Home
“Yzur”
door
Leopoldo Lugones
Leopoldo Lugones y Argüello (1874-1938) was een Argentijnse schrijver, dichter,
oprichter van de 'modernista' school, een socialistische politicus en
redenaar. Hij werd geboren in het stadje Santa María del
Río Seco. In 1896 verhuisde hij naar Buenos Aires. Daar raakte
hij bevriend met de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío,
(de term modernisme in voornoemde betekenis werd, in de Spaanse vorm modernismo,
voor het eerst door hem gebruikt in een Guatemalteeks literair
tijdschrift, in 1890) en trouwde met Juana González. In 1938
pleegde hij onverwacht zelfmoord, zonder een bericht achter te laten.
Hij publiceerde onder andere Las fuerzas extrañas
(Vreemde krachten), 1906 en Cuentos Fatales (Rampzalige praatjes), 1924.
Yzur werd gepubliceerd in: Las fuerzas extrañas, Buenos Aires 1906.
Inleiding bij deze vertaling:
“Apen praten niet omdat wij ze anders aan het werk zouden
zetten,” schrijft Lugones terloops, maar onbedoeld is dat
misschien de veelzeggendste uitspraak uit dit stuk. Wij hebben dus
helaas leren praten, omdat de volwassenen een wereld gecreëerd
hebben, waarin praten een primaire behoefte is geworden, niet voor het
leven, maar om mee te kunnen doen in een leugenachtige wereld, om een
spel mee te kunnen spelen dat alleen maar verliezers kent, om het
masker dat tegenwoordig identiteit heet en waarachter en waarmee de
mens zijn rol speelt, te construeren en in stand te houden. Lugones
gelooft in evolutie en vooruitgang en zegt dat het vervallen tot
zwijgen “intellectuele zelfmoord” is en ook hij geeft een
onjuiste interpretatie van Genesis 2:17. Hij gaat ervan uit dat het de
Boom van Kennis betreft, als hij zegt: “in plaats van tevreden te
zijn met de gave van het verstand, de paradijsvrucht uit de
Bijbel.” Maar de appel was geen paradijselijke vrucht, maar is de
appel van sneeuwwitje, door het eten waarvan ouders hun kinderen uit
het paradijs verdrijven, waaruit ze ooit zelf verdreven zijn tot in het
grijze verleden. Yzur en wij moeten deze hubris, het beter weten dan de
natuur, god, of hoe je de oorspronkelijke orde ook wilt noemen, met de
dood bekopen. Zwijgend komt de mens ter wereld, zwijgend verlaat hij
haar weer en in die tussentijd is er geen juiste zin uit zijn mond, pen
of toetsenbord gekomen. Al leuterend over niets slijt hij zijn tijd in
het ondermaanse en houdt zich tevergeefs voor dat hij met iets zinnigs
bezig is, terwijl hij diep in zijn hart weet dat hij zichzelf en de
kluit belazert. Niet zijn wat je bent is ziekmakend en uiteindelijk moordend.
De vertaler.
“Yzur”
Ik kocht de aap bij de faillisementsverkoop van een circus.
De eerste keer dat het bij me opkwam om een poging te wagen tot het
experiment, dat voor het nageslacht aan deze regels toevertrouwd wordt,
was toen ik op een middag — ik herinner me niet meer waar —
las dat de bewoners van Java het ontbreken van een gesproken taal bij
apen toeschrijven aan onwil en niet aan onvermogen.
“Ze spreken niet,” zeggen ze, “zodat wij
ze niet aan het werk kunnen zetten.”
Hoewel het eigenlijk niet erg diepzinnig is, nam het idee me toch
helemaal in beslag totdat ik de volgende antropologische stelling
formuleerde: dieren zijn mensen die om een of andere reden opgehouden
zijn met spreken. Het gevolg daarvan is dat hun spraakorgaan en het
taalcentrum in de hersenen atrofiëren, waarbij de verbinding
tussen het eerste en laatste daadwerkelijk onderdrukt wordt en de taal
van de soort de vorm aanneemt van kreten, waardoor de primitieve mens
terugvalt tot het peil van de dieren.
Als iemand dat kan bewijzen, zou dat een verklaring kunnen geven van
alle eigenaardigheden waardoor apen zo’n opmerkelijke wezens
zijn. Dat kan maar op een enkele manier: het spraakvermogen van de aap
herstellen.
