Home


Wie is Oskar Panizza

Voorwoord door Hannes Ruch (pseud. van Professor H.R. Weinhöppel) 

bij Oskar Panizza's:

Visionen der Dämmerung

Uitgave: Georg Müller Verlag A.G., München 1914.

In januari werd in München het "Gesellschaft für modernes Leben" opgericht. Michael Georg Conrad had de leiding bij het oprichtingsceremonie, onder aanwezigheid van een groot publiek. Ik behoorde, als een van de jongsten, tot de medeoprichters en nam de functie op me van hoofd muziek, wiens taak het was de openbare en besloten avonden naar behoeve met muziek te garneren.


Het enthousiasme voor onze nieuwe, belangrijke "missie" deelde ik met een hele schare jeugdige heethoofden. Het was voor ons allemaal een glorieuze Sturm-und-Drangperiode, een die voor niemand van ons ooit terugkeerde. Menigeen heeft sinds die tijd koers gezet naar de onderwereld. Verdorven en gestorven. Als men zou willen zou ik zo een tiental necrologieën kunnen schrijven. Menig ander van die strijders heeft het tot faam een eer gebracht, hem is door zijn tijdgenoten een laurierkrans op de grijzende slapen gedrukt, terwijl de aanrukkende generatie zich gereedmaakt voor de strijd en snoevend van minachting op hen neerkijken; met dezelfde, steeds terugkerende minachting, waarmee wij "modernen" op Paul Heise en anderen neergekeken hadden, die destijds - van hun kant - ons doen en laten met grimmige spot en hoofdschudden gadesloegen.


Sic transit.... .


Ongeveer een half jaar voor het ontstaan van onze strijdbare en strijdlustige falanx maakte ik kennis met Oskar Panizza, die - destijds in naam nog psychiater - al lang met hart en ziel tot de literatuur behoorde. Zijn levensloop tot dan toe, is in het kort de volgende;


Oskar Panizza, zoon van een welgestelde hoteleigenaar in Rissingen, geboren in 1853, studeerde medicijnen, maar hield zich al heel vroeg zeer uitvoerig bezig met filosofie en literatuur. Als student bracht hij een aantal jaren door in Parijs en Londen; daar vergrootte hij zijn talenkennis en legde daarmee de basis voor zijn uitmuntende belezenheid en uitgebreide algemene kennis. In Londen schreef hij ook zijn eerste gedichten, "Düstere Lieder" (1886), "Londoner Lieder" (1887) en "Legendäres und Fabelhaftes" (1889). In München was hij werkzaam als psychiater. Daar voltrok zich kort daarop zijn definitieve overgang naar de literatuur.


Kort na elkaar schreef hij "Eerste Bijdrage over Oberammergau, Bayreuth" en vele andere minder omvangrijke essays, schetsen en novelles, naast de geestige satire "Uit het Dagboek van een Hond."


Binnen korte tijd had zich een kring van "uitverkorenen" om hem heen verzameld. Ook ik kon een bescheiden plaatsje veroveren, van waaruit ik met een steeds toenemende belangstelling de opwindende en intelligente gesprekken volgde, die gevoerd werden onder leiding van de pionier en baanbreker M.G. Conrad.


Panizza was een graag geziene gast aan onze tafel. Zijn gladgeschoren, vriendelijk-open gezicht, dat bij tijd en wijle bijna apathisch en zwijgend voor zich uit kon kijken, kwam op een wonderlijke manier tot leven als hij in gang werd gezet door een idee en zich enthousiast in het gesprek mengde. Zijn helderblauwe ogen konden iemand verdomd schrander aankijken en de bijna onophoudelijke jezuïtische glimlach om zijn mond vormde een wonderlijke tegenstelling met de onvoorstelbare grofheden en openhartigheden, die hij ten beste gaf, als hij begon te discussiëren. Zij aanwezigheid gaf steeds aanleiding tot een behaaglijke sfeer; men had het aangenaam prikkelende gevoel iets nieuws, culinair-aantrekkelijk waanzinnigs opgediend te krijgen. Deze buitengewoon scherpzinnige man, met de scherpe blik van geestelijke superioriteit en enorme levenservaring, met een levendig brein, de bedenkelijke reputatie van een decadente wereldbeschouwing en godslasterlijke vrijpostigheden, oefende op ons dezelfde aantrekkingskracht uit, als de verboden lectuur van mensen als Boccaccio of Casanova, uit het jaar nul, toen wij nog op de schoolbank zaten.


