

O.M. Het welzijn van de mens interesseert hem niet; hij maakt zich nergens druk over, behalve over het bevredigen van zijn eigen wensen. Hij kan zo afgericht worden dat hij de voorkeur geeft aan dingen die de mens tot heil strekken, maar hij zal dat alleen maar doen omdat die hem meer tevreden stellen dan andere dingen.

J.M. Dus als hij afgericht is voor hoge idealen, is hij nog steeds uit op zijn eigen bevrediging, en niet op het heil van de mens.

O.M. Dat klopt. Afgericht of niet afgericht, het heil van de mens kan hem niets schelen en daar bekommert hij zich dus nooit om.

J.M. Het lijkt dus dat er een immorele kracht schuilt binnen de morele aard van de mens.

O.M. Er schuilt inderdaad een kleurloze kracht binnen de morele aard van de mens. Laten we dat een instinct noemen-een blind, redeloos instinct, dat geen onderscheid kan maken tussen een goede en slechte morele instelling en zich niet bekommert om wat dat voor de mens inhoudt, als zijn eigen tevredenheid maar gewaarborgd is; en die zal het altijd waarborgen.

J.M. Het is op geld uit en waarschijnlijk denkt het dat dat de mens ten goede komt?

O.M. Het is niet altijd uit op geld, niet altijd op macht, een baan of een ander materieel voordeel. In alle gevallen is het uit op psychische bevrediging, op welke manier dan ook. Zijn wensen worden bepaald door de aard van de mens-en daarover is het de baas. Aard, Geweten, Ontvankelijkheid, Psychische Honger, enz. zijn in feite hetzelfde. Heb je ooit gehoord van iemand die niets om geld gaf?

J.M. Ja. Een geleerde die zijn zolderkamertje en boeken niet wilde verlaten voor een goedbetaalde baan bij een bedrijf.

O.M. Hij moest zijn meester tevreden stellen-dat wil zeggen, zijn aard, zijn Psychische Honger-die boeken verkoos boven geld. Zijn er nog meer gevallen?

J.M. Ja, de kluizenaar.

O.M. Dat is een goed voorbeeld. De kluizenaar stelt zich bloot aan eenzaamheid, honger, kou en allerlei gevaren, om zijn alleenheerser tevreden te stellen, die die dingen graag wil en hij bidt en beschouwt voor geld, voor het vertoon of luxe dat met geld gekocht kan worden. Zijn er nog andere?

J.M. Ja. De kunstenaar, dichter en wetenschapper.

O.M. Hun alleenheerser geeft de voorkeur aan het grote genot van hun bezigheden, al dan niet goed betaald, boven alle andere in de markt, tegen elke prijs. Je beseft toch dat de Belangrijkste Drijfveer-tevredenheid van het brein-zich met allerlei zaken bezighoudt, naast de zogenaamde materiele voordelen, materiele voorspoed, geld en wat al meer.

J.M. Ik denk dat ik dat inderdaad toe moet geven.

O.M. Ik denk dat je dat wel moet. Er zijn misschien evenveel temperamenten die de lasten, ergernissen en onderscheidingstekens van een openbaar ambt weigeren, als er zijn die daarnaar hunkeren. Het ene soort Temperament is uit op de tevredenheid van het brein, alleen dat; en dat is precies hetzelfde het geval bij het andere soort. Beiden zijn alleen maar uit op tevredenheid van het brein. Als de een onaangenaam is, zijn beiden dat; en andersom, want het eindresultaat is in beide gevallen precies hetzelfde. En in beide gevallen bepaalt het Temperament de voorkeur-en Temperament is aangeboren, niet gemaakt.

18 Conclusie

O.M. Je bent op vakantie geweest?

J.M. Ja; een trektocht door de bergen, een week lang. Bent u klaar voor het gesprek?

O.M. Helemaal. Waar zullen we mee beginnen?

J.M. Goed, ik heb twee dagen en nachten te bed liggen uitrusten, heb daarbij over al onze gesprekken nagedacht en ze allemaal de revue laten passeren. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat.... dat...u van plan bent uw opvattingen over de Mens op zeker moment te publiceren?

O.M. In de afgelopen twintig jaar is mijn Innerlijke Meester af en toe min of meer van plan geweest mij op te dragen ze op papier te zetten en te publiceren. Heb ik je verteld waarom die opdracht niet is uitgevoerd of kun je zoiets gewoon zonder mijn hulp vertellen?

J.M. Volgens uw leer is dat de eenvoud zelve: invloeden van buitenaf hebben uw innerlijke Meester die opdrachten laten geven; nog sterkere invloeden van buitenaf hebben hem daarvoor terug laten schrikken. Zonder invloeden van buitenaf zouden beide prikkels niet ontstaan zijn, omdat iemands brein niet in staat is een idee in zichzelf voort te brengen.