Ondertussen had ik met mijn aap de wereld rondgereisd en hem tijdens onze reizen en
avonturen steeds onder mijn hoede gehouden. In Europa trok hij de
aandacht en als ik gewild had, had ik hem de publiciteit van een Consul
kunnen geven, maar als zakenman strookt een dergelijk grotesk tafereel
niet met mijn gevoel voor etiquette.
Op grond van mijn fixatie
op de apentaal, bestudeerde ik uitputtend alle bibliografische bronnen
met betrekking tot het vraagstuk, maar zonder bruikbaar resultaat. Het
enig wat ik wist — en met grote zekerheid — was dat
er wetenschappelijk gezien geen reden was voor het feit dat
apen niet spreken. Het kostte me vijf jaar nadenken om mijzelf daarvan te overtuigen.
Yzur
(een naam waarvan ik, evenals zijn vorige eigenaar, nooit de oorsprong
heb kunnen achterhalen),Yzur was zonder meer een opmerkelijk dier. Zijn
oefeningen in het circus die vrijwel helemaal teruggebracht waren tot
nabootsen, hadden wat betreft zijn vermogens een beduidende
ontwikkeling teweeggebracht; en dat was wat mij het meest aanspoorde om
hem te gebruiken als proefdier voor mijn — in alle opzichten
— krankzinnige theorie.
Overigens is het algemeen bekend
dat van de apen de chimpansee (wat Yzur was) de beste hersenen heeft en
een van de meest handelbare is, wat mijn kansen vergrootte. Telkens als
ik hem op twee benen zag lopen, met zijn handen op zijn schouders om
zijn evenwicht te bewaren, de gang van een dronken zeeman, groeide bij
mij de overtuiging dat hij lange tijd menselijk was geweest.
In feite is er geen reden waarom de aap niet
over een volledig gearticuleerde spraak kan beschikken. Hun natuurlijke
taal, dat wil zeggen, een aantal kreten waarmee ze communiceren met hun
mede-apen, is zeer uiteenlopend. Het strottenhoofd van de aap, dat heel
anders is dan dat van de mens, lijkt niet erg op dat van de papegaai,
die duidelijk kan spreken. Wat hun hersenen betreft, maakt de
vergelijking met die van de laatste een eind aan elke twijfel. Het is
van belang te bedenken dat de hersenen van de geestelijk gehandicapte
mens ook rudimentair zijn en sommige zwakzinnigen een paar woorden
kunnen spreken.
Voor de winding van Broca geldt dat die duidelijk afhangt van de algehele ontwikkeling van de hersenen; daarnaast is niet absoluut
bewezen dat daarin het spraakcentrum gelegen is. Door anatomisch
onderzoek is de locatie als meest waarschijnlijke aangewezen, maar er
zijn natuurlijk onbetwistbare tegenstrijdigheden.
Naast
hun talrijke slechte gewoonten hebben apen gelukkig een voorkeur voor
leren, zoals hun neiging tot nabootsen laat zien, een goed geheugen,
het vermogen om zich te beraden, met als gevolg een groot talent in het
doen alsof en een aandachtsboog die, vergeleken met die van een kind,
meer ontwikkeld is. Pedagogisch gesproken, zijn het dus zeer gunstige proefdieren.
Bovendien was mijn aap nog jong en het is bekend dat
bij apen de jeugd, voor het verstand, de meest actieve tijd is, wat dat
betreft vergelijkbaar met die van de neger. Het probleem school alleen
in de vraag welke methode gebruikt diende te worden om woorden op hem
over te brengen. Omdat ik op de hoogte was van alle vruchteloze
pogingen van mijn voorgangers, is het zinloos om daar nog aan toe te
voegen dat al hun pogingen vergeefs waren ondanks de kundigheid van
sommige van hen en dat mijn pogingen dus gedoemd waren te mislukken.
De eerste stap is het ontwikkelen van het spraakorgaan van de aap.
Dat is dus hoe iemand feitelijk te werk gaat met dove mensen, voordat ze
leren hoe ze moeten articuleren. Ik had me nog niet lang beziggehouden
met deze vraag, toen de analogieën tussen de doofstomme en de aap
mijn denken helemaal in beslag namen.