Zijn geschriften kenden wij vrijwel zonder uitzondering; zij boeiden ons evenzeer als zij ons bevreemden. Ook toen al bestonden er talrijke tegenstanders van Panizza's Muze. En terecht, want bij dit ongewone, moeilijk verteerbare mengsel van boerse grofheid en verfijnde fijnproeverij kon geen enkel doorsnee iemand zich echt amuseren. Wij echter, die op zoek waren naar het ongewone, nieuwe, wij hielden van hem.


Zijn verbazingwekkende belezenheid en ongewone geheugen hadden een verbluffende uitwerking. Hij was één groot naslagwerk, dat men nooit tevergeefs raadpleegde. Zijn gesprekken kruidde hij met talloze voorbeelden uit de literatuur van alle landen en tijden; in dat opzicht doet hij denken aan Karl Julius Weber, de schrijver van het vermakelijke "Demokritos." Panizza vermogen om alles in de oorspronkelijke taal te citeren en ook meteen onberispelijk voor de vuist weg te vertalen of te becommentariëren, wekte alom verbazing en bewondering. Ik was al gauw in de ban van deze wonderlijke man en zocht zijn gezelschap op, waar ik maar kon; in die tijd stagneerde mijn uitbundige en zelfingenomen productiviteit volkomen; vergeleken met deze allesweter leek het mij allemaal vreselijk achterhaald. Willoos gaf ik mij helemaal over aan het verholen afgrijzen, dat deze zeer behendige en sluwe fantast in mij opwekte.


Het was dus misschien een geluk, dat mijn lot mij spoedig uit München verdreef, naar de nauwelijks vermoede wereld, die mij met haar tentakels omstrengelde en mij helaas! zo vaak de adem benam. Ik moest vechten, niet meer om woorden, ideeën en principes, maar - voor mijn dagelijks brood.

"Ja, ja, het gaat om de worst, mijn jongen!" schreef Panizza me destijds in een brief naar Dollarien, toen hij gehoord had, dat ik het daarboven niet zo erg eens was met Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten. Kort daarop stuurde hij mij zijn in 1895 gepubliceerde "Hemelse Tragedie in Vijf Bedrijven: Het Liefdesconcilie."


Met een onbedwingbare honger stortte ik mij op deze literaire lekkernij. Hoe duidelijker betekenis en inhoud mij werden, hoe groter mijn paniekerige opwinding. Ik was geprikkeld tot in al mijn poriën, geschrokken tot in het diepst van mijn ziel, overweldigd en overstelpt door de gigantische godslasterlijkheid van het stuk. Het is opgedragen ter nagedachtenis van Hütten.


Hier volgt in honderdvijftig woorden de inhoud:


God de Vader neemt kennis van de zedelijke verwording aan het hof van Paus Alexander II. In grote toorn ontstoken besluit hij tot een vreselijke afstraffing. Christus, Maria, Maria Magdalena en de Heilige Geest zijn bij het overleg betrokken; de duivel, ontboden bij de troon, moet een middel bedenken om de zondige mensheid te geselen. Hij kiest de beruchtste van alle vrouwen, Salome, uit, verwekt bij haar een goddelijk mooie vrouw en stuurt haar naar de aarde om het bloed van de mensheid te vergiftigen. De helledochter verschijnt op een bijeenkomst van de pauselijke familie tijdens de heilige mis.... In de druilerige ochtendschemering verlaat ze met halfontblote borst, niet uitgeslapen en met holle ogen, het pauselijke paleis. De duivel snauwt haar toe: en nu naar de kardinalen! Daarna naar de aartsbisschoppen! Daarna naar de gezanten! Daarna naar de camerlengo! Daarna naar de neef van de paus! Daarna naar de bisschoppen! Daarna alle kloosters door! Daarna naar de rest van het mensengespuis! - Schiet op en let op de volgorde! - (Vrouw langzaam af. Het doek valt.)


Toen ik van mijn eerste verdoving bekomen was, schreef ik Panizza:


"Man, hoe kon je zo roekeloos zijn om een dergelijk boek openbaar te maken! Duizenden zullen het niet uit kunnen lezen, men zal je met haat en verachting overstelpen. Niemand zal aan je serieuze bedoelingen geloven. Men zal je als godslasteraar bespugen en aan het kruis nagelen. De Heiland en de moordenaar moesten dezelfde dood sterven!"


Ik voorzei hem een gevangenisstraf van minimaal één jaar.