O.M. Juist. Ga verder.

J.M. Het al dan niet publiceren ligt nog steeds in handen van uw Meester. Als op zekere dag een invloed van buitenaf hem zal doen besluiten te publiceren, zal hij de opdracht geven, die opgevolgd zal worden.

O.M. Dat klopt. En verder?

J.M. Bij nader inzien ben ik tot de overtuiging gekomen dat het publiceren van uw leerstellingen schadelijk zou kunnen zijn. Dat moet u me dat niet kwalijk nemen.

O.M. Jou iets kwalijk nemen? Jij hebt niets gedaan. Je bent een apparaat-een spreekbuis. Spreekbuizen zijn niet verantwoordelijk voor er doorheen wordt gezegd. Het zijn invloeden van buitenaf-in de vorm van levenslang onderricht, dressuur, opvattingen, vooroordelen en andere invoerartikelen uit de tweede hand-die je Innerlijke Meester hebben bezworen dat het publiceren van deze leerstellingen schadelijk zou kunnen zijn. Dat is heel vanzelfsprekend en lag in de lijn van de verwachtingen; in feite was het onvermijdelijk. Ga verder; doe voor het gemak zoals gewoonlijk: spreek maar in de eerste persoon en vertel wat je Meester erover denkt.

J.M. Nou, om te beginnen: het is een troosteloze leer; niet inspirerend, niet iets om warm voor te lopen, niet verheffend. Zij ontneemt de mens zijn grootsheid, zijn trots, ontdoet hem van zijn heldhaftigheid en ontzegt hem elke persoonlijke verdienste, elke waardering; hij wordt daardoor niet alleen teruggebracht tot een machine, maar het staat hem ook geen gezag toe over die machine; maakt gewoon een koffiemolen van hem en de koffiebonen toevoegen of de zwengel ronddraaien mag hij ook nog niet eens, terwijl grof of fijn malen zijn enige en deerniswekkend nederige functie is, in overeenstemming met zijn aard, en invloeden van buitenaf de rest doen.

O.M. Dat is juist weergegeven. Vertel me eens-wat bewonderen mensen het meest in de ander?

J.M. Verstand, moed, prachtige lichaamsbouw, mooi gezicht, naastenliefde, hartelijkheid, grootmoedigheid, vriendelijkheid, heldhaftigheid, en-en-

O.M. Ik zou niet verder willen gaan. Dat zijn de basiselementen. Deugd, standvastigheid, heiligheid, waarheidsgetrouwheid, trouw, hoge idealen-die, en alle in het woordenboek opgenoemde daarmee samenhangende eigenschappen, zijn samensteld uit die basiselementen, door die te mengen, te combineren en samen te voegen, zoals je groen maakt door blauw en geel met elkaar te mengen, en verschillende kleurschakeringen en tinten rood maakt door het elementaire rood te wijzigen. Er bestaan verschillende elementaire kleuren; ze zitten allemaal in de regenboog; daaruit vervaardigen en benoemen we vijftig kleurschakeringen. Je hebt de basiselementen van de menselijke regenboog opgenoemd en ook een mengsel-heldhaftigheid, dat samengesteld is uit moed en grootmoedigheid. Goed, dan; Welk van deze elementen vervaardigt de bezitter zelf? Zijn verstand soms?

J.M. Nee.

O.M. Waarom niet?

J.M. Hij is daarmee geboren.

O.M. Is het moed?

J.M. Nee. Ook daarmee is hij geboren.

O.M. Zijn prachtige bouw, een mooi gezicht?

J.M. Nee. dat zijn geboorterechten.

O.M. Neem die andere dan-de elementaire morele eigenschappen- naastenliefde, hartelijkheid, grootmoedigheid en vriendelijkheid; vruchtbare kiemen, waaruit door cultivering door invloeden van buitenaf, al die mengsels en combinaties van deugden voortspruiten, die in het woordenboek staan: vervaardigt de mens ook maar één van die kiemen, of zijn die allemaal aangeboren?

J.M. Die zijn hem aangeboren.

O.M. Wie heeft ze dan vervaardigd?

J.M. God.

O.M. Wie komt dan de eer toe?

J.M. God.

O.M. En de grootsheid waar je het over hebt, en het applaus?

J.M. God.

O.M. Dan ben jij het dus die de mens verlaagt. Jij zorgt ervoor dat hij aanspraak maakt op roem, lof, en vleierij voor elk waardevol ding dat hij bezit-geleende opsmuk, de hele zooi; geen spaan daarvan zelf verdiend, geen spat daarvan vervaardigd door eigen werk. Jij maakt van de mens een charlatan; heb ik hem iets ergers aangedaan?

J.M. U hebt een machine van hem gemaakt.

O.M. Wie heeft dat vernuftige en prachtige mechaniek bedacht, de mensenhand?