Allereerst toont hun
buitengewone verscheidenheid aan nabootsingen, die als tegenwicht dient
voor hun gebrek aan een gesproken taal, dat het ontbreken van het
spraakvermogen, niet het einde van het denken betekent, dat wil zeggen,
dat de afname van het ene vermogen niet voortvloeit uit het verlies van
een ander. Daarnaast moeten we ook rekening houden met andere, meer
specifieke eigenschappen: arbeidsethiek, loyaliteit en moed, duidelijk
geschraagd door nog twee andere eigenschappen die op een onthullende
manier samenwerken: het vermogen om het evenwicht te bewaren en de
weerstand tegen duizeligheid en misselijkheid.
Ik besloot mijn
werkzaamheden te beginnen met het oefenen van de lippen en tong van
mijn aap, waarbij ik hem behandelde als een doofstomme. Verder legde ik
de nadruk op het gebruik van het gehoor, met behulp waarvan ik, door
het gebruik van woorden, een rechtstreekse communicatie wilde bereiken
en de behoefte aan een tactiele benadering verminderen. De lezer zal
merken dat mijn verwachtingen in dit geval overdreven optimistisch
waren.
Van alle grote apen, hebben de chimpansees gelukkig de
soepelste lippen en in dit speciale geval wist Yzur, die
keelontstekingen gehad doorgemaakt, hoe hij zijn mond moest openen
zodat ik die kon onderzoeken.

Het eerste onderzoek bevestigde mijn vermoedens
gedeeltelijk. De tong bleef als een bewegingloze massa achter in de
mond liggen, behalve bij het slikken. De oefeningen leidden snel tot
resultaat, want binnen twee maanden wist hij al hoe hij voor de grap
zijn tong uit moest steken. Dat was, naar ik weet, de eerste
gelegenheid waarbij ik een verband kon leggen tussen zijn tong en een
idee; een verband dat anderzijds geheel in overeenstemming is met zijn natuur.
Met zijn lippen ging het moeizamer, omdat ik ze uit elkaar moest houden
met een klem, maar hij begreep — misschien door mijn
gezichtsuitdrukking — het belang van die ongewone opdracht en
onderging het enthousiast. Terwijl ik de lipbewegingen liet zien die
hij moest maken, bleef hij zitten terwijl hij met zijn naar achteren
gedraaide arm aan zijn achterste krabde, geeuwde met een twijfelachtige
concentratie, of zijn bakkebaarden gladstreek met de houding van iemand
die met ritmische gebaren bezig is met iets in zijn hoofd. Ten slotte
leerde hij zijn lippen bewegen.
Maar
het oefenen van de spraak is een moeizame bezigheid, zoals blijkt uit
het langdurig stamelen van baby’s, dat parallel loopt met hun
verstandelijke ontwikkeling en het verwerven van aangeleerd gedrag. In
feite bleek dat de zenuwcentra van het strottenhoofd zodanig in verband
staan met die van de spraak, dat de normale ontwikkeling van beiden
afhangt van hun harmonieuze samenwerking. Daarop is al in 1785 gewezen
door Samuel Heinicke, de bedenker van de mondelinge onderwijsmethode
van de doofstomme, wat hij ook filosofisch uitgewerkt heeft. Hij heeft
het over “een dynamische aaneenschakeling van ideeën”,
een uitspraak die zo duidelijk is dat die menig tegenwoordige
psycholoog tot eer zou strekken.
Wat de spraak betreft verkeerde Yzur in dezelfde
situatie als baby’s die voordat ze gaan praten al een aantal
woorden begrijpen, maar gezien zijn grotere levenservaring, was hij
beter in het beoordelen van bepaalde dingen.
Deze beoordelingen die, gezien de verschillende vormen die dingen
aannemen, niet alleen het verzamelen betekenden van indrukken, maar ook
een teken waren van nieuwsgierigheid en beredeneerde analyse,
veronderstellen het vermogen om abstract te kunnen denken. Dat was een
aanduiding van zijn buitengewone intelligentie.
Als mijn theorieën overdreven aanmatigend lijken, volstaat het te
bedenken dat het syllogisme, de fundamentele basis van het logisch
argument, het brein van een aantal dieren niet vreemd is. Want
oorspronkelijk was het syllogisme een vergelijking tussen twee
gewaarwordingen. Als dat niet zo is, waarom gaan dieren dan voor mensen
die ze kennen op de vlucht en niet voor mensen die ze nog nooit gezien hebben?
Ik begon dus met het fonetisch onderricht van Yzur.
Dat hield in dat ik hem eerst werktuiglijk woorden leerde en geleidelijk overging naar de betekenis van de woorden.