Arme Panizza! Mijn berekening was helaas juist. Het rampzalige boek werd in beslag genomen. Op aandringen van zijn juridische adviseurs vluchtte Panizza naar het buitenland. Kort daarop werd hij onder curatele gesteld. Hij leidde een verbeten en rusteloos bestaan en ging bijna dood van heimwee naar zijn vaderland, tot hij tot ontsteltenis van zijn vrienden zelf het bericht liet plaatsen, dat hem tot een jaar gevangenis veroordeelde.


Toen ik na een afwezigheid van vijf jaar naar Duitsland terugkeerde, vierden de Münchener vrienden van Panizza net zijn vrijlating uit de gevangenis. Hij was bleek en mager geworden, maar leek toch opgewekt en goed in zijn doen. In een gesprek onder vier ogen merkte ik al spoedig de grote verandering die de sombere tijd in de cel had teweeggebracht. De denker was een piekeraar, de weter een twijfelaar en de lacher een grijnzer geworden. Zijn gedempte stem en omfloerste ogen waren schokkend in tegenspraak met de met bowl bezwangerde atmosfeer en luidruchtige vrolijkheid van die uren in de Münchener raadskelder.


Een paar maanden na ons weerzien verflauwde ons contact om mij nog steeds onbekende redenen, tot ik hem uiteindelijk helemaal uit mijn oog verloren had. Op een dag vertelde men dat Panizza krankzinnig geworden was; in werkelijkheid bevond hij zich toen al meer dan twaalf jaar in een krankzinnigengesticht.


Zo ver reiken mijn persoonlijke herinneringen aan Oskar Panizza; voor menigeen kunnen die nogal spaarzaam lijken. Bij mij liet hij als mens en dichter echter diepgaande, geweldige en onvergetelijke indrukken achter.


Deze geniale man beschikte niet alleen over de doordringende blik van de psychiater en de onverbiddelijke logica van de filosoof, maar hij was ook op een zeer bijzondere manier begiftigd met een enorme fantasie. Zijn onweerstaanbare hang naar het cynische, werd afgezwakt door ontroerende eerlijkheid en jongensachtige humor. Zijn in wezen Lutherse gezindheid had hij tot zijn eigen tijdsgewricht verruimd, zonder daarbij zijn fanatieke anti-katholicisme in te perken. Deze polemiserende en bekrompen geloofshaat verbond hij met een overkokende fantasie, waarbij hij de laatste vaak in dienst van de eerste stelde. En met deze uitrusting behangen, betrad hij het terrein van de grote satire. Zijn kennis van de geschiedenis en zijn met zorgvuldig onderzoek verworven kennis van het pausdom, voorbeschikten hem tot een angstaanjagende tegenstander van een welhaast Döllingerachtig kaliber. Enerzijds ontbrak het hem echter aan serieuze en doelbewuste concentratie, anderzijds ontnam zijn van haat doordrenkte fantasie hem van een objectieve blik, en bleef het dus bij de satire. Hij, die beschikt over het hele kunstzinnige instrumentarium van de satiricus, mist  - hier citeer ik Otto Bierbaum, de grote kenner van Panizza - het belangrijkste: het verheven standpunt met het wijdse uitzicht. Hij is zeer goed op de hoogte van alle misstanden in de wereld, beschikt over een welhaast oneindige rijkdom aan geestige fantasie en de kunst van trefzekere hekelwoorden. Zijn karakter vertoont een meedogenloze moed, onverschrokken bravoure met een verfrissende manhaftigheid, de juiste  furore satiricus, die alles bestormt wat zijn humeur in de weg staat, of het nu mest- of puinhopen zijn - maar hij heeft wel een beperkte horizon.


Zijn boek "De Onbevlekte Ontvangenis van de Pausen" (Zürich 1893) is een satirische prestatie van groot formaat, waar wij maar heel weinig van hebben. Het is misschien het verschrikkelijkste en dapperste wat ooit tegen het katholicisme is geschreven. Wij zien echter - gaat Bierbaum verder - in dit boek uitsluitend de uiting van een zeer uitmuntend satirisch talent, en als de inhoud ons stoort, is dat omdat wij zouden willen dat een zo belangrijke satiricus aangrijpingspunten gezocht zou hebben, die echt de moeite waard zijn om met een zo krachtig instrumentarium aan kennis en daadkracht aan te vallen. Hierin ligt echter de zwakte van Panizza. Hij kijkt niet ver genoeg. Wat hier bij hem in opstand komt, is eigenlijk de Lutheraan, niet de geheel vrije mens. In wezen is het immers de toorn van Luther, die hier tekeergaat en dogma's bestookt. De strekking van de satire is Donquichotterie en lokt zelf uit tot satire, en dat is jammer, omdat de kunstzinnige waarde van het werk zo bijzonder belangrijk is.