J.M. God.

O.M. Wie heeft de wetten bedacht waardoor het automatisch uit de piano een doorwrocht muziekstuk hamert, zonder misslag, terwijl de eigenaar aan iets anders denkt of met een vriend praat?

J.M. God.

O.M. Wie heeft het bloed bedacht? Wie heeft het prachtige mechaniek bedacht dat automatisch de vernieuwende en verfrissende bloedstroom door het lichaam pompt, dag en nacht, zonder hulp of advies van de mens? Wie heeft het brein van de mens bedacht, waarvan het mechaniek automatisch werkt, zelf zijn belangstelling richt op wat het prettig vindt, ongeacht wat de mens wil of verlangt, de hele nacht door bezig als het daar zin in heeft en doof voor smeekbeden om genade? God heeft al die dingen bedacht. Ik heb niet van de mens een machine gemaakt, dat heeft God gedaan. Ik vraag alleen aandacht voor het feit, niets meer. Is het verkeerd om daar aandacht voor te vragen? Is dat een misdaad?

J.M. Ik denk dat het onjuist is ruchtbaarheid te geven aan een feit, als dat schade kan opleveren.

O.M. Ga verder.

J.M. Kijk hoe de zaak er nu voorstaat. De mens heeft geleerd dat hij het grootste wonder is van de Schepping; hij gelooft dat; in alle eeuwen heeft hij dat nooit betwijfeld, of hij nou een naakte wilde was, of gekleed in purper en linnen, en beschaafd. Dat heeft zijn hart opgewekt en vrolijk gemaakt. Zijn trots zijn op zichzelf, zijn oprechte bewondering van zichzelf, zijn vreugde in wat hij denkt dat zijn eigen en zonder hulp bereikte prestaties zijn, en zijn jubelstemming over de lof en toejuichingen die zij oproepen-hebben hem verrukt, enthousiast gemaakt, en doen streven naar steeds hogere vluchten; kortom, zij hebben zijn leven de moeite waard gemaakt. Maar in uw systeem is dat allemaal afgeschaft; hij wordt teruggebracht tot een machine, hij is niemand, zijn edele trots schrompelt ineen tot slechts ijdelheid; hij kan zijn best doen zoveel hij wil, nooit kan hij ook maar iets beter worden dan zijn stompzinnigste buurman; hij zou dan nooit meer vrolijk zijn, zijn leven niet de moeite waard.

O.M. Denk je dat echt?

J.M. Natuurlijk.

O.M. Heb je mij ooit niet opgewekt gezien, ongelukkig?

J.M. Nee.

O.M. En ik geloof die dingen. Waarom hebben ze me dan niet ongelukkig gemaakt?

J.M. O-dat is natuurlijk uw aard! Die laat u nooit weg uit uw systeem.

O.M. Dat klopt. Als iemand met een ongelukkige aard geboren is, kan niets hem gelukkig maken; als hij geboren is met een gelukkige aard, kan niets hem ongelukkig maken.

J.M. Wat?-zelfs niet een vernederend en angstaanjagend geloofssysteem?

O.M. Geloof? Alleen maar geloof? Louter opvattingen? Die zijn machteloos. Die bestrijden een aangeboren aard tevergeefs.

J.M. Ik kan dat niet geloven en ik geloof het niet.

O.M. Nu praat je ondoordacht. Het laat zien dat de feiten niet zorgvuldig onderzocht hebt. Wie is het gelukkigst van al je vrienden? Is dat Burgess niet?

J.M. Verreweg.

O.M. En wie is het ongelukkigst? Henry Adams?

J.M. Zonder twijfel!