Apen, die een stem hebben en daardoor een groot vermogen tot het uiten
van rudimentaire klanken, zijn om zo te zeggen in het voordeel
vergeleken met de doofstomme. Het was alleen zaak om hem de verschillen
te leren die de spraakklanken en hun uitspraak bepalen, wat door
leraren statisch of dynamisch wordt genoemd, al naar gelang ze
verwijzen naar klinkers of medeklinkers.
Gezien de gulzigheid van apen en ik een door Heinicke gebruikte methode
met de doofstomme volgde, besloot ik elke klinker te verbinden met een
traktatie: de a met papa (aardappel); de e met leche (melk), de i met vino (wijn), de o met coco (kokosnoot), de u met azúcar (suiker), zodat de klinkers of afzonderlijk dominant waren, of herhaald werden in de naam van de traktatie, zoals in papa, coco, leche, of aangeboden werden in combinatie met een tonische en prosodische beklemtoning zoals in vino, azúcar.
Wat betreft de klinkers liep alles voorspoedig, omdat deze klanken gevormd worden met een open mond.
Binnen veertien dagen had Yzur ze onder de knie. Het grootste probleem had hij met de uitspraak van de letter u.
De medeklinkers leverden me heel wat problemen op. Ik kwam er ook
achter dat hij nooit de medeklinkers zou leren uitspreken, omdat bij de
vorming ervan tanden en tandvlees betrokken zijn. Zijn lange hoektanden
en zijn wangen verhinderden dat ten enenmale.
Het vocabulaire werd dus teruggebracht tot de vijf klinkers en de medeklinkers b, k, m, g, f en c. Dat wil zeggen alle medeklinkers die voor hun vorming alleen verhemelte en tong nodig hebben.
Daarvoor schoten de oren tekort, zelfs voor mij. Als een doofstomme moest ik een
beroep doen op het tastgevoel en plaatste daartoe zijn handen eerst op
mijn en meteen daarna op zijn borst, zodat hij de geluidstrillingen kon
voelen.
En er verstreken drie jaar zonder dat hij ook maar een
enkel woord kon spreken. Hij leek dingen in verband te brengen met de
letters waarvan de klank overheerste in het daarmee verbonden woord.
Dat was het enige.
In het circus had hij geleerd te blaffen,
zoals zijn mede-circusdieren de honden; en als hij zag dat ik de hoop
opgaf bij mijn pogingen hem te laten spreken, blafte hij luid, alsof
hij me alles wat hij wist wilde laten zien. Hij sprak de klinkers en
medeklinkers afzonderlijk uit, maar kon ze niet aaneenrijgen. Bovendien
zouden we dan toch alleen maar een reeks van p’s en m’s
achtereen krijgen.
Hoe geleidelijk ook, maar er had zich toch
een grote verandering voorgedaan in zijn karakter. Zijn gelaatstrekken
hadden hun beweeglijkheid verloren, zijn starende blik rees op uit
grote diepten en hij nam een peinzende houding aan. Hij had
bijvoorbeeld de gewoonte aangenomen om ‘in gedachten
verzonken’ naar de sterren te staren. Zijn gevoeligheid was ook
toegenomen: hij kon gemakkelijk tot tranen gebracht worden. De lessen
gingen door met een onwrikbare vastberadenheid, maar niet met meer
resultaat. Het was een pijnlijke obsessie geworden en beetje bij beetje
kreeg ik steeds meer de aandrang om geweld te gebruiken. Mijn karakter
was zozeer verbitterd geraakt door de mislukkingen dat ik onmerkbaar
een vijandschap tegenover Yzur ontwikkelde. Hij raakte steeds meer in
zichzelf gekeerd; door zijn koppig stilzwijgen raakte ik ervan
overtuigd dat ik hem nooit van houding kon laten veranderen, totdat het
me begon te dagen dat hij niet sprak omdat hij dat gewoon niet wilde.
Op een avond kwam de kok me ontdaan vertellen dat hij de aap verrast
had terwijl hij “echte woorden sprak.” Volgens het relaas
van de kok, lag Yzur ineengerold naast een vijgenboom in de boomgaard;
maar de angst van de kok was zo groot, dat hij zich het belangrijkste,
namelijk de woorden, niet kon herinneren. Hij leek er maar twee terug
te kunnen halen: cama (bed) en pipa (pijp).