Wat was nu eigenlijk de achilleshiel in het werk van Panizza?


Samengevat het volgende: deze bijzonder man miste de ijzeren wil en grondigheid van de wetenschapper - maar wist oneindig veel meer dan honderd geleerden, die met het exploiteren van het specialisme, waar hun talent op gericht was, een klinkende naam en algemene waardering afdwongen. Als kunstenaar miste hij dat goddelijke onbevangene, het onschuldige van het scheppen en vooral de hartstocht voor het schone. Hij vertoonde allerminst gebrek aan zelfkritiek, als hij eenmaal in de werkelijke waarde van zijn gedicht geloofde, als het volgens hem de moeite waard was; dan schiftte hij met zorgvuldige hand, tot een helder vorm ontstond, en zocht met hardnekkige ijver naar het juiste. Maar vaak - al te vaak! - slingert hij met een jongensachtige lichtzinnigheid paradoxen de wereld in, waarin hij, ondanks de bedenkingen van oprechte vrienden, een bepaald kwaadaardig plezier schepte. Soms gebeurde het echter louter uit wispelturigheid. Deze a-Goethiaanse (sit venia verbo!) karaktertrek, die bij hem zelden aanleiding gaf tot pure vreugde over het ontstaan van een kunstvorm of het handhaven van een eenvormige stijl, vormde de grootste hindernis voor zijn kunstzinnige ontwikkeling. En ondanks dat alles: zijn gedichten, zijn fantasieën, en ook zijn essays bevatten talrijke kunstzinnige passages met een heerlijke eigen karakter. Zijn fenomenale kennis van de literatuur en onberispelijke geheugen, voorbeschikten hem in zekere zin tot epigoon, misschien zelfs tot plagiator: niemand heeft echter ooit een dergelijk verwijt uitgesproken. Men kon echter moeiteloos de bron aanwijzen, waaruit hij af en toe kracht putte (alleen al de veelvuldige opdrachten en lijfspreuken van zijn voorbeelden, die hij heel openlijk aan het begin van zijn Opera plaatste, verraden meestal de oorsprong), maar het was nog steeds veel uit eigen kracht, veel van eigen waarneming, dat daaruit ontstond.


Eén ding is naar mijn weten bij de opsomming van Panizza's eigenschappen nog niet vermeld, ofschoon dat het opvallendste pathologische aspect vormt: de psychisch ontredderende gedachten- en ideeënvlucht, waaraan hij leed; die ondermijnden de rustpunten, die elk normaal stel hersenen voor zichzelf zoekt. Op den duur kon hij niet langer weerstand bieden aan het rusteloze en zenuwslopende van zijn fantasieën. Zijn decadente lekkerbekkerij, waarmee hij alles opmerkte en in zich opnam, dat  eeuwen van literaire en kunstzinnige genietingen opgehoopt hadden, brachten vreselijke symptomen van hypertrofie teweeg. Te gelijktijdig werd deze bodem bevrucht, te snel deed de erotische hitte van zijn temperament die kiem tot rijping komen; te kakelbont zag het er in de wondertuin van fantasie uit; tussen geurende bloesems van de bijzonderste vormen, schoot lelijk onkruid op, verkreukeld, warrige troep, tussenvormen, waar geen naam voor bestond.


"Smadelijk is een groot talent teloorgegaan," is Bierbaums slotsom in zijn stuk over Panizza (Gesellschaft, augustus 1893).


Men zou deze tragische uitspraak misschien op het hele werk van Panizza kunnen toepassen. (Bierbaum kende destijds het in 1895 verschenen "Liefdesconcilie" vanzelfsprekend nog niet; zijn oordeel zou dan anders uitgevallen zijn).  Het "Liefdesconcilie" is echter, elke strekking en alle wetten ten spijt, een werk van een satanische grootsheid, naar vorm en inhoud, het hoogtepunt van het scheppen van de tragische dichter....


Nog in zijn beste jaren schreef Panizza (Münchener Vlugschrift) een essay over "Genie en Waanzin." Het was zijn eigen diagnose.


Keulen, 17 april 1914.
Hannes Ruch


Naar boven