O.M. Ik ken hen goed. Zij zijn uitersten, abnormaal; hun aard is even tegengesteld als noord- en zuidpool. Hun levensverhalen lijken erg op elkaar-maar kijk naar het resultaat! Ze zijn ongeveer even oud-rond de vijftig. Burgess is altijd opgewekt geweest, vol vertrouwen en gelukkig; Adams is altijd droefgeestig geweest, zonder vertrouwen en moedeloos. Als jongeman hebben ze allebei de plattelandsjournalistiek geprobeerd-mislukt. Burgess leek het niet veel te doen; Adams kon er niet eens over glimlachen, hij kon alleen maar treuren en kermen over wat er was gebeurd en zichzelf kwellen met vergeefse spijt omdat hij niet zus en zo had gedaan in plaats van zus en zo-dan zou hij geslaagd zijn. Ze probeerden rechten-mislukt. Burgess bleef gelukkig-omdat hij er niks aan kon doen. Adams was ongelukkig-omdat hij er niks aan kon doen. Vanaf die dag tot op heden, zijn die mannen doorgegaan met dingen te proberen, die mislukten: Burgess is daar elke keer gelukkig en opgewekt uitgekomen; Adams het tegenovergestelde. En we weten absoluut zeker dat, tijdens die hele reeks materiele aangelegenheden, het aangeboren temperament van beide mannen onveranderd is gebleven. Laten we eens kijken hoe dat is gegaan met hun immateriële aangelegenheden. Beiden zijn ijverige Democraten geweest; beiden zijn ijverige Republikeinen geweest; beiden zijn ijverige Hoge Pieten geweest. Burgess heeft altijd geluk, Adams ongeluk gevonden in deze verschillende politieke opvattingen en het afscheid nemen daarvan. Beide mannen zijn Presbyteriaan geweest, Universalist, Methodist, Katholiek-daarna weer Presbyteriaan en vervolgens opnieuw Methodist. Burgess heeft altijd rust gevonden in die uitstapjes en Adams werd er rusteloos van. Op dit moment proberen ze Christian Science, met het gebruikelijke resultaat, het onvermijdelijke resultaat. Geen enkele politieke of religieuze opvatting kan Burgess ongelukkig maken of die andere man gelukkig. Ik verzeker je dat het zuiver een zaak van temperament is. Opvattingen zijn verworven, temperamenten aangeboren; opvattingen zijn onderhevig aan verandering, niets kan een temperament veranderen.

J.M. U hebt een voorbeeld gegeven van uitersten.

O.M. Ja, dat half dozijn andere zijn aanpassingen van die extremen. Maar de wet is hetzelfde. Als het temperament voor tweederde gelukkig of ongelukkig is, kan geen enkele politieke of religieuze opvatting een verandering in die verhouding aanbrengen. Het merendeel van de temperamenten zijn vrij aardig in evenwicht; toppen en dalen zijn afwezig en daardoor kan een volk leren zichzelf aan te passen aan zijn politieke en religieuze omstandigheden, daarvan houden, tevreden mee zijn en er tot slot de voorkeur aan geven. Naties denken niet, ze voelen alleen maar. Zij krijgen hun gevoelens uit de tweede hand via hun temperamenten, niet hun breinen. Een natie kan ertoe gebracht worden-gedwongen door omstandigheden en niet door argumenten-zich te verzoenen met elke denkbare soort regering of religie; op den duur zal zij zich schikken naar de vereiste voorwaarden; later daar de voorkeur aan geven en hartstochtelijk voor vechten. De hele geschiedenis is daar een voorbeeld van: Grieken, Romeinen, Perzen, Egyptenaren, Russen, Duitsers, Fransen, Engelsen, Spanjaarden, Amerikanen, Zuid-Amerikanen, Japanners, Chinezen, Hindoes, Turken-duizend wilde en getemde religies, alle denkbare regeringen, van tijger tot huiskat: allemaal weten ze dat zij de enige echte religie hebben en het enige gezonde regeringssysteem, allemaal verachten ze alle andere, allemaal ezels die het niet in de gaten hebben, allemaal trots op hun ingebeelde overwicht, allemaal volmaakt zeker dat ze Gods speeltje zijn, allemaal sommeren ze Hem met een onwankelbaar vertrouwen ten tijde van oorlog het bevel te nemen, allemaal verbaasd als Hij overloopt naar de vijand, maar kunnen dat allemaal uit gewoonte vergeven en opnieuw beginnen met loftuitingen-kortom, de hele mensheid tevreden, altijd tevreden, doorlopend tevreden, onverwoestbaar tevreden, gelukkig, dankbaar, trots, maakt niet uit wat haar religie is, noch of haar meester een tijger of een huiskat is. Vertel ik nu feiten? Je weet dat ik dat doe. Is de mensheid vrolijk? Je weet dat zij dat is. Als je bedenkt wat zij kan verdragen en toch gelukkig is, doe je me teveel eer als je denkt dat ik haar een systeem kan voorleggen van duidelijke kille feiten, dat haar die vrolijkheid kan ontnemen. Niets kan dat. Alles is al geprobeerd. Zonder resultaat. Trek het je alsjeblieft niet aan.


Noten

[1] Het University Settlement House is gesticht in 1886 om in de Lower East Side steun te bieden aan de immigrantenpopulatie. Daar werden cursussen voor nieuwe immigranten gegeven, van politiek tot taalcursussen en basketball.

[2] William Miller voorspelde dat in april 1843 Christus op aarde zou terugkeren en op 23 oktober 1844 de uitverkorenen ten hemel op zouden stijgen.

[3] De stichter van de Jezuïeten, Ignatius van Loyola kwam tot inkeer toen hij dienst deed in het Spaanse leger in 1521, tijdens de Franse belegering van Pamplona. Hij werd geraakt door een kanonskogel, die zijn beide benen verwondde.

[4] De Markies van Worcester had dat allemaal al meer een eeuw eerder gedaan.

Naar boven