Zijn domheid bracht me bijna zover dat ik hem sloeg.
Het
hoeft geen betoog, dat ik die nacht in een zeer opgewonden toestand
doorbracht en iets ondernam wat ik in geen drie jaar gedaan had —
een fout waardoor alles zou mislukken — ten gevolge van een
nerveuze spanning die zowel voortkwam uit gebrek aan slaap als uit een
buitensporige nieuwsgierigheid.
In plaats van de aap toe te
staan op eigen voorwaarden uiting te geven aan zijn spraakvermogen,
liet ik hem de dag daarop opdraven en probeerde hem, onder bedreiging
met straf, te dwingen en te laten gehoorzamen.
Ik kreeg alleen maar p’s en m’s uit hem, maar dat was ik
allang beu. En dan was er ook nog die huichelachtige
gezichtsuitdrukking en — God vergeef het me — een bepaald
vleugje ironie in de smoelen die hij trok.
Dat maakte me woedend en zonder na te denken
sloeg ik hem met een zweep. Het enige wat ik daarmee uit hem kreeg
waren tranen en een nog absoluter, zelfs niet door zuchten onderbroken stilzwijgen.
Op de derde dag verviel hij een soort duistere verdwaasdheid gecompliceerd
door meningitisachtige symptomen. Bloedzuigers, koude opgietingen,
laxeermiddelen, afleidingsmiddelen, alcoholkompressen, bromide —
het hele therapeutische arsenaal dat ik ter beschikking had werd op hem
toegepast. Uit wroeging en angst vocht ik met een wanhopige
vastberadenheid. Dat kwam omdat ik dacht dat het dier slachtoffer was
van mijn wreedheid en hij zijn geheim misschien zou meenemen in het
graf.
Na een hele tijd herstelde hij, maar hij bleef zo zwak dat
hij zich in bed niet kon bewegen. Zijn schermutseling met de dood had
hem gelouterd en vermenselijkt. Zijn met dankbaarheid gevulde ogen
waren doorlopend op mij gericht en volgden me als twee meedraaiende
bollen de hele kamer door, zelfs als ik me achter zijn rug bevond. In
de vertrouwdheid van zijn genezingsproces, zocht zijn hand naar de
mijne. In mijn eigen eenzaamheid werd hij algauw van belang als persoon.
Het experimenteerduiveltje, wat niets anders is dan een perverse geest,
dreef mij er desalniettemin toe om weer te beginnen met mijn
experimenten. De aap had echt gesproken. Dat kon niet onopgemerkt
blijven.
Ik begon heel langzaam en vroeg hem de letters uit te
spreken die hij kon uitspreken. Niets! Ik liet hem een paar uur alleen
en bespiedde hem door een kijkgaatje in de wand. Niets! Ik sprak tegen
hem met korte zinnetjes in een poging om een beroep te doen op zijn
loyaliteit of zijn gulzigheid. Niets! Als het verdrietige woorden
waren, konden zijn ogen zich vullen met tranen. Als ik tegen hem een
zin zei die hij al kende, zoals “ik ben je baas,” waarmee
ik doorgaans al mijn lessen begon, of “jij bent mijn aap”
om voorgaande uitspraak aan te vullen en bij hem het vertrouwen in te
boezemen dat mijn uitspraken echt gemeend zijn, gaf hij een teken van
herkenning door zijn ogen te sluiten, maar hij gaf geen kik en bewoog
zelfs zijn lippen niet.
Hij was opnieuw begonnen met het maken
van gebaren als de enige manier om met mij te communiceren en dat,
samen met zijn overeenkomsten met de doodstomme, verdubbelde mijn
inzet, omdat niemand de grote vatbaarheid kan ontkennen van de laatste
voor geestesziekten. Soms wenste ik dat hij krankzinnig zou worden, om
te zien of de daarmee gepaarde nerveuze opwinding zijn zwijgen zou
doorbreken. Zijn herstel zette niet door, hij bleef dezelfde triestheid
vertonen. Het was duidelijk dat dit een ziekte van geest en ziel was.
Het organisme was bezweken onder de druk van het abnormale gebruik van
de hersenen en binnen een paar dagen of nog minder, zou hij een
verloren zaak zijn. Ondanks de meegaande houding die de voortgang van
zijn herstel met zich had meegebracht, kwam er geen einde aan zijn
zwijgen, dat tergend zwijgen, de reden van mijn wanhoop. Vanuit een of
andere duistere bron van tot instinct versteende gewoonten, had zijn
soort door het versterken van een atavistische wil in de basis van haar
bestaan, haar al duizenden jaren bestaande zwijgen opgelegd aan de
dieren. De in de wouden levende mensen uit de oertijd, die tot zwijgen
en onderwerping gedwongen werden, dat wil zeggen, tot intellectuele
zelfmoord, door een wie weet welke primitieve onrechtvaardigheid,
bewaarden hun geheim: taboes uit de wouden, tot ontwikkeling gekomen in
prehistorische afgronden, maar in de loop van een onmetelijke tijd
reusachtig uitgegroeid, ten gevolge van een onbewuste beslissing van de
aap.
Helaas waren de mensachtigen achtergebleven in de evolutie,
waarin de mensen de leiding hadden genomen en zonder twijfel met een
duister en primitief despotisme de grote families van de viervoeters
verstoten hadden uit hun heerschappij als boombewoners in hun
primitieve Paradijs. Ze hadden hun aantallen gedecimeerd en hun vrouwen
gevangen genomen, zodat ze hun jongen meteen vanuit de moederschoot tot
slaaf konden maken en de verslagen mensachtigen konden doordringen van
hun onmacht. En om hun sterfelijke waardigheid te beschermen verbraken
die hun heilloze band met de vijand, die van het woord en zochten hun
heil in de ultieme nacht van de lagere diersoort.
En wat voor gruwelen, wat voor afschuwelijke
wreedheden moeten de overwinnaars niet bedreven hebben jegens deze
halfwilde dieren op een kritiek moment in de evolutie, zodat deze zich,
in plaats van tevreden te zijn met de gave van het verstand, de
paradijsvrucht uit de Bijbel, moesten schikken in het opgeven van de
kreupelheid van hun soort en in de terugval van hun ras zodat ze gelijk
werden aan de lagere dieren; tot de terugval die voor altijd hun
intelligentie zou doen uitkristalliseren tot de gebaren van een
acrobatische automaat; tot die grote lafheid in het leven die, als
symbool van hun dierlijkheid, voor altijd de rug van de gedomineerde
zou buigen en de melancholische trekken versterken die huizen in het
diepst van hun aard.
En ik stond dus op het punt succes te boeken, toen vanuit een of andere
machtige atavistische vergetelheid, mijn verachtelijke gemoedsstemming
opgedoken was. Miljoenen jaren had het woord, met zijn betovering, een
sluimerend bestaan geleid in de oude ziel van de aapachtigen; maar
tegenover de verleidelijkheid om de duisternis van de beschermende
dierlijkheid geweld aan te doen, stond het voorouderlijk geheugen, dat
in de lagere soort een instinctieve angst inboezemde en aeonen lang een
krachtige barrière gevormd had.
Yzur begon zijn doodsstrijd zonder zijn bewustzijn te verliezen.
Een milde pijn sloot zijn ogen, zijn ademhaling vertraagde, zijn pols verzwakte, een volmaakt serene
toestand was aangebroken, toen hij zich opeens naar mij toekeerde met
een hartverscheurende uitdrukking van eeuwigheid, met de uitdrukking
van een mulat op zijn gezicht. En in die laatste nacht, de nacht van
zijn sterven, vond die uitzonderlijke gebeurtenis plaats die mij ertoe
bracht om dit verhaal op te schrijven.
Overweldigd
door de warmte en stilte van het toenemende schemerlicht, was ik naast
hem in slaap gevallen, toen ik opeens voelde dat iets mijn pols
vastgreep.
Ik schrok wakker. De aap was nu, met zijn ogen wijd
open, echt aan het sterven en zijn gezichtsuitdrukking was zo menselijk
dat het me schokte; maar zijn hand, zijn ogen, trokken me
onweerstaanbaar naar zich toe, zodat ik me tot vlakbij zijn hoofd moest
buigen en toen sprak hij, met zijn laatste zucht, de laatste zucht die
tegelijkertijd mijn hoop beloonde en de bodem insloeg — ik weet
het zeker — en hij sprak mompelend (hoe kan ik de klank
verduidelijken van een stem die tienduizend eeuwen sprakeloos is
geweest) deze woorden, waarvan de menselijkheid zich met onze soort
verzoende:
— VRIEND…..WATER…..VRIEND……MIJN VRIEND…..
* * *
Naar boven
|